Bevoegdheden van gemeenten en provincies voor het verbeteren van verkeersveiligheid |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vier grote steden willen eigen flitspalen: «Met campagnes redden we het niet»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het slecht gaat met de verkeersveiligheid en dat er actie moet worden ondernomen om de verkeersveiligheid te verbeteren?
Het aantal verkeersdoden lag in 2023, met een aantal van 648, weliswaar lager dan het jaar ervoor, zo zagen we in cijfers van het CBS2. Maar de meerjarige trend is negatief. Het aantal ernstig verkeersgewonden stijgt, zo blijkt uit de nieuwste «Staat van de Verkeersveiligheid» van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV)3. De trend is verontrustend. Het onderstreept de noodzaak om keihard te blijven werken aan verkeersveiligheid.
Verkeersveiligheid is daarom topprioriteit. Om de verkeersveiligheid te verbeteren, is het van belang dat de infrastructuur veilig is ingericht dat verkeersdeelnemers de regels kennen en zich veilig kunnen en willen gedragen en dat voertuigen veilig zijn. Ook moet effectief worden opgetreden tegen mensen die de verkeersregels overtreden.
Daarom werkt het Rijk er hard aan om het verkeer zo veilig mogelijk te maken. Er wordt ingezet op veilige infrastructuur, veilige voertuigen en veilig gedrag van verkeersdeelnemers. Bijvoorbeeld door gemeenten, provincies en waterschappen te helpen bij het veiliger maken van de wegen waarvoor zij verantwoordelijk zijn met de investeringsimpuls Strategisch Plan Verkeersveiligheid (SPV) van 500 miljoen euro. En door via de overheidscampagnes BOB en Mono mensen bewust te maken van hun eigen verantwoordelijkheid.
Wat betreft verkeershandhaving wordt ingezet op zowel het vergroten van de pakkans als het effectief en streng straffen van verkeersovertreders.4 Zo wordt er met het extra geld uit de Voorjaarsnota 2023 de komende jaren aan een aanzienlijke uitbreiding van het aantal geautomatiseerde handhavingsmiddelen gewerkt. Het gaat om een uitbreiding van het aantal vaste flitspalen van 642 naar 750, het aantal flexflitsers van 50 naar 125 en het aantal focusflitsers van 10 naar 50. Omdat de flexflitsers en focusflitsers routeren over 3 locaties neemt het aantal handhavingslocaties toe van 642 locaties naar 1275, dit is bijna een verdubbeling. Daarnaast zijn per 1 januari de bevoegdheden van de boa’s op het gebied van verkeershandhaving uitgebreid met het handhaven op het negeren van rood licht door voetgangers en fietsers, het voeren van geen of onjuiste fietsverlichting en het handheld gebruik van een mobiele telefoon op de fiets. Voorts neemt het aantal staandehoudingen door de politie toe: 618.003 in 2023 ten opzichte van 517.273 in 2022.
Ook zijn er middelen vrijgemaakt voor het wetsvoorstel Verbetering aanpak rijden onder invloed om rijden onder invloed en andere ernstige verkeersovertredingen effectiever te bestraffen. Deze wet regelt dat voor alle verkeersfeiten waarvoor een ontzegging van de rijbevoegdheid kan worden opgelegd – dus niet alleen voor bestuurders die onder invloed hebben gereden – strengere en effectievere maatregelen en straffen kunnen worden opgelegd. Zo wordt bijvoorbeeld een rijontzegging direct van kracht, ook in afwachting van een eventueel hoger beroep. En wordt de mogelijkheid gecreëerd om aan een veroordeelde die een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid schendt, vervangende hechtenis op te leggen.
Steunt u de voorgestelde aanpak genoemd in het artikel om gemeenten en provincies meer bevoegdheden te geven om zo de verkeersveiligheid te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om deze bevoegdheden toe te delen?
Wij begrijpen de behoefte van de gemeenten om stevig in te zetten op de verkeersveiligheid. En dat doen we ook, zoals in het antwoord op vraag 2 beschreven. Daarnaast nodigen wij de betrokken partijen bij verkeershandhaving binnenkort uit om in gesprek te gaan over de zorgen en voorstellen zoals deze in de propositie met ons zijn gedeeld. Het doorvoeren van deze aanpak brengt grote en financieel kostbare wijzigingen met zich mee en ook kleven aan het overhevelen van bevoegdheden aan gemeenten, zoals voorgesteld in de propositie van de vier grote gemeenten, diverse juridische en praktische belemmeringen. De voorgestelde aanpak dient daarom eerst nader uitgewerkt en bestudeerd te worden, alvorens wel of geen steun kan worden uitgesproken.
Wel merken wij op dat gemeenten op dit moment al verschillende mogelijkheden hebben om de verkeersveiligheid te verbeteren. In de eerste plaats doordat zij wegbeheerder zijn van de gemeentelijke wegen. Het merendeel van het Nederlandse wegennet bestaat uit gemeentelijke wegen. Door aanpassingen aan de weginrichting kan de verkeersveiligheid veelal flink verbeterd worden. Dit is echter kostbaar en vergt veel tijd om uit te voeren. Daardoor is hier niet altijd voldoende geld en tijd voor beschikbaar. Het Rijk ondersteunt hier met de middelen uit de investeringsimpuls verkeersveiligheid wel bij. Daarnaast kunnen gemeenten, namelijk de betrokken burgemeesters, aandacht vragen voor de inzet van politie op verkeershandhaving in de lokale driehoek. Daar vindt de prioritering voor de politie plaats. Tot slot kunnen gemeenten bij het Parket CVOM een aanvraag indienen voor de plaatsing van een flitspaal. Er zijn op dit moment nog palen beschikbaar.
Op welke wijze kunnen gemeenten en provincies sturen op het plaatsen van flitspalen? Wijzigt dit als de financiering voor het plaatsen van de flitspalen voor rekening komt van provincies en gemeenten? Ziet u of de voorgestelde aanpak inderdaad kan leiden tot verbetering van de verkeersveiligheid en het voorkomen van slachtoffers?
Zoals hierboven genoemd, wordt er momenteel al gewerkt aan een aanzienlijke uitbreiding van het aantal flitspalen de komende jaren. Hierdoor komen er voor gemeenten en provincies de komende jaren veel meer palen beschikbaar. Gemeenten en provincies kunnen bij Parket CVOM een aanvraag indienen voor de plaatsing van een flitspaal. Parket CVOM bekijkt vervolgens, in samenspraak met politie en in afstemming met de wegbeheerder (de gemeente of provincie), of plaatsing van een flitspaal op die locatie opportuun is. Een flitspaal wordt geplaatst op locaties waar deze de verkeersveiligheid kan vergroten. Van belang is dat in de aanvraag een analyse van de verkeersveiligheid van de locatie is opgenomen. In deze analyse moet conform het Beleidskader flitspalen een aantal zaken worden uitgewerkt zoals het overtredingsgedrag, de risico’s, de maatregelen die de wegbeheerder al genomen heeft, de resultaten van eventuele controles van de politie, een ongevallenanalyse en een analyse van de inrichting van de weg. Bij dat laatste onderdeel moet worden bekeken of de inrichting past bij de geldende maximumsnelheid of dat de inrichting van de weg eerst moet worden aangepast om de naleving van de maximumsnelheid te bevorderen. Goede weginrichting zorgt immers voor een veel groter en duurzamer effect op de verkeersveiligheid. Een flitspaal zorgt vooral voor aanpassing van de snelheid in de buurt van de paal, terwijl een goede weginrichting op de hele weg voor verkeersveiligheid zorgt. Daarnaast is het goed om te beseffen dat handhaving op een níet goed ingerichte weg ook maakt dat gedrag vaak snel weer terugvalt bij het stoppen van de handhaving.
In de propositie waar het artikel naar verwijst, wordt voorgesteld dat gemeenten en provincies zelf de flitspalen aanschaffen en dan ook zelf mogen bepalen waar deze komen te staan. Hoewel meer handhaving kan leiden tot een grotere pakkans en daarmee een verbetering van het nalevingsgedrag van bestuurders, leidt dit voorstel tot een mogelijke perverse prikkel voor gemeenten en provincies om vooral in te zetten op handhaving in plaats van aanpassing van de infrastructuur wat over het algemeen veel duurder is, maar zoals eerder genoemd meer bijdraagt aan de verkeersveiligheid.
Naast bovenstaande risico’s levert het overhevelen van deze bevoegdheid naar gemeenten en provincies ook nog problemen voor de uitvoering op. Als gemeenten zelf flitspalen gaan plaatsen, is er geen centrale regie meer op het totaal aantal handhavingsmiddelen dat in gebruik is of waar deze worden geplaatst. Hierdoor ontstaat er mogelijk een te grote druk op de strafrechtketen, want boetes moeten nog steeds via het Parket CVOM, CJIB en,als burgers het er niet meer eens zijn, via de rechtbank worden afgehandeld. Met name de rechtspraak loopt nu al vast op de beschikbare capaciteit voor zaken die op zitting moeten worden gebracht. Verkeerszaken maken nu al een groot deel uit van de totale werkvoorraad in de strafrechtketen en met de uitbreiding van het aantal flitsers de aankomende jaren zal deze druk verder toenemen. Met nog meer geautomatiseerde handhavingsmiddelen van gemeenten en provincies, bovenop de huidige uitbreiding van het aantal geautomatiseerde handhavingsmiddelen, zal het zwaartepunt nog meer naar verkeer verschuiven ten koste van andere (mogelijk zwaardere) zaken zoals gewelds- en zedenmisdrijven of georganiseerde criminaliteit. Dat is onwenselijk. Gemeenten stellen in de propositie ook voor om de inning en afhandeling van de boetes eventueel zelf op zich te nemen. Decentraal innen is echter niet in lijn met rijksincassovisie en één overheidsgedachte. Bovendien komt een deel van deze overtredingen uiteindelijk voor de rechter. Het probleem van de beperkte zittingscapaciteit wordt met inning door de gemeenten niet opgelost. Daarnaast is de optie dat gemeenten verkeersovertredingen bestuursrechtelijk gaan handhaven met bijvoorbeeld een last onder dwangsom ter voorkoming van herhaling (zoals genoemd in de propositie) ook geen optie, omdat de Wahv geen mogelijkheid bevat tot het opleggen van een last onder dwangsom.
Wel zijn we, zoals eerder benoemd, van harte bereid om in gesprek te gaan met de bij de propositie betrokken partijen en het Openbaar Ministerie om te kijken hoe wij mogelijk tegemoet kunnen komen aan de zorgen die leven en de verkeersveiligheid verder kunnen verbeteren.
Bent u bereid de Wegenverkeerswet artikelen 158–174 en de «Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften» te wijzigen zodat gemeenten zelf de kans krijgen om flitspalen aan te schaffen en in te zetten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de inzet van boa’s op snelheidsovertredingen en alcoholcontroles in de landelijke «Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar» op te nemen? Zo ja, wanneer wordt hier inzet op gepleegd?
Onlangs zijn de bevoegdheden van boa’s op het gebied van verkeershandhaving reeds uitgebreid en worden de implementatie en landelijke uitrol hiervan gemonitord. Het gaat hierbij om het negeren van rood licht door fietsers en voetgangers, handheld telefoongebruik door fietsers en het niet voeren van de juiste fietsverlichting. Momenteel wordt er ook in kaart gebracht welke extra verkeersovertredingen gehandhaafd zouden kunnen worden door boa’s en de wenselijkheid daarvan. Bij een eventuele bevoegdheidsuitbreiding voor boa’s dient er rekening gehouden te worden met het in 2022 – in samenspraak met de partners, waaronder gemeenten – geactualiseerde inzetcriterium. Voor wat betreft de verkeershandhaving door boa’s betekent dit inzetcriterium dat het takenpakket is beperkt tot ongemotoriseerd (rijdend) verkeer. Overtredingen met gemotoriseerd verkeer raken al snel aan veiligheid en aan het strafrecht, brengen een grotere gevaarzetting voor de boa en omgeving met zich mee en hebben een hogere complexiteit, bijvoorbeeld in termen van achtervolgingen, invorderingen en technische hulpmiddelen die nodig zijn om een overtreding te kunnen constateren. Hiervoor zijn boa’s momenteel niet toegerust. Het ligt niet in de rede om dit, zo recent en in samenspraak afgestemde inzetcriterium, nu alweer te herzien.
Het betreffende verzoek in de propositie voor de inzet van boa’s op snelheidsovertredingen en alcoholcontroles moet binnen het bredere geheel van het boa-bestel worden bezien en worden meegenomen in de gesprekken die momenteel worden gevoerd over bevoegdheden en verantwoordelijkheden van boa’s. Het vraagstuk over de uitbreiding van bevoegdheden van boa’s speelt namelijk ook op andere terreinen waar boa’s actief zijn en vraagt om een integrale blik op de bevoegdheden van boa´s en de aanvullende maatregelen die moeten worden getroffen bij een uitbreiding hiervan. De afweging voor een mogelijke uitbreiding zal binnen deze bredere scope plaats moeten vinden. Ik zie daarom nu geen taak voor boa’s in de verkeershandhaving wanneer het gaat om snelheidsovertredingen en alcohol- en drugscontroles. Indien de gemeente vindt dat er op dit terrein meer zou moeten worden gehandhaafd, dan kunnen zij hierover in de lokale driehoek afspraken maken met de politie.
Pro-Palestina demonstratie plaats in Amsterdam |
|
Marjolein Faber (PVV), Max Aardema (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat er op zaterdag 17 februari 2024 een pro-Palestina demonstratie plaatsvond in Amsterdam?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u ermee bekend dat tijdens die demonstratie een bord omhoog werd gehouden door de vice-fractievoorzitter van GroenLinks in provinciale staten van Gelderland met daarop de tekst «viva viva INTIFADA» (zie de foto in het bericht)?1
Ja, daar ben ik nu mee bekend.
Deelt u de mening dat «viva viva INTIFADA» niets anders is dan een keiharde oproep tot geweld?
Ik ben van mening dat de leus als zodanig te veroordelen is. De beoordeling of er mogelijk sprake is van een strafbaar feit in een individueel geval is primair een verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en – mits de zaak wordt aangebracht bij de rechtbank – uiteindelijk is die beoordeling voorbehouden aan de rechter.
Is de politie in Amsterdam overgegaan tot het aanhouden van deze persoon? Zo nee, waarom niet?
De hierboven, in vraag 2 aangehaalde specifieke uiting is tijdens de inzet niet gesignaleerd door de aanwezige politieagenten. Er is derhalve ten tijde van de demonstratie niet tot aanhouding overgegaan. Het Openbaar Ministerie is niet bekend met een aangifte en is geen strafrechtelijk onderzoek gestart.
Kunt u de Kamer informeren of het Openbaar Ministerie tot vervolging over gaat van deze oproep tot geweld door deze politicus?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer zorgt u er nu eens voor dat dit soort handelingen keihard aangepakt wordt?
De beoordeling of er mogelijk sprake is van een strafbaar feit in een individueel geval is primair een verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en – mits de zaak wordt aangebracht bij de rechtbank – uiteindelijk is die beoordeling voorbehouden aan de rechter.
Het bericht ‘Kritiek op besluit provincie Friesland tegen actief regenboogbeleid' |
|
Songül Mutluer (PvdA), Ines Kostić (PvdD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kritiek op besluit provincie Friesland tegen actief regenboogbeleid»?1
Ja.
Zijn de voorwaarden waaraan een provincie moet voldoen om zich regenboogprovincie te mogen noemen, vastgelegd? Zo ja, waar en wat zijn die voorwaarden? Zo nee, kunt u voor die voorwaarden zorgen?
De regenboogprovincies zijn een initiatief van de provincies zelf en daarmee is ook de invulling hiervan en de financiering aan de provincies zelf. OCW heeft hierin dus geen voorwaardenscheppende rol. Dat neemt niet weg dat ik dit initiatief van de provincies als Minister van OCW van harte ondersteun. Daarom heb ik een financiële bijdrage geleverd aan kennisinstituut Movisie waarmee zij onder meer uitwisseling van kennis en verbinding tussen de regenboogprovincies faciliteren.
Deelt u de mening dat als een provincie het predicaat regenboogprovincie heeft die provincie dan ook een actief «regenboogbeleid» zou moeten voeren waaronder het actief inzetten voor onder meer de veiligheid en acceptatie van de lhbti-gemeenschap? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat is de waarde van dat predicaat dan nog?
Het is van groot belang dat iedereen in Nederland, dus ook lhbtiq+ personen, zich veilig en geaccepteerd weten. Iedereen moet de ruimte en vrijheid krijgen om zichtbaar en openlijk zichzelf te kunnen zijn, zonder negatieve invloed van seksuele en gendernormen en zonder geconfronteerd te worden met verbaal of fysiek geweld. Dat kan ik niet alleen bereiken. Ik ben dan ook verheugd met het feit dat in de periode van 2016 tot 2020 alle provincies Regenboogprovincie zijn geworden. Uit de nieuwe Inventarisatie Regenboogbeleid Regenboogprovincies 2022 blijkt ook dat provincies steeds concreter invulling geven aan lhbtiq+ beleid. Bij veel provincies staat lhbtiq+ acceptatie en veiligheid dus hoog op de agenda. Ik werk hierin graag samen met de provincies, maar zoals gezegd is de invulling van het regenboogbeleid uiteindelijk aan de provincies zelf.
Deelt u de mening dat regenboogprovincies in het kader van de acceptatie en de veiligheid van de lhbti-gemeenschap een regierol hebben te vervullen om inclusie en diversiteit actief te bevorderen in de regio en initiatieven te verbinden? Zo ja, kunt u dan met de provincie Fryslân in overleg treden over hoe die rol wel kan worden ingevuld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kent u de Inventarisatie Regenboogbeleid Regenboogprovincies?2 Zo ja, deelt u de mening dat u een sturender rol moet gaan spelen om te zorgen dat provincies hun rol als aanjager van initiatieven en verbinder voor het bevorderen van de veiligheid en acceptatie van de lhbti-gemeenschap nog beter waar gaan maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel meldingen de afgelopen drie jaar bij de Antidiscriminatievoorzieningen in Fryslân zijn gemaakt van discriminatie, uitsluiting dan wel onveiligheid van de lhbti-gemeenschap en hoeveel meldingen en aangiftes bij de politie?
Bijgaande cijfers zijn aangeleverd door Discriminatie.nl/Fryslân/Tumba:
Grond
Meldingen in 2021
Meldingen in 2022
Meldingen in 2023
Geslacht(Trans)
2
3
6
Seksuele gerichtheid
10
14
34
12
17
40
Grond
Meldingen in 2021
Meldingen in 2022
Meldingen in 2023
Seksuele gerichtheid
66
73
74
Het bericht ‘Provincie stond jarenlang toe dat Tata-fabriek kankerverwekkende stoffen lekte’ |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het nieuwsbericht «Provincie stond jarenlang toe dat Tata-fabriek kankerverwekkende stoffen lekte»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de provincie Noord-Holland al sinds 1983 wist dat er illegaal te veel kankerverwekkende polycyclische aromatische koolwaterstoffen (paks) langs de ovendeuren van de Kooksfabriek 2 weglekten, maar dat Tata Steel deze deuren pas in 2007 (ruim twintig jaar later!) hoefde te vervangen?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de provincie Noord-Holland. Er is indertijd (kennelijk) een afweging gemaakt om deze maatregel bij de Kooksgasfabriek 2 later te nemen dan we vandaag de dag zouden doen, of het was indertijd niet mogelijk om deze maatregel eerder af te dwingen. Hoe dit in het verleden precies is gegaan ben ik niet nagegaan.
Wat is uw reactie op het feit dat de provincie Noord-Holland in 1988 een overeenkomst sloot met Tata Steel met betrekking tot milieumaatregelen, maar dat hierin geen afspraken zijn gemaakt om de deurlekkages tegen te gaan, waardoor de oude ovendeuren nog jarenlang kankerverwekkende stoffen hebben gelekt?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de provincie Noord-Holland. Er is indertijd (kennelijk) een afweging gemaakt om deze maatregel bij de Kooksgasfabriek 2 niet op te nemen in het milieuconvenant.
Wat is uw reactie op het feit dat de provincie dus ruim twintig jaar lang heeft toegestaan dat er kankerverwekkende stoffen door de lekkende ovendeuren in het milieu en de leefomgeving van omwonenden terecht zijn gekomen?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de provincie Noord-Holland. Er is indertijd (kennelijk) een afweging gemaakt om deze maatregel bij de Kooksgasfabriek 2 later te nemen dan we vandaag de dag zouden doen, of het was indertijd niet mogelijk om deze maatregel eerder af te dwingen. Hoe dit in het verleden precies is gegaan ben ik niet nagegaan. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Jacob de Boer, toxicoloog, dat de uitstoot van paks door de staalfabriek in eerdere decennia sterk heeft bijgedragen aan het relatief grote aantal kankergevallen in de IJmond?
Verschillende rapporten hebben inmiddels dit risico duidelijk gemaakt (waaronder ook het recent RIVM rapport «De bijdrage van Tata Steel Nederland aan de gezondheidsrisico’s van omwonenden en de kwaliteit van hun leefomgeving»). Zoals ik in eerdere antwoorden op vragen van uw Kamer heb aangegeven (Kamerstuk 30 175, nr. 448), is de concentratie van PAK’s in de leefomgeving in de afgelopen decennia fors afgenomen. In het meest recente Datarapport Luchtkwaliteit IJmond2 is te zien dat op het meetpunt in Wijk aan Zee de concentratie van BaP, wat een markerstof is voor PAK, in 2012 0,7 ng/m3 was en in 2022 0,2 ng/m3.
Vindt u, in het licht van het feit dat de provincie Noord-Holland ruim twintig jaar heeft toegestaan dat Tata Steel kankerverwekkende stoffen naar de omgeving lekte, dat de overheid de gezondheid van omwonenden van Tata Steel goed heeft beschermd in de afgelopen decennia?
In het verleden zijn in de context van de toen geldende wet- en regelgeving en de toen heersende maatschappelijke opvattingen bepaalde keuzes gemaakt. Door de jaren heen zijn wettelijke voorschriften en vergunningen aangescherpt en zijn er meerdere maatregelen genomen om de uitstoot te verminderen. De in het artikel genoemde vergunning over de deuren van Kooksfabriek 2 is daar een voorbeeld van.
Zijn alle lekkende deuren op het Tata Steel-complex inmiddels inderdaad vervangen voor niet lekkende exemplaren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven welke deuren wanneer zijn vervangen? . Bent u van mening dat de landelijke overheid, met de kennis van nu, had moeten ingrijpen, zodat de lekkende ovendeuren eerder werden vervangen? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de OD NZKG. De deuren worden conform het inspectie en onderhoudssysteem van Tata Steel periodiek vervangen. Daarnaast worden de deuren die vervangen worden voorzien van een extra dikke betonlaag om lekkages langs de randen te voorkomen.
Door Tata Steel wordt ieder kwartaal een overzicht van alle uitgevoerde en geplande onderhoudswerkzaamheden om de deuremissies te beperken toegestuurd aan de OD NZKG om aan te tonen dat aan de eisen wordt voldaan.
Bent u het ermee eens dat de vergunning van de Kooksfabriek 2 per direct moet worden ingetrokken en dat niet moet worden gewacht, totdat Tata Steel pas in 2030 zelf de installatie een keertje sluit? Zo nee, waarom staat u toe dat nog een hele generatie in de IJmond moet opgroeien met de giftige uitstoot van Tata Steel?
De kennis van nu was destijds niet beschikbaar. In het verleden zijn in de context van de toen geldende wet- en regelgeving en de toen heersende maatschappelijke opvattingen bepaalde keuzes gemaakt. Dat gaat met de kennis van nu geen verschil meer maken. Ik richt me liever op wat we nu wel kunnen doen.
Bent u ervan op de hoogte dat uit cijfers van Tata Steel zelf blijkt dat in 2021 uit de nieuwe deuren tien keer minder schadelijke stoffen lekten dan bij de oude deuren nog was toegestaan?
Het is aan het bevoegd gezag, in dit geval de provincie Noord-Holland, bij overtredingen handhavend op te treden. Of en wanneer de stap gezet moet worden om een vergunning in te trekken is ook aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag moet bij het overwegen van intrekken kijken naar de mogelijkheden binnen de huidige wet- en regelgeving. Een vergunning intrekken is een zwaarwegende vorm van handhaving die goed onderbouwd moet kunnen worden.
De in het NU.nl artikel genoemde uitstoot van het verleden is niet representatief voor de huidige uitstoot van het bedrijf. In het recente RIVM onderzoek is de impact van de huidige uitstoot van Tata Steel op de gezondheid van omwonenden berekend. Dit onderzoek dient als de basis om te kijken hoe we de impact op de gezondheid van omwonenden zo effectief en snel mogelijk kunnen verminderen. In dit kader zal ook de Expertgroep Gezondheid IJmond een advies uitbrengen. Met deze rapporten en adviezen in de hand is mijn doel om de impact van Tata Steel op de gezondheid van omwonenden zo snel mogelijk te verbeteren.
Vindt u de cijfers van Tata Steel betrouwbaar, wetende dat de meetapparatuur van Tata Steel onjuist geijkt is2 en wetende dat er nog steeds een onverklaard verschil is (tot wel een factor 5) tussen de door Tata berekende en de door het RIVM gemeten uitstoot van schadelijke stoffen3?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de OD NZKG. Uit de elektronische milieujaarverslagen over 2021 en 2022 blijkt geen verlaging van de emissies omdat uitgegaan wordt van kengetallen.
Wanneer wordt de claim van Tata Steel dat de uitstoot van kankerverwekkende paks tussen 2019 en 2022 zou zijn gehalveerd, waarvoor Tata Steel door de Reclame Code Commissie op de vingers is getikt4, eindelijk geverifieerd?
Het genoemde verschil gaat volgens het RIVM over de berekende en gemeten concentratiebijdragen van de verschillende stoffen, niet over de uitstoot van de stoffen. De concentratiebijdragen zijn wel door het RIVM berekend op basis van emissies en emissiekenmerken aangeleverd door Tata Steel.
De OD NZKG controleert de cijfers van Tata Steel (die in het elektronisch – Milieu Jaarverslag, E-MJV) worden geleverd op o.a. betrouwbaarheid.
Een e-MJV bevat de stoffen die volgens een stoffenlijst5 moeten worden gerapporteerd. Indien de drempelwaarde wordt overschreden van één of meer stoffen op de stoffenlijst, dan moeten de emissies van deze stof(fen) worden gerapporteerd. Dit mag op basis van metingen, kengetallen, schattingen enzovoorts. Daar zijn allerlei regels voor. Niet goedgekeurde meetgegevens mogen niet als meting worden gebruikt in het e-MJV. Een verklaring voor het verschil van de factor 5 in concentratiebijdragen kan aan verschillende omstandigheden liggen, zoals de bronkenmerken waaronder hoogte waarop de uitstoot vrijkomt en de warmte van de uitstoot. Het hoeft niet te betekenen dat er een factor 5 meer wordt uitgestoten. In het rapport «De bijdrage van Tata Steel Nederland aan de gezondheidsrisico's van de omwonenden en de kwaliteit van hun leefomgeving6» is ingegaan op verschillen tussen gemeten en berekende concentratiebijdragen.
Wanneer worden de volledige meetgegevens beschikbaar van de diffuse en gekanaliseerde schadelijke uitstoot bij de ovens van de Kooksfabriek 2, zodat het onverklaarde verschil tussen de berekende en gemeten uitstoot van Tata Steel kan worden verklaard?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de OD NZKG. De reductieclaim zal in het e-MJV uit 2022 deels zichtbaar worden en op basis van de e-MJV’s uit de jaren daarna definitief geverifieerd kunnen worden om te kunnen spreken over een structurele reductie. De OD NZKG werkt momenteel aan een memo voor een eerste inzicht waarbij het e-MJV 2022 versus het e-MJV 2019 op jaarvrachten wordt vergeleken. Op basis van deze vergelijking kan worden aangegeven wat de reductie is geweest tussen deze twee jaren.
De claim die Tata Steel doet is gebaseerd op een proefsituatie uit een proevenprogramma dat het bedrijf uitvoert. Dit geeft nog geen beeld of sprake is van een aantoonbare structurele reductie. Wel zal kunnen worden aangeven wat de reductie is op basis van de gegevens uit de eerdergenoemde e-MJV’s.
Klopt het dat de omgevingsdienst het lekken van paks bij de ovendeuren probeert te meten, maar dat een onderzoek hiernaar (dat een jaar geleden is aangekondigd) nog steeds niet is uitgevoerd? Zo nee, hoe zit dit dan?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de OD NZKG. In opdracht van de OD zijn eind juni 2023 door een geaccrediteerd meetbureau de eerste diffuse emissiemetingen uitgevoerd. Het resterende deel van de diffuse emissiemetingen en de herhaalmeting voor zware metalen bij batterij 23 stonden gepland voor eind oktober, maar zijn op het laatste moment geannuleerd door Tata Steel. Tata Steel heeft aangegeven de veiligheid van de meetploeg niet voldoende te kunnen borgen. De OD NZKG heeft hierdoor de metingen niet kunnen uitvoeren. De OD NZKG vindt het belangrijk dat de metingen ondanks deze omstandigheden zo spoedig mogelijk doorgang vinden en zoekt naar uitvoerbare oplossingen. De overige diffuse emissiemetingen zijn voorbereid en worden, indien de weersomstandigheden het toelaten, in het eerste kwartaal van 2024 uitgevoerd. Dit heeft echter niet tot doel om een verschil tussen «berekende en gemeten uitstoot van Tata Steel» te verklaren. Het doel van de metingen is om inzicht te hebben in de bijdrage van de luchtemissies van de verschillende bronnen om de geuroverlast te verminderen. Deze metingen komen nog voort uit het intensief toezichtstraject kooksgasfabriek 2.8
Gaat u met de provincie in gesprek om ervoor te zorgen dat het lekken van schadelijke stoffen bij de ovendeuren alsnog onafhankelijk en transparant wordt gemeten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit doen?
De OD NZKG voert met regelmaat eigen metingen uit op het terrein van Tata Steel naar de emissies vanuit de verschillende installaties. Het meten van gekanaliseerde en diffuse emissies van de Kooksfabriek 2 loopt inderdaad al geruime tijd. Een deel van deze metingen is uitgevoerd. Dat geldt niet voor de meting die de deuremissies bij de ovendeuren omvat.
De meting zal geen exacte getallen opleveren voor specifiek de deuremissies, maar een kwalitatief inzicht geven van het geheel aan diffuse emissies uit de deuren, vulgaten en een aantal andere bronnen. Om deze meting uit te voeren zijn bepaalde meteo-omstandigheden nodig, wat gecombineerd met de volle agenda’s van meetbureaus het uitvoeren van de metingen erg complex maakt.
Wanneer wordt er door het RIVM weer een vervolgmeting gedaan naar neerdalend stof op alle relevante punten in de omgeving van Tata Steel?
Nee, dit is niet nodig. De OD NZKG gaat deze metingen al uitvoeren.
Herinnert u zich dat onder andere het lid Van Esch vragen heeft gesteld over een nieuwsbericht waaruit bleek dat de Kooksfabriek 2 verkeerd is gebouwd, waardoor de installatie vanaf de eerste dag rookt en lekt aan alle kanten?5 En herinnert u zich dat u aangaf dat de omgevingsdienst geen aanwijzingen heeft gevonden voor mogelijke constructiefouten bij de Kooksfabriek 2 van Tata Steel?6
Op dit moment is deze meting voorzien voor de tweede helft van 2024, omdat dan naar verwachting verschillende maatregelen bij Tata Steel zijn uitgevoerd die zijn bedoeld om de emissie van het onderzochte grofstof te verminderen. Daarmee kan dan een goede vergelijking gemaakt worden met de eerdere onderzoeken.
Hoe verhoudt het nieuws dat er ruim twintig jaar lang illegaal te veel kankerverwekkende stoffen langs de ovendeuren van Kooksfabriek 2 weglekten zich tot de conclusie van de omgevingsdienst dat er geen aanwijzingen zijn voor mogelijke constructiefouten bij de Kooksfabriek 2?
Ja.
Is er bij het onderzoek dat de omgevingsdienst heeft gedaan naar constructiefouten bij Kooksfabriek 2 ook gekeken naar lekkende ovendeuren? Zo nee, waarom niet en kan dit dan alsnog gebeuren? Zo ja, hoe kan het dan dat de lekkende ovendeuren niet zijn aangemerkt als een constructiefout?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de OD NZKG. Dat er geen constructiefouten zijn betekent niet dat er geen PAK emissie is. De constructie van de fabriek ziet op andere zaken dan deurlekkages. Zie ook het antwoord op vraag 19.
Bent u het ermee eens dat wanneer er structureel kankerverwekkende stoffen langs deuren van installaties lekken, dit een fout is in de constructie? Zo nee, waarom niet en hoe classificeert u deze lekkende deuren dan?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de OD NZKG. De ovendeuren maken geen onderdeel uit van de bouwkundige constructie van de fabriek maar van de installatie. Bij het onderzoek is uitsluitend gekeken naar de constructie die onderdeel uitmaakt van de afgegeven (bouw)vergunningen van de fabriek. De installatie was niet (bouw)vergunningsplichtig. Als de installatie niet goed werkt blijkt dit uit de emissies die zijn vastgelegd in de milieuvergunning.
Hoe en wanneer gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie-Van Esch c.s. over de effecten op gezondheid en milieu van de verschillende toekomstscenario's van Tata Steel, waaronder recycling en het afschalen van de fabriek, alsnog onafhankelijk en transparant in beeld brengen?7
Wanneer lekkages bij deuren plaatsvinden is niet per definitie sprake van een constructiefout. In de Europees voorgeschreven Best Beschikbare Technieken (BBT) staan diverse maatregelen om emissies te voorkomen. Alle van toepassing zijnde maatregelen zijn door Tata Steel toegepast. Ondanks alle genomen maatregelen zijn echter toch beperkte emissies mogelijk. Dit wordt ook in de BBT conclusie 46 bevestigd11.
Hoe en wanneer gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie-Van Esch c.s. over structureel cameratoezicht bij Tata Steel en voldoende budget voor de omgevingsdienst om snel te handelen op basis van de camerabeelden?8 In aanvulling op eerdere vragen over hetzelfde onderwerp van de leden Hagen en Boucke (beiden D66) d.d. 1 november 2023
In een recente brief13 heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat aangekondigd dat Hans Wijers en Frans Blom als externe adviseurs zijn gevraagd om de maatwerkinzet af te wegen tegen verschillende alternatieven, bezien vanuit het perspectief en de beleidskeuzes van de Staat. Dat onderzoek loopt. In dat onderzoek wordt ook gekeken naar de effecten op gezondheid en milieu van deze alternatieven. Ik verwacht gezien de breedte van dit onderzoek, dat de resultaten voldoende inzicht geven in de effecten van milieu en gezondheid van de verschillende alternatieven. Ik verwacht dan ook dat de motie met behulp van dit onderzoek kan worden afgedaan. Wanneer deze resultaten beschikbaar zijn zal ik dat nogmaals beoordelen, voor nu acht ik het onnodig om aanvullend onderzoek op te starten.
Bevoegdheden van gemeenten en provincies voor het verbeteren van verkeersveiligheid |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vier grote steden willen eigen flitspalen: «Met campagnes redden we het niet»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het slecht gaat met de verkeersveiligheid en dat er actie moet worden ondernomen om de verkeersveiligheid te verbeteren?
Het aantal verkeersdoden lag in 2023, met een aantal van 648, weliswaar lager dan het jaar ervoor, zo zagen we in cijfers van het CBS2. Maar de meerjarige trend is negatief. Het aantal ernstig verkeersgewonden stijgt, zo blijkt uit de nieuwste «Staat van de Verkeersveiligheid» van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV)3. De trend is verontrustend. Het onderstreept de noodzaak om keihard te blijven werken aan verkeersveiligheid.
Verkeersveiligheid is daarom topprioriteit. Om de verkeersveiligheid te verbeteren, is het van belang dat de infrastructuur veilig is ingericht dat verkeersdeelnemers de regels kennen en zich veilig kunnen en willen gedragen en dat voertuigen veilig zijn. Ook moet effectief worden opgetreden tegen mensen die de verkeersregels overtreden.
Daarom werkt het Rijk er hard aan om het verkeer zo veilig mogelijk te maken. Er wordt ingezet op veilige infrastructuur, veilige voertuigen en veilig gedrag van verkeersdeelnemers. Bijvoorbeeld door gemeenten, provincies en waterschappen te helpen bij het veiliger maken van de wegen waarvoor zij verantwoordelijk zijn met de investeringsimpuls Strategisch Plan Verkeersveiligheid (SPV) van 500 miljoen euro. En door via de overheidscampagnes BOB en Mono mensen bewust te maken van hun eigen verantwoordelijkheid.
Wat betreft verkeershandhaving wordt ingezet op zowel het vergroten van de pakkans als het effectief en streng straffen van verkeersovertreders.4 Zo wordt er met het extra geld uit de Voorjaarsnota 2023 de komende jaren aan een aanzienlijke uitbreiding van het aantal geautomatiseerde handhavingsmiddelen gewerkt. Het gaat om een uitbreiding van het aantal vaste flitspalen van 642 naar 750, het aantal flexflitsers van 50 naar 125 en het aantal focusflitsers van 10 naar 50. Omdat de flexflitsers en focusflitsers routeren over 3 locaties neemt het aantal handhavingslocaties toe van 642 locaties naar 1275, dit is bijna een verdubbeling. Daarnaast zijn per 1 januari de bevoegdheden van de boa’s op het gebied van verkeershandhaving uitgebreid met het handhaven op het negeren van rood licht door voetgangers en fietsers, het voeren van geen of onjuiste fietsverlichting en het handheld gebruik van een mobiele telefoon op de fiets. Voorts neemt het aantal staandehoudingen door de politie toe: 618.003 in 2023 ten opzichte van 517.273 in 2022.
Ook zijn er middelen vrijgemaakt voor het wetsvoorstel Verbetering aanpak rijden onder invloed om rijden onder invloed en andere ernstige verkeersovertredingen effectiever te bestraffen. Deze wet regelt dat voor alle verkeersfeiten waarvoor een ontzegging van de rijbevoegdheid kan worden opgelegd – dus niet alleen voor bestuurders die onder invloed hebben gereden – strengere en effectievere maatregelen en straffen kunnen worden opgelegd. Zo wordt bijvoorbeeld een rijontzegging direct van kracht, ook in afwachting van een eventueel hoger beroep. En wordt de mogelijkheid gecreëerd om aan een veroordeelde die een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid schendt, vervangende hechtenis op te leggen.
Steunt u de voorgestelde aanpak genoemd in het artikel om gemeenten en provincies meer bevoegdheden te geven om zo de verkeersveiligheid te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om deze bevoegdheden toe te delen?
Wij begrijpen de behoefte van de gemeenten om stevig in te zetten op de verkeersveiligheid. En dat doen we ook, zoals in het antwoord op vraag 2 beschreven. Daarnaast nodigen wij de betrokken partijen bij verkeershandhaving binnenkort uit om in gesprek te gaan over de zorgen en voorstellen zoals deze in de propositie met ons zijn gedeeld. Het doorvoeren van deze aanpak brengt grote en financieel kostbare wijzigingen met zich mee en ook kleven aan het overhevelen van bevoegdheden aan gemeenten, zoals voorgesteld in de propositie van de vier grote gemeenten, diverse juridische en praktische belemmeringen. De voorgestelde aanpak dient daarom eerst nader uitgewerkt en bestudeerd te worden, alvorens wel of geen steun kan worden uitgesproken.
Wel merken wij op dat gemeenten op dit moment al verschillende mogelijkheden hebben om de verkeersveiligheid te verbeteren. In de eerste plaats doordat zij wegbeheerder zijn van de gemeentelijke wegen. Het merendeel van het Nederlandse wegennet bestaat uit gemeentelijke wegen. Door aanpassingen aan de weginrichting kan de verkeersveiligheid veelal flink verbeterd worden. Dit is echter kostbaar en vergt veel tijd om uit te voeren. Daardoor is hier niet altijd voldoende geld en tijd voor beschikbaar. Het Rijk ondersteunt hier met de middelen uit de investeringsimpuls verkeersveiligheid wel bij. Daarnaast kunnen gemeenten, namelijk de betrokken burgemeesters, aandacht vragen voor de inzet van politie op verkeershandhaving in de lokale driehoek. Daar vindt de prioritering voor de politie plaats. Tot slot kunnen gemeenten bij het Parket CVOM een aanvraag indienen voor de plaatsing van een flitspaal. Er zijn op dit moment nog palen beschikbaar.
Op welke wijze kunnen gemeenten en provincies sturen op het plaatsen van flitspalen? Wijzigt dit als de financiering voor het plaatsen van de flitspalen voor rekening komt van provincies en gemeenten? Ziet u of de voorgestelde aanpak inderdaad kan leiden tot verbetering van de verkeersveiligheid en het voorkomen van slachtoffers?
Zoals hierboven genoemd, wordt er momenteel al gewerkt aan een aanzienlijke uitbreiding van het aantal flitspalen de komende jaren. Hierdoor komen er voor gemeenten en provincies de komende jaren veel meer palen beschikbaar. Gemeenten en provincies kunnen bij Parket CVOM een aanvraag indienen voor de plaatsing van een flitspaal. Parket CVOM bekijkt vervolgens, in samenspraak met politie en in afstemming met de wegbeheerder (de gemeente of provincie), of plaatsing van een flitspaal op die locatie opportuun is. Een flitspaal wordt geplaatst op locaties waar deze de verkeersveiligheid kan vergroten. Van belang is dat in de aanvraag een analyse van de verkeersveiligheid van de locatie is opgenomen. In deze analyse moet conform het Beleidskader flitspalen een aantal zaken worden uitgewerkt zoals het overtredingsgedrag, de risico’s, de maatregelen die de wegbeheerder al genomen heeft, de resultaten van eventuele controles van de politie, een ongevallenanalyse en een analyse van de inrichting van de weg. Bij dat laatste onderdeel moet worden bekeken of de inrichting past bij de geldende maximumsnelheid of dat de inrichting van de weg eerst moet worden aangepast om de naleving van de maximumsnelheid te bevorderen. Goede weginrichting zorgt immers voor een veel groter en duurzamer effect op de verkeersveiligheid. Een flitspaal zorgt vooral voor aanpassing van de snelheid in de buurt van de paal, terwijl een goede weginrichting op de hele weg voor verkeersveiligheid zorgt. Daarnaast is het goed om te beseffen dat handhaving op een níet goed ingerichte weg ook maakt dat gedrag vaak snel weer terugvalt bij het stoppen van de handhaving.
In de propositie waar het artikel naar verwijst, wordt voorgesteld dat gemeenten en provincies zelf de flitspalen aanschaffen en dan ook zelf mogen bepalen waar deze komen te staan. Hoewel meer handhaving kan leiden tot een grotere pakkans en daarmee een verbetering van het nalevingsgedrag van bestuurders, leidt dit voorstel tot een mogelijke perverse prikkel voor gemeenten en provincies om vooral in te zetten op handhaving in plaats van aanpassing van de infrastructuur wat over het algemeen veel duurder is, maar zoals eerder genoemd meer bijdraagt aan de verkeersveiligheid.
Naast bovenstaande risico’s levert het overhevelen van deze bevoegdheid naar gemeenten en provincies ook nog problemen voor de uitvoering op. Als gemeenten zelf flitspalen gaan plaatsen, is er geen centrale regie meer op het totaal aantal handhavingsmiddelen dat in gebruik is of waar deze worden geplaatst. Hierdoor ontstaat er mogelijk een te grote druk op de strafrechtketen, want boetes moeten nog steeds via het Parket CVOM, CJIB en,als burgers het er niet meer eens zijn, via de rechtbank worden afgehandeld. Met name de rechtspraak loopt nu al vast op de beschikbare capaciteit voor zaken die op zitting moeten worden gebracht. Verkeerszaken maken nu al een groot deel uit van de totale werkvoorraad in de strafrechtketen en met de uitbreiding van het aantal flitsers de aankomende jaren zal deze druk verder toenemen. Met nog meer geautomatiseerde handhavingsmiddelen van gemeenten en provincies, bovenop de huidige uitbreiding van het aantal geautomatiseerde handhavingsmiddelen, zal het zwaartepunt nog meer naar verkeer verschuiven ten koste van andere (mogelijk zwaardere) zaken zoals gewelds- en zedenmisdrijven of georganiseerde criminaliteit. Dat is onwenselijk. Gemeenten stellen in de propositie ook voor om de inning en afhandeling van de boetes eventueel zelf op zich te nemen. Decentraal innen is echter niet in lijn met rijksincassovisie en één overheidsgedachte. Bovendien komt een deel van deze overtredingen uiteindelijk voor de rechter. Het probleem van de beperkte zittingscapaciteit wordt met inning door de gemeenten niet opgelost. Daarnaast is de optie dat gemeenten verkeersovertredingen bestuursrechtelijk gaan handhaven met bijvoorbeeld een last onder dwangsom ter voorkoming van herhaling (zoals genoemd in de propositie) ook geen optie, omdat de Wahv geen mogelijkheid bevat tot het opleggen van een last onder dwangsom.
Wel zijn we, zoals eerder benoemd, van harte bereid om in gesprek te gaan met de bij de propositie betrokken partijen en het Openbaar Ministerie om te kijken hoe wij mogelijk tegemoet kunnen komen aan de zorgen die leven en de verkeersveiligheid verder kunnen verbeteren.
Bent u bereid de Wegenverkeerswet artikelen 158–174 en de «Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften» te wijzigen zodat gemeenten zelf de kans krijgen om flitspalen aan te schaffen en in te zetten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de inzet van boa’s op snelheidsovertredingen en alcoholcontroles in de landelijke «Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar» op te nemen? Zo ja, wanneer wordt hier inzet op gepleegd?
Onlangs zijn de bevoegdheden van boa’s op het gebied van verkeershandhaving reeds uitgebreid en worden de implementatie en landelijke uitrol hiervan gemonitord. Het gaat hierbij om het negeren van rood licht door fietsers en voetgangers, handheld telefoongebruik door fietsers en het niet voeren van de juiste fietsverlichting. Momenteel wordt er ook in kaart gebracht welke extra verkeersovertredingen gehandhaafd zouden kunnen worden door boa’s en de wenselijkheid daarvan. Bij een eventuele bevoegdheidsuitbreiding voor boa’s dient er rekening gehouden te worden met het in 2022 – in samenspraak met de partners, waaronder gemeenten – geactualiseerde inzetcriterium. Voor wat betreft de verkeershandhaving door boa’s betekent dit inzetcriterium dat het takenpakket is beperkt tot ongemotoriseerd (rijdend) verkeer. Overtredingen met gemotoriseerd verkeer raken al snel aan veiligheid en aan het strafrecht, brengen een grotere gevaarzetting voor de boa en omgeving met zich mee en hebben een hogere complexiteit, bijvoorbeeld in termen van achtervolgingen, invorderingen en technische hulpmiddelen die nodig zijn om een overtreding te kunnen constateren. Hiervoor zijn boa’s momenteel niet toegerust. Het ligt niet in de rede om dit, zo recent en in samenspraak afgestemde inzetcriterium, nu alweer te herzien.
Het betreffende verzoek in de propositie voor de inzet van boa’s op snelheidsovertredingen en alcoholcontroles moet binnen het bredere geheel van het boa-bestel worden bezien en worden meegenomen in de gesprekken die momenteel worden gevoerd over bevoegdheden en verantwoordelijkheden van boa’s. Het vraagstuk over de uitbreiding van bevoegdheden van boa’s speelt namelijk ook op andere terreinen waar boa’s actief zijn en vraagt om een integrale blik op de bevoegdheden van boa´s en de aanvullende maatregelen die moeten worden getroffen bij een uitbreiding hiervan. De afweging voor een mogelijke uitbreiding zal binnen deze bredere scope plaats moeten vinden. Ik zie daarom nu geen taak voor boa’s in de verkeershandhaving wanneer het gaat om snelheidsovertredingen en alcohol- en drugscontroles. Indien de gemeente vindt dat er op dit terrein meer zou moeten worden gehandhaafd, dan kunnen zij hierover in de lokale driehoek afspraken maken met de politie.
Het bericht ‘Kritiek op besluit provincie Friesland tegen actief regenboogbeleid' |
|
Songül Mutluer (PvdA), Ines Kostić (PvdD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kritiek op besluit provincie Friesland tegen actief regenboogbeleid»?1
Ja.
Zijn de voorwaarden waaraan een provincie moet voldoen om zich regenboogprovincie te mogen noemen, vastgelegd? Zo ja, waar en wat zijn die voorwaarden? Zo nee, kunt u voor die voorwaarden zorgen?
De regenboogprovincies zijn een initiatief van de provincies zelf en daarmee is ook de invulling hiervan en de financiering aan de provincies zelf. OCW heeft hierin dus geen voorwaardenscheppende rol. Dat neemt niet weg dat ik dit initiatief van de provincies als Minister van OCW van harte ondersteun. Daarom heb ik een financiële bijdrage geleverd aan kennisinstituut Movisie waarmee zij onder meer uitwisseling van kennis en verbinding tussen de regenboogprovincies faciliteren.
Deelt u de mening dat als een provincie het predicaat regenboogprovincie heeft die provincie dan ook een actief «regenboogbeleid» zou moeten voeren waaronder het actief inzetten voor onder meer de veiligheid en acceptatie van de lhbti-gemeenschap? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat is de waarde van dat predicaat dan nog?
Het is van groot belang dat iedereen in Nederland, dus ook lhbtiq+ personen, zich veilig en geaccepteerd weten. Iedereen moet de ruimte en vrijheid krijgen om zichtbaar en openlijk zichzelf te kunnen zijn, zonder negatieve invloed van seksuele en gendernormen en zonder geconfronteerd te worden met verbaal of fysiek geweld. Dat kan ik niet alleen bereiken. Ik ben dan ook verheugd met het feit dat in de periode van 2016 tot 2020 alle provincies Regenboogprovincie zijn geworden. Uit de nieuwe Inventarisatie Regenboogbeleid Regenboogprovincies 2022 blijkt ook dat provincies steeds concreter invulling geven aan lhbtiq+ beleid. Bij veel provincies staat lhbtiq+ acceptatie en veiligheid dus hoog op de agenda. Ik werk hierin graag samen met de provincies, maar zoals gezegd is de invulling van het regenboogbeleid uiteindelijk aan de provincies zelf.
Deelt u de mening dat regenboogprovincies in het kader van de acceptatie en de veiligheid van de lhbti-gemeenschap een regierol hebben te vervullen om inclusie en diversiteit actief te bevorderen in de regio en initiatieven te verbinden? Zo ja, kunt u dan met de provincie Fryslân in overleg treden over hoe die rol wel kan worden ingevuld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kent u de Inventarisatie Regenboogbeleid Regenboogprovincies?2 Zo ja, deelt u de mening dat u een sturender rol moet gaan spelen om te zorgen dat provincies hun rol als aanjager van initiatieven en verbinder voor het bevorderen van de veiligheid en acceptatie van de lhbti-gemeenschap nog beter waar gaan maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel meldingen de afgelopen drie jaar bij de Antidiscriminatievoorzieningen in Fryslân zijn gemaakt van discriminatie, uitsluiting dan wel onveiligheid van de lhbti-gemeenschap en hoeveel meldingen en aangiftes bij de politie?
Bijgaande cijfers zijn aangeleverd door Discriminatie.nl/Fryslân/Tumba:
Grond
Meldingen in 2021
Meldingen in 2022
Meldingen in 2023
Geslacht(Trans)
2
3
6
Seksuele gerichtheid
10
14
34
12
17
40
Grond
Meldingen in 2021
Meldingen in 2022
Meldingen in 2023
Seksuele gerichtheid
66
73
74
Pro-Palestina demonstratie plaats in Amsterdam |
|
Marjolein Faber (PVV), Max Aardema (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat er op zaterdag 17 februari 2024 een pro-Palestina demonstratie plaatsvond in Amsterdam?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u ermee bekend dat tijdens die demonstratie een bord omhoog werd gehouden door de vice-fractievoorzitter van GroenLinks in provinciale staten van Gelderland met daarop de tekst «viva viva INTIFADA» (zie de foto in het bericht)?1
Ja, daar ben ik nu mee bekend.
Deelt u de mening dat «viva viva INTIFADA» niets anders is dan een keiharde oproep tot geweld?
Ik ben van mening dat de leus als zodanig te veroordelen is. De beoordeling of er mogelijk sprake is van een strafbaar feit in een individueel geval is primair een verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en – mits de zaak wordt aangebracht bij de rechtbank – uiteindelijk is die beoordeling voorbehouden aan de rechter.
Is de politie in Amsterdam overgegaan tot het aanhouden van deze persoon? Zo nee, waarom niet?
De hierboven, in vraag 2 aangehaalde specifieke uiting is tijdens de inzet niet gesignaleerd door de aanwezige politieagenten. Er is derhalve ten tijde van de demonstratie niet tot aanhouding overgegaan. Het Openbaar Ministerie is niet bekend met een aangifte en is geen strafrechtelijk onderzoek gestart.
Kunt u de Kamer informeren of het Openbaar Ministerie tot vervolging over gaat van deze oproep tot geweld door deze politicus?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer zorgt u er nu eens voor dat dit soort handelingen keihard aangepakt wordt?
De beoordeling of er mogelijk sprake is van een strafbaar feit in een individueel geval is primair een verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en – mits de zaak wordt aangebracht bij de rechtbank – uiteindelijk is die beoordeling voorbehouden aan de rechter.
Het bericht ‘Provincie stond jarenlang toe dat Tata-fabriek kankerverwekkende stoffen lekte’ |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het nieuwsbericht «Provincie stond jarenlang toe dat Tata-fabriek kankerverwekkende stoffen lekte»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de provincie Noord-Holland al sinds 1983 wist dat er illegaal te veel kankerverwekkende polycyclische aromatische koolwaterstoffen (paks) langs de ovendeuren van de Kooksfabriek 2 weglekten, maar dat Tata Steel deze deuren pas in 2007 (ruim twintig jaar later!) hoefde te vervangen?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de provincie Noord-Holland. Er is indertijd (kennelijk) een afweging gemaakt om deze maatregel bij de Kooksgasfabriek 2 later te nemen dan we vandaag de dag zouden doen, of het was indertijd niet mogelijk om deze maatregel eerder af te dwingen. Hoe dit in het verleden precies is gegaan ben ik niet nagegaan.
Wat is uw reactie op het feit dat de provincie Noord-Holland in 1988 een overeenkomst sloot met Tata Steel met betrekking tot milieumaatregelen, maar dat hierin geen afspraken zijn gemaakt om de deurlekkages tegen te gaan, waardoor de oude ovendeuren nog jarenlang kankerverwekkende stoffen hebben gelekt?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de provincie Noord-Holland. Er is indertijd (kennelijk) een afweging gemaakt om deze maatregel bij de Kooksgasfabriek 2 niet op te nemen in het milieuconvenant.
Wat is uw reactie op het feit dat de provincie dus ruim twintig jaar lang heeft toegestaan dat er kankerverwekkende stoffen door de lekkende ovendeuren in het milieu en de leefomgeving van omwonenden terecht zijn gekomen?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de provincie Noord-Holland. Er is indertijd (kennelijk) een afweging gemaakt om deze maatregel bij de Kooksgasfabriek 2 later te nemen dan we vandaag de dag zouden doen, of het was indertijd niet mogelijk om deze maatregel eerder af te dwingen. Hoe dit in het verleden precies is gegaan ben ik niet nagegaan. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Jacob de Boer, toxicoloog, dat de uitstoot van paks door de staalfabriek in eerdere decennia sterk heeft bijgedragen aan het relatief grote aantal kankergevallen in de IJmond?
Verschillende rapporten hebben inmiddels dit risico duidelijk gemaakt (waaronder ook het recent RIVM rapport «De bijdrage van Tata Steel Nederland aan de gezondheidsrisico’s van omwonenden en de kwaliteit van hun leefomgeving»). Zoals ik in eerdere antwoorden op vragen van uw Kamer heb aangegeven (Kamerstuk 30 175, nr. 448), is de concentratie van PAK’s in de leefomgeving in de afgelopen decennia fors afgenomen. In het meest recente Datarapport Luchtkwaliteit IJmond2 is te zien dat op het meetpunt in Wijk aan Zee de concentratie van BaP, wat een markerstof is voor PAK, in 2012 0,7 ng/m3 was en in 2022 0,2 ng/m3.
Vindt u, in het licht van het feit dat de provincie Noord-Holland ruim twintig jaar heeft toegestaan dat Tata Steel kankerverwekkende stoffen naar de omgeving lekte, dat de overheid de gezondheid van omwonenden van Tata Steel goed heeft beschermd in de afgelopen decennia?
In het verleden zijn in de context van de toen geldende wet- en regelgeving en de toen heersende maatschappelijke opvattingen bepaalde keuzes gemaakt. Door de jaren heen zijn wettelijke voorschriften en vergunningen aangescherpt en zijn er meerdere maatregelen genomen om de uitstoot te verminderen. De in het artikel genoemde vergunning over de deuren van Kooksfabriek 2 is daar een voorbeeld van.
Zijn alle lekkende deuren op het Tata Steel-complex inmiddels inderdaad vervangen voor niet lekkende exemplaren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven welke deuren wanneer zijn vervangen? . Bent u van mening dat de landelijke overheid, met de kennis van nu, had moeten ingrijpen, zodat de lekkende ovendeuren eerder werden vervangen? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de OD NZKG. De deuren worden conform het inspectie en onderhoudssysteem van Tata Steel periodiek vervangen. Daarnaast worden de deuren die vervangen worden voorzien van een extra dikke betonlaag om lekkages langs de randen te voorkomen.
Door Tata Steel wordt ieder kwartaal een overzicht van alle uitgevoerde en geplande onderhoudswerkzaamheden om de deuremissies te beperken toegestuurd aan de OD NZKG om aan te tonen dat aan de eisen wordt voldaan.
Bent u het ermee eens dat de vergunning van de Kooksfabriek 2 per direct moet worden ingetrokken en dat niet moet worden gewacht, totdat Tata Steel pas in 2030 zelf de installatie een keertje sluit? Zo nee, waarom staat u toe dat nog een hele generatie in de IJmond moet opgroeien met de giftige uitstoot van Tata Steel?
De kennis van nu was destijds niet beschikbaar. In het verleden zijn in de context van de toen geldende wet- en regelgeving en de toen heersende maatschappelijke opvattingen bepaalde keuzes gemaakt. Dat gaat met de kennis van nu geen verschil meer maken. Ik richt me liever op wat we nu wel kunnen doen.
Bent u ervan op de hoogte dat uit cijfers van Tata Steel zelf blijkt dat in 2021 uit de nieuwe deuren tien keer minder schadelijke stoffen lekten dan bij de oude deuren nog was toegestaan?
Het is aan het bevoegd gezag, in dit geval de provincie Noord-Holland, bij overtredingen handhavend op te treden. Of en wanneer de stap gezet moet worden om een vergunning in te trekken is ook aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag moet bij het overwegen van intrekken kijken naar de mogelijkheden binnen de huidige wet- en regelgeving. Een vergunning intrekken is een zwaarwegende vorm van handhaving die goed onderbouwd moet kunnen worden.
De in het NU.nl artikel genoemde uitstoot van het verleden is niet representatief voor de huidige uitstoot van het bedrijf. In het recente RIVM onderzoek is de impact van de huidige uitstoot van Tata Steel op de gezondheid van omwonenden berekend. Dit onderzoek dient als de basis om te kijken hoe we de impact op de gezondheid van omwonenden zo effectief en snel mogelijk kunnen verminderen. In dit kader zal ook de Expertgroep Gezondheid IJmond een advies uitbrengen. Met deze rapporten en adviezen in de hand is mijn doel om de impact van Tata Steel op de gezondheid van omwonenden zo snel mogelijk te verbeteren.
Vindt u de cijfers van Tata Steel betrouwbaar, wetende dat de meetapparatuur van Tata Steel onjuist geijkt is2 en wetende dat er nog steeds een onverklaard verschil is (tot wel een factor 5) tussen de door Tata berekende en de door het RIVM gemeten uitstoot van schadelijke stoffen3?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de OD NZKG. Uit de elektronische milieujaarverslagen over 2021 en 2022 blijkt geen verlaging van de emissies omdat uitgegaan wordt van kengetallen.
Wanneer wordt de claim van Tata Steel dat de uitstoot van kankerverwekkende paks tussen 2019 en 2022 zou zijn gehalveerd, waarvoor Tata Steel door de Reclame Code Commissie op de vingers is getikt4, eindelijk geverifieerd?
Het genoemde verschil gaat volgens het RIVM over de berekende en gemeten concentratiebijdragen van de verschillende stoffen, niet over de uitstoot van de stoffen. De concentratiebijdragen zijn wel door het RIVM berekend op basis van emissies en emissiekenmerken aangeleverd door Tata Steel.
De OD NZKG controleert de cijfers van Tata Steel (die in het elektronisch – Milieu Jaarverslag, E-MJV) worden geleverd op o.a. betrouwbaarheid.
Een e-MJV bevat de stoffen die volgens een stoffenlijst5 moeten worden gerapporteerd. Indien de drempelwaarde wordt overschreden van één of meer stoffen op de stoffenlijst, dan moeten de emissies van deze stof(fen) worden gerapporteerd. Dit mag op basis van metingen, kengetallen, schattingen enzovoorts. Daar zijn allerlei regels voor. Niet goedgekeurde meetgegevens mogen niet als meting worden gebruikt in het e-MJV. Een verklaring voor het verschil van de factor 5 in concentratiebijdragen kan aan verschillende omstandigheden liggen, zoals de bronkenmerken waaronder hoogte waarop de uitstoot vrijkomt en de warmte van de uitstoot. Het hoeft niet te betekenen dat er een factor 5 meer wordt uitgestoten. In het rapport «De bijdrage van Tata Steel Nederland aan de gezondheidsrisico's van de omwonenden en de kwaliteit van hun leefomgeving6» is ingegaan op verschillen tussen gemeten en berekende concentratiebijdragen.
Wanneer worden de volledige meetgegevens beschikbaar van de diffuse en gekanaliseerde schadelijke uitstoot bij de ovens van de Kooksfabriek 2, zodat het onverklaarde verschil tussen de berekende en gemeten uitstoot van Tata Steel kan worden verklaard?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de OD NZKG. De reductieclaim zal in het e-MJV uit 2022 deels zichtbaar worden en op basis van de e-MJV’s uit de jaren daarna definitief geverifieerd kunnen worden om te kunnen spreken over een structurele reductie. De OD NZKG werkt momenteel aan een memo voor een eerste inzicht waarbij het e-MJV 2022 versus het e-MJV 2019 op jaarvrachten wordt vergeleken. Op basis van deze vergelijking kan worden aangegeven wat de reductie is geweest tussen deze twee jaren.
De claim die Tata Steel doet is gebaseerd op een proefsituatie uit een proevenprogramma dat het bedrijf uitvoert. Dit geeft nog geen beeld of sprake is van een aantoonbare structurele reductie. Wel zal kunnen worden aangeven wat de reductie is op basis van de gegevens uit de eerdergenoemde e-MJV’s.
Klopt het dat de omgevingsdienst het lekken van paks bij de ovendeuren probeert te meten, maar dat een onderzoek hiernaar (dat een jaar geleden is aangekondigd) nog steeds niet is uitgevoerd? Zo nee, hoe zit dit dan?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de OD NZKG. In opdracht van de OD zijn eind juni 2023 door een geaccrediteerd meetbureau de eerste diffuse emissiemetingen uitgevoerd. Het resterende deel van de diffuse emissiemetingen en de herhaalmeting voor zware metalen bij batterij 23 stonden gepland voor eind oktober, maar zijn op het laatste moment geannuleerd door Tata Steel. Tata Steel heeft aangegeven de veiligheid van de meetploeg niet voldoende te kunnen borgen. De OD NZKG heeft hierdoor de metingen niet kunnen uitvoeren. De OD NZKG vindt het belangrijk dat de metingen ondanks deze omstandigheden zo spoedig mogelijk doorgang vinden en zoekt naar uitvoerbare oplossingen. De overige diffuse emissiemetingen zijn voorbereid en worden, indien de weersomstandigheden het toelaten, in het eerste kwartaal van 2024 uitgevoerd. Dit heeft echter niet tot doel om een verschil tussen «berekende en gemeten uitstoot van Tata Steel» te verklaren. Het doel van de metingen is om inzicht te hebben in de bijdrage van de luchtemissies van de verschillende bronnen om de geuroverlast te verminderen. Deze metingen komen nog voort uit het intensief toezichtstraject kooksgasfabriek 2.8
Gaat u met de provincie in gesprek om ervoor te zorgen dat het lekken van schadelijke stoffen bij de ovendeuren alsnog onafhankelijk en transparant wordt gemeten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit doen?
De OD NZKG voert met regelmaat eigen metingen uit op het terrein van Tata Steel naar de emissies vanuit de verschillende installaties. Het meten van gekanaliseerde en diffuse emissies van de Kooksfabriek 2 loopt inderdaad al geruime tijd. Een deel van deze metingen is uitgevoerd. Dat geldt niet voor de meting die de deuremissies bij de ovendeuren omvat.
De meting zal geen exacte getallen opleveren voor specifiek de deuremissies, maar een kwalitatief inzicht geven van het geheel aan diffuse emissies uit de deuren, vulgaten en een aantal andere bronnen. Om deze meting uit te voeren zijn bepaalde meteo-omstandigheden nodig, wat gecombineerd met de volle agenda’s van meetbureaus het uitvoeren van de metingen erg complex maakt.
Wanneer wordt er door het RIVM weer een vervolgmeting gedaan naar neerdalend stof op alle relevante punten in de omgeving van Tata Steel?
Nee, dit is niet nodig. De OD NZKG gaat deze metingen al uitvoeren.
Herinnert u zich dat onder andere het lid Van Esch vragen heeft gesteld over een nieuwsbericht waaruit bleek dat de Kooksfabriek 2 verkeerd is gebouwd, waardoor de installatie vanaf de eerste dag rookt en lekt aan alle kanten?5 En herinnert u zich dat u aangaf dat de omgevingsdienst geen aanwijzingen heeft gevonden voor mogelijke constructiefouten bij de Kooksfabriek 2 van Tata Steel?6
Op dit moment is deze meting voorzien voor de tweede helft van 2024, omdat dan naar verwachting verschillende maatregelen bij Tata Steel zijn uitgevoerd die zijn bedoeld om de emissie van het onderzochte grofstof te verminderen. Daarmee kan dan een goede vergelijking gemaakt worden met de eerdere onderzoeken.
Hoe verhoudt het nieuws dat er ruim twintig jaar lang illegaal te veel kankerverwekkende stoffen langs de ovendeuren van Kooksfabriek 2 weglekten zich tot de conclusie van de omgevingsdienst dat er geen aanwijzingen zijn voor mogelijke constructiefouten bij de Kooksfabriek 2?
Ja.
Is er bij het onderzoek dat de omgevingsdienst heeft gedaan naar constructiefouten bij Kooksfabriek 2 ook gekeken naar lekkende ovendeuren? Zo nee, waarom niet en kan dit dan alsnog gebeuren? Zo ja, hoe kan het dan dat de lekkende ovendeuren niet zijn aangemerkt als een constructiefout?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de OD NZKG. Dat er geen constructiefouten zijn betekent niet dat er geen PAK emissie is. De constructie van de fabriek ziet op andere zaken dan deurlekkages. Zie ook het antwoord op vraag 19.
Bent u het ermee eens dat wanneer er structureel kankerverwekkende stoffen langs deuren van installaties lekken, dit een fout is in de constructie? Zo nee, waarom niet en hoe classificeert u deze lekkende deuren dan?
Voor het antwoord op uw vraag heb ik contact gezocht met de OD NZKG. De ovendeuren maken geen onderdeel uit van de bouwkundige constructie van de fabriek maar van de installatie. Bij het onderzoek is uitsluitend gekeken naar de constructie die onderdeel uitmaakt van de afgegeven (bouw)vergunningen van de fabriek. De installatie was niet (bouw)vergunningsplichtig. Als de installatie niet goed werkt blijkt dit uit de emissies die zijn vastgelegd in de milieuvergunning.
Hoe en wanneer gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie-Van Esch c.s. over de effecten op gezondheid en milieu van de verschillende toekomstscenario's van Tata Steel, waaronder recycling en het afschalen van de fabriek, alsnog onafhankelijk en transparant in beeld brengen?7
Wanneer lekkages bij deuren plaatsvinden is niet per definitie sprake van een constructiefout. In de Europees voorgeschreven Best Beschikbare Technieken (BBT) staan diverse maatregelen om emissies te voorkomen. Alle van toepassing zijnde maatregelen zijn door Tata Steel toegepast. Ondanks alle genomen maatregelen zijn echter toch beperkte emissies mogelijk. Dit wordt ook in de BBT conclusie 46 bevestigd11.
Hoe en wanneer gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie-Van Esch c.s. over structureel cameratoezicht bij Tata Steel en voldoende budget voor de omgevingsdienst om snel te handelen op basis van de camerabeelden?8 In aanvulling op eerdere vragen over hetzelfde onderwerp van de leden Hagen en Boucke (beiden D66) d.d. 1 november 2023
In een recente brief13 heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat aangekondigd dat Hans Wijers en Frans Blom als externe adviseurs zijn gevraagd om de maatwerkinzet af te wegen tegen verschillende alternatieven, bezien vanuit het perspectief en de beleidskeuzes van de Staat. Dat onderzoek loopt. In dat onderzoek wordt ook gekeken naar de effecten op gezondheid en milieu van deze alternatieven. Ik verwacht gezien de breedte van dit onderzoek, dat de resultaten voldoende inzicht geven in de effecten van milieu en gezondheid van de verschillende alternatieven. Ik verwacht dan ook dat de motie met behulp van dit onderzoek kan worden afgedaan. Wanneer deze resultaten beschikbaar zijn zal ik dat nogmaals beoordelen, voor nu acht ik het onnodig om aanvullend onderzoek op te starten.
Het bericht 'Limburg trekt de beurs voor Maaslijn, maar risico’s blijven in hoofdpijndossier' |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Limburg trekt de beurs voor Maaslijn, maar risico’s blijven in hoofdpijndossier»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Vanuit de Kamer is meermaals het signaal afgegeven dat de regionale partijen inmiddels meer dan voldoende bijdragen, en dat het primair aan het Rijk is om de laatste tekorten weg te werken. Waarom is het dan toch nodig dat Limburg extra geld vrijmaakt voor de Maaslijn?
De financierende partijen – provincies Limburg, Noord-Brabant en Gelderland en het Ministerie van IenW – hebben met elkaar afspraken gemaakt over het project «Opwaardering Maaslijn». Deze afspraken zijn in 2021 aangepast in een addendum2 bij de bestuursovereenkomst Maaslijn. In dit addendum is onder meer vastgelegd dat de provincie Limburg en IenW als gezamenlijk opdrachtgevers het principe «samen uit, samen thuis» hanteren. Dit betekent dat opdrachtgevers eventuele tegenvallers in het project en in de concessie 50/50 oplossen.
Zoals ik uw Kamer op 20 april 2022 heb gemeld3, hebben we te maken met forse prijsstijgingen voor materialen en personeel, waardoor de gereserveerde middelen naar verwachting niet aansluiten op de actuele kosten(-raming). Om de opdracht voor «Opwaardering Maaslijn» te kunnen gunnen aan een aannemer heeft ProRail volledige financiële dekking nodig van beide opdrachtgevers (Limburg en IenW). Die dekking was noodzakelijk voor de voorlopige gunning aan een aannemer die begin oktober heeft plaatsgevonden, en voor de definitieve gunning op 24 oktober jl. Op basis van de kostenraming van ProRail hebben beide opdrachtgevers een stap moeten zetten om benodigd budget en verwachte kosten in balans te brengen. Dit is conform de afspraken in het addendum.
Zijn de resultaten van de aanbesteding Maaslijn bekend, en tot welke financiële gevolgen dit leidt?
Ja, op 24 oktober jl. heeft ProRail bekendgemaakt dat het project «Opwaardering Maaslijn» definitief is gegund. Nu deze definitieve gunning een feit is, heeft ProRail aan de opdrachtgevers (Limburg en IenW) gemeld dat het resultaat past binnen het eerder geraamde bedrag waarvoor opdrachtgevers garantie hebben gegeven. Volgens de aanbestedingsregels kan ProRail daarover pas communiceren na definitieve gunning. Alhoewel het project meer kosten met zich meebrengt dan voorzien bij de Projectbeslissing (13 december 2021), in verband met de forse prijsstijgingen in de markt en de aangepaste opleverdatum, ben ik content dat er een belangrijke mijlpaal is gepasseerd met deze gunning. Na het bericht dat ProRail in 2022 de aanbesteding moest intrekken in verband met de grote gevolgen (materiaalschaarste) van de oorlog in Oekraïne, is het goed te zien dat deze belangrijke stap nu is gezet.
Hiermee geef ik invulling aan mijn toezegging aan onder andere de heer Minhas4 om uw Kamer te informeren over definitieve gunning Maaslijn.
Bent u bereid om alles in het werk te stellen om het project Maaslijn voor de reizigers en regio’s Gelderland, Oost-Brabant, en Noord- en Midden-Limburg veilig te stellen, en de regio daarbij financieel te ontzien?
Ik hecht eraan om te benadrukken dat ik me vol inzet voor een voorspoedige voortgang van het project. Het belang van de reizigers op de Maaslijn staat voorop. Het gaat hier om een project in realisatie, dus er is geen sprake van stoppen of pauzeren.
Bent u bereid om de voortgang van het project Maaslijn voorop te stellen, en alles in het werk te stellen om deze rijksinfrastructuur conform planning tijdig te gunnen zodat dit conform afspraak uiterlijk in 2027 gereed te laten zijn?
Ja, de Maaslijn is een zeer relevant project voor de regio en voor het nationale spoornetwerk. Ik heb alles op alles gezet om gunning door ProRail tijdig te laten plaatsvinden, zodat het project uiterlijk in 2027 kan worden opgeleverd. Ook heb ik hierover met gedeputeerde Kuntzelaers gesproken omdat we samen opdrachtgevers van dit project zijn. Ook hij heeft alles op alles gezet om ProRail in staat te stellen de opdracht tijdig te gunnen zodat de realisatie van het project zo spoedig mogelijk daadwerkelijk kan starten.
Bent u bereid om de regio bij te staan in deze noodzakelijke verbetering en het project definitief als rijksproject te betitelen?
Het project Maaslijn is voor mij erg belangrijk. Er is geen sprake van twijfel over nut en noodzaak, die staan vast. Ik heb met gedeputeerde Kuntzelaers afgesproken dat we eerst onze volle aandacht en commitment geven aan het faciliteren van de gunning door ProRail. Ik ben content dat we samen krachtig hebben doorgezet om die mijlpaal te halen.
Ik heb begrepen dat de provincie Limburg graag ziet dat het project volledig onder de verantwoordelijkheid van IenW komt. In mijn gesprekken met gedeputeerde Kuntzelaers heb ik aangegeven dat ik bereid ben om, na definitieve gunning, te verkennen of en hoe organisatie en aansturing van het project Maaslijn opnieuw vormgegeven kunnen worden en in beeld te brengen wat dit mogelijk betekent voor bestaande financiële afspraken. Dat is geen sinecure, zoals ook blijkt uit de eerdere aanpassing van de afspraken over de Maaslijn toen deze op verzoek van de provincie Limburg zijn gewijzigd waardoor het nu een gezamenlijk project is in plaats van een project van de provincie Limburg.
De forse krimp van de Groningse economie door afbouw van de gaswinning |
|
Nico Drost (CU) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Hoe luidt uw reactie op de forse krimp van 13% van de Groningse economie door afbouw van de gaswinning?1
De relatief forse krimp van de economie in de provincie Groningen is het resultaat van de afbouw van de gaswinning. Als de gaswinning buiten beschouwing wordt gelaten groeide de economie met uitzondering van Delfzijl en omgeving met circa 1 procent.
Hoe luidt uw reactie op de krimp van de economie in de regio Delfzijl, die uitkomt op 4%, wat voornamelijk kwam doordat de industrie in die regio veel last heeft van de hoge energieprijzen?
De krimp van de economie in Delfzijl en omgeving was inderdaad het resultaat van de hoge energieprijzen. In Delfzijl en omgeving evenals in Zeeuws-Vlaanderen was hierdoor een lichte daling van de productie van de industrie.
Erkent u dat de statistieken over de Groningse economie, door toerekening van de gasbaten aan de provincie Groningen, jarenlang een vertekend beeld hebben gegeven, met name doordat het overgrote deel van de gasbaten naar de rijksoverheid zijn gevloeid? Erkent u dat Groningen daardoor jarenlang rijker is voorgespiegeld dan deze provincie daadwerkelijk was? Welke lering trekt u hieruit?
In de statistieken over de economische ontwikkeling van de provincies is van oudsher ook een onderscheid gemaakt tussen de gasbaten en de economische ontwikkeling van de provincie Groningen zelf. Ook in het artikel waarnaar u verwijst is dit onderscheid gemaakt. Wanneer de gaswinning is beëindigd is dit onderscheid niet meer nodig.
Deelt u de mening dat, in het licht van de kabinetsreactie «Nij begun» op het parlementaire enquêterapport gaswinning Groningen, alles in het werk gesteld moet worden om de forse economische krimp in de provincie Groningen te stoppen en om te zetten in duurzame groei? Hoe gaat u dit bewerkstelligen?
In de kabinetsreactie op de parlementaire enquête gaswinning Groningen zijn onder meer een economische en sociale agenda aangekondigd waarmee voor de komende dertig jaar zal worden ingezet op de duurzame economische ontwikkeling van Groningen.
Op welke wijze gaat u het programma voor de economische structuurversterking, zoals verwoord in de kabinetsreactie «Nij begun» op het parlementaire enquêterapport gaswinning Groningen, monitoren en hoe voorkomt u dat de economische vertekening door het afbouwen van de gaswinning hierbij negatieve gevolgen heeft?
Ik zal uw Kamer in december op hoofdlijnen informeren over de manier waarop onder andere de voortgang van de economische en sociale agenda zal worden gemonitord. In april volgend jaar zal de eerste Staat van Groningen worden gepresenteerd en de specifieke doelstellingen die hiervoor jaarlijks gemonitord zullen worden.
Bent u bereid om in de jaarlijkse Staat van Groningen de economische cijfers op een gedetailleerder niveau dan «provincie» op te leveren, bij voorkeur op gemeentelijk niveau?
Op dit moment worden voor de Staat van Groningen de te behalen en te monitoren doelen uitgewerkt. In dat kader zal ook worden bezien op welk niveau economische cijfers hierover opgeleverd kunnen worden.
Kunt u aangeven op welke wijze de regio Delfzijl, waar de economie het hardst is gekrompen, in het bijzonder aandacht krijgt in deze economische structuurversterking? Kunt u aangeven hoe dit in het masterplan Oost-Groningen verwerkt wordt?
De regio Delfzijl maakt onderdeel uit van de Economische Agenda Groningen, voor de economische structuurversterking in deze regio is daarnaast het Masterplan Zeehavens van de Toekomstagenda Groningen relevant. Delfzijl en de gemeente Eemsdelta zijn geen onderdeel van de regio Oost-Groningen en het Masterplan Oost-Groningen.
Kunt u garanderen dat het startdocument voor de economisch structuurversterking nog dit jaar vastgesteld en met de Kamer gedeeld wordt? Wilt u zich inspannen om (de contouren van) het masterplan Oost-Groningen nog dit jaar vast te stellen en met de Kamer te delen?
Ja, dat kan ik garanderen. Hierin zal ook worden ingegaan op de inhoudelijke samenhang met de masterplannen van de Toekomstagenda Groningen.
Het bericht 'Provincie: ‘Wijzig wet om nieuw Zeeuws OV-systeem mogelijk te maken’' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht van de PZC «Provincie: «Wijzig wet om nieuw Zeeuws OV-systeem mogelijk te maken»»1 en zou u op de verschillende bevindingen willen reflecteren?
Ja, hiermee ben ik bekend. Ik voel me zeer betrokken bij de regionale bereikbaarheidsopgaven en ondersteun het initiatief van de provincie Zeeland en andere regio’s van harte. Samen met mijn collega in Zeeland werk ik aan een routekaart voor de bereikbaarheid van Zeeland conform de motie Van Ginneken en De Graaf2. Conform de motie Van Ginneken, Minhas en Krul brengen we ook de belemmeringen in kaart bij het tot stand brengen van gecombineerd publiek en/of openbaar vervoer3. Onderdeel van die analyse is de vraag of huidige nationale regelgeving hier ook (deels) een belemmering vormt. Ik voer deze acties uit in overleg met de provincie Zeeland en de samenwerkende decentrale vervoersautoriteiten. Het onderwerp publiek vervoer is onderdeel van de actieagenda Mobiliteitsvisie 2050, die ik voor de begrotingsbehandeling in het najaar aan uw Kamer zal sturen. Daarbij worden ook initiatieven in andere provincies meegenomen.
Deelt u de opvatting dat provincies de ruimte en mogelijkheden moeten hebben tot het invoeren van innovatieve vervoerssystemen zoals beschreven in bovengenoemd artikel?
Ja, ik ondersteun provinciale initiatieven die zich richten op innovatieve vervoerssystemen. Het combineren van verschillende vervoersvormen ten behoeve van verschillende doelgroepen is hierbij een interessante ontwikkeling. Ik volg in dit kader met interesse de ontwikkeling van de Zeeuwse Mobiliteitscentrale en stel daarvoor expertise ter beschikking. Binnen het kabinet ga ik de mogelijkheden bespreken om hieraan ook een financiële bijdrage beschikbaar te stellen.
Gaat u alles op alles zetten om mee te werken aan dit innovatieve vervoerssysteem, gezien de urgentie en het belang van bereikbaarheid voor heel Nederland?
Ja, sociale inclusie, toegankelijkheid voor reizigers met een beperking, bereikbaarheid van voorzieningen en brede maatschappelijke welvaart zijn belangrijke thema’s voor mijn ministerie. Het doet me deugd dat verscheidene instanties en organisaties zich sterk maken voor het behalen van deze doelen, ieder vanuit zijn of haar eigen verantwoordelijkheid.
Zou u inzicht willen geven in de status van de genoemde wetswijziging?
Eind dit jaar rond ik een verkenning af naar de noodzaak om de Wet personenvervoer 2000 of lagere regelgeving aan te passen. Hierbij betrek ik de provincies, vervoerregio’s, gemeenten, bedrijven en belangenorganisaties. Belangrijk doel hierbij is het vaststellen of de huidige regelgeving voldoende up-to-date is om de gewenste ontwikkelingen op een effectieve manier tot wasdom te laten komen.
Deelt u de urgentie om de genoemde wetswijziging zo snel mogelijk te laten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u in gang zetten om deze wetswijziging zo snel mogelijk te laten plaatsvinden?
Afhankelijk van de uitkomsten van de onder antwoord 4 beschreven verkenning, ga ik bepalen of, en zo ja, op welke wijze een aanpassing van de relevante regelgeving kan worden vormgegeven. Uit de verkenning dient te blijken of deze eventuele wijzigingen in lagere regelgeving kunnen worden gerealiseerd. Het aanpassen of opstellen daarvan vergt ook minder tijd dan een wetswijziging. Ook wordt onderzocht of het zinvol is om gebruik te maken van het experimenteer artikel uit de Wet personenvervoer 2000, uiteraard in lijn met het huidig kabinetsbeleid rondom experimenten.
Welke mogelijkheden tot financiële steun zijn er om het genoemde openbaar vervoerssysteem een vliegende start te laten maken?
Zoals ik aangaf in antwoord op vraag 1 brengen we nu de belemmeringen in kaart bij het tot stand brengen van gecombineerd publiek en/of openbaar vervoer en mocht blijken dat financiële steun gewenst is zal ik dit in het kabinet aan de orde stellen.
Zou u inzicht willen geven in welke wetswijzigingen er nog meer nodig zijn om het genoemde openbaar vervoerssysteem in te voeren? Zou u daarbij ook willen ingaan op de genoemde aanpassingen bij het studentenreisproduct en de scheiding tussen openbaar vervoer (OV) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), en in overleg willen treden met de hiervoor verantwoordelijke Ministeries?
Zoals aangegeven in antwoord op de vragen 4 en 5 verken ik of een aanpassing van de relevante regelgeving noodzakelijk is. Ik betrek hierbij een mogelijke samenwerking tussen OV, doelgroepenvervoer, leerlingenvervoer en het studentenreisproduct en bespreek dit met mijn collega’s van VWS en OCW.
Zou u voor elke wetswijziging afzonderlijk inzicht willen geven in de status van die wetswijziging, welke acties er nog nodig zijn voor invoering van de wetswijziging en welke acties het kabinet van plan is te ondernemen?
Momenteel verken ik of een aanpassing van de relevante regelgeving noodzakelijk is.
Deelt u de opvatting dat er een recht op gemotiveerd maatwerk zou moeten zijn dat invoering van dergelijke innovatieve vervoerssystemen mogelijk zou moeten maken? Zo nee, waarom niet gezien het belang van bereikbaarheid voor heel Nederland? Zo ja, welke stappen bent u van plan om te ondernemen om een dergelijk recht op gemotiveerd maatwerk te borgen en er op toe te zien dat dit goed functioneert?
In het Actieprogramma Mobiliteitsvisie geeft het kabinet uitwerking aan integrale bereikbaarheidsdoelen en zal worden aangegeven welke bijdrage het innovatief publiek vervoerssysteem daaraan kan leveren en welke eventuele stappen hiertoe vervolgens gezet zullen worden.
Hoe werken de bereikbaarheidsnormen die het kabinet als gevolg van de aangenomen motie Krul c.s.2 gaat invoeren in op de mogelijkheden voor dit soort innovatieve vervoerssystemen, de benodigde wetswijzigingen en het recht op gemotiveerd maatwerk?
Zoals ik u eerder heb bericht5, ben ik bezig met het uitwerken hoe (met welke indicatoren, streefwaarden, normen) en op welk niveau (nationaal, gebiedsgericht en/of per doelgroep) integrale bereikbaarheidsdoelen het beste geformuleerd kunnen worden. Ik laat enkele inhoudelijke varianten uitwerken. Deze varianten laat ik beoordelen door een aantal inhoudelijk deskundigen. Tevens wil ik deze varianten bespreken met andere ministeries, medeoverheden en maatschappelijke stakeholders. Ik streef ernaar het resultaat hiervan als een «eerste proeve» van bereikbaarheidsdoelen voor het begrotingsdebat 2023 aan de Kamer voor te leggen en daarbij inzicht te geven in de gemaakte afwegingen van varianten en in de te zetten vervolgstappen. Bij de uitwerking van een voorkeurvariant komt de rol van verschillende vormen van mobiliteit in beeld. Dit laat onverlet dat ik de hierboven genoemde acties nu al in gang heb gezet.
Het bericht dat de provincie Zeeland geen geld uitvangt uit het Volkshuisvestingsfonds. |
|
Inge van Dijk (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de provincie Zeeland tot nu toe geen geld heeft ontvangen uit het Volkshuisvestingsfonds?1
Ja.
Klopt het dat de provincie Zeeland nog geen gebruik heeft kunnen maken van het Volkshuisvestingsfonds, terwijl daar wel concreet om was gevraagd en er projecten werden aangeleverd die aan de voorwaarden voor het fonds voldeden?
In 2021 zijn er bedragen uitgekeerd in het kader van de eerste tranche van het Volkshuisvestingsfonds. De tweede tranche staat voor dit jaar gepland. Vanuit de provincie Zeeland zijn er in 2021 gemeentelijke aanvragen ingediend die geen van alle tot een Rijksbijdrage hebben geleid. Deze aanvragen hebben om verschillende redenen een te lage score behaald. Overeenkomstig hebben de aanvragen met name te laag gescoord op het punt effectiviteit en doelmatigheid. Het criterium effectiviteit heeft betrekking op de mate waarin de plannen uit een aanvraag bijdragen aan de doelen van het Volkshuisvestingsfonds: het verbeteren van de woonkwaliteit en leefbaarheid in kwetsbare gebieden. Voor het criterium doelmatigheid golden twee indicatoren: additionaliteit en proportionaliteit. Met additionaliteit wordt gedoeld op het aandeel van het herstructureringsprogramma wat niet gerealiseerd had kunnen worden zonder bijdrage van het VHF. Met proportionaliteit werd gekeken naar de gemiddelde bijdrage per geherstructureerde woning. Andere aanvragen hebben op deze twee onderdelen beter gescoord.
Er is in 2021 ruim meer geld aangevraagd door alle aanvragen dan er op dat moment beschikbaar was.
Zijn er naast de provincie Zeeland nog meer provincies die niets hebben ontvangen uit het Volkshuisvestingsfonds, terwijl zij wel projecten voordroegen die aan alle voorwaarden voldeden? Zo ja, hebben deze provincies dit ook bij u aangekaart?
Dit heeft zich ook voorgedaan in de provincie Utrecht.
Kunt u toelichten hoe de keuzes omtrent de toekenning van middelen uit het Volkshuisvestingsfonds worden gemaakt en of daarbij ook rekening wordt gehouden met regionale verschillen en, daaruit voortvloeiend, regionale spreiding van de middelen?
De wijze van beoordelen van de aanvragen en de criteria die daarbij van toepassing zijn, zijn voor de eerste tranche vastgelegd in de Regeling specifieke uitkering herstructurering volkshuisvesting van 11 maart 2021. In de regeling zijn prioritaire gebieden benoemd die extra punten krijgen in de beoordeling, waarbij aanvragen uit de 16 stedelijke vernieuwingsgebieden 10 punten ontvingen en aanvragen uit de 13 grens- en krimpregio’s 5 punten. De methodiek van prioriteren voor wat betreft het Volkshuisvestingsfonds in 2023 is eenvoudiger geworden. De nieuwe regeling is reeds gepubliceerd in de Staatscourant2. De stedelijke focusgebieden en regio's aan de grens zullen net als in de eerste tranche prioriteit krijgen, omdat met name daar de leefbaarheid onder druk staat. Dat neemt niet weg dat ook andere gebieden in Nederland aanvragen kunnen indienen. In Zeeland is de regio Zeeuws-Vlaanderen onderdeel van een van de 13 grens- en krimpregio’s en is daarmee dus een prioritair gebied.
Kunt u toelichten hoe u het signaal vanuit de provincie Zeeland weegt en of u naar aanleiding hiervan bereid bent te kijken naar de verdeling van de middelen, waarbij rekening wordt gehouden met regionale verschillen?
Het is van belang om rekening te houden met regionale verschillen en in lijn met het antwoord op vraag 4 is dat nader uitgewerkt in de Meerjarige regeling specifieke uitkering herstructurering volkshuisvesting die aan het Volkshuisvestingsfonds 2023 ten grondslag ligt. Zo zijn naar aanleiding van de consultatiereacties op de regeling de forfaitaire punten die grensregio’s ontvangen verhoogd van 5 naar 10.
Het opschorten van de vergunningverlening door de provincie Noord-Brabant en de gepubliceerde natuurdoelanalyses |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Hoe waardeert u het besluit van de provincie Noord-Brabant om naar aanleiding van de natuurdoelanalyses de vergunningverlening op te schorten?1
De natuurdoelanalyses beschrijven hoe het gaat met de natuur in een gebied, of en welke problemen er zijn en in welke richting maatregelen nodig zijn om de natuur weer gezond te maken. De natuurdoelanalyses zijn niet bedoeld om conclusies te trekken over toestemmingverlening. Bij toestemmingverlening wordt per geval een passende beoordeling gemaakt op basis van de best beschikbare kennis van de Natura 2000-gebieden. De natuurdoelanalyses dienen dus wel betrokken te worden bij het opstellen van passende beoordelingen en besluiten over vergunningaanvragen, zoals de provincie Noord-Brabant terecht constateert. Hoewel de natuurdoelanalyses zelf geen passende beoordeling zijn, concludeert de provincie Noord-Brabant vanuit haar rol als bevoegd gezag dat de natuurdoelanalyses laten zien dat als gevolg van overbelasting met stikstof het dusdanig slecht gaat met 13 gebieden dat op voorhand al te zeggen is dat een aanvraag voor een vergunning die leidt tot extra stikstofdepositie op deze gebieden niet toegewezen kan worden.
Is de veronderstelling juist dat het constateren van een mogelijke verslechtering van beschermwaardige habitats en soorten in een Natura 2000-gebied in de eerste plaats vereist dat passende (beheer)maatregelen op grond van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn worden genomen en niet dat automatisch de vergunningverlening op grond van artikel 6, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn wordt opgeschort?
Het is juist dat bij het risico op verslechtering als gevolg van artikel 6, lid twee, van de Habitatrichtlijn passende maatregelen getroffen moet worden en het niet per definitie uitgesloten is om nog toestemming te verlenen met toepassing van artikel 6, lid drie en vier, van de Habitatrichtlijn. Wel geldt dat alleen toestemming verleend kan worden als significante negatieve effecten kunnen worden uitgesloten. Ook moeten mitigerende (en compenserende) maatregelen additioneel zijn ten opzichte van de passende maatregelen en instandhoudingsmaatregelen die nodig zijn om verslechtering tegen te gaan en instandhoudingsdoelstellingen te realiseren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Programma Aanpak Stikstof (PAS)-knelgevallen in de provincie Noord-Brabant worden gelegaliseerd?
De Provincie Noord-Brabant heeft door de uit de natuurdoelanalyses geconstateerde staat van de Brabantse stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden en op basis van jurisprudentie moeten besluiten om tijdelijk geen vergunningverlening in het kader van de WNb gebaseerd op vormen van extern salderen op N2000-gebieden meer toe te staan. Het gaat dan specifiek om vergunningen die betrekking hebben op delen van die N2000-gebieden waarvan de natuurdoelanalyses aangeven dat zonder additionele inzet verslechtering niet uit te sluiten is.
In tussentijd wordt de verificatie van de PAS-meldingen afgerond. Op basis daarvan kan soms op basis van maatwerk worden geconstateerd op welke manier toch een legale situatie gerealiseerd kan worden. Zo kan soms worden geëxtensiveerd of blijkt op basis van intern salderen dat er sprake is van een legale situatie. De middelen uit de Regeling provinciale maatregelen PAS-melders (Rpmp) kunnen daar ook bij helpen. In totaal is er € 250 miljoen beschikbaar, waarvan € 44,8 miljoen voor Noord-Brabant. Deze mogelijkheden zijn aanvullend ten opzichte van het landelijke legalisatieprogramma en de landelijke maatregelen (Saneringsregeling varkenshouderij, Maatregel Gerichte Aankoop, Landelijke beëindigingsregeling en de aanpak piekbelasters) die ingezet gaan worden voor het legaliseren van PAS-meldingen. De provincie werkt er hard aan om de melders zo snel als mogelijk van duidelijkheid te voorzien. Nadat weer vergunningen verleend kunnen worden, zullen ook de meldingen die daadwerkelijk stikstofruimte nodig hebben zo snel mogelijk worden gelegaliseerd.
Hoe moet worden beoordeeld of sprake is van verslechtering? Welke criteria gelden hiervoor? Welke rol spelen de ontwikkeling van typische soorten, de oppervlakte respectievelijk de abiotische factoren daarbij?
Volgens de uitleg van de Europese Commissie (Mededeling van de Commissie C(2018) 7621), die ook in Nederland als kader wordt gebruikt, «is sprake van verslechtering van een habitat in een gebied wanneer de door het habitattype of de habitat van een soort bestreken oppervlakte in dit gebied kleiner wordt, of wanneer de specifieke functies die nodig zijn voor de instandhouding op lange termijn van deze habitat of de staat van de soorten die met deze habitat zijn verbonden, beperkter worden dan hun oorspronkelijk of herstelde staat. Deze beoordeling vindt plaats in overeenstemming met de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied en de bijdrage van het gebied aan de samenhang van het netwerk.»
In Nederland is aan de hand van het genoemde Europese document in het Profielendocument (https://www.natura2000.nl/profielen) uitgewerkt hoe de oppervlakte en de kwaliteit moeten worden bepaald. Ten aanzien van de oppervlakte geldt een minimumoppervlak (specifiek voor groepen habitattypen); deze bepaalt de mate van precisie bij het bepalen van de oppervlakte. Bij kwaliteit gaat het om vier aspecten, namelijk: vegetatietypen, abiotische randvoorwaarden, typische soorten en overige kenmerken van goede structuur en functie. In de «Werkwijze kwaliteit van habitattypen op gebiedsniveau», dat onderdeel is van het Profielendocument, is uitgelegd hoe het profiel van een habitat doorwerkt in de definiëring van wat behoud van kwaliteit is. Daarmee is ook duidelijk wat verslechtering is, want dat is precies het tegenovergestelde van behoud. Uit de tekst volgt dat het principe van «one out, all out» geldt, want alle vier de aspecten moeten (minimaal) behouden blijven en zijn onderling niet uitwisselbaar. Verder volgt uit de aanwijzingsbesluiten dat ook oppervlakte en kwaliteit niet uitwisselbaar zijn (ze hebben afzonderlijke doelstellingen).
Is de veronderstelling juist dat niet automatisch sprake is van verslechtering als abiotische condities ongunstig zijn?
Dat is juist. Er moet namelijk onderscheid worden gemaakt tussen een situatie en een verandering. Als de situatie ongunstig is, maar onveranderd is ten opzichte van het moment waarop de bescherming van het habitat begon, is er geen sprake van verslechtering in de zin van artikel 6, tweede lid, Habitatrichtlijn («verslechteringsverbod»). Wel is het zo dat er een reële kans op toekomstige verslechtering is als niet wordt voldaan aan de abiotische randvoorwaarden. Te denken valt aan het verdwijnen van bepaalde vegetatietypen of typische soorten, of het afnemen van het oppervlak. Daarom moet de overheid zich ervan vergewissen of het wellicht noodzakelijk is om preventieve maatregelen te nemen om die toekomstige verslechtering te voorkomen. Dat zijn dan passende maatregelen zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid.
Is de veronderstelling juist dat niet automatisch sprake is van verslechtering als het aantal typische soorten minder is dan voor een gunstige staat van instandhouding gewenst is?
Dat is juist, om dezelfde reden als genoemd in het antwoord op vraag 5. Wat het gewenste aantal typische soorten is, is overigens in het Profielendocument niet voorgeschreven. Het is aan de bevoegde gezagen om te bepalen hoe voldoende bijgedragen kan worden aan behoud en herstel van typische soorten op landelijk niveau. Dat is dus anders dan bij de abiotische randvoorwaarden, omdat in het Profielendocument is gedefinieerd wat per abiotisch aspect (bijvoorbeeld zuurgraad) het kernbereik is (optimale omstandigheden), wat het aanvullend bereik is (suboptimale omstandigheden) en wat de klassen zijn die daarbuiten vallen (ongunstige omstandigheden).
Hoe moeten bij de beoordeling of sprake is van verslechtering negatieve en positieve ontwikkelingen ten opzichte van elkaar worden gewogen?
Negatieve en positieve ontwikkelingen mogen alleen onder bepaalde voorwaarden gecombineerd worden tot één oordeel. De hoofdregel is dat de verschillende aspecten niet uitwisselbaar zijn. Zie voor de exacte uitleg de in antwoord 4 genoemde «Werkwijze kwaliteit van habitattypen op gebiedsniveau».
Is de veronderstelling juist dat in of op basis van de Brabantse natuurdoelanalyses niet zozeer kan worden vastgesteld dat sprake is van daadwerkelijke verslechtering, maar dat vanwege onvoldoende gegevens over trendmatige ontwikkelingen niet kan worden vastgesteld dat geen sprake is van verslechtering?
Nee, dat is niet juist. In de natuurdoelanalyses wordt per soort en habitattype waarvoor het gebied is aangewezen een ecologisch oordeel geveld waaruit blijkt of instandhoudingsdoelstellingen gehaald worden en verslechtering kan worden uitgesloten. Daarbij wordt ook aangegeven wat de oorzaak is van het niet uit kunnen sluiten van verslechtering. In sommige gevallen is de oorzaak, met toepassing van het voorzorgprincipe, inderdaad het gebrek aan gegevens. In veel gevallen is de oorzaak ook wel duidelijk of is de verslechtering zelfs al geconstateerd. In de Brabantse natuurdoelanalyses is dit per oordeel op uniforme wijze aangegeven.
Hoe kan het dat voor de ontwikkeling van de kwaliteit van habitattypen in verschillende gebieden nog steeds geen trend kan worden vastgesteld, terwijl de meeste Habitatrichtlijngebieden reeds sinds vele jaren zijn aangewezen?
Om een trend vast te kunnen stellen moeten voor een heel Natura 2000-gebied per habitattype en soort de omvang en meerdere kwaliteitsaspecten voor langere tijd worden gevolgd. Wat betreft de omvang is dan een actuele habitattypenkaart nodig en die was in Brabant vanwege de omvang van veel Natura 2000-gebieden nog niet voorhanden. Wat betreft de kwaliteitsaspecten: deze worden (al dan niet steekproefsgewijs) gemonitord, maar de resultaten konden alleen in de natuurdoelanalyses worden verwerkt als de ruwe gegevens geïnterpreteerd waren – en dat was in nogal wat gevallen nog niet gedaan. Als er gewacht zou zijn op nieuwe rapportages, dan waren de natuurdoelanalyses niet op tijd gereed gekomen; vandaar dat deze (in de handreiking natuurdoelanalyses vastgestelde) werkwijze is toegepast.
Deelt u de analyse, op basis van de Brabantse natuurdoelanalyses, dat waar daadwerkelijke sprake blijkt te zijn van verslechtering van habitats en soorten in de meeste gevallen hydrologische factoren de achterliggende oorzaak zijn? Is de veronderstelling juist dat het in die gevallen niet nodig is de vergunningverlening wat betreft het aspect stikstofdepositie stil te leggen?
Deze analyse deel ik niet. In de Brabantse natuurdoelanalyses is per ecologische oordeel, dat gegeven wordt per soort en habitattype waarvoor het gebied is aangewezen, aangegeven wat de achterliggende oorzaken zijn. Voor de habitats waar verslechtering reeds geconstateerd is, zijn zowel overbelasting met stikstof als verdroging de meest voorkomende oorzaken. Wanneer stikstof geen relevante drukfactor is, dan is er in dat geval op voorhand geen reden om vergunningverlening stil te leggen ten aanzien van stikstof. Overigens moet dat dan wel gelden voor álle habitats in dat gebied. Maar als een ander habitat in dat gebied wel overbelast is met stikstof en daardoor (dreigend) verslechtert, dan bepaalt dat habitat wat er mogelijk is wat betreft vergunningverlening met het oog op stikstof. Als uit de natuurdoelanalyse blijkt dat op dit moment stikstofdepositie een knelpunt is, worden aanvragen met extern salderen of die gebruik maken van een doelenbank door de provincie geweigerd. Niet alle vergunningverlening met betrekking tot stikstof ligt stil, intern salderen is nog wel mogelijk.
Waarom wordt de kwaliteit van het habitattype H4030 voor het aspect typische soorten in de Groote Peel beoordeeld als matig en die van het habitattype H7120 als goed, terwijl bij H4030 een hoger percentage typische soorten voorkomt dan bij H7120? Op welke wijze wordt gezorgd voor een vergelijkbare beoordelingswijze voor alle habitattypen en natuurdoelanalyses?
Uit tabellen 5–5 en 5–16 in de natuurdoelanalyse Groote Peel blijkt dat de kwaliteit op basis van typische soorten bij habitattype H4030 als goed is beoordeeld, dus dat er op pagina 61 onderaan staat dat «De kwaliteit van het habitattype H4030 voor het aspect typische soorten wordt beoordeeld als matig, zie Tabel 5–5.» is een kennelijke verschrijving. Ten behoeve van het opstellen van de natuurdoelanalyses hebben Rijk en provincies gezamenlijk een handreiking opgesteld die ook getoetst is door de Ecologische Autoriteit. Die handreiking heeft onder andere tot doel tot uniforme natuurdoelanalyses te verkrijgen. Of de beoordeling in de Brabantse natuurdoelanalyses terecht en voldoende onderbouwd is, zal blijken uit de toetsing van deze natuurdoelanalyses door de Ecologische Autoriteit.
Waarom worden in veel natuurdoelanalyses de bodemcondities en de ontwikkeling daarvan nauwelijks in beeld gebracht, terwijl de Ecologische Autoriteit daar wel toe heeft opgeroepen in haar advies bij de handreiking voor de natuurdoelanalyses en deze gegevens van belang zijn om iets te kunnen zeggen over de mate waarin stikstofdepositie de natuur beïnvloedt?
In de natuurdoelanalyses zijn de gegevens die beschikbaar zijn, en die volgens de handreiking en het advies van de Ecologische Autoriteit daarop nodig zijn, opgenomen. Als bepaalde gegevens nu nog niet beschikbaar zijn, dan kunnen die in volgende cycli van de natuurdoelanalyses worden toegevoegd. Want de natuurdoelanalyses maken, net als de gebiedsprogramma’s, onderdeel uit van een cyclisch en iteratief proces. Het is niet juist dat bij het ontbreken van bepaalde gegevens over bodemcondities geen uitspraken gedaan kunnen worden over de relatie tussen stikstofdepositie en natuurkwaliteit. Veranderingen in vegetatie geven hier bijvoorbeeld ook inzicht in, zoals het vergrassen van heide.
Deelt u de constatering dat in de Brabantse natuurdoelanalyses nauwelijks op basis van meetdata in beeld wordt gebracht op welke wijze en in welke mate stikstofdepositie de ontwikkeling van habitats en soorten negatief beïnvloedt ten opzichte van andere drukfactoren? Acht u dit wenselijk?
Nee, ik deel deze constatering niet. De Brabantse natuurdoelanalyses maken gebruik van beschikbare informatie. Dat betreft veel monitoringsinformatie waaronder vegetatiekarteringen, maar ook data over abiotische condities. Naast de informatie uit het gebied wordt voor de huidige en toekomstig te verwachten belasting van habitattypen en leefgebieden van soorten met stikstofdepositie uitgegaan berekeningen door AERIUS. Het model is mede gebaseerd op meetgegevens en bevat op dit moment de best beschikbare informatie over de belasting met stikstof. De handreiking natuurdoelanalyses geeft aan hoe omgegaan moet worden met het opstellen van ecologische oordelen en de doorkijk naar aanvullende maatregelen bij onzekerheden of het ontbreken van data. De Ecologische Autoriteit zal bij haar toetsing van de natuurdoelanalyses nagaan of die onderbouwing volstaat en waar er voldoende zekerheid is voor het treffen van maatregelen op korte termijn en waar aanvullend onderzoek nodig is om tot besluiten over maatregelen te komen. Wanneer meer meetdata nodig zijn, dan zal de Ecologische Autoriteit dat bij haar toetsing constateren.
Hoe waardeert u de eerste adviezen van de Ecologische Autoriteit over de natuurdoelanalyses waaruit valt op te maken dat landschapsecologische systeemanalyses ontbreken en onvoldoende zicht wordt gegeven op monitoringsgegevens, waardoor geen goede ecologische analyses gemaakt kunnen worden en er geen goed zicht is op de (relatieve) invloed van actuele stikstofdepositie op de lokale natuur?2
Ik ben blij dat de eerste natuurdoelanalyses inmiddels voorzien zijn van een toetsingsadvies van de Ecologische Autoriteit. In haar eerste adviezen geeft de Ecologische Autoriteit aan dat nog niet alle gegevens over de gebieden compleet zijn. Tegelijkertijd constateert zij ook dat er voldoende kennis is om snel maatregelen te treffen voor urgente knelpunten ten aanzien van stikstofdepositie en water om verdere verslechtering van de natuur te voorkomen. De Ecologische Autoriteit geeft daarbij aanbevelingen mee die in sommige gevallen op relatief korte termijn verwerkt kunnen worden, en in andere gevallen meer tijd vragen om te verwerken. Daarmee bevatten de adviezen van de Ecologische Autoriteit bruikbare informatie voor het cyclische en iteratieve proces waar de natuurdoelanalyses (en ook de gebiedsprogramma’s) onderdeel van zijn. Dit cyclische proces waar de natuurdoelanalyses onderdeel van zijn is ook geschetst in het programma Stikstofreductie en Natuurverbetering en genoemd in de Handreiking gebiedsprogramma’s. Een volgende versie van natuurdoelanalyses zal weer beter zijn, door aanvullende kennis, bijvoorbeeld informatie over het landschapsecologische systeem en het verwerken van de effecten van voorziene maatregelen, Kortom, de natuurdoelanalyses vormen een goede basis voor ecologische analyses en het zicht op de invloed van drukfactoren op natuur.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de natuurdoelanalyses proactief worden verbeterd, gehoord de adviezen van de Ecologische Autoriteit over de eerste natuurdoelanalyses?
Zoals in het antwoord op vraag 14 is aangegeven, zijn de natuurdoelanalyses onderdeel van een cyclisch en iteratief proces waarin ruimte is om de natuurdoelanalyses steeds verder aan te vullen, te verbeteren en te actualiseren. Ik maak met de provincies en andere voortouwnemers (Rijkswaterstaat en Defensie) afspraken over hoe dit proces precies zal verlopen en welke mijlpalen daar in zitten. Uiteraard zal de Ecologische Autoriteit hier ook een rol spelen in het beoordelen van een nieuwe cyclus natuurdoelanalyses.
Op welke wijze gaat u uitvoering geven aan de motie van het lid Bisschop (SGP) waarin wordt gevraagd om een programma voor het monitoren van abiotische condities?3
De wens om meer abiotische condities te gaan monitoren zal worden meegenomen in het Programma Natuurmonitoring, dat beoogt het stelsel van natuurmonitoring uit te bouwen en te verbeteren. De Tweede Kamer zal vóór het zomerreces worden geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het programma.
Wordt, indien sprake is van verslechtering van habitats in Natura 2000-gebieden, het gevoerde natuurbeheer in deze gebieden geëvalueerd?
Wanneer sprake is van (dreigende) verslechtering, dan zullen passende maatregelen getroffen moeten worden om dit tegen te gaan. Als de oorzaak van deze (dreigende) verslechtering het beheer is, dan zal dit aangepast moeten worden. Aan de subsidiëring van het beheer via SNL zijn overigens al verplichtingen ten aanzien van monitoring verbonden. Evaluatie van het beheer is dus niet direct gekoppeld aan een oordeel wat betreft (dreigende) verslechtering in de natuurdoelanalyses. In veel gevallen zijn overigens externe drukfactoren, en niet het gevoerde natuurbeheer, oorzaak van de verslechtering.
Het artikel 'Provincie Limburg zet nieuwe stap in grootschalig onderzoek naar kernenergie' |
|
Silvio Erkens (VVD), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Provincie Limburg zet nieuwe stap in grootschalig onderzoek naar kernenergie»? Hoe apprecieert u de ontwikkelingen op het gebied van small modudar reactors (SMR’s) in Limburg?1
Ja. Zoals het artikel vermeldt, is er in Limburg op initiatief van de Provincie Staten een alliantie opgericht: een samenwerkingsverband tussen publieke en private partijen, dat zich bezig houdt met een breed scala aan onderzoeksvragen om te kijken of en hoe de komst van een SMR mogelijk gemaakt zou kunnen worden.
Ik volg de ontwikkelingen rondom SMR’s met serieuze interesse en mede daarom heb ik me op ambtelijk niveau bij de startbijeenkomst laten vertegenwoordigen. Alliantievorming is een verstandige stap om snel antwoorden op de onderzoeksvragen te kunnen geven. Ik blijf de activiteiten van de alliantie dan ook graag volgen.
Zijn er andere provincies die overwegen om SMR’s in te zetten voor de energievoorziening van bedrijven? Welke voordelen biedt het inzetten van SMR’s voor de verduurzaming van de industrie ten opzichte van andere technieken?
Zoals in het antwoord op vraag 1 beschreven, kijkt de provincie Limburg naar de rol van SMR’s in de energievoorziening. Het is bekend dat verschillende andere provincies de ontwikkelingen rondom SMR’s volgen vanuit de invalshoek van kennisontwikkeling.
Afhankelijk van de lopende collegevorming na de Provinciale Statenverkiezingen 2023 zou dit beeld nog kunnen veranderen.
Voor het antwoord op het tweede deel van de vraag, verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening van de VVD en het CDA dat SMR’s kansen bieden voor de verduurzaming van bedrijven die niet aan de kust liggen en ook niet (tijdig) op nieuwe energie-infrastructuur kunnen worden aangesloten (waterstof, elektriciteit)?
Het begrip SMR’s omvat een heel divers scala aan reactorconcepten in verschillende stadia van ontwikkeling. Voor SMR’s zijn er meerdere toepassingen denkbaar waarin ze een rol zouden kunnen spelen; naast de productie van elektriciteit bijvoorbeeld ook als bron van hogetemperatuurwarmte voor de energie-intensieve industrie of voor de productie van waterstof.
Voor veel energieclusters geldt dat de beschikbaarheid van voldoende CO2-vrije elektriciteit een randvoorwaarde is voor elektrificatie. Dit zijn soms baseload processen met grote vermogens (zoals elektrisch kraken), waar een wisselend elektriciteitsaanbod uit wind en zon tot uitdagingen leidt.
Als de beoogde voordelen van SMR’s zich inderdaad in de praktijk voordoen, dan zou het een interessante complementaire energiebron kunnen zijn in de energiemix. Dit zou kunnen in de vorm van bijdragen aan het elektriciteitsnet op locaties ver van de kust, maar bijvoorbeeld ook als duurzame bron van energie direct toegepast in de industrie of voor de productie van waterstof.
Wat is de kabinetsinzet op het gebied van SMR’s? Deelt u de mening dat SMR’s kunnen bijdragen aan voldoende betrouwbare, betaalbare en schone stroom voor de industrie? Bent u het ermee eens dat inzetten op SMR’s voor de energietransitie van de industrie helpt om het elektriciteitsnet te ontlasten?
Voor het antwoord op de eerste deelvraag, verwijs ik naar het antwoord op vraag 5. Voor het antwoord op de tweede en derde deelvraag, verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Welke voorbereidingen en randvoorwaarden zijn er nodig om de inzet van SMR’s in de toekomst te ondersteunen? Kunt u aangeven welke acties er al lopen? Kunt u daarnaast schetsen wanneer de volgende stappen moeten worden ondernomen?
De inzet van dit kabinet is allereerst gericht op het realiseren van de opgaven uit het coalitieakkoord: de bedrijfsduurverlenging van de kerncentrale Borssele, de nemen van voorbereidende stappen voor twee nieuw te bouwen centrales, en het versterken van de nucleaire kennisinfrastructuur.
Tegelijk volg ik de nationale en internationale ontwikkelingen rondom SMR’s op de voet, zoals ik uw Kamer ook eerder informeerde (Aanhangsel van de Handelingen, 2022–2023, nr. 145). Daarom heeft de Nuclear Research & consultancy Group (NRG), in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, dit jaar een SMR-marktanalyse uitgevoerd. Deze marktanalyse biedt een overzicht van de verschillende toepassingsmogelijkheden en de verschillende stadia van ontwikkeling van een aantal SMR-ontwerpen. De marktanalyse wordt samen met deze antwoorden aan de Kamer ter informatie aangeboden.
In het internationale veld zijn er verschillende voorbereidende activiteiten die al geïnitieerd zijn. In Europees en IAEA-verband zijn bijvoorbeeld initiatieven gestart om tussen toezichthouders de samenwerking op SMR-gebied te versterken. Dit is belangrijk om voorbereid te zijn op de technische beoordelingen bij een vergunningaanvraag. Ook de Nederlandse toezichthouder, de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming, is hierin actief.
Als het gaat om de toeleveringsketen die nodig zal zijn om de bouw van SMR’s te realiseren, lijkt er internationaal een gedeeld beeld te zijn dat een succesvolle aanpak bestaat uit de volgende pijlers:
Deze koppeling zorgt dat de industrie in een vroeg stadium kennis opdoet van de door ontwerpers voorziene codes en standaarden voor onderdelen die in aanmerking komen voor industriële productie.
Het in een vroeg stadium betrekken van de toezichthouder zorgt dat deze kan verifiëren dat industriële producten voldoen aan de nucleaire veiligheidseisen. Voor innovatieve producten zal kwaliteitscontrole ontwikkeld moeten worden, dus ook dat aspect moet in dit stadium worden opgepakt.
In het kader van de Voorjaarsbesluitvorming over aanvullende klimaat-maatregelen heb ik recent een programma gepresenteerd om de overgangsfase van ontwerp naar realisatie te versnellen. Het programma zal een omvang hebben van 65 miljoen euro en een looptijd tot 2030. Het bestaat uit een parallelle inzet op beide bovenstaande punten en is van toepassing op SMR’s gebaseerd op conventionele nucleaire concepten die kort staan voor de transitie naar realisatie. Dit sluit goed aan bij de opgave om kennis, kunde en arbeidskrachten in het brede nucleaire domein op peil te houden en te verbeteren. Dit programma biedt daarmee kansen voor de Nederlandse maakindustrie en heeft tegelijkertijd een positief effect op de voorbereiding van de realisatie van de twee nieuw te bouwen conventionele centrales.
Daarnaast zijn voorbereidingen nodig, waarvoor het initiatief bij de provincies ligt. Een belangrijke voorwaarde voor de introductie van SMR’s is namelijk de beschikbaarheid van locaties waar deze gerealiseerd kunnen worden én waar maatschappelijk draagvlak bestaat.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie Bontenbal cs d.d. 20 december 2022 waarin de regering wordt verzocht een inventarisatie te doen bij de vijf industrieclusters en de grote bedrijven daarin over hun visie op de rol van de SMR’s en hun plannen daarmee?
Ik geef uitvoering aan deze motie middels een stapsgewijze aanpak. Als eerste stap zal ik de eerder genoemde SMR-marktanalyse van NRG aan de industrieclusters aanbieden. Daarmee krijgen zij inzicht in de toepassingen, eigenschappen en mogelijkheden van de verschillende types SMR’s.
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft in zijn reflectie op Cluster Energiestrategieën 2022 (CES 2.0) aangegeven dat het nodig is de scope van de CES’en te verbreden, zodat ook de centrale elektriciteitsproductie erin wordt meegenomen. Uit deze tweede stap zal dus in CES 3.0 afgeleid kunnen worden wat de industriële vraag naar basislast vermogen zal zijn.
Deze stapsgewijze aanpak geeft dus uiteindelijk een indicatie van de rol die SMR’s kunnen vervullen in de verduurzaming van de industrie.
Bent u bekend met het rapport «The NEA Small Modular Reactor Dashboard» van de Nuclear Energy Agency van de OECD waarin de voortgang in de ontwikkeling van de meest kansrijke SMR-ontwerpen wordt beschreven? Bent u bereid met een aantal van de meest kansrijke ontwerpen het gesprek aan te gaan?
Ja, ik heb hierover ook contact met de OECD-NEA2.
In Nederland zijn diverse vertegenwoordigers en ontwikkelaars actief van verschillende SMR-ontwerpen die ook in het OECD-NEA Dashboard worden beschreven. Al sinds het aantreden van dit kabinet ben ik meermaals per jaar met hen in gesprek.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, zal ik daarnaast ontwerpers en ontwikkelaars van marktrijpe SMR’s koppelen aan de Nederlandse maakindustrie om de transitie van ontwerp naar realisatie te versnellen.
De verkiezingen in Limburg |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat er bij de verkiezingen voor het Waterschap Limburg dertigduizend (!) stemmen bij verkeerde partijen terecht zijn gekomen?1
Ik ben ermee bekend dat de eerste voorlopige (niet-officiële) uitslagen van de verkiezing voor het algemeen bestuur van waterschap Limburg afwijken van de officiële verkiezingsuitslag. Ik heb contact laten zoeken met Waterschap Limburg, en kan u op basis daarvan als volgt berichten over de oorzaak van deze verschillen.
Na elke verkiezing maken gemeenten in de avond/nacht na de stemming dan wel daags na de stemming voorlopige uitslagen bekend, en geven die door aan een of meer media (waaronder het ANP). Deze voorlopige uitslagen zijn gebaseerd op eerste voorlopige, niet-officiële tellingen van de stembureaus op de avond van de stemming. Het gaat om tellingen op lijstniveau, die de stembureaus hebben verricht nadat zij de stembiljetten hebben uitgevouwen en op de juiste stapel hebben gelegd. De stembureaus geven deze voorlopige uitslagen door aan de gemeente (en gaan vervolgens verder met de officiële tellingen, waarvan zij de resultaten noteren in hun proces-verbaal); de gemeente op haar beurt maakt de voorlopige uitslagen bekend en geeft die door aan de media. In feite is het doorgeven van deze voorlopige uitslagen niets meer dan een service aan de media en het publiek, die benieuwd zijn naar de eerste resultaten van de verkiezingen.
Waterschap Limburg heeft op vrijdag 17 maart 2023 een voorlopige uitslag bekendgemaakt die was gebaseerd op de hierboven bedoelde voorlopige uitslagen die de Limburgse gemeenten op woensdag 15 en donderdag 16 maart hebben doorgegeven. Deze zijn door functionarissen van het waterschap verwerkt in een zelfgemaakte spreadsheet, waarin echter helaas een fout bleek te zitten. Ook is geconstateerd dat in de voorlopige uitslagen van enkele gemeenten niet alle stembureaus waren meegenomen, en dat de door één gemeente doorgegeven voorlopige uitslag fouten bevatte. Dat werd pas ontdekt toen het centraal stembureau voor de waterschapsverkiezing op maandag 20 maart de officiële uitkomsten van de gemeenten binnenkreeg. Dit verklaart de grote verschillen tussen de voorlopige uitslag en de definitieve uitslag, die het centraal stembureau uiteindelijk op vrijdag 24 maart heeft vastgesteld.
Bent u bekend met signalen dat er naast grote wanordelijkheden bij het tellen van de stemmen voor het Waterschap Limburg ook signalen zijn voor fouten bij het tellen van de stemmen voor de provinciale staten Limburg?
Ik heb contact laten zoeken met het centraal stembureau voor de provinciale statenverkiezing in Limburg. Daaruit is mij gebleken dat er, los van het feit dat het tellen van de stemmen in veel stembureaus op de avond/nacht na de stemming erg lang duurde, en los van enkele terugverwijzingen door het centraal stembureau vanwege kleine (tel)fouten (op grond van artikel P 1e, tweede lid, van de Kieswet), geen sprake is van grote fouten of problemen bij het tellen van de stemmen voor de provinciale statenverkiezing in Limburg. Er zijn door belangstellenden ook geen bezwaren ingediend tijdens de zitting van het centraal stembureau tot vaststelling van de uitslag van deze verkiezing.
Deelt u de mening dat dit het vertrouwen in de politiek ernstig schaadt? Zo ja, heeft u de bereidheid om de provinciale staten Limburg, maar zeker het Waterschap Limburg te verzoeken om bij Limburgse gemeenten aan te dringen op het hertellen van stemmen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ik deel de mening dat het erg vervelend is dat de voorlopige uitslagen van de waterschapsverkiezing in Limburg zo sterk afweken van de officiële uitslag. Alleen het centraal stembureau of het vertegenwoordigend orgaan waarvoor de verkiezing is gehouden kunnen besluiten tot een hertelling. Het past mij als Minister van BZK niet om daarop aan te dringen, nog los van de vraag of daar – gegeven mijn antwoorden op de vragen 1 en 2 – aanleiding voor zou zijn.
Bent u bekend met het item van De Avondshow met Arjen Lubach waarin pure catfishing door het CDA wordt blootgelegd?2
Ik ben bekend met het item van De Avondshow met Arjen Lubach waarnaar de vragensteller verwijst. Het item stelt aan de orde dat er aan de verkiezingen van het algemeen bestuur van Waterschap Limburg negen partijen hebben meegedaan waarvan de lijstnaam begint met «Waterbelang», gevolgd door de regio waar de kandidaten vandaan komen. De kandidaten zouden tevens actief zijn voor en/of lid zijn van het CDA.
De Kieswet staat niet aan deze werkwijze in de weg. Ik heb momenteel geen voornemens voor beperkende regelgeving op dit punt. Die zou in de praktijk al snel neerkomen op een verbod voor kandidaten van een bepaalde politieke groepering om tevens lid te zijn van of actief voor een andere politieke groepering. In het algemeen ben ik er wel voorstander van dat politieke partijen zo open mogelijk zijn over eventuele samenwerkingsverbanden met andere politieke partijen.
Wat vindt u van het feit het CDA negen (!) «lokale partijen» heeft opgericht, allen beginnend met waterbelang, met als doel de kiezer te misleiden om zo toch de stemmen naar het CDA te laten gaan? Graag in uw antwoord of u voornemens bent deze pure misleiding aan banden te leggen.
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat Waterbelang heeft meegedaan met 128 kandidaten en dat dit aantal boven het door de Kiesraad vastgestelde maximum ligt?
Het klopt dat de partijen waarvan de lijstnaam begint met «Waterbelang» in totaal 128 personen hebben gekandideerd voor de waterschapsverkiezing in Limburg. Ingevolge artikel H 6, tweede lid, van de Kieswet, mogen op eenzelfde lijst de namen van ten hoogste vijftig kandidaten worden geplaatst. Er is niet gehandeld in strijd met deze bepaling. Het gaat immers om negen verschillende lijsten. Er is geen sprake van een door de Kiesraad vastgesteld maximum, noch van een bevoegdheid van de Kiesraad om dergelijke maxima voor te schrijven.
Het verdwijnen van stembureaus |
|
Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw verklaring voor het verdwijnen van het aantal stembureaus?1
In de evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen bevraag ik gemeenten naar de redenen om meer of minder stembureaus aan te wijzen. In de evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen doe ik ook verder onderzoek naar de spreiding van stemlokalen en aantallen stembureaus. In dit onderzoek maak ik onderscheid tussen de spreiding van stemlokalen en de aantallen stembureaus. Een stemlokaal is een locatie (zoals een gebouw of een ruimte in een gebouw) waar eens stembureau is gevestigd. Het kan voorkomen dat in een stemlokaal meerdere stembureaus zijn gevestigd. Daardoor zou het kunnen voorkomen dat een gemeente nu minder stembureaus heeft ingesteld, maar dat het aantal stemlokalen niet is afgenomen. Ik verwacht de uitkomsten van de uitgebreide evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen in september met de Tweede Kamer te kunnen delen.
Hoe verklaart u dat het percentage stembureaus dat verdwijnt uit wijken met goedkopere huizen hoger is dan in wijken met duurdere huizen?
Bij de evaluatie van deze verkiezing onderzoek ik ook de spreiding van de stemlokalen. Onderdeel hiervan is dat onderzocht wordt of er een verband is tussen de spreiding van stemlokalen en sociaaleconomische factoren in een buurt.
De uitkomsten van het evaluatieonderzoek verwacht ik u in september te kunnen toezenden.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen tien kilometer moeten reizen voor het dichtstbijzijnde stembureau?2
Ik ben van mening dat de drempel om te stemmen zo laag mogelijk moet zijn. Bij het aanwijzen van stemlokalen hebben gemeenten, naast de bereikbaarheid van een stemlokaal, ook te maken met andere factoren. Zoals de geschiktheid van een locatie3 en de beschikbaarheid van het aantal stembureauleden. Om hieraan tegemoet te komen zetten sommige gemeenten mobiele stembureaus in. In dunbevolkte gebieden kan het desondanks voorkomen dat de reisafstand langer is.
Is er zicht op hoeveel verkiezingsborden er worden geplaatst en hoeveel gemeenten dit niet meer doen? Zo nee, waarom niet?3
Er is geen landelijk beeld van hoeveel verkiezingsborden er worden geplaatst en welke gemeenten dit niet meer doen. In de evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen onderzoek ik op welke manier de gemeenten het gebruik van verkiezingsposters door politieke partijen hebben gefaciliteerd. De uitkomsten van het evaluatieonderzoek verwacht ik u in september te kunnen toezenden.
Bent u bereid tot het instellen van een minimumnorm voor het aantal stembureaus per aantal vierkante kilometers en aantal inwoners? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom niet?
Het is een wettelijke verantwoordelijkheid van gemeenten om te zorgen voor voldoende stemlokalen. Hierin spelen veel verschillende factoren een rol, die mede beïnvloed worden door de lokale omstandigheden (zoals geschiktheid van locaties). Gemeenten kunnen daarom ook het beste beslissen welke stemlokalen zij aanwijzen. Normering grijpt in op de autonomie van gemeenten die een zelfstandige wettelijke verantwoordelijkheid hebben voor het aanwijzen van stemlokalen. Daarnaast ben ik van mening dat een kwantitatieve norm moeilijk is vast te stellen omdat deze geen ruimte biedt voor lokale omstandigheden die kunnen nopen tot het afwijken van een norm. Vanuit deze vertrekpunten ben ik geen voorstander van het instellen van een norm.
Ik doe onderzoek naar de spreiding van stemlokalen tijdens de verkiezingen. Bij de uitkomsten van dit onderzoek zal ik uw Kamer ook informeren over mijn standpunt omtrent het aantal stemlokalen en of het naar aanleiding van die uitkomsten wenselijk is aanvullende maatregelen te treffen richting volgende verkiezingen.
De afname van het aantal stembureaus |
|
Julian Bushoff (PvdA), Jan de Graaf (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Minder stembureaus dan in 2019, maar wel beter toegankelijk»1 en «Fors minder stembureaus dan vier jaar geleden in Veendam»2?
Ja.
Heeft u een overzicht van welke gemeenten minder stembureaus hebben ingericht? Zo ja, kunt u dat de Kamer doen toekomen? Zo nee, kunt u daarvoor zorgen?
Een overzicht van welke gemeenten minder stembureaus hebben ingericht is nog niet beschikbaar. In het kader van de evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen doe ik hier onderzoek naar. In dit onderzoek maak ik onderscheid tussen de spreiding van stemlokalen en de aantallen stembureaus. Een stemlokaal is een locatie (zoals een gebouw of een ruimte in een gebouw) waar eens stembureau is gevestigd. Het kan voorkomen dat in een stemlokaal meerdere stembureaus zijn gevestigd. Daardoor zou het kunnen voorkomen dat een gemeente minder stembureaus heeft ingesteld, maar dat het aantal stemlokalen niet is afgenomen. Daarom doe ik in de evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen onderzoek naar dit onderwerp.
Bij de uitkomsten van de evaluatie kan ik u een overzicht doen toekomen van de wijzigingen in het aantal stembureaus per gemeente ten opzichte van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen in 2019. De uitkomsten van het evaluatieonderzoek verwacht ik u in september te kunnen toezenden.
Hoe verhoudt de afname zich tot uw streven om het aantal stembureaus op peil te laten blijven en de aangenomen motie Van Raak waarin de regering wordt gevraagd ervoor te zorgen dat het aantal stembureaus niet afneemt?3
Ik veronderstel dat met deze vraag bedoeld wordt de aangenomen motie Van Raak van 14 oktober 2020 (Kamerstukken II, 2020/21, 35 590 nr. 15). De aangenomen motie Van Raak is ingediend in het wetgevingsoverleg over de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19. De motie werd ingediend vanuit de aansporing van gemeenten om binnen de covid-19 omstandigheden van dat moment voldoende mogelijkheden te realiseren om te stemmen. In de brief over de uitkomsten van de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezing in 20214 is mijn ambtsvoorganger ingegaan op de uitvoering van deze motie, waarmee deze is uitgevoerd.
Dat de motie is uitgevoerd laat onverlet dat gemeenten de verantwoordelijkheid hebben voor voldoende stemlokalen te zorgen. Gemeenten hebben immers de wettelijke verantwoordelijkheid om stemlokalen aan te wijzen. In de evaluatie van deze verkiezingen onderzoek ik de aantallen stembureaus en de spreiding van stemlokalen. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie zal ik mijn standpunt nader bepalen.
Hoe was de gemiddelde afstand tot een stembureau bij de recente verkiezingen en hoe verhoudt zich dat tot de afstand die gemeten werd na de gemeenteraadsverkiezingen van 2022?4
Bij de evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen wordt de spreiding van stemlokalen onderzocht. In mijn rapportage aan uw Kamer zal ik de uitkomsten van dit onderzoek vergelijken met de gemiddelde afstand tot een stembureau bij de gemeenteraadsverkiezingen 2022.
Is er een verband bekend tussen de opkomst bij verkiezingen en het aantal stembureaus en de afstand tot stembureaus? Zo ja, over welke gegevens beschikt u? Zo nee, kunt dit alsnog laten onderzoeken?
In het onderzoek naar de spreiding van stemlokalen wordt ook onderzoek gedaan naar de opkomst bij deze verkiezingen en de spreiding van stemlokalen. De uitkomsten van dit onderzoek worden met de uitkomsten van de evaluatie met uw Kamer gedeeld. De uitkomsten van het evaluatieonderzoek verwacht ik u in september te kunnen toezenden.
Is er in gemeenten met minder stembureaus minder gestemd dan bij de vorige Provinciale Statenverkiezingen? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Binnen de evaluatie van deze provinciale staten- en waterschapsverkiezingen onderzoek ik of er een correlatie is tussen de opkomst en de aantallen stembureaus binnen gemeenten. Daarmee is uiteraard nog geen oorzakelijk verband gegeven. De uitkomsten van het evaluatieonderzoek verwacht ik u in september te kunnen toezenden.
Hoe beoordeelt u het feit dat het aantal stembureaus in wijken met goedkopere woningen sterker gedaald is dan in wijken met dure woningen?
Voorop staat dat de verkiezingen voor iedereen zoveel als mogelijk toegankelijk moeten zijn. Voor gemeenten is het van belang of locaties geschikt zijn als stemlokaal. Na twee verkiezingen met coronamaatregelen hebben gemeenten hun bestand met stemlokalen veelal herijkt. Uit het evaluatieonderzoek moet blijken of de gemelde daling van het aantal stembureaus klopt. Hierbij wordt onderzocht of de spreiding tussen stemlokalen in bepaalde wijken groter was dan in andere wijken. Uit het onderzoek zal ook moeten blijken of indien in een gemeente het aantal stembureaus is gedaald, dit ook betekent dat het aantal locaties is gedaald. In een aantal gevallen kan het ook zo zijn dat waar voorheen op een locatie twee stembureaus waren gevestigd, er nu nog maar één stembureau was. Uit de evaluatie zal moeten blijken of per gemeente het aantal locaties en stembureaus daalt en/of stijgt en of daar de (lokale) factoren voor aan te wijzen zijn.
Deelt u de mening dat het niet van de sociaaleconomische status van een wijk afhankelijk mag zijn hoeveel stembureaus er zijn? Zo ja, wat gaat u doen om gemeenten die hier verschil in maken te corrigeren? Zo nee, waarom niet?
Het is een wettelijke verantwoordelijkheid van de gemeenten om te zorgen dat er voldoende stemlokalen worden aangewezen. Gemeenten maken verschillende afwegingen die vaak gericht zijn op onder andere de geschiktheid van locaties en de bevolkingsdichtheid in een buurt. Of dat ertoe leidt dat in wijken met een lagere sociaaleconomische status (met goedkopere huizen, of lagere inkomens) minder stemlokalen worden ingericht moet uit het evaluatieonderzoek blijken.
Is er een verband tussen de sociaaleconomische status van een wijk en het opkomstpercentage? Zo ja, wat is dat verband? En als u niet over dergelijke informatie beschikt, kunt u dit alsnog laten onderzoeken?
In 2022 heeft het Lokaal Kiezersonderzoek de opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen onderzocht. In dit onderzoek is ingegaan op de verschillende kenmerken van groepen niet-stemmers. De onderzoekers gaan hierbij in op de verschillende sociaaleconomische en demografische verklaringen. Verklaringen voor het wel of niet stemmen worden onder andere gevonden in het opleidingsniveau, de leeftijd en het inkomen van kiezers. Hierbij spelen ook andere factoren een rol zoals de afstand tot de politiek, bijvoorbeeld als gevolg van een verhuizing.6
Deelt u de mening dat het aantal stembureaus ten minste op peil moet blijven? Zo ja, wat gaat u doen om er voor te zorgen dat bij volgende verkiezingen het aantal stembureaus tenminste weer op het oude niveau wordt teruggebracht? Zo nee, waarom niet?
Het is een wettelijke verantwoordelijkheid van gemeenten om te zorgen voor voldoende stemlokalen. Hierin spelen veel verschillende factoren een rol, die mede beïnvloed worden door de lokale omstandigheden (zoals geschiktheid van locaties). Gemeenten kunnen daarom ook het beste beslissen welke stemlokalen zij aanwijzen. Door alleen te stellen dat het aantal stemlokalen op peil moet blijven wordt een kwantitatieve maatstaf gesteld die mogelijk niet in iedere situatie uitvoerbaar is. Zoals ik in mijn reactie op vraag vijf van het lid Leijten (SP) reageerde doe ik onderzoek naar de spreiding van stemlokalen en zal ik op basis van de uitkomsten van dit onderzoek mijn standpunt nader bepalen.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat gemeenten met lage scores ten aanzien van het aantal rolstoeltoegankelijke stembureaus meer toegankelijke stembureaus gaan krijgen en daarbij een voorbeeld nemen aan het gelukkig overgrote deel van de gemeenten die wel zorgt voor toegankelijke stembureaus?
Toegankelijkheid van verkiezingen voor alle kiezers is van wezenlijk belang. Bij elke verkiezing wordt daarom, middels het Actieplan toegankelijk stemmen, extra aandacht geschonken aan het bevorderen van de (fysieke) toegankelijkheid van de verkiezing. Voorafgaand aan de afgelopen verkiezingen heeft het Ministerie van BZK in samenwerking met de VNG, de NVVB en een aantal belangenorganisaties een reeks regionale bijeenkomsten georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomsten gingen gemeenteambtenaren met ervaringsdeskundigen en experts in gesprek en wisselden ervaringen en praktische tips uit om de toegankelijkheid verder te verbeteren. Ook heeft het Ministerie van BZK eenmalig 2,7 miljoen euro ter beschikking gesteld aan gemeenten ter bevordering van de toegankelijkheid van de verkiezingen. Gemeenten konden zelf bepalen voor welke maatregelen zij dit geld gebruikten ter bevordering van de toegankelijkheid.
In aanloop naar de volgende verkiezingen zal opnieuw bekeken worden hoe invulling gegeven kan worden aan het Actieplan toegankelijk stemmen.
Niet alle stembureaus kunnen voldoen aan de criteria voor fysieke toegankelijkheid. Die criteria zijn strikt, dit is omdat een drempel die een centimeter te hoog is, of een hellingbaan die te stijl is, er al voor kan zorgen dat een kiezer in een rolstoel niet zelfstandig het stemlokaal binnenkomt. In de praktijk blijkt het moeilijk om alle stemlokalen op alle onderdelen aan de criteria te laten voldoen. Stemlokalen worden immers ingericht in bestaande, soms oude, gebouwen die vaak niet eenvoudig kunnen worden aangepast. In buurten waar geen alternatieve locaties beschikbaar zijn, zou het sluiten van deze stemlokalen ertoe leiden dat kiezers in een andere buurt moeten gaan stemmen. Het college legt verantwoording af aan de gemeenteraad welke stemlokalen niet voldoen, en gemeenten wordt gevraagd daarover duidelijk te communiceren naar de kiezer. Via www.waarismijnstemlokaal.nl is het voor kiezers zichtbaar welke stemlokalen toegankelijk zijn voor rolstoelen en welke stemlokalen dat niet zijn.
Kent u het initiatief van de provincies Drenthe en Groningen om gratis taxi’s in te zetten voor bewoners die anders niet op eigen gelegenheid naar een stembureau kunnen?5 Deelt u de mening dat dit een goed initiatief is en dat dat niet alleen in het geval het OV staakt zou moeten worden gedaan? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat er meer provincies of gemeenten bij volgende verkiezingen gratis taxi’s beschikbaar gaan stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb hier kennis van genomen en vond dit een goede maatregel die paste in de oproep die ik heb gedaan om de eventuele gevolgen van de staking van het streekvervoer zoveel mogelijk op te vangen met alternatief vervoer. Deze provincies hebben dit initiatief genomen vanwege de staking van het streekvervoer, en de rol die de provincie heeft ten aanzien van het regionaal vervoer. Uit mediaberichten is mij gebleken dat van dit initiatief op zichzelf niet veelvuldig gebruik is gemaakt.
De organisatie van verkiezingen is belegd bij de gemeenten. Er zijn ook voorbeelden van gemeenten die diensten aanbieden om kiezers, die dat zelf niet kunnen, naar het stembureau te brengen. Dit gebeurde ook al bij eerdere verkiezingen. Gemeenten bieden dit bijvoorbeeld aan om blinden en slechtziende kiezers naar een stemlokaal te brengen waar gestemd kan worden met behulp van een stemmal. Ik moedig dit soort initiatieven aan, onder andere door goede voorbeelden te delen en verder te verspreiden. Hoe gemeenten werken aan de toegankelijkheid van verkiezingen is aan hen zelf, zij hebben daarin een zelfstandige bevoegdheid.
Kent u meer goede provinciale of gemeentelijke initiatieven om kiezers tot stemmen te stimuleren of hen daarbij de faciliteren? Zo ja, welke zijn dat? Kunt u er zorg voor dragen dat die initiatieven bij andere provincies en gemeenten bekend en gestimuleerd worden? En indien u geen overzicht van dergelijke initiatieven heeft, kun u daar dan alsnog voor zorgen en onder de aandacht brengen?
Tijdens de regionale bijeenkomsten toegankelijke verkiezingen die eind 2022 door het ministerie zijn georganiseerd op zes verschillende locaties in het land wisselden gemeenten en belangen organisaties onderling en met elkaar goede voorbeelden uit over hoe zij werken aan het verbeteren van de toegankelijkheid van verkiezingen voor mensen met een beperking. Van deze bijeenkomsten is een integraal verslag gemaakt waarin de voornaamste en meest besproken tips en ervaringen zijn opgenomen. Dit verslag is via een nieuwsbrief van BZK verspreid aan alle projectleiders Verkiezingen, en via de website actieplantoegankelijkstemmen.nl.
Hiernaast inventariseer ik de verschillende goede voorbeelden bij gemeenten over initiatieven die in algemene zin gericht zijn op het bevorderen van de opkomst. Deze voorbeelden breng ik onder de aandacht bij gemeenten ter voorbereiding op volgende verkiezingen.
Lobbyregels bij provincies |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Provincies lopen achter met lobbyregels»?1
Ja.
Bestaat er recent onderzoek naar de staat van de integriteit op decentraal niveau, vergelijkbaar met het onderzoek van de Group of States Against Corruption (GRECO) op rijksniveau of ander onderzoek? Zo ja, kunt u de Kamer daarvan op de hoogte stellen? Zo nee, acht u het wenselijk dat dit onderzocht gaat worden en hoe gaat u hier voor zorgen?
De Groep van Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa (GRECO komt aan de hand van een uitgebreide vragenlijst en een werkbezoek aan het desbetreffende land tot hun rapportages. De GRECO evalueert mede op basis van peer-review door de GRECO leden. De rapportages zijn kwalitatief van aard. Een cijfermatige analyse maakt daar geen onderdeel van uit. Onderzoek gericht op de integriteit van ons decentraal bestuur levert wel een cijfermatig beeld op. Hiervoor kan verwezen worden naar de Politieke Integriteitsindex – een jaarlijks overzicht van de Erasmus Universiteit, de Vrije Universiteit en de Volkskrant dat een overzicht geeft van integriteitskwesties waarin Nederlandse politici terecht komen – en de Monitor Veiligheid en Integriteit – de monitor wordt tweejaarlijks uitgebracht en geeft op basis van enquêtes inzicht in het integriteitsbewustzijn van politieke ambtsdragers en ambtenaren en de mate waarin integriteitsregels door hen worden nageleefd. De genoemde onderzoeken vereisen nauwkeurige interpretatie omdat zij bijvoorbeeld verschillende definities van integriteitskwesties hanteren of de perceptie onder geënquêteerden meten. Dit hoeft niet altijd parallel te lopen met de stijging of daling van het aantal daadwerkelijke schendingen. In de aangekondigde nota integriteit openbaar bestuur ga ik nader in op de relatie tussen het beleid en de – beschikbare – cijfers.
Deelt u de mening dat aangezien ook provincies «over cruciale zaken als woningbouw en stikstof» beslissen, dat het voor lobbyorganisaties of anderen van belang kan zijn om de mening van provinciale bestuurders te beïnvloeden? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat oneigenlijke beïnvloeding voorkomen dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Nederland kent een traditie waarin de inbreng van maatschappelijke partijen bij de vorming van beleid en wetgeving positief wordt gewaardeerd. Tegelijkertijd is het kabinet zich ervan bewust dat er risico’s zijn verbonden aan deze inbreng, zoals een ongelijke toegang tot het openbaar bestuur. Voor oneigenlijke beïnvloeding is echter vanzelfsprekend geen plaats. In de Nederlandse context ligt de nadruk op evenwichtige vorming van beleid. Bestuurders leggen daarover verantwoording af aan de volksvertegenwoordiging. Dat geldt evenzeer voor de Rijksoverheid als voor gemeenten, provincies, waterschappen als ook voor de openbare lichamen van het Caribische deel van het Koninkrijk.
Deelt u de mening dat het niveau van integriteit niet zou mogen afhangen van de regels die daar per provincie aan worden gesteld maar dat er voor alle provincies ten minste dezelfde minimumnormen zouden moeten gelden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de Provinciewet geldt reeds in alle provincies eenzelfde set wettelijke regels die tot doel hebben de bestuurlijke integriteit te waarborgen. Zo zijn zowel volksvertegenwoordigers als bestuurders bijvoorbeeld gehouden om (neven)functies openbaar te maken en geldt er voor hen een verbod om deel te nemen aan de stemming en beraadslaging indien zij een persoonlijk belang hebben bij de betreffende besluitvorming. Ook is het voor volksvertegenwoordigers en bestuurders bij wet verboden om een aantal handelingen te verrichten. Bestuurders zijn daarnaast gehouden geen nevenfuncties te vervullen als dat ongewenst is met het oog op de goede invulling van hun ambt. Daarnaast zijn zij als gevolg van de Wet bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur per 1 januari 2023 verplicht om een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) te overleggen alvorens zij benoemd kunnen worden. Naast deze voor alle provincies geldende regels stellen provinciale staten voor henzelf, het college van gedeputeerde staten en voor de commissaris van de Koning een gedragscode vast ten behoeve van de nadere invulling en concretisering van de wettelijke regels. De gedragscode bevat daarnaast, in aanvulling op de wettelijke regels, gedragsnormen en regels over procedures die de transparantie van het handelen van politieke ambtsdragers evenals de besluitvorming over en de naleving van de normen vergroten. In samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg en de Unie van Waterschappen heeft mijn ministerie een modelgedragscode opgesteld – de modelgedragscode is voor het laatst geactualiseerd in 2021. De definitieve invulling van deze code is aan provinciale staten zodat optimaal kan worden ingespeeld op de specifieke omstandigheden binnen de desbetreffende provincie.
Deelt u de mening dat de normen voor integriteit op het niveau van het decentraal bestuur niet lager zouden mogen zijn dan die voor het rijk (gaan) gelden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom zouden provincies en gemeenten afwijkende normen mogen hebben?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag, zijn in de Provinciewet een aantal wettelijke integriteitsnormen opgenomen die hetzelfde zijn voor alle provincies – dit geldt eveneens voor gemeenten op basis van de Gemeentewet. Hoe, met inachtneming van deze wettelijke normen, invulling wordt gegeven aan het integriteitsbeleid is de eigen verantwoordelijkheid van decentrale overheden. Als gevolg van hiervan zijn er verschillen in vergelijking met het centrale niveau. Dit kan gerechtvaardigd zijn gelet op de taken en bevoegdheden van de verschillende overheidslagen. Zo kan het bekleden van een nevenfunctie op decentraal niveau toegevoegde waarde hebben voor bestuurders, terwijl er voor landelijke bestuurders daarvoor een verbod geldt. Anderzijds zijn in de Provincie- en Gemeentewet expliciet bepaalde normen opgenomen die voor het centrale niveau niet wettelijk zijn geregeld, bijvoorbeeld het verbod om bepaalde handelingen te verrichten als volksvertegenwoordiger of bestuurder. In algemene zin geldt dan ook dat per norm bezien moet worden of het passend en proportioneel is die ook voor een andere laag van de overheid in te voeren.
Bent u bereid om in nota Integriteit openbaar bestuur aanvullende maatregelen voor het decentraal bestuur aan te kondigen ten aanzien van de normen over gedragscodes, afkoelperiodes, de aanstelling van gedeputeerden, nevenfuncties, het openbaar maken van agenda’s of schenkingen? Zo ja, acht u het wenselijk om de Wet bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur op die punten aan te vullen? Zo nee, waarom niet en wat gaat u dan wel doen om de integriteit op decentraal niveau te bevorderen?
Gelet op de eigenstandige verantwoordelijkheid van decentrale overheden roep ik hen in de eerste plaats op om met elkaar in gesprek te – blijven – gaan over hun integriteitsbeleid en zo nodig stappen te zetten. Zo biedt het aanpassen en opnieuw vaststellen van de gedragscodes bij uitstek de gelegenheid om in gezamenlijkheid het gesprek te voeren over wat belangrijke en gedeelde integriteitsnormen en -waarden zijn. Een goed moment hiervoor is bijvoorbeeld nadat de nieuwe provinciale staten zijn geïnstalleerd. Naast de inspanningen van decentrale overheden zelf werk ik aan een samenhangende nota integriteit openbaar bestuur die op korte termijn aan uw Kamer zal worden gezonden. In deze nota ga ik onder andere in op de ontwikkeling van het integriteitsbeleid van de afgelopen decennia. Naast het integriteitsbeleid voor bewindspersonen en Rijksambtenaren besteed ik aandacht aan het integriteitsbeleid voor decentrale overheden waarbij ik zo nodig aanvullende maatregelen aankondig.
Het karakter en het moment van Provinciale Statenverkiezingen |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Graag wat provincialer»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Provinciale Statenverkiezingen zouden moeten gaan over provinciale thema’s en provinciale kandidaten?
Ik deel de mening dat het belangrijk is dat er bij provinciale statenverkiezingen brede aandacht is voor provinciale thema’s en provinciale kandidaten (en, omdat deze verkiezingen worden gecombineerd met de waterschapsverkiezingen, ook voor thema’s die de waterschappen betreffen en voor de kandidaten voor deze verkiezingen).
Hoe beoordeelt u het voorstel om de Statenverkiezingen niet allemaal tegelijk op één dag te houden, maar te spreiden over vier jaar, met voor elke provincie een eigen verkiezingsdatum?2
De auteurs van het artikel waarnaar vragenstelster verwijst, stellen voor om de provinciale statenverkiezingen te spreiden, waardoor deze verkiezingen minder worden beïnvloed door de landelijke politiek. De regering heeft op dit punt een ander voorstel gedaan, waarop ik in mijn antwoord op vraag 6 nader inga.
Voordeel van het tegelijk houden van de provinciale statenverkiezingen is dat kiezers sterker geattendeerd worden op de verkiezingen. Deze verkiezingen leven meer als zij tegelijk plaatsvinden. Spreiding zou dan ook wel eens kunnen leiden tot een lagere opkomst. Ik zou dat onwenselijk vinden.
Gelet op het bovenstaande heb ik op dit moment geen voornemens om voorstellen te doen die spreiding van de statenverkiezingen mogelijk maken.
Deelt u de mening dat het mogelijk zou moeten zijn tussentijdse Provinciale Statenverkiezingen uit te schrijven als een college van gedeputeerde staten valt en de politieke scherven niet te lijmen zijn? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 129, vierde lid, van de Grondwet is de zittingsduur van de gemeenteraad en van provinciale staten vier jaren, behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen. De grondwetgever heeft aangegeven dat van deze uitzonderingsmogelijkheid alleen gebruik mag worden gemaakt in incidentele en bijzondere gevallen. Gemeentelijke herindelingen en grove taakverwaarlozing kunnen als zo’n incidenteel en bijzonder geval worden beschouwd, maar deze twee voorbeelden zijn niet limitatief. De wetgever zou dus ook in andere situaties de raad of provinciale staten voortijdig kunnen ontbinden. Naar vaste interpretatie mag tussentijdse ontbinding van de gemeenteraad of provinciale staten echter niet als regulier instrument voor de gemeentelijke dan wel provinciale verhoudingen worden ingezet. Om dat wel mogelijk te maken, zou de Grondwet moeten worden gewijzigd.
In 2020 heeft mijn ambtsvoorganger een notitie naar uw Kamer gestuurd waarin een aantal varianten van tussentijdse ontbinding van de gemeenteraad (en provinciale staten) worden uiteengezet.3 Op 17 januari jl. heb ik de inbreng van uw Kamer voor het schriftelijk overleg over deze notitie beantwoord.4 In deze beantwoording heb ik opgemerkt dat het introduceren van de mogelijkheid de gemeenteraad (of provinciale staten) tussentijds te ontbinden, één van de mogelijke instrumenten is om een patstelling als gevolg van verstoorde bestuurlijke verhoudingen te doorbreken. Graag weeg ik dit instrument af tegen andere mogelijke instrumenten die een oplossing kunnen bieden voor aanhoudende bestuurlijke problemen. Hierbij kan zowel worden gedacht aan instrumenten die binnen het huidige wettelijk kader al mogelijk zijn, eventueel gecombineerd met aanvullend beleid, als aan eventuele nieuwe instrumenten. Ik heb aangekondigd die eventuele nieuwe instrumenten nader uit te werken en uw Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2023 te informeren. Vervolgens ga ik graag het gesprek aan met uw Kamer over de verschillende mogelijke oplossingen voor aanhoudende bestuurlijke problemen.
Op welke wijze kan de rol van regionale media in de aanloop naar Provinciale Statenverkiezingen worden versterkt?
De rol van de 13 regionale publieke omroepen was in de aanloop naar de provinciale statenverkiezingen op volle sterkte. Vanaf 16 februari jl. was er in de aanloop naar de statenverkiezingen voor het eerst in alle provincies een Kieskompas beschikbaar. De 13 regionale publieke omroepen hebben die digitale stemhulpen samen met een wetenschappelijk team van Kieskompas gemaakt. Zij hebben ook de financiering daarvan voor hun rekening genomen.5
Daarnaast hebben de regionale publieke omroepen met hun televisie-uitzendingen in de aanloop naar de verkiezingen en op de verkiezingsavond zelf volop aandacht besteed aan de provinciale statenverkiezingen, de verkiezingsuitslagen en de betekenis daarvan voor de desbetreffende provincie.
Op welke wijze kan het wetsvoorstel Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de verkiezing, de inrichting en samenstelling van de Eerste Kamer der Staten-Generaal (Kamerstuk 35 532) bijdragen aan versterking van het eigen karakter van Provinciale Statenverkiezingen?
Dit voorstel houdt in dat de Eerste Kamer in helften zal worden gekozen, waarbij de zittingsduur van de senatoren wordt verlengd naar zes jaar. Het voorstel is op dit moment in eerste lezing aanhangig bij de Eerste Kamer.
Sinds 1983 schrijft de Grondwet voor dat de Eerste Kamerverkiezing binnen drie maanden na de provinciale statenverkiezingen plaatsvindt (artikel6. Deze verkiezingswijze leidt ertoe dat iedere vier jaar de vraag prominent aan de orde is of de coalitiepartijen een meerderheid behalen in de Eerste Kamer via de verkiezing van de provinciale staten.
De verkiezing in helften die de regering voorstelt, zal ertoe leiden dat de verkiezing van de provinciale staten minder wordt overschaduwd door de verkiezing van de Eerste Kamer en de aandacht voor landelijke thema’s die daar mede een gevolg van zijn. Hiermee wordt recht gedaan aan het belang van een zo zuiver mogelijk politiek mandaat voor besluitvorming op provinciaal niveau.7
Deelt u de mening dat een sterkere oriëntatie van de Eerste Kamer op de regio de kloof tussen Den Haag en de regio kan helpen overbruggen?
Ja, die mening deel ik. Het is zowel voor de regering als de Eerste en Tweede Kamer belangrijk om een sterke oriëntatie op alle regio’s te hebben.
Bent u bereid bij de evaluatie van de Provinciale Statenverkiezingen te onderzoeken in hoeverre kiezers Provinciale Statenverkiezingen beschouwen als populariteitspeiling over het kabinetsbeleid en de regeringspartijen?
In de rapportage over het Provinciaal en Waterschapskiezersonderzoek Nederland (dat, met financiering van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, wordt uitgevoerd door de Stichting Kiezersonderzoek Nederland), zal aandacht zijn voor de vraag in welke mate nationale politiek van belang is voor de stemkeuze bij provinciale statenverkiezingen. Ik verwacht deze rapportage aan het einde van dit jaar.
Windmolengedram in Utrecht |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de provincie Utrecht voornemens is om dwang en drang toe te passen inzake het plaatsen van windmolens?1
Ja, ik ken het mediabericht.
Deelt u als democraat de gedachte van dwang en drang, waarbij zowel gemeenten als burgers buitenspel worden gezet? Zo neen, heeft u de bereidheid om de verantwoordelijk GroenLinks gedeputeerde te kapittelen teneinde de voorgenomen dwang en drang bij het plaatsen van windmolens in de provincie Utrecht te voorkomen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Nee, ik deel de gedachte van dwang en drang niet. In het Klimaatakkoord hebben we het doel afgesproken van de opwek van ten minste 35 TWh aan grootschalig hernieuwbaar op land (zon en wind) in de leefomgeving in 2030. De medeoverheden nemen daarbij het voortouw in het inpassen.
Binnen de Regionale Energie strategieën zijn zoekgebieden aangewezen voor windmolens en zonnepanelen. Voor de borging van zoekgebieden voor zon en wind moet vaak nog een nadere afweging gemaakt worden. Die afweging gaat over de relatie met andere opgaven (o.a. woningbouw) en belangen (o.a. natuur). In dat proces worden de zoekgebieden nog nader uitgewerkt en geconcretiseerd. Het verschilt per regio hoe dit proces wordt ingericht en welk tijdpad daarbij wordt gevolgd.
Het desbetreffende mediabericht meldt dat het college van gedeputeerde staten in Utrecht heeft besloten om een milieuonderzoek uit te voeren, waarbij locaties verspreid over de hele provincie worden gescreend op de geschiktheid voor windmolens. Na afronding van dit onderzoek zal de provincie in gesprek gaan met de gemeenten over de randvoorwaarde en de locaties voor windenergie. Ik zie in het beschreven proces tot nu toe geen aanleiding te denken dat de provincie geen zorgvuldig proces volgt.
Deelt u de mening dat het wel of niet plaatsen van windmolens in de provincie alsmede het wel of niet toewijzen van locaties nou typisch een onderwerp is dat zich bij uitstek leent voor de komende Provinciale Statenverkiezingen? Zo ja, wilt u daar de verantwoordelijk gedeputeerde op wijzen?
Deze mening deel ik niet met u. De RES 1.0, en de daarbij horende zoekgebieden zijn binnen een zorgvuldig democratisch proces tot stand gekomen. Het is belangrijk om de doelstelling van ten minste 35 TWh hernieuwbare elektriciteit op land – op een verantwoorde wijze – tijdig te behalen om de gemaakte afspraken in het klimaatakkoord te kunnen behalen.
Het artikel ‘Provincies bleven op grote schaal vergunningen verlenen voor controversiële ‘stikstofarme’ stallen' |
|
Laura Bromet (GL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Kent u het artikel van Follow the Money «Provincies bleven op grote schaal vergunningen verlenen voor controversiële «stikstofarme» stallen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan, dat provincies zeker 169 vergunningen hebben verleend voor stallen, waarvan rechters eerder hebben gevonnist dat de werking van de emissiereductie techniek onvoldoende is of onvoldoende kan worden aangetoond?
Het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) is een bevoegdheid van de provincies. De provincies hebben gevolg gegeven aan de rechtbankuitspraken over de Rav-factoren in de betrokken zaken. Daarnaast hebben zij hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) om een finaal oordeel te krijgen van de hoogste bestuursrechter. Na de uitspraak van de Afdeling hebben de bevoegde gezagen daar direct rekening mee gehouden bij de vergunningverlening.
Welke andere stalsystemen zijn door rechterlijke uitspraken of lopende juridische procedures controversieel en hoeveel vergunningen zijn recent verleend op basis van deze stalsystemen? Om hoeveel dieren gaat dat? Om hoeveel extra emissie?
In recente uitspraken2 van de Afdeling, die betrekking hadden op melkveehouderijen, is geconcludeerd dat met de toepassing van de Rav-emissiefactoren voor de emissiearme stalsystemen A1.13, A1.28 en A1.23, de emissie uit deze stallen niet met de vereiste zekerheid kan worden vastgesteld in het kader van de toetsing aan de Wet natuurbescherming. Daardoor is niet uitgesloten dat de activiteiten waarvoor de natuur-vergunning werd aangevraagd ten opzichte van de referentiesituatie significante gevolgen hebben. De Afdeling heeft geen uitspraken gedaan waar andere stalsystemen bij zijn betrokken.
Het is niet uitgesloten dat de Afdeling ook ten aanzien van andere stalsystemen tot eenzelfde oordeel zal komen in hoger beroepszaken.
Voor de beantwoording op de vraag hoeveel vergunningen recent zijn verleend op basis van deze stalsystemen en hoeveel dieren en emissie dit betreft heb ik meer tijd nodig. Daarover wordt u zo spoedig mogelijk nader geïnformeerd.
Welke andere stalsystemen zijn nog niet in een bezwaarprocedure getoetst bij de rechter, maar worden wel bekritiseerd vanuit de wetenschap?
Een analyse van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)3 gaf in 2019 aanleiding tot twijfels over de effectiviteit van emissiearme stalsystemen, omdat deze analyse indicaties bevat dat de stikstofverliezen uit emissiearme stallen mogelijk groter zijn dan op basis van de emissiefactoren verwacht kan worden. Op basis van de CBS-studie kan geen onderscheid gemaakt worden tussen de werking van verschillende systemen binnen de groep emissiearme stallen.
Naar aanleiding van dit rapport van het CBS heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) advies gevraagd over de effectiviteit van emissiearme stallen. Uw Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 13 oktober 20204. De CDM bevestigde dat niet in alle gevallen emissiearme stallen de beoogde emissiereductie opleveren. De CDM deed onder meer het voorstel om op basis van een stakeholderconsultatie aanbevelingen te formuleren voor verbetering van de effectiviteit van bestaande en nieuw te bouwen emissiearme stalsystemen.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft in opvolging van het advies van CDM Wageningen University & Research (WUR) opdracht gegeven onderzoek te doen naar de effectiviteit van emissiearme stalsystemen in de praktijk. De Staatssecretaris heeft u dit rapport5 op 14 oktober jl. doen toekomen. Uw Kamer ontvangt naar verwachting in november de beleidsreactie op dit rapport.
Hoeveel extra koeien en extra emissie is vergund, op basis van deze stalsystemen?
Er wordt geen extra emissie vergund bij het toepassen van een emissiearm systeem. Er kan wel sprake zijn in toename van het aantal dieren in de vergunningaanvraag. Bij een vergunningaanvraag in het kader van de Wnb wordt door bevoegde gezagen beoordeeld of er sprake is van een depositietoename op stikstofgevoelige natuurgebieden. Indien er sprake is van een toename van het aantal dieren zonder dat daarbij een toename is van stikstofdepositie, dan zijn significante gevolgen volgens vaste jurisprudentie uitgesloten (intern salderen) en is de gevraagde activiteit niet vergunningplichtig. Er is geen overzicht beschikbaar met de door u gevraagde gegevens. Zoals ik in mijn brief van 12 september 20226 heb aangegeven, verwacht zij de Tweede Kamer naar verwachting in november te informeren over aanscherpingen en verduidelijkingen in het bestaande instrumentarium van toestemmingverlening in het kader van de Wet natuurbescherming.
Als provincies rechtszekerheid willen bieden, moeten dan niet alle controversiële stalsystemen juist geweigerd worden, tot de Raad van State uitspraak heeft gedaan?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, wordt de Tweede Kamer naar verwachting in november geïnformeerd over aanscherpingen en verduidelijkingen in het bestaande instrumentarium van toestemmingverlening in het kader van de Wet natuurbescherming. In deze brief wordt, zoals aangegeven in de brief7 aan uw Kamer van 12 september jl., ook nader ingegaan op de impact van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 september 20228 en van 12 oktober 20229, waarin de Afdeling geoordeeld heeft over de toepassing van Rav-factoren bij vergunningverlening in het kader van de Wet natuurbescherming.
Bent u het eens met Dr.Ir. Raoul Beunen, die over de provincies oordeelde: «Ze verzaken hun plicht de natuur te beschermen.»?
Nee.
Bent u zelf van plan om uw plicht om de natuur te beschermen te verzaken?
Nee.
Bent u bereid om vergunningverlening gebaseerd op emissiecijfers van technische maatregelen, zoals stalsystemen, op te schorten, totdat er een beter verifieerbaar en op de praktijk gebaseerd toetsingssysteem is dat ook juridisch houdbaar is?
Provincies zijn op grond van de Wnb het bevoegde gezag om te beoordelen of er in dat kader vergunningen verleend kunnen worden en te bepalen of de vergunningverlening wordt opgeschort. Ik ben met de provincies in gesprek over de reikwijdte van de uitspraak van de Afdeling. Ik verwacht de Tweede Kamer hierover nader te informeren bij de brief over toestemmingverlening, die naar verwachting eind november naar de Tweede Kamer gestuurd wordt.
Bent u bereid om alle vergunningen op basis van stalsystemen die in eerdere rechtszaken als onvoldoende of onvoldoende betrouwbaar zijn gekwalificeerd, te schorsen en provincies te verbieden nog langer vergunningen hiervoor te verlenen?
Zoals hiervoor is aangegeven in het antwoord op vraag 9 zijn de provincies op grond van de Wnb het bevoegde gezag om te beoordelen of er in dat kader vergunningen verleend kunnen worden en te bepalen of de vergunningverlening wordt opgeschort.
Hoeveel subsidie is de afgelopen jaren verleend voor emissiearme stalsystemen? Hoeveel emissiereductie heeft dit bij nader inzien in de praktijk minder opgeleverd dan beloofd? Hoeveel minder dan vergunt?
Sinds 2020 is de innovatiemodule van de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv) drie keer opengesteld geweest. Veehouders worden via deze module ondersteund bij het onderzoek naar en de ontwikkeling van innovatieve emissiearme stalsystemen, om bewezen technieken beschikbaar te krijgen voor de toekomst. In de eerste twee openstellingen van deze innovatiemodule is voor ruim € 43 miljoen aan subsidies beschikt. De beoordeling van de aanvragen die zijn ingediend bij de derde openstelling wordt op korte termijn afgerond. De investeringsmodule van de Sbv, waarin subsidie beschikbaar is voor investeringen in bewezen technieken, is tot nu toe twee keer opengesteld voor de pluimveehouderij, specifiek gericht op fijnstofreductie (totaalbedrag van € 9,4 miljoen beschikt). Op dit moment zijn er geen openstellingen van de Sbv.
Zoals eerder aangegeven in antwoorden op Kamervragen (Kamerstuk 33 576, nr. 269) zijn de Regeling Gecombineerde luchtwassystemen (vastgesteld bedrag € 21.736.132) en de Regeling Investeringen in technieken ter vermindering van de uitstoot fijnstof (vastgesteld bedrag € 13.847.384) in de periode 2006–2014 opengesteld geweest (bijlage bij Kamerstuk 28 265, nr. 255). Met deze regelingen zijn investeringen in luchtwassers gesubsidieerd. Daarnaast zijn er ook andere subsidieregelingen in deze periode opengesteld geweest die niet gericht waren op luchtwassers, maar waarin naast andere investeringen ook de investering in luchtwassers subsidiabel was.
Op dit moment is niet inzichtelijk hoeveel lager emissiereductie van de toepassing van emissiearme stalsystemen is dan op basis van emissiefactoren werd verwacht. Daarbij is het van belang om op te merken dat het bij de innovatiemodule van de Sbv nog niet bewezen technieken gesubsidieerd werden en dat het daarmee om een te verwachten emissiereductie ging en duidelijk was dat de daadwerkelijke emissiereductie pas na afloop van de projecten vastgesteld kan worden.
Bij toestemmingverlening worden berekeningen overlegd van de te verwachten emissie en depositie. De CBS- studie waardoor twijfel is ontstaan over de emissiereductie van emissiearme stallen geeft een indicatie over deze twijfel, maar geen uitsluitsel. Uit indicatieve berekeningen van CDM10 blijkt dat het mogelijk om een onderschatting van ongeveer 8,8 miljoen kg aan ammoniakemissies uit stallen gaat. Hiervan is ongeveer 1,4 miljoen kg ammoniak afkomstig van de rundveehouderij, 2,6 miljoen kg uit de varkenshouderij en 4,8 miljoen kg uit de pluimveehouderij.
Vindt u deze zaak vergelijkbaar met het sjoemeldieselschandaal, waarbij Volkswagen en andere fabrikanten miljarden aan schadeclaims aan overheden moesten betalen? Zo nee, waarom niet?
Deze zaak is niet te vergelijken met het dieselschandaal. Ik vind de signalen over verminderde werking van emissiearme stalsystemen echter wel zorgelijk. Op 14 oktober jl. heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat u het WUR-rapport «Verbetering van effectiviteit emissiearme stalsystemen in de praktijk»11 doen toekomen. Hierin is aangegeven dat er het nodige mis is met de effectiviteit van emissiearme stalsystemen in de praktijk. Dit heeft betrekking op zowel het ontwerp, de beoordeling en het gebruik van deze stalsystemen. Op basis van het onderzoek kan niet geduid worden hoe groot de geconstateerde problemen zijn en wat het effect daarvan is. In dit rapport wordt geconcludeerd dat er forse verbeteringen nodig en mogelijk zijn binnen het systeem van ontwerp, beoordeling en gebruik van emissiearme stalsystemen en de totstandkoming van de Rav-factoren. Het rapport bevat daartoe aanbevelingen. Uw Kamer ontvangt separaat een beleidsreactie op het rapport.
Is het mogelijk om fabrikanten van niet of onvoldoende werkende sjoemelstalsystemen aansprakelijk te stellen?
Zoals hiervoor bij vraag 12 is aangegeven, is er het nodige mis met de effectiviteit van emissiearme stalsystemen. Bij een aansprakelijkheidsstelling moet kenbaar zijn dat door het doen of nalaten van een ander schade is geleden. Het is aan de koper van een emissiearm stalsysteem om de fabrikant eventueel aansprakelijk te stellen.
Is het mogelijk om subsidie voor niet of onvoldoende werkende stalsystemen terug te vragen? Zo ja, gaat dit dan ook gebeuren?
De subsidies die verstrekt kunnen worden voor innovatieve stalsystemen zijn genoemd bij vraag 11. Om voor deze subsidieverlening in aanmerking te kunnen komen, moet aan een aantal voorwaarden voldaan zijn. Deze voorwaarden worden in de subsidieregelingen genoemd. Als door de aanvrager aan de in de subsidieregeling genoemde voorwaarden is voldaan, dan zal de subsidie vastgesteld en verleend worden. Als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, dan wordt de subsidieaanvraag afgewezen.
Subsidieontvangers moeten zich houden aan de voorwaarden in de regeling. Als dit gedaan wordt en als er geen onrechtmatigheden zijn aan de zijde van de aanvrager is er geen reden om subsidie terug te vorderen. Bij innovatieprojecten kan het zijn dat de te ontwikkelen techniek niet optimaal functioneert, maar dat is inherent aan innovatieprojecten en dus ook geen reden om de verstrekte subsidie terug te vorderen.
Als de veehouder anders omgaat met de techniek waarvoor subsidie is verleend waardoor het stalsysteem niet meer goed werkt, dan is dit geen reden om de subsidie terug te vorderen. Het is dan aan het bevoegde gezag om te controleren of de technieken op een juiste manier gebruikt worden en daar indien nodig op te handhaven.
Is het mogelijk om uitbreiding van aantallen dieren op basis van vergunningen voor niet of onvoldoende werkende stalsystemen in te trekken? Zo ja, worden provincies verplicht dit ook te doen?
Verleende Wnb-vergunningen waar geen rechtsmiddel meer tegen open staat, dus waar geen bezwaar of beroep meer mogelijk is, zijn onherroepelijk en staan in rechte vast. Deze bieden rechtszekerheid voor de agrariër en zijn er daarvoor in principe geen gevolgen. De Wet natuurbescherming kent een artikel12 om vergunningen ambtshalve of op verzoek in te trekken. De provincies zijn op grond van deze wet het bevoegde gezag om te beslissen op aanvragen voor vergunningen en het wijzigen of intrekken daarvan.
Hoe worden de niet of onvoldoende werkende stalsystemen nu verwerkt in de emissie- en depositiecijfers? Leidt dit tot een extra opgave voor de provincies en de landbouwsector? Is het mogelijk dat bij het vaststellen van de reductieopgave in het ene gebied, de boeren zonder deze niet of slecht werkende staltechnieken nu eveneens moeten opdraaien voor een deel van de (extra) emissies van hun buren mét deze stallen?
Bij het berekenen van de totale (landelijke) emissie- en depositiecijfers worden een correctie toegepast voor de effectiviteit van bepaalde staltypen. Deze correctie is gebaseerd op bevindingen van de Wageningen University & Research (WUR)13. De uitspraak van de Afdeling aangaande de Rav-emissiefactoren heeft geen invloed op de totale emissie- en depositiecijfers. De Tweede Kamer zal over de mogelijke gevolgen voor de stikstofaanpak en gebiedsprocessen worden geïnformeerd nadat de Tweede Kamer eind november is geïnformeerd over de aanscherpingen in het bestaande instrumentarium van de toestemmingverlening in het kader van de Wnb.
In het kader van de gebiedsgerichte reductieopgave zal ik met de provincies en andere betrokkenen in overleg treden hoe bij het opstellen van de gebiedsplannen rekening kan worden gehouden met onzekerheden bij het opstellen van de reductieopgave.
Hoe gaat u de extra problemen die deze stallen opleveren oplossen en hoe gaat u voorkomen dat technische aanpassingen aan deze stallen of nieuwe varianten hierop voor vergelijkbare problemen zorgen?
Uw Kamer ontvangt naar verwachting in november de beleidsreactie op het rapport «Verbetering van effectiviteit emissiearme stalsystemen in de praktijk»14. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft u dit rapport op 14 oktober jl. doen toekomen. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
Het artikel 'Rijk trekt zich verder terug uit Friesland, diensten krimpen met tientallen ambtenaren' |
|
Harry Bevers (VVD), Mark Strolenberg (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rijk trekt zich verder terug uit Friesland, diensten krimpen met tientallen ambtenaren»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de krimp van de rijkswerkgelegenheid met 2,3% in de provincie Fryslân in relatie tot het streven om rijkswerkgelegenheid te spreiden door het land en in relatie tot de waargenomen groei in werkgelegenheid bij de gehele rijksoverheid?
De ontwikkeling van de rijkswerkgelegenheid laat over het hele land stabiliteit zien, waarbij de daadwerkelijke ontwikkeling per provincie kan variëren van (lichte) groei tot (lichte) krimp. Voor wat de prognoses tot 2026 betreft, vallen deze in sommige jaren gunstiger uit voor bepaalde provincies dan andere. Ik vind het belangrijk om deze ontwikkeling scherp te volgen. De recent aangenomen motie Bisschop/Inge van Dijk2 geeft het Kabinet de opdracht voor de provincies Fryslân, Drenthe, Flevoland, Zeeland en Limburg toe te werken naar een meer evenredig deel van de rijkswerkgelegenheid en per saldo de landelijke ontwikkeling te volgen. Op dit moment ben ik aan het uitwerken hoe het Kabinet gestalte kan geven aan die motie. Voor wat betreft de geconstateerde krimp in Fryslân tussen 1 januari 2021 en 1 januari 2022 stel ik vast dat dit voornamelijk het gevolg is van een administratieve verandering van de standplaatsen van de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO). Er is sprake van een andere indeling van de standplaatsen van de medewerkers. De medewerkers van de RSO zijn verdeeld in drie teams: team Noord 1 voor de provincie Friesland, team Noord 2 voor de provincie Groningen en team Noord 3 voor de provincie Overijssel. Voorheen hadden deze drie teams gezamenlijk de standplaats Leeuwarden, nu niet meer.
Hoe wordt dit streven naar evenredige spreiding berekend?
De huidige verschillen in de verdeling van de rijkswerkgelegenheid over de provincies vloeien voort uit in het verleden gemaakte keuzes. Als coördinerend bewindspersoon hecht ik aan spreiding van de rijkswerkgelegenheid voor de zichtbaarheid en bereikbaarheid van de rijksoverheid over heel Nederland. Bij de uitbreiding van bestaande rijksdiensten of eventuele nieuwe rijksdiensten die huisvesting zoeken, kijk ik als coördinerend bewindspersoon voor de spreiding van de rijkswerkgelegenheid naar het benutten van de mogelijkheden in de provincies buiten de Randstad en spreek ik mijn collega-bewindspersonen hier op aan.
Bij huisvestingsbesluiten wordt eerst en vooral rekening gehouden met het primaire proces van de betreffende organisatie. Daarnaast spelen andere overwegingen met betrekking tot huisvestingskeuzes mee zoals vastgoedstrategische belangen, efficiencydoelen en nabijheid van de rijksoverheid voor de burger. De motie Bisschop/Inge van Dijk2 biedt het Kabinet de mogelijkheid om een richtlijn te ontwikkelen waarmee de evenredigheid wordt geborgd. Ik informeer u daar later over.
Wat gaat u eraan doen om de krimp in Friesland te voorkomen, nu de prognose is dat het aantal banen in 2026 ten opzichte van 2022 daalt?
De provincie Fryslân kent een verscheidenheid aan rijksdiensten en rijkswerkgelegenheid. De verandering in de rijkswerkgelegenheid in Fryslân beperkt zich niet louter tot krimp. De rijkswerkgelegenheid groeit in bepaalde sectoren zoals bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Als coördinerend bewindspersoon voor de gehele Rijksdienst heb ik bij de verplaatsing van diensten met 100 fte of meer over provinciegrenzen heen een adviserende bevoegdheid. Ik houd nauwlettend in de gaten hoe de rijkswerkgelegenheid in Fryslân zich ontwikkelt en kijk in voorkomende gevallen naar mogelijkheden om de rijkswerkgelegenheid te versterken. In lijn met de bedoeling van de recent aangenomen motie Bisschop/Inge van Dijk.
Is er als gevolg van deze krimp in Fryslân nog wel sprake van een evenredige spreiding van rijkswerkgelegenheid tussen de provincies? Kunt u dit toelichten?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3. Als ik de cijfers voor alle provincies tezamen beschouw, is er door de jaren heen sprake van een redelijk constante verdeling over het land. Uw Kamer heeft het Kabinet tegelijkertijd middels de motie Bisschop/Inge van Dijk gevraagd naar een meer evenredige spreiding nodig is voor de provincies Fryslân, Drenthe, Flevoland, Zeeland en Limburg. Het Kabinet informeert u nader over de uitvoering van die motie.
In hoeverre betekent het dat er banen in de provincie Fryslân verloren zijn gegaan nu blijkt dat de daling voornamelijk wordt veroorzaakt door een administratieve verandering in de toedeling van de Rijksschoonmaakorganisatie over het cluster noord waar een verdeling over de provincies Groningen, Fryslân en Overijssel is aangebracht?2
De gerapporteerde afname in de provincie Fryslân tussen 1 januari 2021 en 1 januari 2022 bedraagt in totaal 152 fte. Het grootste deel hiervan betreft een afname bij Rijkswaterstaat en de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO). De afname van het aantal fte voor de RSO is slechts administratief en heeft te maken met een andere wijze van toedelen van de RSO over het cluster Noord. Deze administratieve wijziging betekent dat 95 fte op papier zijn gedaald voor Fryslân. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 2. Op het moment van inventariseren in het voorjaar van 2022 waren 32 fte werkzaam in Fryslân voor de RSO. Andere organisaties in Fryslân waar er tussen 1 januari 2021 en 1 januari 2022 sprake was van een toename of een afname zijn: Defensie, Nationale Politie, COA, Belastingdienst en enkele zbo’s.
Het optreden van een CdK als Rijksheer ten behoeve van asielopvang |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat de commissaris van de Koning (CdK) van Flevoland naar eigen zeggen in zijn rol van Rijksheer het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) heeft geattendeerd op een vrijkomende kavel in Bant, die vervolgens door het COA is aangeschaft om er een nieuw aanmeldcentrum voor asielzoekers op te vestigen?
Ja, hoewel naar aanleiding van deze en andere vragen zij opgemerkt dat drie formele rollen van de commissaris van de Koning (hierna: cdK) kunnen worden onderscheiden. Behalve zijn rol als provinciaal orgaan kan de cdK de rol van rijksorgaan en die van rijksheer vervullen. In dit verband gaat het erom dat de rol van de cdK als rijksorgaan strikt formeel dient te worden onderscheiden van diens rol als rijksheer. In de politieke en bestuurlijke praktijk worden deze begrippen wisselend gebruikt, wat mogelijk aanleiding tot verwarring kan geven.
De cdK is zowel provinciaal – als rijksorgaan. Grondwettelijk is hij primair provinciaal orgaan, zo volgt uit artikel 125 van de Grondwet. De Provinciewet werkt dit verder uit: de cdK is voorzitter van provinciale staten, voorzitter tevens lid van gedeputeerde staten en eenhoofdig provinciaal orgaan, in welke hoedanigheid hij onder andere een goede behartiging van de provinciale belangen heeft te bevorderen. Als provinciaal orgaan is de cdK verantwoording verschuldigd aan provinciale staten.
Artikel 126 Grondwet opent daarnaast de mogelijkheid voor de wetgever om de cdK te belasten met de uitvoering van een door de regering te geven ambtsinstructie; dat zijn de taken die de cdK als rijksorgaan vervult en waarvoor hij verantwoording verschuldigd is aan de regering. Aan die grondwettelijke mogelijkheid is door de wetgever uitvoering gegeven. Op grond van artikel 182 van de Provinciewet heeft de cdK een aantal taken als rijksorgaan, welke nader zijn uitgewerkt in de Ambtsinstructie. Dit is onder meer het regelmatig bezoeken van de gemeenten in de provincie en het adviseren en bemiddelen bij verstoorde bestuurlijke verhoudingen of integriteitskwesties in een gemeente. De cdK heeft op grond van die bepaling geen beslissingsbevoegdheid als rijksorgaan, veeleer hebben de genoemde taken het karakter van een bestuurlijke zorgplicht om processen goed te laten verlopen. Ook in andere wetten, zoals bijvoorbeeld de Gemeentewet en de Wet veiligheidsregio’s, worden aan de cdK taken en soms ook bevoegdheden als rijksorgaan toegekend, met eveneens een uitwerking in de Ambtsinstructie. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de benoeming van een waarnemend burgemeester door de cdK (artikel 78 Gemeentewet) of bij bovenlokale rampen en crises indien de cdK toeziet op de samenwerking in het regionaal beleidsteam en daartoe aanwijzingen geeft (art. 41 Wet veiligheidsregio’s), of in geval van een ramp of crisis van meer dan regionale betekenis (of ernstige vrees voor het ontstaan ervan) de voorzitter van de Veiligheidsregio een aanwijzing geeft over het te voeren beleid inzake de rampenbestrijding of crisisbeheersing (art. 42 Wet veiligheidsregio’s). Zoals deze voorbeelden laten zien, is de cdK als rijksorgaan in sommige gevallen dus wel beslissingsbevoegd.
Hiervoor is een onderscheid gemaakt tussen de rol van de cdK als provinciaal orgaan en als rijksorgaan. Nog een andere rol heeft de cdK als rijksheer. Rijksheren zijn gedeconcentreerde rijksambtenaren, dat wil zeggen dat zij hiërarchisch ondergeschikt zijn aan het Rijk voor hun werk in de provincie, en in die hoedanigheid aanwijzingen van het Rijk hebben op te volgen. De cdK heeft uitsluitend een rol als rijksheer wanneer het staatsnoodrecht wordt toegepast. In die situatie is de cdK daadwerkelijk de vertegenwoordiger van de Minister in een provincie, en oefent op diens aansturing, of indien communicatie niet mogelijk is, in diens plaats bevoegdheden uit. Dat is bijvoorbeeld aan de orde wanneer toepassing wordt gegeven aan artikel 2b van de Wet verplaatsing bevolking en de cdK wordt gemachtigd om de in dat artikel genoemde bevoegdheid uit te oefenen. Zie voor een verdere toelichting op dit punt het antwoord op vraag 13.
In de huidige situatie met betrekking tot de asielopvang handelen de commissarissen van de Koning als rijksorgaan. De commissarissen zitten op verzoek van de regering provinciale regietafels voor en voeren daaruit voortvloeiende bestuurlijke overleggen, waarin afstemming plaatsvindt tussen het COA en de betrokken overheden over de opvang van asielzoekers, met als doel het realiseren van voldoende opvanglocaties. De wettelijke grondslag voor dit optreden van de cdK als rijksorgaan is artikel 182 lid 1 onder a Provinciewet jo. artikel 1 Ambtsinstructie (het bevorderen van de samenwerking tussen in de provincie werkzame rijksambtenaren – het COA – en andere overheden). Deze taak vervult de cdK niet door middel van de uitoefening van specifieke wettelijke bevoegdheden, maar door middel van bestuurlijk overleg en gezaghebbend optreden. De bevoegdheid tot het nemen van besluiten blijft daarbij altijd bij de betrokken instanties zelf; van enige beslissingsbevoegdheid voor de cdK als rijksorgaan is geen sprake.
Daarnaast is de cdK van Flevoland in het onderhavige geval, als provinciaal orgaan, betrokken geweest bij de totstandkoming van de koopovereenkomst.
Bent u er tevens mee bekend dat de CdK van Flevoland in zijn gesprek met de gemeenteraad van de Noordoostpolder over deze kwestie naar eigen zeggen «als boodschapper van de opvatting van de Staatssecretaris» aanwezig was – dus eveneens in de rol van Rijksheer?
Ja, met de kanttekening dat de commissaris van de Koning het gesprek met de gemeenteraad van de gemeente Noordoostpolder heeft verricht in zijn hoedanigheid van rijksorgaan, zoals hiervoor uiteengezet. Een ander voorbeeld van het invulling geven aan die rol is – zoals eveneens hiervoor uiteengezet – het voorzitten van een regietafel waarin wordt overlegd tussen ambtenaren van het Rijk (het COA) en bestuurders van gemeenten en provincies. De cdK’s vervullen daarmee een waardevolle rol als verbindingsschakel tussen het Rijk en de medeoverheden.
Bent u ermee bekend dat zijn optreden in de hoedanigheid van Rijksheer tevens is bevestigd door het College van gedeputeerde staten van Flevoland?
In reactie op deze vraag merk ik op dat voor het kunnen optreden van de cdK van Flevoland als rijksorgaan het niet noodzakelijk is dat dit wordt bevestigd door gedeputeerde staten.
Bent u ermee bekend dat uit een notitie die op verzoek van de Statengriffie van de provincie Flevoland is opgesteld door dr. Ernst Brainich von Brainich Felth (zie bijlage) blijkt dat van een optreden als Rijksheer geen sprake kan zijn inzake kwesties rond opvang van asielzoekers?
Ja, die notitie is ons bekend. Zoals hiervoor reeds uiteengezet worden de begrippen rijksheer en rijksorgaan in de politieke en bestuurlijke praktijk wisselend gehanteerd en vervult de cdK in het onderhavige dossier een rol als rijksorgaan, op grond van artikel 182 lid 1 onder a Provinciewet jo. artikel 1 Ambtsinstructie.
Deelt u de conclusie zoals uiteengezet in deze notitie? Zo nee, waarom niet?
De notitie maakt onderscheid tussen de verschillende rollen van de cdK, de daaraan verbonden taken en bevoegdheden en de wijze van verantwoording afleggen. De auteur wijst terecht op de rol van de cdK als rijksorgaan in dezen. Wij herkennen ons in het licht van het vorengaande echter niet in diens suggestie dat de regering met een beroep op de cdK als rijksorgaan buiten de kaders van de Ambtsinstructie zou zijn getreden. Zoals gezegd is de grondslag voor het bevorderen van een goede samenwerking tussen de verschillende betrokken overheden, in dit geval gericht op het realiseren van voldoende opvangplekken, gelegen in artikel 182 lid 1 onder a Provinciewet jo. artikel 1 Ambtsinstructie. Het door de cdK als rijksorgaan bevorderen van die goede samenwerking heeft geen gevolgen voor de bestaande bevoegdheidsverdeling ter zake, die blijft bij de betrokken instanties; van enige beslissingsbevoegdheid voor de cdK als rijksorgaan is geen sprake.
Indien u deze conclusie wel deelt, erkent u dan dat de CdK rond de aanschaf van grond door het COA in Bant niet als Rijksheer kon optreden?
Zoals aangegeven betreft het bevorderen van een goede samenwerking tussen het Rijk en de betrokken overheden de rol van de cdK als rijksorgaan, op grond van artikel 182 lid 1 onder a Provinciewet jo. artikel 1 Ambtsinstructie. De suggestie die in de notitie wordt gewekt dat met dit optreden buiten de kaders van de Ambtsinstructie zou zijn getreden, delen wij niet.
Wat betreft de totstandkoming van de koopovereenkomst was de cdK in zijn rol van provinciaal orgaan betrokken. Hoewel dit in de politieke en bestuurlijke praktijk niet altijd even helder is, dienen deze rollen van elkaar onderscheiden te worden.
Wat is uw reactie op het feit dat de CdK van Flevoland desondanks aangeeft dat hij wel als Rijksheer optrad?
Zoals gezegd worden de begrippen rijksheer en rijksorgaan in de politieke en bestuurlijke praktijk regelmatig door elkaar gebruikt, hetgeen tot verwarring zou kunnen leiden. Buiten kijf staat dat de cdK in het bevorderen van een goede samenwerking tussen het COA en de betrokken overheden – op verzoek van de regering – als rijksorgaan heeft opgetreden.
Wat betreft de totstandkoming van de koopovereenkomst was de cdK in zijn rol van provinciaal orgaan betrokken. Hoewel dit in de politieke en bestuurlijke praktijk niet altijd even helder is, dienen deze rollen van elkaar onderscheiden te worden.
Wat is volgens u de juridische en/of bestuurlijke grond waarop de CdK van Flevoland als Rijksheer kan optreden met betrekking tot het verwerven van gronden en gebouwen ten behoeve van het COA en het optreden richting de gemeente Noordoostpolder inzake de vestiging van een aanmeldcentrum door het COA?
Het door de provincie als publiekrechtelijk rechtspersoon verwerven van gronden en gebouwen betreft het verrichten van een privaatrechtelijke rechtshandeling; het besluiten daartoe is een bevoegdheid van gedeputeerde staten (artikel 158 lid 1 onder d Provinciewet), waarbij zij aangetekend dat de cdK de provincie in en buiten rechte vertegenwoordigt (artikel 176 Provinciewet).
Het bestuurlijk overleg met de gemeente Noordoostpolder is, evenals het voorzitten van de provinciale regeltafel, een taak die de cdK als rijksorgaan verricht op grond van artikel 182 lid 1 onder a Provinciewet jo. artikel 1 Ambtsinstructie. Daarnaast is de cdK van Flevoland in het onderhavige geval als provinciaal orgaan betrokken geweest bij de totstandkoming van de koopovereenkomst.
Heeft u op deze CdK een beroep gedaan in de hoedanigheid van Rijksheer inzake de opvang van asielzoekers?
Gelet op de omvang en ernst van het vraagstuk is op alle commissarissen een beroep gedaan in de hoedanigheid van rijksorgaan, dit ter bevordering van de goede samenwerking tussen de verschillende overheden, gericht op het realiseren van voldoende opvang.
Heeft u dit tevens richting andere CdK gedaan?
Ja, dit beroep is op alle commissarissen gedaan.
Heeft u dit tevens expliciet richting hem/hen uitgesproken?
Het beroep op de commissarissen is expliciet in verschillende brieven gedaan, waarbij tevens de gedeputeerden en de colleges van burgemeester en wethouders zijn geïnformeerd en op hun eigen verantwoordelijkheden zijn aangesproken, een en ander in afstemming met de VNG, het IPO en het COA.1
Indien u dit niet heeft gedaan, houdt dat in dat deze – en eventueel andere CdK – ten onrechte optreden als Rijksheer inzake kwesties met betrekking tot asielopvang? Zo ja, wat is hierop uw reactie en welke gevolgen heeft dit? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd is de commissarissen expliciet gevraagd om de regietafels voor te zitten (en daaruit voortvloeiende bestuurlijke overleggen te voeren) om zo een goede samenwerking te bevorderen. Voor zover in de politieke en bestuurlijke praktijk wisselende terminologie is gehanteerd, zijn hieraan geen bijzondere gevolgen verbonden. Het is een kwestie van begripsverwarring in het alledaags taalgebruik. Wel onderkennen wij dat het de voorkeur heeft telkens de juiste formeel-juridische terminologie te hanteren; wij zullen dit bij alle betrokkenen onder de aandacht brengen, om toekomstige verwarring te voorkomen.
In welke situaties heeft u de afgelopen maanden gebruikgemaakt van Rijksheren? Om welke reden deed u dit en op welke gronden was dit gerechtvaardigd?
De afgelopen maanden is geen gebruik gemaakt van de rijksheren, zoals bedoeld in de strikt formeel-juridische betekenis van dit begrip. Hoewel het staatsnoodrecht op 1 april jl. is geactiveerd, betreft dit de artikelen 2c en 4 van de Wet verplaatsing bevolking. Deze activering heeft de burgemeester belast met een (tijdelijke) opvangtaak ten aanzien van ontheemden uit Oekraïne. Artikel 2b van deze wet is thans niet geactiveerd, wat betekent dat de cdK geen bevoegdheid is gegeven in zijn rol als rijksheer. De commissarissen zijn dan ook niet als rijksheren betrokken in de opvang van ontheemden uit Oekraïne.
Hoeveel CdK hebben de afgelopen maanden in de breedste zin van het woord acties ondernomen met betrekking tot asielopvang vanuit de (vermeende) hoedanigheid als Rijksheer? Welke betrof dit?
In de strikt formeel-juridische terminologie zoals hiervoor omschreven heeft geen enkele cdK met betrekking tot de asielopvang vanuit de hoedanigheid als rijksheer geacteerd. Alle commissarissen hebben zich de afgelopen maanden ter zake als rijksorgaan ingezet, om een goede samenwerking tussen de verschillende overheden te bevorderen. Dit betrof het voorzitten van de provinciale regietafels en het voeren van daaruit voortvloeiende bestuurlijke overleggen zoals in het onderhavige geval; van enige beslissingsbevoegdheid van de cdK als rijksorgaan is geen sprake geweest.
Zoals gezegd was de cdK van Flevoland in het onderhavige geval in zijn rol van provinciaal orgaan betrokken bij de totstandkoming van de koopovereenkomst.
Hoeveel CdK doen dit tot op de dag van vandaag?
Alle cdK’s handelen tot op heden bij het bevorderen van een goede samenwerking tussen het Rijk (het COA) en de betrokken overheden met betrekking tot de asielopvang in de hoedanigheid als rijksorgaan, op grond van artikel 182 lid 1 onder a Provinciewet jo. artikel 1 Ambtsinstructie.
Indien van een optreden als Rijksheer inzake asielgerelateerde kwesties inderdaad geen sprake kan zijn, welke gevolgen heeft dat dan voor de (juridische) houdbaarheid van de acties en besluiten die als zodanig genomen zijn?
Het wisselend gebruik van de terminologie in het politieke en bestuurlijk spraakgebruik heeft geen gevolgen voor de juridische houdbaarheid van de besluiten en andere rechtshandelingen die als zodanig genomen zijn. Als rijksorgaan heeft de cdK in deze ook helemaal geen formele beslissingsbevoegdheid, zijn rol is gelegen in het bevorderen van de goede samenwerking tussen de betrokken overheden.
Als provinciaal orgaan was de cdK Flevoland in het onderhavige geval bevoegd ten aanzien van de totstandkoming van de koopovereenkomst; zie ook het antwoord op vraag 8.
Bent u ermee bekend dat de CdK van Flevoland eerder heeft aangegeven dat hij over de onderhavige kwestie geen verantwoording hoeft af te leggen aan de provinciale staten aangezien hij meent te acteren als Rijksheer?
Het gevolg van het handelen van de cdK als rijksorgaan is dat de cdK verantwoording verschuldigd is aan de regering (artikel 182, vijfde lid, Provinciewet) en niet aan provinciale staten. Dat neemt niet weg dat hij provinciale staten desgevraagd kan informeren over de feitelijke gang van zaken van zijn optreden ter zake.
Voor zover het zijn handelen als provinciaal orgaan betreft, is de cdK uiteraard verantwoording verschuldigd aan provinciale staten.
Kunt u zich voorstellen dat de provinciale staten (PS) van Flevoland, ook gelet op de notitie van dr. Brainich von Brainich Felth, behoefte hebben aan een toelichting van uw kant op deze gang van zaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze toelichting te geven voorafgaand aan het interpellatiedebat in de PS van Flevoland over deze kwestie op woensdag 7 september aanstaande?
Ja, zij het dat wij aannemen dat de toelichting zoals hiervoor is gegeven tegemoet komt aan de informatiebehoefte van provinciale staten van Flevoland. Om die reden achten ook wij het van belang om deze vragen voor het interpellatiedebat van 7 september a.s. te hebben beantwoord.
Wilt u deze vragen tevens voor 7 september beantwoorden?
Ja.
De chanterende Commissaris van de Koning in Flevoland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «burgemeester herkent signalen van chantage door CvdK Verbeek»1 ?
Ja.
Deelt u de mening dat het volstrekt onaanvaardbaar is dat het aanmeldcentrum voor asielzoekers in Bant er met powerplay doorgedrukt wordt? Zo ja, wat vindt u van het feit dat burgemeester Roger de Groot van Noordoostpolder zegt signalen te hebben gekregen dat raadsleden zich gechanteerd hebben gevoeld door de commissaris van de Koning (CvdK)? Graag een gedetailleerd antwoord.
Met de gemeente Noordoostpolder worden zoals gebruikelijk op bestuurlijk niveau constructieve gesprekken gevoerd over de mogelijkheden van een nieuw additioneel aanmeldcentrum binnen deze gemeente. Kennelijk is de wijze waarop een dergelijk overleg is gevoerd door betrokkenen op verschillende wijzen beleefd. Van het doordrukken van een besluit is echter geen sprake; de commissaris van de Koning heeft hier gehandeld als rijksorgaan, in welke hoedanigheid hij ter zake niet beslissingsbevoegd is. Zijn rol is hier gericht op het bevorderen van een goede samenwerking tussen het Rijk (COA) en decentrale overheden, op grond van artikel 182 lid 1 onder a Provinciewet jo. artikel 1 Ambtsinstructie. In antwoord op uw vraag daaromtrent acht ik het overigens, gelet op de positie van de burgemeester als voorzitter van de gemeenteraad, passend dat hij signalen heeft gekregen van raadsleden over hun gevoelen en ervaringen naar aanleiding van een dergelijk bestuurlijk overleg. Het is echter niet aan mij om te oordelen over het gevoelen en de ervaringen van individuele raadsleden, aangezien de beleving hiervan kan verschillen.
Als u het onacceptabel vindt dat gekozen raadsleden met dwang en drang gedwongen worden akkoord te gaan met een aanmeldcentrum voor asielzoekers waar hè-le-maal niemand op zit te wachten, wilt u dan een onderzoek in stellen naar de kwestie, zeker ook omdat de raadsleden zou zijn voorgehouden dat de lobby voor de Lelylijn in gevaar komt als ze niet meewerken aan de plannen voor een aanmeldcentrum in Bant? Graag een gedetailleerd antwoord over hoe u dit onderzoek naar chantage vorm gaat geven.
Gelet op mijn antwoord op vraag 2, zie ik geen aanleiding om een dergelijk onderzoek in te stellen. Terzijde merk ik op dat zolang de problematische situatie bij het aanmeldcentrum in Ter Apel aanhoudt, er wel degelijk behoefte is aan extra ruimte. Vanzelfsprekend houdt de besluitvorming daarover geen verband met andere dossiers die de gemeente Noordoostpolder zouden kunnen raken.
Wat vindt u van het feit dat meerdere bronnen aan Omroep Flevoland bevestigd hebben dat de manier waarop de gemeenteraad op 25 april 2022 werd toegesproken door de CvdK als zeer sturend en dwingend werd ervaren? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zoals ik hiervoor bij het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heb ik geen oordeel over het gevoelen en de ervaringen van verschillende betrokkenen, nu de beleving hiervan uiteen kan lopen. Mocht daartoe aanleiding zijn, dan kan de raad zich desgewenst richten tot de commissaris van de Koning en met hem van gedachten wisselen over hoe het gevoerde overleg van beide kanten is beleefd; naar ik heb begrepen, is er inmiddels ook contact geweest tussen de commissaris en de raad.
Heeft u de bereidheid om de CvdK uit zijn functie te zetten als uit onderzoek blijkt dat chantage alsmede drang en dwang zijn toegepast? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zoals ik hiervoor bij het antwoord op vraag 2 en 3 heb aangegeven, zie ik geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek.