Vastgesteld 11 maart 2010
De vaste commissie voor Justitie1, de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties2 en de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap3 hebben op 17 februari 2010 overleg gevoerd met minister Hirsch Ballin van Justitie, minister Ter Horst van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en minister Plasterk van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:
– de brief van de minister van Justitie d.d. 8 december 2009 houdende de kabinetsreactie op het rapport «Geweld tegen homoseksuele mannen en lesbische vrouwen; een literatuuronderzoek naar praktijk en bestrijding» (27 017, nr. 58).
Van het overleg brengen de commissies bijgaand stenografisch verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,
De Pater-van der Meer
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Leerdam
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Van Bochove
De griffier van de vaste commissie voor Justitie,
Nava
Voorzitter: Joldersma Griffier: Van Doorn
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Anker, Azough, Bosma, Bouchibti, Jasper van Dijk, Van der Ham, Joldersma, Jonker en Teeven,
en minister Hirsch Ballin van Justitie, minister Ter Horst van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en minister Plasterk van Onderwijs, Cultuur en Welzijn, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministeries.
De voorzitter: Ik heet iedereen van harte welkom. Er zijn veel sprekers, dus ik verzoek iedereen zich te houden aan de spreektijd van zeven minuten.
Mevrouw Bouchibti (PvdA): Voorzitter. Het is de eerste keer dat een heel algemeen overleg wordt gewijd aan het thema geweld tegen homoseksuele mannen en lesbische vrouwen. Homo’s, lesbiennes en transgenders ervaren veel intolerantie en worden geconfronteerd met intimidatie en met verbaal en fysiek geweld. Het is van groot maatschappelijk, maar ook menselijk belang dat wij dit onderwerp uitvoerig bespreken. Het gaat niet alleen om fundamentele mensenrechten, maar bovenal om de integriteit van homoseksuele mannen en vrouwen en van transgenders.
Artikel 1 van de Grondwet en ook verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht bieden een kader om geweld tegen homoseksuele mannen en vrouwen strafrechtelijk te bestrijden. De PvdA-fractie is er tevreden mee dat dit kabinet aandacht besteedt aan geweld en intolerantie tegen homoseksuele mannen, lesbische vrouwen en transgenders, want niemand, maar dan ook niemand, in Nederland moet zich angstig of geïntimideerd voelen, niet op straat, niet in cafés, niet op school en niet op de werkplek. In Nederland heeft iedereen het recht om openlijk uit te komen voor zijn of haar homoseksualiteit zonder dat hij of zij het risico loopt om geïntimideerd, vernederd of verbaal of fysiek aangevallen te worden. De praktijk laat spijtig genoeg in veel gevallen een ander beeld zien.
Het kabinet heeft een rapport laten opstellen over de actuele stand van zaken met betrekking tot het geweld. In dit rapport staan een inventarisatie en een analyse. In grote lijnen laat dit rapport zien dat dit kabinet een aantal stappen heeft gezet. Ook wordt inzichtelijk dat er nog veel verbeterd kan en moet worden.
De onderzoekers constateren dat er met betrekking tot homoseksualiteit en geweld een lacune is. Er is nog veel onbekend, bijvoorbeeld waar het gaat om geweld tegen lesbische vrouwen en tegen transgenders. Over het geweld tegen transgenders bestaan vrijwel geen data. Dit is extra zorgelijk, omdat er in de gevallen die wel bekend zijn vaak wrede vormen van geweld worden gebruikt. Ook over het geweld dat tegen lesbische vrouwen wordt gebruikt, is maar weinig bekend. De PvdA-fractie vindt het van groot belang dat deze gegevens boven water komen. De bewindslieden geven toe dat het inzicht in het geweld tegen transgenders en lesbische vrouwen op landelijk niveau ontbreekt, maar zij gaan ervan uit dat deze kennis er wel is op regionaal niveau. De PvdA-fractie vindt deze houding te passief omdat er zonder nader onderzoek te doen op wordt vertrouwd dat de problemen op regionaal niveau goed kunnen worden opgelost. Dat vinden wij wat te voorbarig. Pas als de aard en de omvang van discriminatie van en het geweld tegen deze groepen bekend zijn, krijgen wij inzicht. Dan pas is landelijk beleid mogelijk. Daarom vraagt de PvdA-fractie deze bewindspersonen de kennis die al is verzameld op regionaal landelijk te verzamelen en stelt zij een nader onderzoek voor.
De heer Van der Ham (D66): Samen met mevrouw Kuiken van de PvdA-fractie heb ik een motie ingediend waarin wordt verzocht om een plan van aanpak naar aanleiding van de onderzoeken.
De voorzitter: Een korte interruptie graag, mijnheer Van der Ham.
De heer Van der Ham (D66): De minister zegt dat dit allemaal niet nodig is. Mevrouw Bouchibti, u hebt ook heel veel vragen, net als ik overigens, over allerlei onduidelijkheden. Vindt u het niet heel raar dat de minister nu al zegt geen plan van aanpak te willen maken naar aanleiding van de motie die D66 en de PvdA samen hebben ingediend? Bent u, net als ik, van mening dat dit plan van aanpak, met name voor de groepen waarover u sprak, er gewoon moet komen?
Mevrouw Bouchibti (PvdA): Ja, wij vinden dat er een plan van aanpak moet komen. Ik hoor graag eerst de antwoorden van het kabinet, maar er moet zeker nader onderzoek plaatsvinden naar aanleiding van het rapport. Ik heb veel gelezen over Ierland, Duitsland en Groot-Brittannië. Ik ben er echter ook achter gekomen – als wij het niet al wisten, wordt dat door dit onderzoek bevestigd – dat nader onderzoek nodig is en dat je pas als je de uitkomsten daarvan hebt, kunt overgaan tot landelijk beleid. Als wij niet weten hoeveel geweld er is tegen bijvoorbeeld lesbiennes en transgenders, kunnen wij ook niet met een plan van aanpak komen. Wij zijn het met u eens, mijnheer Van der Ham.
Mevrouw Azough (GroenLinks): Ik probeer, net als de heer Van der Ham, een helder antwoord te krijgen. Het kabinet heeft volgens mij heel helder gesteld: misschien wel nader onderzoek, maar sowieso geen plan van aanpak. Dus of er nu onderzoek komt of niet, wat het kabinet betreft komt er geen nader coherent plan van aanpak. Het vindt de maatregelen voldoende en duidelijk.
Mevrouw Bouchibti (PvdA): Met alle respect, mevrouw Azough, maar ik ben geen deel van het kabinet. Ik ben deel van de Kamer. De Kamer roept op. Het is aan ons om te vragen om een nader onderzoek en eventueel aan de hand daarvan te vragen om een plan van aanpak. Wij hebben niet voor niets de motie ondersteund en ik vraag het kabinet niet voor niets wederom om toch nader onderzoek te doen naar de lacunes. Ik weet niet waar sprake is van onduidelijkheid, maar volgens mij heb ik die met dit antwoord weggenomen.
Meer dan de helft van de daders is jonger dan 25 jaar en 33% van de daders is jonger dan 18 jaar. De onderzoekers constateren dat homonegatief geweld vooral een delict is van jongeren tegen jongeren. Ook als zij geen dader zijn, staan jongeren over het algemeen intolerant tegenover homoseksualiteit. Homoseksuele jongeren vormen in algemene zin een kwetsbare groep. Uit onderzoek is gebleken dat ook bij hen de aangiftebereidheid erg laag is. De brief is ondertekend door de ministers van BZK, Justitie en OCW. Waarom is deze niet ondertekend door de minister voor Jeugd en Gezin? Ik vind het belangrijk dat de minister van Jeugd en Gezin wordt betrokken bij dit onderwerp. Het is niet de eerste keer dat ik hierover spreek. Ik heb vaker gevraagd hoe het staat met bijvoorbeeld weerbaarheidstrainingen voor jongeren die slachtoffer zijn, welke rol het Centrum voor Jeugd en Gezin kan spelen bij voorlichting aan ouders en of er op lokaal niveau begeleiding bestaat voor jongeren waar het gaat om bijvoorbeeld homofoob geweld. Ik vind het belangrijk dat de minister voor Jeugd en Gezien hier ook bij wordt betrokken. Wat betreft jongeren en geweld wil ik een aanvulling van het kabinet. Dat hoeft niet vandaag. Dat kan ook per brief.
Mijn volgende punt is in het bijzonder gericht aan minister Plasterk. Op scholen heerst, zoals bekend, veel intolerantie. 82% van de Amsterdamse scholen besteedt nog steeds geen aandacht aan homoseksualiteit. De afgelopen periode hebben wij al veel met staatssecretaris Bussemaker en minister Plasterk gesproken over de seksualisering van de maatschappij. Het is belangrijk dat er aandacht komt voor seksuele weerbaarheid en seksuele diversiteit. Daarom heeft mijn fractie de motie ondersteund waarin het kabinet wordt verzocht om de kerndoelen op het gebied van seksuele weerbaarheid en diversiteit te expliciteren. Op dit moment is de regering bezig met de uitvoering daarvan. Wanneer krijgt de Kamer meer informatie over de concrete uitwerking van deze motie?
Ik heb een vraag aan minister Hirsch Ballin over intolerantie en homofoob geweld. Het strafrecht blijft uiteraard een uiterst middel. Een leerstraf is een van de sancties die een jeugdrechter kan opleggen als een jongere over de schreef gaat. Met name als het gaat om lichtere vergrijpen, kan een leerstraf bijdragen aan gedragsverandering. Bestaan er leerstraffen gericht op jeugdige daders van homofoob geweld? Is er bijvoorbeeld bij Reclassering Nederland en bij Bureau Halt ervaring opgedaan met het werken met deze dadergroepen en, zo nee, is de minister bereid om dit soort programma’s te ontwikkelen?
De voorzitter: Kunt u langzamerhand afronden, mevrouw Bouchibti?
Mevrouw Bouchibti (PvdA): Ik heb nog twee punten. De aangiftebereidheid onder homoseksuelen is laag. Zij hebben geen vertrouwen in de politie, zij bagatelliseren wat hen is overkomen of zij willen niet te boek staan als homoseksueel. In de brief van de minister wordt het project Hatecrimes genoemd. Ik zal daar niet te veel over zeggen en gelijk mijn vragen stellen. De minister schrijft in de brief dat de website www.hatecrimes.nl redelijk bekend is bij de homogemeenschap, maar dat het aantal binnengekomen meldingen zeer laag is. Wat is relatief bekend? Hoe valt dat te rijmen met het lage aantal meldingen? Er zijn 900 000 homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgenders in Nederland en die geven aan dat zij met geweld te maken hebben. Dat rijmt gewoon niet met het aantal meldingen. Ik hoor daar graag een reactie op Ik heb nog één punt, namelijk het registreren en aangifte doen van geweld. In Nederland is het niet mogelijk om anoniem aangifte doen, maar er bestaat wel een mogelijkheid om domicilie te kiezen bij een derde partij, bijvoorbeeld het antidiscriminatiebureau of COC Nederland. Wordt dat voldoende aangeboden als mensen aangifte willen doen? Mensen vrezen namelijk dat zij het geweld letterlijk mee naar huis nemen. Hoe staat het met de privacy? In Nederland is de praktijk dat de naam en het adres van de aangever bekend worden gemaakt in het proces-verbaal. Welke maatregelen gaat de minister nemen om de veiligheid van de aangever beter te waarborgen?
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik heb ook gezien dat het vaak niet goed gaat als er een melding wordt gedaan bij de politie door homoseksuelen, terwijl zij eigenlijk een aangifte willen doen. U maakt dat punt terecht, mevrouw Bouchibti. Bent u het ermee eens dat dit eigenlijk altijd een aangifte moet zijn en, zo ja, kunnen wij daar afspraken over maken met uw fractie?
Mevrouw Bouchibti (PvdA): Ik weet niet welke afspraken u wilt maken, mijnheer Van Dijk. Ik wil gewoon van het kabinet horen of er een melding word gedaan of een aangifte of dat er altijd sprake is van een aangifte. Het is voor mij belangrijk dat mensen weten dat zij echt serieus worden genomen als zij aangifte doen, dat de politieagent er professioneel mee omgaat en dat er een aangifte is. Daarom heb ik de minister gevraagd hoe daarmee wordt omgegaan en hoe wij samen kunnen werken aan verbetering van de professionaliteit bij de politie op dit terrein. De kennis bij de politie moet worden vergroot, zodat de handelingsverlegenheid wordt verminderd. Ik wil eerst de reactie van het kabinet afwachten. Daarna wil ik kijken in hoeverre wij samen kunnen optrekken. Ik ga ervan uit – daar heb ik vertrouwen in – dat ik antwoord krijg van de ministers.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voor alle helderheid: het gaat er juist om dat er aangifte moet kunnen worden gedaan in plaats van een melding. Als wij dat onderscheid goed maken – u zet dat volgens mij goed neer in uw vraag aan de regering – dan zijn wij het eens dat dit moet worden geregeld.
Mevrouw Jonker (CDA): Voorzitter. Binnen de solide rechtsstaat die Nederland is en die wij heel graag willen uitdragen te zijn, is het recht op bescherming tegen discriminatie fundamenteel. Voor de CDA-fractie is het daarom van belang om de samenleving actief te laten zien dat discriminatie niet wordt geaccepteerd en getolereerd en dat deze ook niet onbestraft blijft.
Een heel mooie conclusie uit de rapportage homofoob geweld is dat politieregio’s die een actief antidiscriminatiebeleid voeren de meeste incidenten in beeld krijgen en dat daardoor adequater kan worden gereageerd op homofoob geweld. Mooier kan het niet. Dit wil zeggen dat als er serieus werk wordt gemaakt, dat tot een serieus positief resultaat leidt. Waar blijft de serieuze inzet en kennis hiertoe in alle politieregio’s?
Het eerste dat in mij opkomt als ik de brief van het kabinet lees, is dat alles wat binnen het vermogen van de overheid ligt geregeld is. Althans, als het succes af te meten valt aan de kwantiteit van overlegvormen en ondernomen activiteiten. Een vraag die daar echter meteen op volgt, is die van de effectiviteit van al deze inspanningen. Onzes inziens is die onvoldoende. Wordt discriminatie van homoseksuelen en lesbiennes wel voldoende serieus genomen? Nog steeds wordt er weinig aangifte gedaan door onvoldoende vertrouwen in de politie en nog steeds is de registratie van delicten moeizaam, ondanks de gedane toezegging bij de invoering van het nieuwe bedrijfsprocessensysteem dat dit tot het verleden zou behoren. Het is dan ook erg teleurstellend om te constateren dat dit nog steeds niet het geval is. Daarnaast is de sensitiviteit van het politieapparaat voor het herkennen van discriminatie van cruciaal belang. Wat de CDA-fractie betreft, is veel grotere inzet op beide punten noodzakelijk. Hoe gaat het kabinet deze extra inzet leveren en is het bereid een datum te noemen waarop de registratie in alle politieregio’s goed functioneert?
Succes in de aanpak van homofoob geweld staat of valt met het goed registreren van aangiftes en daarmee spreek ik bewust niet over meldingen. De CDA-fractie herkent een beeld zoals dat vier of vijf jaar geleden bestond over het gebrek aan ernst waarmee de politie omging met aangiftes en vervolging van huiselijk geweld. Ook dat kwam maar niet van de grond. Pas toen er één landelijke verantwoordelijke kwam, kantelde dit beeld. Is het kabinet bereid om te kijken naar parallellen tussen de dilemma’s toen in de aanpak van huiselijk geweld en nu in de aanpak van homofoob geweld en te bezien of de oplossing van toen ook de oplossing voor ons huidige probleem biedt?
Wij zien onvoldoende sense of urgency in de brief van het kabinet met betrekking tot strafvervolging. Mevrouw Bouchibti zei het al, homofoob geweld blijkt met name geweld van jongeren tegen jongeren. Fysieke homofobe geweldsdaden worden gepleegd door een groep tussen veertien en achttien jaar. Excuses, maar als ik dat lees ... de woorden die in mij opkwamen, slik ik in.
De heer Van der Ham (D66): Was dat iets gewelddadigs?
Mevrouw Jonker (CDA): Nee, dat was niet iets gewelddadigs. Wij kunnen en willen dit niet accepteren en hopen dat het kabinet het op dit punt met ons eens is. Het kabinet dient nadruk te leggen op het inzetten van programma’s als de dading en Slachtoffer in Beeld. Wij willen nadruk op leerstraffen, naast de werkstraffen die vaker via Bureau Halt worden opgelegd, waarbij ouders worden betrokken. Ook roepen wij het kabinet op te kijken naar de mogelijkheden van lik-op-stukbeleid, ter voorkoming van recidive bij first offenders.
De heer Teeven (VVD): Hoor ik u nu pleiten voor meer leerstraffen waar het gaat om homofoob geweld, mevrouw Jonker? Waar het CDA voor zou moeten pleiten – dat lijkt me ook heel logisch bij dit soort geweld – is het vullen van de justitiële jeugdinrichtingen. De criminaliteit in die groep daalt zogenaamd, volgens het kabinet, en er staan plaatsen leeg. Vindt u niet dat deze daders uit de groep van veertien tot achttien jaar gewoon naar een justitiële jeugdinrichting moeten in plaats van dat zij een leerstraf krijgen?
Mevrouw Jonker (CDA): Mijn spontane reactie is dat dit een heel heftige vorm van strafvervolging is. Ik probeer juist met het inzetten op leerstraffen te voorkomen dat het verder uit de hand loopt. In het onderzoek van MOVISIE staat dat het vaak jongeren betreft die een verwrongen beeld hebben van ook hun eigen seksuele ontwikkeling. Die jongeren vervallen in dit soort vormen van geweld. Ik zou graag willen dat leerlingen daarmee worden geconfronteerd, dat zij educatie en informatie krijgen over waar zij op dat moment mee bezig zijn.
De heer Teeven (VVD): Ik hoor de CDA-fractie als het gaat om geweld op straat, geweld in de openbare ruimte, altijd pleiten, bij monde van uw fractiegenoot Çörüz, voor hard optreden omdat het afgelopen moet zijn. Nu hoor ik hier een verhaal over geweld en spreekt u over leer- en taakstraffen. Waar hebben wij het hier in godsnaam over?
Mevrouw Jonker (CDA): De vorm die u voorstelt, is volgens mij zeer vergaand en die wil ik graag voorkomen. Wellicht moet dat de oplossing zijn als de jongere voortdurend en telkens opnieuw vervalt in vormen van geweld, maar ik probeer vooralsnog te voorkomen dat first offenders structureel geweldsdelicten gaan plegen. Daar spreek ik op dit moment over.
De heer Bosma (PVV): Ik zit nog steeds te raden naar de woorden die de CDA-fractie hier niet durft uit te spreken, maar die krijgen wij misschien een andere keer te horen. Ik herinner mij een andere bijeenkomst waar het CDA zei dat geweld tegen homo’s incidenten betrof. Ik was heel erg blij dat minister Plasterk toen zei dat het geen incidenten zijn, maar dat het een structureel probleem is. Is het CDA al een beetje in de richting van minister Pasterk opgeschoven?
Mevrouw Jonker (CDA): Om nu te vervallen in een woordenstrijd die nu uit de context wordt gehaald waar die de vorige keer in stond, daar heb ik op dit moment niet zo’n behoefte aan.
Er moet een lik-op-stukbeleid worden gevoerd ter voorkoming van recidive bij first offenders, zo ver als mogelijk. Is het kabinet bereid om naar snel inzetbare en alternatieve vormen van straf te kijken waar het jongeren betreft? Graag ontvangen wij hierover een brief van het kabinet. Ik realiseer mij dat wij niet eens aan strafvervolging toekomen als er niet eerst sprake is van een zorgvuldige verwerking van de aangiftes. Het is dus een beetje een vicieuze cirkel.
Ik realiseer mij dat ik wat betreft vervolging en het doen van aangifte met name de vinger wijs naar de politie. In onze samenleving blijft het doen van aangifte ook de verantwoordelijkheid van het slachtoffer. Ook als het lastig is, ontkomen zij er niet aan om door te zetten als zij willen dat er wordt vervolgd. Ook aan hen doe ik hiertoe een oproep.
In de brief geeft het kabinet aan dat de komende jaren een Criminaliteitsbeeld Discriminatie, inclusief homofoob geweld, door de politie wordt opgesteld. Ook wordt er aan het einde van dit jaar een evaluatie opgesteld over het functioneren van de Regionale Discriminatie Overleggen. Wij gaan ervan uit dat de Kamer die zal ontvangen. Het is vervolgens aan ons om die te agenderen. Wij zouden heel graag op de hoogte blijven van de toekomstige ontwikkelingen om te zien of wij moeten ingrijpen of dat het gewoon goed verloopt.
De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. Geweld tegen homo’s is een interessant en specifiek probleem. Het gebeurt natuurlijk onder volwassenen, maar met name – dat blijkt ook uit de onderzoeken – onder jeugdigen, op schoolpleinen. Wij spreken hier heel veel over wat er op straat gebeurt, maar het merendeel van het geweld betreft de pesterijen op schoolpleinen, rond school, bij het fietsenhok. Daar gebeurt het. Dat gebeurt met name door jongeren die zelf in de puberteit zitten, die twijfelen over hun eigen geaardheid of bang zijn om voor homo te worden uitgemaakt. Als maar iemand het is of er wordt verwacht dat hij dat zal zijn, heeft hij het lastig. Ik ben geloof ik de enige in dit rijtje die het zelf is.
De voorzitter: Althans, die uit de kast is.
De heer Van der Ham (D66): Ja, dat is waar. Ik heb eigenlijk nooit met geweld te maken gehad, maar wel op de middelbare school. Daar gebeurt het. Daarna gebeurt het natuurlijk ook, maar heel specifiek in bepaalde gevallen. Daar moet wat aan gebeuren, op de scholen. Daar zit een belangrijke schakel in het bestrijden van homofoob geweld.
Wat betreft homofoob geweld, ga ik even terug naar de motie-Dittrich uit 2006 waarin het kabinet werd opgeroepen om het OM en de politie een registratie van delicten met een homofobe achtergrond te laten bijhouden. Wij zijn nu vier jaar verder en nog steeds functioneert die registratie nog niet zoals het moet. Kan de minister aangeven hoe deze motie nu precies wordt uitgevoerd, waarom dit nog steeds niet goed geregeld is en wanneer het uiteindelijk wel goed geregeld zal zijn, in heel Nederland en niet alleen in een paar politieregio’s?
De aangiftebereidheid, daar is al over gesproken, is niet altijd erg hoog. Dat heeft er vaak mee te maken – dat zie je wel vaker bij aangiftes – dat de mensen verwachten dat er toch niets mee gebeurt. In dit geval is er ook iets specifieks aan de hand, namelijk dat mensen bang zijn om als homo of lesbienne bekend te staan. Zij doen geen aangifte omdat zij vrezen dat hun privacy niet geborgd is. Het antwoord van het kabinet schiet op die punten tekort. Het verlagen van de barrière om aangifte te doen, kan een aantal symptomen bestrijden. Ik doel onder andere op de positieve Hatecrime-campagnes, die wat mijn fractie breder mogen worden ingezet. Is de minister bereid om deze campagne over het hele land uit te rollen? In de brief worden ook zaken als straatverboden genoemd. Daar zijn wij in specifieke gevallen zeker voorstander van.
Wat gaat de minister doen om het vertrouwen in de politie te vergroten? Hoe krijgt de nieuwe werkwijze gestalte op de werkvloer? Ik bedoel niet alleen bij een paar korpsen waar ze Roze in Blauw hebben, zoals in Amsterdam, maar ook breder in het land. Wat wil het kabinet doen om de atmosfeer wat dat betreft te verbeteren?
Er is ook gesproken over de melding. Ook het COC heeft ervoor gepleit dat er veel meer aangifte moet worden gedaan. Soms is er een beetje sprake van downplaying als je op het politiebureau komt en wordt voorgesteld om een melding te doen, waar je vervolgens niets meer van hoort. Ik vind het heel goed dat ervoor wordt gepleit om meer aangifte te doen. Zelfs als het bij een melding blijft – sommige delicten zijn niet aangiftewaardig – moet die melding een vervolg hebben. Er moet worden gemeld wat er melding gebeurd. Dat moet niet alleen bij dit soort delicten, maar in het algemeen. Ik hoor graag een reactie hierop van de minister van Justitie.
De pakkans moet natuurlijk omhoog door genoeg politie op straat te houden en zaken niet op de plank te laten liggen, maar door ervoor te zorgen dat vaker tot vervolging kan worden overgegaan. Er is ook een aantal vergeten groepen, zoals de lesbiennes en de transgenders. Er moet meer onderzoek worden gedaan naar deze groepen, naar hoe het geweld tegen deze groepen in elkaar steekt, zodat er meer informatie en preventie op kan worden losgelaten.
Wij hebben veel gehoord over de achtergrond van de daders. Het zijn vaak jonge daders. MOVISIE schrijft dat 86% van de plegers van homofoob geweld van autochtone afkomst is. Dat zal vast zo onderzocht zijn, maar uit bijvoorbeeld het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam (Buijs 2008) blijkt dat 64% van de daders van niet-Nederlandse afkomst was, 36% van Marokkaanse afkomst, en dat soort zaken. Dat is natuurlijk met name in de grote steden het geval. Daarmee ontkennen wij niet dat het op het platteland heel vaak autochtone daders betreft die vaak een wat extreemrechtse houding hebben en het soms ook vanuit christelijke motieven doen.
Ik vond het tamelijk naïef van de onderzoekers van MOVISIE dat zij zeggen dat het niets met de religieuze achtergrond te maken heeft. Daders zullen het wellicht niet zo snel op hun religieuze achtergrond terug laten vallen, maar je merkt wel dat een deel van het conservatisme voortkomt uit een soort verknipt idee van thuis. Dat zij thuis vaak niet een heel liberale of in elk geval tolerante houding aangeleerd hebben gekregen, heeft vaak mede te maken met hun religieuze achtergrond. Dat moeten wij niet wegpoetsen. Dat kan een christelijke achtergrond zijn, een islamitische of een joodse. Ik vind het een beetje tekortschieten dat dit helemaal wordt weggewuifd. Dat heeft er natuurlijk wel iets mee te maken. Uit gesprekken met die jongens blijkt ook wel dat dit een element is, dat het niet mag van het geloof. Elke imam zal waarschijnlijk zeggen: dat mag je wel vinden, maar daar mag je iemand niet voor in elkaar slaan. Naar die imams luisteren zij echter niet eens meer, want zij komen niet meer in de moskee. Ik vind het downplayen van de religieuze overwegingen dus niet helemaal terecht.
Ik kom nu op de homovijandigheid in het onderwijs. Tijdens het debat over de onderwijsbegroting heeft de D66-fractie een amendement ingediend om € 150 000 vrij te maken voor het verbeteren van de veiligheid van homoseksuele jongeren op school. Kan de minister van OCW aangeven hoe dit geld wordt besteed? Wij zitten immers al in het jaar waarvoor de begroting was bedoeld.
Uit het onderzoek van MOVISIE blijkt ook dat onwetendheid een rol speelt bij geweld tegen homoseksuelen. Scholen blijken onvoldoende aandacht te besteden aan seksuele diversiteit, waaronder homoseksualiteit. Wij dienden daarom een motie in waarin de het kabinet werd verzocht daar extra druk achter te zetten.
De voorzitter: Kunt u langzamerhand afronden, mijnheer Van der Ham?
De heer Van der Ham (D66): Die motie kreeg steun van de Tweede Kamer. Wij zijn alweer een paar maanden verder. Wat gebeurt er nu met die motie?
Er is ook een motie ingediend door mevrouw Kuiken en mij over een plan van aanpak tegen geweld. Het kabinet zegt dat dit allemaal niet nodig is. Wij hebben nog betrekkelijk weinig informatie over bepaalde specifieke groepen, zoals lesbische vrouwen en transgenders. Ook over de etnische en religieuze achtergrond bestaat nog vrij veel onbekendheid. Het kabinet schrijft in zijn eigen brief dat het onderzoek aangeeft dat over de effectieve preventie van homofoob geweld nog te weinig bekend is. Er zijn dus heel veel onderwerpen waarover wij nog niet voldoende weten. Er is ook te veel diversiteit in het land waar het gaat om het serieus nemen van het probleem. Ik vind dat het, juist gezien de feiten uit het onderzoek en de brief, heel logisch is om een plan van aanpak op te stellen. Er moet meer onderzoek worden gedaan en ook een plan van aanpak worden opgesteld zodat ook lokale overheden, scholen en politiekorpsen meer handvatten hebben om daadwerkelijk homofoob geweld beter te bestrijden. Dus nogmaals: voer de motie uit.
De heer Bosma (PVV): Voorzitter. Mijn dank ervoor dat wij vandaag in het gezelschap mogen verkeren van drie ministers. Dat waardeer ik extra, gezien de spanningen in het kabinet die er zouden zijn, zegt men.
Ik had twee weken geleden rabbijn Evers te gast. Hij maakt niet zo’n prettige tijd door want hij en leden van zijn kudde, als ik het zo oneerbiedig mag zeggen, hebben veel te kampen met geweld. Joodse scholen in Amsterdam hebben veel te kampen met geweld en moeten zich voor enorme bedragen veiligheidsmaatregelen verschaffen. Er staan elke dag, zo vertelt rabbijn Evers, mensen voor de school om joodse kindertjes de keppeltjes af te pakken en te roepen: joden moeten dood. Rabbijn Evers moet zelfs in Buitenveldert rennen voor zijn leven. Hij komt weinig meer op straat. Hij had zelfs een gesprek met zijn moeder waarin de vraag aan de orde kwam wat erger was, de jaren 30 of nu. Zijn moeder zei dat de jaren 30 minder erg waren omdat er toen geen joden op straat in elkaar werden geslagen. Dat gebeurt nu wel. De daders zijn allemaal mohammedanen, de daders zijn allemaal moslims.
Er is nog een groep kanaries in de kolenmijn en daar hebben wij het vandaag over, namelijk homo’s. Er is volop geweld tegen homo’s op straat, in huis en inderdaad ook op school. Dat zijn geen incidenten meer.
Mevrouw Bouchibti (PvdA): Laat ik voorop stellen dat ieder incident er een te veel is. Uit dit onderzoek is gebleken dat wij nog te weinig weten. Of het een Marokkaan is of een Turk, iemand met een islamitische achtergrond, cultuur of religie, maakt mij niet uit, want ieder incident is er een te veel. Wij hebben met jongeren te maken. Wij als politici hebben als voorbeeld te dienen. U had het over het afhakken van een neus van een joodse journalist, u hebt het over deporteren van Marokkanen en Paul ter Linden, raadslid van de PVV in Den Haag, wil homoseksuelen met AIDS tatoeëren of brandmerken. Gaat de PVV dat ook landelijk uitvoeren? Ik ben een beetje geschrokken van deze jonge man die mensen met een vreselijke ziekte wil brandmerken. U wacht op de val van het kabinet, mijnheer Bosma. U mag zelf in het kabinet zitten. Gaat u dit dan uitvoeren of niet, dat wil ik graag weten.
De heer Bosma (PVV): Hè, hè, een beetje in emotie in de zaak. Dat is altijd goed.
Mevrouw Bouchibti (PvdA): Het is geen emotie.
De heer Bosma (PVV): Om te beginnen feliciteer ik mevrouw Bouchibti met het feit dat zij een erg lange interruptie mocht plegen. Dat was bij de andere mensen niet zo. De jongen die dat heeft gezegd – de PVV heeft overigens geen raadsleden in Den Haag, maar wij doen gelukkig wel mee aan de verkiezingen – heeft op zijn zeventiende iets gezegd wat belachelijk was en waar hij onmiddellijk zijn excuses heeft aangeboden. Hij heeft het teruggetrokken. Iedereen heeft gezegd dat hij het niet had moeten zeggen. De inhoud van die mededeling op internet, die hij op zeventienjarige leeftijd deed, was geheel anders dan mevrouw Bouchibti nu zegt, dus er zit zelfs geen kern van waarheid in. Het is veel geschreeuw en weinig wol.
De heer Jasper van Dijk (SP): De PVV is tegen geweld tegen homo’s. Wat vindt de heer Bosma er dan van dat bijzondere scholen op dit moment nog gelegitimeerd van hun personeel kunnen eisen dat zij de homoseksuele levenswijze afwijzen?
De heer Bosma (PVV): Volgens mij hebben wij daar recentelijk over mogen spreken, met name over de enkelefeitconstructie. Volgens mij verschillen de posities van de fracties van de SP en de PVV niet. Wij vinden dat homo’s niet om redenen van homoseksualiteit moeten worden geweigerd dan wel worden ontslagen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Het is heel fijn om te constateren dat de PVV-fractie in dit opzicht voorstander is van een inperking van rechten van joodse scholen en andere bijzondere scholen.
De heer Bosma (PVV): Ik vervolg mijn betoog. Ik zei dat het niet om incidenten gaat, maar om een dramatische historische ontwikkeling en wel een ontwikkeling de verkeerde kant op. Er wordt iets kapotgemaakt waar wij trots op zouden moeten zijn en wat wij zouden moeten beschermen. Ergens eind jaren 90 was er een korte bloeitijd in de geschiedenis van de homo-emancipatie met als kroon het huwelijk voor mensen van het gelijke geslacht. Bruce Bawer, een bekende Amerikaanse homoseksuele journalist, schrijft: «Het Amsterdam van toen leek mij voorop te lopen in een nieuwe golf in de vooruitgang van de menselijke beschaving.» Dezelfde Bruce Bawer vertelt hoe het geweld tegen homoseksuelen een heel andere dynamiek, namelijk een negatieve, geeft.
Er is ook een ander citaat uit het boek Surrender van Bruce Bawer. Het is afkomstig van iemand van het COC, namelijk René van Soeren. Hij zegt: «De groep die de problemen veroorzaakt is meer dominant in het centrum van de stad dan twintig jaar geleden. Er is een strijd aan de gang om de publieke ruimte. De homoseksuele middenklasse verlaat Amsterdam en verhuist naar kleinere steden.» Het is dus een demografisch probleem aan het worden. Ik denk dat wij dat niet alleen territoriaal kunnen zien, maar ook in bijvoorbeeld het onderwijs. 25 jaar geleden trof je bij uitstek in het onderwijs veel homoseksuelen aan. Dat is nu beduidend minder en dat is heel erg.
Tekenend in het citaat dat ik net gaf, is dat de groep wordt benoemd als «groep die de problemen veroorzaakt». Zijn dat Eskimo’s, zijn dat korfballers, zijn dat filatelisten? Volgens Bernhard Welten, de hoofdcommissaris van politie te Amsterdam – ik geef maar even aan dat hij lid is van de PvdA, misschien een minder besmette bron – zegt dat het overwegend Marokkanen, overwegend moslims, zijn die het homogeweld op hun naam schrijven. Henk Krol van de Gaykrant – dat is een VVD’er, dus misschien een tikje besmet – zegt hetzelfde. De oververtegenwoordiging is het gevolg van het binnentreden van een cultuur die niet de onze is, namelijk de islamitische cultuur. Die cultuur is in belangrijke mate getekend door de islamitische ideologie. Er zijn mensen die de islam als een godsdienst beschouwen, maar de islam is een politieke ideologie gericht op verovering en vernietiging en gericht op de invoering van een rechtsstelsel, namelijk de sharia. In de sharia bestaat weinig geduld voor homo’s. Die moeten gewoon weg of die moeten dood.
De islam is sowieso een ideologie van eigen volk eerst die de mensheid in twee groepen verdeelt: de moslims en de kafirs. De tweede groep is een mindere soort. Sommige groepen kafirs genereren om allerlei redenen extra haat van de islam: joden, homo’s en vrouwen. Dus vindt er door moslims bovengemiddeld veel geweld plaats tegen deze groepen. Allerlei mensen proberen ons te doen geloven dat wij op weg zijn naar een soort regenboogcoalitie met allerlei minderheidsgroepen gezellig naast elkaar bivakkerend, al dan niet zingend rondom het kampvuur. Die regenboog raakt echter uit balans. Het suïcidale immigratiebeleid zorgt ervoor dat er steeds meer groen in die regenboog komt, de kleur van de islam. Dat betekent automatisch minder ruimte voor roze en dat is heel erg.
De heer Van der Ham (D66): Als om mensen vanuit religieuze overwegingen – ik heb daar zelf ook al iets over gezegd – wat dan ook doen, als zij intolerant zijn, moeten wij maatregelen nemen. Daar denken wij precies hetzelfde over. Erkent u echter ook dat heel veel moslims daar inmiddels heel wat verlichter over denken? Kijk maar naar onze collega’s hier in de Kamer met een moslimachtergrond en in dit overleg hun opvattingen kenbaar maken. Ziet u dat ook? Dat is wel van belang, omdat je daarmee ook erkent dat er in die gemeenschap ook iets aan de hand is. Ik heb nog een tweede vraag: ziet u ook dat het grootste deel van het geweld op het platteland, niet in de grote steden, door autochtonen wordt gepleegd? Wat is daar de oorzaak van en hoe kunnen wij dat bestrijden?
De heer Bosma (PVV): Dat er moslims zijn met verlichte ideeën, is natuurlijk zo. Het probleem is dat dit kabinet doorgaat met zijn immigratiebeleid. Als een enkeling wellicht verlicht aan het raken is op seksueel gebied, wordt dat teniet gedaan doordat allerlei mensen uit het Rifgebergte en Anatolië hier naartoe worden gehaald met ideeën waar u geen liefhebber van bent. Wat betreft de tweede vraag: geweld moet natuurlijk altijd worden bestreden, gewoon door repressie zoals dat overal moet gebeuren. Daar mag geen onderscheid in zijn.
De heer Van der Ham (D66): Ik heb nog een korte vraag over die laatste groep. U hebt gelijk dat er op heel veel scholen vroeger, twintig jaar geleden, over het algemeen een toleranter klimaat was dan nu. Dat geldt niet alleen voor zwarte scholen. Ook onder de autochtone bevolking is dat het geval. Hoe komt dat? Heeft dat te maken met een algemene intolerantie die zich op dit moment een beetje meester aan het maken is van onze samenleving? Hoe analyseert u dat? Dat is namelijk wel belangrijk.
De heer Bosma (PVV): Dat heeft in belangrijke mate te maken met het Nederlandse immigratiebeleid.
De heer Van der Ham (D66): Ik heb het hier niet over intolerantie tegenover immigranten, maar tegenover homo’s.
De heer Bosma (PVV): Dat was mijn antwoord.
De heer Van der Ham (D66): Dan heb ik het dus over een groep jongeren zonder religieuze achtergrond, die geen moslim zijn of wat dan ook, dus puur oorspronkelijke Nederlanders. Onder die groep is ook de intolerantie op scholen aan het afnemen. Hoe komt dat?
De heer Bosma (PVV): Ik weet niet of de tolerantie van autochtone Nederlanders ten opzichte van homoseksuelen dramatisch aan het afnemen is. Ik weet wel dat de tolerantie ten opzichte van homoseksuelen in zijn algemeenheid op alle Nederlandse scholen grosso modo zwaar aan het afnemen is. Dat is het rechtstreekse gevolg van het Nederlandse immigratiebeleid.
Mevrouw Azough (GroenLinks): Ik moet zeggen dat ik deze grijsgedraaide plaat al eerder heb gehoord.
De heer Bosma (PVV): U krijgt hem nog vaak te horen.
Mevrouw Azough (GroenLinks): Ik begrijp dat immigratiebeleid wat u betreft het antwoord is op alle problemen in Nederland. Ik wil graag nog van u horen wat voor maatregelen u voorstelt voor de problemen zoals die nu in Nederland, anno 2010, bestaan. Ik doel op politie, de bereidheid om aangifte te doen, et cetera. Gaat u daar ook nog iets over zeggen?
De heer Bosma (PVV): Met uw welnemen vervolg ik mijn betoog en dan kom ik op menig punt terecht. Het verhuisgedrag van homo’s uit Amsterdam, the gay capital of Europe, geeft aan dat hier geen sprake is van integratie, maar van substitutie. Onze homo-emancipatie wordt vervangen.
Ik kom nu op de concrete maatregelen. Betere aangifte is natuurlijk altijd prima, maar wat als homo’s zich niet melden? Ik denk aan Boris Dittrich, die nota bene zelf een motie indiende om homofoob geweld bij te houden. Als hij zelf tegen een mes aankijkt bij de Albert Heijn en te horen krijgt «smerige homo», doet hij geen aangifte. De dader was een Marokkaan. Dat is betreurenswaardig. Je kunt je aangifteapparaat zo sophisticated maken als je wilt, maar het heeft weinig zin als mensen niet gaan.
Wat dan wel? Foldertjes, voorlichtingsprojectjes en vakjes als multicultureel vakmanschap? Ik vind het allemaal best, maar meer dan een millimeter zal het niet helpen. Je maakt deel uit van een cultuur en Allah vertelt je dat homo’s dood moeten. Welke indruk maakt dan een foldertje van het COC? Antwoord: bitter weinig. Wat dan wel? Een harde aanpak. In justitiële jeugdinrichtingen is nog menig plaatsje vrij. Verder ook keiharde repressie: gewoon het land uit. Bij een ernstig misdrijf en het bezit van een niet-Nederlands paspoort oppakken en denaturaliseren. Minister Hirsch Ballin heeft een dergelijke maatregel in voorbereiding voor terroristen. Dat is heel goed. Laten wij de categorie uitbreiden. Veel allochtonen hebben zelfs alleen een verblijfsvergunning, zie de Mondriaan Groep. Die kunnen eruit bij elke wetsovertreding. Dat geeft voldoende aangrijpingspunten om ze onmiddellijk te verwijderen.
Wij hebben te maken met een historisch, dramatisch en demografisch probleem.
De voorzitter: Kunt u afronden, mijnheer Bosma?
De heer Bosma (PVV): Ja. Ik heb drie vragen. De werving van gastarbeiders is in 1973 gestaakt en het aantal Marokkanen is sindsdien geëxplodeerd van 22 000 naar 350 000. Er is geen reden om aan te nemen dat die groei zal stoppen. Wat als wij straks één miljoen Marokkanen hebben of twee miljoen? Wat als straks het aantal van één miljoen moslims dat wij nu hebben, zal doorgroeien naar twee, drie, vier of vijf miljoen? Wat betekent dat voor de homo-emancipatie? Dat is mijn eerste vraag.
Mijn tweede vraag is waar de homo’s naartoe moeten die nu op de vlucht zijn uit Amsterdam en de grote steden en die inwisselen voor middelgrote steden. Waar moeten die straks naartoe? Mijn derde vraag is wat meer indruk maakt op een moslim, een foldertje van het COC of de wetenschap dat Allah alle homo’s dood wil hebben.
De heer Anker (ChristenUnie): Ik ben wat geïntrigeerd door het beeld van de grijsgedraaide plaat. In de jaren 60 werd nog wel eens muziek achteruit gedraaid.
Mevrouw Azough (GroenLinks): Dat was duivels, hè?
De heer Anker (ChristenUnie): Het schijnt ook in bepaalde christelijke kringen te zijn gebeurd. Ik heb dat allemaal niet mee mogen maken. Het moeten mysterieuze tijden zijn geweest. De grijze plaat van de heer Bosma wil ik ook eens achteruit draaien om te kijken wat er dan uit komt. Ik stel hem de vraag wat als nu de zaak eens omgekeerd was, gewoon even hypothetisch, namelijk dat wij in dit land een heleboel homo’s zouden hebben – die wil ik overigens niets in de schoenen schuiven – en een kleine groep Marokkanen die zou worden bedreigd en waar geweld tegen gepleegd zou worden. Hoe zou hij daarmee omgaan? Ik vraag de heer Bosma eigenlijk hoe hij staat ten opzichte van geweld tegen mensen die hier te gast zijn in Nederland of die in Nederland wonen. Dat zijn ook gewoon mensen van vlees en bloed, bijvoorbeeld de mensen uit het Rifgebergte.
De heer Bosma (PVV): Of mensen van vlees of bloed zijn, maakt mij niet uit. Ik ben altijd tegen geweld op straat. Dat moet altijd worden aangepakt. Daar hebben wij een wet voor en politie. Die platen draai ik vooruit en desnoods ook achteruit.
De heer Anker (ChristenUnie): Een belangrijke kern van mijn probleem met de PVV is dat het blijkbaar volledig toegestaan is om los te gaan op een bepaalde bevolkingsgroep die niet Nederlands is, buitenlands dus Marokkaans. U hebt het in het begin vooral over de islam gehad, mijnheer Bosma, maar daarna alleen nog maar over Marokkanen, of zij nu moslim waren of niet. Ik vind dat een intolerante houding. Ik vind het absoluut geen pas geven in een algemeen overleg waarin wij spreken over geweld tegen een bepaalde groep. Ik vind niet dat dit een legitimatie kan zijn om volledig los te gaan tegen een andere bevolkingsgroep.
De heer Bosma (PVV): Ik vind het schokkend dat u zegt dat het gaat om een groep die niet Nederlands is, want heel veel moslims hebben gewoon een Nederlands paspoort en heel Marokkanen hebben ook een Nederlands paspoort. Ik vind u schokkend en discriminerend.
De voorzitter: Een laatste keer, mijnheer Anker.
De heer Anker (ChristenUnie): Het is ontzettend leuk om daar even over te gaan zeuren. U maakt telkens het verschil dat zij niet Nederlands zijn. U vindt ook dat hun Nederlandse paspoort strikt genomen een formaliteit is waar zij zo snel mogelijk vanaf moeten, dat zij gedenaturaliseerd moeten worden. Ik wil er inderdaad wel aan: het zijn Nederlanders, van Marokkaanse afkomst. Nu stel ik de vraag nog een keer: hoe gaat u om met mensen die uit het buitenland komen, die ook gewoon mensen van vlees bloed zijn en die u nu op een intolerante manier behandelt?
De heer Bosma (PVV): Ik ga met alle mensen van vlees en bloed op gelijke wijze om.
De heer Teeven (VVD): Voorzitter. De VVD-fractie ergert zich mateloos aan het geweld tegen homoseksuelen. Wij ergeren ons überhaupt aan geweld in de openbare ruimte. Wij denken dat dit altijd hard moet worden aangepakt. Wat verstaan wij onder hard aanpakken? Daar verstaan wij onder dat het met een duidelijke repressiecomponent wordt aangepakt. Het verbaast ons een beetje dat het kabinet daar niet echt op inzet.
Ik heb een vraag aan de minister van Justitie. Wij gaan het nu zo regelen dat het snelrecht makkelijker wordt, dat wij mensen makkelijker naar snelrechtzitting kunnen sturen binnen veertien dagen. Het gaat hier vaak over bekende daders. Niet altijd, maar vaak wel blijkt uit de onderzoeken. Het kan zijn dat het bekende daders zijn, dat het is waargenomen en dat er getuigen bij aanwezig zijn geweest. Soms neemt de politie het ook zelf waar. Daar zijn ook voorbeelden van in de buurt van het Rembrandtplein in Amsterdam in de jaren 2006–2008. Is hij dan van mening dat dit bij uitstek zaken zouden kunnen zijn die zich lenen voor snelrecht? Als er een aangifte is en er waarnemingen zijn, zijn dit dan zaken die ogenblikkelijk naar het snelrecht moeten en moeten worden beloond met een verblijf in de gevangenis of een justitiële jeugdinrichting, waarvan het kabinet ons wil doen geloven dat de plaatsen daar vrijkomen doordat de criminaliteit daalt? Ik hoor daar graag een antwoord op.
De VVD-fractie wil de minister van BZK vragen of wij eigenlijk wel een goed beeld hebben van het totale plaatje. Het bedrijfsprocessensysteem bij de politie is natuurlijk aan verandering onderhevig op dit moment. Daar zijn wij al een aantal jaren mee bezig. Is zij in staat, als zij kijkt naar de 25 regionale korpsen, om een goed beeld te krijgen van het homofobe geweld dat in Nederland plaatsvindt?
Ik ben het met eerdere sprekers eens dat uit onderzoeken blijkt dat in de grote steden in het westen het geweld vaak afkomstig is van mensen van Marokkaanse afkomst met of zonder Nederlands paspoort. Op het platteland is de situatie volgens mij heel anders, ook gezien de onderzoeken. Daar zijn het vaak autochtone jongeren, vaak uit gesloten christelijke gemeenschappen, die denken: wij gaan ook eens even homomeppen. Daar zijn ook voorbeelden van in Urk, Katwijk en andere vissersplaatsen. Daar gebeurt het ook op grote schaal. Het is inderdaad niet iets dat bij uitstek alleen in grote steden gebeurt. Het gebeurt ook in de gesloten christelijke gemeenschappen. Heeft de minister van BZK dat nu een beetje op orde, de vastleggingen in die korpsen? Hebben wij een beetje een beeld van de dadergroepen en is bekend in welke regio’s dit het ergste is? Mijn informatie is dat het niet in alle 25 regio’s in Nederland voorkomt. Er zijn regio’s waar het zeer incidenteel voorkomt, maar er zijn ook regio’s waar het veel meer voorkomt. Kan zij daar iets over vertellen?
Er is al veel gezegd over aangifte in plaats van melding. De minister van Justitie herinnert zich ongetwijfeld de motie-Wolfsen/Teeven nog van tweeënhalf jaar geleden. Wij hebben er toen over gesproken dat vaak meldingen worden gemuteerd in dagjournaals, maar dat geen aangiften worden opgenomen terwijl dat wel zou moeten. Dat ging om geweldsdelicten in het algemeen. Dit is nog een wat ergerlijker vorm van geweld omdat het ook een discriminatoire component heeft. Is dat inmiddels veranderd? Worden niet meer alleen meldingen genoteerd, maar is er ook sprake van aangiften? Heeft de minister van Justitie iets gedaan met de aangenomen motie-Wolfsen/Teeven?
Gaat de minister van Justitie in gesprek met het College van procureurs-generaal over het feit dat homofoob geweld nu juist bij uitstek delicten betreft die, als er sprake is van bekende daders en politiewaarnemingen, altijd moeten worden vervolgd? Als er een gebrekkige aangifte is, moet dan niet de lijn van het Amsterdamse korps worden gevolgd dat een gespecialiseerde afdeling ervoor zorgt dat de aangifte goed op papier komt? Is daar ruimte voor in andere korpsen? Ik maak mij er een beetje zorgen over of die ruimte er daadwerkelijk is.
Dit gedrag is wat ons betreft absoluut ontoelaatbaar. Geweld is altijd verwerpelijk. Dit geweld met een discriminatoire component kunnen wij niet zwaar genoeg bestrijden. Ik heb mij enigszins verwonderd over de bijdrage van de CDA-fractie, want dat is wel erg met de zachte handschoentjes. Ik hoop dat de deze minister van Justitie, die van CDA-huize is, daar een beetje afstand van neemt en dat hij zegt dat geweld ontoelaatbaar is, dat hij vindt dat de rechtsstaat moet worden gehandhaafd en dat hij daar sterk en krachtig tegen gaat optreden. Ik hoef geen verhaal dat de criminaliteit daalt, want dat melodietje kennen wij zo langzamerhand wel.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Het kabinet zet in op de bestrijding van discriminatie tegen homo’s met gerichte maatregelen, zo staat in het coalitieakkoord. Ik wil met name de minister van Justitie vragen of hij wil reageren op het artikel uit de Volkskrant van vandaag «Pastoor weigert prins communie». Het gaat hier om de heer Vermeulen die geen communie krijgt uitgedeeld van pastoor Luc Buyens omdat hij al vijf jaar samenwoont met zijn vriend. Wat is nu zijn oordeel over zo’n kwestie? Die geeft toch een behoorlijke smet op het carnaval aldaar. Hij kan natuurlijk zeggen dat dit een zaak is van de katholieke kerk en daarmee de boel neutraliseren, maar wat ik kan dan met zo’n krachtige uitspraak in het coalitieakkoord dat het kabinet gerichte maatregelen wil tegen homodiscriminatie? Wil hij bijvoorbeeld in gesprek gaan met de betrokkenen? Dat zou nog eens een statement zijn.
Er is onderzoek gedaan naar homofoob geweld. De conclusie is dat er nogal wat beperkingen zijn in de informatie, zoals andere sprekers ook al hebben gezegd. Van de 380 geregistreerde gevallen van antihomogeweld, kwamen er 300 uit Amsterdam. Dat betekent dat er in andere plaatsen of niet wordt geregistreerd of dat er amper antihomogeweld voorkomt. Dat laatste lijkt mij sterk.
De heer Teeven (VVD): Het verhaal dat het beter moet worden geregistreerd, spreekt mij wel aan. Hoe valt dat echter te rijmen met de kritiek die de SP-fractie altijd heeft op de gespecialiseerde registraties in politiesystemen, dat je daar buitengewoon terughoudend mee moet zijn, dat je moet uitkijken en dat het allemaal ontzettend lastig kan zijn voor de privacy? Ik ben het helemaal met uw verhaal eens, maar stemt u dat ook een beetje af met de rest van uw fractie? Er is immers juist vanuit uw fractie altijd buitengewoon veel kritiek op gespecialiseerde registraties in politiesystemen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dat ben ik eens met u, mijnheer Teeven. Je moet er natuurlijk wel zorgvuldig mee zijn, maar ik ben het er ook mee eens dat je homodiscriminatie zo gericht mogelijk moet bestrijden en dat de politie daar dus best meer aandacht aan mag besteden. Er moet ook informatie worden uitgewisseld tussen de verschillende politie-instanties en met de homobelangenorganisatie. Ik hoor hier graag een reactie op.
Er is gesproken over de aangiftebereidheid. Veel slachtoffers hebben geen vertrouwen in de politie. Zij denken dat er toch niets met hun aangifte gebeurt. De daders zullen toch wel niet worden gestraft. De politie is onderbezet en heeft andere prioriteiten. Klopt dit beeld? Wat gaat de minister doen om deze scepsis bij slachtoffers weg te nemen? Het COC schrijft in zijn brief dat de politie soms pas na aandringen een aangifte wil opnemen. Wat gaat de minister van BZK doen om dit te veranderen?
Ook discriminatie binnen de politie is een probleem. Vorig jaar stond er een kop in De Haagsche Courant waarin stond dat een op de vijf agenten vindt dat homo’s niet thuishoren in het korps. 1000 agenten antihomo stond daarbij. Welke maatregelen neemt de minister van BZK om dat terug te dringen? Kan zij ook een reactie geven op de brief van het COC van 11 februari 2010 waarin concrete punten worden genoemd om homodiscriminatie tegen te gaan?
De jeugdige leeftijd is genoemd, de leeftijdsgroep van 14 tot 18 jaar. Dat vraagt dus om een vroegtijdige aanpak. Er zijn ook mogelijkheden om jongeren te behandelen. Sinds enkele jaren bestaat de gedragsbeïnvloedende maatregel voor jeugdigen. Biedt dit instrument nieuwe kansen, bijvoorbeeld door agressiereguleringstrainingen? Uiteraard moet de onwetendheid over homoseksualiteit bij jongeren en de verstoorde eigen relatie tot sekse- en genderopvattingen worden verbeterd. Daarmee kom je bij het onderwijs.
Scholen in zogeheten koplopergemeenten doen het veel beter dan die in andere gemeenten. Het werkt dus, zou je kunnen stellen. Er zijn twee problemen. Het eerste is dat veel schoolleiders weerstand hebben tegen al te specifieke aandacht voor homoseksualiteit. Daarom zijn wij ook voor aanscherping van de kerndoelen. Graag hoor ik wat de voortgang is op dat terrein. Het is immers niet goed als schoolleiders weerstand hebben tegen het behandelen van homodiscriminatie. Bovendien, het tweede probleem, zijn de middelen beperkt. Kan de minister daarop ingaan? Op pagina 91 van het onderzoek wordt de suggestie gedaan een groot project op te zetten rond preventie in het onderwijs. Wat vindt de minister van OCW daarvan?
Het allerbelangrijkste is dat homodiscriminatie, helaas, nog altijd wordt gelegitimeerd in ons onderwijsstelsel. Bijzondere scholen mogen van hun personeel eisen dat zij de homoseksuele levenswijze afwijzen. Dat vindt mijn fractie onaanvaardbaar. Wij gaan daar nog een groot debat over voeren. Is daarvoor al een datum gepland?
Hoe staat het met mijn motie rond de identiteitsverklaring op reformatorische scholen? Is de minister van OCW al in gesprek met die scholen? Hij schrijft dat hij overweegt om onderzoek te laten doen door de Commissie Gelijke Behandeling. Wordt dit onderzoek nog uitgevoerd?
De heer Anker (ChristenUnie): Voorzitter. Het is goed dat dit onderwerp vandaag op de agenda staat, al spreken wij eigenlijk maar over één kleine brief waarbij een redelijk dik rapport is gevoegd. Terecht was er in het coalitieakkoord aandacht voor geweld tegen homo’s. Dat vinden wij terug in de homo-emancipatienota. «In samenspraak met betrokken organisaties zal worden gewerkt aan gerichte maatregelen ter bestrijding van discriminatie en geweld tegen homo’s, zowel op straat als in de sport, het onderwijs, de (ouderen)zorg en bedrijven.» Dat is de letterlijke tekst uit het coalitieakkoord. Dat is goed. Ik weet uit eerdere debatten met de minister van OCW dat het hem op dit punt echt menens is. Nu hebben wij een debat met nog twee ministers erbij en ik vermoed dat zij even gedreven zijn wat betreft dit onderwerp.
De brief die wij vandaag bespreken, sluit af met de constatering dat in de brief een breed pakket aan maatregelen wordt genoemd die op de terreinen van politie, justitie en onderwijs in gang zijn of worden gezet teneinde homofoob of, zoals het rapport zegt, homonegatief geweld te bestrijden. Daaruit blijkt goede wil, maar over de gerichtheid van de maatregelen heeft mijn fractie een aantal vragen. Het brede pakket aan maatregelen komt op ons een beetje over als een schot hagel waarbij, zo blijkt uit de brief, het doelwit waarop wordt geschoten ook nog niet helemaal is afgebakend. In hoeverre wordt er gewerkt met gerichte maatregelen?
Het is van belang om inzicht te krijgen in de aard en omvang van de homofobe discriminatie-incidenten om dat geweld te kunnen bestrijden, zo staat in de brief. Dat is niet nieuw, maar werd ook in de nota Gewoon homo zijn van het kabinet al geconstateerd. Dat was in november 2007. Wij zijn nu ruim twee jaar verder. Kunnen de bewindspersonen aangeven wat er nu concreet is verbeterd op dit vlak, twee jaar verder? Het rapport van MOVISIE is van afgelopen jaar en daarin staan gegevens die nog steeds zorgen wekken. Dat geldt ook voor de aangiftebereidheid. Ruim twee jaar geleden werd in de homo-emancipatienota al geconstateerd dat de bereidheid tot het doen van aangifte of melding door slachtoffers en getuigen verder moet worden bevorderd. Wat is er nu concreet verbeterd in die twee jaar? Welke gerichte maatregelen zijn daartoe genomen?
Ik verzamel af en toe zinnen voor onze fractie die wij uitermate ambtelijk vinden en waarvan wij vinden dat er tekst en uitleg over moet worden gegeven. In de brief staat de volgende zin: «De taakaccenthouders hebben als specifieke taak de kennis en bewustwording die op strategisch en tactisch niveau aanwezig is, te borgen bij de collega’s op operationeel niveau.» Het kan natuurlijk zijn dat ik de oplossingen en alles wat in de brief staat een beetje heb gemist en dat die in deze zin besloten liggen. Ik wil graag een uitleg van deze zin. Ik word hier namelijk niet heel rustig van.
In het onderzoek wordt geconstateerd dat er kennislacunes bestaan wat betreft geweld tegen specifieke groepen, zoals transgenders en lesbische vrouwen. Dat erkent het kabinet. Er is geen registratie op landelijk niveau. Er staat echter wel in de brief dat er inzicht is op regionaal niveau. Hoe zit dit nu? Is er nu wel of niet voldoende kennis om gerichte maatregelen te kunnen nemen? Of is die kennis er wel, maar niet op de juiste plaats? Blijft het op een regionaal middenniveau hangen, terwijl je het landelijk wilt hebben om inzicht te hebben en lokaal om concrete maatregelen te kunnen uitvoeren?
Interessant is ook de paragraaf over de soorten daders en de preventie. Homofoob geweld lijkt met name een delict van jongeren tegen jongeren. Homofoob geweld staat bovendien niet op zichzelf. De daders maken zich ook schuldig aan vandalisme, diefstal, inbraak, beroving of geweldpleging. Onwetendheid over homoseksualiteit en een verstoorde eigen relatie tot sekse- en genderopvattingen lijken een rol te spelen bij homofoob geweld. Religieuze overwegingen lijken daarbij minder een rol te spelen. Wat dat betreft is ook de bevinding uit de expertmeeting interessant, waarin de experts pleiten voor seksuele burgerschapsvorming. Die moet zich volgens hen niet alleen richten op homoseksualiteit, maar ook in verband worden gebracht met opvattingen over mannelijkheid en vrouwelijkheid waarbij naast te positieve kanten van seksualiteit ook aandacht moet zijn voor de negatieve kanten ervan, zoals breezerseks, gezondheid, AIDS en loverboys. Dat sluit aan bij het pleidooi van mijn collega Voordewind in het debat over seksualisering waarin hij aandacht heeft gevraagd voor seksuele vorming, ook zaken als grensoverschrijding, respect en gelijkwaardigheid.
De heer Van der Ham (D66): Dat kunnen wij regelen. Er is een motie aangenomen – niet met de steun van de fractie van de ChristenUnie, maar die krijgen wij alsnog – waarin werd verzocht de kerndoelen nader te preciseren. Zij hoeven niet vernieuwd te worden, want het staat er eigenlijk al. Er moet gewoon even wat duidelijker worden gemaakt dat scholen aandacht moeten besteden aan de hele keur van zaken waar u nu over spreekt, van seksuele diversiteit tot aan grensoverschrijdend gedrag en al die andere zaken. Zegt u nu eigenlijk: die motie-Van der Ham c.s. is een puike motie, jammer dat wij er zelf niet voor hebben gestemd?
De heer Anker (ChristenUnie): Nee, dat zeg ik absoluut niet. U zegt nu eigenlijk dat het een symbolische motie was om een paar dingetjes te preciseren. Toch vond u het blijkbaar wel nodig om haar in te dienen. Wij hebben haar niet gesteund omdat wij niet gek zijn op het telkens maar weer sleutelen aan de kerndoelen. Dat is een van de dingen die wij van Dijsselbloem mochten leren. Ik zie dat u wilt interrumperen: hij heeft daar zelf overigens al een andere opmerking over gemaakt bij dit onderwerp. Wij willen niet te veel aan kerndoelen sleutelen. Het is veel belangrijker dat scholen gebruik gaan maken van hetgeen er al is. Ik spreek straks nog even over een lespakket dat ContrariO heeft ontwikkeld.
De heer Van der Ham (D66): Het hele punt was dat het wel in de kerndoelen staat, maar dat heel veel scholen ervoor kiezen – dat is vaak een negatieve keuze – om het niet te doen omdat zij een ingewikkeld probleem vinden. Zij vinden het überhaupt lastig om het over dit soort onderwerpen te hebben, terwijl wij ze er eigenlijk al toe hebben verplicht. In die motie stond: zorg er nu dat je hier heel specifiek informatie over geeft, net als over het hele pakket waar u over spreekt. Elke school heeft ook de ruimte om dat te doen in een vorm die bij die school past. Er moet aandacht voor zijn. Mijnheer Anker, u komt ook nog met voorbeelden van lespakketten. Ik hoop echt dat dit als complementair ziet aan de motie die wij hebben ingediend. Waarom nog steeds dat verzet?
De heer Anker (ChristenUnie): Dit gaat ook over de wijze waarop je nadenkt over onderwijs. Wij willen niet vanuit de Kamer de hele tijd sleutelen aan de kerndoelen. Een aantal fracties in de Kamer is daar dol op, maar wij absoluut niet. Wij geloven dat schoolbesturen zelf prima hun onderwijs kunnen vormgeven. Ik wil ze daar best bij helpen en ze faciliteren, bijvoorbeeld met zo’n lespakket, zodat zij op een goede manier kunnen lesgeven en hieraan kunnen werken. Als wij het hier met een paar punten en komma’s in de kerndoelen opnemen, gaat de wereld absoluut niet totaal veranderen. Het moet daar gebeuren.
Mevrouw Azough (GroenLinks): Kunt u dan duidelijk maken hoe dat gaat gebeuren, mijnheer Anker? Een van de problemen die in het rapport heel duidelijk naar voren komt, is namelijk dat op veel scholen überhaupt geen aandacht wordt besteed aan dit onderwerp. Nijmegen, Rotterdam en Amsterdam zijn de enige steden waar het echt goed en structureel gebeurt. Als het gebeurt, is dat veel te incidenteel en vrijblijvend. Er moet sprake zijn van structurele aandacht voor dit onderwerp. Hoe gaat u dat voor elkaar krijgen?
De heer Anker (ChristenUnie): Ik geloof gewoon echt niet in het weer veranderen van de kerndoelen. Dat wordt een ontzettend symbolische discussie. Ik vind dat scholen zelf hun verantwoordelijkheid moeten en kunnen nemen op dit front. Dat vertrouwen moeten wij ze ook geven. Dan heb ik liever dat schoolbesturen enthousiast worden gemaakt voor dit onderwerp, dan dat zij het door de keel geduwd krijgen via de kerndoelen.
De voorzitter: Ik verzoek iedereen kort en krachtig te interrumperen.
Mevrouw Azough (GroenLinks): Ik concludeer dat de heer Anker pleit voor vrijblijvendheid en het continueren daarvan, mijnheer Anker. Tot nu toe was het vrijblijvend en wij zien nu helaas het resultaat daarvan, namelijk dat het slechts in de steden die ik noemde echt structureel gebeurt.
De heer Anker (ChristenUnie): Dat is absoluut niet waar. Ik pleit voor vrijheid, vrijheid van scholen. Juist doordat gereformeerde en reformatorische scholen zijn aangesproken om iets te gaan doen met het thema homoseksualiteit ligt er een visie om homoseksualiteit te bespreekbaar te maken in het onderwijs. Doordat er een aantal doelgerichte subsidies is gegeven, bijvoorbeeld aan ContrariO, is er een lespakket voor heel specifiek christelijke scholen waar gebruik van kan worden gemaakt. Die dingen zijn niet geregeld via de kerndoelen, maar door op een heel verstandige manier mensen dat zelf te laten doen, door ze daar in vrijheid toe te stimuleren.
De heer Jasper van Dijk (SP): Uw redenering deugt niet, mijnheer Anker. Dat moet u echt eerlijk toegeven. Of u moet zeggen dat u het eigenlijk niet belangrijk vindt.
De heer Anker (ChristenUnie): Dat maak ik zelf wel uit.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voor rekenen en taal hebben wij gewoon duidelijke kerndoelen vastgelegd. Daarvan zegt u ook niet dat er vrijheid van onderwijs is en dat scholen dat zelf mogen invullen. Van homodiscriminatie zegt u dat wel. Of u zegt dat homodiscriminatie op alle scholen aan de orde moet komen en dan leggen wij het netjes vast in de kerndoelen, of u zegt dat u het aan de scholen overlaat en dan blijft het vrijblijvend en dan wordt het niet echt aangepakt.
De heer Anker (ChristenUnie): Wij zijn altijd terughoudend geweest met het sleutelen aan kerndoelen. Wij willen ze niet opblazen. Het is vrij logisch dat er een aantal dingen in staat. Dat rekenen en taal erin zitten, is een prima zaak. Bij die vakken moet je er ook enigszins zicht op hebben dat het niveau ongeveer gelijk is. Voor het overige kunnen er een heleboel andere dingen op school aan de orde komen. Als het aan u ligt, blazen wij de kerndoelen totaal op en komt er alles in, tot aan de kennis van grote socialistische leiders uit het verleden toe. Dan moet er een historische canon in, moeten mensen weten waar het eten vandaan komt en moet duurzaamheid er uitgebreid in staan. Daar hebben wij geen enkele behoefte aan. Dat kunnen scholen prima doen. Ik vind dit een fantastische redenering. Hij deugt en ik ga ook niet zeggen dat dit niet het geval is.
De heer Jasper van Dijk (SP): Gezien deze wanhopige paniekreactie, stel ik maar vast dat u er niet uitkomt.
De heer Anker (ChristenUnie): Vanwege een totaal gebrek aan inhoud, zal ik daar maar niet op reageren.
Ik kom bij mijn laatste vraag. Het zou zomaar kunnen zijn dat het plan van aanpak waar om is gevraagd, te zwaar klinkt. De vraag kan zijn of daar weer een heel programma van moet worden gemaakt en daar verantwoording over moet worden afgelegd. Dat zou misschien zomaar kunnen. Ik mis toch wel een beetje eenheid in deze brief. Wij hebben het project rondom het programma Veilige Publieke Taak van de minister van BZK. Dat is nodig, want dat is een groot probleem, het betreft heel veel mensen en het is niet incidenteel. Er zit wel een heel aantal overeenkomende problemen in, zoals aangiftebereidheid. Ik vraag de minister van BZK of er uit dat project lessen zijn te trekken die wij heel goed bij dit onderwerp kunnen betrekken.
Mevrouw Azough (GroenLinks): Voorzitter. Het is helaas nog steeds een illusie om te denken dat homoseksualiteit volledig geaccepteerd is in de samenleving. Het voorbeeld van de prins carnaval die geen communie ontving tijdens de traditionele carnavalsmis omdat hij homo is, is al genoemd. Een ander voorbeeld is een uitspraak van een aankomend PVV-raadslid uit Den Haag. Die is alweer ingetrokken en dat is goed. Het is een jeugdzonde, zoals de heer Bosma het zei. Het is echter wel tekenend. Zelfs al was het een jeugdzonde en heeft hij al drie jaar geleden gezegd dat homoseksuelen met HIV zouden moeten worden getatoeëerd, is het een voorbeeld dat tekenend is voor de stemming. Het tekent het gebrek aan tolerantie.
De heer Bosma (PVV): Mag ik hier even op reageren?
De voorzitter: Ik laat mevrouw Azough even haar zin afmaken.
Mevrouw Azough (GroenLinks): Ik heb gehoord wat u hebt gezegd, mijnheer Bosma. Deze jongen heeft zijn uitspraak ingetrokken. Het gaat mij er meer om dat hij het drie jaar geleden op die manier naar voren heeft gebracht. Net als het voorbeeld van die pastoor die een homoseksuele prins carnaval weigert, kan tot de conclusie leiden dat de tolerantie waarvan wij altijd uitgingen, ook in de jaren 90, misschien geen tolerantie is geweest. Misschien was het eerder onverschilligheid.
De heer Bosma (PVV): Dit zijn echt bizarre opmerkingen. Wat de geachte afgevaardigde van GroenLinks vergeet te vertellen, is dat die jongen zelf homoseksueel is. Als zijn eigen opmerkingen kenmerkend zijn voor afnemende tolerantie ten opzichte van homoseksuelen, is dat wel een enorme oefening in zelfhaat volgens mij. De opmerking die hij heeft gemaakt zijn anders dan de geachte afgevaardigde van GroenLinks suggereert. Dat ging om mensen die besmet waren en fanatiek doorgingen met het opzettelijk besmetten van mensen. Het wordt nu in het algemene getrokken. Deze jongen heeft overigens zijn excuses hiervoor aangeboden. Doekle Terpstra heeft wel eens gezegd dat mijn fractieleider het kwaad vertegenwoordigt. Daar heeft hij zijn excuses ook voor aangeboden, dus herhaal ik dat nooit meer. Bij GroenLinks ligt dat anders en gaat men maar door met herhalen. Het is een grijze, saaie linkse langspeelplaat.
Mevrouw Azough (GroenLinks): Volgens mij is het dan eerder een groene dan een grijze plaat. Het ging mij niet zozeer om deze specifieke uiting. De heer Bosma plaatst die in een context en dat is goed. Het gaat mij meer om het feit dat wij heel vaak uitgaan van de tolerantie die al die jaren altijd is geweest. Ik begin mij af te vragen in hoeverre die tolerantie niet eerder een soort onverschilligheid was die nu tot uiting komt, bij autochtone en allochtone jongeren. Daar maak ik mij zorgen over. Ik vind dat wij ook afmoeten van de mythe dat in de jaren tachtig en negentig alles oké was. Heel veel homoseksuelen zaten toen nog in de kast en kwamen er echt niet uit, ook niet op scholen. Het gaat mij erom dat wij veel harder moeten strijden voor die tolerantie. Het moet duidelijk zijn dat het niet iets is dat tien of vijftien jaar geleden vanzelfsprekend was. Volgens mij is het juist goed dat deze discussies nu veel meer in de openbaarheid plaatsvinden, dat er nu veel meer discussie is. In denk dat twintig jaar geleden de aangiftebereidheid nog veel lager was, dat het toen nog veel moeilijker was als homo in het onderwijs, bij de politie, in het leger, et cetera. Wij moeten dus niet doen alsof er twintig jaar geleden een soort droomwereld was voor de gemiddelde homo en dat het nu verschrikkelijk is, integendeel. Het is nu moeilijk, maar het was twintig jaar geleden ook moeilijk. Wij moeten er juist voor zorgen dat die tolerantie wordt verwezenlijkt. Dat krijgen wij niet voor elkaar als wij elke keer verwijzen naar een niet bestaande geschiedenis.
Het gaat hier vooral over geweld, verbaal of fysiek. De cijfers uit het rapport van MOVISIE, maar ook de recente cijfers uit 2008 baren mij zorgen. Als de cijfers van MOVISIE kloppen, zou 70% van alle homo’s in Nederland met verbaal geweld te maken hebben gehad en 10% met fysiek geweld. Dat zijn schokkende cijfers. Het betreft immers een heel grote groep, namelijk 630 000 mensen. Als het klopt dat zoveel mensen regelmatig te maken hebben gehad met dit soort incidenten, is het geen incidenteel probleem. Dan is het een structureel, schrijnend en serieus probleem. De Kamer vraagt al heel lang om deugdelijke cijfers over de aard en de omvang van het probleem. Dat die cijfers er nog steeds niet zijn, vind ik echt zorgwekkend. 150 in de eerste helft van 2008 en 300 in Amsterdam. Dat zijn cijfers die een onvoldoende beeld geven. Als wij beleid maken, moeten wij dat niet alleen op basis van schattingen doen. Gissen is volgens mij uiteindelijk voor een deel missen. Wij moeten weten, ons baseren op duidelijke kwantitatieve informatie. Die informatie moet ook zijn toegespitst op antihomogeweld en discriminatie van homo’s. Het lijkt mij vanzelfsprekend dat als wij gaan registreren in het BVH bij de politie, het GPS bij het OM en de Artikel 1 Bureaus Discriminatiezaken, duidelijk wordt gemaakt wanneer het antihomogeweld betreft. Dat moet zo snel mogelijk gebeuren. Er moeten concretere maatregelen worden genomen dan ik tot nu toe in de brief van het kabinet heb gezien. Daarin mis ik echt enige urgentie op dit specifieke punt.
Waar het gaat om bescherming, lijkt het mij vanzelfsprekend dat je aangifte kunt doen en dat je niet wordt weggestuurd met de mededeling dat je melding kunt doen, online of persoonlijk. Er moet een mogelijkheid zijn om aangifte te doen en die aangifte moet worden gevolgd tot een serieus onderzoek in het kader van strafrechtelijke vervolging, indien mogelijk. Ik hoop dat het kabinet wat meer gaat doen op dit terrein. Natuurlijk hebben mensen om hun moverende redenen niet altijd zin om aangifte te doen. Het gaat bijvoorbeeld vaak om bekenden.
In de brief blijft volstrekt onderbelicht dat er heel duidelijke problemen zijn aan de kant van de politie. Dan kom je er volgens mij niet met taakaccenthouders, al klinkt dat mooi. Het gaat uiteindelijk om de mensen bij de politie en bij justitie, mensen van vlees en bloed, die een mentaliteitsverandering voor elkaar moeten krijgen. In de brief wordt te veel jargon gebruikt. Heerlijk helder Nederlands zou goed op zijn plaats zijn in deze brief. Er moet duidelijk worden gemaakt hoe ervoor wordt gezorgd dat de mentaliteitsverandering die noodzakelijk is bij de politie en justitie wordt gerealiseerd.
De voorzitter: Kunt u afronden, mevrouw Azough?
Mevrouw Azough (GroenLinks): In het algemeen overleg over anoniem aangifte doen, hebben wij erover gesproken dat zowel voor als achter het loket duidelijk moet worden gemaakt dat die mogelijkheid bestaat. Heeft de minister van Justitie daar al werk van gemaakt, zeker waar het gaat om antihomogeweld? Het project Hatecrimes dat in twee politieregio’s loopt dat voorziet in een stevige aanpak, ziet er goed uit. Dat moet landelijk worden uitgerold. Wanneer gaat dat gebeuren en op welke wijze?
Voorkomen is beter dan genezen. Dan hebben wij het met name over het onderwijs. Het betreft vaak jongeren, dus scholen zijn de vindplek. Laten wij ervoor zorgen dat de seksuele diversiteit daar veel beter bespreekbaar wordt gemaakt. Het verbaast mij dat in het rapport staat dat vooral de steden Nijmegen, Amsterdam en Rotterdam echt structureel werk maken van seksuele diversiteit op scholen terwijl dit probleem om een continue oplossing vraagt. Een carrousel van projecten, een carrousel van initiatieven, lijkt mij heel onverstandig op dit specifieke punt. Ik hoor graag van de minister van OCW hoe hij ervoor gaat zorgen dat het structureel wordt, dat er continuïteit in komt.
De voorzitter: U moet nu echt afronden.
Mevrouw Azough (GroenLinks): Ik zie dat er behoorlijk wat wordt gedaan. Dat is allemaal toe te juichen. Het ontbreekt echter aan coherentie. Ik denk dat een plan van aanpak, waarom in de door de Kamer aangenomen motie wordt verzocht, van belang is, specifiek voor de coherentie. Ik graag het kabinet nogmaals om ervoor te zorgen dat dit plan er komt.
De voorzitter: Het is niet gebruikelijk om de bewindspersonen aan een tijdslimiet te binden, maar ik vind zeven minuten eigenlijk wel een heel mooie richtlijn.
Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Ik moet constateren dat als ik de volgorde van sprekers aanhoud bij de beantwoording, op het moment dat die zeven minuten zijn afgelopen er mogelijkerwijs wat vragen onbeantwoord blijven.
De voorzitter: Interrupties tellen niet mee.
Minister Hirsch Ballin: Ik wil u om advies vragen, voorzitter. Zal ik beginnen bij de laatste of bij de eerste spreker?
De voorzitter: Dat mag u zelf weten, minister.
Minister Hirsch Ballin: Dan denk ik dat ik Pierre Kartner om een oordeel hierover moet vragen.
Voorzitter. Ik zal beginnen met een aantal algemene opmerkingen, die hopelijk een veelheid van de door de leden van commissie te berde gebrachte punten kunnen dekken. De ministers van BZK en OCW en ik treden consequent op tegen geweld tegen homoseksuele mannen en lesbische vrouwen. Wij zien het ook als deel van de kerntaken van de overheid om mensen in hun fundamentele rechten te beschermen. Dat is niet alleen verbonden met het discriminatieverbod, maar ook met alle vrijheden zoals die constitutioneel en in verdragen zijn verankerd die betrekking hebben op wat mensen eigen is aan overtuigingen, seksuele gerichtheid en leefwijze. Wat ze eigen is, moet gevrijwaard blijven van geweld, discriminatie en haat.
De strafbaarstelling is versterkt met de strafverhoging van 50% waar het gaat om geweld. Het Openbaar Ministerie heeft het Landelijk ExpertiseCentrum Diversiteit (LECD) voortdurend gevraagd om te letten op discriminatoire aspecten bij aangiftes. Daarop hebben de rapportages betrekking. De manier waarop dit doorwerkt bij de politie zal door de minister van BZK worden besproken. Onder de leiding van de regionale discriminatieofficier van het Openbaar Ministerie vinden Regionale Discriminatie Overleggen (RDO’s) plaats. Wij willen dat zo zowel discriminatie-incidenten in het algemeen tegen homo’s als incidenten die homofobe motieven als verklaringen hebben, of dat soms voorgeven maar daarom niet minder kwetsend zijn voor betrokkenen, als zodanig aan de kaak worden gesteld. Daarom heeft het LECD een analyse heeft gemaakt van alle landelijk door de politie als zodanig geregistreerde incidenten in de eerste helft van 2008. Wij weten dat met de huidige mogelijkheden van registratie, dit maar een deel van het geheel is. Deze analyse biedt desalniettemin aangrijpingspunten om dit aan te pakken.
Ik ben het zeer eens met mevrouw Azough dat wij geen rozige beelden mogen geven van hoe het vroeger was. Veel van wat als tolerantie werd beschreven, was in feite desinteresse. Dat geldt trouwens ook voor andere terreinen. Wat nodig is, is niet afzijdigheid, maar respectvolle interesse voor wat een ander mens eigen is.
Mevrouw Bouchibti vroeg wanneer er onderzoek komt naar de lacunes wat betreft geweld tegen transgender personen. Op dit moment hebben wij geen specifieke gegevens die daar betrekking op hebben, maar wij zullen daar zeker alert op zijn.
Mevrouw Bouchibti heeft evenals mevrouw Jonker gevraagd of er specifieke leerstraffen zijn waar het gaat om geweld tegen homoseksuelen. Dat kan op een aantal manieren worden aangepakt. Onderdeel kan zijn dat er voorwaarden worden verbonden aan bestraffing. Dat geldt ook voor respectloos gedrag tegenover meisjes. Dat heb ik al gezegd naar aanleiding van andere uitingen van gewelddadig en overlastgevend gedrag. Een van de mogelijkheden betreft cognitieve vaardigheidstrainingen, die deel uitmaken van de aanpak van het bestrijden van recidive. Die gaan over hoe tegen andere mensen wordt aangekeken. In de allerergste gevallen is er een mogelijkheid van behandeling in de ggz, als de diagnose daartoe aanleiding geeft.
Een vraag die in het verlengde hiervan ligt, is wat er wordt gedaan op het punt van de verschillende typen sociale vaardigheidstrainingen die zijn gericht op respectvol gedrag ten opzichte van andere mensen dat ontbreekt bij allerlei geweldplegers, ook deze. Daarvoor hebben wij inmiddels, ook dankzij de werkzaamheden van de door de staatssecretaris van Justitie en mij ingestelde commissie voor de beoordeling van de werkzaamheid van therapieën en behandelingswijzen in zowel de justitiële jeugdinrichtingen als de volwasseneninrichtingen, aardig wat ervaring opgedaan. Ik hoop dat dit ook op dit terrein verder zoden aan de dijk zet.
Mevrouw Bouchibti vroeg waarom deze brief niet mede is ondertekend door de minister voor Jeugd en Gezin. Het onderzoek dat is toegestuurd, is gedaan in opdracht van Justitie en OCW. De minister van BZK is rechtstreeks betrokken in verband met de doorwerking daarvan in hetgeen de politie moet doen. De brief is geschreven namens het hele kabinet, dus ook namens de bewindslieden die niet mede hebben ondertekend.
Mevrouw Bouchibti vroeg om een reactie op het aantal meldingen van homofoob geweld. Ik heb al iets gezegd over de aantallen. Er worden zaken besproken in het regionaal discriminatie overleg. Ik wijs erop dat waar het gaat om meldingen en aangiften, al naar gelang hetgeen aan de hand is, ook andere vormen van aangifte dan de gebruikelijke, inclusief de mogelijkheid om op meldingen te reageren, van belang zijn. De Kamer kan op heel korte termijn een brief van mij en de minister van BZK tegemoet zien inzake de bescherming van mensen die aangifte doen. Dat is op dit terrein ook van belang.
De urgentie wordt onderkend door het Openbaar Ministerie. Daarom zijn er ook regionale discriminatieofficieren. Het instellen vanRegionaal Discriminatie Overleg is een van de maatregelen. Die wordt na twee jaar geëvalueerd. Ik zeg graag toe dat de Kamer die evaluatie zal ontvangen.
Ik kom nu op de bereidheid om te kijken naar versnelde afdoening, snelle toepassing van sancties. De aanpak van het kabinet op het punt van de versnelling en de snelle reactie is bekend. Ik heb de Kamer onlangs nog een brief gestuurd over de mogelijkheden om grip te houden op degenen die in het kader van versnelde aangifte in de keten van de politie in het Openbaar Ministerie komen. Ik hoop dat die brief spoedig door de vaste commissie voor Justitie met mij kan worden besproken.
De heer Van der Ham heeft gevraagd naar het verhogen van de pakkans. Dat hangt mede af van de bereidheid tot het overwinnen van de drempels die er nu nog soms zijn om aangifte te doen. Een van de doelstellingen van de brief die de Kamer zeer binnenkort zal krijgen, is het verhogen van de pakkans. Ik ben het dus eens met de opmerkingen van de heer Van der Ham op dit punt. Daarmee heb ik ook de vraag van de heer Teeven over het snelrecht beantwoord.
Wat de heer Teeven zei over ontoelaatbaarheid, onderschrijf ik. Uiteraard ben ik het met de heer Van Dijk eens dat het van belang is dat er een klimaat van acceptatie van homo’s in de hele samenleving ontstaat. Ik zal daarbij – ik hoop dat hij dat begrijpt – de grens van de scheiding tussen kerk en Staat niet overschrijden. Ik denk dat wij dat, wat wij daar verder ook van mogen vinden, in acht moeten nemen wanneer wij hier vanmiddag over spreken.
De heer Anker heeft gevraagd naar gevallen waarin gericht beleid wordt gemaakt ten aanzien van geweld tegen homo’s en de concrete verbeteringen op dit terrein. Ik heb al de maatregelen genoemd via het LECD en de regionale centra. De strafbaarheid en de aanpak door het Openbaar Ministerie met de verhoging van de strafeis met 50%, vormen daar een onderdeel van. Wij monitoren dat constant. Daar ontstaat zowel via de jaarverslagen van het OM en, als een volledige registratie van de motieven mogelijk wordt gemaakt door het nieuwe geautomatiseerde systeem bij de politie, via de politie een steeds vollediger beeld van.
De heer Jasper van Dijk (SP): De minister antwoordt op mijn vraag over de kwestie van de communie, helaas zoals ik al vreesde. Hij zegt namelijk dat hij de verschillende grondrechten en vrijheden moet bewaken. De staatssecretaris van OCW heeft al eens gezegd dat de rechtsstaat voor haar op één staat en dat dit gelijke behandeling en een verbod op discriminatie betekent. Moet ik nu vaststellen dat de minister van Justitie zegt dat de vrijheid van godsdienst gelijkwaardig is aan het verbod op discriminatie, in plaats van dat het verbod op discriminatie daarboven staat?
Minister Hirsch Ballin: Nee, dat zeg ik niet. Wij moeten beoordelen in welke verhoudingen er onderscheid wordt gemaakt tussen homo’s en hetero’s. Het is uiteraard niet aan mij om te beoordelen hoe kerkelijke instanties op dit punt zullen oordelen. Ik denk dat ik wel kan vertellen wat van kerkelijke zijde zal worden gezegd, namelijk dat er regels zijn – iedereen die de katholieke kerk van binnenuit kent, weet dat er ook weer verschillende praktijken zijn in het toezien op het naleven van die regels die op dit punt relevant zijn – op grond waarvan wordt bepaald of iemand al dan niet een geldig kerkelijk huwelijk heeft. In dat opzicht is er geen onderscheid tussen homo’s en hetero’s. Ik zeg dat niet omdat het mijn taak is om uit te leggen wat de kerkelijke regels zijn. Ik zeg alleen dat er een onderscheid is tussen kerkelijke en wereldlijke verantwoordelijkheden.
De voorzitter: Ik stel voor dat de minister even de beantwoording van de aan hem gestelde vragen afmaakt en dat daarna dringende vragen van de Kamer kunnen worden gesteld.
Minister Hirsch Ballin: Mevrouw Azough heeft gevraagd hoe de mentaliteitsverandering moet indalen, hoe die indaalt in de verschillende organen. Aan het begin van mijn beantwoording heb ik al gezegd dat ik het zeer eens ben met haar opmerkingen over het klimaat waarin discriminatie kan opkomen, ook met de historische terugblik. De organen van de rechtsstaat hebben daarin ook een rol, een taak en een verantwoordelijkheid. Daar mag geen twijfel over bestaan. Dat is de reden dat het bestrijden van discriminatie door het Openbaar Ministerie, geheel conform mijn beleid en mijn beleidsopvattingen, is aangemerkt als een van de prioriteiten in het optreden van het Openbaar Ministerie. Dat werkt door, deels doordat het een onderdeel is van het algemene beleid en deels doordat er specifiek binnen het Openbaar Ministerie en bij de politie mensen zijn aangesteld die daarop moeten toezien.
De voorzitter: Ik verzamel nu de vragen die er nog zijn voor de minister van Justitie.
Mevrouw Bouchibti (PvdA): De minister sprak over alertheid wat betreft transgenders. Ik heb niet alleen over transgenders gesproken, maak ook over vrouwen. Wij weten gewoon ontzettend weinig over geweld tegen lesbische vrouwen en transgenders. De minister spreekt over alertheid, maar daar ben ik niet tevreden mee. Ik wil zo graag dat wij dit in een ander overleg kunnen spreken, zodat wij daarmee ook aan de slag kunnen gaan.
De voorzitter: Ik vraag de leden zich te beperken tot vragen aan de minister.
Mevrouw Jonker (CDA): De minister somde de mogelijkheden op die er al zijn, in het algemeen, wat betreft leerstraffen, sociale vaardigheidstraining en lik-op-stukbeleid.
De voorzitter: Wat is uw vraag?
Mevrouw Jonker (CDA): Het punt is dat ik niet lees in het rapport dat deze straffen worden opgelegd bij homofoob geweld. Daar ben ik naar op zoek. Mijn vraag is hoe je jongeren daadwerkelijk kunt meegeven dat wij dit als samenleving niet accepteren.
De voorzitter: Mevrouw Jonker, u moet zich beperken tot een aantal vragen aan de minister van Justitie. Dit is geen tweede termijn.
Mevrouw Jonker (CDA): Wij hebben tot 19.00 uur de tijd. Justitie is in dit geval eerstverantwoordelijk, vandaar dat ik deze vraag ook aan de minister van Justitie stel. Er werd gezegd dat het rapport toch ook een schot hagel is. Ik heb vragen gesteld over de effectiviteit van het geheel van activiteiten en overlegvormen. Er is ook gesproken over de coherentie van de aanpak. Ik heb voorgesteld te bezien of er een mogelijkheid is, conform de aanpak waarmee wij huiselijk geweld hebben kunnen keren, om een landelijk verantwoordelijke aan te stellen die zicht kan houden op de coherentie van de aanpak. Zou dat volgens de minister een antwoord kunnen zijn op de bestrijding van homofoob geweld?
De heer Van der Ham (D66): Wij krijgen dus nog een brief van de minister over meldingen en aangiften. Het punt is dat als er een melding wordt gedaan omdat het incident eigenlijk niet zwaar genoeg is, mensen niet worden geïnformeerd over wat daarmee gebeurt. Daardoor valt de bereidwilligheid van mensen die dat al een keer hebben gedaan om dat nog een keer te doen heel snel weg, los van het feit dat er in sommige gevallen een beter middel is. Wat wil de minister daaraan doen?
De heer Bosma (PVV): Ik citeer de heer Bernhard Welten, hoofdcommissaris van het politiekorps Amsterdam-Amstelland: «Voor het merendeel van de zaken over homogeweld is de dadergroep tussen de 20 en 30 jaar en van Marokkaanse afkomst. Er is een kentering gekomen in de tolerantie tegenover homo’s. Ik denk dat dit komt door een wijziging in de samenstelling van de bevolking.» Kan de minister dit plaatsen of zit de heer Welten er ernstig naast?
Mevrouw Azough (GroenLinks): Ik wil graag specifieke informatie van de minister van Justitie over wat er gebeurt om alternatieve straffen mogelijk te maken. De onderzoekster concludeert immers dat er op dat punt eigenlijk heel weinig gebeurt, terwijl de Kamer daar meermaals om heeft gevraagd.
Minister Hirsch Ballin: Ik begin met de vraag van mevrouw Bouchibti over de alertheid. Natuurlijk moet alertheid leiden tot resultaten. Mijn opmerking was dat er geen specifieke gegevens zijn over geweld en anders strafbare gedragingen ten opzichte van transgenders. Zij voegde eraan toe: en lesbische vrouwen. De terminologische aanduidingen lopen uiteen. Sommige mensen hebben het over homo’s bij mannen en lesbisch bij vrouwen. Ik heb mij gehouden aan de terminologie uit de wetgeving, namelijk het onderscheid tussen homo- en heteroseksuele gerichtheid. Daar vallen uiteraard de lesbische vrouwen onder, dus geldt wat ik heb gezegd ook voor die groep.
Mevrouw Jonker vroeg naar het slachtofferschap en de resultaten van strafrechtelijk optreden. Dat zou kunnen – daarvoor moeten wij een paar verdere stappen zetten – als dat aan de hand van hetzij de uitgebreidere motievenverwerking in de nieuwe systemen hetzij door dossieronderzoek aan het licht wordt gebracht. Zulk onderzoek is er op dit moment niet. Dat neemt niet weg dat wij daar door de ervaringen, de evaluatie die ik net heb toegezegd, in de expertisecentra, meer zicht op krijgen, stap voor stap. Dat betreft ook de wijze van afdoening.
De vraag was of de coherentie van de aanpak kan worden bevorderd door het aanwijzen van een landelijke verantwoordelijke. Degene die landelijk verantwoordelijk is voor het justitieel optreden, voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde op dit terrein, zit hier en die is daarop aanspreekbaar. Dat doet de Kamer ook vanmiddag en daar reageer ik graag op. Ik ben ook verantwoordelijk voor wat het Openbaar Ministerie op dit punt wordt gevraagd en doet. Ik heb al iets gezegd over het beleid van het Openbaar Ministerie. Dat is terug te vinden in de beleidsplannen van het Openbaar Ministerie. Er werd gevraagd of het nuttig is om hier bij het Openbaar Ministerie een centrale functionaris aan te stellen. Het College van procureurs-generaal is daarvoor mijn aanspreekpunt. De regionale officieren hebben de taak om het beleid uit te voeren.
De heer Bosma stelde een vraag over teksten van de heer Welten die hij citeerde. Ik ken zijn precieze teksten niet. Ik weet wel dat gewelddadige gedragingen en vijandige uitingen ten opzichte van homo’s bij een deel van de dadergroepen hand in hand gaat met andere volstrekt afkeurenswaardige uitingen van misplaatst machogedrag ten opzichte van meisjes, vrouwen en anderen. Over de aanpak van dat soort gedragingen heb ik de Kamer samen met de minister voor Wonen, Wijken en Integratie en de minister van BZK een brief gestuurd. Daarin zijn wij ook ingegaan op de verschillende dadergroepen, inclusief de factoren wat betreft cultuur en etnische herkomst die daarbij een rol spelen. Uit onderzoek blijkt dat dit van beperkte betekenis is als verklaring van dit gedrag. Ik zeg niet dat het geen betekenis heeft, want gezinsomstandigheden, de mate waarin er in familieverband wordt gecorrigeerd, vormen daar een element in, naast factoren die in een bepaald deel van de straatcultuur zichtbaar worden. Daarom onthoud ik mij, mede gezien het ontgaan van welke relevante vraagstelling dan ook, van gemakkelijke generalisaties die problemen verergeren in plaats van verbeteren. Ik verwijs naar alle discussies die ik daar al bij meer dan één gelegenheid over heb mogen voeren met fractiegenoten van de heer Bosma.
Alternatieve sancties zijn zeker van belang. Die vormen een onderdeel van het beleid ten aanzien van de manier van uitvoeren van ogenschijnlijk traditionele sancties als jeugddetentie en gevangenisstraf dat ik met de staatssecretaris van Justitie in gang heb gezet vanaf het begin van deze kabinetsperiode. Ons streven is er daarbij op gericht om ook andere onderliggende factoren in het gedrag aan te pakken. Dat betekent dat er ook nu geen tegenstelling is tussen aan de ene kant de alternatieve sancties en aan de andere kant het opsluiten en dergelijke. Gedragsbeïnvloeding moet wat ons betreft deel uitmaken van het hele sanctiepakket.
Minister Ter Horst: Voorzitter. Ik zal het met name hebben over de meldingen van homogerelateerd geweld en hetgeen de politie daarmee doet. Ik wil in algemene zin opmerken dat ik het eens ben met degenen die zeggen dat het er niet alleen om gaat om zogenaamde taakaccentmedewerkers aan te stellen bij de politie. Het is inderdaad een verschrikkelijk woord. De werkelijkheid is iets minder erg dan het woord. Het gaat er vooral om dat ook de politieorganisatie zich ervan bewust is dat er sprake is van homogerelateerd geweld in onze samenleving, dat deze ook vindt dat dit onacceptabel is en dat er allerlei maatregelen worden genomen om dat tegen te gaan. Net als andere organisaties, is ook de politie een afspiegeling van deze maatschappij. Waar in deze maatschappij ook bij andere groepen dan Marokkanen homofoob gedrag voorkomt, homofoob gedrag en homofobe opvattingen, is niet uit te sluiten dat dit ook bij de politie het geval is. Je mag van de professionaliteit van politie verwachten dat deze daar op een professionele manier mee omgaat.
Ik wil iets zeggen over waar kan worden gemeld, want soms zie je door de bomen het bos niet meer. Ik heb maar weer eens geprobeerd om het op te laten schrijven vanuit de positie van iemand die wil melden. Dat kan op een aantal plekken. Het kan bij alle politiebureaus, via www.hatecrimes.nl en via de discriminatiebureaus. Dat zijn drie plaatsen waar homoseksuelen die worden geconfronteerd met geweld dat kunnen melden. Welk beeld leveren die meldingen nu op? Het landelijke Criminaliteitsbeeld Discriminatie wordt op basis van al die meldingen opgesteld. Het betreft 2240 incidenten, waarvan 384 homodiscriminatie betreffen. Ongeveer 17% van de gemelde incidenten betreft dus homogerelateerd geweld.
Er is ook gevraagd hoe de dadergroepen eruit zien. Daar is een analyse van gemaakt. In 86% van de gevallen is sprake van autochtone daders en in 14% van allochtone daders. Dat corrigeert misschien het beeld dat daar wel eens van bestaat. Interessant is ook dat het in 4% van de gevallen vrouwen betreft. Wat wij met die analyse moeten voor het beleid, weet ik niet precies. In denk wel dat wij ons bij pogingen om het homofobe gedrag en de homofobe attitude uit onze maatschappij weg te krijgen ons met name op jongens zouden moeten richten. Veel van het geweld wordt in groepen, dus overwegend mannelijke groepen, gepleegd.
Wij spreken wel over geweld, maar het gaat niet in alle gevallen om fysiek geweld. In ongeveer een derde van de gevallen is er sprake van fysiek geweld en in de andere gevallen van geweld tegen goederen. In een kwart van de gevallen is er sprake van bedreiging en er kan ook sprake zijn van verbaal of schriftelijk geweld. Dat is een nadere specificering. Het is allemaal even erg, dus wat dat betreft is die specificering niet zo vreselijk relevant.
De heer Teeven (VVD): De vraag is hoe groot het «dark number» in deze cijfers is. Wat weet u niet? Daar is toch ook wel een inschatting van?
Minister Ter Horst: Dat is altijd het probleem met «dark numbers», de vraag wat je niet weet. Wij weten dat er terughoudendheid is om te melden, absoluut. Als mensen niet melden, weten wij echter ook niet dat het gebeurt. Ik durf dat niet met zekerheid te zeggen. Wij hebben volgens mij ook geen indicatie of het aantal meldingen 10% is van het totaal of 50%. Ik durf dat niet te zeggen. Ik wil iedereen die zoiets meemaakt oproepen om dat te melden. Dat kan ook anoniem bij www.hatecrimes.nl. Niemand hoeft dus bang te zijn dat dit kan leiden tot intimidatie. Wij hebben niet heel veel aan die anonieme meldingen om iets aan het probleem te doen, maar dan weten wij in elk geval welke omvang het fenomeen heeft.
De heer Teeven (VVD): Hoe groot is de afwijking tussen de politiecijfers en de andersoortige meldingen? Wat is het verschil tussen de politiecijfers over 2009 of 2008 en de meldingen die op andere wijze zijn gedaan? Hoe groot is de discrepantie die daar tussen zit? Loopt dat parallel of geven de politiecijfers een enorme dip te zien?
Minister Ter Horst: Ik zei net dat het aandeel homodiscriminatie 17% is. In een ander overzicht van algemene discriminatie betrof het aantal homogerelateerde meldingen 10%. In verhouding komen die cijfers dus redelijk overeen. In de cijfers van het antidiscriminatiebureau is 10% van de meldingen homogerelateerd en 40% gerelateerd aan afkomst of culturele achtergrond.
De heer Van der Ham (D66): Ik heb wel behoefte aan uitsplitsing van de cijfers en het achterhalen van gegevens die nog onbekend zijn. Het is wel belangrijk om te weten waarover wij het hebben. Ik zal een voorbeeld noemen. Het maakt nogal uit of iemand die hand in hand over straat loopt met zijn of haar partner wordt uitgescholden of in elkaar wordt geslagen of dat dit iemand ver weg op een parkeerplaats, een soort prostitutieachtige omgeving, is. Dat is een andere situatie. Het is allemaal verwerpelijk en het moet niet gebeuren, maar er is een verschil in de oorzaak en de oplossing. Dat soort zaken wordt niet uitgesplitst in de cijfers terwijl het wel wezenlijk andere situaties betreft.
Minister Ter Horst: Dat is waar. Je kunt je afvragen of je op die punten helemaal tot in de diepte moet gaan. Als beheersverantwoordelijke voor de politie, denk ik ook dat wij de politie niet te zeer moeten overbelasten met dit soort uitsplitsingen. Er is een diepteanalyse gemaakt van meldingen van homofoob geweld. Of deze informatie daar uit te halen is, durf ik niet precies te zeggen.
De heer Van der Ham (D66): Dat is wel relevant. De mensen die in parkeerplaatsachtige omgevingen komen, vormen een heel andere groep homo’s dan de openlijke homoseksueel die op straat loopt met zijn of haar partner. Het zijn vaak mannen die in de kast zitten. Om die reden zullen wij ook minder snel melden, bijvoorbeeld omdat zij getrouwd zijn en hun vrouw aan het bedriegen zijn. Los van wat je daar allemaal moreel van vindt, is dat iets heel anders. Dat is een ander soort problematiek. De uitsplitsing is wel belangrijk voor de bestrijding van het geweld.
Minister Ter Horst: Het is allebei erg. Het is bekend dat er op regionaal niveau criminaliteitsbeeldanalyses gemaakt. Er gebeurt dus wel degelijk wat bij de meldingen die bij de politie binnen komen. Die analyses worden in de driehoek besproken. Ik ga er eigenlijk van uit – ik vind ook dat wij zo met de politie zouden moeten omgaan – dat het verschil dat u benoemt in soorten meldingen relevant is voor de driehoek om zijn beleid op de baseren. Ik ga er dus vanuit dat dit gebeurt. De regionale criminaliteitsbeelden komen voor 1 mei. Daarin worden ook de pleegplaatsen van homofoob geweld worden geregistreerd. Wellicht kunnen we kijken of wij hier op grond daarvan een beeld van kunnen krijgen.
Mevrouw Azough (GroenLinks): De minister sprak over de mentaliteitsverandering bij de politiekorpsen. Ik denk dat er bij de betrokken slachtoffers vaak een huiver bestaat om aangifte of melding te doen omdat zij denken dat er niets mee gebeurt. In hoeverre is er sprake van onderzoek en/of strafrechtelijke vervolging nadat er aangifte is gedaan? Dat zou heel veel betrokkenen het gevoel kunnen geven dat hun zaak serieus wordt genomen.
Minister Ter Horst: Dat ga ik niet doen. Het loopt allemaal toch al door elkaar, maar wij hechten een beetje aan onze taakverdeling. Ik stel voor dat de minister van Justitie antwoord geeft op vragen over vervolging. Er werd nog gevraagd naar het verschil tussen meldingen en aangiftes. Iemand kan een melding doen. Dat is van groot belang. Als iemand aangifte wil doen, is de politie verplicht om de aangifte op te nemen. Als iemand echter zegt te twijfelen omdat zijn naam bekend kan worden als hij aangifte doet en hij dat niet wil, houdt het natuurlijk op. Ook domiciliekeuze is genoemd. Er zijn mogelijkheden om dat niet op het huisadres te doen. Ik meen dat de minister van Justitie al heeft verwezen over de brief die binnenkort naar de Kamer wordt gestuurd over afschermde aangifte, domiciliekeuze et cetera.
Mevrouw Azough (GroenLinks): Ik begrijp dat er nog een brief komt van de minister van Justitie. Hij heeft echter afgelopen jaar in een algemeen overleg, ik meen in maart, gezegd dat het mogelijk moet zijn om anoniem aangifte te doen en dat dit voor en achter de balie bekend moet zijn. Is er iets gebeurd om politiekorpsen duidelijk te maken dat mensen anoniem aangifte kunnen doen?
Minister Ter Horst: Absoluut. Wij realiseren ons dat de brief die de Kamer binnenkort krijgt, niet de eerste brief is die deze Kamer in deze periode bereikt. De voortgang op dit punt zal dus in de brief worden opgenomen.
De heer Bosma (PVV): De gewaardeerde minister citeert uit het onderzoek dat 86% van de daders autochtoon is. Als je een laag dieper kijkt, zie je dat de onderzoekers een groep «onbekend» bij autochtoon geplakt hebben. Dat is vreemd. De kreet «autochtoon» is bovendien ook maar een definitie. De minister van OCW heeft er wel eens iets over gezegd. De derde generatie is autochtoon. Zou het toch zo kunnen zijn dat Bernhard Welten er gelijk in heeft dat het overgrote gedeelte van het antihomogeweld in Amsterdam wordt gepleegd door Marokkanen?
Minister Ter Horst: Ik dank de heer Bosma voor zijn gewaardeerde inbreng. Ik heb hetzelfde met de term «allochtoon». Dat is volgens mij ook maar een term. Maar goed, zo kijkt iedereen op een verschillende manier naar de wereld. Ik en mijn collega’s hebben echt geen enkele neiging om het niet te zeggen als dit soort geweld door Marokkaanse jongens wordt gepleegd, zoals de inbreng van de heer Bosma lijkt te suggereren. Voor een analyse is het van belang om te weten wie de plegers zijn, om de dadergroepen te kennen. Dit is de informatie die ik daarover krijg. Er valt zeker niet te ontkennen dat Marokkaanse jongens zich in de grote gemeenten, waar zij over het algemeen wonen, schuldig maken aan dit soort geweld. Het maakt allemaal geen bal uit of het Marokkaanse jongens of allochtone jongeren zonder een Marokkaanse culturele achtergrond zijn, zoals wij op het platteland zien. In beide gevallen moet er hard worden opgetreden.
Mevrouw Bouchibti heeft gevraagd hoe het zit met het lage aantal meldingen bij het project Hatecrimes. Dat is inderdaad laag. Bij het korps Gelderland-Zuid – een van de korpsen die meedoen aan Hatecrimes – zijn in een jaar vijftien racistische en homofobe incidenten gemeld. In Amsterdam-Amstelland gaat het om 140 meldingen, waarvan 23 meldingen homofoob geweld betroffen. Het aantal meldingen is dus laag. Wij weten niet precies hoe dat komt. Dat is overigens wel een reden om het project Hatecrimes niet nu al uit te rollen over Nederland. Wij willen eerst kijken wat het oplevert en of dit de wijze is waarop wij daar verder mee moeten omgaan.
Mevrouw Bouchibti (PvdA): Ik ben het ermee eens dat wij het niet landelijk moeten uitrollen. De regering schrijft in de brief over het verbeteren van de actieve communicatie en informatie. Wat gaat de minister concreet doen? Kan zij mij precies uitleggen? Dat hoeft niet nu, het mag ook per brief. Het is immers wel belangrijk dat dit project een succes wordt en dat er bekendheid aan wordt gegeven. Zij zegt dat het wordt geëvalueerd. Ik wil weten wat de concrete maatregelen zijn wat betreft dit project. Ik ben het ermee eens dat wij het eerst van de grond moeten krijgen en het dan landelijk moeten uitrollen.
Minister Ter Horst: Gezien de belangstelling hiervoor, zal ik de Kamer hierover schriftelijk informeren.
Mevrouw Jonker vroeg of er in alle korpsen aandacht wordt besteed op homofoob geweld. Ik kan haar op dat punt geruststellen, want er gebeurt echt heel veel. Het LECD acteert ook op dit terrein en stimuleert de korpsen voortdurend om aandacht te besteden aan discriminatie en homofoob geweld.
Er is gesproken over het plan van aanpak. Het zou kunnen dat de opmerking in de brief, namelijk dat een separaat plan van aanpak niet meer opportuun is, door de Kamer is gelezen alsof daarmee de motie niet wordt uitgevoerd en de regering een dergelijk plan van aanpak overbodig vindt. De constatering van het kabinet is echter dat in feite door de maatregelen die het al neemt, een dergelijk plan van aanpak al bestaat. De term «niet opportuun» moet worden gelezen in de zin dat het kabinet van mening is dat het er al is. Als de Kamer van mening is dat er elementen ontbreken in het kabinetsbeleid, zijn wij uiteraard graag bereid om daar aandacht aan te besteden.
De heer Van der Ham (D66): Wij hebben natuurlijk alleen in dit overleg een aantal vragen opgeworpen die daar onderdeel van uitmaken, bijvoorbeeld over vrouwen, transgenders, het uitsplitsen van homofoob geweld en daderprofielen. Er zijn allerlei vragen over gesteld, ook door de heer Anker. Er hoeft niet weer een dik rapport te worden opgesteld waar met grote letters «plan van aanpak» op staat, maar een aantal zaken is onduidelijk. In de brief staat bijvoorbeeld dat uit onderzoek blijkt dat nog niet veel bekend is over effectieve preventie van homofoob geweld. Dat soort elementen zou hier onderdeel van moeten uitmaken. Het kabinet zou ons er geregeld van op de hoogte moeten stellen, omdat het een specifiek probleem is. Er is ook een link met geweld op scholen. Dat is wat wij bedoelden met het plan van aanpak naar aanleiding van het rapport van MOVISIE.
Minister Ter Horst: De Kamer krijgt van de zomer een breed overzicht. Als ik u goed begrijp, denk ik dat u misschien veel meer behoefte hebt aan het Criminaliteitsbeeld Discriminatie. Daarin staat wat er gebeurt in Nederland, hoe ernstig het is, in wat voor soort dingen het zit en wie er wat aan doet. Mijn suggestie is om dat daar in op te nemen. Ik weet niet hoe met u zit, maar ik wordt wel eens moe van al die plannen van aanpak. Als je niet uitkijkt, zitten er allemaal overlappen in en weet niemand meer precies wat de ander nu doet. Laten wij het stuk dat van de zomer komt, beginnen met een heldere analyse en ervoor zorgen dat Kamer en kabinet beschikken over de cijfers over homofoob geweld.
De heer Van der Ham (D66): Ik heb al gezegd dat het mij niet uitmaakt hoe het heet, plan van aanpak of anders. Wij hebben meer informatie nodig, ook de uitsplitsing van cijfers. Daar is meer onderzoek voor nodig. Over effectieve preventie van homofoob geweld is nog weinig bekend, in de preventieve en repressieve sfeer. Dat geldt ook voor de daderanalyse. Dat constateert de minister ook. Daar moet meer voor naar boven worden gebracht dan er nu is. Daar is zij al voor een deel mee opgeschoten, maar er moet meer komen om specifiek beleid te kunnen maken.
Minister Ter Horst: Het gaat om zaken als de vraag wat het probleem is, wie het doet en hoe wij het gaan aanpakken.
De heer Anker (ChristenUnie): Ik ben ook niet zo heel erg geïnteresseerd in het kaftje dat erom heen zit. Wij zijn in het programma Veilige Publieke Taak bezig om het aantal aangiften te verbeteren. Daar kunnen wij volgens mij prima lessen uit trekken die wij op dit terrein ook kunnen gebruiken.
Minister Ter Horst: Ik ben blij dat u dat zegt, mijnheer Anker. In de loop van de discussie dacht ik dat wij nog wel iets zouden kunnen leren van de aanpak van het programma Veilige Publieke Taak, dat wij zouden kunnen proberen om dat heel gestructureerd te doen. Wij zullen zeker kijken of wij de lessons learned van dit project kunnen gebruiken voor de aanpak van deze problematiek.
Voorzitter, kan ik de vragen die nog liggen nu beantwoorden?
De voorzitter: Dat lijkt mij een goed idee. Ik verzoek de leden hun vragen op te sparen.
Minister Ter Horst: De heer Anker vroeg hoe het zit met de taakaccenthouders en wat dit nu precies zijn. Er is er nu bij elk korps in elk geval een, of er komt er een. Het zijn mensen die de opdracht krijgen om kennis te vergaren over homogerelateerd geweld en discriminatie in algemene zin om een bijdrage te leveren aan het vergroten van inzicht in discriminatie. Hun taak is ook om bij hun collega’s de kennis van en inzicht in discriminatie en ook homofoob geweld te vergroten. Het doel is om bij de korpsen van binnen uit de belangstelling voor en kennis van dit terrein te vergroten.
De heer Van Dijk maakte een onderscheid tussen aangifte en melding. Daar ben ik al op ingegaan. Hij vroeg ook om een aparte registratie van homofoob geweld. Ik heb al gezegd dat dit al gebeurt en dat wij de mogelijkheid al hebben om inzicht te krijgen in de wijze waarop dat homofoob geweld er daadwerkelijk uitziet.
Ik denk dat ik hiermee alle vragen die aan mij zijn gesteld, heb beantwoord.
De voorzitter: Ik kijk even of er nog dringende vragen zijn aan de minister van BZK.
Mevrouw Bouchibti (PvdA): De minister heeft een aantal brieven toegezegd. Gaat zij daarin ook nader in op de professionalisering van de politie?
Mevrouw Jonker (CDA): Ik heb het idee dat de minister van BZK mij gerust probeert te stellen met de mededeling dat er al ongelooflijk veel wordt gedaan. Zij geeft bijvoorbeeld aan dat er wel drie mogelijkheden zijn om melding en aangifte te doen. Het gaat mij niet zozeer – ik heb geprobeerd om dat duidelijk te maken in mijn inbreng – om de kwantiteit, maar om de kwaliteit. In november 2007 werd ons echt voorgehouden dat als het systeem zou werken, het allemaal goed zou gaan. Dat systeem is nu landelijk uitgerold, maar het gaat niet overal goed. Ook de sensitiviteit van het politieapparaat is belangrijk. Als er niet wordt doorgevraagd of er sprake is van discriminatie en, zo ja, welke vorm daarvan, komt het niet op een goede manier in dat systeem. Dan kunnen wij drie manieren hebben ...
De voorzitter: Wat is uw vraag, mevrouw Jonker?
Mevrouw Jonker (CDA): ... dan lukt het niet. Er is inderdaad een een Landelijk ExpertiseCenrum Diversiteit. Ik ga even terug naar november 2007. Er werd aangegeven dat er zo veel zou worden gedaan. Ik was teleurgesteld toen ik dit rapport las over de effectiviteit van het geheel van maatregelen. Ook nu, als ik de antwoorden hoor ...
De voorzitter: Mevrouw Jonker, uw punt is duidelijk. U moet een duidelijke vraag stellen.
Mevrouw Jonker (CDA): Ik ben gewoon onvoldoende overtuigd van de effectiviteit van het geheel aan maatregelen. Dat is niet omdat er niet heel veel wordt gedaan, maar ik zou graag willen dat de minister daar nog een keer op ingaat.
De heer Anker (ChristenUnie): Is taakaccenthouder een nieuwe functie? Ik heb ook gevraagd of regionaal informatie beschikbaar is. Is dit nu iemand die ervoor gaat zorgen dat dit allemaal samen komt? Hoe zwaar is die functie ongeveer?
Mevrouw Azough (GroenLinks): Taakaccenthouders zullen waarschijnlijk mensen zijn die op het centrale bureau zitten. Hoe zorgen die ervoor dat het beleid lokaal, op de verschillende bureaus in een stad, wordt verankerd? Mensen doen immers niet per se aangifte bij het centrale bureau, maar gewoon in de buurt. Kan de minister ervoor zorgen dat er in beginsel aangifte wordt gedaan? Ik bedoel dat mensen die komen niet met een melding worden weggestuurd, maar dat zij in beginsel aangifte doen als zij dat willen. Zij moeten weten wat het verschil is.
Minister Ter Horst: De vraag van mevrouw Bouchibti over de professionalisering van de politie kunnen wij meenemen in de voortgangsrapportage. Ik stel voor dat wij daarin ook het punt van mevrouw Jonker over de kwaliteit meenemen. Ik ben het niet met haar conclusie eens, maar wel met het belang dat zij aan dit onderwerp toekent. Zij zegt dat zij onvoldoende overtuigd is van de effectiviteit. De vraag is of het ooit mogelijk is om de Kamer daar via papier van te overtuigen. De leden zitten natuurlijk ook allemaal krap in hun tijd, maar het zou heel interessant zijn om ook eens bij een politiebureau te kijken hoe daar met dit soort dingen wordt omgegaan. Ik ga niet over de tijd van de leden en zeker niet over hun werkbezoeken, maar ik vraag het af of het mogelijk is om de Kamer daar via papier van te overtuigen. Mijn beeld is dat er bij de politie heel serieus met deze problematiek wordt omgegaan, overigens zeer gestimuleerd door in elk geval beide politieministers. Wij hebben duidelijk gemaakt aan politie en justitie dat discriminatie een onderwerp is dat niet mag worden veronachtzaamd. Dat homodiscriminatie daar een van de prioriteiten in is, lijkt mij evident.
De heer Anker vroeg wat voor niveau de functie van taakaccenthouder is. Als ik het goed heb, is dat een behoorlijk niveau. Dat is dus niet ergens onder in de organisatie. De lijn die mevrouw Azough schetst, zou de lijn moeten zijn. Als iemand komt die zegt dat hij met agressie geconfronteerd is omdat hij homoseksueel is, is dat een aangifte waard en zo zou de politie daar ook op moeten reageren. Wij kunnen niet in onze samenleving accepteren dat het niet mogelijk is voor mensen om vrijelijk voor hun seksuele geaardheid uit te komen als zij dat willen.
Overigens, ik heb psychologie gestudeerd. Ik ben in 1970 begonnen. Wij werkten met een boek dat eind jaren 60 was verschenen – ik meen dat het van Kuiper was – waar in stond dat homoseksualiteit een ziekte was. Met andere woorden: wij hebben in die 40 jaar toch wel veel vooruitgang geboekt.
Minister Plasterk: Voorzitter. Het is interessant om vandaag dit gesprek met de Kamer te voeren vanuit verschillende invalshoeken. Vanuit de portefeuille homo-emancipatie is geweld tegen homo’s eigenlijk de meest extreme versie van het algemenere probleem van het niet volledig accepteren van homoseksualiteit, terwijl het vanuit het perspectief van de collega’s natuurlijk een uiting is van onveiligheid. In dit geval geldt dat voor deze specifieke groep, maar iedereen zou zich natuurlijk veilig moeten weten om zijn eigen leven te leiden. Ik denk overigens dat het uiteindelijk niet zo gek veel uitmaakt, want wij staan er alle drie vanuit de verschillende invalshoeken voor dat mensen hun leven in vrijheid en veiligheid kunnen leiden, ongeacht de keuzes die zij maken over de manier waarop zij dat leven inrichten.
Ik wil een paar algemene punten aanstippen en dan, voorbeeld nemend aan de collega’s, proberen kort van stof te zijn en niettemin de vragen goed te beantwoorden.
Ik vond het interessant om te horen dat de heer Van der Ham en mevrouw Azough een iets andere perceptie hadden over de vraag of de acceptatie van homoseksualiteit nu toeneemt dan wel afneemt. Ik denk dat ik het meer met mevrouw Azough eens ben, maar dat ik het verschil ook wel kan verklaren. Ik wil dat althans proberen. Ik denk dat de acceptatie van homoseksualiteit inderdaad toeneemt en dat het beeld dat het 20 of 30 jaar geleden al zo goed was, vertekend is omdat er toen veel onverschilligheid was. Als het al acceptatie was, was het een passieve vorm van acceptatie: ze doen maar, als ik er maar niets mee te maken heb. Zoals de minister van Justitie al zei, is dat geen echte acceptatie. Echte acceptatie is interesse in andere mensen en volledig accepteren dat mensen hun leven leiden zoals zij dat leiden.
De reden dat ik mij kan voorstellen dat het beeld is dat de acceptatie afneemt, is volgens mij dat wij het minder pikken dan 20 of 25 jaar geleden. Ik denk dat wij homofoob geweld veel meer op de agenda hebben staan en zeggen dat het niet mag en dat wij het niet accepteren. Het is meer in beeld en daardoor lijkt het alsof de acceptatie afneemt. De minister van BZK noemde al een studieboek van 30 jaar geleden van Kuiper. Tien jaar geleden is er in de Kamer gestemd over het openstellen van het huwelijk voor mensen van gelijk geslacht. Daar is toen door een behoorlijk deel van de Kamer niet voor gestemd. Ik ben ervan overtuigd, een gedachte-experiment, dat als die stemming opnieuw zou worden gehouden, er een andere uitslag zou komen. Dat geeft toch aan dat geleidelijk de opvattingen over homoseksualiteit en de acceptatie ervan veranderen, maar dat is nog lang niet genoeg.
Een ander algemeen punt betreft de cijfers die net werden genoemd. Die zijn voor mij ook van belang omdat ik bij het proberen te bewerkstelligen van sociale acceptatie van homoseksualiteit rekening moet houden met de mate waarin dat verschillend ligt in verschillende groepen in de samenleving. Er moet geen taboe bestaan op het openlijk benoemen van verschillen. In de bijlage van de nota Gewoon homo zijn stonden cijfers over het verschil tussen wat wij gemakshalve maar even aanduiden als allochtonen en autochtonen, met alle mitsen en maren die over die definitie kunnen bestaan. Die cijfers zijn twee jaar geleden met de Kamer besproken. Je ziet dat er verschillen in opvatting zijn.
Ik was eerlijk gezegd wel getroffen door de cijfers van de politie die de minister van BZK zojuist noemde waaruit blijkt dat geweld tegen homo’s voor 14% afkomstig is van allochtonen en voor 86% van autochtonen. Daar kan je van alles op afdingen, alle kanten op. Dat kan bijvoorbeeld methodologisch. Er zitten hier drie gepromoveerde ministers achter de tafel. Wij kunnen allemaal heel lang praten over de definities. Het kan twee kanten op. Onder de allochtonen zitten bijvoorbeeld ook de Amerikanen en de Duitsers, dus dat zou het de ene kant op kunnen vertekenen. Het kan ook de andere kant op vertekend zijn. Leg dat toch even naast het feit dat naar die definitie 19% van de totale bevolking allochtoon is. 19% is allochtoon en volgens deze politiecijfers is van het geweld 14% afkomstig van allochtonen. Wij zien daar in elk geval niet onmiddellijk– laat ik het heel voorzichtig zeggen – een bevestiging in van het beeld dat het allemaal geweld is dat afkomstig is van allochtonen.
De reden dat ik die getallen toch wel serieus neem, is dat zij kloppen met de getallen van de Universiteit van Amsterdam over Amsterdam. Daar wordt gerapporteerd dat 63% van het geweld tegen homo’s afkomstig is van allochtonen, maar daar is ook 61% van de bevolking in die leeftijdscategorie allochtoon. Dat lijkt ook min of meer representatief. Als je die cijfers uitsplitst, blijkt wel dat de Turken en Surinamer in Amsterdam ondervertegenwoordigd zijn wat betreft geweld tegen homo’s en de Marokkaanse jongeren oververtegenwoordigd. Het beeld dat net genoemd van hoofdcommissaris Welten dat daar een groot probleem zit, is daarmee in overeenstemming. Laten wij dat niet ontkennen. Daar zit een serieus probleem.
In het MOVISIE-onderzoek staat dat religie als zodanig niet de motivator is van antihomogeweld. Dat klopt met het feit dat die Turkse Nederlanders, die ook een moslimachtergrond hebben, niet oververtegenwoordigd zijn in die cijfers. Mensen kunnen uiteindelijk hun verkeerde opvattingen – ik vind het verkeerde opvattingen – ontlenen aan van alles, waaronder de manier waarop zij zijn opgevoed en hun religieuze achtergrond. Dat wil ik niet weerspreken. Als enkele verklarende factor, is het echter niet voldoende. Dat blijkt duidelijk uit het onderzoek. Het gaat in de eerste plaats om bendes jongeren die in het weekend, vaak dronken, over straat trekken en die geweld plegen tegen mensen die anders zijn. Daar kunnen homo’s een onderdeel van zijn, maar het kunnen ook andere groepen zijn die anders zijn.
De heer Teeven (VVD): Ik vind de bespiegeling van de minister van OCW wel interessant. Hij heeft voor een groot gedeelte gelijk, ook op basis van de cijfers. Groepen jongeren die dronken zijn en in het weekend over straat trekken, zijn echter over het algemeen autochtone jongeren in een aantal plaatsen. Dat gebeurt lang niet overal in Nederland, maar heel specifiek in bepaalde gebieden. Het kenmerkende in de grote is nu juist dat het geen groepen zijn die in dronkenschap homo’s in elkaar slaan. Het zijn over het algemeen – laten wij dat gewoon zeggen – Marokkanen.
Minister Plasterk: In Amsterdam is 16% van de jongeren Marokkaan of Marokkaanse Nederlander en wordt ongeveer een derde van het geweld door die groep gepleegd. Het is dus een probleem, want het is twee keer zo veel als je op basis van de representatieve vertegenwoordiging zou mogen verwachten. Het is niet waar dat het allemaal Marokkanen zijn, want maar een derde van het totale geweld wordt door Marokkanen gepleegd. Ik erken overigens wel dat dit probleem bestaat.
Dat brengt mij overigens tot mijn laatste algemene opmerking. Die heeft betrekking op het onderwijs. Ik heb een zekere aarzeling. Ik ben het eens met iedereen die zegt dat een groot deel van de onderliggende opvattingen in het onderwijs aan de orde moet komen. Ik zal zo heel snel wat punten noemen wat betreft de wijze waarop dit in het onderwijs aan de orde wordt gesteld. Ik heb een zekere aarzeling om daar al te uitgebreid op in te gaan, omdat dit overleg specifiek over veiligheid gaat en de ministers van BZK en Justitie hierbij zijn. Bij een andere gelegenheid kunnen wij hier natuurlijk in de vaste commissie voor OCW uitgebreider over spreken en dat doen wij ook. Wij zijn op alle fronten bezig om dit onderwerp in het onderwijs aan de orde te stellen, bijvoorbeeld met «gay & straight allianties» op scholen, het project De Roze Olifant, het versterken van voorlichting op scholen en het bijstellen van de kerndoelen. Er zijn ook koplopergemeenten. Wij zijn er met achttien gemeenten druk mee bezig. Er is een handreiking voor scholen voor primair en voortgezet onderwijs. Er bestaat een brochure Gewoon homo zijn, die overigens is uitverkocht wegens grote interesse en nu wordt herdrukt. Er is een site beschikbaar gesteld voor het Centrum School en Veiligheid. De Commissie Gelijke Behandeling heeft een specifiek advies gepubliceerd over de discriminatievrije school. In de veiligheidsmonitor onderwijs wordt de discriminatie van homoseksualiteit opgenomen, net als in de ggd-monitors. Ook met de lerarenopleidingen wordt specifiek aandacht besteed aan dit onderwerp. Ik ben twee weken geleden nog bij een sessie geweest met de heer Slagter van de VO Raad, mensen van diverse lerarenopleidingen en leraren om dit onderwerp heel specifiek te bespreken. Op het gebied van onderwijs trekken wij er dus over de hele breedte heel erg hard aan. Dat is van belang. Ik kom zo nog terug op een aantal specifieke punten wat betreft het onderwijs.
Na deze algemene opmerkingen, ga ik snel over op de specifieke vragen. Mevrouw Bouchibti vroeg hoe wij de kerndoelen gaan aanpassen. De huidige kerndoelen zijn opgesteld door de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO). Ik heb de SLO gevraagd om een tekstvoorstel te doen voor het expliciteren van kerndoelen in het primair en voortgezet onderwijs zodat seksuele diversiteit daarin wordt opgenomen. Op basis daarvan komt er een algemene maatregel van bestuur, die te zijner tijd aan het parlement zal worden voorgehangen zodat de Kamer die kan zien. Daarmee krijgen de scholen de wettelijke verplichting om aandacht te besteden aan die thema’s. In de jaarlijkse voortgangsrapportage over homo-emancipatiebeleid die voor het zomerreces verschijnt, zal ik de Kamer nader informeren over de stand van zaken.
De meeste vragen van mevrouw Jonker betroffen de beleidsterreinen van de andere aanwezige ministers. Er is er eentje die ik mij ook kan aantrekken, namelijk het oproepen van de slachtoffers om gebruik te maken van de mogelijkheden om aangifte te doen. Het COC is actief op dat gebied, maar ik zal in een volgend gesprek met deze organisatie specifiek bezien of er nog meer mogelijkheden zijn om op te roepen dat te doen en te wijzen op de mogelijkheden die daarvoor bestaan, zoals om anoniem te melden als daar aanleiding toe is anders dan de aangifte zelf.
De heer Van der Ham vroeg naar de stand van zaken met de uitvoering van het door hem ingediende en door de Kamer aangenomen amendement op de begroting om € 150 000 beschikbaar te maken voor de voortzetting van het project De Roze Olifant. Ik kan mij voorstellen dat de andere ministers nu even met de oren klapperen, want zij kennen dat project misschien niet. Met het COC is afgesproken dat het een subsidieaanvraag voor 2010 indient. Zij weten dat de middelen daarvoor beschikbaar zijn.
Op de punten van de heer Bosma heb ik eigenlijk in mijn algemene deel al gereageerd. Zijn retorische vraag was wat meer zou helpen, een folder van het COC of iets anders. Ik hoop dat ik in het algemene deel van mijn beantwoording duidelijk heb gemaakt dat het geen recht doet aan de inspanningen van het COC om dat als een foldertje af te doen. Ik ben verschillende malen mee geweest op bezoeken aan scholen waarbij dit onderwerp aan de orde wordt gesteld. Ik ben het er volledig mee eens dat je met een foldertje geen snars bereikt. Het is veel meer werk dan dat. Ik ben mee geweest naar scholen waar dat onderwerp werd geagendeerd. Dat waren soms ook bezoeken aan scholen waar het moeizaam was, zowel orthodox christelijke scholen als scholen in Slotervaart waar het merendeel van de leerlingen uit een moslimmilieu komt. Daar merk je dat een gesprek misschien wel dingen losmaakt, maar dat er vervolgens een follow-up moet komen. Het is dan wel losgemaakt en men praat erover, maar de vraag is wat je er vervolgens mee gaat doen. Het is een veel langer traject dan alleen maar een foldertje over dit onderwerp uitdelen. Ik ben het met de heer Bosma eens dat dat geen effect zou hebben. En dan nog is het moeilijk genoeg.
De heer Van Dijk vroeg naar maatregelen in het onderwijs. Daar heb ik het een en ander over gezegd. Hij vroeg specifiek wat ik heb gedaan met zijn motie over verklaringen van scholen voor gereformeerd onderwijs. Ik heb de Kamer eerder gezegd dat een school in zijn grondslagen van alles mag stellen en dat dit vrij ver mag gaan. Een school mag ook vragen om grondslagen te onderschrijven. De combinatie van beide zaken stuit echter vrij snel op strijdigheid met de Algemene wet gelijke behandeling, omdat je daarmee in feite expliciet van iemand vraagt dat hij zijn gedragingen aanpast op een manier die in strijd is met de wet zoals die nu staat. De heer Van Dijk heeft mij toen geconfronteerd met grondslagen van een aantal scholen waarin dat inderdaad het geval was. Ik ben daarover inmiddels in gesprek met de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs (VGS), die daar ook even van opkeek. De VGS heeft mij gevraagd of het goed is dat zij in gesprek gaat met de Commissie Gelijke Behandeling met die verklaringen in de hand om te bezien wat de commissie daarover te zeggen heeft. Ik wil in eerste instantie het initiatief graag daar laten en daar nu niet nader op ingaan. Ik hoor terug hoe dat gesprek is verlopen en daar zal ik de Kamer over informeren.
Ik wil nu de discussie over de Algemene wet gelijke behandeling niet opentrekken. Daar wordt bij andere gelegenheden op ingegaan. Er luisteren echter mensen naar dit debat die gehoord kunnen hebben dat het volgens de huidige wet mogelijk is om leraren of leerlingen weg te sturen omdat zij homo zijn dan wel omdat zij een relatie hebben, samenwonen of getrouwd zijn. Zonder die hele discussie open te trekken, hecht ik wel aan om te zeggen dat volgens de opvattingen van het kabinet de staande wet dat niet zegt. En over de nieuwe gaan wij het nu maar niet hebben.
De heer Jasper van Dijk (SP): Wij gaan de discussie niet opentrekken, al zou ik dat graag willen. Ik bedoelde precies de kwestie die in mijn motie staat. Het weigeren van het tekenen van die verklaring kan een grond zijn voor een school om een leraar op non-actief te stellen dan wel te weigeren.
Minister Plasterk: Daar heb ik net op gereageerd. Ik denk eerlijk gezegd dat ik hiermee door de aan mij gestelde vragen heen ben.
De voorzitter: Ik zie dat er behoefte is aan een tweede termijn.
Mevrouw Bouchibti (PvdA): Voorzitter. Dit algemeen overleg is gehouden naar aanleiding van het literatuuronderzoek naar de praktijk en de bestrijding van homofoob geweld. Ik ben ontzettend blij dat dit onderzoek is gedaan, want in dit algemeen overleg zijn veel toezeggingen gedaan. Daarom zie ik dit algemeen overleg als een begin. Wij kunnen de discussie voortzetten in andere debatten en gesprekken, bijvoorbeeld over de bescherming bij aangifte en de privacy van mensen die aangifte doen. De regionale criminaliteitsbeelden worden aan de Kamer gezonden, zo is toegezegd. Ik ben benieuwd naar het project Hatecrimes. Het is ontzettend belangrijk dat wij dat samen van de grond krijgen, zodat het in de toekomst landelijk kan worden uitgerold. Wij moeten met elkaar in debat gaan en met elkaar onderzoeken waarom dat nu niet goed of helemaal niet loopt. Ik ben er ontzettend tevreden over dat de voortgangsrapportage voor de zomer naar de Kamer komt. Het is belangrijk om te zeggen dat de minister van OCW echt aan de slag is met de kerndoelen. Daar hebben wij het heel lang over gehad. Ik wacht de brieven van de minister van Justitie af. Wat ons betreft, gaan wij daar de komende maanden echt mee aan de slag.
Mevrouw Jonker (CDA): Voorzitter. Namens de CDA-fractie benadruk ik de noodzaak van een eenduidig signaal dat discriminatie en homofoob geweld in Nederland niet worden geaccepteerd. Wij twijfelen er niet aan dat het kabinet dat niet vindt en dat deze bewindspersonen er niet achter staan, maar het moet duidelijk zijn dat wij daar in Nederland zo met elkaar over denken. Zo vanzelfsprekend is het immers allemaal niet, helaas. Het moet mogelijk zijn om gevolgen te verbinden aan discriminatie. Dat begint bij een goede registratie. Ik ben getroffen door het feit dat er nog steeds geen sprake is van registratie. Dat komt in elk geval naar voren uit de rapportage. Ik moet de minister van BZK wellicht teleurstellen. Ik was laatst op een politiebureau. Toen ik daar binnen kwam, zag ik een bordje waarop stond: in verband met ons nieuwe registratiesysteem dient u rekening te houden met langere wachttijden. Daarnaast stond een politieagent die verzuchtte dat het allemaal niet zo makkelijk is als wij allemaal hadden gehoopt. Ik begrijp dat mensen eraan moeten werken. In 2007 hebben wij er echter al over gesproken. De sense of urgency in het kabinet is hoog, maar wij moeten dit met heel veel mensen trekken. Ik wil graag dat die sense of urgency ook in het politieapparaat nog nadrukkelijker naar voren komt dan wellicht nu het geval is.
Ik wil toch nog even iets zeggen over jeugdige delinquenten die zich schuldig hebben gemaakt aan homofoob geweld.
De voorzitter: Mevrouw Jonker, u moet echt afronden.
Mevrouw Jonker (CDA): De minister van Justitie heeft aangegeven dat er een brief over alternatieve straffen en snelrechtmogelijkheden aan de Kamer wordt gezonden. Ik hoop – dat is een verzoek aan de voorzitter – dat er een overzicht komt van de brieven die het kabinet in dit debat heeft toegezegd aan de Kamer. Het waren er veel en ik wil graag voor mezelf een overzicht.
De heer Van der Ham (D66): Voorzitter. Er zijn heel veel toezeggingen gedaan. Wij krijgen nog allerlei dingen, zoals over het project Hatecrimes en allerlei andere plannen. Er is een plan van aanpak dat wij geen plan van aanpak mogen noemen. Wij moeten echt meer informatie krijgen over de samenstelling van de dadergroep. Er moet ook informatie komen over de soorten homo’s die slachtoffer zijn geworden. Er zijn heel veel soorten homo’s hoor, zoals blauwe, groene en rode. Die informatie is van groot belang, want daardoor wordt het wat specifieker. Het is niet één grote groep. Het is heel specifiek waar het geweld zich voordoet, op welke wijze en wat de oorzaken ervan zijn. Daar moeten wij echt meer informatie over hebben om het daadwerkelijk te kunnen aanpakken.
Ik heb expliciet gevraagd naar de motie-Dittrich over de registratie. Daar heeft de minister iets over gezegd. Het gaat wat mij betreft wel erg langzaam. De motie is uit 2006 en in 2011 zal het pas echt in werking zijn. Dat vind ik echt laat.
Ik ben blij dat de minister van OCW nu uiteindelijk de handdoek in de ring gooit wat betreft de kerndoelen. Hij heeft zich erg verzet tegen het opnemen van dit onderwerp erin. Hij heeft er helemaal gelijk in dat iets op papier zetten niet echt emancipatiebevorderend is. Het is wel een verplichting om op die scholen veel meer te gaan doen aan dit onderwerp. Een hoog percentage van de homoseksuelen zegt wel eens met geweld te maken te hebben gehad. Als je gaat doorvragen, zal je horen dat een deel dat op volwassen leeftijd heeft ondervonden. Ik weet uit mijn eigen omgeving echt dat de meeste mensen het hebben ervaren toen ze op school zaten, dat daar dat soort ervaringen voornamelijk speelden. Er is dus daar heel veel te winnen bij goede voorlichting. Ik denk dat de kerndoelen een heel mooi middel zijn om in handen te hebben om dat te bevorderen.
Er zijn ook vragen gesteld over trainingstraject voor lokale vrijwilligers voor het bestrijden van antihomoseksueel geweld. Is de regering bereid om samen met het COC Nederland te kijken of dat kan worden ondersteund?
De minister van OCW sprak over het verschil van mening over tolerantie tussen mevrouw Azough en mij. Ik merk, ook wel in debatten in het land, dat tolerantie ten opzichte van homo’s gewoon minder hip is. Ik ben het met hem eens dat het meer wordt besproken en dat wij homofoob geweld minder tolereren. Dat is zeker een reden dat wij het meer in het vizier hebben.
De voorzitter: Mijnheer Van der Ham, u moet nu afronden.
De heer Van der Ham (D66): Waar het in de jaren 90 meer en vogue was om het daarover te hebben in positieve zin, hoor ik nu wel eens andere geluiden. Dat is wel iets waarover wij ons zorgen moeten maken.
De heer Bosma (PVV): Voorzitter. Ik dank voor de uitgebreide antwoorden van maar liefst drie ministers. Dat maak je niet elke dag mee. Misschien is het wel voor het laatst.
De stelling dat 86% van de daders autochtoon is, is gebaseerd op een mededeling uit een rapport van de politie, de rapportage homofoob geweld van september 2008. Daarin staat dat in 14% van de incidenten het slachtoffer zelf aangeeft dat de verdachte allochtoon is en dat het aandeel in Amsterdam groter is. Het gaat dus alleen maar om een waarneming. Het is dus geen wetenschappelijk bewijs dat de verhouding 86–14 is.
Het gaat om een groot probleem. Het beïnvloedt levens van homo’s en zorgt ervoor dat homo’s in de grote steden niet meer hand in hand over straat kunnen lopen. Het brengt de homo-emancipatie in een negatieve spiraal. Homo’s verhuizen blijkbaar uit Amsterdam. Het is een zeer grote schande voor Nederland dat het op deze manier gaat.
De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Ik dank de ministers voor hun antwoorden. Misschien kan de minister van Justitie nog ingaan op mijn vraag of hij dit onderwerp regelmatig bespreekt met het College van procureurs-generaal, dat bij het OM ook sprake is van een sense of urgency is waar het gaat om vervolgen en niet alleen in Amsterdam. Ook bij een aantal plattelandsparketten moet die sense of urgency aanwezig zijn.
Ik heb een vraag gesteld aan de minister van BZK over de pleegplaatsen, namelijk of het beeld in heel Nederland hetzelfde is. Kan zij daar iets over zeggen of vraagt zij ons af te wachten tot zij het beeld compleet heeft?
Het is belangrijk dat iedereen zich vrij kan bewegen binnen zijn eigen privacy, binnen zijn eigen levensruimte. Daar moeten anderen geen inbreuk op maken, van welke kleur of soort dan ook.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Ik heb nog twee punten. Ik heb nog een vraag aan de minister van Justitie. De kwestie rond de communie is natuurlijk exemplarisch voor andere gevallen waarin dit voor kan komen. Ik noem dat institutionele discriminatie. Ik snap ook de spanning tussen de diverse grondrechten. Als de minister van OCW zo duidelijk zegt dat homodiscriminatie verkeerd is – ik ben het daar zeer mee eens – vraag ik de minister van Justitie of hij het aandurft een kwalificatie te geven van wat daar is gebeurd, dat iemand wordt geweigerd vanwege het feit dat hij vijf jaar samenwoont met een vriend en dus vanwege zijn seksuele voorkeur. Vindt hij dat wenselijk of deelt hij de mening dat dit zeer onwenselijk is dat dit gebeurt? Ik hoor graag een reactie.
Ik dank de minister van OCW voor zijn mededeling dat de scholen in gesprek gaan met de Commissie Gelijke Behandeling. Dan zeg ik: akkoord. Ik wil uiteraard heel graag weten wanneer wij iets horen, maar dat zal ik afwachten. Ik kan hem vertellen dat ik zelf ook in gesprek ben met de VGS, dat ik daar goed contact mee heb en dat ik daar bovenop zit.
De heer Anker (ChristenUnie): Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor de beantwoording in eerste termijn. Het is aardig om te zien dat op het moment dat er drie bewindspersonen naast elkaar zitten hetgeen waar wij wat zorgen over hebben, namelijk de eenheid in het beleid, hier aan het ontstaan is. Ik bedoelde dat als een serieuze inhoudelijke opmerking, maar het blijft toch een beetje een speeltuin hier. Ik ben er wel blij om dat dit gebeurt. Ik wil even terug naar het onderwerp. Wij hebben zorgen gehad over de verbetering van de aangiftebereidheid en betere kennis van de dadergroep en de slachtoffergroepen, zoals de transgenders en de lesbiennes waar nog weinig kennis over is. Het is belangrijk dat dit eraan gaat komen. Ik wil de ministers vragen om in de tweede termijn nog even aan te geven wie nu precies wat voor zijn rekening gaat nemen.
Ik ben blij dat de minister van BZK zegt dat zij een beetje conform de aanpak van geweld tegen publieke hulpverleners wil gaan kijken naar het vergroten van de aangiftebereidheid binnen deze groepen. Wanneer horen wij daar meer over? Is dat gewoon een idee of wil zij de Kamer daar binnenkort van op de hoogte stellen?
Mevrouw Azough (GroenLinks): Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor hun antwoorden. De minister van BZK zei dat aangifte zou moeten worden gedaan. In mijn ogen moet gewoon aangifte worden gedaan, in elk geval als dat de wens is van het betrokken slachtoffer. Dat moet centraal staan, ook bij de politie. Er moeten geen mensen weg worden gestuurd. Zij moeten niet te horen krijgen dat zij beter een melding kunnen doen, dat aangifte ingewikkeld is of wat dan ook. Hun zaken moeten niet worden gebagatelliseerd.
Er komen nog een heleboel brieven naar de Kamer waarin uitleg zal worden gegeven over de uitrol van het project Hatecrime, registratie en de effectiviteit van straffen. Die wacht ik nog even af. Ik wil nog wel weten in hoeverre lokale homo-emancipatieorganisaties worden betrokken bij de Regionale Discriminatie Overleggen. Kan daar in die brieven meer toelichting op worden gegeven?
Het is essentieel dat er op scholen wordt geïnvesteerd, juist als wij spreken over het feit dat de tolerantie afneemt. Ik denk namelijk eerlijk gezegd dat dit het geval is. Het moet duidelijker worden hoe mensen erover denken. Op scholen wordt geïnvesteerd in de jongens en meisjes die het straks moeten doen in onze samenleving. Het gaat niet alleen om het voorkomen van daderschap. Er moet ook worden geïnvesteerd in de weerbaarheid van homoseksuele jongeren en dat kan gebeuren op scholen. Ik hoop dat het straks niet hip is om tolerant te zijn of om homoseksualiteit te accepteren, maar dat het normaal is.
De voorzitter: Ik geef zo het woord aan de bewindspersonen voor hun tweede termijn. Vooraf wil ik zeggen dat de Kamer een overzicht zal krijgen van de toegezegde brieven, maar dat ik die niet meer allemaal zal benoemen. Die zijn in het overleg al aan bod geweest.
Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Ik wil nog wel iets zeggen over waar de brieven over gaan, om misverstanden te voorkomen. Ik dank mevrouw Bouchibti en mevrouw Jonker voor hun reactie. Ik kom nu op de vragen en opmerkingen over brieven. Er is een brief aan de Kamer gestuurd over de versnelling in de strafrechtelijke afdoening, maar die moet nog worden besproken. De Kamer zal binnenkort een brief van ons ontvangen over anonimiteit in het strafrecht, zoals bij meldingen, en het bevorderen daarvan. Die betreft ook de bereidheid om aangifte te doen en dat soort dingen.
De heer Teeven heeft gevraagd hoe de contacten met het OM verlopen. Die verlopen heel er goed, maar hij had ook niet anders verwacht. In Perspectief 2010 wordt discriminatie uitdrukkelijk genoemd. Verder is er een aparte OM-rapportage op dit terrein. Mijn ministerie en ik onderhouden uiteraard over de hele breedte van de prioriteiten regelmatig contact met de leiding van het Openbaar Ministerie. Ik ben ook blij dat het op deze manier in de prioriteiten is ondergebracht.
De heer Teeven (VVD): Mijn vraag was of op de parketten in de regio, dus niet in de grote steden in het Westen, de sense of urgency wat betreft dit onderwerp ook voldoende aanwezig is.
Minister Hirsch Ballin: Het antwoord daarop is ja. Het is een van de dingen waar het Parket-Generaal in relatie tot de regioparketten op let. Vandaar ook die Regionale Discriminatie Overleggen en de taken van de officieren op dit terrein. Dat neemt niet weg dat het geen kwaad kan om dit nog eens uitdrukkelijk aan de orde te stellen en dat zal ik graag doen.
De heer Van Dijk heeft een opmerking gemaakt over institutionele discriminatie. Zeker, dat fenomeen ken ik en onderken ik. Het zou wel heel ver gaan – ik denk verder dan de heer Van Dijk redelijkerwijs zou kunnen willen – om de bediening van sacramenten voor burgerlijke rechterlijke autoriteiten te gaan ordenen en afdwingen. Daar moet ik hem toch nee verkopen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik vroeg slechts om een kwalificatie.
Minister Hirsch Ballin: De heer Van Dijk stelt mij vragen waarbij ik in het oog moet houden – dat doe ik dag en nacht – dat ik het ambt van minister van Justitie bekleed. Wat ik overigens aan opvattingen, overtuigingen en dergelijke meedraag, zal ik graag met hem bespreken mocht ik hem ooit in dezelfde parochie tegenkomen, maar dat past niet hier.
De heer Jasper van Dijk (SP): Wij komen erop terug.
Minister Hirsch Ballin: Ik meen dat de vraag van de heer Anker impliciet ook beantwoord is met wat ik net zei.
Minister Ter Horst: Voorzitter. Ik kom eerst op het punt van mevrouw Jonker. Mijn beeld is dat er grote stappen vooruit zijn gezet met de registratie van homogerelateerd geweld. Dat dit nog niet overal 100% goed gaat, zal zeker zo zijn. Ik verzet mij echt tegen het beeld dat dit in Nederland een onderwerp is dat geen aandacht heeft bij de politie en dat het niet mogelijk is om aangiftes te laten opnemen voor dat soort feiten. Ik geef toe dat het altijd beter kan en daar werken wij ook aan.
Er ontstaat altijd enige ambivalentie bij mij door de bijdragen van de heer Bosma. Ik ben altijd blij dat de PVV opkomt voor de rechten homoseksuelen en zich verzet tegen de agressie tegen homoseksuelen vanuit het idee dat homoseksuelen niet mogen worden gediscrimineerd ten opzichte van heteroseksuelen. Het is alleen jammer dat dit altijd weer gepaard gaat met een andere vorm van discriminatie, namelijk discriminatie van mensen die een andere culturele achtergrond hebben en met name Marokkanen.
De voorzitter: Ik geef de heer Bosma het woord voor een interruptie, want dit was uitlokking.
De heer Bosma (PVV): Het lijkt me wel uitlokking.
Minister Ter Horst: Ja, maar dat is wederzijds.
De heer Bosma (PVV): Dat is wederzijds. Ik pleit helemaal niet voor discriminatie. Het is gewoon een feit dat de homo-emancipatie in een neerwaartse spiraal is gekomen sinds de islam zich hier laat gelden. Naarmate de islam groter wordt, gaat het slechter met de homo-emancipatie. Daar kan je omheen draaien, je kunt met allerlei cijfers komen en je kunt zeggen dat wij discrimineren, maar het is gewoon een feit. Homo’s zijn de kanaries in de kolenmijnen en dat geldt ook voor andere bevolkingsgroepen.
Minister Ter Horst: De minister van OCW en ik hebben uitgelegd hoe de cijfers in elkaar zitten, mijnheer Bosma. Ik vraag u om in elk geval niet in een soort tunnelvisie terecht te komen, maar om uw analyse ook te baseren op die cijfers. Door ons wordt er niets ontkend. Ik gaf ook niet voor niets aan dat ook in de psychologie nog niet eens zo lang geleden op een heel andere manier werd aangekeken tegen homoseksualiteit. Als wij kijken naar een ander geloof dan de islam, namelijk het christelijk geloof, was het beeld 50 jaar geleden ook compleet anders. Laten wij nu ook de vooruitgang zien die daar is geboekt en hopen dat dit ook voor de islam geldt.
De heer Teeven stelde een vraag over de pleegplaatsen. Wij weten wel iets. De heer Van der Ham zei dat er verschillende soorten homo’s zijn. Het interessante is dat 25% van de geregistreerde homofobe geweldsincidenten op de homo-ontmoetingsplaatsen zelf plaatsvindt. Net zoals hetero’s elkaar de kop in slaan, gebeurt dat kennelijk ook wel eens door homo’s. Of het is zo dat jongeren naar homo-ontmoetingsplaatsen toegaan en daar geweld plegen. Dat dan ook. Daar hebben wij een verdere analyse voor nodig. Incidenten in de directe woonomgeving vormen ook 25%. In de openbare ruimte is het 32%, op scholen is 6%, in de werkomgeving 6% en via internet 7%.
De heer Van der Ham (D66): Het is wel van belang, die homo-ontmoetingsplaatsen. Het lijkt alsof het een soort drinkplaatsen zijn waar homo’s rond het avondeten samenkomen. Dat is niet het geval. Het is een heel specifieke groep homo’s/hetero’s die daar heen gaan en daar dus een ander soort probleem hebben met geweld. Er is ook ergernis dat daar dingen plaatsvinden die je misschien liever in de slaapkamer zou willen zien. Dat is een andere problematiek dan die van mensen in hun eigen omgeving. Er wordt heel snel gedaan alsof alle homo’s daar naartoe gaan. Dat is helemaal niet waar. De meeste komen daar niet omdat zij namelijk uit de kast zijn.
Minister Ter Horst: Dan u wel, mijnheer Van der Ham.
De heer Anker vroeg of de Kamer nog te horen krijgt wat wij kunnen leren van de aanpak van het programma Veilige Publieke Taak. Dat zullen wij meenemen in de voortgangsrapportage. Mevrouw Azough vroeg er op regionaal niveau, dus in de groepen die de analyses doen, contacten zijn met de homo-organisaties. Dat is absoluut het geval. De meldingen die van die kant komen, worden in elk geval meegenomen in de Regionale Discriminatie Overleggen. De organisaties zitten er niet in, dus zij zijn niet aanwezig bij het bespreken van de zaken. Wat er vanuit die groepen komt, wordt echter meegenomen in het overleg.
Minister Plasterk: Voorzitter. Ik heb nog enkele opmerkingen. Het is fijn van de Kamer te horen dat zij constateert dat het kabinet wat dit belangrijke onderwerp betreft op één lijn zit. Ik probeer dat ook bij andere gelegenheden voortdurend uit te dragen en nu kan de Kamer dat zelf vaststellen.
Ik heb nog een opmerking naar aanleiding van het commentaar van de heer Van der Ham en de vraag of de acceptatie van homoseksualiteit nu toeneemt of afneemt. Wij zullen in elk geval in juni de nieuwe cijfers van het Sociaal en Cultureel Planbureau ontvangen, dus dan kunnen wij er nog eens naar kijken. Zelfs als daaruit zou blijken dat naar de criteria die het SCP hanteert de acceptatie toeneemt, denk ik dat het mogelijk is dat zijn observatie ook klopt. Het kan zijn dat men in de hippe kringen zo langzamerhand gaat zeggen: wij zijn gewoon, doe ook maar gewoon. Dat kan er toe leiden dat dingen die een paar jaar geleden als hip werden ervaren dat nu niet meer zo zijn.
Ik hoop dat mij nog uitwijding wordt toegestaan. Ik was afgelopen zondag bij de roze valentijn lunch die Ahmed Marcouch had georganiseerd in Amsterdam-Slotervaart. Hij kwam daar met een idee dat ik goed vond, namelijk om in winkelcentra met stickers en eventueel met regenboogvlaggen uit te dragen dat het winkelcentrum of een winkel homovriendelijk is. Ik vind het aan de ene kant een heel goed idee. Ik denk echter tegelijkertijd dat als je dat zou doen, dat ook in de hippe kringen waar anderen komen wat irritatie zou oproepen. Mensen zouden kunnen zeggen: ik hoef toch echt geen sticker op de deur te zien om te weten dat ik bij de Albert Heijn mijn boodschappen kan doen. Wat in de ene buurt een heel goed idee zou kunnen zijn, zou in een ander buurt op een soort backlash kunnen stuiten. Wat dat betreft heb je voor verschillende plekken verschillende waarheden en verschillende percepties.
Mevrouw Azough (GroenLinks): Ik begrijp heel goed dat de minister dit idee aandraagt als een onderdeel van de overleggen die hij heeft met het maatschappelijk middenveld. Hij zou daar echter ook gelijk de tegenkant van moeten belichten. Dit is gelijk aan «wij bedienen ook zwarten», bij wijze van spreken. Dat is toch niet wat hij bedoelt? Dat moeten wij ook niet willen. Het moet normaliseren. Ik denk dat je met dit soort pogingen dingen niet normaliseert. Je creëert alleen maar een soort specificatie waar volgens mij de homoseksuele gemeenschap van Amsterdam niet blij mee zal zijn, maar waar je volgens mij ook het probleem niet mee aanpakt.
Minister Plasterk: Mevrouw Azough, volgens mij zegt u nu iets uitvergroot hetzelfde als wat ik zojuist zei. Ik denk dat iets in een kring waarin het totaal onbespreekbaar is best een goed signaal zou kunnen zijn, goedbedoeld en misschien ook met een goede uitwerking, in een andere kring op de irritatie stuit die u nu uitspreekt. Dat geef ik alleen maar aan als verklaring voor het feit dat de cijfers tot dusver laten zien dat de acceptatie toeneemt en de heer Van der Ham tegelijkertijd zegt dat hij soms de indruk heeft dat het minder hip wordt gevonden. Dat kan allebei tegelijk waar zijn.
Naar aanleiding van wat de heer Bosma zojuist zei, schoot mij een citaat van een eerdere parlementariër binnen. Die zei: «Cijfers zeggen mij niets, feiten wil ik hebben.» Dat was boer Koekoek. Ik wilde hem toch even in herinnering roepen aan het slot van dit debat.
Samenstelling:
Leden: De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Haersma Buma (CDA), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Azough (GroenLinks), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Roemer (SP), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (ChristenUnie).
Plv. leden: Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Besselink (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Leijten (SP), Sterk (CDA), Ulenbelt (SP), Jan de Vries (CDA), Weekers (VVD), Van Gent (GroenLinks), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Karabulut (SP) Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Smilde (CDA) en Slob (ChristenUnie).
Samenstelling:
Leden: Van Beek (VVD), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Gerkens (SP), Sterk (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Boelhouwer (PvdA), Algra (CDA)Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA) en Anker (ChristenUnie).
Plv. leden: Teeven (VVD), Azough (GroenLinks), Van der Vlies (SGP),Joldersma (CDA) Smilde (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Aptroot (VVD), Zijlstra (VVD), Vermeij (PvdA), Van Gerven (SP), Heerts (PvdA), Çörüz (CDA), Remkes (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Timmer (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Cramer (ChristenUnie) en Knops (CDA).
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Depla (PvdA), Remkes (VVD), Van Bochove (CDA), voorzitter, Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Leerdam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Jasper van Dijk (SP), Besselink (PvdA), Ouwehand (PvdD), Dibi (GroenLinks), Anker (ChristenUnie) en Smits (SP).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gill’ard (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Ferrier (CDA), Uitslag (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Jacobi (PvdA), Elias (VVD), Timmer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Ten Broeke (VVD), Van Bommel (SP), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Thieme (PvdD), Peters (GroenLinks), Ortega-Martijn (ChristenUnie) en Gerkens (SP).