Kamerstuk 31700-VIII-155

Ontwikkelingen rond de oprichting van de onderzoekschool ISIS

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2009

Gepubliceerd: 9 april 2009
Indiener(s): Ronald Plasterk (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA)
Onderwerpen: begroting cultuur cultuur en recreatie financiƫn hoger onderwijs onderwijs en wetenschap onderzoek en wetenschap
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31700-VIII-155.html
ID: 31700-VIII-155

31 700 VIII
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2009

nr. 155
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 april 2009

In mijn brief van 24 februari 2009 (Kamerstuk 31 700 VIII nr. 145) heb ik u geïnformeerd over de laatste ontwikkelingen op het vlak van het Institute for the Study of the Islam (ISIM). Hierin heb ik gemeld dat de activiteiten van ISIM zullen worden voortgezet in de Interuniversitaire Onderzoekschool voor Islamstudies ISIS. Naar aanleiding van uw vragen voortkomend uit de procedurevergadering van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 5 maart geef ik u onderstaand een meer inhoudelijke toelichting op de oprichting van de onderzoekschool ISIS. De vragen werden mij toegezonden bij brief van 16 maart 2009. (Kenmerk 31 700-VIII-145/2009D12514)

In de loop van 2007 is mij gebleken dat voortzetting van het onderzoeksinstituut ISIM in de toenmalige vorm niet haalbaar zou zijn. De niet-Leidse universiteiten ervoeren het teveel als Leids instituut en staakten de financiering. ISIM zelf kon of wilde de vorm en kwaliteit van het instituut niet handhaven op een aanzienlijk lager financieringsniveau.

Door internationale onderzoekers ben ik erop gewezen dat het gedachtegoed van het instituut te waardevol is om het instituut zo abrupt af te breken. Als minister kon ik echter niet verantwoorden om mijn investering in het instituut te verdubbelen, terwijl eerder meermaals was afgesproken dat ISIM na 2007 juist in zijn geheel op eigen benen zou moeten komen te staan. Ik heb daarom voor 2008 een overbruggingssubsidie beschikbaar gesteld, zodat er in dat jaar nagedacht kon worden over mogelijke voortzetting van het instituut.

In het afgelopen jaar heb ik geprobeerd, zoals aangegeven in de antwoorden op Kamervragen hierover (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 2303) om samen met de universiteiten een oplossing te vinden die zoveel mogelijk recht doet aan de veelzijdigheid, de kwaliteit en het (interuniversitaire) karakter van het instituut.

De vorm die na meerdere gesprekken hiervoor het meest geschikt en tevens haalbaar bleek, is de thematische interuniversitaire onderzoekschool. Deze vorm heeft een aantal voordelen ten opzichte van een doorstart van ISIM. In de onderzoekschool doen meer universiteiten mee en zijn ook meer onderzoekers betrokken. In ISIM werkten de Universiteit Leiden, de Universiteit van Amsterdam, de Radboud Universiteit en de Universiteit Utrecht samen, in ISIS zijn daar de Vrije Universiteit, de Rijksuniversiteit Groningen, de Universiteit van Tilburg en de Erasmus Universiteit Rotterdam bij gekomen. Daarnaast wordt naar een breder scala aan onderwerpen onderzoek gedaan. De focus breidt zich onder andere uit naar de geschiedenis van de islam en naar meer verschillende regio’s in de wereld.

Mijn rol in de totstandkoming van de onderzoeksschool is primair die van bemiddelaar geweest: ik heb de partijen weer met elkaar in gesprek gebracht.

Wat betreft het financiële perspectief het volgende. Eind 2007 wilde alleen de universiteit van Leiden haar bijdrage continueren (ongeveer € 225 000). ISIM gaf daarnaast aan dat het instituut van een basisfinanciering van € 1,8 miljoen naar € 2 miljoen zou moeten gaan. Mij werd gevraagd de wegvallende universitaire financiering op te vangen en tevens de bestaande OCW-bijdrage te verhogen (in totaal € 1,8 miljoen per jaar). In 2004 was echter afgesproken dat nog slechts voor een periode van vier jaar € 0,9 miljoen zou worden gesubsidieerd, waarna de OCW-bijdrage zou vervallen. Gezien de gebruikelijke financieringsstructuur van wetenschappelijk onderzoek was dit al zeer uitzonderlijk. Vanwege het maatschappelijk belang van islamstudies, waar ik ook door de Kamer op gewezen ben, en ter ondersteuning van de inbreng van de participerende universiteiten, heb ik uiteindelijk besloten om toch een jaarlijkse bijdrage van € 500 000 aan het onderzoek te leveren.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk