De publicatie ‘Rapport onderzoek Jaarrekening Land Aruba 2019' |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Onderzoek Jaarrekening Land Aruba 2019» van de Algemene Rekenkamer Aruba?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dat het land Aruba geen prioriteit geeft aan de oplevering van de jaarrekeningen en er daardoor geen sprake is van een afsluitende begrotingscyclus? Hoe beoordeelt u verder de conclusies en aanbevelingen die in dit rapport staan?
Goed financieel beheer en een goed begrotingsproces acht ik van het grootste belang voor alle landen in het Koninkrijk. Net als Curaçao en Sint Maarten draagt Aruba zelf de verantwoordelijkheid voor het verbeteren van het begrotingsproces. Ik verwacht daarom van Aruba dat het land snel tot vaststelling van de jaarrekeningen en begroting 2025 zal overgaan.
Er is een achterstand in de oplevering en de vaststelling van de jaarrekeningen van het Land Aruba, maar de conclusie dat Aruba geen prioriteit geeft aan de oplevering van de jaarrekeningen, deel ik niet. Met de inzet van externe ondersteuning vanuit het Landspakket wordt sinds vorig jaar hard gewerkt aan de inhaalslag. Doelstelling is om nog dit jaar de achterstand tot en met jaarrekening 2023 weg te werken.
Ik deel verder de andere conclusies en aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer Aruba bij de jaarrekening over 2019 en in dat kader zijn in de uitvoeringsagenda bij het Landspakket ook belangrijke afspraken gemaakt over de aanpak, planning en de beoogde resultaten om het financieel beheer te verbeteren. Vanuit de Tijdelijke Werkorganisatie wordt constructief op deze onderwerpen met Aruba samengewerkt.
Hoe beoordeelt u de tekortkomingen in het financieel beheer van het land Aruba en dat er geen structurele verbeteringen zijn aangebracht in het begrotingsproces? Deelt u de mening dat er nu heel snel een verbetertraject moet worden ingezet met als doel een goed financieel beheer van het land Aruba? Zo nee, waarom niet?
Het financieel beheer is nog niet in orde, maar het Land Aruba heeft in de afgelopen jaren het begrotingsproces aanzienlijk verbeterd, met een verbeterde opzet en de introductie van vaste wijzigingsmomenten. Het is essentieel dat deze positieve lijn wordt voortgezet en dat een ordentelijk begrotingsproces gewaarborgd blijft. Zo is de begroting 2025 weliswaar tijdig ingediend, maar nog niet door het parlement vastgesteld. Het College Aruba financieel toezicht heeft recentelijk in haar advies ook benadrukt dat vaststelling alsnog snel moet plaatsvinden2.
Vanuit het Landspakket Aruba is reeds een verbetertraject ingezet en wordt in diverse projecten gewerkt aan het oplossen van de structurele tekortkomingen in het financieel beheer. De Tijdelijke Werkorganisatie ondersteunt hierbij.
Wat kan er worden gedaan om ervoor te zorgen dat het financieel beheer van het land Aruba op orde komt?
De problematiek is omvangrijk en vraagt om een samenhangende aanpak, waarbij fundamentele problemen in de wetgeving, de inrichting van de financiële organisatie, de financiële processen en de administratie moeten worden opgelost. Met de uitvoering van het Landspakket wordt ingezet op een verbetering van al deze facetten. In mijn antwoord op vraag 6 licht ik verschillende trajecten nader toe.
Wat zijn de gevolgen van de tekortkomingen in het financieel beheer van het land Aruba voor de uitvoering van het Landspakket Aruba?
De uitvoering van het Landspakket Aruba ondervindt geen hinder van de tekortkomingen in het financieel beheer.
Hoe verhoudt het onderhavige rapport van de Algemene Rekenkamer Aruba zich tot uw opmerking tijdens het verzamelcommissiedebat CAS, gehouden op 15 januari 2025 (36 600 IV, nr. 46), dat er goede stappen zijn gezet om het financieel beheer van Aruba te verbeteren? Wat zijn die goede stappen? Waaruit blijkt de verbetering van het financieel beheer?
Het Land Aruba heeft de ambitie uitgesproken om over het jaar 2026 over een goedkeurende controleverklaring bij de jaarrekening te beschikken. In het kader van het Landspakket heeft het land Aruba een ambitieus programma ingericht met samenhangende trajecten om de knelpunten in het financieel beheer aan te pakken.
In lijn met de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer Aruba wordt in deze trajecten gewerkt aan het vaststellen van verslaggevingsvoorschriften en het normenkader voor de controle van de jaarrekening, het oplossen van de tekortkomingen in de onderliggende processen en het oplossen van de personeelstekorten in de financiële functie.
Het is complexe problematiek die een goede voorbereiding en besluitvorming vraagt om tot een duurzame oplossing te kunnen komen. Daarnaast vormt de beschikbare capaciteit een bottleneck, maar ik zie tegelijkertijd resultaten die mij positief stemmen over de aanpak en het vervolg.
Ik noem enkele voorbeelden:
Hoe spoort een en ander met de afspraken in het kader van de landspakketten?
Met de afspraken in het kader van het Landspakket Aruba worden over het algemeen dezelfde doelstellingen en resultaten nagestreefd, als ook benoemd in de aanbevelingen van het rapport van de Algemene Rekenkamer Aruba «Onderzoek Jaarrekening Land Aruba 2019».
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Rijkswet Aruba financieel toezicht? Bent u hierover nog steeds in gesprek met het land Aruba? Wanneer verwacht u overeenstemming met Aruba te hebben? Welke belemmeringen zijn er?
Aan het wetsvoorstel wordt door teams van beide landen gewerkt. Op verzoek van Aruba brengt het IMF een advies uit over de begrotingsnormen en het financieel beheer. Dit advies wordt in de tweede helft van februari verwacht en zal vervolgens door de teams worden verwerkt in het wetsvoorstel en worden voorgelegd aan beide regeringen.
Deelt u de mening dat de Rijkswet Aruba financieel toezicht zo snel mogelijk afgerond moet worden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Overbodige functies, adviesorganen en doublures bij de Rijksoverheid in relatie tot voorgenomen besparingen op het overheidsapparaat |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de Rijksoverheid significant is gegroeid de laatste jaren terwijl de slagvaardigheid niet evenredig is toegenomen? Zo nee, waarom niet?
De Rijksoverheid is inderdaad significant gegroeid. De cijfers opgenomen in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (JBR) laten dit zien. Deze groei is onder andere te verklaren door de extra taken die worden uitgevoerd. Dit gaat bijvoorbeeld over de afhandeling mijnbouwschade Groningen, de Hersteloperatie Toeslagen of de indiensttreding van het schoonmaakpersoneel. Maar ook in het dagelijkse werk bij de Rijksoverheid wordt een groeiende inzet gevraagd vanwege steeds meer en complexere regelgeving en toegenomen administratieve lasten. Dit laatste kan bijdragen aan het beeld dat de slagvaardigheid niet evenredig is toegenomen. In het Hoofdlijnenakkoord en in het regeerprogramma is aangegeven dat regels vereenvoudigd en verminderd moeten worden en dat de administratieve verplichtingen voor burgers, ondernemers en de uitvoeringsorganisaties moeten worden teruggebracht.
Uit de budgettaire bijlage bij het hoofdlijnenakkoord volgt dat de apparaatsuitgaven structureel met circa 1 mld. worden verminderd.
Kunt u aangeven hoeveel jaar groei van de Rijksoverheid wordt teruggedraaid via de voorgenomen besparingen op het apparaat Rijksoverheid als de volledige bezuiniging vanuit het hoofdlijnenakkoord wordt gerealiseerd? Met welk jaartal kunt u de uitgaven aan het apparaat Rijksoverheid vergelijken als de besparingen volledig gerealiseerd worden?
Het betreft een budgettaire taakstelling op de apparaatsuitgaven, waarbij er breed naar dekking gezocht mag worden. Er zijn geen concrete streefcijfers over te besparen fte’s afgesproken. De taakstelling is meerjarig ingeboekt op de centrale apparaatsartikelen van de departementen. De kwantitatieve doestelling is daarmee concreet uitgedrukt in euro’s en administratief in de begrotingen geëffectueerd. Uiteindelijk zal de taakstelling moeten leiden tot het substantieel terugdringen van het aantal ambtenaren en externe inhuur.
De apparaatsbudgetten zijn jaren vooruit begroot, maar worden, tot in het uitvoeringsjaar, nog bijgesteld bij de diverse begrotingsmomenten, bijvoorbeeld door loon- en prijsbijstellingen en diverse in- en extensiveringen. Besluitvorming daarover vindt in het parlement plaats. Een vergelijking in de tijd is daardoor lastig te maken.
Kunt u het totaal aantal medewerkers van het apparaat Rijksoverheid uitsplitsen naar een logische categorisatie waar in ieder geval een knip gemaakt wordt tussen beleidsambtenaren, uitvoering, coördinerende en managementfuncties, communicatiemedewerkers en voorlichters en juristen? Kunt u de groei per functiegroep per ministerie aangeven over de laatste tien, vijf en twee jaar?
In onderstaande tabellen wordt de informatie gegeven die in de personeelsadministratie van het Rijk beschikbaar is. Dit betreft de volgende tabellen:
Er is geen werksoort of functiefamilie voor juristen. Deze medewerkers zijn binnen alle werksoorten en functiefamilies werkzaam.
Per tabel wordt een toelichting gegeven. Tenzij anders vermeld betreffen onderstaande overzichten de fte’s van medewerkers met een vast of tijdelijk dienstverband die onder de CAO Rijk vallen per einde van elk jaar. Op het moment van schrijven zijn de cijfers over ultimo 2024 nog niet bekend.
De gevraagde jaren zijn in zwart weergegeven.
2012
11.772
6.217
7.215
83.898
109.102
2013
2014
11.579
6.555
7.766
83.586
109.486
2015
11.500
6.888
8.728
82.034
109.150
2016
11.544
6.910
9.490
81.635
109.579
2017
11.363
6.825
10.094
82.362
110.644
2018
2019
12.126
7.160
11.740
87.918
118.944
2020
13.418
7.561
12.340
92.090
125.409
2021
2022
15.812
8.537
14.638
99.388
138.375
2023
Bij het toedelen van de fte’s aan een werksoort is de kerntaak van het rijks onderdeel waar de fte werkzaam is als uitgangspunt genomen. Hierdoor vallen dus alle medewerkers van één onderdeel onder dezelfde werksoort.
AZ
65
105
105
117
BZ
1.167
1.182
1.368
1.744
BZK
1.069
1.518
1.657
2.068
EZK
1.496
1.349
1.175
1.678
FIN
1.046
662
855
1.067
HCvS
1.470
1.331
1.468
1.645
IenW
1.551
1.355
2.038
2.536
JenV
1.364
1.578
1.561
1.865
LNV
–
–
645
994
OCW
773
835
947
1.271
SZW
649
739
887
1.088
VWS
936
1.061
1.522
1.759
AZ
8
17
20
23
BZ
–
30
31
–
EZK
2.791
3.074
687
857
FIN
–
–
–
25
IenW
1.120
1.225
1.429
1.631
JenV
174
281
147
174
LNV
–
–
2.703
3.205
OCW
551
549
568
727
SZW
1.098
1.249
1.511
1.765
VWS
568
738
828
945
AZ
155
99
127
145
BZ
568
807
936
933
BZK
3.543
6.483
7.772
9.017
EZK
661
541
581
739
FIN
600
759
851
833
IenW
522
450
108
96
JenV
567
366
433
1.056
OCW
265
220
216
282
SZW
319
1.026
1.697
2.023
VWS
299
258
336
342
AZ
130
136
180
213
BZ
931
730
734
788
BZK
1.597
1.822
2.404
2.360
EZK
3.855
4.714
5.882
7.497
FIN
28.711
28.082
31.492
34.918
HCvS
168
171
208
225
IenW
8.979
9.228
10.506
11.180
JenV
34.432
33.310
38.227
40.714
OCW
2.248
2.866
3.242
3.822
SZW
120
VWS
2.252
2.585
3.050
3.472
Als gevolg van organisatieverschuivingen en herindelingen zijn de cijfers per ministerie niet goed vergelijkbaar over de gevraagde jaren.
AZ
36
32
BZ
590
627
BZK
827
920
EZK
514
659
FIN
1.949
2.212
HCvS
62
69
IenW
663
734
JenV
2.376
2.559
LNV
244
297
OCW
270
336
SZW
221
253
VWS
330
393
De functiefamilie Lijnmanagement komt binnen alle werksoorten voor. Omdat bij de verschillende ministeries de functies in het Functiegebouw Rijk (FGR), in een verschillend tempo zijn ingevoerd, geven de cijfers over 2013 en 2018 geen betrouwbaar beeld.
AZ
10
10
BZ
299
338
BZK
505
606
EZK
352
418
FIN
1.662
1.906
HCvS
18
23
IenW
761
834
JenV
534
602
LNV
225
304
OCW
195
218
SZW
173
209
VWS
327
371
De functiegroepen met coördinerende functies komen binnen verschillende functiefamilies voor. Omdat bij de verschillende ministeries de functies in het Functiegebouw Rijk (FGR), in een verschillend tempo zijn ingevoerd, geven de cijfers over 2013 en 2018 geen betrouwbaar beeld.
AZ/RVD
57,7
57,7
52,1
53,6
BUZA
49,9
51,0
69,0
73,0
BZK
48,8
32,9
53,4
59,0
DEF
31
38,0
48,2
65,1
EZK
50
46,0
54,0
67,7
FIN
35
44,4
57,2
65,4
IenW
54,7
61,8
61,1
61,4
JenV
40,8
47,0
51,9
57,0
LNV
27,2
30,5
40,7
OCW
41
42,1
51,5
69,3
SZW
48,8
48,7
61,1
60,2
VWS
37,1
58,1
65,9
73,4
AZ/DPC
144,5
148,7
195,9
235,5
Het meest actueel beschikbare beeld van de ontwikkeling in het aantal fte’s van de directies communicatie is via de volgende link te volgen. Tabel 8 is samengesteld op grond van deze data.1
Kunt u aangeven hoeveel interimmers momenteel worden ingezet bij de Rijksoverheid en welk percentage dit is ten opzichte van de totale personeelsomvang? Hoe beoordeelt u dat het rijksambtenarenbestand op dit moment tot wel vijftien ingevuld wordt door interimmers? Wat betekent dit voor de gemaakte kosten?
In 2023 bedroegen de uitgaven aan externe inhuur 15,4% van de totale personele uitgaven. Er worden geen gegevens bijgehouden van het geraamde aantal in te huren uren om het equivalent te kunnen berekenen van een fulltime-medewerker.
Externe inhuur bestaat uit de volgende hoofd- en subcategorieën:
In het regeerprogramma is afgesproken het aantal ambtenaren en externe inhuur substantieel terug te dringen. De ministeries zijn druk bezig om op een verantwoorde en realiseerbare wijze aan dit voornemen uitvoering te geven. In het commissiedebat Functioneren Rijksdienst van 6 november 2024 heb ik in dit kader toegezegd om in het eerste kwartaal van 2025 een plan van aanpak terugdringen externe inhuur aan uw Kamer te sturen.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Erkens c.s. (Kamerstuk 36 600 VII, nr. 21), ingediend bij de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, omtrent het invullen van de bezuinigingsopgave aan de hand van een heldere visie op hoe een kleinere overheid ook slagvaardiger kan zijn? Wanneer kan de Kamer de uitwerking hiervan verwachten?
Over de uitwerking van de verschillende over de rijksbrede taakstelling aangenomen moties, waaronder de motie Erkens c.s., informeer ik u via een separate Kamerbrief in het eerste kwartaal van 2025. In deze brief schets ik het proces dat de verschillende departementen doorlopen in het kader van genoemde rijksbrede taakstelling en geef ik onder andere aan wat de (rijksbrede) uitgangspunten zijn. In de Kamerbrief schets ik ook de rol en invulling van de Ministeriële Commissie die al in het Regeerprogramma is aangekondigd. Via deze Ministeriële Commissie werk ik deze regeerperiode – samen met mijn collega’s – aan een slagvaardigere en kleinere Rijksoverheid.
Kunt u een overzicht verschaffen van alle bestaande adviesorganen, zoals adviesgroepen, adviescolleges, taskforces, commissies, werkgroepen en overlegstructuren, binnen de Rijksoverheid? Kunt u hierbij het aantal voltijdsequivalenten (vte) en bijbehorende budgetten per orgaan specificeren?
Voor het meest volledige overzicht van adviescolleges verwijs ik u naar de link https://organisaties.overheid.nl/Adviescolleges/. Ik heb geen overzicht van het aantal voltijdsequivalenten en budgetten per orgaan.
Welke adviesorganen zijn de afgelopen tien jaar opgeheven of samengevoegd? Hoeveel adviesorganen zijn er opgericht de afgelopen tien jaar? Kunt u hierbij aangeven of dit tijdelijke, eenmalige of vaste adviesorganen zijn en in hoeverre zij hun termijn hebben overschreden?
Sinds 2010 wordt ieder jaar in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (JBR) aan Uw Kamer over de adviescolleges gerapporteerd die onder de Kaderwet adviescolleges vallen, met informatie over hun instelling, omvang en voor zover van toepassing hun expiratiedatum. Daaruit blijkt welke adviesorganen tijdelijk, eenmalig of vast zijn. Een actueel overzicht van deze en andere adviesorganen is online beschikbaar.2 In deze database is ook informatie opgenomen over de toepasselijke wetgeving (wel of niet toepasselijkheid Kaderwet adviescolleges, Wet open overheid, Ambtenarenwet 2017 en de CAO), alsmede specifieke wettelijke grondslag van het desbetreffende adviesorgaan. Uit de grondslag blijkt ook of de adviesorganen voor onbepaalde of bepaalde tijd zijn ingesteld. In de regel worden bij ad hoc commissies (voor een specifiek advies) en bij tijdelijke adviesorganen de termijnen niet overschreden: bij de instelling wordt namelijk ook de datum van opheffing geregeld. Tijdelijke adviesorganen die voor een bepaalde duur zijn ingesteld, zoals, voorheen, de Sportraad en het Adviescollege toetsing regeldruk, kunnen na de opheffingstermijn wel een keer worden verlengd en daarna wederom (opnieuw) worden ingesteld of zelfs voor onbepaalde tijd worden ingesteld. In het laatste geval is instelling bij wet noodzakelijk.
Hoe beoordeelt u de doelmatigheid van de huidige adviesorganen?
De laatste jaren is – net als bij de rijksdienst in het algemeen – bij het adviesstelsel als geheel een groei waar te nemen. Uit een enkele jaren geleden uitgevoerde evaluatie van de Kaderwet adviescolleges bleek dat het aantal adviescolleges, vooral eenmalige colleges, sinds 2018 sterk is toegenomen, ondanks de bedoeling van de Kaderwet om het adviesstelsel te versoberen.3
Bij eenmalige colleges zijn er minder waarborgen voor de onafhankelijkheid (ministeries hebben meer invloed op de samenstelling en de vraagstelling). Ook leidt het tot vertrek van expertise: door de snelle opkomst en verdwijning van eenmalige colleges, is er minder tijd en ruimte voor vaste colleges om expertise op te bouwen en te benutten. Verder hebben de ministeries in hun bestuurlijke en beleidsrol vooral informatie nodig uit de praktijk en de uitvoering. Ik zie meer in de versterking van de rol van uitvoeringsorganisaties en inspecties bij het ontwikkelen van wetgeving en beleid, dan in de groei van externe adviesorganen.
Welke stappen zet u om deze adviesorganen kritisch te evalueren en waar nodig af te bouwen wanneer zij hun doelen hebben bereikt?
Het is aan de afzonderlijke Ministers die de beheersverantwoordelijkheid hebben voor de desbetreffende adviesorganen, om het voortbestaan (periodiek) te beoordelen.
In hoeverre wordt er binnen een ministerie, of tussen ministeries, advies ingewonnen over exact hetzelfde of grotendeels hetzelfde beleidsonderwerp? Kunt u een concreet voorbeeld geven van een dergelijke overlap?
Er zijn veel beleidsonderwerpen die meerdere ministeries raken. Het is ook goed dat beleidsonderwerpen vanuit verschillende ministeries – vanuit een verschillend perspectief – worden belicht. Hierdoor ontstaat er ruimte voor discussie en tegenspraak. In de praktijk is het uitgangspunt dat ministeries zoveel als mogelijk (grenzeloos) samenwerken inclusief kritische reflectie. Dit laat onverlet dat het duidelijk moet zijn welk ministerie of welke ministeries een bepaald beleidsdossier trekken en hierop primair aanspreekbaar is. Mijn beeld is dat dit altijd praktisch wordt opgelost door afspraken te maken over welk ministerie «trekker» is.
Een voorbeeld is bijvoorbeeld het dossier arbeidsmarktkrapte, waar alle ministeries eigenlijk in meer of mindere mate mee te maken hebben (hetzij van uit een brede verantwoordelijkheid voor de arbeidsmarkt, vanuit een stelselverantwoordelijkheid en/of vanuit de beleidsmatige verantwoordelijkheid voor een specifieke sector).
Hoe wordt voorkomen dat advieswerk onnodig dubbel wordt uitgevoerd en welke controlemechanismen zijn hiervoor ingesteld?
Er is geen centraal zicht op of en zo ja in welke mate, advieswerk dubbel wordt uitgevoerd. Zoals aangegeven komt het voor dat bepaalde onderwerpen bij meerdere ministeries voor advies worden uitgezet. Zo voorzien alle ministeries hun bewindspersonen van advies voor de ministerraad, hetzelfde gebeurt voor de ambtelijke voorportalen. Ik zie dit echter niet als «onnodig», omdat ieder ministerie (en ieder bewindspersoon) het eigen perspectief en de eigen rol heeft. Bij twijfel over welk ministerie (primair) aan zet is op een beleidsdossier, wordt dit ambtelijk (of anders politiek) opgelost. Ik zou daar overigens geen nadere «controlemechanismen» voor willen instellen, omdat dit ook weer een extra (controle)laag creëert.
Kunt u aangeven hoeveel ambtenaren binnen de Rijksoverheid zich bezighouden met de coördinatie van overleggen tussen departementen, werkgroepen en/of adviesorganen? Zo nee, zou u dit niet willen weten? Zo ja, kunt u dit uitsplitsen naar beleidsniveau en uitvoering?
Dit is niet mogelijk. De rijksbrede (P-Direkt) data geven wel deels inzicht in de geregistreerde functienaam (binnen het Functiegebouw Rijk) en het functieniveau (zie ook de beantwoording van vraag 3). De beschikbare data geven echter geen beeld van de feitelijke werkzaamheden die worden uitgevoerd en of er sprake is van «coördinatie van overleggen tussen departementen, werkgroepen en/of adviesorganen». Dit inzicht verkrijgen zou naar verwachting onevenredig veel inspanning vragen ten opzichte van het inzicht dat daarmee verkregen wordt (aantallen zeggen nog niets over nut en noodzaak van werkzaamheden).
In hoeverre komt het voor dat verschillende ambtenaren binnen hetzelfde ministerie zich met overlappende of identieke taken bezighouden?
Daar heb ik geen informatie over.
Worden er evaluaties uitgevoerd om dergelijke doublures bloot te leggen en zo ja, wat waren de resultaten?
Er worden geen evaluaties uitgevoerd die specifiek tot doel hebben om dit te onderzoeken. Er worden wel periodiek beleidsevaluaties en beleidsdoorlichtingen uitgevoerd. Zeker in beleidsdoorlichtingen wordt uitgebreid beschreven of het gevoerde beleid doeltreffend en doelmatig is. Daarbij merk ik op dat, zeker als taken meerdere belangen raken, het juist wenselijk kan zijn dat verschillende medewerkers – vanuit en met verschillende perspectieven – bij deze taken betrokken zijn.
Hoeveel externe adviseurs en consultants worden er jaarlijks ingehuurd? Kunt u deze uitgaven uitsplitsen tussen eenmalig werk dat specifieke expertise vergt en werk dat ook uitgevoerd kan worden door het departement zelf?
Inhuur vindt vooral plaats bij (grote) uitvoeringsorganisaties die te maken hebben met piekbelasting en opdrachten met een tijdelijk en/of specialistisch karakter. In deze gevallen kan er vanuit doelmatigheidsoverwegingen gekozen worden voor het inhuren van externen. Daarnaast is externe inhuur een oplossing wanneer het op korte termijn niet lukt om het benodigde personeel in dienst te nemen. Departementen die kampen met personele tekorten of waarbij sprake is van beleidsintensiveringen kunnen op deze manier toch hun werkzaamheden uitvoeren. Externe inhuur vormt samen met de reguliere aanstellingen het totaal van de beschikbare personele capaciteit voor de taakuitoefening. Departementen leggen in hun jaarverslagen verantwoording af over de externe inhuur binnen hun departement. De gegevens over 2024 worden in mei 2025 gepubliceerd in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2024.
Wat waren de totale kosten voor externe inhuur de afgelopen tien jaar? Kunt u dit uitsplitsen per ministerie?
Zie onderstaande tabel, deze gegevens zijn afkomstig uit de Jaarrapportages Bedrijfsvoering Rijk 2014 t/m 2023.
Hoe wordt voorkomen dat de groei in adviesorganen en externen leidt tot verlies van regie binnen het ambtenarenapparaat?
De inzet van «externe inhuur» en het instellen van adviesorganen is, rijksbreed beschouwd en in vergelijking met het werk dat gedaan wordt via de «vaste structuren» (medewerkers in dienst), een uitzondering. Mijns inziens is er dan ook geen sprake van verlies van regie.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'VNG: ‘BZK tovert op papier miljardenkorting weg’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() |
Zou u willen reageren op elk van de bevindingen in het artikel «VNG: «BZK tovert op papier miljardenkorting weg»» in Binnenlands Bestuur?1
Het parlement wordt volledig en op basis van correcte feiten en cijfers geïnformeerd. Ik neem daarbij nadrukkelijk afstand van kwalificaties als wegtoveren. In antwoord op de volgende vragen zal ik de inhoudelijke punten van de VNG behandelen.
Waarom staat er in de genoemde Kamerbrief over de financiële positie van gemeenten en provincies niets over de miljardenkorting op het gemeentefonds?
Zoals ik al eerder aan de Kamer schreef (Kamerstukken 2024–2025, 36 600 B, nr. 9), lichtte de betreffende brief de Integrale Overzichten Financiën Gemeenten en Provincies toe, die primair van terugkijkende aard zijn. In deze documenten wordt een objectief en veelomvattend overzicht geboden van de stand van zaken rond de financiën van gemeenten en provincies van met name het voorgaande jaar. De ontwikkelingen die betrekking hebben op de toekomstige financiën van gemeenten worden opgenomen in de reguliere budgettaire stukken, waaronder de begroting van het gemeentefonds, en in brieven aan uw Kamer aangaande ontwikkelingen in de toekomst die gemeenten raken.
Wat vindt u ervan dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) oordeelt dat, vanwege het niet noemen van deze miljardenkorting in de Kamerbrief, de Kamer ten onrechte wordt voorgehouden dat het wel meevalt met de financiële positie van gemeenten?
Deze mening deel ik niet. In deze brief wordt teruggeblikt op de feitelijke ontwikkeling van de financiële positie van gemeenten over de afgelopen jaren, met een toelichting op deze financiële positie. Er wordt door mij geen kwalitatief oordeel gegeven over de vraag of gemeenten richting de toekomst genoeg middelen ter beschikking hebben. Overigens, zoals ik uw Kamer in oktober jl. berichtte (Kamerstukken 2024–2025, 36 600 B, nr. 9), zal ik bezien hoe de Integrale Overzichten Financiën Gemeenten en Provincies verder verrijkt kunnen worden, bijvoorbeeld met meer inzicht in de – met onzekerheden omgeven – toekomstige ontwikkeling van de financiële positie van medeoverheden.
Deelt u deze opvatting van de VNG? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met de zorgen van de VNG. Dit een complex vraagstuk. Ik begrijp de zorgen over de financiën; daarnaast ben ik ermee bekend dat bij gemeenten ook zorgen zijn over de arbeidsmarkt en de uitvoeringskracht. Naar aanleiding van het Overhedenoverleg heb ik aangegeven dat ik veel waarde hecht aan de balans tussen de ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht. Daarbij is bij het Overhedenoverleg van kabinetszijde erkend dat deze onder druk staat. Het gesprek daarover moet wel zorgvuldig en precies worden gevoerd en daartoe zijn ook concrete afspraken gemaakt. Het vraagstuk is ook complex omdat de middelen die gemeenten ontvangen voor hun takenpakket beleids- en bestedingsvrij zijn. Dit betekent dat gemeenten zelf besluiten over de allocatie van deze middelen en dat er geen 1-op-1 vergelijking kan worden gemaakt tussen de inkomsten voor en de uitgaven aan een specifieke decentrale taak. Bovendien is het vaststellen van het budget dat gemeenten nodig hebben voor het adequaat uitvoeren van taken geen exacte wetenschap, die op basis van een simpele rekensom kan worden vastgesteld.
Zou u willen reageren op het contrast, van het ontbreken van het noemen van deze miljardenkorting in de Kamerbrief, met het feit dat het Centraal Planbureau (CPB) de miljardenkorting wel noemt en inschat dat de terugval aan inkomsten vanaf 2026 voor gemeenten en provincies samen op 4,9 miljard euro uitkomt?
Zoals gezegd is het karakter van het Integraal Overzicht Financiën Gemeenten primair terugkijkend. De ontwikkelingen die betrekking hebben op de toekomstige financiën van gemeenten worden opgenomen in de reguliere budgettaire stukken, waaronder de begroting van het gemeentefonds.
Deelt u de opvatting van de VNG dat u als fondsbeheerder van het gemeentefonds in de Kamerbrief had moeten ingaan op deze miljardenkorting? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op de vragen 3 en 5.
Zou u zich willen vergewissen van de inhoudelijke kritiek van de VNG op de nieuwe normeringssystematiek en daarbij op elk van de argumenten willen ingaan?
Naar aanleiding van het Commissiedebat Financiën Medeoverheden van 1 oktober jl. heeft uw Kamer de fondsbeheerders in de motie-Chakor/Van Nispen (36 600 B, nr. 12) gevraagd om het inzichtelijk maken van de financiële effecten en de voor- en nadelen van de nieuwe berekeningswijze voor het accres. Bij de uitwerking van deze motie zal door mij worden ingegaan op de door de VNG genoemde opmerkingen ten aanzien van de nieuwe normeringssystematiek. U kunt deze uitwerking in het voorjaar verwachten.
Waarom wordt er in de Kamerbrief niet ingegaan op het financieringsresultaat?
Het Integraal Overzicht Financiën Gemeenten wordt gemaakt op basis van jaarrekeningdata van gemeenten en blijft hierbij bewust dicht bij bekende financiële kengetallen. Dit geeft een zo objectief en betrouwbaar mogelijke weergave van de financiële situatie. De gerapporteerde gegevens – exploitatieresultaat, eigen vermogen, solvabiliteit – worden ook door elk college voor zijn gemeente aan de raad voorgelegd. Het Integraal Overzicht geeft hiervan de som weer. Het financieringsresultaat waar u naar verwijst, beschouw ik in deze context als een interpretatie van de VNG van deze cijfers.
Deelt u de opvatting van de VNG dat het financieringsresultaat wel in de Kamerbrief had moeten worden opgenomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals onder vraag 8 is aangegeven, geeft het Integraal Overzicht Financiën Gemeenten feitelijke informatie die direct is gebaseerd op de jaarrekeningen van gemeenten. Een interpretatie van deze cijfers past niet bij het objectieve karakter van het Integraal Overzicht.
Deelt u de opvatting van de VNG dat het niet klopt dat gemeenten structureel geld overhouden omdat het positief exploitatieresultaat over 2023 vooral te maken heeft met incidentele meevallers en zeer fragiel is? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat incidentele meevallers een rol hebben gespeeld in de overschotten van de afgelopen jaren, maar ik zie ook dat gemeenten te maken hebben met een krappe arbeidsmarkt en beperkingen in hun uitvoeringskracht en dat gemeenten in de jaren sinds 2021 geld over hebben gehouden. Deze overschotten kunnen niet alleen toegeschreven worden aan incidentele meevallers.
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, begrijp ik de zorgen over de financiën. In het Overhedenoverleg van 21 november jl. is van kabinetszijde erkend dat de balans tussen de ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht onder druk staat. Ik schreef eind november aan uw Kamer (Kamerstukken 2024–2025, 36 600 B, nr. 22) dat het gesprek hierover zorgvuldig en precies moet worden gevoerd.
Deelt u de opvatting van de VNG dat het terugdraaien van de extra bezuiniging op de jeugdzorg in de praktijk geen verbetering betekent voor de financiële positie van gemeenten, omdat het hier een exercitie in de papieren werkelijkheid betreft? Zo nee, waarom niet?
De Kamerbrief (Kamerstukken 2024–2025 36 410 B, nr. 8) vermeldde dat in het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet-Schoof de door het kabinet-Rutte IV besloten besparing op de jeugdzorg (oplopend tot € 511 miljoen in 2027) is vervallen. Hier is in de brief geen kwalitatieve duiding aan gegeven. Zoals in mijn brief van 21 november is aangegeven, neemt het kabinet de huidige en toekomstige scheefgroei in het sociaal domein zeer serieus, net als het advies van de deskundigencommissie Jeugd.
Zou u willen reflecteren op het feit dat gemeenten decentrale taken namens de rijksoverheid uitvoeren en dat er op dit moment meer uitgaven worden gedaan dan het Rijk aan middelen daarvoor vergoedt, terwijl gemeenten bij dergelijke openeinderegelingen geen mogelijkheid hebben om deze kosten te beheersen?
Ik wil hierbij om te beginnen opmerken dat uit het Integraal Overzicht blijkt dat gemeenten de afgelopen jaren positieve resultaten boekten, maar ik ben bekend met de zorgen die gemeenten hebben over het jaar 2026 en verder. Zoals aangegeven, is in het Overhedenoverleg van 21 november jl. van kabinetszijde erkend dat de balans tussen de ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht onder druk staat. Ik schreef eind november aan uw Kamer (Kamerstukken 2024–2025, 36 600 B, nr. 22) dat het gesprek hierover zorgvuldig en precies moet worden gevoerd. Als kabinet willen we met de medeoverheden een weg naar voren bewandelen. Dat doet het kabinet, zoals in mijn brief van 21 november aangegeven, door de huidige en toekomstige scheefgroei in het sociaal domein zeer serieus te nemen. Het advies van de deskundigencommissie Jeugd zal het kabinet daarbij ook zeer serieus nemen, waarbij geldt dat voor medebewindstaken adequate middelen dienen te zijn (art. 108 Gemw, lid 3)2 oals ook in deze brief van 21 november is aangegeven, streeft het kabinet ernaar om, in goede interbestuurlijke samenwerking bij de uitwerking van het Regeerprogramma, samen met de medeoverheden tot een goede balans te komen.
Zou u voorgaande vragen ook willen beantwoorden in het licht van het feit dat het kabinet niet voldoet aan artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet en artikel 108, derde lid van de Gemeentewet, waarin het kader voor de financiële verhoudingen tussen overheden is vastgelegd, en staat dat het Rijk moet aangeven hoe decentrale overheden financiële gevolgen moeten dekken die voortvloeien uit beleidsvoornemens van het Rijk (artikel 2 Financiële-verhoudingswet) en ook is opgenomen dat waar sprake is van medebewindstaken, het Rijk de kosten die ten laste van gemeenten komen aan hen dient te vergoeden (artikel 108, derde lid gemeentewet)?
Ik herken mij niet in de stelling dat het kabinet niet zou voldoen aan de Financiële verhoudingswet en de Gemeentewet. Ik merk graag op dat dit kabinet op meerdere terreinen samenwerkt met medeoverheden om de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht in kaart te brengen en waar nodig te verbeteren, zoals de Hervormingsagenda Jeugd, het houdbaarheidsonderzoek Wmo en de onderzoeken naar de opgaven op het gebied van openbaar vervoer, infrastructuur en natuur. Zie ook de antwoorden op vraag 4 en 12.
Kunt u duidelijkheid geven wat de gevolgen zijn voor de Rijksbegroting indien de genoemde tekorten bij gemeenten alsnog bij het Rijk worden geclaimd?
Zoals in antwoord op vragen 4 en 12 aangegeven, gaat het om de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht en is het kabinet hierover in gesprek met medeoverheden.
Zou u de voorgaande vragen ook willen beantwoorden in het licht van de resolutie «VNG-inzet richting nieuwe kabinet», waar 97,19 procent van de leden mee heeft ingestemd?
Zoals in antwoord op vraag 12 aangegeven, streeft het kabinet ernaar om, in goede interbestuurlijke samenwerking, bij de uitwerking van het Regeerprogramma samen met de medeoverheden tot een goede balans te komen tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht.
Zou u voorgaande vragen ook willen beantwoorden in het licht van het feit dat de gemeenten hebben aangekondigd dat gemeenten zich genoodzaakt voelen om met ondersteuning van de VNG een juridische procedure te starten tegen het Rijk als het kabinet de gemaakte afspraken over de vergoeding van de kosten met betrekking tot de uitvoering van de jeugdwet in de Voorjaarsnota niet volledig nakomt?
Zoals in het antwoord op vraag 12 is aangegeven, neemt het kabinet de huidige en toekomstige scheefgroei in het sociaal domein zeer serieus, net als het advies van de deskundigencommissie Jeugd, waarvan de verwachting is dat het binnenkort verschijnt.
De ramingen van het Centraal planbureau en de grote ramingsfouten die daarin zijn gemaakt de afgelopen jaren |
|
Folkert Idsinga (VVD), Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van onze initiatiefnota «realistisch ramen» (Kamerstuk 36 672, nr. 2)? Wilt u die doorsturen naar expertgroep ramingen, die afgelopen oktober is ingesteld?
Ja, ik heb kennisgenomen van de nota en zal deze ook doorgeleiden naar de expertgroep ramingen.
Heeft u kennisgenomen van de unaniem aangenomen motie Idsinga/Omtzigt (Kamerstuk 36 625, nr. 9) die de regering verzoekt «ervoor zorg te dragen dat de expertgroep ramingen, zoals afgelopen oktober ingesteld door de Minister, zijn bevindingen vóór 15 maart (2025) aan de Kamer rapporteert ...»?
Ja.
Wilt u ervoor zorgdragen dat de expertgroep ook beschikt over de initiatiefnota?
Ja, zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven voor elk van de afgelopen 20 jaar:
Wij interpreteren de vraag als een verzoek om de raming van het kabinet bij Miljoenennota, die is gebaseerd op de macro-economische cijfers uit de MEV, te vergelijken met de uitkomst in het Financieel Jaarverslag. Zie hieronder de raming van het EMU-saldo en de totale belasting- en premie-inkomsten bij Miljoenennota in september voorafgaand aan het jaar en bij het Financieel Jaarverslag Rijk:
Raming in de Miljoenennota
(sept. jaar t-1)
– 2,3%
– 2,6%
– 1,8%
0,2%
0,5%
1,2%
– 6,3%
– 4,0%
– 2,9%
– 2,7%
Realisatie in het Financieel Jaarverslag Rijk
– 2,3%
– 0,3%
0,6%
0,4%
1,0%
– 5,3%
– 5,4%
– 4,7%
– 4,1%
– 2,5%
Raming in de Miljoenennota
(sept. jaar t-1)
– 3,3%
– 2,2%
– 1,5%
– 0,5%
0,5%
1,0%
0,2%
– 5,5%
– 2,5%
– 3,0%
Realisatie in het Financieel Jaarverslag Rijk
– 2,3%
– 1,8%
0,4%
1,1%
1,5%
1,7%
– 4,3%
– 2,5%
0,0%
– 0,3%
Raming in de Miljoenennota
(sept. jaar t-1)
174,2
175,0
191,7
205,0
222,4
234,0
211,8
225,4
231,9
237,4
Realisatie in het Financieel Jaarverslag Rijk
173,7
185,6
199,3
208,9
221,9
207,0
216,0
218,6
220,5
227,0
Raming in de Miljoenennota
(sept. jaar t-1)
237,2
237,7
247,8
260,5
285,3
303,1
305,5
293,0
344,1
366,4
Realisatie in het Financieel Jaarverslag Rijk
235,6
242,3
258,8
271,3
284,9
302,4
299,8
322,4
350,5
385,5
Vindt er overleg en/of afstemming tussen het Ministerie van Financiën en het Centraal Planbureau (CPB) plaats over de ramingen van de belasting- en premie-inkomsten? Zo ja, hoe ziet die afstemming er in de praktijk uit?
Het CPB raamt onafhankelijk de macro-economische vooruitzichten inclusief de overheidsfinanciën. Er vindt veelvuldig overleg plaats tussen het Ministerie van Financiën en het CPB over verwachtingen voor zowel uitgaven als inkomsten van het Rijk. Specifiek voor de raming van de belasting- en premieontvangsten vindt maandelijks technisch overleg plaats op medewerkersniveau, waarbij ook de Belastingdienst en het Centraal Bureau voor de Statistiek aanwezig zijn, om actuele zaken relevant voor de belastinginkomsten te bespreken. Deze overleggen hebben als doel de informatiepositie van deze partijen te versterken en hebben niet het karakter van afstemming. De inzichten die door de informatiedeling worden opgedaan kunnen wel leiden tot bijstellingen in de raming of ramingssystematiek van de individuele partijen.
Hoe komt het dat na 2020 de raming van de nominale groei fors afwijkt van de raming van de endogene groei van de belastinginkomsten?
De raming van het Ministerie van Financiën van de belasting- en premieontvangsten wordt jaarlijks uitgebreid toegelicht in bijlage 4 en 5 van de Miljoenennota (vanaf Miljoenennota 2025: bijlage 5 en 6). Hierin wordt per belastingsoort toegelicht hoe de raming is opgebouwd uit economische verwachtingen, beleidseffecten, en handmatige bijstellingen.
Er zijn veel verschillende redenen mogelijk dat de endogene groei van een specifieke belastingsoort, of van de totale belastingontvangsten, afwijkt van de nominale bbp-groei. Het is niet mogelijk hier een uitputtende lijst oorzaken van te geven. Daarom benoem ik drie type oorzaken die veel voorkomen, en geef ik specifieke voorbeelden die in de genoemde periode een belangrijke rol hebben gespeeld. Voor een meer systematische uiteenzetting van de relatie tussen economische verwachtingen en belastingontvangsten wijs ik graag vooruit naar het werk van de genoemde expertgroep.
Niet uitputtend, zijn er drie belangrijke type oorzaken van dergelijke afwijkingen. (1) Belastingen die een andere trend kennen dan het bbp. (2) Belastingen die niet of vertraagd gevoelig zijn voor de conjunctuur. (3) Belastingen met bijzonderheden in het heffings- of inningsproces.
Een illustratie van de eerste casus is wanneer de grondslag van een belastingsoort structureel achterblijft bij de groei van de economie. Dit betreft vooral belastingen met een ontmoedigend karakter, zoals de energiebelastingen of de tabaksaccijns. Als huishoudens energie besparen of mensen stoppen met roken, leidt dit tot een achterblijvende groei van de belastingontvangsten. Ook het omgekeerde effect komt voor: belastingvoordelen die bepaald gedrag aanmoedigen leiden ook tot een achterblijvende opbrengst indien deze aanmoediging effectief is. Hoewel deze trendmatige effecten een belangrijke uitdaging zijn voor belastingopbrengsten op lange termijn, suggereer ik niet dat deze effecten in de gevraagde periode in het bijzonder groot zijn voor het verklaren van een afwijkende ontwikkeling van de geraamde endogene ontwikkeling van de belastinginkomsten ten opzichte van de nominale bbp-groei.
Een voorbeeld van de tweede oorzaak is de loonheffing die sterk afhankelijk is van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, zoals werkgelegenheid en loongroei. Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt volgen in de regel met enige vertraging op de bbp-groei. Omdat de loonheffing een zeer groot gewicht heeft in de totale ontvangsten, kan dit leiden tot afwijkende groei van de belastingen ten opzichte van het bbp. Dit specifieke voorbeeld speelde bijvoorbeeld een belangrijke rol in de Miljoenennota 2021, waar de vooruitzichten voor de arbeidsmarkt negatief waren, terwijl wel al weer bbp-groei werd voorspeld.
Een voorbeeld van de derde casus is de ontwikkeling van de vennootschapsbelasting waar sinds 2020 jaarlijks sprake is van een forse onderschatting van de groei. Het heffingsproces van de vennootschapsbelasting is vertraagd ten opzichte van de economie. Dit betekent dat belastinginkomsten over de winst in, bijvoorbeeld, 2020 voor een belangrijk deel binnenkomen in 2021 en later. In dat latere jaar kan inmiddels sprake zijn van een heel andere ontwikkeling in het bbp dan in het oorspronkelijke jaar. Over de periode 2021–2023 is herhaaldelijk sprake van zeer hoge ontvangsten over de vpb van een tijdelijk geachte aard (namelijk als gevolg van de specifiek omstandigheden rondom de coronacrisis tot en met 2021, de energiecrisis in 2022 en de stijgende rente in 2023). Deze veronderstelde tijdelijkheid vertaalde zich in een lagere geraamde endogene groei dan de bbp-groei.
Hoe is het besluit genomen om de groei van de belastinginkomsten lager in te schatten dan de groei van de economie en hoe is daarover gecommuniceerd met de Kamer?
De inschatting van de groei van de belastinginkomsten volgt uit de ramingsmethodiek van het Ministerie van Financiën, die voor iedere belastingsoort specifiek is. De optelsom van de raming van de individuele belastingsoorten is de raming van de groei van de totale belastinginkomsten.
De raming en ramingsmethodiek van het Ministerie van Financiën van de belasting- en premieontvangsten wordt jaarlijks uitgebreid toegelicht in bijlage 4 en 5 van de Miljoenennota (vanaf Miljoenennota 2025: bijlage 5 en 6). Hierin wordt per belastingsoort toegelicht hoe de raming is opgebouwd uit economische verwachtingen, beleidseffecten, en handmatige bijstellingen. De koppeling van de verwachte inkomstengroei met de voor de inkomstensoort specifieke macro-economische variabelen is in bijlage 6 van Miljoenennota 2025 opgenomen in tabel 6.4.1 en tabel 6.4.2. De keuze voor de koppeling aan deze specifieke macro-economische variabelen per inkomstensoort zijn gemaakt op basis van een analyse welke variabelen op basis van de ontwikkelingen in het verleden de sterkste verklarende kracht hebben voor de ontwikkeling van de betreffende inkomstensoort.
De ramingsmethodiek is in 2018 geëvalueerd door de Commissie Visitatie systematiek raming van de belasting- en premieontvangsten, dat als bijlage is toegevoegd aan de Miljoenennota 2019. De kabinetsreactie daarop en opvolging op de aanbevelingen is toegelicht in bijlage 5 van de Miljoenennota 2019 en 2020. In december 2018 heeft de Minister van Financiën een aanvullende brief naar de Tweede Kamer gestuurd over de trefzekerheid van de inkomstenraming1. In deze documenten is de Kamer destijds uitgebreid aanvullend geïnformeerd over de werking, overwegingen en aandachtspunten bij de ramingssystematiek voor de inkomsten.
Hoe verklaart u het feit dat de raming van het tekort ten tijde van de Najaarsnota tot 2018 zeer accuraat was (nooit groter dan 0,8 procent) en sindsdien helemaal niet meer accuraat was (nooit meer kleiner dan 0,8 procent)?
Voor een systematische analyse van de trefzekerheid van de ramingen en de oorzaken achter afwijkingen verwijs ik graag vooruit naar het werk van de expertgroep.
Herinnert u zich het rapport «Raamwerk aan de winkel. Rapport van de commissie Visitatie raming belasting- en premieontvangsten», dat in 2018 is uitgekomen en waarin een van de deelconclusies luidt dat de trefzekerheid van de belastingramingen groter is in België Duitsland, Oosteijk en het Verenigd Koninkrijk1?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de vijf doelstelling van de ramingen die de commissie heeft aangegeven, namelijk:
Ja.
Voldoen de huidige ramingen van de belastinginkomsten en het tekort hieraan in uw ogen en dan met name aan de eerste vereist dat zij geen systematische fout bevatten? Waarop baseert u uw antwoord?
De commissie Visitatie concludeert in 2018 dat er geen aanwijzingen zijn dat het Ministerie van Financiën de belastingopbrengst systematisch te positief of te negatief raamt. Sindsdien is de ramingssystematiek niet fundamenteel veranderd. De ramingsfouten zijn echter toegenomen, en sinds 2021 herhaaldelijk positief. Dit valt samen met een periode van grote economische volatiliteit door de coronacrisis, de daarop volgende inflatiedruk door herstel van de mondiale economie, de verdere stijging van de inflatie door de stijging van de energieprijzen en de stijgende rente in reactie op de hoge inflatie. Ook de ramingen van het CPB en DNB kenmerken zich door deze onderschattingen in recente jaren. Gegeven deze context wacht ik het onderzoek van de expertgroep af.
Bent u bereid om wettelijk te verankeren dat de ramingen geen systematische fout dienen te bevatten, aangezien de ramingen volgens de wet houdbare overheidsfinanciën de basis zijn voor het begrotingsbeleid?
Voor de inkomstenramingen van zowel Financiën als het CPB geldt op dit moment al dat het streven is om een zo accuraat mogelijk raming te maken. Het is van belang dat het kabinet een zo goed en onafhankelijk mogelijke economische raming krijgt van het CPB. De onafhankelijkheid van het CPB is wettelijk geborgd. Het CPB evalueert onafhankelijk zijn ramingen. Hieruit blijkt dat de raming van het CPB geen systematische fout bevat. In breder perspectief wordt gekeken naar de ramingen in de expertgroep. Het kabinet wacht de resultaten hiervan af en ziet geen noodzaak dit wettelijk te verankeren.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat ramingen van de belastinginkomsten en van het saldo aanzienlijk zijn verslechterd de afgelopen paar jaar en dat er sprake is van een grote structurele overschatting van het begrotingstekort en onderschatting van de belastinginkomsten2?
Ik ben op de hoogte van recente verschillen tussen raming en realisatie van de overheidsfinanciën.
Kunt u de ramingen geven van:
Zie hieronder dit overzicht. De CPB-analyse van het hoofdlijnenakkoord bevatte enkel de saldi voor de jaren 2025–2028. Voor 2024 is de meest recente raming van het kabinet die uit de Najaarsnota. De meest recente meerjarige kabinetsraming is uit de Miljoenennota 2025.
EMU-saldo in % bbp
Saldo CPB-analyse HLA
– 2,8
– 3,3
– 2,2
– 2,7
Saldo CPB MEV 2025
– 1,8
– 2,5
– 3,4
– 2,1
– 2,5
Saldo Miljoenennota 2025
– 1,6
– 2,8
– 3,7
– 2,4
– 2,4
Saldo Najaarsnota 2024
– 1,5
Hoe beoordeelt u het feit dat het begrotingstekort in 2021, 2022, 2023 en 2024 een ramingsmeevaller had van meer dan 20 miljard euro in elk van de jaren en dat de 17e werkgroep begrotingsruimte daarmee geen rekening hield en ijskoud van mening was dat op basis van deze ramingen (en niet de uitkomsten) er 17 miljard euro omgebogen diende te worden3?
Het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte is onafhankelijk tot stand gekomen met kennis van economische kennisinstellingen zoals het CPB en De Nederlandse Bank. Hierbij is gebruik gemaakt van de inzichten zoals die destijds beschikbaar waren. In de beleidsdoorlichting van het begrotingsbeleid uit 2023, die onderdeel was van de 17e Studiegroep Begrotingsruimte, is ook expliciet gekeken naar de afwijkingen tussen raming en realisatie in de periode waar de doorlichting betrekking op heeft. Ook is het advies van de Studiegroep gericht op de middellange termijn. Meevallers op korte termijn veranderen niet de ontwikkelingen op middellange en lange termijn zoals vergrijzing. Alle houdbaarheidsindicatoren wijzen eenzelfde kant uit; namelijk dat er op de middellange termijn als gevolg van vergrijzing, door oplopende uitgaven, al eerder ingezet beleid en teruglopende inkomsten een houdbaarheidsprobleem van de overheidsfinanciën is.
Ik vind het van groot belang dat de politiek kan vertrouwen op deskundige prognoses en adviezen (waarbij uiteraard geldt dat ramingen inherent onzeker zijn). Om de kwaliteit van de ramingen te borgen is het belangrijk dat de systematiek geregeld wordt geëvalueerd. Daarom kijk ik uit naar de conclusies en aanbevelingen van de Expertgroep realistisch ramen.
Kunt u een overzicht geven van alle ramingen die de regering, het CPB en de Europese Commissie gedaan hebben over het begrotingstekort over 2024?
Zie hieronder een overzicht met de verschillende saldoramingen sinds de publicatie van de Miljoenennota 2024.
EMU-saldo in % bbp
Miljoenennota 2024
– 2,9
MEV 2024 CPB
– 2,4
Autumn forecast 2023 Europese Commissie
– 1,8
CEP 2024 CPB
– 2,1
Voorjaarsnota 2024
– 2,5
Budgettaire analyse Voorjaarsnota CPB
– 2,0
Spring forecast 2024 Europese Commissie
– 2,0
Saldo CPB MEV 2025
– 1,8
Saldo Miljoenennota 2025
– 1,6
Autumn forecast 2024 Europese Commissie
– 0,2
Saldo Najaarsnota 2024
– 1,5
Heeft u kennisgenomen van het bericht van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat er in de eerste negen maanden een tekort was van 2 miljard euro, zelfs nadat er extra uitgaven (tov de begroting) gedaan zijn voor box 3 en Duitse vastgoedfondsen? Hoeveel uitgaven voor compensatie box 3 en Duitse vastgoedfondsen heeft het CBS ten laste gebracht van het saldo in 20244?
Ja, ik ken het bericht. Het CBS houdt in zijn berekening rekening met 4,3 miljard euro aan compensatie als het gevolg van de Box 3-arresten. De geraamde compensatie voor Duitse vastgoedfondsen ten laste van het saldo van 2024 bedraagt ongeveer 1 miljard euro.
Wat is de huidige raming van het tekort over 2024? Acht u de raming zelf realistischof niet?
De meest actuele raming van het Ministerie van Financiën van het tekort over 2024 is gepubliceerd in de Najaarsnota 2024. De raming van het EMU-saldo bedraagt -1,5%. Ik heb op dit moment geen actuelere berekening beschikbaar. Wel heb ik recent vernomen dat het CBS een gedeelte van de Box-3-compensatie die in de Najaarsnota aan 2024 werd toegerekend, zal toerekenen aan latere jaren. Voor 2024 zal dit ceteris paribus een saldoverbetering van 0,2% bbp opleveren. Wat we opnieuw in 2024 zien is dat de uitgaven niet realistisch waren begroot. Veel uitgaven zijn uit 2024 doorgeschoven naar latere jaren. Voor een analyse van de van de ramingssystematiek en eventuele aanbevelingen wacht ik het rapport van de hiervoor ingestelde expertgroep af.
Verwacht u, in lijn met de resultaten van de afgelopen jaren, dat ook over 2025 de realisaties weer significant positiever zullen zijn dan hetgeen eerder is geraamd. Zo nee, waarom niet. Zo ja, zal dit binnen dezelfde bandbreedte zijn als de afgelopen jaren?
De resultaten uit de afgelopen jaren zijn niet noodzakelijk door te trekken naar de komende jaren. Er waren een aantal incidentele effecten, zoals de onverwacht hoge inflatie, die een groot effect hadden op het EMU-saldo. Aan de eerdergenoemde expertgroep heb ik gevraagd om te kijken welke factoren de positieve realisaties van de afgelopen jaren veroorzaakt hebben en hoe de trefzekerheid van de ramingen voor de komende jaren verbeterd kan worden.
Wat is, gelet op het feit dat in 2022, 2023 en 2024 er nagenoeg een begrotingsevenwicht was en in de begroting over 2025 is geen sprake van een grote intensivering het verwachte tekort over 2025 naar de beste raming die u tot uw beschikking heeft?
De beste raming die ik tot mijn beschikking heb is de raming zoals gepubliceerd op Prinsjesdag.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De Sportpas |
|
Michiel van Nispen |
|
Karremans |
|
Kunt u toelichten hoe u nu precies aankijkt tegen het idee van een sportpas, de pas met budget waarmee jongeren sportactiviteiten kunnen betalen, en hoe het denken zich heeft ontwikkeld sinds het Kamerdebat in december 2024 waarin dit plan aan u is overhandigd door de SP en de KNVB namens een groot aantal sportbonden, jongeren- en sportorganisaties, ondernemers, vakbonden en individuen?1
Klopt het dat uw enthousiasme over dit plan, vanwege uw overtuiging dat dit werkt en de eenvoud in de uitvoering, alsmede de goede ervaringen in bijvoorbeeld de gemeente Waadhoeke, er inmiddels toe heeft geleid dat dit plan nader onderzocht gaat worden en in enkele gemeenten uitgeprobeerd gaat worden? Kunt u dit toelichten?
Hoe zal dit onderzoek, naar de effectiviteit van de sportpas en de financiële effecten (inclusief nadrukkelijk de maatschappelijke opbrengsten), er uit komen te zien? Wanneer zal dit plaatsvinden?
In welke gemeenten zal dit de komende tijd uitgeprobeerd gaan worden en wanneer gebeurt dit? Heeft u hierover al een besluit genomen of bepaalde gemeenten op het oog? Mogen gemeenten zich hier zelf voor aanmelden? Wordt er bijvoorbeeld gedacht aan gemeenten die in het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV) zitten, omdat toepassing van de sportpas in de NPLV-gebieden vanwege de integrale aanpak in die gebieden de effecten mogelijk kan versterken? Zo nee, waarom niet?
Wanneer wordt de Kamer nader geïnformeerd over de voortgang van de sportpas, de proeven in de gemeenten en het onderzoek, mede ter uitvoering van de aangenomen Kamermotie?2 Zal dit nog voor het volgende commissiedebat Sportbeleid plaatsvinden? Wilt u in ieder geval de Kamer uiterlijk voorafgaand aan dat commissiedebat zo goed mogelijk hierover informeren zodat de voortgang kan worden besproken?
De publicatie ‘Rapport onderzoek Jaarrekening Land Aruba 2019' |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Onderzoek Jaarrekening Land Aruba 2019» van de Algemene Rekenkamer Aruba?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dat het land Aruba geen prioriteit geeft aan de oplevering van de jaarrekeningen en er daardoor geen sprake is van een afsluitende begrotingscyclus? Hoe beoordeelt u verder de conclusies en aanbevelingen die in dit rapport staan?
Goed financieel beheer en een goed begrotingsproces acht ik van het grootste belang voor alle landen in het Koninkrijk. Net als Curaçao en Sint Maarten draagt Aruba zelf de verantwoordelijkheid voor het verbeteren van het begrotingsproces. Ik verwacht daarom van Aruba dat het land snel tot vaststelling van de jaarrekeningen en begroting 2025 zal overgaan.
Er is een achterstand in de oplevering en de vaststelling van de jaarrekeningen van het Land Aruba, maar de conclusie dat Aruba geen prioriteit geeft aan de oplevering van de jaarrekeningen, deel ik niet. Met de inzet van externe ondersteuning vanuit het Landspakket wordt sinds vorig jaar hard gewerkt aan de inhaalslag. Doelstelling is om nog dit jaar de achterstand tot en met jaarrekening 2023 weg te werken.
Ik deel verder de andere conclusies en aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer Aruba bij de jaarrekening over 2019 en in dat kader zijn in de uitvoeringsagenda bij het Landspakket ook belangrijke afspraken gemaakt over de aanpak, planning en de beoogde resultaten om het financieel beheer te verbeteren. Vanuit de Tijdelijke Werkorganisatie wordt constructief op deze onderwerpen met Aruba samengewerkt.
Hoe beoordeelt u de tekortkomingen in het financieel beheer van het land Aruba en dat er geen structurele verbeteringen zijn aangebracht in het begrotingsproces? Deelt u de mening dat er nu heel snel een verbetertraject moet worden ingezet met als doel een goed financieel beheer van het land Aruba? Zo nee, waarom niet?
Het financieel beheer is nog niet in orde, maar het Land Aruba heeft in de afgelopen jaren het begrotingsproces aanzienlijk verbeterd, met een verbeterde opzet en de introductie van vaste wijzigingsmomenten. Het is essentieel dat deze positieve lijn wordt voortgezet en dat een ordentelijk begrotingsproces gewaarborgd blijft. Zo is de begroting 2025 weliswaar tijdig ingediend, maar nog niet door het parlement vastgesteld. Het College Aruba financieel toezicht heeft recentelijk in haar advies ook benadrukt dat vaststelling alsnog snel moet plaatsvinden2.
Vanuit het Landspakket Aruba is reeds een verbetertraject ingezet en wordt in diverse projecten gewerkt aan het oplossen van de structurele tekortkomingen in het financieel beheer. De Tijdelijke Werkorganisatie ondersteunt hierbij.
Wat kan er worden gedaan om ervoor te zorgen dat het financieel beheer van het land Aruba op orde komt?
De problematiek is omvangrijk en vraagt om een samenhangende aanpak, waarbij fundamentele problemen in de wetgeving, de inrichting van de financiële organisatie, de financiële processen en de administratie moeten worden opgelost. Met de uitvoering van het Landspakket wordt ingezet op een verbetering van al deze facetten. In mijn antwoord op vraag 6 licht ik verschillende trajecten nader toe.
Wat zijn de gevolgen van de tekortkomingen in het financieel beheer van het land Aruba voor de uitvoering van het Landspakket Aruba?
De uitvoering van het Landspakket Aruba ondervindt geen hinder van de tekortkomingen in het financieel beheer.
Hoe verhoudt het onderhavige rapport van de Algemene Rekenkamer Aruba zich tot uw opmerking tijdens het verzamelcommissiedebat CAS, gehouden op 15 januari 2025 (36 600 IV, nr. 46), dat er goede stappen zijn gezet om het financieel beheer van Aruba te verbeteren? Wat zijn die goede stappen? Waaruit blijkt de verbetering van het financieel beheer?
Het Land Aruba heeft de ambitie uitgesproken om over het jaar 2026 over een goedkeurende controleverklaring bij de jaarrekening te beschikken. In het kader van het Landspakket heeft het land Aruba een ambitieus programma ingericht met samenhangende trajecten om de knelpunten in het financieel beheer aan te pakken.
In lijn met de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer Aruba wordt in deze trajecten gewerkt aan het vaststellen van verslaggevingsvoorschriften en het normenkader voor de controle van de jaarrekening, het oplossen van de tekortkomingen in de onderliggende processen en het oplossen van de personeelstekorten in de financiële functie.
Het is complexe problematiek die een goede voorbereiding en besluitvorming vraagt om tot een duurzame oplossing te kunnen komen. Daarnaast vormt de beschikbare capaciteit een bottleneck, maar ik zie tegelijkertijd resultaten die mij positief stemmen over de aanpak en het vervolg.
Ik noem enkele voorbeelden:
Hoe spoort een en ander met de afspraken in het kader van de landspakketten?
Met de afspraken in het kader van het Landspakket Aruba worden over het algemeen dezelfde doelstellingen en resultaten nagestreefd, als ook benoemd in de aanbevelingen van het rapport van de Algemene Rekenkamer Aruba «Onderzoek Jaarrekening Land Aruba 2019».
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Rijkswet Aruba financieel toezicht? Bent u hierover nog steeds in gesprek met het land Aruba? Wanneer verwacht u overeenstemming met Aruba te hebben? Welke belemmeringen zijn er?
Aan het wetsvoorstel wordt door teams van beide landen gewerkt. Op verzoek van Aruba brengt het IMF een advies uit over de begrotingsnormen en het financieel beheer. Dit advies wordt in de tweede helft van februari verwacht en zal vervolgens door de teams worden verwerkt in het wetsvoorstel en worden voorgelegd aan beide regeringen.
Deelt u de mening dat de Rijkswet Aruba financieel toezicht zo snel mogelijk afgerond moet worden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht 'VNG: ‘BZK tovert op papier miljardenkorting weg’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() |
Zou u willen reageren op elk van de bevindingen in het artikel «VNG: «BZK tovert op papier miljardenkorting weg»» in Binnenlands Bestuur?1
Het parlement wordt volledig en op basis van correcte feiten en cijfers geïnformeerd. Ik neem daarbij nadrukkelijk afstand van kwalificaties als wegtoveren. In antwoord op de volgende vragen zal ik de inhoudelijke punten van de VNG behandelen.
Waarom staat er in de genoemde Kamerbrief over de financiële positie van gemeenten en provincies niets over de miljardenkorting op het gemeentefonds?
Zoals ik al eerder aan de Kamer schreef (Kamerstukken 2024–2025, 36 600 B, nr. 9), lichtte de betreffende brief de Integrale Overzichten Financiën Gemeenten en Provincies toe, die primair van terugkijkende aard zijn. In deze documenten wordt een objectief en veelomvattend overzicht geboden van de stand van zaken rond de financiën van gemeenten en provincies van met name het voorgaande jaar. De ontwikkelingen die betrekking hebben op de toekomstige financiën van gemeenten worden opgenomen in de reguliere budgettaire stukken, waaronder de begroting van het gemeentefonds, en in brieven aan uw Kamer aangaande ontwikkelingen in de toekomst die gemeenten raken.
Wat vindt u ervan dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) oordeelt dat, vanwege het niet noemen van deze miljardenkorting in de Kamerbrief, de Kamer ten onrechte wordt voorgehouden dat het wel meevalt met de financiële positie van gemeenten?
Deze mening deel ik niet. In deze brief wordt teruggeblikt op de feitelijke ontwikkeling van de financiële positie van gemeenten over de afgelopen jaren, met een toelichting op deze financiële positie. Er wordt door mij geen kwalitatief oordeel gegeven over de vraag of gemeenten richting de toekomst genoeg middelen ter beschikking hebben. Overigens, zoals ik uw Kamer in oktober jl. berichtte (Kamerstukken 2024–2025, 36 600 B, nr. 9), zal ik bezien hoe de Integrale Overzichten Financiën Gemeenten en Provincies verder verrijkt kunnen worden, bijvoorbeeld met meer inzicht in de – met onzekerheden omgeven – toekomstige ontwikkeling van de financiële positie van medeoverheden.
Deelt u deze opvatting van de VNG? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met de zorgen van de VNG. Dit een complex vraagstuk. Ik begrijp de zorgen over de financiën; daarnaast ben ik ermee bekend dat bij gemeenten ook zorgen zijn over de arbeidsmarkt en de uitvoeringskracht. Naar aanleiding van het Overhedenoverleg heb ik aangegeven dat ik veel waarde hecht aan de balans tussen de ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht. Daarbij is bij het Overhedenoverleg van kabinetszijde erkend dat deze onder druk staat. Het gesprek daarover moet wel zorgvuldig en precies worden gevoerd en daartoe zijn ook concrete afspraken gemaakt. Het vraagstuk is ook complex omdat de middelen die gemeenten ontvangen voor hun takenpakket beleids- en bestedingsvrij zijn. Dit betekent dat gemeenten zelf besluiten over de allocatie van deze middelen en dat er geen 1-op-1 vergelijking kan worden gemaakt tussen de inkomsten voor en de uitgaven aan een specifieke decentrale taak. Bovendien is het vaststellen van het budget dat gemeenten nodig hebben voor het adequaat uitvoeren van taken geen exacte wetenschap, die op basis van een simpele rekensom kan worden vastgesteld.
Zou u willen reageren op het contrast, van het ontbreken van het noemen van deze miljardenkorting in de Kamerbrief, met het feit dat het Centraal Planbureau (CPB) de miljardenkorting wel noemt en inschat dat de terugval aan inkomsten vanaf 2026 voor gemeenten en provincies samen op 4,9 miljard euro uitkomt?
Zoals gezegd is het karakter van het Integraal Overzicht Financiën Gemeenten primair terugkijkend. De ontwikkelingen die betrekking hebben op de toekomstige financiën van gemeenten worden opgenomen in de reguliere budgettaire stukken, waaronder de begroting van het gemeentefonds.
Deelt u de opvatting van de VNG dat u als fondsbeheerder van het gemeentefonds in de Kamerbrief had moeten ingaan op deze miljardenkorting? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op de vragen 3 en 5.
Zou u zich willen vergewissen van de inhoudelijke kritiek van de VNG op de nieuwe normeringssystematiek en daarbij op elk van de argumenten willen ingaan?
Naar aanleiding van het Commissiedebat Financiën Medeoverheden van 1 oktober jl. heeft uw Kamer de fondsbeheerders in de motie-Chakor/Van Nispen (36 600 B, nr. 12) gevraagd om het inzichtelijk maken van de financiële effecten en de voor- en nadelen van de nieuwe berekeningswijze voor het accres. Bij de uitwerking van deze motie zal door mij worden ingegaan op de door de VNG genoemde opmerkingen ten aanzien van de nieuwe normeringssystematiek. U kunt deze uitwerking in het voorjaar verwachten.
Waarom wordt er in de Kamerbrief niet ingegaan op het financieringsresultaat?
Het Integraal Overzicht Financiën Gemeenten wordt gemaakt op basis van jaarrekeningdata van gemeenten en blijft hierbij bewust dicht bij bekende financiële kengetallen. Dit geeft een zo objectief en betrouwbaar mogelijke weergave van de financiële situatie. De gerapporteerde gegevens – exploitatieresultaat, eigen vermogen, solvabiliteit – worden ook door elk college voor zijn gemeente aan de raad voorgelegd. Het Integraal Overzicht geeft hiervan de som weer. Het financieringsresultaat waar u naar verwijst, beschouw ik in deze context als een interpretatie van de VNG van deze cijfers.
Deelt u de opvatting van de VNG dat het financieringsresultaat wel in de Kamerbrief had moeten worden opgenomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals onder vraag 8 is aangegeven, geeft het Integraal Overzicht Financiën Gemeenten feitelijke informatie die direct is gebaseerd op de jaarrekeningen van gemeenten. Een interpretatie van deze cijfers past niet bij het objectieve karakter van het Integraal Overzicht.
Deelt u de opvatting van de VNG dat het niet klopt dat gemeenten structureel geld overhouden omdat het positief exploitatieresultaat over 2023 vooral te maken heeft met incidentele meevallers en zeer fragiel is? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat incidentele meevallers een rol hebben gespeeld in de overschotten van de afgelopen jaren, maar ik zie ook dat gemeenten te maken hebben met een krappe arbeidsmarkt en beperkingen in hun uitvoeringskracht en dat gemeenten in de jaren sinds 2021 geld over hebben gehouden. Deze overschotten kunnen niet alleen toegeschreven worden aan incidentele meevallers.
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, begrijp ik de zorgen over de financiën. In het Overhedenoverleg van 21 november jl. is van kabinetszijde erkend dat de balans tussen de ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht onder druk staat. Ik schreef eind november aan uw Kamer (Kamerstukken 2024–2025, 36 600 B, nr. 22) dat het gesprek hierover zorgvuldig en precies moet worden gevoerd.
Deelt u de opvatting van de VNG dat het terugdraaien van de extra bezuiniging op de jeugdzorg in de praktijk geen verbetering betekent voor de financiële positie van gemeenten, omdat het hier een exercitie in de papieren werkelijkheid betreft? Zo nee, waarom niet?
De Kamerbrief (Kamerstukken 2024–2025 36 410 B, nr. 8) vermeldde dat in het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet-Schoof de door het kabinet-Rutte IV besloten besparing op de jeugdzorg (oplopend tot € 511 miljoen in 2027) is vervallen. Hier is in de brief geen kwalitatieve duiding aan gegeven. Zoals in mijn brief van 21 november is aangegeven, neemt het kabinet de huidige en toekomstige scheefgroei in het sociaal domein zeer serieus, net als het advies van de deskundigencommissie Jeugd.
Zou u willen reflecteren op het feit dat gemeenten decentrale taken namens de rijksoverheid uitvoeren en dat er op dit moment meer uitgaven worden gedaan dan het Rijk aan middelen daarvoor vergoedt, terwijl gemeenten bij dergelijke openeinderegelingen geen mogelijkheid hebben om deze kosten te beheersen?
Ik wil hierbij om te beginnen opmerken dat uit het Integraal Overzicht blijkt dat gemeenten de afgelopen jaren positieve resultaten boekten, maar ik ben bekend met de zorgen die gemeenten hebben over het jaar 2026 en verder. Zoals aangegeven, is in het Overhedenoverleg van 21 november jl. van kabinetszijde erkend dat de balans tussen de ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht onder druk staat. Ik schreef eind november aan uw Kamer (Kamerstukken 2024–2025, 36 600 B, nr. 22) dat het gesprek hierover zorgvuldig en precies moet worden gevoerd. Als kabinet willen we met de medeoverheden een weg naar voren bewandelen. Dat doet het kabinet, zoals in mijn brief van 21 november aangegeven, door de huidige en toekomstige scheefgroei in het sociaal domein zeer serieus te nemen. Het advies van de deskundigencommissie Jeugd zal het kabinet daarbij ook zeer serieus nemen, waarbij geldt dat voor medebewindstaken adequate middelen dienen te zijn (art. 108 Gemw, lid 3)2 oals ook in deze brief van 21 november is aangegeven, streeft het kabinet ernaar om, in goede interbestuurlijke samenwerking bij de uitwerking van het Regeerprogramma, samen met de medeoverheden tot een goede balans te komen.
Zou u voorgaande vragen ook willen beantwoorden in het licht van het feit dat het kabinet niet voldoet aan artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet en artikel 108, derde lid van de Gemeentewet, waarin het kader voor de financiële verhoudingen tussen overheden is vastgelegd, en staat dat het Rijk moet aangeven hoe decentrale overheden financiële gevolgen moeten dekken die voortvloeien uit beleidsvoornemens van het Rijk (artikel 2 Financiële-verhoudingswet) en ook is opgenomen dat waar sprake is van medebewindstaken, het Rijk de kosten die ten laste van gemeenten komen aan hen dient te vergoeden (artikel 108, derde lid gemeentewet)?
Ik herken mij niet in de stelling dat het kabinet niet zou voldoen aan de Financiële verhoudingswet en de Gemeentewet. Ik merk graag op dat dit kabinet op meerdere terreinen samenwerkt met medeoverheden om de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht in kaart te brengen en waar nodig te verbeteren, zoals de Hervormingsagenda Jeugd, het houdbaarheidsonderzoek Wmo en de onderzoeken naar de opgaven op het gebied van openbaar vervoer, infrastructuur en natuur. Zie ook de antwoorden op vraag 4 en 12.
Kunt u duidelijkheid geven wat de gevolgen zijn voor de Rijksbegroting indien de genoemde tekorten bij gemeenten alsnog bij het Rijk worden geclaimd?
Zoals in antwoord op vragen 4 en 12 aangegeven, gaat het om de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht en is het kabinet hierover in gesprek met medeoverheden.
Zou u de voorgaande vragen ook willen beantwoorden in het licht van de resolutie «VNG-inzet richting nieuwe kabinet», waar 97,19 procent van de leden mee heeft ingestemd?
Zoals in antwoord op vraag 12 aangegeven, streeft het kabinet ernaar om, in goede interbestuurlijke samenwerking, bij de uitwerking van het Regeerprogramma samen met de medeoverheden tot een goede balans te komen tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht.
Zou u voorgaande vragen ook willen beantwoorden in het licht van het feit dat de gemeenten hebben aangekondigd dat gemeenten zich genoodzaakt voelen om met ondersteuning van de VNG een juridische procedure te starten tegen het Rijk als het kabinet de gemaakte afspraken over de vergoeding van de kosten met betrekking tot de uitvoering van de jeugdwet in de Voorjaarsnota niet volledig nakomt?
Zoals in het antwoord op vraag 12 is aangegeven, neemt het kabinet de huidige en toekomstige scheefgroei in het sociaal domein zeer serieus, net als het advies van de deskundigencommissie Jeugd, waarvan de verwachting is dat het binnenkort verschijnt.
De inkomstenramingen bij de najaarsnota |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA) |
|
Eelco Heinen (VVD), Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het CBS-bericht dat het overheidstekort twee miljard euro bedraagt over de eerste negen maanden van 2024 en dat er een stijging is aan de inkomstenkant van 24 miljard in de eerste negen maanden van 2024?1
Ja.
Klopt het dat het financieel jaarverslag van het rijk over 2023 laat zien dat de totale inkomsten in 2023 385,5 miljard euro bedroegen? En klopt het ook dat er in de eerste negen maanden van 2024 24 miljard extra inkomsten waren, maar dat de totale verwachte inkomsten over 2024 met slechts 20 miljard euro naar boven zijn bijgesteld tot 405,5 miljard?
Ja.
Kunt u een precieze reconstructie maken van hoe de schattingen in de Najaarsnota 2024 tot stand gekomen zijn? Op basis van welke cijfers en aannames is de schatting gemaakt van de belasting- en premieinkomsten?
Het Ministerie van Financiën raamt de belasting- en premieontvangsten op basis van een model. Voor een uitgebreide toegelicht hierop verwijs ik naar bijlage 5 en 6 van de Miljoenennota 2025.
Samenvattend zijn de cijfers in de Najaarsnota gebaseerd op:
De uitkomst van stap 1 tot en met 3 is vervolgens bijgesteld op basis van kasrealisaties tot en met oktober 2024. Wanneer deze kasrealisaties (sterk) afwijken van de geraamde ontvangst, kan de raming nog handmatig worden bijgesteld.
Aangezien voor stap 1 tot en met 3 geen nieuwe informatie beschikbaar is ten opzichte van de vorige budgettaire nota (de Miljoenennota 2025), zijn alle mutaties in de Najaarsnota 2024 terug te voeren op dergelijke bijstellingen op basis van kasrealisaties.
Kunt u een precieze reconstructie maken van hoe de schattingen van de inkomsten in de Miljoenennota 2024 (september 2023) tot stand gekomen zijn? Op basis van welke cijfers en aannames is de schatting gemaakt van de belasting- en premieinkomsten over het jaar 2024?
Voor een uitgebreide toelichting op de raming van de belasting- en premieontvangsten verwijs ik naar bijlages 4 en 5 van de Miljoenennota 2024. De gehanteerde systematiek is daarbij gelijk aan de methode zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Verwacht u dat er in het vierde kwartaal vier miljard euro minder binnenkomt dan in 2023, terwijl de economie groeit en er sprake is van een hoger dan verwachte inflatie? Kunt u aangeven waarom u dat verwacht?
Het Ministerie van Financiën maakt geen kwartaalraming, maar een raming op jaarbasis. Dat gezegd hebbende deel ik de verwachting dat inflatie en economische groei leiden tot hogere ontvangsten in bijvoorbeeld de omzetbelasting en de loonheffing en dat dit ook in het vierde kwartaal aan de orde is. Hiermee is ook rekening gehouden in de raming, conform de ramingssystematiek toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Er zijn echter ook andere effecten van invloed op de belastingontvangsten. Hiermee is rekening gehouden in de jaarraming van het Ministerie van Financiën. Zo waren de ontvangsten in het laatste kwartaal van 2023 sterk beïnvloed door zeer hoge ontvangsten in de dividendbelasting vanwege anticipatie op het hogere box-2-tarief vanaf 2024. Omdat het box-2-tarief per 2025 juist verlaagd wordt, zal dit effect in 2024 ontbreken.
Kasgegevens over november en december die sinds de Najaarsnota 2024 beschikbaar zijn gekomen laten zien dat de inkomsten in die maanden iets achterlopen bij de referentielijn op basis van de raming uit de Najaarsnota. De maandelijkse data zijn echter dermate volatiel dat ik daar geen conclusies uit wil trekken voor de inkomstenraming. Daarnaast is na de Najaarsnota gebleken dat een deel van de budgettaire derving als gevolg van de box-3-compensatie, die in de inkomstenraming voor 2024 opgenomen is, door het CBS niet in 2024 wordt geboekt. Dit heeft een positief effect op de inkomstenraming van circa 0,2%-bbp wat bij de Najaarsnota nog niet bekend was. Overigens zit dit effect in de CBS-data in de overheidsuitgaven verwerkt en niet in de inkomsten.
Klopt het dat de kasontvangsten van de belastingen tot en met oktober 2024 meegenomen zijn voor de raming van de Najaarsnota 2024?
Ja.
Kunt u een vergelijking maken van de totale kasontvangsten tot en met oktober 2023 van het rijk en de totale kasontvangsten tot en met oktober 2024 van het rijk?
De belasting- en premieontvangsten van het Rijk op kasbasis tot en met oktober 2023 bedragen 318,9 miljard euro. De belasting- en premieontvangsten van het Rijk op kasbasis tot en met oktober 2024 bedragen 345,4 miljard euro. Bij deze bedragen merk ik op dat de ontvangsten op kasbasis over een bepaald jaar sterk kunnen afwijken van de EMU-relevante inkomsten over datzelfde jaar. Alle andere gegeven antwoorden hebben betrekking op het EMU-begrip. Dit geldt ook voor de genoemde CBS-cijfers, waarbij wel opgemerkt dient te worden dat de inkomstenraming van de belasting- en premieontvangsten alleen betrekking heeft op de centrale overheid terwijl de inkomstencijfers van het CBS ook de inkomsten van de decentrale overheden bevatten.
Kunt u voor de jaren 2021, 2022, 2023 en 2024 de inkomstenramingen geven op het moment van de Miljoenennota, op het moment van de Voorjaarsnota, op het moment van de Miljoenennota van het lopend jaar, op het moment van de Najaarsnota en op het moment van het Jaarverslag?
Zie onderstaande tabel.
Miljoenennota t-1
293,0
334,1
366,4
402,9
Voorjaarsnota
311,7
338,2
380,0
401,6
Miljoenennota t
313,8
349,2
386,5
405,6
Najaarsnota
316,1
352,3
382,2
405,5
Financieel Jaarverslag van het Rijk
322,4
350,5
385,6
Kunt u aangeven waarom de ramingen elk jaar een onderschatting laten zien?
In de periode 2021–2023 is sprake van onderschattingen van de belastingontvangsten. Het verschil tussen raming en realisatie is toegelicht in de verschillende jaarverslagen van het Rijk. Er liggen verschillende oorzaken aan ten grondslag. Bijvoorbeeld (niet uitputtend) omdat de economie zich anders heeft ontwikkeld dan geraamd, omdat er tussentijdse beleidswijzigingen zijn geweest, of doordat verwachtingen over incidentele effecten onjuist bleken (in het bijzonder in de vennootschapsbelasting). Voor een systematische analyse van de ramingsverschillen wijs ik graag vooruit naar de Expertgroep ramingen.
Klopt het staatje in de nota «Realistisch Ramen» dat laat zien dat de regering sinds een aantal jaren de nominale stijging van de inkomsten fors lager inschat dan de nominale groei van de economie?2
De in de nota gerapporteerde cijfers zijn afkomstig uit verschillende Miljoenennota’s. De cijfers herken ik daarmee.
Kunt u aangeven waarom de regering de afgelopen jaren verwachtte dat de belastinginkomsten minder zouden groeien dan de economie?
De raming van het Ministerie van Financiën van de belasting- en premieontvangsten wordt jaarlijks uitgebreid toegelicht in bijlage 4 en 5 van de Miljoenennota (vanaf Miljoenennota 2025: bijlage 5 en 6). Hierin wordt per belastingsoort toegelicht hoe de raming is opgebouwd uit economische verwachtingen, beleidseffecten, en handmatige bijstellingen.
Er zijn veel verschillende redenen mogelijk dat de endogene groei van een specifieke belastingsoort, of van de totale belastingontvangsten, afwijkt van de nominale bbp-groei. Het is niet mogelijk hier een uitputtende lijst oorzaken van te geven. Daarom benoem ik drie type oorzaken die veel voorkomen, en geef ik specifieke voorbeelden die in de genoemde periode een belangrijke rol hebben gespeeld. Voor een meer systematische uiteenzetting van de relatie tussen economische verwachtingen en belastingontvangsten wijs ik graag vooruit naar het werk van de genoemde expertgroep.
Niet uitputtend, zijn er drie belangrijke type oorzaken van dergelijke afwijkingen. (1) Belastingen die een andere trend kennen dan het bbp. (2) Belastingen die niet of vertraagd gevoelig zijn voor de conjunctuur. (3) Belastingen met bijzonderheden in het heffings- of inningsproces.
Een illustratie van de eerste casus is wanneer de grondslag van een belastingsoort structureel achterblijft bij de groei van de economie. Dit betreft vooral belastingen met een ontmoedigend karakter, zoals de energiebelastingen of de tabaksaccijns. Als huishoudens energie besparen of mensen stoppen met roken, leidt dit tot een achterblijvende groei van de belastingontvangsten. Ook het omgekeerde effect komt voor: belastingvoordelen die bepaald gedrag aanmoedigen leiden ook tot een achterblijvende opbrengst indien deze aanmoediging effectief is. Hoewel deze trendmatige effecten een belangrijke uitdaging zijn voor belastingopbrengsten op lange termijn, suggereer ik niet dat deze effecten in de gevraagde periode in het bijzonder groot zijn voor het verklaren van een afwijkende ontwikkeling van de geraamde endogene ontwikkeling van de belastinginkomsten ten opzichte van de nominale bbp-groei.
Een voorbeeld van de tweede oorzaak is de loonheffing die sterk afhankelijk is van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, zoals werkgelegenheid en loongroei. Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt volgen in de regel met enige vertraging op de bbp-groei. Omdat de loonheffing een zeer groot gewicht heeft in de totale ontvangsten, kan dit leiden tot afwijkende groei van de belastingen ten opzichte van het bbp. Dit specifieke voorbeeld speelde bijvoorbeeld een belangrijke rol in de Miljoenennota 2021, waar de vooruitzichten voor de arbeidsmarkt negatief waren terwijl wel al weer bbp-groei werd voorspeld.
Een voorbeeld van de derde casus is de ontwikkeling van de vennootschapsbelasting waar sinds 2020 jaarlijks sprake is van een forse onderschatting van de groei. Het heffingsproces van de vennootschapsbelasting is vertraagd ten opzichte van de economie. Dit betekent dat belastinginkomsten over de winst in, bijvoorbeeld, 2020 voor een belangrijk deel binnenkomen in 2021 en later. In dat latere jaar kan inmiddels sprake zijn van een heel andere ontwikkeling in het bbp dan in het oorspronkelijke jaar. Over de periode 2021–2023 is herhaaldelijk sprake van zeer hoge ontvangsten over de vpb van een tijdelijk geachte aard (namelijk als gevolg van de specifiek omstandigheden rondom de coronacrisis tot en met 2021, de energiecrisis in 2022 en de stijgende rente in 2023). Deze veronderstelde tijdelijkheid vertaalde zich in een lagere geraamde endogene groei dan de bbp-groei.
Heeft u intern geëvalueerd waarom de inkomstenramingen er zo ver naast zitten? Zo ja, kunt u die stukken aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Verschillen tussen raming en realisatie worden voortdurend gemonitord en jaarlijks toegelicht in het Financieel Jaarverslag van het Rijk. De laatste evaluatie van de ramingssystematiek als geheel vond plaats in 2018 (Commissie visitatie raming belasting- en premieontvangsten). De opvolging van de aanbevelingen zijn toegelicht in bijlage 5 bij de Miljoenennota 2019 en de Miljoenennota 2020. Aanvullend zijn in 2022 de gebruikte schattingsvergelijkingen herijkt. Het resultaat van deze herijking is toegelicht in bijlage 5 van de Miljoenennota 2023. Momenteel werkt de expertgroep ramingen aan een analyse van de ramingsverschillen aan zowel inkomsten- en uitgavenkant van de begroting. Op basis van deze analyse zal de expertgroep aanbevelingen doen voor verbetering.
Deelt u de mening dat hier sprake is van een systematische afwijking in de ramingen? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
De commissie Visitatie concludeert in 2018 dat er geen aanwijzingen zijn dat de belastingopbrengst systematisch te positief of te negatief wordt geraamd. Sindsdien is de ramingssystematiek niet fundamenteel veranderd. De ramingsfouten zijn echter toegenomen, en sinds 2021 herhaaldelijk positief. Dit valt samen met een periode van grote economische volatiliteit door de coronacrisis, de daarop volgende inflatiedruk door herstel van de mondiale economie, de verdere stijging van de inflatie door de stijging van de energieprijzen en de stijgende rente in reactie op de hoge inflatie. Ook de ramingen van het CPB en DNB kenmerken zich door deze onderschattingen in recente jaren. Gegeven deze context wacht ik het onderzoek van de expertgroep af.
Wat is het meest recente cijfer van de kasontvangsten over heel 2024?
De kasontvangsten bij de Belastingdienst tot en met december 2024 bedragen 392,6 miljard euro. Net als bij het antwoord op vraag 7 wijs ik er op dat kascijfers sterk kunnen afwijken van EMU-cijfers.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De ramingen van het Centraal planbureau en de grote ramingsfouten die daarin zijn gemaakt de afgelopen jaren |
|
Folkert Idsinga (VVD), Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van onze initiatiefnota «realistisch ramen» (Kamerstuk 36 672, nr. 2)? Wilt u die doorsturen naar expertgroep ramingen, die afgelopen oktober is ingesteld?
Ja, ik heb kennisgenomen van de nota en zal deze ook doorgeleiden naar de expertgroep ramingen.
Heeft u kennisgenomen van de unaniem aangenomen motie Idsinga/Omtzigt (Kamerstuk 36 625, nr. 9) die de regering verzoekt «ervoor zorg te dragen dat de expertgroep ramingen, zoals afgelopen oktober ingesteld door de Minister, zijn bevindingen vóór 15 maart (2025) aan de Kamer rapporteert ...»?
Ja.
Wilt u ervoor zorgdragen dat de expertgroep ook beschikt over de initiatiefnota?
Ja, zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven voor elk van de afgelopen 20 jaar:
Wij interpreteren de vraag als een verzoek om de raming van het kabinet bij Miljoenennota, die is gebaseerd op de macro-economische cijfers uit de MEV, te vergelijken met de uitkomst in het Financieel Jaarverslag. Zie hieronder de raming van het EMU-saldo en de totale belasting- en premie-inkomsten bij Miljoenennota in september voorafgaand aan het jaar en bij het Financieel Jaarverslag Rijk:
Raming in de Miljoenennota
(sept. jaar t-1)
– 2,3%
– 2,6%
– 1,8%
0,2%
0,5%
1,2%
– 6,3%
– 4,0%
– 2,9%
– 2,7%
Realisatie in het Financieel Jaarverslag Rijk
– 2,3%
– 0,3%
0,6%
0,4%
1,0%
– 5,3%
– 5,4%
– 4,7%
– 4,1%
– 2,5%
Raming in de Miljoenennota
(sept. jaar t-1)
– 3,3%
– 2,2%
– 1,5%
– 0,5%
0,5%
1,0%
0,2%
– 5,5%
– 2,5%
– 3,0%
Realisatie in het Financieel Jaarverslag Rijk
– 2,3%
– 1,8%
0,4%
1,1%
1,5%
1,7%
– 4,3%
– 2,5%
0,0%
– 0,3%
Raming in de Miljoenennota
(sept. jaar t-1)
174,2
175,0
191,7
205,0
222,4
234,0
211,8
225,4
231,9
237,4
Realisatie in het Financieel Jaarverslag Rijk
173,7
185,6
199,3
208,9
221,9
207,0
216,0
218,6
220,5
227,0
Raming in de Miljoenennota
(sept. jaar t-1)
237,2
237,7
247,8
260,5
285,3
303,1
305,5
293,0
344,1
366,4
Realisatie in het Financieel Jaarverslag Rijk
235,6
242,3
258,8
271,3
284,9
302,4
299,8
322,4
350,5
385,5
Vindt er overleg en/of afstemming tussen het Ministerie van Financiën en het Centraal Planbureau (CPB) plaats over de ramingen van de belasting- en premie-inkomsten? Zo ja, hoe ziet die afstemming er in de praktijk uit?
Het CPB raamt onafhankelijk de macro-economische vooruitzichten inclusief de overheidsfinanciën. Er vindt veelvuldig overleg plaats tussen het Ministerie van Financiën en het CPB over verwachtingen voor zowel uitgaven als inkomsten van het Rijk. Specifiek voor de raming van de belasting- en premieontvangsten vindt maandelijks technisch overleg plaats op medewerkersniveau, waarbij ook de Belastingdienst en het Centraal Bureau voor de Statistiek aanwezig zijn, om actuele zaken relevant voor de belastinginkomsten te bespreken. Deze overleggen hebben als doel de informatiepositie van deze partijen te versterken en hebben niet het karakter van afstemming. De inzichten die door de informatiedeling worden opgedaan kunnen wel leiden tot bijstellingen in de raming of ramingssystematiek van de individuele partijen.
Hoe komt het dat na 2020 de raming van de nominale groei fors afwijkt van de raming van de endogene groei van de belastinginkomsten?
De raming van het Ministerie van Financiën van de belasting- en premieontvangsten wordt jaarlijks uitgebreid toegelicht in bijlage 4 en 5 van de Miljoenennota (vanaf Miljoenennota 2025: bijlage 5 en 6). Hierin wordt per belastingsoort toegelicht hoe de raming is opgebouwd uit economische verwachtingen, beleidseffecten, en handmatige bijstellingen.
Er zijn veel verschillende redenen mogelijk dat de endogene groei van een specifieke belastingsoort, of van de totale belastingontvangsten, afwijkt van de nominale bbp-groei. Het is niet mogelijk hier een uitputtende lijst oorzaken van te geven. Daarom benoem ik drie type oorzaken die veel voorkomen, en geef ik specifieke voorbeelden die in de genoemde periode een belangrijke rol hebben gespeeld. Voor een meer systematische uiteenzetting van de relatie tussen economische verwachtingen en belastingontvangsten wijs ik graag vooruit naar het werk van de genoemde expertgroep.
Niet uitputtend, zijn er drie belangrijke type oorzaken van dergelijke afwijkingen. (1) Belastingen die een andere trend kennen dan het bbp. (2) Belastingen die niet of vertraagd gevoelig zijn voor de conjunctuur. (3) Belastingen met bijzonderheden in het heffings- of inningsproces.
Een illustratie van de eerste casus is wanneer de grondslag van een belastingsoort structureel achterblijft bij de groei van de economie. Dit betreft vooral belastingen met een ontmoedigend karakter, zoals de energiebelastingen of de tabaksaccijns. Als huishoudens energie besparen of mensen stoppen met roken, leidt dit tot een achterblijvende groei van de belastingontvangsten. Ook het omgekeerde effect komt voor: belastingvoordelen die bepaald gedrag aanmoedigen leiden ook tot een achterblijvende opbrengst indien deze aanmoediging effectief is. Hoewel deze trendmatige effecten een belangrijke uitdaging zijn voor belastingopbrengsten op lange termijn, suggereer ik niet dat deze effecten in de gevraagde periode in het bijzonder groot zijn voor het verklaren van een afwijkende ontwikkeling van de geraamde endogene ontwikkeling van de belastinginkomsten ten opzichte van de nominale bbp-groei.
Een voorbeeld van de tweede oorzaak is de loonheffing die sterk afhankelijk is van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, zoals werkgelegenheid en loongroei. Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt volgen in de regel met enige vertraging op de bbp-groei. Omdat de loonheffing een zeer groot gewicht heeft in de totale ontvangsten, kan dit leiden tot afwijkende groei van de belastingen ten opzichte van het bbp. Dit specifieke voorbeeld speelde bijvoorbeeld een belangrijke rol in de Miljoenennota 2021, waar de vooruitzichten voor de arbeidsmarkt negatief waren, terwijl wel al weer bbp-groei werd voorspeld.
Een voorbeeld van de derde casus is de ontwikkeling van de vennootschapsbelasting waar sinds 2020 jaarlijks sprake is van een forse onderschatting van de groei. Het heffingsproces van de vennootschapsbelasting is vertraagd ten opzichte van de economie. Dit betekent dat belastinginkomsten over de winst in, bijvoorbeeld, 2020 voor een belangrijk deel binnenkomen in 2021 en later. In dat latere jaar kan inmiddels sprake zijn van een heel andere ontwikkeling in het bbp dan in het oorspronkelijke jaar. Over de periode 2021–2023 is herhaaldelijk sprake van zeer hoge ontvangsten over de vpb van een tijdelijk geachte aard (namelijk als gevolg van de specifiek omstandigheden rondom de coronacrisis tot en met 2021, de energiecrisis in 2022 en de stijgende rente in 2023). Deze veronderstelde tijdelijkheid vertaalde zich in een lagere geraamde endogene groei dan de bbp-groei.
Hoe is het besluit genomen om de groei van de belastinginkomsten lager in te schatten dan de groei van de economie en hoe is daarover gecommuniceerd met de Kamer?
De inschatting van de groei van de belastinginkomsten volgt uit de ramingsmethodiek van het Ministerie van Financiën, die voor iedere belastingsoort specifiek is. De optelsom van de raming van de individuele belastingsoorten is de raming van de groei van de totale belastinginkomsten.
De raming en ramingsmethodiek van het Ministerie van Financiën van de belasting- en premieontvangsten wordt jaarlijks uitgebreid toegelicht in bijlage 4 en 5 van de Miljoenennota (vanaf Miljoenennota 2025: bijlage 5 en 6). Hierin wordt per belastingsoort toegelicht hoe de raming is opgebouwd uit economische verwachtingen, beleidseffecten, en handmatige bijstellingen. De koppeling van de verwachte inkomstengroei met de voor de inkomstensoort specifieke macro-economische variabelen is in bijlage 6 van Miljoenennota 2025 opgenomen in tabel 6.4.1 en tabel 6.4.2. De keuze voor de koppeling aan deze specifieke macro-economische variabelen per inkomstensoort zijn gemaakt op basis van een analyse welke variabelen op basis van de ontwikkelingen in het verleden de sterkste verklarende kracht hebben voor de ontwikkeling van de betreffende inkomstensoort.
De ramingsmethodiek is in 2018 geëvalueerd door de Commissie Visitatie systematiek raming van de belasting- en premieontvangsten, dat als bijlage is toegevoegd aan de Miljoenennota 2019. De kabinetsreactie daarop en opvolging op de aanbevelingen is toegelicht in bijlage 5 van de Miljoenennota 2019 en 2020. In december 2018 heeft de Minister van Financiën een aanvullende brief naar de Tweede Kamer gestuurd over de trefzekerheid van de inkomstenraming1. In deze documenten is de Kamer destijds uitgebreid aanvullend geïnformeerd over de werking, overwegingen en aandachtspunten bij de ramingssystematiek voor de inkomsten.
Hoe verklaart u het feit dat de raming van het tekort ten tijde van de Najaarsnota tot 2018 zeer accuraat was (nooit groter dan 0,8 procent) en sindsdien helemaal niet meer accuraat was (nooit meer kleiner dan 0,8 procent)?
Voor een systematische analyse van de trefzekerheid van de ramingen en de oorzaken achter afwijkingen verwijs ik graag vooruit naar het werk van de expertgroep.
Herinnert u zich het rapport «Raamwerk aan de winkel. Rapport van de commissie Visitatie raming belasting- en premieontvangsten», dat in 2018 is uitgekomen en waarin een van de deelconclusies luidt dat de trefzekerheid van de belastingramingen groter is in België Duitsland, Oosteijk en het Verenigd Koninkrijk1?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de vijf doelstelling van de ramingen die de commissie heeft aangegeven, namelijk:
Ja.
Voldoen de huidige ramingen van de belastinginkomsten en het tekort hieraan in uw ogen en dan met name aan de eerste vereist dat zij geen systematische fout bevatten? Waarop baseert u uw antwoord?
De commissie Visitatie concludeert in 2018 dat er geen aanwijzingen zijn dat het Ministerie van Financiën de belastingopbrengst systematisch te positief of te negatief raamt. Sindsdien is de ramingssystematiek niet fundamenteel veranderd. De ramingsfouten zijn echter toegenomen, en sinds 2021 herhaaldelijk positief. Dit valt samen met een periode van grote economische volatiliteit door de coronacrisis, de daarop volgende inflatiedruk door herstel van de mondiale economie, de verdere stijging van de inflatie door de stijging van de energieprijzen en de stijgende rente in reactie op de hoge inflatie. Ook de ramingen van het CPB en DNB kenmerken zich door deze onderschattingen in recente jaren. Gegeven deze context wacht ik het onderzoek van de expertgroep af.
Bent u bereid om wettelijk te verankeren dat de ramingen geen systematische fout dienen te bevatten, aangezien de ramingen volgens de wet houdbare overheidsfinanciën de basis zijn voor het begrotingsbeleid?
Voor de inkomstenramingen van zowel Financiën als het CPB geldt op dit moment al dat het streven is om een zo accuraat mogelijk raming te maken. Het is van belang dat het kabinet een zo goed en onafhankelijk mogelijke economische raming krijgt van het CPB. De onafhankelijkheid van het CPB is wettelijk geborgd. Het CPB evalueert onafhankelijk zijn ramingen. Hieruit blijkt dat de raming van het CPB geen systematische fout bevat. In breder perspectief wordt gekeken naar de ramingen in de expertgroep. Het kabinet wacht de resultaten hiervan af en ziet geen noodzaak dit wettelijk te verankeren.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat ramingen van de belastinginkomsten en van het saldo aanzienlijk zijn verslechterd de afgelopen paar jaar en dat er sprake is van een grote structurele overschatting van het begrotingstekort en onderschatting van de belastinginkomsten2?
Ik ben op de hoogte van recente verschillen tussen raming en realisatie van de overheidsfinanciën.
Kunt u de ramingen geven van:
Zie hieronder dit overzicht. De CPB-analyse van het hoofdlijnenakkoord bevatte enkel de saldi voor de jaren 2025–2028. Voor 2024 is de meest recente raming van het kabinet die uit de Najaarsnota. De meest recente meerjarige kabinetsraming is uit de Miljoenennota 2025.
EMU-saldo in % bbp
Saldo CPB-analyse HLA
– 2,8
– 3,3
– 2,2
– 2,7
Saldo CPB MEV 2025
– 1,8
– 2,5
– 3,4
– 2,1
– 2,5
Saldo Miljoenennota 2025
– 1,6
– 2,8
– 3,7
– 2,4
– 2,4
Saldo Najaarsnota 2024
– 1,5
Hoe beoordeelt u het feit dat het begrotingstekort in 2021, 2022, 2023 en 2024 een ramingsmeevaller had van meer dan 20 miljard euro in elk van de jaren en dat de 17e werkgroep begrotingsruimte daarmee geen rekening hield en ijskoud van mening was dat op basis van deze ramingen (en niet de uitkomsten) er 17 miljard euro omgebogen diende te worden3?
Het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte is onafhankelijk tot stand gekomen met kennis van economische kennisinstellingen zoals het CPB en De Nederlandse Bank. Hierbij is gebruik gemaakt van de inzichten zoals die destijds beschikbaar waren. In de beleidsdoorlichting van het begrotingsbeleid uit 2023, die onderdeel was van de 17e Studiegroep Begrotingsruimte, is ook expliciet gekeken naar de afwijkingen tussen raming en realisatie in de periode waar de doorlichting betrekking op heeft. Ook is het advies van de Studiegroep gericht op de middellange termijn. Meevallers op korte termijn veranderen niet de ontwikkelingen op middellange en lange termijn zoals vergrijzing. Alle houdbaarheidsindicatoren wijzen eenzelfde kant uit; namelijk dat er op de middellange termijn als gevolg van vergrijzing, door oplopende uitgaven, al eerder ingezet beleid en teruglopende inkomsten een houdbaarheidsprobleem van de overheidsfinanciën is.
Ik vind het van groot belang dat de politiek kan vertrouwen op deskundige prognoses en adviezen (waarbij uiteraard geldt dat ramingen inherent onzeker zijn). Om de kwaliteit van de ramingen te borgen is het belangrijk dat de systematiek geregeld wordt geëvalueerd. Daarom kijk ik uit naar de conclusies en aanbevelingen van de Expertgroep realistisch ramen.
Kunt u een overzicht geven van alle ramingen die de regering, het CPB en de Europese Commissie gedaan hebben over het begrotingstekort over 2024?
Zie hieronder een overzicht met de verschillende saldoramingen sinds de publicatie van de Miljoenennota 2024.
EMU-saldo in % bbp
Miljoenennota 2024
– 2,9
MEV 2024 CPB
– 2,4
Autumn forecast 2023 Europese Commissie
– 1,8
CEP 2024 CPB
– 2,1
Voorjaarsnota 2024
– 2,5
Budgettaire analyse Voorjaarsnota CPB
– 2,0
Spring forecast 2024 Europese Commissie
– 2,0
Saldo CPB MEV 2025
– 1,8
Saldo Miljoenennota 2025
– 1,6
Autumn forecast 2024 Europese Commissie
– 0,2
Saldo Najaarsnota 2024
– 1,5
Heeft u kennisgenomen van het bericht van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat er in de eerste negen maanden een tekort was van 2 miljard euro, zelfs nadat er extra uitgaven (tov de begroting) gedaan zijn voor box 3 en Duitse vastgoedfondsen? Hoeveel uitgaven voor compensatie box 3 en Duitse vastgoedfondsen heeft het CBS ten laste gebracht van het saldo in 20244?
Ja, ik ken het bericht. Het CBS houdt in zijn berekening rekening met 4,3 miljard euro aan compensatie als het gevolg van de Box 3-arresten. De geraamde compensatie voor Duitse vastgoedfondsen ten laste van het saldo van 2024 bedraagt ongeveer 1 miljard euro.
Wat is de huidige raming van het tekort over 2024? Acht u de raming zelf realistischof niet?
De meest actuele raming van het Ministerie van Financiën van het tekort over 2024 is gepubliceerd in de Najaarsnota 2024. De raming van het EMU-saldo bedraagt -1,5%. Ik heb op dit moment geen actuelere berekening beschikbaar. Wel heb ik recent vernomen dat het CBS een gedeelte van de Box-3-compensatie die in de Najaarsnota aan 2024 werd toegerekend, zal toerekenen aan latere jaren. Voor 2024 zal dit ceteris paribus een saldoverbetering van 0,2% bbp opleveren. Wat we opnieuw in 2024 zien is dat de uitgaven niet realistisch waren begroot. Veel uitgaven zijn uit 2024 doorgeschoven naar latere jaren. Voor een analyse van de van de ramingssystematiek en eventuele aanbevelingen wacht ik het rapport van de hiervoor ingestelde expertgroep af.
Verwacht u, in lijn met de resultaten van de afgelopen jaren, dat ook over 2025 de realisaties weer significant positiever zullen zijn dan hetgeen eerder is geraamd. Zo nee, waarom niet. Zo ja, zal dit binnen dezelfde bandbreedte zijn als de afgelopen jaren?
De resultaten uit de afgelopen jaren zijn niet noodzakelijk door te trekken naar de komende jaren. Er waren een aantal incidentele effecten, zoals de onverwacht hoge inflatie, die een groot effect hadden op het EMU-saldo. Aan de eerdergenoemde expertgroep heb ik gevraagd om te kijken welke factoren de positieve realisaties van de afgelopen jaren veroorzaakt hebben en hoe de trefzekerheid van de ramingen voor de komende jaren verbeterd kan worden.
Wat is, gelet op het feit dat in 2022, 2023 en 2024 er nagenoeg een begrotingsevenwicht was en in de begroting over 2025 is geen sprake van een grote intensivering het verwachte tekort over 2025 naar de beste raming die u tot uw beschikking heeft?
De beste raming die ik tot mijn beschikking heb is de raming zoals gepubliceerd op Prinsjesdag.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Overbodige functies, adviesorganen en doublures bij de Rijksoverheid in relatie tot voorgenomen besparingen op het overheidsapparaat |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de Rijksoverheid significant is gegroeid de laatste jaren terwijl de slagvaardigheid niet evenredig is toegenomen? Zo nee, waarom niet?
De Rijksoverheid is inderdaad significant gegroeid. De cijfers opgenomen in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (JBR) laten dit zien. Deze groei is onder andere te verklaren door de extra taken die worden uitgevoerd. Dit gaat bijvoorbeeld over de afhandeling mijnbouwschade Groningen, de Hersteloperatie Toeslagen of de indiensttreding van het schoonmaakpersoneel. Maar ook in het dagelijkse werk bij de Rijksoverheid wordt een groeiende inzet gevraagd vanwege steeds meer en complexere regelgeving en toegenomen administratieve lasten. Dit laatste kan bijdragen aan het beeld dat de slagvaardigheid niet evenredig is toegenomen. In het Hoofdlijnenakkoord en in het regeerprogramma is aangegeven dat regels vereenvoudigd en verminderd moeten worden en dat de administratieve verplichtingen voor burgers, ondernemers en de uitvoeringsorganisaties moeten worden teruggebracht.
Uit de budgettaire bijlage bij het hoofdlijnenakkoord volgt dat de apparaatsuitgaven structureel met circa 1 mld. worden verminderd.
Kunt u aangeven hoeveel jaar groei van de Rijksoverheid wordt teruggedraaid via de voorgenomen besparingen op het apparaat Rijksoverheid als de volledige bezuiniging vanuit het hoofdlijnenakkoord wordt gerealiseerd? Met welk jaartal kunt u de uitgaven aan het apparaat Rijksoverheid vergelijken als de besparingen volledig gerealiseerd worden?
Het betreft een budgettaire taakstelling op de apparaatsuitgaven, waarbij er breed naar dekking gezocht mag worden. Er zijn geen concrete streefcijfers over te besparen fte’s afgesproken. De taakstelling is meerjarig ingeboekt op de centrale apparaatsartikelen van de departementen. De kwantitatieve doestelling is daarmee concreet uitgedrukt in euro’s en administratief in de begrotingen geëffectueerd. Uiteindelijk zal de taakstelling moeten leiden tot het substantieel terugdringen van het aantal ambtenaren en externe inhuur.
De apparaatsbudgetten zijn jaren vooruit begroot, maar worden, tot in het uitvoeringsjaar, nog bijgesteld bij de diverse begrotingsmomenten, bijvoorbeeld door loon- en prijsbijstellingen en diverse in- en extensiveringen. Besluitvorming daarover vindt in het parlement plaats. Een vergelijking in de tijd is daardoor lastig te maken.
Kunt u het totaal aantal medewerkers van het apparaat Rijksoverheid uitsplitsen naar een logische categorisatie waar in ieder geval een knip gemaakt wordt tussen beleidsambtenaren, uitvoering, coördinerende en managementfuncties, communicatiemedewerkers en voorlichters en juristen? Kunt u de groei per functiegroep per ministerie aangeven over de laatste tien, vijf en twee jaar?
In onderstaande tabellen wordt de informatie gegeven die in de personeelsadministratie van het Rijk beschikbaar is. Dit betreft de volgende tabellen:
Er is geen werksoort of functiefamilie voor juristen. Deze medewerkers zijn binnen alle werksoorten en functiefamilies werkzaam.
Per tabel wordt een toelichting gegeven. Tenzij anders vermeld betreffen onderstaande overzichten de fte’s van medewerkers met een vast of tijdelijk dienstverband die onder de CAO Rijk vallen per einde van elk jaar. Op het moment van schrijven zijn de cijfers over ultimo 2024 nog niet bekend.
De gevraagde jaren zijn in zwart weergegeven.
2012
11.772
6.217
7.215
83.898
109.102
2013
2014
11.579
6.555
7.766
83.586
109.486
2015
11.500
6.888
8.728
82.034
109.150
2016
11.544
6.910
9.490
81.635
109.579
2017
11.363
6.825
10.094
82.362
110.644
2018
2019
12.126
7.160
11.740
87.918
118.944
2020
13.418
7.561
12.340
92.090
125.409
2021
2022
15.812
8.537
14.638
99.388
138.375
2023
Bij het toedelen van de fte’s aan een werksoort is de kerntaak van het rijks onderdeel waar de fte werkzaam is als uitgangspunt genomen. Hierdoor vallen dus alle medewerkers van één onderdeel onder dezelfde werksoort.
AZ
65
105
105
117
BZ
1.167
1.182
1.368
1.744
BZK
1.069
1.518
1.657
2.068
EZK
1.496
1.349
1.175
1.678
FIN
1.046
662
855
1.067
HCvS
1.470
1.331
1.468
1.645
IenW
1.551
1.355
2.038
2.536
JenV
1.364
1.578
1.561
1.865
LNV
–
–
645
994
OCW
773
835
947
1.271
SZW
649
739
887
1.088
VWS
936
1.061
1.522
1.759
AZ
8
17
20
23
BZ
–
30
31
–
EZK
2.791
3.074
687
857
FIN
–
–
–
25
IenW
1.120
1.225
1.429
1.631
JenV
174
281
147
174
LNV
–
–
2.703
3.205
OCW
551
549
568
727
SZW
1.098
1.249
1.511
1.765
VWS
568
738
828
945
AZ
155
99
127
145
BZ
568
807
936
933
BZK
3.543
6.483
7.772
9.017
EZK
661
541
581
739
FIN
600
759
851
833
IenW
522
450
108
96
JenV
567
366
433
1.056
OCW
265
220
216
282
SZW
319
1.026
1.697
2.023
VWS
299
258
336
342
AZ
130
136
180
213
BZ
931
730
734
788
BZK
1.597
1.822
2.404
2.360
EZK
3.855
4.714
5.882
7.497
FIN
28.711
28.082
31.492
34.918
HCvS
168
171
208
225
IenW
8.979
9.228
10.506
11.180
JenV
34.432
33.310
38.227
40.714
OCW
2.248
2.866
3.242
3.822
SZW
120
VWS
2.252
2.585
3.050
3.472
Als gevolg van organisatieverschuivingen en herindelingen zijn de cijfers per ministerie niet goed vergelijkbaar over de gevraagde jaren.
AZ
36
32
BZ
590
627
BZK
827
920
EZK
514
659
FIN
1.949
2.212
HCvS
62
69
IenW
663
734
JenV
2.376
2.559
LNV
244
297
OCW
270
336
SZW
221
253
VWS
330
393
De functiefamilie Lijnmanagement komt binnen alle werksoorten voor. Omdat bij de verschillende ministeries de functies in het Functiegebouw Rijk (FGR), in een verschillend tempo zijn ingevoerd, geven de cijfers over 2013 en 2018 geen betrouwbaar beeld.
AZ
10
10
BZ
299
338
BZK
505
606
EZK
352
418
FIN
1.662
1.906
HCvS
18
23
IenW
761
834
JenV
534
602
LNV
225
304
OCW
195
218
SZW
173
209
VWS
327
371
De functiegroepen met coördinerende functies komen binnen verschillende functiefamilies voor. Omdat bij de verschillende ministeries de functies in het Functiegebouw Rijk (FGR), in een verschillend tempo zijn ingevoerd, geven de cijfers over 2013 en 2018 geen betrouwbaar beeld.
AZ/RVD
57,7
57,7
52,1
53,6
BUZA
49,9
51,0
69,0
73,0
BZK
48,8
32,9
53,4
59,0
DEF
31
38,0
48,2
65,1
EZK
50
46,0
54,0
67,7
FIN
35
44,4
57,2
65,4
IenW
54,7
61,8
61,1
61,4
JenV
40,8
47,0
51,9
57,0
LNV
27,2
30,5
40,7
OCW
41
42,1
51,5
69,3
SZW
48,8
48,7
61,1
60,2
VWS
37,1
58,1
65,9
73,4
AZ/DPC
144,5
148,7
195,9
235,5
Het meest actueel beschikbare beeld van de ontwikkeling in het aantal fte’s van de directies communicatie is via de volgende link te volgen. Tabel 8 is samengesteld op grond van deze data.1
Kunt u aangeven hoeveel interimmers momenteel worden ingezet bij de Rijksoverheid en welk percentage dit is ten opzichte van de totale personeelsomvang? Hoe beoordeelt u dat het rijksambtenarenbestand op dit moment tot wel vijftien ingevuld wordt door interimmers? Wat betekent dit voor de gemaakte kosten?
In 2023 bedroegen de uitgaven aan externe inhuur 15,4% van de totale personele uitgaven. Er worden geen gegevens bijgehouden van het geraamde aantal in te huren uren om het equivalent te kunnen berekenen van een fulltime-medewerker.
Externe inhuur bestaat uit de volgende hoofd- en subcategorieën:
In het regeerprogramma is afgesproken het aantal ambtenaren en externe inhuur substantieel terug te dringen. De ministeries zijn druk bezig om op een verantwoorde en realiseerbare wijze aan dit voornemen uitvoering te geven. In het commissiedebat Functioneren Rijksdienst van 6 november 2024 heb ik in dit kader toegezegd om in het eerste kwartaal van 2025 een plan van aanpak terugdringen externe inhuur aan uw Kamer te sturen.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Erkens c.s. (Kamerstuk 36 600 VII, nr. 21), ingediend bij de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, omtrent het invullen van de bezuinigingsopgave aan de hand van een heldere visie op hoe een kleinere overheid ook slagvaardiger kan zijn? Wanneer kan de Kamer de uitwerking hiervan verwachten?
Over de uitwerking van de verschillende over de rijksbrede taakstelling aangenomen moties, waaronder de motie Erkens c.s., informeer ik u via een separate Kamerbrief in het eerste kwartaal van 2025. In deze brief schets ik het proces dat de verschillende departementen doorlopen in het kader van genoemde rijksbrede taakstelling en geef ik onder andere aan wat de (rijksbrede) uitgangspunten zijn. In de Kamerbrief schets ik ook de rol en invulling van de Ministeriële Commissie die al in het Regeerprogramma is aangekondigd. Via deze Ministeriële Commissie werk ik deze regeerperiode – samen met mijn collega’s – aan een slagvaardigere en kleinere Rijksoverheid.
Kunt u een overzicht verschaffen van alle bestaande adviesorganen, zoals adviesgroepen, adviescolleges, taskforces, commissies, werkgroepen en overlegstructuren, binnen de Rijksoverheid? Kunt u hierbij het aantal voltijdsequivalenten (vte) en bijbehorende budgetten per orgaan specificeren?
Voor het meest volledige overzicht van adviescolleges verwijs ik u naar de link https://organisaties.overheid.nl/Adviescolleges/. Ik heb geen overzicht van het aantal voltijdsequivalenten en budgetten per orgaan.
Welke adviesorganen zijn de afgelopen tien jaar opgeheven of samengevoegd? Hoeveel adviesorganen zijn er opgericht de afgelopen tien jaar? Kunt u hierbij aangeven of dit tijdelijke, eenmalige of vaste adviesorganen zijn en in hoeverre zij hun termijn hebben overschreden?
Sinds 2010 wordt ieder jaar in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (JBR) aan Uw Kamer over de adviescolleges gerapporteerd die onder de Kaderwet adviescolleges vallen, met informatie over hun instelling, omvang en voor zover van toepassing hun expiratiedatum. Daaruit blijkt welke adviesorganen tijdelijk, eenmalig of vast zijn. Een actueel overzicht van deze en andere adviesorganen is online beschikbaar.2 In deze database is ook informatie opgenomen over de toepasselijke wetgeving (wel of niet toepasselijkheid Kaderwet adviescolleges, Wet open overheid, Ambtenarenwet 2017 en de CAO), alsmede specifieke wettelijke grondslag van het desbetreffende adviesorgaan. Uit de grondslag blijkt ook of de adviesorganen voor onbepaalde of bepaalde tijd zijn ingesteld. In de regel worden bij ad hoc commissies (voor een specifiek advies) en bij tijdelijke adviesorganen de termijnen niet overschreden: bij de instelling wordt namelijk ook de datum van opheffing geregeld. Tijdelijke adviesorganen die voor een bepaalde duur zijn ingesteld, zoals, voorheen, de Sportraad en het Adviescollege toetsing regeldruk, kunnen na de opheffingstermijn wel een keer worden verlengd en daarna wederom (opnieuw) worden ingesteld of zelfs voor onbepaalde tijd worden ingesteld. In het laatste geval is instelling bij wet noodzakelijk.
Hoe beoordeelt u de doelmatigheid van de huidige adviesorganen?
De laatste jaren is – net als bij de rijksdienst in het algemeen – bij het adviesstelsel als geheel een groei waar te nemen. Uit een enkele jaren geleden uitgevoerde evaluatie van de Kaderwet adviescolleges bleek dat het aantal adviescolleges, vooral eenmalige colleges, sinds 2018 sterk is toegenomen, ondanks de bedoeling van de Kaderwet om het adviesstelsel te versoberen.3
Bij eenmalige colleges zijn er minder waarborgen voor de onafhankelijkheid (ministeries hebben meer invloed op de samenstelling en de vraagstelling). Ook leidt het tot vertrek van expertise: door de snelle opkomst en verdwijning van eenmalige colleges, is er minder tijd en ruimte voor vaste colleges om expertise op te bouwen en te benutten. Verder hebben de ministeries in hun bestuurlijke en beleidsrol vooral informatie nodig uit de praktijk en de uitvoering. Ik zie meer in de versterking van de rol van uitvoeringsorganisaties en inspecties bij het ontwikkelen van wetgeving en beleid, dan in de groei van externe adviesorganen.
Welke stappen zet u om deze adviesorganen kritisch te evalueren en waar nodig af te bouwen wanneer zij hun doelen hebben bereikt?
Het is aan de afzonderlijke Ministers die de beheersverantwoordelijkheid hebben voor de desbetreffende adviesorganen, om het voortbestaan (periodiek) te beoordelen.
In hoeverre wordt er binnen een ministerie, of tussen ministeries, advies ingewonnen over exact hetzelfde of grotendeels hetzelfde beleidsonderwerp? Kunt u een concreet voorbeeld geven van een dergelijke overlap?
Er zijn veel beleidsonderwerpen die meerdere ministeries raken. Het is ook goed dat beleidsonderwerpen vanuit verschillende ministeries – vanuit een verschillend perspectief – worden belicht. Hierdoor ontstaat er ruimte voor discussie en tegenspraak. In de praktijk is het uitgangspunt dat ministeries zoveel als mogelijk (grenzeloos) samenwerken inclusief kritische reflectie. Dit laat onverlet dat het duidelijk moet zijn welk ministerie of welke ministeries een bepaald beleidsdossier trekken en hierop primair aanspreekbaar is. Mijn beeld is dat dit altijd praktisch wordt opgelost door afspraken te maken over welk ministerie «trekker» is.
Een voorbeeld is bijvoorbeeld het dossier arbeidsmarktkrapte, waar alle ministeries eigenlijk in meer of mindere mate mee te maken hebben (hetzij van uit een brede verantwoordelijkheid voor de arbeidsmarkt, vanuit een stelselverantwoordelijkheid en/of vanuit de beleidsmatige verantwoordelijkheid voor een specifieke sector).
Hoe wordt voorkomen dat advieswerk onnodig dubbel wordt uitgevoerd en welke controlemechanismen zijn hiervoor ingesteld?
Er is geen centraal zicht op of en zo ja in welke mate, advieswerk dubbel wordt uitgevoerd. Zoals aangegeven komt het voor dat bepaalde onderwerpen bij meerdere ministeries voor advies worden uitgezet. Zo voorzien alle ministeries hun bewindspersonen van advies voor de ministerraad, hetzelfde gebeurt voor de ambtelijke voorportalen. Ik zie dit echter niet als «onnodig», omdat ieder ministerie (en ieder bewindspersoon) het eigen perspectief en de eigen rol heeft. Bij twijfel over welk ministerie (primair) aan zet is op een beleidsdossier, wordt dit ambtelijk (of anders politiek) opgelost. Ik zou daar overigens geen nadere «controlemechanismen» voor willen instellen, omdat dit ook weer een extra (controle)laag creëert.
Kunt u aangeven hoeveel ambtenaren binnen de Rijksoverheid zich bezighouden met de coördinatie van overleggen tussen departementen, werkgroepen en/of adviesorganen? Zo nee, zou u dit niet willen weten? Zo ja, kunt u dit uitsplitsen naar beleidsniveau en uitvoering?
Dit is niet mogelijk. De rijksbrede (P-Direkt) data geven wel deels inzicht in de geregistreerde functienaam (binnen het Functiegebouw Rijk) en het functieniveau (zie ook de beantwoording van vraag 3). De beschikbare data geven echter geen beeld van de feitelijke werkzaamheden die worden uitgevoerd en of er sprake is van «coördinatie van overleggen tussen departementen, werkgroepen en/of adviesorganen». Dit inzicht verkrijgen zou naar verwachting onevenredig veel inspanning vragen ten opzichte van het inzicht dat daarmee verkregen wordt (aantallen zeggen nog niets over nut en noodzaak van werkzaamheden).
In hoeverre komt het voor dat verschillende ambtenaren binnen hetzelfde ministerie zich met overlappende of identieke taken bezighouden?
Daar heb ik geen informatie over.
Worden er evaluaties uitgevoerd om dergelijke doublures bloot te leggen en zo ja, wat waren de resultaten?
Er worden geen evaluaties uitgevoerd die specifiek tot doel hebben om dit te onderzoeken. Er worden wel periodiek beleidsevaluaties en beleidsdoorlichtingen uitgevoerd. Zeker in beleidsdoorlichtingen wordt uitgebreid beschreven of het gevoerde beleid doeltreffend en doelmatig is. Daarbij merk ik op dat, zeker als taken meerdere belangen raken, het juist wenselijk kan zijn dat verschillende medewerkers – vanuit en met verschillende perspectieven – bij deze taken betrokken zijn.
Hoeveel externe adviseurs en consultants worden er jaarlijks ingehuurd? Kunt u deze uitgaven uitsplitsen tussen eenmalig werk dat specifieke expertise vergt en werk dat ook uitgevoerd kan worden door het departement zelf?
Inhuur vindt vooral plaats bij (grote) uitvoeringsorganisaties die te maken hebben met piekbelasting en opdrachten met een tijdelijk en/of specialistisch karakter. In deze gevallen kan er vanuit doelmatigheidsoverwegingen gekozen worden voor het inhuren van externen. Daarnaast is externe inhuur een oplossing wanneer het op korte termijn niet lukt om het benodigde personeel in dienst te nemen. Departementen die kampen met personele tekorten of waarbij sprake is van beleidsintensiveringen kunnen op deze manier toch hun werkzaamheden uitvoeren. Externe inhuur vormt samen met de reguliere aanstellingen het totaal van de beschikbare personele capaciteit voor de taakuitoefening. Departementen leggen in hun jaarverslagen verantwoording af over de externe inhuur binnen hun departement. De gegevens over 2024 worden in mei 2025 gepubliceerd in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2024.
Wat waren de totale kosten voor externe inhuur de afgelopen tien jaar? Kunt u dit uitsplitsen per ministerie?
Zie onderstaande tabel, deze gegevens zijn afkomstig uit de Jaarrapportages Bedrijfsvoering Rijk 2014 t/m 2023.
Hoe wordt voorkomen dat de groei in adviesorganen en externen leidt tot verlies van regie binnen het ambtenarenapparaat?
De inzet van «externe inhuur» en het instellen van adviesorganen is, rijksbreed beschouwd en in vergelijking met het werk dat gedaan wordt via de «vaste structuren» (medewerkers in dienst), een uitzondering. Mijns inziens is er dan ook geen sprake van verlies van regie.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Kabinet krijgt tik op de vingers uit Brussel’ |
|
Pieter Grinwis (CU), Inge van Dijk (CDA) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de kritiek die het kabinet heeft gekregen van de Europese Commissie met het oog op de oplopende schulden en tekorten op de iets langere termijn? Ervaart u dit ook als een tik op de vingers?1
Ik heb kennisgenomen van de beoordeling van de Europese Commissie van het budgettair-structureel plan van Nederland en de Opinie van de Commissie ten aanzien van de ontwerpbegroting 2025 (Draft Budgetary Plan). Het kabinet heeft reeds bij de aanbiedingsbrief van het budgettair-structureel plan en de ontwerpbegroting op 17 september jl. de Kamers geïnformeerd over de inschatting dat Nederland zonder aanvullende begrotingsopgave niet zal voldoen aan de vereisten die de Europese regels stellen aan het uitgavenpad in het budgettair-structureel plan.2 Door de vergrijzingskosten en de oplopende rente-uitgaven lopen het tekort en de schuld na de kabinetsperiode zonder aanvullend beleid op boven de Europese referentiewaarden. Daarmee voldoet Nederland niet aan de eis om zonder aanvullend beleid het tekort en de schuld op middellange termijn (tot 2038) binnen de Europese referentiewaarden te houden. De beoordeling van de e Europese Commissie is zodoende in lijn met de eerder met uw Kamer gedeelde inschatting.
Het kabinet zet belangrijke stappen om het tekort tijdens de kabinetsperiode onder de 3% bbp te houden, op een incidentele overschrijding in 2026 na als gevolg van het affinancieren van militaire pensioenen. Gedurende de kabinetsperiode blijft de schuld onder 60% bbp.
Ziet u hierin aanleiding om de begroting aan te passen zodat voldaan wordt aan de Europese begrotingsregels? Of bent u voornemens om deze serieuze waarschuwing van de Europese Commissie te negeren? Hoe verhoudt dit zich tot uw miljoenennota, waarin staat dat «het kabinet hecht aan begrotingsdiscipline en gezonde overheidsfinanciën»?
Het kabinet hecht grote waarde aan de Europese begrotingsregels en gezonde overheidsfinanciën. In de Wet Hof is geformuleerd dat het kabinet trendmatig begrotingsbeleid voert met inachtneming van de Europese normen. Naast een eenmalige overschrijding van het tekort in 2026 als gevolg van het affinancieren van militaire pensioenen, blijven het EMU-saldo en de EMU-schuld naar verwachting tijdens de kabinetsperiode binnen de Europese referentiewaarden van -3% bbp en 60% bbp.
De begroting, welke de basis vormt van het Nederlandse budgettair-structureel plan voor de middellange termijn, is gebaseerd op nationale politieke afspraken over de financiële kaders gedurende de kabinetsperiode, zoals vastgelegd in de Miljoenennota. Op deze manier kan Nederland voorspelbaar en trendmatig begrotingsbeleid voeren. Het kabinet zal niet een ander budgettair pad aan de Europese Commissie voorleggen dan de door het kabinet vastgestelde kaders. Het kabinet heeft wel afgesproken, zoals vastgelegd in het Hoofdlijnenakkoord en de Miljoenennota, om maatregelen te nemen als het tekort tijdens de kabinetsperiode dreigt op te lopen tot boven de 3% bbp.
Het kabinet zet een eerste stap om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen, door het uitgavenniveau structureel te beperken. Deze maatregelen verminderen de overheidsuitgaven vanaf 2027 ten opzichte van het basispad. Ook volgende kabinetten zullen stappen moeten zetten om de overheidsfinanciën op de middellange termijn houdbaar te houden en schuld en tekort binnen de Europese referentiewaarden te houden.
In RTL Z gaf u aan dat u bezuinigingen niet uitsluit als de financiën op de lange termijn niet verbeteren; wat is in dat licht het concrete voorstel van het kabinet? Welke aanvullende bezuinigingen gaat u in de komende tijd voorstellen?
Zie antwoord bij vraag 2.
Dit kabinet begon met de laagste staatsschuld van de afgelopen tien kabinetten, kunt u aangeven waarom dit kabinet ervoor kiest om deze staatsschuld weer op te laten lopen door het extra uitgeven van 8 miljard in uw eerste begroting?
Zie antwoord bij vraag 2.
Waarom kiest u er niet voor om deze extra uitgaven te gebruiken voor het doorvoeren van noodzakelijke hervormingen en/of transities van de economie, maar kiest u ervoor om dit geld in te zetten voor consumptieve uitgaven die in het licht van de vergrijzing de problemen alleen maar vergroten in plaats van oplossen, zoals de verlaging van het eigen risico?
Zoals vastgelegd in het Regeerprogramma en de Miljoenennota, zet dit kabinet zich in voor een gezonde en sterke economie. Zo maakt dit kabinet werken lonender, zet het kabinet stappen om het woningtekort aan te pakken, versterkt het kabinet het vestigingsklimaat en maakt dit kabinet zich hard voor economische weerbaarheid en (inter)nationale veiligheid. Ook blijft het kabinet bijvoorbeeld via het klimaat- en transitiefonds investeren in de verduurzaming van de economie en energietransitie.
Hoe rijmt u het «rechttrekken van de [overheidsschuld op de] lange termijn», zoals u aangaf bij RTL Z, met de stijgende zorguitgaven en de vergrijzing, waar dit kabinet vooralsnog geen keuzes in maakt?
In het Regeerprogramma staat hoe het kabinet op verschillende domeinen nationaal inzet op de vergrijzingsbestendigheid van Nederland, via keuzes op financieel-economisch gebied en een brede arbeidsmarktagenda voor arbeidsmarktkrapte.
Ook onderschrijft het kabinet het belang van begrotingsdiscipline. Nederland heeft een goede uitgangspositie door onder meer de koppeling van onze AOW-leeftijd aan de levensverwachting en de (nog altijd) relatief lage overheidsschuld. Het kabinet zet een eerste stap om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen, door het uitgavenniveau structureel te beperken. Deze maatregelen verminderen de overheidsuitgaven vanaf 2027 ten opzichte van het basispad. Ook volgende kabinetten zullen stappen moeten zetten om de overheidsfinanciën op de middellange termijn houdbaar te houden en schuld en tekort binnen de Europese referentiewaarden te houden.
Wat zijn volgens u de tien meest effectieve ombuigingen en lastenverzwaringen die die de verslechtering van de overheidsfinanciën als gevolg van vergrijzing tegengaan? Welke van deze tien maatregelen overweegt u te treffen?
Het kabinet zet een eerste stap om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen, door het uitgavenniveau structureel te beperken. Deze maatregelen verminderen de overheidsuitgaven vanaf 2027 ten opzichte van het basispad. Ook volgende kabinetten zullen stappen moeten zetten om de overheidsfinanciën op de middellange termijn houdbaar te houden en schuld en tekort binnen de Europese referentiewaarden te houden. Aanvullende maatregelen voor de uitgaven op langere termijn – mede in het licht van de vergrijzing – die verder gaan dan de Miljoenennota zijn nu niet aan de orde.
Overweegt u in het licht van de verslechterende overheidsfinanciën én de recente verhoging van de hypotheekrenteaftrek ook maatregelen in het domein van de fiscale behandeling van het eigenwoningbezit, zoals het versoberen van de hypotheekrenteaftrek of het terugdraaien van de nu voorliggende verruiming?
In augustus heeft het kabinet een koopkrachtpakket voorgesteld waarbij ervoor is gekozen om het gezamenlijke basistarief los te laten, het tarief in de eerste schijf te verlagen en het tarief in de tweede schijf te verhogen. De wijziging van de hoogte van het maximale aftrekpercentage is daar het gevolg van. Dit hogere tarief geldt naast voor de hypotheekrenteaftrek ook voor het inkomen binnen de betreffende schijf. Het maximale aftrekpercentage beweegt mee met het tarief in de tweede schijf. Iedere wijziging van het percentage in de tweede schijf heeft zo automatisch gevolgen voor het maximale aftrekpercentage. Dit geldt niet alleen voor de hypotheekrenteaftrek maar voor alle grondslagverminderende posten. In het hoofdlijnenakkoord is ook de keuze gemaakt om de fiscale positie van de eigen woning niet te wijzigen. Dit is een bewuste keuze om onzekerheid op de woningmarkt tegen te gaan. Het kabinet heeft mede daarom ook niets gewijzigd aan de bestaande systematiek. Het kabinet houdt zich daarnaast aan het Belastingplan zoals daar in de Tweede Kamer over is gestemd.
De ontkoppeling van ontwikkelingshulp |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Eelco Heinen (VVD), Reinette Klever (PVV) |
|
![]() |
Kunt u uw uitspraak bevestigen dat er over het besluit om de ontwikkelingshulp niet langer te laten meestijgen met de economische groei uitgebreid gesproken is en dat daar alle partijen bij betrokken zijn geweest?1
Het kabinet heeft ervoor gekozen om in de begroting het ODA-budget niet te actualiseren voor de nieuwe BNI-raming in de Macro-Economische Verkenning (MEV) van het CPB, in het licht van de totale Rijksbrede problematiek. Daarom is het ODA-budget niet bijgesteld met EUR 319 miljoen in 2025. Binnen de meerjarenperiode gaat het om een bijstelling van cumulatief zo’n EUR 2 miljard. Uw Kamer is geïnformeerd over dit besluit met de Miljoenennota, de Ontwerpbegroting van BHO en de HGIS-nota. Deze stukken zijn behandeld en goedgekeurd in de ministerraad. Op 29 oktober is de Kamer aanvullend geïnformeerd over de BNI-koppeling middels een Kamerbrief (BZ2407724).
Tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen is gedebatteerd over het kabinetsbesluit.
In het voorjaar 2025 maakt het kabinet opnieuw de balans op. Op de uitkomst daarvan kan nu niet worden vooruitgelopen. Dat hebben de Minister-President en de Minister van Financiën ook gezegd tijdens de Algemene politieke Beschouwingen en de Algemene Financiële Beschouwingen.
Kunt u aangeven op welke momenten precies met coalitiepartijen gesproken is over het besluit om de ontwikkelingshulp niet langer te laten meestijgen met de economische groei?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich herinneren dat tijdens de Algemene Financiële beschouwingen door de toenmalige financieel woordvoerder van NSC – dhr. Tjebbe van Oostenbruggen – letterlijk gezegd is over het loslaten van de bni-indexatiekoppeling met de ontwikkelingshulpbudgetten: «En voor de helderheid: het is ook niet aan bod gekomen in de augustusbesluitvorming en het is ook niet daarbuiten besproken met onze fractie.»2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe deze uitspraak zich verhoudt tot uw stelling dat het besluit wel uitgebreid besproken is met alle partijen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het vervolg van de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp van woensdag 20 november 2024?
Zie antwoord vraag 1.
Kan u de volledige berekening sturen die achter de verdeling van de rijksbrede subsidietaakstelling over departementen ligt?
De taakstelling is verdeeld over de departementen naar rato van de omvang van de subsidies op de begrotingen (hierna: de grondslag). Bij de verdeling heeft het kabinet besloten om de subsidiebudgetten waarop in het hoofdlijnenakkoord al wordt omgebogen niet mee te tellen in de grondslag omdat hier anders twee keer op wordt omgebogen. Ook zijn enkele specifieke posten niet meegeteld waarvan het Hoofdlijnenakkoord aangeeft dat hier niet op wordt gekort. Ten slotte zijn subsidies niet meegeteld in de grondslag die zien op herstel en compensatie aan burgers (zoals subsidies voor Groningen en toeslagenherstel) of geld voor Oekraïne. In het antwoord op vraag 6 is een uitsplitsing gemaakt van de posten die niet zijn meegeteld.
Door het niet meetellen van deze posten daalt de totale grondslag van de subsidies waarover de taakstelling wordt geheven in 2029 van circa 14 miljard euro tot circa 3,9 miljard euro. Dit leidt tot een korting van circa 26% op de gehanteerde grondslag. Onderstaande tabel toont de berekening en de verdeling naar de departementale begrotingen.
De onderliggende beslisnota met deze berekening is tevens opgenomen in de actieve openbaarmaking van de Miljoenennota 2025 op Prinsjesdag (zie Beslisnota's Miljoenennota 2025 nota nummer 4).
Subsidiegrondslag (geen verminderingen)
15.994
15.191
14.220
13.449
13.990
Grondslag daalt met
– 9.527
– 9.787
– 9.353
– 9.134
– 10.127
Grondslag na verminderingen
6.467
5.403
4.866
4.315
3.862
Ombuiging als % van nieuwe totaal
– 4,3%
– 10,2%
– 16,4%
– 23,2%
– 25,9%
Generieke taakstelling subsidies rijksbreed
– 275
– 550
– 800
– 1.000
– 1.000
– 37
– 110
– 133
– 221
– 174
– 75
– 132
– 255
– 317
– 361
– 53
– 119
– 176
– 251
– 252
– 48
– 49
– 63
– 59
– 74
0
0
0
0
0
– 17
– 41
– 65
– 63
– 49
0
0
0
0
0
– 19
– 29
– 32
– 25
– 21
– 20
– 58
– 57
– 35
– 38
– 5
– 13
– 19
– 29
– 29
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Op welke wijze worden de subsidiebudgetten van de verschillende departementen berekend?
Bij de berekening is uitgegaan van de begrotingsstanden die op de departementale begrotingen onder het instrument «subsidies» staan in de Voorjaarsnota 2024 en bijbehorende eerste suppletoire begrotingen.
Welke departementen hebben de loon- en prijsbijstelling op subsidies toegekend en in hoeverre is daar rekening mee gehouden in de naar rato verdeling van de subsidietaakstelling? Is voor eventuele verschillen tussen departementen gecorrigeerd?
Voor de berekening van de subsidiegrondslag is de begrotingsstand Voorjaarsnota 2024 gehanteerd. Bij de Voorjaarsnota is de loon- en prijsbijstelling toegekend aan de departementale begrotingen. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hadden als enige departementen deze loon- en prijsbijstelling al verdeeld over hun subsidies. Daarnaast staat bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de nominale bijstelling (vergelijkbaar met loon- en prijsbijstelling) van de Algemene Kinderbijslagwet onder het instrument subsidies in de begroting. Hiervoor is de grondslag gecorrigeerd zodat deze departementen hiervan geen nadeel hebben ondervonden.
Heeft de definitie van wat een «subsidie» is een rol gespeeld in de wijze waarop de generieke subsidietaakstelling is ingevuld? Welke definitie van «subsidie» is hierbij gehanteerd en hoe is deze definitie gemotiveerd?
Bij de berekening is uitgegaan van een budgettaire definitie van het begrip subsidies, namelijk de begrotingsstanden die op de departementale begrotingen onder het instrument «subsidies» staan. De subsidietaakstelling is op basis van deze definiëring verdeeld over de verschillende departementale begrotingen.
Kunt u per departement aangeven wat de subsidiegrondslag bedraagt op de begroting van dat departement en hoe deze zich procentueel verhoudt tot de totale begroting?
Onderstaande tabel geeft voor het jaar 2025 het totaal aan uitgaven weer per begroting op de stand Voorjaarsnota 2024 (deze stand is ook gebruikt voor de berekening van de subsidietaakstelling). Bij de berekening van de subsidiegrondslag is een aantal posten niet meegeteld (zie het antwoord op vraag 1). Elke departementale begroting kent hetzelfde kortingspercentage in 2025 (4,3%) op de subsidiegrondslag in 2025. Het percentage van de subsidiekorting ten opzichte van de hele begroting verschilt omdat het aandeel van subsidies op de hele begroting wisselt per departement.
11.973
881 (7,4%)
58.079
1.760 (3,0%)
36.519
1.254 (3,4%)
4.986
1.130 (22,7%)
3.916
0 (0,0%)
11.185
410 (3,7%)
13.727
0 (0,0%)
14.740
437 (3,0%)
59.100
473 (0,8%)
27.104
122 (0,5%)
807
0 (0,0%)
22.367
0 (0,0%)
23.751
0 (0,0%)
Kunt u specificeren per departement op welke wijze de bezuinigingen in het hoofdlijnenakkoord in de verdeling van de taakstelling per departement zijn meegenomen?
Onderstaande tabel geeft per departement een overzicht van de subsidieposten die niet zijn meegeteld bij het berekenen van de subsidiegrondslag, onderverdeeld naar de volgende vier categorieën:
Prijsrisicobuffer naar 10% (categorie 1)
0
– 1.000
– 1.000
– 1.000
– 1.000
SDE excl. Klimaatfonds (categorie 2)
– 661
– 1.137
– 1.535
– 1.978
– 2.482
Klimaatfonds (categorie 2)
– 2.223
– 1.699
– 1.116
– 1.012
– 775
Subsidies NGF ronde 1–3 (categorie 3)
– 460
– 366
– 143
– 87
– 14
Steun Oekraïne (categorie 4)
Herstel Groningen (categorie 4)
– 185
– 201
– 28
– 3
0
Coronamaatregelen (categorie 4)
– 15
– 12
– 11
– 18
– 6
Maatschappelijke diensttijd (categorie 1)
– 105
– 155
– 200
– 200
– 200
Brede brugklassen en School en Omgeving (categorie 1)
– 55
– 210
– 210
– 210
– 210
Klimaatfonds (categorie 2)
0
– 7
0
0
0
Fonds Onderzoek en Wetenschap (categorie 2)
– 85
– 85
– 84
– 87
– 87
School en Omgeving (categorie 2)
– 320
– 248
– 279
– 279
– 281
Non-ODA (categorie 2)
– 8
– 8
– 8
– 8
– 8
Subsidies NGF ronde 1–3 (categorie 3)
– 241
– 211
– 176
– 32
– 14
Zorgarbeidsmarktbeleid (categorie 1)
0
– 130
– 130
– 130
– 130
Publieke gezondheid (categorie 2)
– 592
– 467
– 469
– 467
– 468
Zorgarbeidsmarktbeleid (categorie 2)
– 538
– 408
– 358
– 358
– 358
Subsidies NGF ronde 1–3 (categorie 3)
– 41
0
0
0
0
Steun Oekraïne (categorie 4)
– 15
– 4
0
0
0
Coronamaatregelen (categorie 4)
– 48
0
0
0
0
Klimaatfonds (categorie 2)
– 74
– 95
– 101
– 76
– 22
Transitiefonds (categorie 2)
– 1.198
– 480
– 144
– 59
– 25
Subsidies NGF ronde 1–3 (categorie 3)
– 70
– 62
– 53
– 88
– 16
ODA (categorie 2)
– 1.058
– 1.163
– 1.315
– 1.305
– 1.291
Non-ODA (categorie 2)
– 1
– 1
– 1
– 1
– 1
Subsidies buitenlandse handel (categorie 3)
– 35
– 38
– 40
– 40
– 40
Klimaatfonds (categorie 2)
– 511
– 401
– 361
– 362
– 367
Subsidies NGF ronde 1–3 (categorie 3)
– 27
– 12
– 6
0
0
ODA (categorie 2)
– 35
– 36
– 36
– 36
– 36
Non-ODA (categorie 2)
– 69
– 70
– 70
– 67
– 66
Steun Oekraïne (categorie 4)
– 33
0
0
0
0
Klimaatfonds (categorie 2)
– 158
– 198
– 173
– 161
– 140
Non-ODA (categorie 2)
– 11
– 2
– 2
– 9
– 9
Subsidies NGF ronde 1–3 (categorie 3)
– 127
– 139
– 29
– 46
– 42
Asiel (categorie 2)
– 27
– 27
– 27
– 27
– 27
Steun Oekraïne (categorie 4)
– 31
– 15
0
0
0
Nationaal Groeifonds uitfaseren (categorie 1)
– 150
– 634
– 1.180
– 929
– 1.955
Subsidies NGF ronde 1–3 (categorie 3)
– 20
– 20
– 20
– 15
– 11
Subsidies Defensie (categorie 3)
– 47
– 47
– 47
– 47
– 47
Toeslagenherstel (categorie 4)
– 2
0
0
0
0
Hoe is er bij het vaststellen van de verschillende subsidiebudgetten gecorrigeerd voor steun aan Oekraïne, herstel Groningen, de toeslagenaffaire en coronamaatregelen?
De totale grondslag is verlaagd voor steun aan Oekraïne, herstel Groningen, toeslagenherstel en coronamaatregelen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de laatste begrotingsbehandeling?
Ja.
De Meerjarige Productie Prognose 2024-II |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Meerjaren Productie Prognose (MPP) 2024-II van het Ministerie van Asiel & Migratie?1
Ja.
Was deze prognose bij u bekend toen de begroting van het Ministerie van Asiel & Migratie werd vastgesteld?
Nee. Op dat moment was de MPP 2024–1 bekend2.
Zo nee, op basis waarvan bent u akkoord gegaan met de enorme bezuinigingen op het COA en de IND in de komende jaren?
Het kabinet Rutte IV heeft bij Voorjaarsnota 2024 de MPP 2024–1 incidenteel verwerkt tot en met 2026. Daarnaast is in het Hoofdlijnenakkoord 2024–2028 afgesproken dat in samenhang met het asielmaatregelenpakket de asieluitgaven met 500 miljoen euro in 2027 en met 1 miljard euro vanaf 2028 worden verlaagd.
Zo ja, hoe verklaart u de grote verschillen tussen a) de verwachte instroom en b) de bezetting van COA-opvang in de begroting en de MPP? En hoe heeft u deze begroting goed kunnen keuren?
Zie het antwoord op vraag 3.
Op welke momenten hebt u overleg gehad over de begroting van het Ministerie van Asiel & Migratie en met wie?
Op 20 augustus jl. heb ik bilateraal overleg gehad met de Minister van Asiel en Migratie. Op 28 augustus jl. heeft het kabinet in de begrotingsraad de ontwerpbegroting 2025 van Asiel en Migratie besproken.
Hoe reageert u op de opmerkingen uit de brief van Algemene Rekenkamer, waar onder andere grote zorgen worden uitgesproken over de begroting van het COA ten opzichte van de verwachte bezetting van COA opvang?2 Deelt u deze zorgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft u deze begroting goedgekeurd?
De maatregelen uit het Hoofdlijnenakkoord, Regeerprogramma en de nadere uitwerking hiervan in de brief van de Minister-President van 25 oktober jl. moeten leiden tot een lagere asielinstroom en -bezetting. Zoals gebruikelijk zal het kabinet uw Kamer bij Voorjaarsnota 2025 informeren over eventuele budgettaire bijstellingen voor de begroting van Asiel en Migratie. Hierbij wordt de informatie uit de MPP 2024–2 betrokken.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk woensdag 6 november om 20.00u beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor donderdag 24 oktober om 9.00 uur aangezien de antwoorden op deze vragen relevant zijn voor de begrotingsbehandeling VWS?
Uiteraard zijn wij hiertoe bereid.
Hoeveel zorgorganisaties heeft het Ministerie van VWS sinds de oprichting van het Stagefonds Zorg ondersteund met stagesubsidies? Hoeveel geld is daar per jaar voor uitgekeerd? Ten behoeve van hoeveel stageplaatsen? Klopt het dat de middelen in het stagefonds de afgelopen jaren wel voor 100% benut zijn of dat er zelfs meer beroep op wordt gedaan dan wat er beschikbaar is?
Er is niet bijgehouden hoeveel zorgorganisaties gebruik hebben gemaakt van de subsidieregeling Stageplaatsen Zorg (hierna: Stagefonds) sinds de start van de regeling. Over het studiejaar 2022–2023 hebben 7.295 zorgorganisaties het stagefonds voor 58.102 fte gebruikt. Het Stagefonds werkt met een subsidieplafond van € 122 miljoen dat elk jaar volledig wordt benut. Dat heeft ook te maken met de inrichting van de regeling: op het moment dat er minder aanvragen worden gedaan wordt het bedrag per aanvraag verhoogd. Andersom wordt ook het bedrag per aanvraag verlaagd als er meer aanvragen worden gedaan. Zo past de vergoeding altijd binnen het beschikbare plafond. De berekening van de subsidie per zorgorganisatie hangt af van het totaal aantal zorgorganisaties dat een aanvraag indient. Ook de Algemene Rekenkamer stelt dat de uitgaven ondoelmatig zijn.
Hoeveel van het geld uit het Stagefonds Zorg werd gebruikt voor de begeleiding van mbo-studenten? Hoeveel daarvan werd gebruikt voor de begeleiding van hbo-studenten? Wat zijn de gevolgen voor de instroom van mbo-studenten voor opleidingen in de zorg wanneer het Stagefonds Zorg wegvalt?
Over het studiejaar 2022–2023 werd voor 13.549 fte aan subsidie voor hbo-studenten verstrekt en voor 44.553 fte aan mbo-studenten. In totaal gaat het om 58.102 fte.
De instroom van de studenten in het mbo is niet beperkt door het aantal stageplaatsen. Volgens het rapport van de Algemene Rekenkamer is het aantal stageplaatsen in de zorg niet nauw verbonden met de beschikbare subsidie.
Hoeveel tekorten aan stageplaatsen zijn er op dit moment in de zorg? Kunt u dit uitsplitsen naar de verschillende onderwijsniveaus?
Op 10 oktober 2023 is uw Kamer door de toenmalige Minister van OCW geïnformeerd over de stagetekorten in het hbo. Absolute cijfers ontbreken, maar ongeveer 29% van de ondervraagde studenten geeft aan dat het veel moeite kost om een stageplek te vinden. Vooral studenten gezondheidszorg, recht en gedrag & maatschappij zeggen meer moeite te hebben om een stageplaats te vinden. Voor het mbo heeft Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (hierna SBB) een stagebarometer gepubliceerd. Voor zorg, welzijn en sport breed was in 2023 een tekort van 885 stageplekken. Na het stopzetten van het Stagefonds blijft er vanaf 2028 € 40 miljoen beschikbaar om vakmanschap te bevorderen en afspraken in de akkoorden te maken om het Regeerprogramma uit te voeren. Bijvoorbeeld over voldoende instroom en doorstroom via opleiden en bij- en nascholing buiten het ziekenhuis.
Wat zijn de verwachte gevolgen van het niet verlengen van het Stagefonds Zorg op de personele capaciteit in de zorg?
Volgens het rapport van de Algemene Rekenkamer uit 2022 zorgt het Stagefonds niet voor meer stages. Het tekort aan stageplekken in de zorgsector kan niet opgelost worden met subsidie en dus een financiële aanpak zoals het Stagefonds. Daarmee is het Stagefonds ondoelmatig. Door de Algemene Rekenkamer is onderzocht of het stopzetten van de subsidie gevolgen heeft voor het stageaanbod. De conclusie is dat dit onwaarschijnlijk is.
Voor welk bedrag is in 2023 beroep gedaan op het Stagefonds Zorg? Hoeveel subsidie is aangevraagd en hoeveel daarvan is uitgekeerd?
Het subsidieplafond voor het studiejaar 2022–2023 was € 122 miljoen. Dit bedrag is volledig aangevraagd en uitgekeerd.
Welke gevolgen heeft het bezuinigen op het stagefonds voor de instellingen die stageplaatsen willen verlenen? Wat is de impact daarvan op de opleidingen, die van voldoende stageplaatsen afhankelijk zijn?
Volgens het rapport van de Algemene Rekenkamer uit 2022 zorgt het stagefonds niet voor meer stages. De Algemene Rekenkamer heeft onderzocht of het stopzetten van de subsidie gevolgen heeft voor het stageaanbod. De conclusie is dat dit onwaarschijnlijk is. Zorgaanbieders bieden stages aan om toekomstig personeel te werven en aan hen te binden. Dit is daarmee in hun eigen belang. Het stagefonds was daarbij slechts een financiële tegemoetkoming.
Tegelijkertijd ben ik, de Minister van VWS, met u van mening dat opleiden van zorgpersoneel blijvend onze aandacht verdient. Het is belangrijk om voldoende en goed toegerust zorgpersoneel op te leiden en te komen tot een goede verdeling tussen opleidingen binnen en buiten het ziekenhuis.
Na het stopzetten van het Stagefonds blijft er vanaf 2028 € 40 miljoen beschikbaar om vakmanschap te bevorderen en afspraken in de akkoorden te maken om het Regeerprogramma uit te voeren. Bijvoorbeeld over voldoende instroom en doorstroom via opleiden en bij- en nascholing buiten het ziekenhuis. Voor het einde van het jaar werk ik de leidraad vakmanschap en werkplezier uit. Deze genoemde middelen wil ik inzetten om afspraken te maken over voldoende instroom en doorstroom via opleiden en bij- en nascholing buiten het ziekenhuis.
Daarnaast blijf ik me inzetten voor voldoende en goed toegeruste zorgmedewerkers binnen het ziekenhuis en in de wijk. Zo heb ik op 11 oktober 2024 de Kamer geïnformeerd over mijn voornemen tot het publiceren van de subsidieregeling Strategisch Opleiden MSZ voor de subsidiejaren 2025 en 2026. Deze subsidieregeling stimuleert ziekenhuizen, umc’s en zelfstandig msz-klinieken strategisch op te leiden door bij- en nascholing.
Daarnaast stel ik per 2025 middelen beschikbaar om werkgevers te compenseren voor het opleiden van zij-instromers in de wijkverpleging via de regeling Werkgeverskosten opleiden wijkverpleging. Naast strategisch opleiden en bij- en nascholing blijf ik investeren in het bekostigen van een groot aantal (medische) vervolgopleidingen via de beschikbaarheidsbijdrage.
Wat zijn de verwachte gevolgen van het niet verlengen van het Stagefonds Zorg voor het aanbod van stageplekken in Caribisch Nederland en de personele capaciteit in de zorg in Caribisch Nederland?
Het Stagefonds is recent niet gebruikt voor instellingen in Caribisch Nederland.
Hoeveel transvrouwen hebben sinds 2019 gebruik gemaakt van de subsidieregeling borstprothesen? Kunt u hiervan een overzicht per jaar leveren? Kunt u toelichten waarom ervoor gekozen is om de subsidieregeling niet te verlengen na 2028?
Sinds 2019 hebben 623 transgender vrouwen gebruik gemaakt van de subsidieregeling. Een overzicht per jaar is te zien in de onderstaande tabel met het aantal toekenningen benoemd. Er wordt minder gebruik gemaakt van de regeling dan van tevoren werd verwacht. Het gebruik van de regeling, zowel de aanvragen als de toekenningen, neemt af. De beëindiging van de regeling is daarom een logische stap.
195
166
134
117
145
117
874
190
166
122
100
127
102
807
Huidig jaar. Er kunnen nog aanvragen binnenkomen.
Inclusief de toekenningen waarbij, door het niet uitvoeren van de behandeling, een terugvordering heeft plaatsgevonden. Dit betreft enkele gevallen.
In welke gevallen zouden transvrouwen borstprothesen niet meer vergoed krijgen als de subsidieregeling borstprothesen zou worden afgeschaft en in welke gevallen nog wel?
Transgender vrouwen kunnen na het verlopen van de regeling alsnog een vergoeding ontvangen voor borstprothesen vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) als zij voldoen aan de geldende criteria die gesteld worden voor agenesie/aplasie bij cisgender vrouwen. Dat is het geval als er geen plooi onder de borst aanwezig is en er minder dan 1 centimeter klierweefsel is. In alle andere gevallen moeten transgender vrouwen, net als cisgender vrouwen, de behandeling zelf betalen.
Kunt u nader toelichten op basis waarvan de keuze is gemaakt om een structurele korting toe te passen op het niet-verplichte budget voor oorlogsgetroffenen en herinnering Tweede Wereldoorlog?
Ik, de Staatssecretaris van Jeugd, Preventie en Sport, sta voor een kwalitatief hoogwaardige zorg- en dienstverlening aan oorlogsslachtoffers en voor de continuïteit van de huidige infrastructuur om de Tweede Wereldoorlog te herdenken en herinneren.
Tegelijkertijd besef ik dat de aangekondigde bezuinigingen ook dit beleidsterrein raken. Ik heb echter een maximale inspanning gedaan om de impact hiervan te minimaliseren. Ik kies er voor om de bestaande infrastructuur van veldpartijen te behouden, er wordt dus niet bezuinigd op bijvoorbeeld de herinneringscentra en de zorg en ondersteuning aan oorlogsslachtoffers. De bezuiniging bestaat met name uit het afzien van het opzetten van nieuw beleid en extra investeringen in de WOII sector.
Kunt u aangeven hoeveel personen in de afgelopen jaren zijn geholpen door het Joods Maatschappelijk Werk? Kunt u per jaar aangeven welke daling u voorziet in aanvragen en welk financieel gevolg dit heeft?
In 2023 had JMW in totaal ongeveer 1.975 cliënten. Voor de daling van het aantal cliënten, baseren we ons op de prognoses van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over het aantal cliënten dat een beroep doet op de wetten en regelingen voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen. De afgelopen jaren was deze daling iets meer dan 8% per jaar. De prognose van de SVB is dat deze doelgroep de komende jaren met 8–10% per jaar daalt. Op basis van deze prognose wordt verwacht dat de primaire doelgroep van JMW die bestaat uit eerste generatie oorlogsgetroffenen, met een vergelijkbaar percentage zal afnemen. Aangezien de kosten niet evenredig afnemen met de afname van de doelgroep, is de afname van de kosten vanaf 2027 begroot op 3%-4% per jaar.
Hoeveel aanvragen zijn er sinds 2023 geweest voor de subsidieregeling Intergenerationeel wonen? Hoeveel aanvragen staan op dit moment nog open en zullen zij nog wel gebruik kunnen maken van de subsidieregeling? Hoeveel geld is nog onbesteed binnen de subsidieregeling? Hoeveel geld wordt er gemiddeld uitgekeerd per aanvraag?
In 2023 is er door 8 organisaties subsidie aangevraagd en in 2024 door 4 organisaties. Er is gemiddeld € 100.000 per organisatie aangevraagd. Er zijn op dit moment geen openstaande aanvragen omdat het tijdvak van 2024 reeds is gesloten. Vanaf 18 november 2024 t/m 30 april 2025 is het weer mogelijk om subsidie aan te vragen. Dit is het laatste tijdvak van deze subsidieregeling dat open wordt gesteld. In 2023 was er een onderuitputting van +/- € 3, 5 mln. en in 2024 was er een onderuitputting van +/- € 7,7 mln. In 2023 was het subsidieplafond € 3,9 miljoen en in 2024 € 7,8 mln. Voor aanvragen hoger dan € 25.000, geldt dat 50% uit wordt betaald bij verlening en 50% bij vaststelling. De 50% die uit wordt betaald bij vaststelling, komt ten laste van het plafond van het jaar waarin de vaststelling plaatsvindt.
Wanneer wordt de Kamer exact geïnformeerd over de nadere invulling van het bedrag van 16 miljoen ter bevordering van de sociale cohesie?
De komende periode zal de vormgeving van de beleidsinzet ter bevordering van cohesie tussen samenwonende generaties nader worden uitgewerkt. Het streven is om de Kamer in de loop van 2025 te informeren over de nadere invulling van de beschikbare (en vanaf 2028 structurele) € 16 miljoen ter bevordering van de sociale cohesie.
Hoeveel patiënten maken op dit moment gebruik van de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden (SOV)? Om wat voor soort zorg gaat het hierbij en welke groepen worden hier bediend?
Het is niet bekend voor hoeveel unieke patiënten gebruik wordt gemaakt van de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden (SOV). Het CAK verwacht voor 2024 52.000 declaraties en € 95 miljoen aan zorgkosten te vergoeden. Het gaat om eerstelijnsverblijf, farmacie, GGZ, huisartsenzorg, kraamzorg, paramedische zorg, tandheelkundige hulp, verloskundige zorg, wijkverpleging, ziekenhuiszorg en zorg aan zintuigelijk gehandicapten. Het gaat budgettair gezien met name om ziekenhuiszorg en GGZ-zorg. De subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden is bedoeld voor zorg aan onverzekerde personen die rechtmatig in Nederland verblijven. Deze groep is onder te verdelen in de volgende subgroepen:
Onverzekerde personen die wél verzekeringsplichtig zijn:
Onverzekerde personen die niet verzekeringsplichtig zijn:
De maatregel richt zich op deze laatste groep onverzekerde personen die niet verzekeringsplichtig zijn.
Hoeveel minder mensen kunnen gebruik maken van de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden (SOV) na de bezuiniging van € 40 miljoen per 2027? Hoe wordt de beoogde afweging gemaakt welke zorg vanaf 2027 wel en niet nodig is voor deze groep? Wat verstaat u onder acute zorg? Hoe verhoudt zich dit tot medisch noodzakelijke zorg?
Het is niet bekend voor hoeveel unieke patiënten gebruik wordt gemaakt van de SOV.
Acute zorg staat omschreven in artikel 1 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) als «zorg in verband met een ervaren of geobserveerde mogelijke ernstige of een op korte termijn levensbedreigende situatie als gevolg van een gezondheidsprobleem of letsel dat plotseling is ontstaan of is verergerd.» Deze zorg blijft voor iedereen beschikbaar.
Soms is zorg medisch noodzakelijk, maar is er geen levensbedreigende situatie. Voor Nederlanders die in het buitenland op vakantie zijn geldt bijvoorbeeld ook dat acute zorg direct wordt geleverd. Maar als zorg planbaar is (dus niet-acuut) wordt de zorg niet zomaar vergoed. Dan moet de zorgverzekeraar daar eerst toestemming voor geven.
Hoeveel levensjaren zou het naar verwachting kosten als er in 2027 ruim de helft van het budget voor de SOV wordt wegbezuinigd?
Dat valt niet te zeggen.
Welk deel van het budget van de SOV wordt gebruikt door toeristen en welk deel door dak- en thuisloze mensen?
Dit is niet bekend.
Wat betekent de ingeboekte bezuiniging op subsidies voor de regeling voor onverzekerbare vreemdelingen?
De regeling onverzekerbare vreemdelingen (OVV) is geen subsidieregeling, maar een wettelijke regeling. Dit is een andere regeling dan de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden (SOV). De OVV is bedoeld voor kosten van zorg aan onverzekerbare vreemdelingen. Dit zijn vreemdelingen die onrechtmatig in Nederland verblijven, zoals uitgeprocedeerde asielzoekers. De ingeboekte bezuiniging heeft geen invloed op het budget voor de OVV.
Wat voor gevolgen hebben de bezuinigingen naar onderzoek in kwaliteit en kwaliteitsverbetering van de zorg bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), het Zorginstituut en ZonMw? Hoeveel mensen verliezen hierdoor hun baan? Worden lopende onderzoeken afgerond? Hoe wordt bepaald op welke onderzoeken geschrapt wordt?
In de bijlage van de kamerbrief die u afgelopen maandag heeft ontvangen, heeft u kunnen lezen dat wij ervoor hebben gekozen om minder budget beschikbaar te stellen voor onderzoek en kwaliteit bij het RIVM, ZonMw en het Zorginstituut Nederland. De gevolgen hiervan voor RIVM en ZonMw, ook voor het personeel, worden nader in kaart gebracht. Het Zorginstituut voert de Subsidieregeling veelbelovende zorg uit. De regeling zal worden gestopt. Na het stoppen van de subsidieregeling kunnen geen nieuwe subsidies worden verleend. Onderzoeken waarvoor al subsidie is verleend worden conform planning afgerond.
Welke onderzoeken en programma's worden niet voortgezet bij het Zorginstituut doordat de regeling Veelbelovende zorg niet wordt verlengd?
De subsidieregeling Veelbelovende zorg stopt. Er was vaak sprake van onderuitputting. Na het aflopen van de subsidieregeling worden geen nieuwe subsidies verleend. Onderzoeken waarvoor al subsidie is verleend worden volgens planning afgerond. Zo wordt een huidig onderzoek naar neusdruppels met stamcellen bij pasgeborenen met hersenschade nog afgerond.
Hoeveel subsidie kreeg het Nederlandse Jeugdinstituut (NJI) en Stichting LOC waardevolle zorg de afgelopen jaren? Op welke manier is het doelmatig om € 2 miljoen te korten op beiden? Ten koste van welke taken gaat dit?
Stichting LOC en het Nederlands Jeugdinstituut (Nji) kregen over de periode 2022 tot en met 2024 de volgende bedragen.
2022
2023
2024
Stichting Loc
€ 440.000
€ 446.000
€ 447.600
Nji
€ 11.000.000
€ 12.500.000
€ 19.037.000
Het Nji kreeg in 2024 18 miljoen, hiervan is € 6,7 miljoen euro bestemd voor de uitvoering van de Hervormingsagenda jeugd, op dit gedeelte wordt niet gekort. Gezamenlijk voor beide instellingen is er met deze taakstelling een korting van € 1,7 miljoen euro ingeboekt. Per instelling is bekeken welke korting passend is. Beide organisaties zijn op de hoogte gesteld over de korting. Over welke specifieke taken dit gaat gaan we nog nader in gesprek met NJi en LOC.
Welke projecten en opdrachten zaten in de planning die door de circa € 2 miljoen oplopend tot structureel circa € 10 miljoen korting op de niet verplichte subsidie- en opdrachtenbudgetten Jeugd vanaf 2026 nu niet door kunnen gaan? In hoeverre raakt dit de afspraken van de Hervormingsagenda Jeugd?
Vanaf 2026 wordt het niet verplichte deel van het subsidie- en opdrachtenbudget gekort. Op het moment van inboeken van de taakstelling zijn hier nog geen verplichtingen voor aangegaan. Dit beperkt de ruimte, zeker vanaf 2028, om nieuwe regelingen, projectsubsidies en opdrachten in de toekomst te verstrekken. De middelen die reeds beschikbaar waren voor de uitvoering van de Hervormingsagenda zijn niet gekort met deze taakstelling.
Hoeveel subsidie wordt er in de duurzaam maatschappelijk vastgoed (DUMAVA) regeling beschikbaar gesteld voor specifiek de verduurzaming van sportverenigingen?
De regeling voor duurzaam maatschappelijk vastgoed (DUMAVA) is een subsidieregeling voor al het maatschappelijk vastgoed in Nederland. Samen met het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zorg ik ervoor dat sportverenigingen vanaf 1 april 2025 gebruik kunnen maken van deze regeling. Daarbij is 2025 een overgangsjaar, waarbij sportverenigingen voor verschillende maatregelen gebruik kunnen maken van zowel de BOSA als DUMAVA. Binnen de DUMAVA is er geen geld geoormerkt voor sportverenigingen. Het zijn algemene middelen. Specifieke schotten zijn onwenselijk. Voor 2025 is er momenteel € 358 miljoen begroot voor de DUMAVA.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de nog niet ingewilligde Stimulering bouw en onderhoud van sportaccomodaties (BOSA) aanvragen bij de DUMAVA-regeling terecht komen, aangezien de DUMAVA-regeling op dit moment niet openstaat voor sportorganisaties?
Samen met het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zorg ik, de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport, ervoor dat sportverenigingen vanaf 1 april 2025 gebruik kunnen maken van deze regeling. Hiervoor wordt momenteel een wijzigingsregeling opgesteld om dit juridisch ook mogelijk te maken. Verenigingen met een niet ingewilligde BOSA-aanvraag kunnen volgend jaar een nieuwe aanvraag indienen bij DUMAVA.
Hoeveel sportverenigingen kunnen er de komende jaren verduurzaamd worden met hulp van de BOSA-subsidie, als we uitgaan van de gemiddelde hoogte van aanvragen uit het verleden?
Allereerst moet ik, de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport, benadrukken dat het moeilijk is om hier exacte aantallen aan te koppelen, vanwege alle variabelen binnen de regeling. Bijvoorbeeld dat verenigingen meermaals een aanvraag kunnen indienen.
Voor 2025 is een budget van circa € 74 miljoen beschikbaar. Over de jaren heen kan ik grofweg concluderen dat 1/3 van dit bedrag naar verduurzamingsmaatregelen gaat. Dit betekent dat in 2025 een bedrag van circa € 24,5 miljoen uit de BOSA regeling gebruikt wordt voor verduurzamingsmaatregelen.
Concluderend is de verwachting dat in 2025 circa 900 sportverenigingen voor een totaal bedrag van circa € 24,5 miljoen verduurzamingsmaatregelen nemen. Voor de periode vanaf 2026 onderzoek ik de mogelijkheid de verduurzaming van sportverenigingen volledig bij DUMAVA te beleggen.
Wat bedoelt u precies met de zinsnee dat de bezuiniging van € 5 miljoen op onderzoek en innovatie voor de sport de sport «in de basis niet raakt»?
Deze middelen worden ingezet om onderzoek te doen, professionals te ondersteunen met kennis of om innovaties in de sport te ontwikkelen. Deze middelen worden niet ingezet ten behoeve van ondersteuning van sportverenigingen en -clubs of ten behoeve van het ondersteunen van mensen om te gaan of blijven sporten of bewegen. Zo worden subsidies aan bijvoorbeeld Jeugdfonds Sport en Cultuur en Fonds Gehandicaptensport Nederland niet geraakt.
Welke specifieke maatregelen worden geschrapt met de € 10 miljoen bezuiniging op het specifieke uitkering (SPUK) Sportakkoord 2?
De SPUK Sportakkoord zijn middelen voor gemeenten om uitvoering te geven aan het Sportakkoord. De bestuurlijke afspraken met gemeenten en de sportsector met betrekking tot het Sportakkoord lopen tot eind 2026. De middelen worden geschrapt vanaf 2027. Zoals afgesproken met de Tweede Kamer willen we deze eerst goed evalueren, alvorens we besluiten hoe en op welke manier we hier mee doorgaan. Er is nu nog geen vervolg vastgesteld voor het Sportakkoord.
Welke specifieke taken gaat NOC-NSF loslaten naar aanleiding van de € 900.000 bezuiniging?
De bezuiniging van € 900.000 in de sportsector gaat in vanaf 2027. De projectsubsidie aan NOC*NSF, waarmee de afspraken die in Sportakkoord II zijn gemaakt worden uitgevoerd, is dan afgelopen. In de lopende subsidie afspraken hoeft NOC*NSF niet te bezuinigen. Op basis van het dan in te zetten beleid worden nieuwe afspraken gemaakt met de sportsector waar eventuele middelen voor worden ingezet.
Ten koste van wat gaat de bezuiniging van € 400.000 op het Mulier instituut? Gaan andere instituten het sportonderzoek overnemen?
Er kunnen nu nog geen uitspraken worden gedaan wat er niet of minder onderzocht gaat worden door Mulier Instituut. In 2025 wordt er op de instellingssubsidie van Mulier Instituut nog geen bezuiniging gedaan. De bezuiniging van € 366.000 zal ingaan per 2026. In het eerste kwartaal van 2025 worden met Mulier Instituut besproken gemaakt welke onderzoeken wel, en welke onderzoeken niet zullen worden opgepakt. De kennisinstituten zijn momenteel met elkaar in overleg over hoe de onderzoeken zo goed mogelijk op elkaar kunnen worden afgestemd. Als Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport zal ik daar ook bij aansluiten.
Waar landt de generieke apparaatstelling? Om hoeveel fte gaat het? Kan dit uitgesplitst worden per uitvoeringsorganisatie? Hoe verhoudt zich dit tot eerdere berichtgeving dat de taakstelling op het ambtenarenapparaat niet bij uitvoeringsorganisaties terecht zou komen?
In antwoorden op Kamervragen is door de Minister van Binnenlandse Zaken aangegeven dat de generieke taakstelling op het apparaat een budgettaire taakstelling is.1 Daarbij is gesteld dat de Ministers zelf over de invulling gaan. Dit maakt dat ook de uitvoering onderdeel kan uitmaken van de taakstelling. De generieke taakstelling is toegepast voor het gehele VWS-concern. Dit is in 2025 een taakstelling van 1%, oplopend naar 2,5% in 2029 en structureel. Het toepassen van de generieke taakstelling is in lijn met de invulling van de taakstelling bij andere departementen.
In onderstaande tabel is een uitsplitsing gegeven van de generieke taakstelling per uitvoeringsorganisatie:
– 1%
– 1%
– 1,5%
– 2%
– 2,5%
Generieke taakstelling CCMO
– 0,1
– 0,1
– 0,2
– 0,2
– 0,3
Generieke taakstelling DUS-I
– 0,1
0
– 0,1
– 0,1
– 0,1
Generieke taakstelling ESTT
– 0,1
– 0,1
– 0,2
– 0,2
– 0,3
Generieke taakstelling GR
0
0
– 0,1
– 0,1
– 0,1
Generieke taakstelling NSR
0
0
0
0
0
Generieke taakstelling RVS
0
0
– 0,1
– 0,1
– 0,1
Generieke taakstelling SCP
– 0,2
– 0,2
– 0,3
– 0,4
– 0,5
Generieke taakstelling (a)CBG
– 0,1
– 0,1
– 0,1
– 0,1
– 0,1
Generieke taakstelling CIBG
– 0,5
– 0,5
– 0,7
– 0,9
– 1,1
Generieke taakstelling RIVM
– 5,2
– 4,6
– 6,3
– 7,9
– 9,4
Generieke taakstelling CAK
– 1,5
– 1,4
– 2,1
– 2,7
– 3,3
Generieke taakstelling CIZ
– 1,5
– 1,5
– 2,3
– 3,2
– 4,1
Generieke taakstelling CSZ
0
0
0
0
0
Generieke taakstelling Dopingautoriteit
0
0
– 0,1
– 0,1
– 0,1
Generieke taakstelling NVWA
– 1,4
– 1,5
– 2,2
– 3,1
– 3,9
Generieke taakstelling Nza
– 0,8
– 0,8
– 1,1
– 1,5
– 1,9
Generieke taakstelling PUR
0
0
0
0
0
Generieke taakstelling ZiNL
– 0,8
– 0,8
– 1,1
– 1,5
– 1,8
Generieke taakstelling ZonMw
– 0,6
– 0,6
– 0,9
– 1,2
– 1,4
Kunt u een volledig overzicht leveren van de bezuinigingen op de SPUKs, uitgesplitst per SPUK? Welke gevolgen, in het bijzonder op het vlak van seksuele gezondheid en preventie, ziet u naar aanleiding van deze bezuinigingen?
Onderstaande tabel toont het overzicht van de kortingen per specifieke uitkering die bij verwerking van het Hoofdlijnenakkoord zijn geboekt op de begroting van het Ministerie van VWS.
In het regeerprogramma is aangegeven dat het kabinet werkt aan het omzetten van specifieke uitkeringen in fondsuitkeringen, wat leidt tot meer autonomie voor gemeenten en minder administratie- en controlelasten bij alle overheden. Het kabinet werkt aan een afwegingskader dat voor iedere specifieke uitkering wordt
doorlopen om begin 2025 te komen tot een definitieve lijst van SPUKS die worden omgezet. Hierbij wordt onder andere gekeken naar wat de consequenties zijn van omzetting van een specifieke uitkering in een fondsuitkering in samenhang met de toegepaste korting. Dit geldt ook voor de specifieke uitkeringen aanvullende seksuele gezondheidzorg en op het gebied van preventie.
1
SPUK gezondheidsachterstanden1
0
0
0
– 1.536
– 1.535
– 1.535
2
SPUK Kansrijke start1
0
0
0
– 1.536
– 1.535
– 1.535
3
SPUK Valpreventie1
0
0
0
– 3.755
– 3.752
– 3.752
4
Brede SPUK
0
0
– 20.996
0
0
0
5
SPUK Versterking GGD'en
0
0
– 4.546
– 3.517
– 3.515
– 3.515
6
SPUK Heroïnebehandeling
0
0
– 1.333
– 1.236
– 1.235
– 1.235
7
SPUK Aanvullende seksuele gezondheidzorg
0
0
– 3.924
– 3.302
– 3.273
– 3.273
8
SPUK Transformatiemiddelen
0
0
-495
-495
0
0
9
SPUK aanpak huiselijk geweld
0
0
– 770
– 770
– 770
– 770
10
SPUK IZA
0
0
– 14.100
– 15.000
– 15.000
– 15.000
11
SPUK Mantelzorg1
0
0
0
– 900
– 900
– 900
12
SPUK randv. functies jeugdhulp
0
0
– 3.210
– 3.210
– 3.210
– 3.210
13
SPUK frictiekosten jeugd
0
0
– 6.000
– 6.500
– 2.800
0
14
SPUK Lokaal Sportakkoord1
0
0
0
– 1.000
– 1.000
– 1.000
15
SPUK Stimulering Sport
0
0
– 19.800
– 19.800
– 19.800
– 19.800
17
SPUK BRC1
0
0
0
– 7.230
– 7.230
– 7.230
16
SPUK Stimulering Sport – ontvangsten
0
0
– 2.500
– 2.500
– 2.500
– 2.500
betreft budget voor specifieke uitkeringen die t/m 2026 onderdeel zijn van de brede SPUK (regel 4)
Kunt u inzichtelijk maken waar de ombuigingen op de niet-verplichte ruimte van de verschillende artikelen terecht komen?
Hieronder treft u in de tabel (kolom Artikel onderdeel») een overzicht op welke artikelonderdelen de ombuigingen op de niet verplichte ruimte worden verwerkt op de VWS begroting.
Korting op niet verplichte ruimte art. 1 Volksgezondheid (art. 1.1)
SJPS
–
– 457
– 457
– 457
– 457
Artikel 1.1 Gezondheidsbeleid (Subsidies):
– Lokaal gezondheidsbeleid
Korting op niet verplichte ruimte art. 3 Langdurige Zorg en Ondersteuning (art. 3.1)
SLMZ
–
– 1.690
– 1.690
– 1.690
– 1.690
Artikel 3.1 Participatie en zelfredzaamheid van kwetsbare groepen (Subsidies):
– Toegang tot zorg en ondersteuning
– Passende zorg en levensbrede ondersteuning
– Inclusieve samenleving
– Overige
Korting op niet verplichte ruimte art. 3 Langdurige Zorg en Ondersteuning (art. 3.2)
SLMZ
– 5.000
– 7.522
– 7.522
– 7.522
– 7.522
Artikel 3.2 Langdurige zorg tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten (Subsidies):
– Kennis, informatie en innovatiebeleid
– Zorg merkbaar beter maken
Korting op niet verplichte ruimte art. 4 Zorgbreed beleid (art. 4.1)1
MVWS
–
– 2.050
–
–
–
Artikel 4.2 Opleidingen, beroepenstructuur en arbeidsmarkt (Subsidies):
– Overige
Korting op niet verplichte ruimte art. 5 Jeugd (art. 5.3)
SJPS
–
– 1.956
– 5.268
– 9.863
– 10.080
Artikel 5.3 Effectief en efficiënt werkend jeugdstelsel (Subsidies):
– Jeugdbeleid
Artikel Effectief en efficiënt werkend jeugdstelsel (Opdrachten):
– Jeugdbeleid
Korting op niet verplichte ruimte art. 6 Sport en bewegen (art. 6.4)
SJPS
–
– 4.525
– 4.850
– 5.600
– 5.600
Artikel 6.4 Sport verenigt Nederland (Subsidies):
– Kennis en innovatie
– Sportakkoord
Korting op niet verplichte ruimte art. 7 Oorlogsgetroffenen en Herinnering WOII (art. 7.1)
SJPS
–
– 100
– 1.300
– 2.200
– 2.200
Artikel 7.1 De zorg- en dienstverlening aan verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen WOII en de herinnering aan WOII (Subsidies):
– Overige
Per abuis is er weergegeven dat de korting op de niet verplichte ruimte op artikelonderdeel 4.1 «Positie cliënt en transparantie van zorg» wordt verwerkt. Dit is niet correct aangezien het wordt verwerkt op artikelonderdeel 4.2 «Opleidingen, beroepenstructuur en arbeidsmarkt».
Welke bezuinigingen op subsidies gaan al in 2025 in? Kunt u dit in een tabel aangeven?
In de ontwerpbegroting 2025 is de taakstelling 2025 als volgt verwerkt:
4 Zorgbreed beleid
€ 30
Dit bestaat voor € 20 miljoen uit hogere ontvangsten, en € 10 miljoen lagere uitgaven. De ontvangsten hebben betrekking op afrekening van eerder verstrekte subsidievoorschotten. De uitgaven zijn met € 10 miljoen naar beneden bijgesteld omdat verwacht wordt dat er op het totaalbedrag van € 676 miljoen enige onderuitputting zal optreden.
6 Sport en bewegen
€ 23
De ontvangstenraming is opgehoogd met € 23 miljoen in verband met verwachte terugontvangsten uit de SPUK Meerkosten Energie Openbare Zwembaden (MEOZ). De voornaamste verklaring hiervoor is dat gasprijzen gedurende de regeling lager uitvielen dan de op voorhand geschatte gasprijzen.
Totaal
€ 53
De altijd weer enorme meevallers op de rijksbegroting |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de overheid een positief begrotingssaldo had van 7,9 miljard euro over de eerste zes maanden van 2024?1
Ja.
Herinnert u zich dat de miljoenennota over 2022 een tekort voorspelde van 21,3 miljard euro2 en dat het tekort uitkwam op 0 volgens de bijgesteld CBS cijfers?3
Ja.
Herinnert u zich dat de miljoenennota over 2023 een tekort voorspelde van 29,6 miljard euro4 en dat het tekort uitkwam op 3,5 miljard volgens het financieel jaarverslag rijk? 5
Ja.
Herinnert u zich dat de miljoenennota over 2024 een tekort voorspelde van 31,7 miljard euro, een tekort van 3%?6
Ja. Om precies te zijn raamde het kabinet Rutte IV in de Miljoenennota 2024 een begrotingstekort van 31,7 miljard euro, wat overeenkwam met een begrotingstekort van 2,9% van het bbp.
Herinnert u zich dat er zich in deze jaren ook aanzienlijke extra uitgaven voordeden zoals het energie prijsplafond (vooral in 2023) en extra corona-uitgaven in 2022, die in de aard natuurlijk lastig te begroten waren?
Ja.
Zijn de ramingen in 2022, 2023 en 2024 realistisch geweest of niet? Of is er bewust conservatief geraamd bij de begrotingen, bij zowel de inkomsten als de uitgaven?
Het uitgangspunt voor de ramingen van het begrotingssaldo is realistisch ramen, wat betekent dat de ramingen een zo goed mogelijke inschatting zijn van de uitgaven en inkomsten. Er is dus geen sprake van conservatief ramen. Het kabinet gaat in zijn ramingen altijd uit van de meest actuele en beschikbare gegevens op dat moment. Hierbij gebruikt het kabinet de uitgavenramingen van departementen, de inkomstenramingen van de belasting- en premie-inkomsten en de meest actuele macro-economische inzichten uit de ramingen van het Centraal Planbureau (CPB).
Hierbij moet wel bedacht worden dat ook de beste raming nog steeds fors kan afwijken van de realisatie. Bepaalde situaties maken het ingewikkelder om te ramen. Bijvoorbeeld in de gevallen van de coronasteunmaatregelen en het prijsplafond was sprake van een zeer grote onzekerheid.
Als dat zo is, wat is de omvang van dat conservatief ramen geweest in elk van de drie jaren?
Het kabinet raamt op basis van de meest recente en beschikbare gegevens zo realistisch mogelijk.
Hoe verklaart u dat de regering nu al drie jaar achter elkaar tientallen miljarden minder tekort heeft dan voorspeld, terwijl vergelijkbare ontwikkelingen zich vroeger nooit voordeden in Nederland en ook in omliggende landen het begrotingssaldo niet elk jaar 2% tot 3% beter uitvalt dan geraamd?
Het kabinet is zich ervan bewust dat in de afgelopen jaren de realisaties meermaals positiever uitvielen dan de ramingen. De oorzaak hiervan lag voor een deel in incidentele factoren. Zo waren er aan de uitgavenkant meevallers aan corona-uitgaven en aan het prijsplafond energie, terwijl zich aan de inkomstenkant een groter dan verwacht anticipatie-effect voordeed als gevolg van wijzigingen in box 2. Ook zorgde de onverwachte inflatiepiek voor volatiliteit in de ramingen en een groot noemereffect.
Hiernaast zijn aan de inkomstenkant herhaaldelijk meevallers opgetreden. Deze concentreren zich in het bijzonder bij de vennootschapsbelasting (vpb) en volgen vaak uit nabetalingen door hogere winstrealisaties dan waar tijdens het boekjaar vanuit is gegaan.7 In dit verband heeft ook het CPB aangegeven dat economische grootheden zich de laatste jaren lastiger laten meten en ramen.8
Tot slot is er de afgelopen jaren aan de uitgavenkant een spanningsveld ontstaan tussen een ambitieuze investeringsagenda en beperkingen zoals bijvoorbeeld de krappe arbeidsmarkt en restricties rondom stikstof. De investeringsagenda was achteraf te optimistisch en gereserveerde budgetten kwamen niet geheel tot besteding. Hierdoor ontstond zogeheten onderuitputting. Hierover is uw Kamer meerdere malen geïnformeerd via de budgettaire nota’s en het focusonderwerp bij het Financieel Jaarverslag Rijk 2023. Het kabinet heeft zich ten doel gesteld om de begroting realistischer te maken door middelen in een meer realistisch kasritme te plaatsen en te verschuiven naar latere jaren. In de Miljoenennota is bijvoorbeeld voor circa 7 miljard euro aan budget uit 2024 doorgeschoven naar latere jaren. Mede hierdoor is het geraamde begrotingstekort over 2024 bij Miljoenennota 2025 fors afgenomen ten opzichte van de Voorjaarsnota (van –2,5% naar –1,6%) en is het verschil met de raming van het CPB fors verminderd. Gezien de aanhoudende krapte op de arbeidsmarkt zal realistisch ramen ook de komende jaren een prioriteit blijven.
Hierbij wil ik benadrukken dat het ook de verantwoordelijkheid is van de vakministers om de ramingen op hun eigen begrotingen zo realistisch mogelijk te maken. Daarom is het ook goed dat in de departementale jaarverslagen aandacht is voor de gerealiseerde onderuitputting per begroting.
Heeft u intern een realistische raming van het overheidstekort?
De meest actuele en meest realistische inschatting van het EMU-saldo en de EMU-schuld die het kabinet op dit moment kan maken is gepubliceerd in de Miljoenennota 2025.
Zijn er dit jaar nog meevallers in de belastinginkomsten die u kunt melden aan de Tweede Kamer?
De meest actuele raming van de belasting- en premie-inkomsten is verwerkt in de Miljoenennota 2025. Op dit moment zijn er geen mee- of tegenvallers in de belastinginkomsten te melden aan de Tweede Kamer. Ontwikkelingen in de inkomsten- en uitgavenramingen over 2024 worden in de Najaarsnota met het parlement gedeeld.
Wat is volgens u de meest realistische huidige raming van het tekort in 2024, in 2025 en in 2026? Kunt u daarvan een update sturen voor de Algemeen Financiële Beschouwingen?
De meest actuele en realistische raming van het begrotingssaldo in 2024, 2025 en 2026 is opgenomen in de Miljoenennota en betreft respectievelijk –1,6%, –2,8% en –3,7% van het bbp.
Kunt u deze vragen een voor een en voor de Algemeen Financiële Beschouwingen beantwoorden?
De ramingen en realisaties van het EMU-saldo |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Overheidstekort 2023 uitgekomen op 0,3 procent bbp»?1
Ja, daar ben ik mee bekend. Het CBS stelt in het bericht het EMU-saldo 2023 vast op -0,3 procent bbp. Dit is een verbetering ten opzichte van de verwachting van het kabinet bij Najaarsnota 2023 van –1,8 procent bbp. Op 25 maart is Uw kamer middels een brief2 geïnformeerd over de oorzaken van het verschil tussen de raming van het Ministerie van Financiën bij Najaarsnota en het realisatiecijfer van het CBS. Daarnaast zal in het Financieel Jaarverslag Rijk nader ingegaan worden op het verschil tussen de raming bij Miljoenennota 2023 en het FJR 2023.
Klopt het, zoals de studiegroep begrotingsruimte stelt, dat het EMU-saldo op basis van cijfers van het Ministerie van Financiën de laatste 15 jaar gemiddeld 0,7 procentpunt van het bruto binnenlands product (bbp) structureel te hoog werd ingeschat?
De onafhankelijke Beleidsdoorlichting voor de 17e Studiegroep Begrotingsruimte concludeert dat in de afgelopen 15 jaar de realisatie van het EMU-saldo gemiddeld 0,7 procentpunt positiever uitviel dan de raming in de Miljoenennota voorafgaand aan het Financieel Jaarverslag van het Rijk (FJR). Ten opzichte van de stand ontwerpbegroting is het ramingsverschil overigens nihil. Deze analyses zijn ook afhankelijk van de jaren die je erin betrekt. Hierbij valt op te merken dat tussen de laatste Miljoenennota in het begrotingsjaar zelf en de realisatie normaliter weinig nieuwe beleidsmatige aanpassingen worden verwacht, Het ramingsverschil tussen deze twee begrotingsmomenten wordt daarmee voornamelijk veroorzaakt door autonome ontwikkelingen. Wel is het zo dat eerdere inschattingen van beleidsmatige effecten doorwerken in de realisaties. Dat effect valt echter niet los te knippen.
De beleidsdoorlichting noemt ook een aantal redenen waarom het saldo in recente jaren in het bijzonder is meegevallen, zoals de krappe arbeidsmarkt, de ambitieuze plannen uit het coalitieakkoord en een positievere economische ontwikkeling dan verwacht, zoals het herstel vanuit de coronacrisis. Volgens de beleidsdoorlichting is in 11 van de 15 geanalyseerde jaren het EMU-saldo te negatief ingeschat; dit geldt zowel bij de ontwerpbegroting als bij de Miljoenennota voor het lopende jaar.
Kunt u een overzicht maken van de ramingsafwijking per jaar? Kunt u daarbij per jaar aangeven hoe groot de afwijking met de uiteindelijke realisatie was ten opzichte van de Miljoenennota, Voorjaarsnota én de Najaarsnota over hetzelfde begrotingsjaar?
Kunt u een kwalitatieve inschatting geven hoe de ramingsafwijking zich de komende jaren naar verwachting gaat ontwikkelen? Wilt u in uw antwoord in ieder geval opsplitsen in een deel over een inschatting van de uitgaven (plafondrelevant en niet-plafondrelevant), van de inkomsten, kastranscorrecties, het saldo van decentrale overheden en het noemereffect?
Het uitgangspunt voor de ramingen van het EMU-saldo is realistisch ramen, wat inhoudt dat er op voorhand geen sprake is van een ramingsafwijking. Tegelijkertijd zijn alle ramingen vanzelfsprekend omgeven door onzekerheid. De saldoraming bestaat uit een aantal elementen: de geraamde uitgaven op de verschillende begrotingshoofdstukken, de inkomstenraming van Financiën op basis van een econometrisch model en het saldo van decentrale overheden op basis van een lopend gemiddelde van het CBS. In de Voorjaarsnota is een toelichting opgenomen op de saldoraming van Financiën met toelichting op de recente ontwikkeling van de verschillende onderdelen. Zie hiervoor ook paragraaf 3.2 van de Voorjaarsnota 2024.
Welke ramingsafwijking kennen de ramingen van het Centraal Planbureau (CPB) in de afgelopen 15 jaar? Kunt u daarvan een overzicht maken?
Een overzicht van de ramingsverschillen per jaar is opgenomen in bijlage 1. De gemiddelde ramingsafwijking van het CPB tussen de stand bij de laatste Miljoenennota ten opzichte van de realisatiecijfers in het FJR is 0,7%. De gemiddelde afwijking van de raming van het CPB bij de ontwerpbegroting (Miljoenennota) ten opzichte van de realisatiecijfers van het CBS in het FJR in de afgelopen 15 jaar is -0,1%. De gemiddelde afwijking in de raming van het CPB en die van het kabinet liggen daarmee heel dicht bij elkaar.
Hoe lang kunnen we onderuitputting verwachten en voor hoe lang en voor welk bedrag staat dit nu in de raming van het Ministerie van Financiën en die van het CPB?
Gedeeltelijk is onderuitputting een jaarlijks terugkerend fenomeen. Via de begroting vragen departementen goedkeuring van het parlement voor een maximum aan uitgaven. Omwille van de rechtmatigheid mogen de uitgaven niet hoger zijn dan dit maximum, maar wel lager. Enige mate van onderuitputting is dus inherent aan de Nederlandse begrotingssystematiek. Op deze jaarlijkse onderuitputting wordt geanticipeerd door departementen de mogelijkheid te geven via de zogenoemde eindejaarsmarge maximaal 1% van de niet-bestede middelen op hun begroting mee te nemen naar het volgend jaar. Hier tegenover staat de zogenoemde in=uit-taakstelling. Om te voorkomen dat het uitgavenplafond wordt overschreden als gevolg van de eindejaarsmarge, wordt tegelijkertijd een even grote taakstelling ingeboekt voor het volgende jaar. De in=uit-taakstelling is dit jaar 4,9 miljard euro en daarmee historisch hoog. Naast de reguliere 1% eindejaarsmarge geldt voor investeringsmiddelen een 100% eindejaarsmarge. Dit betekent dat alle onderuitputting op deze investeringsmiddelen meegenomen mag worden naar volgende jaren. Voorbeelden hiervan zijn middelen uit het Defensiematerieelfonds, het Mobiliteitsfonds en het Klimaatfonds. Van de totale in=uittaakstelling betreft 2,8 miljard onderuitputting op de investeringsmiddelen.
De afgelopen jaren zien we een stijgende trend in de hoogte van de onderuitputting. Om hierop in te spelen, heeft het kabinet op eerdere momenten besloten om aanvullende onderuitputting in te boeken in de begroting van 2024 en 2025. De huidige begroting houdt voor 2024 rekening met 3,6 miljard euro aanvullende onderuitputting en voor 2025 met 2,3 miljard euro. Zie voor meer toelichting hierop paragraaf 4.1 van de Voorjaarsnota. In totaal moet dit jaar 8,5 miljard euro aan onderuitputting optreden om de aanvullende onderuitputting en in=uittaakstelling geheel in te kunnen vullen. Het deel wat aan het eind van het jaar niet ingevuld wordt, leidt tot saldoverslechtering ten opzichte van de raming.
Het inboeken van aanvullende onderuitputting heeft niet de voorkeur. Het is beter om budgetten op de departementale begrotingen in een realistisch bestedingsritme te plaatsen of onderuitputting met concrete maatregelen in de begroting te zetten. Ook de Kamer verzoekt via de motie Flach en Grinwis om stappen te nemen om de mate van onderuitputting te verminderen. In de Voorjaarsnota 2024 is daarom door middel van kasschuiven de begroting realistischer gemaakt. Dit heeft geresulteerd in 5,2 miljard euro aan kasschuiven vanuit 2024 en 4,1 miljard euro aan kasschuiven vanuit 2025. Samen met het totaal aan ingeboekte onderuitputting gaat de begroting in 2024 daarmee uit van 13,7 miljard euro verwachte onderuitputting en in 2025 11,3 miljard euro ten opzichte van de stand Miljoenennota.
Het CPB maakt onafhankelijk van het kabinet ook inschattingen voor zowel de uitgaven als de inkomsten. Het CPB verwacht dat een aantal uitgaven niet of pas later tot besteding komen dan op dit moment in de begroting staat. Dit komt onder andere door de combinatie van een krappe arbeidsmarkt en een expansief begrotingsbeleid. Het CPB verwacht vertraging bij onder andere de investeringen in defensie en infrastructuur. Ook boekt het CPB algemene onderuitputting in. Deze wordt niet verder aan specifieke posten toebedeeld en loopt geleidelijk af na 2024 omdat de arbeidsmarkt minder krap wordt en er meer tijd is voor het uitwerken en uitvoeren van plannen. Het CPB maakt geen onderscheid tussen onderuitputting en kasschuiven. Daarom is niet één-op-één een vergelijking te maken tussen de onderuitputting van het CPB en de onderuitputting in het Financieel Jaarverslag van het Rijk. Op vrijdag 26 april publiceert het CPB een ex ante doorrekening van de Voorjaarsnota waarin ook is terug te vinden met hoe veel onderuitputting zij rekening houdt voor 2024 en verder.
Kunt u nader toelichten welke meevallers er in 2023 in totaal waren en in 2024 verwacht worden aan zowel de uitgavenkant als aan de inkomstenkant?
Het Financieel Jaarverslag van het Rijk, dat op Verantwoordingsdag wordt aangeboden aan uw Kamer, bevat een compleet overzicht van alle ontwikkelingen in 2023 ten opzichte van de raming bij Miljoenennota 2023. Dit betreft niet alleen mee- en tegenvallers, maar ook nieuw beleid en onderuitputting. In de brief over de realisatie van het CBS over 2023 is reeds een aantal redenen benoemd voor het meevallende beeld ten opzichte van Najaarsnota. Het ging dan om de doorwerking van in het bijzonder om het feit dat directeur-grootaandeelhouders geanticipeerd hebben op de tariefsverhoging in box 2 die per 2024 ingaat. Eind 2023 is extra dividend uitgekeerd om deze tariefsverhoging voor te zijn. Door dit anticipatie-effect heeft de staat beoogde toekomstige inkomsten al in 2023 ontvangen. Daarnaast is (beperkte) aanvullende onderuitputting opgetreden en was er sprake van meevallers bij decentrale overheden.
In de Voorjaarsnota 2024 zijn de meevallers verwerkt die tot het moment van verzending van de Voorjaarsnota aan uw kamer hebben plaatsgevonden. Een aantal grote meevallers volgt uit lagere corona-uitgaven, de meevallers bij de uitvoeringsinformatie van VWS, SZW en OCW en lagere SDE-uitgaven. Daarnaast is de inkomstenraming in de Voorjaarsnota aangepast voor actuele inzichten in het economisch beeld, zoals geraamd door het CPB. Voor een integraal overzicht van alle mutaties op de begroting ten opzichte van de Miljoenennota verwijs ik u graag naar de Voorjaarsnota. De Bijlage Verticale Toelichting in de Voorjaarsnota geeft per begroting de verwachte meevallers op de uitgaven weer.
Deelt u de opvatting dat een raming met een kleine afwijking ten opzichte van de realisatie in principe het voeren van begrotingsbeleid ten goede komt?
Het streven is altijd een zo nauwkeurig mogelijke raming te gebruiken. Zoals staat toegelicht in de Voorjaarsnota, is de raming van het EMU-saldo door Financiën opgebouwd uit de uitgavenraming zoals opgenomen in de begroting en een zo actueel mogelijke raming van belastinginkomsten. Tussen raming en realisatie kan echter veel gebeuren, zowel door externe factoren als door nieuw beleid. De afgelopen jaren waren de afwijkingen bijzonder groot, onder andere als gevolg van de corona- en energiecrisis en de beleidsreactie daarop. Juist omdat het EMU-saldo volatiel is en daardoor moeilijk te ramen, wordt vanuit het trendmatig begrotingsbeleid gestuurd op een uitgavenplafond en een inkomstenkader. Dat betekent dat economische realisaties altijd zullen afwijken van economische ramingen.
Niettemin kan ook het EMU-saldo een relevante sturingsvariabele zijn, bijvoorbeeld als de grenzen van de Europese regels in zicht komen. Om ervoor te zorgen dat de EMU-saldoramingen zo realistisch mogelijk zijn, herijkt Financiën periodiek zijn inkomstenraming. Gezien de historisch hoge onderuitputting en kasschuiven aan de uitgavenkant van de begroting heeft het kabinet bij Voorjaarsnota stappen gezet om uitgaven in een realistischer kasritme te zetten. Dit verdient ook de komende tijd aandacht, omdat de krappe arbeidsmarkt de komende tijd een relevante factor zal blijven.
Deelt u de opvatting dat door grote afwijkingen en/of een gemiddelde overschatting van een dreigend tekort het begrotingsbeleid structureel te conservatief wordt ingestoken?
Het EMU-saldo is in recente jaren vaak positiever uitgevallen dan verwacht. Er is echter geen directe link met het begrotingsbeleid. Zoals bij het antwoord op vraag 8 is opgemerkt, zijn in het trendmatig begrotingsbeleid het uitgavenplafond en het inkomstenkader de sturingsinstrumenten. De beleidsdoorlichting geeft aan dat als er sprake is van structurele onderuitputting, dit aanleiding kan zijn om de raming in het volgende voorjaar aan te passen via kasschuiven. Dit leidt tot extra ruimte onder het uitgavenplafond wat ingezet kan worden voor andere (begrotings)doeleinden.
Het kan echter ook voorkomen dat aanvullende maatregelen – bovenop het handhaven van de kaders- nodig zijn. Dit was het geval na de financiële crisis toen de normen uit het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) werden overschreden. Begrotingsinspanningen op basis van het SGP worden vastgesteld op basis van berekeningen van de Europese Commissie. Lidstaten zijn verplicht om deze maatregelen op te volgen en mogen niet anticiperen op een beter dan verwachte uitkomst. Het is bovendien niet exact te kwantificeren hoe het saldo zou zijn uitgevallen zonder maatregelen, omdat de maatregelen zelf ook een uitwerking hebben op de economie en financiële stabiliteit.
Kunt u aangeven in welk van de afgelopen 15 jaar de overschatting van een dreigend tekort tot extra bezuinigingen heeft geleid, die -gebaseerd op realisatiecijfers van die jaren- achteraf niet echt nodig bleken te zijn? Kan dit ook gekwantificeerd worden?
Zie antwoord vraag 9.
Welke mogelijkheden en/of aanknopingspunten zijn er om de ramingen – en specifiek die voor het tekort – te verbeteren?
De raming van het EMU-saldo bestaat uit de optelsom van de onderliggende ramingen, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4.
Voor de inkomsten geldt dat deze ook afhankelijk zijn van beleidskeuzes, maar in belangrijke mate bepaald worden door de economische ontwikkeling. Het kabinet beoogt een zo actueel mogelijke raming op te stellen door deze meerdere keren per jaar bij te stellen. Om de raming zo trefzeker mogelijk te laten zijn, wordt gebruik gemaakt van drie informatiebronnen. Ten eerste de meest recente economische inzichten, zoals onafhankelijk geraamd door het CPB. De relatie tussen belastingontvangsten en de economie is bepaald op basis van econometrische schatting per belastingsoort, die periodiek wordt herijkt om deze actueel te houden. Ten tweede de geraamde effecten van beleidswijzigingen. De budgettaire effecten van verandering in wet- en regelgeving raamt het kabinet zo goed mogelijk, en worden getoetst door het CPB op redelijkheid, neutraliteit, en onzekerheid. Tot slot maakt het kabinet gebruik van de laatste inzichten in feitelijke kasontvangsten en het uitvoeringsproces bij de Belastingdienst. Deze inzichten uit de ontvangsten kunnen aanleiding geven om de raming bij te stellen. Alle drie de bronnen voor de raming van de belastingontvangsten kennen onzekerheid, dit is inherent aan het open-einde karakter van belastingheffing. Het kabinet maakt daarom zo transparant mogelijk hoe de raming tot stand komt, door deze uitgebreid toe te lichten in bijlages 4 en 5 van de Miljoenennota.
De raming van de uitgaven bestaat uit de som van de verschillende begrotingen. De afgelopen jaren was de onderuitputting op de begrotingen historisch hoog. Er is daarmee duidelijk een aanknopingspunt om deze ramingen te verbeteren. In de Voorjaarsnota is een stap gezet in het realistischer maken van de kasritmes, maar ook in de volgende budgettaire nota’s en onder nieuw kabinet zal scherp gekeken moeten worden naar het evenwicht tussen enerzijds de politieke ambities en anderzijds de grenzen van de uitvoeringscapaciteit, bijvoorbeeld door de krapte op de arbeidsmarkt.
Het EMU-saldo bevat ook het EMU-saldo van de decentrale overheden. Deze voeren hun eigen boekhouding, waardoor Financiën niet beschikt over de gegevens voor een gedetailleerde raming. Financiën baseert de raming van het saldo decentrale overheden op een lopend gemiddelde van CBS-realisaties.
Hoe duidt u de zeer omvangrijke ramingsafwijking van het begrotingssaldo uit 2023 in het kader van het advies van de studiegroep begrotingsruimte om het tekort te reduceren?
Het is niet aan de Minister van Financiën om zich uit te spreken over het onafhankelijke advies van de studiegroep begrotingsruimte.
Deelt u de opvatting dat het structureel overschatten tot verkeerde beleidskeuzes kan leiden, waardoor onnodige bezuinigingen plaats zouden kunnen vinden en/of het draagvlak voor het begrotingsbeleid wordt ondermijnd, omdat de indruk post kan vatten dat er stelslematig te conservatie wordt begroot?
Een realistische begroting is een begroting waarin maatregelen zijn opgenomen die ook daadwerkelijk zoveel mogelijk worden gerealiseerd met het bijbehorende budgettaire effect. Dat geeft zekerheid aan burgers en bedrijven en sterkt de geloofwaardigheid en doelmatigheid van beleid. Daarbij vormt een realistische begroting de basis van het begrotingsbeleid. Vanuit het trendmatig begrotingsbeleid wordt gestuurd op kaders voor de inkomsten en de uitgaven die bij de start van een kabinetsperiode worden vastgesteld. Daarmee wordt voorkomen dat er gestuurd wordt op een volatiel EMU-saldo dat onderhevig is aan beleidsmatige en macro-economische ontwikkelingen. Zie het antwoord bij vraag 8 voor een verdere toelichting over trendmatig begrotingsbeleid in relatie tot het EMU-saldo.
Wilt u deze vragen afzonderlijk binnen drie weken beantwoorden en in ieder geval naar buiten brengen voordat de Voorjaarsnota naar de Kamer wordt verzonden?
De beantwoording is binnen de termijn van 3 weken naar Uw kamer verzonden. Het was echter niet mogelijk om de verzending ook voor de Voorjaarsnota te laten plaatsvinden omdat deze vervroegd is uitgebracht op verzoek van de informateurs.
De uitwerking van het Europese begrotingsraamwerk |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Zijn de cijfers over de effecten van de herziene Europese begrotingsregels op het structureel primair saldo (SPS) en de uitgavengroei gedeeld in de brief van februari 2024 over het Raadsakkoord de meest recente? Verwacht u de komende tijd nog aanpassingen of updates in de raming van de effecten?
De Europese Commissie (de Commissie) heeft enkele weken geleden geactualiseerde, voorlopige berekeningen met de lidstaten gedeeld. In deze nieuwe berekeningen is het benodigde structureel begrotingssaldo dat lidstaten moeten behalen aan het einde van de aanpassingsperiode geactualiseerd aan de hand van de cijfers van in november gepubliceerde macro-economische aannames behorende bij het aankomende Vergrijzingsrapport 2024 van de Commissie. Op basis van deze nieuwe, voorlopige berekeningen zou Nederland moeten toebewegen naar een structureel primair begrotingssaldo van 0,3% van het bruto binnenlands product (bbp) in 2028 (zonder verlenging van de aanpassingsperiode) of 0,2% bbp in 2031 (met verlenging). In de Kamerbrief over het Raadsakkoord1 is gecommuniceerd dat Nederland moet toebewegen naar een structureel primair saldo van 0,7% bbp in 2028. Het verschil is het resultaat van de recent geactualiseerde macro-economische aannames uit het Vergrijzingsrapport 2024, die ten tijde van deze Kamerbrief nog niet beschikbaar waren.
In juni 2024 krijgen lidstaten een technisch referentiepad van de Commissie (wanneer zij een tekort boven 3% bbp of een schuld van 60% bbp hebben) of krijgen ze de gelegenheid om technische informatie aan te vragen (voor lidstaten onder deze referentiewaarden). De referentiepaden en technische informatie zullen worden gebaseerd op de cijfers uit de voorjaarsraming van de Europese Commissie, die in mei of juni 2024 verschijnt.
Het is hierbij goed om te noemen dat in de preventieve arm van de regels de Europese Unie geen alternatief uitgavenpad kan opleggen zolang het tekort kleiner is dan 3% bbp en de schuld lager is dan 60% bbp (voor de eerste ronde plannen wordt hiervoor de raming voor 2024 uit de voorjaarsraming gebruikt), ook niet in het geval Nederland een plan zou indienen dat niet voldoet aan de eisen die volgens de verordening worden gesteld aan het uitgavenpad. Voor de correctieve arm geldt dat de Commissie geen handhavingsmaatregelen kan voorstellen zolang het begrotingstekort onder de 3% bbp en de schuld onder de 60% bbp blijft. Voor het openen van buitensporigtekortprocedures in 2024 wordt gebruik gemaakt van realisaties in 2023 en de verwachtingen uit de voorjaarsraming.
Klopt het dat uit de herziene Europese begrotingsregels een opgave voor Nederland zou volgen waarin de SPS in 2028 (bij een vierjaarspad) + 0,7% zou zijn, terwijl de Studiegroep Begrotingsruimte uitgaat van een SPS van – 0,1% voor 2028?
De methode die door de Commissie (Debt Sustainability Analysis, DSA) wordt gebruikt is niet één-op-één vergelijkbaar met de methode die is toegepast door het onafhankelijke ambtelijke advies van de 17de Studiegroep Begrotingsruimte (SBR). De SBR adviseert het volgende kabinet om het reguliere begrotingstekort in 2028 te reduceren tot circa 2% bbp. Dit komt overeen met een structureel primair saldo van ca. -0,1%. Dit draagt onder huidige aannames voor rente en groei bij aan schuldstabilisatie. Het 17e SBR is een ambtelijk onafhankelijk advies voor de komende kabinetsperiode, en het is daarom aan het volgend kabinet om dit te wegen.
De Europese Unie richt zich in de nieuwe begrotingsregels op het structureel primair begrotingssaldo. Dit is het reguliere begrotingssaldo gecorrigeerd voor de stand van de economie en rentelasten. De Europese Unie hanteert een horizon tot tien jaar na de vier- of zevenjarige aanpassingsperiode (dit noemt de Commissie de middellange termijn). Dit betekent dat de Commissie vooruitkijkt naar 2038 (in het geval van een vierjarige aanpassingsperiode) of 2041 (in het geval van een zevenjarige aanpassingsperiode). Het uitgangspunt van de berekening van de Commissie is dat lidstaten gedurende deze horizon hun schuld geloofwaardig laten dalen (voor lidstaten met een schuld boven 60% bbp) of op een prudent niveau onder de 60% bbp houden (voor lidstaten met een schuld onder 60% bbp), en hun tekort onder 3% bbp houden. De Commissie rekent terug welk structureel primair begrotingssaldo daar voor nodig is aan het einde van de aanpassingsperiode (2028 of 2031), waarbij het uitgangspunt is dat ook de verwachte vergrijzingskosten in de jaren daarna zonder aanvullend beleid in voldoende mate kunnen worden geabsorbeerd.
De verschillen tussen de SBR en de berekeningen van de Commissie kunnen dus niet alleen op basis van verschillen in economische aannames worden verklaard en kunnen niet eenvoudig met elkaar worden vergeleken. De twee methoden hebben verschillende doelen en komen daarmee tot verschillende uitkomsten.
Lidstaten krijgen bij het opstellen van hun begrotingsplan de mogelijkheid om zelf een uitgavenpad voor te stellen, waarbij zij mogelijk kunnen afwijken van het referentiepad van de Commissie. Een voorstel voor een eventueel hoger uitgavenpad moet worden onderbouwd aan de hand van deugdelijke economische argumenten en op basis van kwantitatieve gegevens.
In welke mate verklaart het gebruik van verschillende aannames over groei, rentes, et cetera het in de voorgaande vraag genoemde verschil? Kan dit kwantitatief toegelicht worden?
Zie antwoord vraag 2.
Volgt uit het antwoord op de voorgaande twee vragen dat de budgettaire opgave die uit de herziene begrotingsregels volgt groter is dan die door de Studiegroep geadviseerd wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een inschatting geven hoeveel euro Nederland zou moeten ombuigen om ten opzichte van de SPS 2024 na afloop van het vier- of zevenjarenplan op een SPS van 0,7% te komen?
In de Kamerbrief over het Raadsakkoord2 is gecommuniceerd dat Nederland moet toebewegen naar een beoogd structureel primair saldo van 0,7% bbp in 2028. Op basis van geactualiseerde, voorlopige berekeningen zou Nederland moeten toebewegen naar een beoogd structureel primair begrotingssaldo van 0,3% van het bruto binnenlands product (bbp) in 2028 (zonder verlenging van de aanpassingsperiode) of 0,2% bbp in 2031 (met verlenging). Het verschil tussen deze cijfers is het resultaat van de geactualiseerde macro-economische aannames uit het Vergrijzingsrapport 2024, die ten tijde van de Kamerbrief over het Raadsakkoord nog niet beschikbaar waren.
Ook deze geactualiseerde berekeningen van de Commissie zijn op dit moment nog voorlopig en indicatief. Voor de beoordeling van de uitgavenpaden van de eerste ronde plannen zal de Commissie gebruik maken van economische prognoses uit de voorjaarsraming, die in mei of juni 2024 wordt gepubliceerd. Deze cijfers zijn bepalend voor het verschil tussen het verwachte en het te bereiken structureel primair saldo, en dus ook voor de ombuiging die een lidstaat moet maken om te voldoen aan de criteria die de Europese Unie stelt aan het uitgavenpad. Het is op dit moment moeilijk om te zeggen welk structureel primair saldo de Commissie voor 2028 zal ramen, omdat dit zal afhangen van de laatste economische ontwikkelingen en macro-economische aannames. Het is daarom nog niet te zeggen welke begrotingsopgave de Commissie voor Nederland zal berekenen.
Het is hierbij goed om te noemen dat in de preventieve arm van de regels de Europese Unie geen alternatief uitgavenpad kan opleggen zolang het tekort kleiner is dan 3% bbp en de schuld lager is dan 60% bbp (voor de eerste ronde plannen wordt hiervoor de raming voor 2024 uit de voorjaarsraming gebruikt), ook niet in het geval Nederland een plan zou indienen dat niet voldoet aan de eisen die volgens de verordening worden gesteld aan het uitgavenpad. Voor de correctieve arm geldt dat de Commissie geen handhavingsmaatregelen kan voorstellen zolang het begrotingstekort onder de 3% bbp en de schuld onder de 60% bbp blijft. Voor het openen van buitensporigtekortprocedures in 2024 wordt gebruik gemaakt van realisaties in 2023 en de verwachtingen uit de voorjaarsraming.
Om enige inschatting te geven van de omvang van de mogelijke ombuiging van het begrotingssaldo, kan de voorlopige Commissieberekening van het doel voor het structureel primair saldo in 2028 voor Nederland worden vergeleken met de raming van het structureel primair saldo in 2028. Dat geeft een beter beeld van de mogelijke benodigde budgettaire ombuiging dan een vergelijking met het verwachte structureel primair saldo in 2024. De uitkomst van de voorjaarsraming is nog niet bekend, daarom wordt in tabel 1 een bandbreedte getoond rondom de waarde van de herfstraming uit 2023. Daarbij is het belangrijk om te vermelden dat de geactualiseerde macro-economische aannames uit het Vergrijzingsrapport 2024 niet in deze raming voor de ontwikkeling van het saldo zijn meegenomen. Op basis van die cijfers zou het begrotingssaldo, tussen de 1,0 en 2,0 procentpunt van het bbp verbeterd moet worden.
Het is op dit moment niet goed mogelijk om deze ombuiging uit te drukken in een exact bedrag. Zowel het uiteindelijke doel voor het structureel primair saldo in 2028 als de Commissieraming voor het structureel primair saldo staan namelijk nog niet vast. Ter indicatie: een aanpassing van 1%-punt van het geraamde structureel primair saldo in 2028 zorgt voor een verandering van de benodigde opgave van ongeveer 12,5 miljard euro.
A
Voorlopige Commissieberekening van het doel voor het structureel primair saldo voor NL in 2028
0,3%
B
Bandbreedte rondom de waarde van de herfstraming van het structureel saldo in 2028
– 1,8% tot – 2,8%
C
Commissieraming rente-uitgaven in 2028
1,1%
D
Structureel primair saldo in 2028 (B plus C)
– 0,7% tot – 1,7%
E
Omvang mogelijke ombuiging (verschil A en D)
1,0% tot 2,0%
Kunt u eenzelfde schatting geven voor Frankrijk, Duitsland en Italië?
Voor de beoordeling van de uitgavenpaden van de eerste ronde plannen zal de Commissie gebruik maken van economische prognoses uit de voorjaarsraming, die in mei of juni wordt gepubliceerd. Daarom geldt dat het ook voor deze landen lastig is om op dit moment voor deze landen een inschatting te geven van de vereiste ombuiging, omdat de raming van het structureel primair saldo in 2028 zal afhangen van de laatste economische ontwikkelingen en macro-economische aannames.
Ook voor deze landen wordt de opgave bepaald door het voorlopige doel voor het primair saldo in 2028 te vergelijken met raming van de Commissie van het structureel primair saldo in 2028. De uitkomst van de voorjaarsraming is nog niet bekend, daarom wordt in tabel 2 een bandbreedte gepresenteerd rondom de waarde van de herfstraming uit 2023. Daarbij is het belangrijk om te vermelden dat de geactualiseerde macro-economische aannames uit het Vergrijzingsrapport 2024 niet in deze raming zijn meegenomen. Ook voor deze landen geldt dat het moeilijk is om de ombuiging uit te drukken in een exact bedrag. Zowel het uiteindelijke doel voor het structureel primair saldo in 2028 als de Commissieraming voor het structureel primair saldo staan nog niet vast.
Frankrijk
Duitsland
Italië
A
Voorlopige Commissieberekening van het doel voor het structureel primair saldo in 2028
0,8%
0,4%
3,5%
B
Bandbreedte rondom de waarde van de herfstraming van het structureel saldo in 2028
– 5,1% tot – 6,1%
– 1,5% tot – 2,5%
– 6,5% tot – 7,5%
C
Commissieraming rente-uitgaven in 2028
2,9%
1,3%
5,4%
D
Structureel primair saldo in 2028 (B plus C)
– 3,2% tot – 2,2%
– 0,2% tot – 1,2%
– 1,1% tot – 2,1%
C
Omvang mogelijke ombuiging (verschil A en D)
3,0% tot 4,0%
0,6% tot 1,6%
4,6% tot 5,6%
Hoeveel extra publieke investeringen in de groene transitie zijn er volgens u de komende tien jaar nodig? Kunt u dit kwantitatief toelichten?
Maatregelen om de klimaatverandering tegen te gaan zorgen voor een toenemend beslag op de overheidsfinanciën, zoals ook aangegeven in een brief van 2 september 2022 over de kabinetsvisie op de toekomst van de Economische en Monetaire Unie3. Om de Europese doelstelling van 55% emissiereductie in 2030 ten opzichte van 1990 te halen is volgens de Europese Commissie jaarlijks gemiddeld 360 miljard euro extra aan investeringen nodig, wat neerkomt op grofweg 2% van het jaarlijks EU BBP.4 Na 2030 loopt dit bedrag verder op. De schattingen over de verhouding tussen publieke en private investeringen lopen daarbij uiteen. Denktank Bruegel noemde in 2021 een verhouding van 1:4 tot 1:55, terwijl zij in een analyse uit 2023 spreekt6 van een verhouding 1:3. Bruegel projecteert dit op de 2% totale investeringsbehoefte en komt uit op circa 0,6% BBP extra jaarlijkse publieke investeringen. Bruegel haalt ook een studie aan die de totale publieke investeringsbehoefte hoger inschat, op 1,8% EU BBP per jaar.7 Bruegel merkt op dat het aandeel private investeringen hoger kan uitpakken als groene investeringen winstgevender worden gemaakt via regulering, belasting en een hogere CO2-prijs.
Volgens het kabinet is het daarom in de eerste plaats van belang om private investeringen te stimuleren door een goed en voorspelbaar systeem van CO2-beprijzing, bij voorkeur op Europees niveau, en een goede EU-taxonomie voor groene investeringen. Daarnaast zijn substantiële publieke investeringen nodig. Lidstaten kunnen daartoe goed gebruik maken van Europese middelen (waaronder de RRF inclusief REPowerEU, de EU-begroting en fondsen zoals het Moderniseringsfonds, het Innovatiefonds en het Sociaal Klimaatfonds) en kunnen daarnaast investeringen op de nationale begrotingen vergroten. Het combineren van hogere publieke investeringen met schuldafbouw vraagt om het stevig prioriteren van uitgaven en daartoe ook het doorlichten van uitgaven. Daarnaast zijn hervormingen mogelijk die de uitgavengroei op lange termijn (op gebied van o.a. pensioenen, sociale zekerheid en zorg) in toom houden. Dit zal voornamelijk van belang zijn in lidstaten waarin de vergrijzing een groot effect zal hebben op de overheidsfinanciën. Ook zijn maatregelen mogelijk die de belastingbasis verbreden of deze verschuiven naar minder verstorende bronnen. Ten slotte kunnen lidstaten investeringsbelemmeringen adresseren, de absorptiecapaciteit verbeteren en door een beter beheer de efficiëntie van publieke investeringen verhogen.
Kunt u een inschatting maken voor welk deel van de Nederlandse begroting aanspraak gemaakt zou kunnen worden op de extra ruimte die het raamwerk biedt voor cofinanciering van EU-fondsen? Hoeveel bedraagt dit maximaal komende kabinetsperiode?
In het herziene raamwerk worden de uitgaven aan de (verplichte) nationale cofinanciering van programma’s die worden gefinancierd door de EU uitgezonderd van het uitgavenpad. Dit houdt in dat fluctuaties in de uitgaven aan nationale cofinanciering gedurende de uitvoering van een plan niet tellen als overschrijding (of onderschrijding) van het uitgavenpad. Dit betekent dat hoger dan verwachte uitgaven aan cofinanciering (door bijvoorbeeld een snelle implementatie van investeringsprojecten die met EU-geld worden gefinancierd) niet hoeven te worden gecompenseerd door bezuinigingen elders en dat lager dan verwachte uitgaven aan cofinanciering ook geen ruimte geven voor hogere uitgaven elders. De uitgaven aan de nationale cofinanciering tellen wel gewoon mee in de berekening van de begrotingsinspanning die lidstaten moeten leveren om tot een geloofwaardige afbouw van schuld te komen, zodat de ambitie van het raamwerk gelijk blijft.
Het Europees statistische bureau Eurostat zal een kader opstellen voor de rapportage door lidstaten van statistische data over nationale cofinanciering van EU-programma’s. Dit betreft onder meer het format, de reikwijdte, de frequentie en de timing van het aanleveren van de data. Tot die tijd mogen lidstaten zelf schattingen doen van de nationale cofinanciering. Het kabinet zal navraag doen hoe deze afspraak moet worden toegepast.
Nationale cofinanciering vindt op dit moment vooral plaats binnen het Cohesiebeleid van de Unie. In Nederland worden daarbinnen de fondsen EFRO, ESF+ en JTF uitgevoerd. Naar verwachting van de Commissie zal Nederland in de periode 2021–2027 ca. 2,0 miljard euro aan nationale cofinanciering geven. Dat betekent een indicatief gemiddelde van 0,3 miljard euro per jaar.
Klopt het dat het uitgavenpad voor lidstaten die onder de 60%-schuld zitten enkel tot doel heeft die schuld onder de 60% te houden en niet te laten dalen? Zo ja, hoe kan het dan dat de budgettaire opgave die uit de herziene Europese begrotingsregels lijkt te volgen (alhoewel facultatief) groter is dan het kwantitatieve advies van de Studiegroep, terwijl in dat kwantitatieve advies verondersteld wordt dat de schuld gelijk (en dus onder de 60%) blijft?
Zie antwoord vraag 2.
Volgt uit voorgaande vraag dat de herziene begrotingsregels aan Nederland een grotere dan noodzakelijke budgettaire opgave zouden suggereren om onder de 3% en 60% te blijven? Wat is van een dergelijke opgave de economische onderbouwing?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Studiegroep uitgaat van een (relatieve) laagconjunctuur? Zo nee, hoe verklaart u anders dat het structurele saldo in de raming van de Studiegroep lager is dan het feitelijke saldo (bij laagconjunctuur is het structurele saldo lager)? Wat is de economische onderbouwing hiervan?
De Studiegroep gaat uit van de economische ramingen zoals gepubliceerd in de Macro-Economische Verkenningen van het CPB. Het CPB gebruikt zijn eigen inschatting van de output gap voor het economische scenario. De output gap is een technische, niet-observeerbare indicator die het verschil weergeeft tussen het gerealiseerde bbp en de potentiële productie (het voor conjunctuur geschoonde bbp). Bij een positieve output gap is het daadwerkelijke bbp hoger dan de potentiële productie, en is er dus sprake bij van een hoogconjunctuur. Bij een negatieve output gap is het daadwerkelijke bbp lager dan de potentiële productie, en is er sprake van een laagconjunctuur.
Om het geraamde feitelijke saldo voor 2028 te vertalen naar het structurele saldo gebruikt het CPB de output gap zoals de Europese Commissie die hanteert. Dit zorgt voor consistentie, omdat de Commissie voor toetsing aan de begrotingsregels ook haar eigen raming als uitgangspunt hanteert. Het feit dat het structureel saldo lager is dan het feitelijk saldo impliceert inderdaad dat er volgens de methode van de Europese Commissie in 2028 sprake is van een negatieve output gap (ofwel laagconjunctuur).
Welke rol spelen verschillende scenario’s over de demografische ontwikkeling in de modelmatige raming van de schuldafbouwpaden van lidstaten? Zijn demografische scenario’s naast zaken als groei en inflatieramingen onderdeel van de modellen?
De Commissie gebruikt voor de eerste ronde plannen de methodologie voor de schuldhoudbaarheidsanalyse uit de Debt Sustainability Monitor 2023 (DSM). Vervolgens zal een nieuwe werkgroep zich buigen over mogelijke verbeteringen van de methodologie van de schuldhoudbaarheidsanalyse.
De Commissie voert geen scenario’s uit voor demografische ontwikkelingen in de DSM. Wel worden demografische ontwikkelingen indirect meegenomen in de berekening van het uitgavenpad, omdat de Commissie rekening houdt met een bredere set van scenario’s en historische landspecifieke schokken. Om trends in de demografie mee te nemen in de berekeningen, maakt de Commissie in de DSM gebruik van ramingen van de bevolkingsgroei door Eurostat en ramingen van de vergrijzingslasten uit het Vergrijzingsrapport 2024.
Het bericht ‘Griekenland gaat staatsschuld eerder aflossen als gebaar naar beleggers’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Griekenland gaat staatsschuld eerder aflossen als gebaar naar beleggers»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de voorstellen van Griekenland?
Zoals ik de nieuwberichten begrijp is Griekenland voornemens om een deel van de bilaterale leningen die het land onder de zogenoemde Greek Loan Facility (GLF) van de lidstaten van de eurozone verkreeg, vervroegd af te lossen. Het is een positief signaal dat Griekenland een deel van de bilaterale schuld aan de eurozonelanden vervroegd wil aflossen en daarmee versneld een groter deel van de staatsschuld eigenstandig op de financiële markten zal financieren. Het past ook in het bredere beeld dat Griekenland op de goede weg is met de uitvoering van hervormingen en prudent begrotingsbeleid. In de afgelopen jaren loste Griekenland de schuld aan het Internationaal Monetair Fonds en ook een deel van de GLF reeds vervroegd af2.
Vooralsnog hebben de Europese instellingen en de lidstaten voor zover ik kan overzien nog geen officieel verzoek voor de vervroegde aflossing ontvangen. Bij vervroegde aflossing van een deel van de financiële steun die sinds 2010 is ontvangen moet toestemming worden gevraagd om de overige steun, verleend door het EFSF en het ESM, niet naar rato ook vervroegd af te lossen. Uw Kamer wordt daarover zoals gebruikelijk geïnformeerd.
Zou de beoordeling door de kredietbeoordelingsbureausniet onderdeel moeten worden van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP)?
Daar is naar mijn mening geen noodzaak toe. De beoordelingen over de risico’s voor de houdbaarheid van de overheidsschuld die reeds door de Europese Commissie worden opgesteld en in het kader van de voorgestelde hervorming van het SGP een rol zullen krijgen in de Europese begrotingsregels zijn gebaseerd op een brede en diepgaande analyse van de uitdagingen voor de overheidsfinanciën van elke lidstaat. Op basis daarvan kunnen ook cijfermatige landspecifieke uitgavenpaden worden vastgesteld waarop in het toekomstige SGP kan worden getoetst. De beoordeling van kredietbeoordelingsbureaus voegt daar in mijn ogen geen waarde aan toe.
Geeft de situatie in Griekenland niet aan dat het belangrijk is om een geloofwaardige afbouw van overheidsschulden te hebben in plaats van te koersen op een anticyclisch beleid in het nieuwe SGP?
Schuldafbouw en anticyclisch beleid sluiten elkaar niet uit. Anticyclisch beleid draagt ertoe bij dat in een economische neergang bezuinigingen geen onnodige permanente schade toebrengen aan de economie van een lidstaat. Bij echt anticyclisch beleid zal in tijden van economische voorspoed de schuldquote bovendien extra snel dalen, omdat budgettaire meevallers niet kunnen worden benut voor hogere uitgaven of voor belastingverlagingen. Symmetrisch anticyclisch begrotingsbeleid, dus zowel in slechte als goede tijden, is daarom van groot belang. Een geloofwaardige afbouw van hoge overheidsschulden is naar de mening van dit kabinet nodig om ervoor te zorgen dat alle lidstaten voldoende buffers opbouwen om zelf crises op te vangen en ook om in een economische neergang de automatische stabilisatoren volledig te kunnen laten werken. Met de sterkere focus op de middellange termijn zoals nu voorzien wordt voor het SGP in de toekomst is het mogelijk om beide, dus zowel geloofwaardige afbouw van hoge overheidsschulden als anticyclisch beleid, te realiseren.
Bent u bereid om het Griekse beleid tot voorbeeld te maken voor Italië, Frankrijk, Spanje en Portugal?
Het is moeilijk om de ervaringen van het ene land zondermeer toe te passen op andere landen. De drastische budgettaire ombuigingen en de zeer negatieve economische ontwikkeling in Griekenland in de periode 2009–2016 zullen andere landen bij voorkeur bespaard blijven. Het bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking in Griekenland was vorig jaar nog altijd slechts iets groter dan het niveau van twintig jaar eerder. Hoewel de economische groei sinds 2016 weer in de buurt ligt van het gemiddelde van de eurozone en de Griekse economie snel herstelde van de Covid-crisis, is de economische schade die na 2009 ontstond nog steeds niet hersteld.
Tegelijkertijd is de ervaring van Griekenland natuurlijk wel belangrijk om mee te nemen naar de toekomst toe. Het laat namelijk zien dat via het doorvoeren van structurele hervormingen, in zowel de begroting als de economie, het uiteindelijk mogelijk is om tegelijkertijd economisch te groeien en toch een substantieel primair overschot op de begroting te realiseren en daarmee de schuldquote snel te laten dalen. Daarbij merk ik graag op dat ook Portugal in dat opzicht sinds 2014 een positief beeld heeft laten zien, met een combinatie van economische groei en sinds 2016 een snelle afbouw van de schuldquote (ruw onderbroken door de Covid-crisis). Ook voor Portugal zijn de vooruitzichten op deze vlakken relatief goed.
'Begroting Kaag niet verantwoord' |
|
Olaf Ephraim (FVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Begroting Kaag niet verantwoord» van de Business Nieuws Radio (BNR)?1
Ja.
Wat is uw reactie op hoogleraar Economie en Overheidsfinanciën Bas Jacobs die stelt dat het zoeken naar dekking van het miljardengat in de begroting, naar schatting 10 tot 40 miljard euro, onverantwoord is?
Het zijn ongekende tijden, die vragen om onconventionele maatregelen. De overheid vervult hier haar rol als vangnet, om te zorgen dat mensen zich niet diep in schulden hoeven te steken om de energierekening te betalen. Het risico van stijgende energieprijzen nemen we als staat over om burgers meer zekerheid te geven. Hier hoort bij dat er dan onzekerheid ontstaat op de begroting. Deze onzekerheid acht ik verantwoord gezien de omstandigheden.
Ik zie dus in dat we ongekend grote maatregelen nemen. De raming van de energieprijzen is zeer onzeker. Daarom heb ik in de brief van 4 oktober2 ook een bandbreedte genoemd van de mogelijke budgettaire gevolgen. Voor de verwerking in de begroting gaan we uit van de cijfers uit de MEV. De kosten worden op basis van deze raming geschat op 2,6 miljard voor 2022 en 11,2 miljard voor 2023. De Minister voor Klimaat en Energie zal een nota van wijziging naar het parlement sturen ten behoeve van de budgettaire verwerking van de voorgenomen maatregelen in de ontwerpbegroting 2023. De incidentele suppletoire begroting ten aanzien van maatregelen met ingang van 2022 is reeds verzonden aan uw Kamer.
We hebben bij de Miljoenennota een pakket van maatregelen aangekondigd met budgettaire omvang van ca. 17 miljard euro, waarvoor grosso modo dekking is gevonden. Hiervan vervalt de maatregel verlaging energiebelasting ter hoogte van 5,4 miljard euro, omdat deze wordt ingezet als dekking voor de maatregelen aangekondigd in de brieven van 4 oktober. Hoe groot de resterende dekkingsopgave is, zal moeten blijken uit hoe de energieprijzen zich gaan ontwikkelen. Hierbij zal ook de ontwikkeling van de gasbaten, de solidariteitsheffing en de inframarginale heffing worden betrokken.
Over de aanvullende dekking wordt besloten in het voorjaar. Deze dekking is niet alleen belangrijk vanuit het perspectief van beheersing van de overheidsfinanciën, maar ook om als overheid de inflatie niet verder aan te wakkeren.
Hoe groot is het gat?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat ambtenaren van het Ministerie van Financiën tegen de hoogleraar gezegd hebben dat de situatie op het Ministerie «chaotisch» is?
In algemene zin geldt dat we ons al enige tijd in een uitzonderlijke tijd bevinden. Na de coronapandemie volgde de oorlog in Oekraïne, met als gevolg de sterke en onvoorziene stijging van energieprijzen. Dit heeft ook zijn weerslag op de besluitvorming rond de begroting, die veel hectischer is geweest dan je in normale tijden mag verwachten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het Centraal Planbureau (CPB) weer in staat gesteld wordt om te controleren of de uitgaven onder de begrotingskaders blijven?
Het CPB wordt voorzien van alle informatie over de uitgaven en inkomsten van het kabinet. Wel is het zo dat het kabinet tot op het laatst mogelijke moment heeft gezocht naar mogelijkheden om toch nog compensatie te kunnen bieden aan huishoudens voor 2022 en om een prijsplafond in te stellen voor 2023. Hierdoor is afgeweken van het reguliere begrotingsproces. In deze uitzonderlijke situatie achtte het kabinet het echter van groter belang om alle mogelijkheden te benutten om huishoudens te behoeden voor energiearmoede. Uiteraard vindt het kabinet een ordentelijk begrotingsproces wel belangrijk en zal het zich inspannen om hier ook weer naar terug te gaan.
Heeft het CPB een waarschuwing gegeven aan het Ministerie van Financiën?
Het CPB heeft geen waarschuwing afgegeven. Er is goed overleg tussen het CPB en het ministerie waarbij algehele macro-economische omstandigheden en beleid worden besproken. Uiteindelijk heeft het kabinet besloten tot het pakket aan maatregelen.
Deelt u de mening dat door de opeenstapeling van pakketten het overzicht volledig weg lijkt te zijn?
Ik deel die mening niet. Als onderdeel van de beantwoording zijn de tabellen met het overzicht van de maatregelen die het kabinet heeft getroffen als gevolg van de stijgende energieprijzen opgenomen. Deze maatregelen zijn onderdeel van de verschillende koopkrachtpakketten sinds Startnota 2022.
Kunt u ons een duidelijk overzicht verschaffen van de toegezegde pakketten en de budgettaire gevolgen daarvan?
Zie antwoord vraag 7.
Het begrotingstekort gaat richting de vijf procent van het bbp. Hoe zorgelijk vindt u dit?
Het geraamde begrotingstekort bij Miljoenennota voor 2023 is 3% bbp. Dit cijfer is nog exclusief de maatregelen van het APB-pakket, maar het kabinet besluit in het voorjaar over de dekking van deze maatregelen.
Waar ligt voor u de grens wat betreft het begrotingstekort?
In het trendmatig begrotingsbeleid, waar het kabinet van uitgaat, vindt geen sturing plaats op het EMU-saldo. Budgettaire beheersing vindt plaats door de in het coalitieakkoord vastgelegde financiële kaders te handhaven. Hieraan geeft het kabinet invulling door in het voorjaar te besluiten over dekking van de maatregelen.
in miljoenen euro, plus = saldoverslechterend
2022
2025
2026
2027
struc
Prijsplafond 2022
2.600
0
0
0
0
Prijsplafond 2023
0
0
0
0
0
Dekking uit energiebelasting miljoenennotapakket
0
0
0
0
0
Dekking uit nieuwe solidariteitsheffing
– 1.500
0
0
0
0
Dekking uit nieuwe inframarginale heffing
0
0
0
0
0
Te onderzoeken subsidie energie-intensief MKB
PM
0
0
0
0
Diverse subsidies o.a. schuldhulpverlening en jeugd
5
0
0
0
0
Dekking SZW
– 5
0
0
0
0
Bijzondere bijstand studenten
35
0
0
0
0
Dekking SZW en OCW
– 35
0
0
0
0
Energietoelage in 2022
500
0
0
0
0
WKR
0
0
0
0
0
Westerscheldetunnel (140 mln. t/m 2029)
0
28
28
28
0
Dekking NGF
0
– 28
– 28
– 28
0
Schoollunches
0
0
0
0
0
Dekking OCW
0
0
0
0
0
in miljoenen euro, plus = saldoverslechterend
2022
2025
2026
2027
struc
Verlaging energiebelasting
0
0
0
0
0
Noodfonds betalingsachterstanden
0
0
0
0
0
Uitstel schuif energiebelasting naar 2024
0
0
0
0
0
Energietoeslag (1.300 euro)
0
0
0
0
0
Eenmalige verhoging zorgtoeslag
0
0
0
0
0
Enveloppe armoede en schuld
50
0
0
0
0
Inkomensafhankelijk huurverlaging 1/7
0
0
0
0
0
Verhogen beurs uitwonenden
0
37
93
113
0
Intensivering Nationaal Isolatieprogramma
0
0
0
0
0
Maatregel brandstofaccijns
0
0
0
0
0
Verhoging MWL
22
863
833
811
532
IOAOW verlagen 2023, afschaffen 2025
0
0
0
0
0
Verhoging huurtoeslag met 203 euro
25
325
325
325
325
Kindgebonden budget
65
248
134
133
100
Kinderopvangtoeslag naar 96%
0
80
102
113
113
Arbeidskorting
0
500
500
500
500
Verlaging tarief eerste schijf IB
0
700
700
700
1.000
Investering MKB
0
500
500
500
600
Caribisch NL
0
4
4
4
4
Gasbaten (excl. Norg en mijnbouwheffing)
– 2.470
– 919
– 385
– 35
– 35
Mijnbouwheffing
0
– 52
0
0
0
SDE meevaller kolencentrales
– 500
0
0
0
0
Versnel afbouwen zelfstandigenaftrek
0
– 518
– 688
– 598
– 89
Afschaffen doelmatigheidsmarge
0
– 505
– 487
– 468
– 189
Verhoge lage vpb-tarief naar 19%
0
– 1.528
– 1.529
– 1.530
– 1.549
Box 3: verhogen tarief & HHV
0
– 350
– 350
– 350
– 350
Aanpak constructues & fiscale regelingen
0
– 250
– 400
– 550
– 550
Aftoppen giftenaftrek ANBI-constructies
0
– 30
– 40
– 50
– 50
Afschaffen FBI vastgoed
0
– 54
– 54
– 54
– 54
Verhogen overdrachtsbelasting tot 10,4%
0
– 130
– 130
– 130
– 130
Resterend overschot inkomstenkader
31
– 232
– 447
– 446
– 351
Rente
383
1.015
1.071
1.071
1.071
Asiel
183
176
184
182
168
Medeoverheden
0
0
1.100
0
0
Uitvoerinsinformatie SZW en VWS
– 937
– 312
– 381
– 433
– 438
Taakstellende onderuitputting
– 2.100
0
0
0
0
Kasschuiven
41
713
– 855
– 1.153
0
Overigen
– 148
– 96
– 97
– 113
– 166
in miljoenen euro, plus = saldoverslechterend
2022
2025
2026
2027
struc
Verhoging energietoeslag van 800 naar 1.300 euro
550
0
0
0
0
in miljoenen euro, plus = saldoverslechterend
2022
2025
2026
2027
struc
VPB (te dekken buiten Pillar 2)
0
0
0
0
0
BPV: verlagen schijfgrens naar 200.000
0
0
0
0
0
Box 3 bezwaarmakers kosten lastenkant
2.800
0
0
0
0
Box 3 bezwaarmakers kosten uitgavenkant
25
0
0
0
0
Box 3 verhoging HVV terugdraaien
0
– 300
– 300
– 300
– 300
Box 2: twee schijven 26% en 29,5% per 2024*
0
– 70
– 70
– 70
– 70
Box 2: doelmatigheidsmarge van 25% naar 15%
0
– 281
– 260
– 248
– 85
Box 2 en 3: Afbouw AHK met verzamelinkomen
0
– 325
– 325
– 325
– 325
30%-regeling beperken tot Balkenende norm
0
– 34
– 85
– 85
– 85
VPB: restant verlagen schijfgrens naar 200.000
0
– 1.271
– 1.271
– 1.271
– 1.271
Algemeen tarief overdrachtsbelasting van 9% naar 10%
0
– 325
– 325
– 325
– 325
AOW koppeling 7,5%
0
2.251
2.306
2.362
2.362
Afschaffen IOAOW
0
– 1.077
– 1.102
– 1.128
– 1.128
Terugdraaien verhoging ouderenkorting
0
– 618
– 618
– 618
– 618
Afschaffen Fiscale oudedagsreserve (FOR)
0
– 120
– 86
– 86
– 86
Defensie 2% in 2024 en 2025 en struc 2,4 mld.
0
2.405
2.405
2.405
2.405
Toerekenen Defensie
0
– 200
– 200
– 200
– 200
Maatschappelijke diensttijd overhevelen naar Defensie
0
– 205
– 205
– 205
– 205
Indexatie CA-middelen tranche 2022
– 136
– 649
– 668
– 698
– 307
Indicatief accres effect
– 12
398
0
0
0
WML vervroegen naar 2023 in 3 stappen inclusief AOW
2
291
278
266
145
Onbelaste reiskostenvergoeding 1 jaar naar voren
0
0
0
0
0
Nationaal Groeifonds
– 660
0
0
0
0
Klimaatfonds
0
– 300
– 300
– 230
0
Transitiefonds
0
– 200
– 200
– 160
0
in miljoenen euro, plus = saldoverslechterend
2022
2023
2024
2025
2026
2027
struc
Verhogen energietoeslag met 60 euro
480
0
0
0
0
0
0
Verlagen btw op energie
1.100
0
0
0
0
0
0
Accijnsverlaging brandstof
1.026
0
0
0
0
0
0
Energiebesparende maatregelen
160
0
0
0
– 160
0
0
Caribisch NL
5
0
0
0
0
0
0
Gasbaten
– 945
– 965
– 165
– 65
– 65
– 42
0
De gelekte maatregelen naar aanleiding van het bereikte begrotingsakkoord in aanloop naar prinsjesdag |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
Bent u bekend met het bericht waarin aangegeven wordt dat passagiers vanaf januari 2023 in plaats van € 7,95 straks € 28,58 vliegbelasting per ticket moeten gaan betalen? Zo ja, kunt u bevestigen dat deze maatregel inderdaad wordt genomen door het kabinet en passagiers van januari een fors hogere vliegbelasting moeten betalen?1
Ja.
Indien deze maatregel genomen wordt, is er dan gelekt uit vertrouwelijke stukken van het kabinet?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen. In zijn algemeenheid kan ik wel wijzen op de afspraken die zijn gemaakt in het coalitieakkoord, namelijk dat de vliegbelasting per 2023 wordt verhoogd, zodat de budgettaire opbrengst met 400 miljoen euro per jaar toeneemt.
Indien er gelekt is uit vertrouwelijke stukken, wie heeft dat dan gedaan?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen. De geldende afspraak is dat tot Prinsjesdag niet wordt gecommuniceerd over de voorstellen. Ik betreur het als deze afspraak niet is nageleefd en heb hiervoor expliciet aandacht gevraagd binnen het kabinet. Het debat over de Prinsjesdagstukken dient namelijk in de Tweede Kamer te worden gevoerd.
Kunt u aangeven wat de conclusie is van de bespreking in het kabinet op 9 september 2022 over het rondvraagpunt «uitlekken van Prinsjesdagmaatregelen»?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Kunt u bevestigen dat het minimumloon per 1 januari 2023 met 10 procent zal stijgen?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik heb dan ook in de ministerraad expliciet aandacht gevraagd voor de geldende afspraak dat tot Prinsjesdag niet wordt gecommuniceerd over de voorstellen en laten weten het te betreuren als deze afspraak niet is nageleefd. Het debat over de Prinsjesdagstukken dient namelijk in de Tweede Kamer te worden gevoerd.
Klopt het dat de mijnbouwheffing voor het winnen van olie en gas voor energiebedrijven, zoals Shell en Exxon, omhoog gaat?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Bent u op de hoogte van het bericht over maatrelen die in het akkoord zijn opgenomen en waar betrokkenen bij het akkoord nog niks over bekend wilden maken?2
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Klopt het dat de vennootschapsbelasting in de lage schijf omhoog gaat van 15 naar 19 procent terwijl dit tarief eerder juist omlaag was gegaan?
Ik ben op de hoogte van het artikel van RTL Nieuws van 31 augustus 2022. Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Klopt het dat voor de verhoging van het kindgebondenbudget 750 miljoen euro wordt uitgetrokken?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Klopt het dat de uitwonendenbeurs zal gaan stijgen voor één jaar en hoeveel zal de uitwonendenbeurs per student gemiddeld omhoog gaan?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Klopt het dat de vermogensbelasting (Box 3) zal stijgen en dat mensen die geen bezwaar gemaakt hebben tegen de box-3 heffing niet gecompenseerd zullen worden?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Klopt het ook dat het heffingsvrije vermogen zal worden gesteld op een bedrag van 57.000 euro in plaats van rond de 50.000 euro?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Kunt u aangeven hoe het kan dat deze bovengenoemde maatregelen al zijn gelekt ver voor Prinsjesdag, terwijl direct betrokkenen die op de hoogte waren van de inhoud van het akkoord, hier niks over wilden delen?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Hoeveel concrete maatregelen, in aantallen, die geheim zijn tot Prinsjesdag, zijn nu uitgelekt?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen. Ik heb dan ook in de ministerraad expliciet aandacht gevraagd voor de geldende afspraak dat tot Prinsjesdag niet wordt gecommuniceerd over de voorstellen en laten weten het te betreuren als deze afspraak niet is nageleefd. Het debat over de Prinsjesdagstukken dient namelijk in de Tweede Kamer te worden gevoerd.
Weet u wie de vertrouwelijke plannen gelekt heeft? Zo nee, gaat u dat laten uitzoeken?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen. Ik heb dan ook in de ministerraad expliciet aandacht gevraagd voor de geldende afspraak dat tot Prinsjesdag niet wordt gecommuniceerd over de voorstellen en laten weten het te betreuren als deze afspraak niet is nageleefd. Het debat over de Prinsjesdagstukken dient namelijk in de Tweede Kamer te worden gevoerd.
Met de brief van de Minister van Financiën van 8 september 2022 is de Kamer wel reeds geïnformeerd over het voorstel-raadsuitvoeringsbesluit ten aanzien van het Herstel- en Veerkracht Plan (HVP). In deze brief licht de Minister van Financiën toe waarom enkele voornemens uit de augustusbesluitvorming onderdeel zijn van het voorstel-raadsuitvoeringsbesluit.
Herinnert u zich dat toen een Kamerlid maatregelen uit de Prinsjesdagstukken lekte, een groot onderzoek volgde en hij fors gestraft werd?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen. Ik heb dan ook in de ministerraad expliciet aandacht gevraagd voor de geldende afspraak dat tot Prinsjesdag niet wordt gecommuniceerd over de voorstellen en laten weten het te betreuren als deze afspraak niet is nageleefd. Het debat over de Prinsjesdagstukken dient namelijk in de Tweede Kamer te worden gevoerd.
Hoe beoordeelt u het feit dat het kabinet of de coalitie nu geheime informatie lekken, terwijl wanneer een Kamerlid van de oppositie, die de stukken een paar dagen voor Prinsjesdag krijgt, ze laat lekken, strafbaar is en gestraft wordt?
Ja. Op 14 oktober 2009 heeft het presidium van de Tweede Kamer de commissie Prinsjesdagstukken ingesteld om onderzoek te doen naar het uitlekken van de Prinsjesdagstukken in 2009. Overigens heeft dit onderzoek niet geleid tot sancties. Het was het toenmalige fractiebestuur van de desbetreffende fractie dat de handelwijze van het betreffende Kamerlid afkeurde en besloot gedurende een maand het financieel woordvoerderschap te ontnemen.
Herinnert u zich nog dat dat Kamerlid zelfs zijn ontslag aanbood aan zijn partijleider, die Minister was?3
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen. Ik heb dan ook in de ministerraad expliciet aandacht gevraagd voor de geldende afspraak dat tot Prinsjesdag niet wordt gecommuniceerd over de voorstellen en laten weten het te betreuren als deze afspraak niet is nageleefd. Het debat over de Prinsjesdagstukken dient namelijk in de Tweede Kamer te worden gevoerd.
Kunt u deze vragen een voor een en voor dinsdag 13 september 10.00 uur beantwoorden? In aanvulling op eerdere vragen over hetzelfde onderwerp van het lid Leijten.
Ja.
Het lekken van geheime kabinetsplannen |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven of het klopt dat uw kabinet voornemens is met een koopkrachtpakket te komen van bijna 16 miljard euro en dat dit bedrag een combinatie is van incidentele (eenmalige) uitgaven en structurele (langjarige) uitgaven? Zo nee, waarom brengt volgens u de pers dit nieuws?1
De Prinsjesdagstukken zijn momenteel onder embargo aan de Tweede Kamer verstrekt. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Kunt u aangeven of uw kabinet voornemens is het minimumloon met 10% te laten stijgen? Zo nee, waarom brengt volgens u de pers dit nieuws?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of uw kabinet voornemens is om mensen met lage inkomens dit jaar een energietoeslag van 1.300 euro te geven? Zo nee, waarom brengt volgens u de pers dit nieuws?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of uw kabinet voornemens is zowel de huur- als de zorgtoeslag als het kindgebonden budget te laten stijgen? Klopt het dat de zorgtoeslag 412 euro stijgt? Zo nee, waarom brengt volgens u de pers dit nieuws?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de korting op accijns van brandstof tot 1 juli 2023 blijft gelden? Zo nee, waarom brengt volgens u de pers dit nieuws?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat uw kabinet de inkomstenbelasting in de eerste schijf gaat verlagen en er 500 miljoen euro extra beschikbaar is in 2023 voor de arbeidskorting? Zo nee, waarom brengt volgens u de pers dit nieuws?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat uw kabinet voornemens is 250 miljoen euro uit te trekken om de beurs voor uitwonende studenten te verhogen? Zo nee, waarom brengt volgens u de pers dit nieuws?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat uw kabinet voornemens is de mijnbouwheffing te verhogen en dat deze maatregel 2 miljard euro zou moeten opleveren? Zo nee, waarom brengt volgens u de pers dit nieuws?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat uw kabinet voornemens is de zelfstandigenaftrek voor zzp’ers versneld af te bouwen en dat deze maatregel 170 miljoen euro oplevert? Zo nee, waarom brengt volgens u de pers dit nieuws?
De geldende afspraak is dat tot Prinsjesdag niet wordt gecommuniceerd over de voorstellen. Met de brief van de Minister van Financiën van 8 september 20222 is de Kamer wel reeds geïnformeerd over het voorstel-raadsuitvoeringsbesluit ten aanzien van het Herstel- en Veerkracht Plan (HVP). In deze brief licht de Minister van Financiën toe waarom enkele voornemens uit de augustusbesluitvorming onderdeel zijn van het voorstel-raadsuitvoeringsbesluit.
Klopt het dat uw kabinet voornemens is de vennootschapsbelasting te verhogen van 15% naar 19% en dat deze maatregel 1,5 miljard euro oplevert? Zo nee, waarom brengt volgens u de pers dit nieuws?
De Prinsjesdagstukken zijn momenteel onder embargo aan de Tweede Kamer verstrekt. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Klopt het dat uw kabinet voornemens is de belasting op vermogen licht te verhogen en dit van 100 miljoen in 2023 naar 300 miljoen in de jaren erna zal gaan? Zo nee, waarom brengt volgens u de pers dit nieuws?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat uw kabinet van plan is de overdrachtsbelasting op bijvoorbeeld bedrijfspanden te verhogen en dat deze maatregel 130 miljoen euro oplevert? Zo nee, waarom brengt volgens u de pers dit nieuws?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat uw kabinet voornemens is de doelmatigheidsmarge af te schaffen en dat deze maatregel 540 miljoen euro op moet leveren? Zo nee, waarom brengt volgens u de pers dit nieuws?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u aangeven of uw kabinet voornemens is nog meer investeringen en besparingen door te voeren voor 2023 dan de hierboven genoemde en zo ja, waarom zijn deze maatregelen volgens u niet benoemd door de pers?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u aangeven hoe de pers volgens u aan zulke gedetailleerde informatie komt over de vermeende plannen van uw kabinet?
De Prinsjesdagstukken zijn momenteel onder embargo aan de Tweede Kamer verstrekt. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen. Ik heb in de ministerraad expliciet aandacht gevraagd voor de geldende afspraak dat tot Prinsjesdag niet wordt gecommuniceerd over de voorstellen en laten weten het te betreuren als deze afspraak niet is nageleefd. Het debat over de Prinsjesdagstukken dient namelijk in de Tweede Kamer te worden gevoerd en niet voortijdig in de media op basis van eerder verstrekte of uitgelekte informatie.
Kunt u aangeven welke strategie er bij het lekken van deze plannen is gehanteerd?
Zie antwoord vraag 15.
Klopt het dat de fractievoorzitters van de coalitiepartijen deelnamen aan «de marathonsessies», de onderhandelingen over dit pakket, en hebben zij de plannen in hun bezit?2
In het Nederlandse staatsrecht is een belangrijk uitgangspunt dat een kabinet moet kunnen rusten op het vertrouwen van een meerderheid in de Tweede Kamer. Om te toetsen of draagvlak bestaat voor het te voeren beleid vindt op velerlei manieren overleg plaats, in het kabinet, maar ook met fracties in de Tweede Kamer. Bij de coalitieoverleggen over de augustusbesluitvorming waren de fractievoorzitters van de coalitiefracties, de vicepremiers, de Staatssecretaris van Financiën en ikzelf aanwezig. Daarnaast was ook ambtelijke ondersteuning van het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Algemene Zaken aanwezig.
Kunt u aangeven wat u in de afgelopen jaren hebt ondernomen om te voorkomen dat de voorgenomen kabinetsplannen naar de pers worden gelekt, zodat onder andere journalisten en Kamerleden daadwerkelijk het voorgenomen beleid kunnen controleren en bediscussiëren?3, 4, 5, 6, 7
De afgelopen jaren heb ik herhaaldelijk aandacht gevraagd voor dit onderwerp in de ministerraad Het debat over de Prinsjesdagstukken dient namelijk in de Tweede Kamer te worden gevoerd en niet voortijdig in de media op basis van eerder verstrekte of uitgelekte informatie.
Zijn er mensen ontslagen vanwege het lekken van geheime kabinetsstukken in de afgelopen 15 jaar? Zo nee, waarom niet?
Hierover zijn mij geen gegevens bekend.
Hoeveel concrete onderzoeken zijn er ingesteld naar het lekken van geheime kabinetsplannen in de afgelopen 15 jaar?
Het kabinet zelf doet geen strafrechtelijk onderzoek naar schending van ambtsgeheimen of het openbaar maken van staatsgeheime informatie, maar er kan wel een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld. Het is mij niet bekend hoeveel onderzoeken in dit kader zijn ingesteld.
Hoe kunt u garanderen dat staatsgeheimen veilig zijn als kabinetten er al meer dan 15 jaar niet in slagen de begrotingsstukken niet uit te laten lekken?
Het kabinet acht het van groot belang dat zorgvuldig wordt omgegaan met staatsgeheime stukken. Juridische voorschriften voor de beveiliging van staatsgeheime stukken zijn vastgelegd in het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie (VIRBI). Ook praktische omgang met gerubriceerde informatie is van groot belang. Daarnaast is het schenden van een ambtsgeheim een misdrijf op grond van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht en kan schending van een ambtsgeheim aanleiding zijn voor maatregelen in de arbeidsrechtelijke sfeer. Een garantie op veiligheid is evenwel nooit te geven.
Kunt u aangeven wie er allemaal toegang hadden tot de stukken over de aankomende begrotingsmaatregelen van uw kabinet?
Dat overzicht heb ik niet. Het was in ieder geval bekend bij de fractievoorzitters van de coalitiefracties, de vicepremiers, de Staatssecretaris van Financiën, mijzelf en op de Ministeries van Algemene Zaken, SZW en Financiën.
Kunt u aangeven of Kamerleden, bijvoorbeeld van coalitiepartijen op de hoogte zijn gebracht van maatregelen die gepresenteerd zullen worden of gepresenteerd zouden worden? Zo ja, van welke partijen?
In het Nederlandse staatsrecht is een belangrijk uitgangspunt dat een kabinet moet kunnen rusten op het vertrouwen van een meerderheid in de Tweede Kamer. Om te toetsen of draagvlak bestaat voor het te voeren beleid vindt op velerlei manieren overleg plaats, in het kabinet, maar ook met fracties in de Tweede Kamer. Bij de coalitieoverleggen over de augustusbesluitvorming waren de fractievoorzitters van de coalitiefracties, de vicepremiers, de Staatssecretaris van Financiën en ikzelf aanwezig. Daarnaast was ook ambtelijke ondersteuning van het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Algemene Zaken aanwezig. Los daarvan heb ik geen overzicht met wie bewindspersonen of fractievoorzitters (onderdelen van) de augustusbesluitvorming hebben besproken.
Kunt u aangeven of het klopt dat Kamerleden van coalitiepartijen betrokken zijn bij het stikstofbeleid van uw kabinet, voordat Kamerbrieven verzonden werden?8
In het Nederlandse staatsrecht is een belangrijk uitgangspunt dat een kabinet moet kunnen rusten op het vertrouwen van een meerderheid in de Tweede Kamer. Om te toetsen of draagvlak bestaat voor het te voeren beleid vindt op velerlei manieren overleg plaats, in het kabinet, maar ook met fracties in de Tweede Kamer.
Kunt u aangeven op welke beleidsterreinen Kamerleden van de coalitie vooraf bekend zijn met de inhoud van brieven en daar ook aan mee kunnen schrijven?
Zie antwoord vraag 24.
Kunt u aangeven op welke wijze Kamerleden van de coalitie hebben meegeschreven aan de Prinsjesdagplannen?
Zie antwoord vraag 24.
Wilt u deze vragen voor 19 september 2022 beantwoorden?
Ja.
Het ECB-persbericht ‘The Transmission Protection Instrument’ |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het persbericht van de Europese Centrale Bank (ECB) «The Transmission Protection Instrument» op 21 juli 2022?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het nieuwe Transmission Protection Instrument (TPI), mede in het licht van de kritiek van het kabinet op de eerder gepresenteerde plannen door Christine Lagarde in de Eurogroep?2
Laat ik vooropstellen dat de ECB onafhankelijk is in het bepalen van het monetaire beleid in de eurozone. Het past regeringen dan ook terughoudend te zijn in hun beoordeling van het ECB-beleid, omdat dit in te sterke bewoordingen opgevat kan worden als het indirect beïnvloeden van dit beleid. De ECB is gehouden aan haar mandaat van prijsstabiliteit en het verbod op monetaire financiering. Het kabinet heeft in reactie op de eerdere aankondigingen door de ECB over een nieuw antifragmentatie-instrument het belang van prijsstabiliteit en het verbod op monetaire financiering benadrukt. Dit waren ook belangrijke factoren in de eerdere uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarbij is gekeken naar de verenigbaarheid van het OMT-programma (Outright Monetary Transactions) en het aankoopprogramma voor publiek schuldpapier (PSPP) met het mandaat van de ECB en het verbod op monetaire financiering zoals verwoord in artikel 123 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
De ECB heeft aangekondigd het nieuwe TPI-instrument alleen in te zetten bij wanordelijke en zelfversterkende rentestijgingen die de effectieve transmissie van het monetaire beleid ondergraven en niet om renteverschillen weg te nemen die voortkomen uit structurele verschillen tussen eurolanden. Ook heeft de ECB uitleg gegeven onder welke voorwaarden en op welke manier het instrument ingezet kan worden3. Dergelijke kaders waren eerder van de belang in de uitspraken van het Hof over OMT en PSPP, met name voor het oordeel dat de aankopen van obligaties in de praktijk niet hetzelfde effect zou geven als een rechtstreekse aankoop van staatsobligaties van overheden en voor het oordeel dat het instrument de lidstaten de prikkel voor gezond begrotingsbeleid niet ontneemt. Daarmee heeft de ECB bij de aankondigingen over dit instrument specifiek aandacht besteed hoe het instrument binnen haar mandaat van prijsstabiliteit en het verbod op monetaire financiering valt. Bovendien heeft de ECB bij de introductie van het TPI specifiek het OMT-programma benoemd voor situaties waarin marktonrust wel degelijk gerechtvaardigd is door fundamentele economische factoren, en waarbij een koppeling met het ESM geldt. Het OMT blijft daarmee beschikbaar als noodmaatregel voor lidstaten die in de financiële problemen komen.
Het kabinet heeft oog voor het risico dat het TPI-instrument gepaard kan gaan met het negatieve bijeffect dat het marktwerking op staatsobligatiemarkten in de weg kan staan en de prikkel bij lidstaten om verstandig begrotingsbeleid te voeren kan verminderen. De noodzaak die de ECB voelt voor het gebruik van dergelijke instrumenten zou worden verkleind via de afbouw van overheidsschulden en het versterken van het groeivermogen en de schokbestendigheid van de lidstaten.
Is er nadien contact geweest tussen lidstaten onderling en tussen lidstaten en de ECB over de wenselijkheid en vormgeving van het TPI? Zo ja, welke afspraken zijn hierbij gemaakt?
Gezien de in artikel 130 van VWEU vastgelegde onafhankelijkheid van de ECB is het niet toegestaan dat nationale regeringen het ECB-beleid proberen te beïnvloeden. Overleg of afspraken maken over de wenselijkheid en vormgeving van het TPI tussen regeringen en de ECB zijn dus ook niet toegestaan. Tijdens de Eurogroep van 11 juli jl. heeft Nederland wel gewezen op het belang van het mandaat van de ECB en het verbod op monetaire financiering (zie ook het antwoord bij vraag 4).
Hoe heeft het kabinet uitvoering gegeven aan de motie van het lid Heinen waarin het kabinet wordt verzocht met gelijkgezinde landen kenbaar te maken dat op geen enkele wijze het verdragsrechtelijke mandaat door de ECB geschonden mag worden en gezond begrotingsbeleid voorop moet blijven staan? Met welke eurolanden heeft het kabinet hierin samen opgetrokken?3
Nederland heeft in navolging van de genoemde motie tijdens de Eurogroepvergadering van 11 juli jl. onder het agendapunt «Macro-economische ontwikkelingen» de verwachting uitgesproken dat het op dat moment nog vorm te geven instrument binnen de verdragsrechtelijke kaders ontworpen zou worden en dat gezond begrotingsbeleid een essentieel uitgangspunt is en blijft binnen de Unie. Het TPI was geen formeel agendapunt tijdens de Eurogroep-vergadering. Tijdens de Eurogroepvergadering van 16 juni jl. hebben Nederland en andere lidstaten ECB-president Lagarde al over dit instrument bevraagd.5
Bent u het ermee eens dat de ECB met het OMT-programma (Outright Monetary Transactions), dat samen met het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) onder strikte (aanvullende) voorwaarde van hervormingen ingezet kan worden, al over een crisisinstrument beschikt en er dus geen noodzaak is voor een nieuw TPI?
De ECB beschikt over meerdere instrumenten om de monetaire transmissie te waarborgen in het geval van oplopende renteverschillen tussen eurolanden. De ECB geeft aan dat de herinvesteringen onder het Pandemic Emergency Purchase Programme (PEPP) als eerste verdedigingslinie dienen. Hierbij kunnen herinvesteringen flexibel tussen eurolanden ingezet worden om transmissierisico’s tegen te gaan. De ECB heeft aangegeven dat het Outright Monetary Transactions (OMT) programma beschikbaar blijft. Het OMT is bedoeld voor lidstaten die in de financiële problemen dreigen te komen en heeft als voorwaarde dat lidstaten zich houden aan de beleidsvoorwaarden van een leningenprogramma of een preventieve kredietlijn van het ESM. Daarmee is het OMT geschikt voor andere situaties dan het nieuwe instrument, bijvoorbeeld wanneer structurele verschillen tussen lidstaten de oorzaak zijn van oplopende renteverschillen.
Aan het bestaande instrumentarium heeft de ECB TPI toegevoegd. Hiermee kan de ECB staatsobligaties op de secundaire markt kopen van eurolanden die te maken krijgen met wanordelijke rentebewegingen die niet verklaard kunnen worden door structurele factoren en die de monetaire transmissie dusdanig ondermijnen. Volgens de ECB bestaat namelijk het risico dat markten overreageren en dat rentestijgingen zichzelf versterken door onrust op financiële markten, zonder dat dit gerechtvaardigd is vanuit de onderliggende economische en budgettaire situatie.6 De ECB geeft aan de inzet van het TPI te laten afhangen van een brede set van markt- en transmissie-indicatoren, inclusief een aantal toegangscriteria dat er toe dient om te beoordelen of een land gezond en houdbaar budgettaire en macro-economisch beleid voert.7
Daarbij heeft de ECB een aantal van de criteria waar men naar zal kijken om deze beoordeling te maken specifiek benoemd. Deze zijn erop gericht dat lidstaten niet in overtreding zijn van de Europese begrotingsregels. Dat betekent dat een lidstaat niet in een buitensporigtekortprocedure mag zitten óf dat het moet voldoen aan de aanbevelingen van de Raad van de Europese Unie (de Raad) om het buitensporige tekort terug te dringen, en dat de staatsschuld houdbaar is. Daarnaast mogen landen niet in een procedure bij buitensporige macro-economische onevenwichtigheden zitten of moeten zij voldoen aan aanbevelingen van de Raad om deze onevenwichtigheden te adresseren binnen een dergelijke procedure. Tot slot moeten ze voortgang blijven boeken op de mijlpalen en doelen zoals vastgelegd in hun herstel- en veerkrachtplannen en moeten ze voldoen aan de landspecifieke aanbevelingen op gebied van begrotingsbeleid. Volgens de ECB is het de bedoeling dat eventuele interventies tijdelijk van aard zijn en eindigen wanneer markten gekalmeerd zijn, óf als de ECB van mening is dat er fundamentele factoren ten grondslag liggen aan het aanhouden van de onrust.
Bent u het ermee eens dat er met het TPI minder strenge voorwaarden zijn verbonden aan de opkoop van schuldpapier dan met OMT/ESM-programma’s het geval zou zijn? Acht u dit wenselijk in het licht van de onderliggende structurele problemen in de eurozone?
Het OMT kan worden ingezet als lidstaten zich houden aan de beleidsvoorwaarden van een leningenprogramma of een preventieve kredietlijn van het ESM, wanneer bijvoorbeeld structurele fundamenten de onderliggende oorzaak zijn van oplopende renteverschillen. TPI kan worden ingezet als onder andere aan een aantal criteria in het kader van de economische beleidscoördinatie van de Unie is voldaan, wanneer sprake is van wanordelijke en zelfversterkende rentestijgingen. Beide instrumenten zijn gericht op het zekerstellen van de effectieve transmissie van het monetaire beleid, maar de ECB zal de instrumenten in verschillende situaties inzetten, wanneer dit in de ogen van de ECB nodig is om de aan de ECB opgedragen doelstellingen te bereiken en waarbij de ECB mede zal besluiten op basis van de hierboven genoemde voorwaarden. Die voorwaarden laten zich lastig vergelijken. Op voorhand is niet te zeggen wat de beleidsvoorwaarden zullen zijn die verbonden worden aan steun van het ESM. Een preventieve kredietlijn van het ESM zal waarschijnlijk niet gepaard gaan met een macro-economisch aanpassingsprogramma. Voor TPI zijn de door de ECB genoemde criteria input voor de oordeelsvorming door de ECB zelf over of een land gezond en houdbaar budgettair en macro-economisch beleid voert.
Het aanpakken van onderliggende structurele economische of budgettaire problemen, bijvoorbeeld door het implementeren van investeringen en hervormingen en het voeren van verstandig begrotingsbeleid, is hoe dan ook de verantwoordelijkheid van lidstaten zelf. Beleidscoördinatie op Europees niveau middels het Europees Semester, inclusief het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) en de macro-economische onevenwichtigheidsprocedure (MEOP), kan bijdragen aan beleid om structurele problemen aan te pakken. Deze coördinatie is tijdelijk versterkt door de koppeling tussen de middelen die lidstaten uit de herstel- en veerkracht faciliteit (RRF) kunnen ontvangen en de implementatie van de landspecifieke aanbevelingen uit 2019 en 2020 middels de herstelplannen.
Wat voegen de voorwaarden van TPI volgens u toe aan de bestaande (juridisch vastgelegde) voorwaarden voor begrotingsdiscipline en structurele hervormingen? Deelt u de mening dat het aan overheden is om deze voorwaarden af te dwingen, niet aan de ECB?
Zoals hierboven genoemd, is begrotingsbeleid en de implementatie van investeringen en hervormingen de verantwoordelijkheid van lidstaten zelf, binnen het kader van de economische beleidscoördinatie in het kader van het Europees Semester of als een beroep wordt gedaan op het ESM conform de beleidsvoorwaarden die daarbij overeengekomen worden. De ECB begeeft zich met dit instrument niet op het vlak van de economische beleidscoördinatie van de Unie en heeft niet als doel om beleidsvoorwaarden af te dwingen, maar gebruikt elementen uit de beleidscoördinatie als een deel van de criteria voor haar beoordeling of een land gezond en houdbaar budgettair en macro-economische beleid voert. Die beoordeling weegt de ECB mee bij het eigen besluit om TPI al dan niet te activeren.
Bent u van mening dat door te schuilen achter bestaande voorwaarden die door de Europese Commissie worden beoordeeld, de ECB afhankelijker wordt van de Europese Commissie voor de inzet van beleidsinstrumenten, wat de onafhankelijkheid van de ECB uiteindelijk schaadt?
Onafhankelijkheid betekent dat het noch de ECB, noch een nationale centrale bank, noch enig lid van hun besluitvormende organen is toegestaan om bij de uitoefening van bevoegdheden en taken instructies te vragen dan wel te aanvaarden van instellingen, organen of instanties van de EU, van regeringen van lidstaten of van enig ander orgaan; en dat andere instanties van de Unie en de regeringen van de lidstaten niet trachten de leden van de besluitvormende organen van de ECB of van de nationale centrale banken bij de uitvoering van hun taken te beïnvloeden. Een deel van de criteria die de ECB meeweegt in een eventueel besluit tot het inzetten van het TPI is gebaseerd op oordeelsvorming van de Commissie en de Raad van de Europese Unie, zoals de vereisten dat een lidstaat moet voldoen aan bepaalde regels van het SGP en de MEOP en zich dient te houden aan de implementatie van het herstel- en veerkrachtplan (RRP). Indien een lidstaat voldoet aan deze door de ECB zelf opgestelde criteria, weegt de ECB dit mee in haar eigen besluit om het TPI al dan niet te activeren. De ECB vraagt of ontvangt hierbij geenszins instructies van de Commissie of een andere EU-instelling. Bovendien heeft de ECB, vanwege haar onafhankelijkheid, juist de beleidsvrijheid om invulling te geven aan haar mandaat en in die vrijheid is door de ECB voor deze criteria gekozen als onderdeel van een bredere set aan criteria die zij zal gebruiken in haar eigen beoordeling of een lidstaat gezond en houdbaar budgettair en macro-economisch beleid voert.
Klopt het dat de eerste en meest relevante TPI-voorwaarde («not being subject to an excessive deficit procedure») nauwelijks relevant is gezien het eerdere besluit van de Europese Commissie en de Raad om de algemene ontsnappingsclausule breed toe te passen waarmee lidstaten kunnen afwijken van het Stabiliteits- en Groeipact en om lidstaten juist niet in een buitensporigtekortprocedure te plaatsen?
De ECB maakt geen onderscheid ten aanzien van de weging tussen de verschillende criteria voor de inzet van het TPI-instrument en geeft geen uitputtend overzicht. Eén van de genoemde criteria is dat lidstaten niet in overtreding zijn van de Europese begrotingsregels, wat inhoudt dat een lidstaat niet in een buitensporige tekortprocedure mag zitten óf dat het moet voldoen aan de aanbevelingen van de Raad van de Europese Unie (de Raad) om het buitensporige tekort terug te dringen. Naast het criterium dat een land zich aan de Europese begrotingsregels moet houden noemt de ECB als een van de overige genoemde criteria ook als criterium dat een land zich moet houden aan de landspecifieke aanbevelingen ten aanzien van het begrotingsbeleid.
Het niet openen van buitensporigtekortprocedures is niet ingegeven door de algemene ontsnappingsclausule van het SGP. Sinds het uitbreken van de coronapandemie zijn er geen buitensporigtekortprocedures (excessive deficit procedures; EDP’s) geopend, omdat de Commissie en de Raad van mening waren dat de macro-economische en budgettaire impact van de pandemie in lidstaten uitzonderlijk groot was, waardoor de onzekerheid te hoog was om aan de lidstaten zinvolle en geloofwaardige begrotingsinspanningen aan te bevelen om te hoge begrotingstekorten terug te dringen. Daarnaast hebben de Commissie en de Raad dit voorjaar de ongekende onzekerheid die gepaard gaat met de oorlog in Oekraïne in ogenschouw genomen. Op basis van deze onzekerheid en de neerwaartse risico’s werd geconcludeerd dat het niet gerechtvaardigd was om EPD’s te openen. Het kabinet heeft dit gesteund, omdat het van belang is dat lidstaten voldoende handelingsperspectief hebben om begrotingsmaatregelen te nemen om kwetsbare groepen alsook investeringen te beschermen.8 Op dit moment zitten er geen eurolanden in een EDP; alle eurolanden voldoen dus momenteel aan de TPI-voorwaarde gerelateerd aan het SGP. De Commissie en de Raad zullen de overheidsfinanciën van lidstaten opnieuw bekijken bij de beoordeling van de ontwerpbegrotingen voor 2023, als onderdeel van het herfstpakket dit najaar.
Klopt het dat wanneer de criteria van het Stabiliteits- en Groeipact strikt worden toegepast, en zonder toepassing van de algemene ontsnappingsclausule, een land als Italië momenteel wel in een buitensporigtekortprocedure geplaatst zou moeten worden en derhalve het TPI niet ingezet kan worden om Italiaans schuldpapier op te kopen?
Op basis van de lenteraming van de Commissie9 en de convergentie- en stabiliteitsprogramma’s van lidstaten werden dit voorjaar de overheidsfinanciën en de naleving met de begrotingsregels beoordeeld door de Commissie en de Raad. Er werd vastgesteld dat dat de 3%-tekortnorm door 17 lidstaten niet werd behaald (BE, BU, CZ, DE, EE, EL, ES, FR, IT, LV, LT, HO, MT, AT, PL, SL en SV). De schuldnorm is door vijf landen niet behaald (BE, FR, IT, HO, FI), na het in acht nemen van relevante factoren. Hierover bent u op 7 juni jl. geïnformeerd.10 Zoals in het antwoord op vraag 9 aangegeven speelt de algemene ontsnappingsclausule geen directe rol bij het besluit om wel of geen buitensporigtekortprocedures te openen. Het vaststellen van een buitensporig tekort door de Commissie en de Raad vindt altijd plaats op basis van een overkoepelende analyse van de economische en budgettaire ontwikkelingen en houdt rekening met relevante factoren. Als de economische en budgettaire onzekerheid is afgenomen valt met de huidige regels te verwachten dat lidstaten die hun begrotingstekort niet terugbrengen tot minder dan 3% op enig moment in een buitensporigtekortprocedure worden geplaatst. De conclusie dat het TPI dan niet ingezet kan worden is niet juist. Het criterium zoals de ECB dat heeft gecommuniceerd geeft immers aan dat er ook aan is voldaan als een land in een buitensporigtekortprocedure zich houdt aan de aanbevelingen van de Raad om dit tekort terug te dringen.
Bent u het ermee eens dat naar aanleiding van oplopende spreads tussen eurolanden, niet de ECB in spoedzitting bijeen had moeten komen om een TPI uit te werken, maar de Ministers van Financiën om nieuwe afspraken te maken over aanvullende hervormings- en stabiliteitsprogramma’s om zo het vertrouwen in nationaal schuldpapier te versterken?
De ECB gaat over het monetair beleid en heeft het in dat kader nodig gevonden om aanvullend bijeen te komen omdat men risico’s identificeerde ten aanzien van een goede doorwerking van het monetair beleid, die nodig is om de doelstellingen van de ECB te bereiken. Zoals benoemd in bovenstaande antwoorden gaat dit om renteverschillen die niet te verklaren zijn door structurele verschillen in de economische fundamenten van lidstaten.
Het aanpakken van onderliggende structurele problemen, bijvoorbeeld door het implementeren van investeringen en hervormingen en het voeren van verstandig begrotingsbeleid, is de verantwoordelijkheid van lidstaten zelf. Beleidscoördinatie op Europees niveau middels het Europees Semester, inclusief het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) en de macro-economische onevenwichtigheidsprocedure (MEOP), kan bijdragen aan verstandig beleid om structurele problemen aan te pakken. Deze coördinatie is tijdelijk versterkt door de koppeling tussen de middelen die lidstaten uit de herstel- en veerkracht faciliteit (RRF) kunnen ontvangen en de implementatie van de landspecifieke aanbevelingen uit 2019 en 2020 middels de herstelplannen.
De economische en budgettaire ontwikkelingen zijn in de eerste helft van het jaar vrijwel iedere maand besproken in de Eurogroep en/of de Ecofinraad. De economische vooruitzichten zijn gedurende deze periode verslechterd en met grote neerwaartse risico’s omgeven. Dit is niet het gevolg van beleidsaanpassingen binnen de eurozone en de lidstaten zelf maar als gevolg van een externe economische schok door de oorlog in Oekraïne. Het belang van het structureel versterken van economie en overheidsfinanciën is evenwel vaak aan de orde geweest en komt ook terug in de landspecifieke aanbevelingen van de Raad aan de lidstaten. Over de besprekingen ten aanzien van de economische en budgettaire ontwikkelingen door de Ministers van Financiën bent u steeds geïnformeerd via de geannoteerde agenda en het verslag. Hierbij is ook aangegeven dat Nederland voortgang wil maken ten aanzien van de discussie over de toekomst van de Europese begrotingsregels.
Bent u bereid het voortouw te nemen voor striktere afspraken over begrotingsdiscipline en structurele hervormingen ten aanzien van eurolanden met uitzonderlijk hoge schuldniveaus?
Het kabinet is van mening dat een gemoderniseerd SGP lidstaten met hoge risico’s voor de schuldhoudbaarheid moet bewegen om voldoende schuldafbouw te realiseren om op middellange termijn zelfstandig nieuwe schokken op te kunnen vangen, zonder daarbij economische groei te schaden. Hierbij moet er meer schuldafbouw worden gerealiseerd dan in het verleden met de toepassing van de huidige regels tot stand kwam, met name in economisch goede tijden. Het waarborgen van schuldhoudbaarheid is dan ook één van de drie pijlers van de kabinetsinzet ten aanzien van de SGP modernisering, naast het waarborgen van opwaartse economische convergentie en effectieve handhaving. Strenge en gedetailleerde begrotingsregels zijn voor lidstaten met lage schulden en lage schuldhoudbaarheidsrisico’s minder van belang. Het kabinet neemt een constructieve houding aan ten aanzien van de SGP modernisering en is bereid om een voortrekkersrol in te nemen langs de lijnen van de kabinetsinzet, zoals verwoord in de brief van 4 maart jl.11
Deelt u de uitspraken van uw Franse collega Bruno Le Maire begin juli dat er inmiddels sprake is van een «nieuw economisch model» in de eurozone waarbij bestaande afspraken omtrent schuld achterhaald zijn en (schuld)verschillen tussen Noord en Zuid volgens de Franse regering «niet langer relevant zijn»? Hoe duidt u deze uitspraken in relatie tot het nieuwe TPI van de ECB en de druk vanuit enkele lidstaten om het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) buiten werking te stellen dan wel te versoepelen (en daarmee de buitensporigtekortprocedure)?4
Het kabinet deelt niet de mening dat de verschillen in schuldquota’s, en daarmee de zeer hoge schulden van sommige lidstaten, niet relevant zijn. Een hoge publieke schuld brengt risico’s met zich mee, omdat het overheden kwetsbaar maakt voor renteschokken en kan zorgen voor twijfel op financiële markten ten aanzien van de houdbaarheid van de schuld. Daarnaast beperkt een hoge schuld de ruimte voor overheden om de economie te stabiliseren via automatische stabilisatoren of discretionaire maatregelen in geval van een crisis. Hoge publieke schulden in lidstaten vormen daarmee een kwetsbaarheid voor de EU en de eurozone als geheel, en moeten worden teruggebracht. Om deze reden zet het kabinet zich ten aanzien van de SGP modernisering in voor effectievere begrotingsregels die hogeschuldlanden aanzetten tot voldoende schuldafbouw. Het kabinet heeft oog voor het risico dat het TPI-instrument gepaard kan gaan met het negatieve bijeffect dat het marktwerking op staatsobligatiemarkten in de weg kan staan en de prikkel bij lidstaten om verstandig begrotingsbeleid te voeren kan verminderen.
Bent u van mening dat wanneer begrotingsdiscipline in de eurozone als gevolg van ECB-beleid vermindert, dit dan via nationale lidstaten meer afgedwongen moet worden, bijvoorbeeld door middel van aanscherping van het Stabiliteits- en Groeipact, in het belang van een stabiel en economisch sterk Europa?
De afspraken over de Economische en Monetaire Unie grijpen op meerdere manieren aan op het streven naar gezonde overheidsfinanciën. De ECB dient binnen haar mandaat van prijsstabiliteit en het verbod op monetaire financiering te opereren. Bij dat laatste is het van belang dat het beleid van de ECB de lidstaten de prikkel tot gezond begrotingsbeleid niet ontneemt. Het kabinet heeft oog voor het risico dat het TPI-instrument gepaard kan gaan met het negatieve bijeffect dat het marktwerking op staatsobligatiemarkten in de weg kan staan en de prikkel bij lidstaten om verstandig begrotingsbeleid te voeren kan verminderen.
Daarnaast zijn er afspraken gemaakt dat overheden geen bevoorrechte toegang tot de financiële sector mogen hebben, dat de Unie en de lidstaten de verplichtingen van (andere) lidstaten niet overnemen en dat buitensporige tekorten vermeden moeten worden. Zoals ook in het antwoord op vraag 12 en 13 omschreven, zet het kabinet zich ten aanzien van de SGP modernisering in voor begrotingsregels die lidstaten met hoge risico’s voor de schuldhoudbaarheid moeten bewegen om voldoende schuldafbouw te realiseren om op middellange termijn zelfstandig nieuwe schokken op te kunnen vangen, zonder daarbij economische groei te schaden. Hierbij dient er meer schuldafbouw te worden gerealiseerd dan er in het verleden met de toepassing van de huidige regels tot stand kwam, met name in economisch goede tijden. Het waarborgen van schuldhoudbaarheid is dan ook één van de drie pijlers van de kabinetsinzet ten aanzien van de SGP modernisering, naast opwaartse economische convergentie en effectieve handhaving.
De beantwoording van de Kamervragen van de begroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het jaar 2022 |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw beantwoording van de schriftelijke vragen (verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden) inzake vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2022?1
Ja.
Bent u bekend met vraag 564 (3): «Kunt u de onderbouwende som waaruit zou blijken dat een code zwart nog steeds mogelijk zou zijn zodat we onze grondwettelijke controlerende taak kunnen uitvoeren naar de Kamer sturen? Kunt u de som helemaal uit laten schrijven en voorzien van bronvermeldingen? Kunt u dit controleerbaar formuleren»?
Ja.
Bent u bekend met uw antwoord op vraag 564 (3): «Zoals in het antwoord op uw eerste vraag aangegeven gaat het bij de prognose om een ingewikkeld samenspel van factoren met grote onzekerheden die zich niet gemakkelijk in een som laten vatten. In het advies naar aanleiding van het 123 en 124 OMT heeft het outbreak management team (OMT) aangegeven dat op grond van de schatting van het aantal doorgemaakte infecties en de immuniteit opgebouwd door vaccinatie grofweg bepaald kan worden hoe groot het aantal personen is dat nog geen afweer tegen SARS-CoV-2 heeft. Deze personen zouden bij oplopende verspreiding na versoepelen van maatregelen ziek kunnen worden, omdat ze vroeger of later met SARS-CoV-2 in aanraking komen. Gecorrigeerd voor leeftijdsfactoren komen zij op een prognose voor het aantal ziekenhuisopnames 16.000–22.000 en het aantal IC-opnames 2.200–3.400. Dat is de laatst bekende prognose»?
Ja.
Kunt u ons – gaarne per ommegaande – toch de onderbouwende som waaruit zou blijken dat een code zwart nog steeds mogelijk zou zijn, toesturen? Kunt u de som helemaal uit laten schrijven en voorzien van bronvermeldingen? Kunt u dit controleerbaar formuleren?
Van code zwart is sprake wanneer er (absolute) schaarste van IC-plekken is, (bijna) alle mogelijke IC-capaciteit is benut en andere capaciteit niet kan worden toegevoegd en/of gebruikt vanwege mobiliteitsbeperkingen. Deze is dus niet alleen afhankelijk van het aantal mensen dat op de IC opgenomen moet worden. De laatste prognose, zoals opgenomen in het advies naar aanleiding van het 129e OMT heb ik uw Kamer doen toekomen bij mijn brief van 12 november jl.
Het RIVM voert, ter voorbereiding op de OMT adviezen, indien nodig berekeningen uit met als doel een prognose te maken van de orde van grootte van ziekenhuisopnames en IC-opnames. De rekenmethode is, inclusief tussenstappen, toegelicht door de heer van Dissel tijdens de technische briefing van 18 augustus 2021, en is terug te vinden op pagina 22 en 23 van de presentatie van de heer van Dissel. De gebruikte getallen zijn, voor zover het cijfers over de bevolkingsopbouw zijn, de cijfers van het CBS en daarnaast verkregen uit het onderzoek dat tijdens dezelfde technische briefing is gepresenteerd. De toelichting op dit onderzoek is terug te vinden op pagina 16 t/m 21 van de presentatie van de heer van Dissel2.
Kunt u ons gaarne per ommegaande tevens de onderbouwende som geven voor de aantallen die u noemt, namelijk van 16.000–22.000 ziekenhuisopnames en van 2.200–3.400 ic-opnames? Kunt u de som helemaal uit laten schrijven en voorzien van bronvermeldingen? Kunt u dit controleerbaar formuleren?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat wij u niet ten overvloede hoeven te wijzen op artikel 68 van de Grondwet dat het belangrijkste controlerecht van de Tweede en Eerste Kamer beschrijft, namelijk het recht van elk individueel Kamerlid om van Ministers en Staatssecretarissen via vragen inlichtingen te krijgen? Deelt u de mening dat Ministers en Staatssecretarissen verplicht zijn de verlangde inlichtingen te geven?
Ja.