De inzet van Oost-Europese uitzendkrachten bij sociale werkplaatsen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Oost-Europese uitzendkrachten ingezet bij sociale werkbedrijven»?1
Ja, ik heb kennis genomen van de uitzending van Nieuwsuur dd. 21 april jl.
Wat is uw reactie op het bericht dat sociale werkplaatsen Oost-Europese uitzendkrachten inzetten? Kunt u inzicht geven in de aard en omvang van de inzet van Oost-Europese uitzendkrachten bij sociale werkplaatsen? Deelt u de mening dat sociale werkplaatsen primair bedoeld zijn voor het bieden van werk aan mensen met een arbeidsbeperking en mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in plaats van aan Oost-Europese uitzendkrachten?
Ik deel de mening dat het werk dat primair bedoeld is voor mensen met een arbeidsbeperking niet door (Oost-Europese) uitzendkrachten moet worden gedaan.
Ik heb bij de koepelorganisatie van de sociale werkvoorziening, Cedris, nagevraagd of men inzicht heeft in de aard en omvang van de inzet van Oost-Europese uitzendkrachten bij sociale werkplaatsen. Cedris geeft aan dat geen sprake is van een structurele inzet, maar dat incidenteel gebruik wordt gemaakt van (Oost-Europese) uitzendkrachten als niet tijdig aan de vraag van de opdrachtgever kan worden voldaan. Daarmee wordt de opdrachtgever naar tevredenheid bediend en zorgt het sw-bedrijf ervoor dat deze opdrachten ook in vervolg naar het sw-bedrijf toekomen, zodat de plaatsen voor mensen door de doelgroep van de Participatiewet behouden blijven.
In hoeverre leidt de inzet van Oost-Europese uitzendkrachten tot verdringing bij sociale werkplaatsen van mensen met een arbeidsbeperking of andere (daar werkzame) mensen die vallen onder de Participatiewet? In hoeverre is er bij de inzet van deze uitzendkrachten voor de sociale werkplaatsen sprake van kostenvoordelen ten opzichte van mensen met een arbeidsbeperking of andere mensen die vallen onder de Participatiewet? Bestaat hierbij het risico op onderbetaling? Hoe verhoudt de inzet van uitzendkrachten zich tot de financiële problemen die een aantal sociale werkplaatsen ervaren? In hoeverre worden Oost-Europese uitzendkrachten gebruikt om deze problemen op te vangen?
Zie de beantwoording onder vraag 2. In aanvulling hierop laat de Tomingroep weten dat er af en toe pieken optreden in het werk. De inzet van (Oost-Europese) uitzendkrachten leidt niet tot verdringing, omdat er sprake is van een incidentele opvang van werkzaamheden.
De sw-medewerkers worden beloond volgens de cao voor de Wsw. Ook uitzendkrachten – van welke nationaliteit ook – worden volgens de in Nederland geldende regels behandeld en gehonoreerd. Uitzendbureaus zijn verplicht de cao te hanteren zoals die voor het inlenend bedrijf van toepassing zijn.
Ziet u mogelijkheden tot actie om de inzet van Oost-Europese uitzendkrachten ten koste van mensen met een arbeidsbeperking of anderzijds een afstand tot de arbeidsmarkt bij sociale werkplaatsen te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid in dit kader te treffen en op welke termijn? Bent u bereid om hierover in overleg te treden met de sector? Zo neen, waarom niet?
Zoals uit de beantwoording van bovenstaande vragen blijkt, zie ik geen noodzaak tot het treffen van maatregelen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet en maken daarover afspraken met de sw-bedrijven.
Wat is uw reactie op de situatie dat het gemeenten niet goed lukt om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt te bereiken? Welke oplossingen ziet u voor dit probleem? Deelt u de mening dat het een en ander geen excuus mag zijn om beschikbare plaatsen vervolgens te vullen met de genoemde uitzendkrachten?
Sw-bedrijven spelen een belangrijke rol bij de uitvoering van de Participatiewet. Gemeenten organiseren het nieuw beschut werk veelal bij sw-bedrijven. Onlangs heb ik uw Kamer geïnformeerd over de besteding van de middelen (30 miljoen euro) uit de motie Kerstens om de omvorming van sw-bedrijven tot toekomst gerichte werkbedrijven te ondersteunen. De resultaten waren positief en veel gemeenten kiezen voor een brede uitvoering van de Participatiewet door de nieuwe werkbedrijven.
Dat het nog beter kan en moet blijkt uit het gegeven dat gemeenten de mensen uit de doelgroep onvoldoende kennen. Om de transparantie van de bestanden bij gemeenten te vergroten heb ik daarom extra middelen (3 miljoen euro) aan gemeenten beschikbaar gesteld om de kandidatenverkenner, zoals ontwikkeld door UWV, ook door gemeenten versneld te laten vullen.
Daarnaast is per 1 januari 2017 de mogelijkheid geschapen om zichzelf te melden bij het UWV om voor beschut werk in aanmerking te komen, ook de «warme» overdracht van leerlingen van de VSO/PRO scholen aan gemeenten stimuleert de participatie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
De verkiezing van Saudi-Arabië als lid van de VN-commissie die zich bezighoudt met vrouwenrechten. |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de verkiezing van Saudi-Arabië als lid van de VN-commissie die zich bezighoudt met vrouwenrechten?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de verkiezing van Saudi-Arabië als lid van de VN-commissie die zich bezighoudt met vrouwenrechten?
Nederland is voorstander van dialoog in VN-verband over belangrijke onderwerpen als vrouwenrechten met alle landen die lid zijn van de VN. De verkiezing van Saoedi-Arabië in de Commission on the Status of Women (CSW) van de VN, die normen op het gebied van vrouwenrechten vaststelt, biedt een extra mogelijkheid om Saoedi-Arabië aan te spreken op de positie van vrouwen.
Waarom is de stemming bij deze verkiezing geheim? Was Nederland een van de landen die bij de verkiezing heeft gestemd?
De CSW is een sub-orgaan van de Economische en Sociale Raad van de VN (ECOSOC). Alle stemmingen over kandidaturen in de ECOSOC zijn geheim. Nederland had geen stemrecht, omdat het momenteel geen lid is van de ECOSOC.
Welke andere landen waren kandidaat bij de verkiezingen?
In deze verkiezing zijn de nieuwe leden gekozen uit drie regionale groepen: de Afrikaanse Groep, de Aziatische groep en de Latijns-Amerikaanse groep. De landen die kandidaat waren, namelijk Algerije, de Comoren, Congo, Ghana, Kenia, Irak, Japan, Zuid-Korea, Saoedi-Arabië, Turkmenistan, Ecuador, Haïti en Nicaragua zijn allemaal verkozen.
Kunt u verklaren waarom juist een land als Saudi-Arabië, dat op plaats 141 in een ranglijst van het World Economic Forum over ongelijkheid tussen man en vrouw staat, is gekozen als lid van een VN-commissie die zich bezighoudt met vrouwenrechten?
In de Aziatische Groep waren er evenveel kandidaten als beschikbare zetels (zogeheten clean slate). Normaal gesproken worden kandidaatlanden dan zonder stemming verkozen. De VS had echter vlak voor de voor de verkiezingen een stemming gevraagd. Bij deze stemming kreeg Saoedi-Arabië 47 van de 54 stemmen.
Heeft u contact gehad met uw Europese collega’s over deze verkiezing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is het resultaat van deze gesprekken?
Nee. Nederland is momenteel geen lid van ECOSOC en had bij deze verkiezing geen stemrecht.
Ziet u mogelijkheden om de verkiezing van Saudi-Arabië in deze VN-commissie aan te grijpen om de onderwerp mensenrechten, en in het bijzonder vrouwenrechten, weer ter sprake te brengen bij uw Saudische ambtgenoot? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Nederland stelt het onderwerp mensenrechten, waaronder ook specifiek vrouwenrechten, met regelmaat en actief aan de orde in bilaterale ontmoetingen met Saoedische ambtenaren en politici. Het kabinet zal dat ook en op intensieve wijze in toekomstige gesprekken blijven doen, en zal waar mogelijk in EU-verband of samen met gelijkgestemde partners optrekken.
Ziet u in de verkiezing van Saudi-Arabië in deze VN-commissie aanleiding om met gelijkgestemde landen in de EU het onderwerp mensenrechten, en in het bijzonder vrouwenrechten, weer te sprake te brengen bij uw Saudische ambtgenoot? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 7.
De invloed van salafisten in Nederlandse moskeeën |
|
Achraf Bouali (D66), Maarten Groothuizen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Salafisten grijpen de macht in gematigde moskeeën in Amsterdam» en «Gratis studeren in Medina om hier de «ware islam» te prediken»1?
Ja.
Hoeveel Nederlandse jongeren studeren momenteel aan de Islamitische Universiteit van Medina? Welke leeftijd hebben zij en zijn zij nog op enige wijze leerplichtig in Nederland?
De enige registratie in Nederland voor studenten die naar het buitenland gaan voor een volledig bachelor- of masterprogramma (uitgaande diplomamobiliteit) is die van de Meeneembare Studiefinanciering (MSF). Slechts een beperkt deel van de studenten maakt gebruik van deze mogelijkheid. Deze registratie geeft dan ook geen volledig beeld van de Nederlandse studenten die aan de Islamitische universiteit van Medina of een andere buitenlandse universiteit studeren. Uit de MSF-gegevens blijkt dat er in het studiejaar 2016/2017 drie en in 2015/2016 acht Nederlandse studenten ingeschreven stonden aan de Islamitische Universiteit van Medina. Gezien het feit dat de Islamitische universiteit van Medina een minimumleeftijdgrens van 18 jaar hanteert om toegang te krijgen tot deze universiteit, is het onwaarschijnlijk dat het hier om leerplichtige studenten gaat.
Het staat studenten in Nederland vrij om zelf te bepalen aan welke instelling en in welk land zij gaan studeren. In Nederland wordt niet bijgehouden hoeveel Nederlanders een volledige opleiding in het buitenland volgen en aan welke instelling zij dat doen.
Op welke wijze en met welke omvang zijn en/of worden Nederlandse jongeren door de Saoedische overheid benaderd en gefaciliteerd om aan de Islamitische Universiteit van Medina te komen studeren? Om welke bedragen gaat het, die door de Saoedische overheid vergoed worden om de reis, opleiding en dergelijke van deze jongeren mogelijk te maken? Hoe verhoudt zich dit tot de aangenomen motie-Potters/Karabulut2 over het niet langer financieren van Nederlandse gebedshuizen vanuit Saoedi-Arabië, Koeweit en Qatar dan wel dat de financiering uit deze landen aan volledige controle (en met goedkeuring vooraf) van de Nederlandse overheid wordt onderworpen?
De Saoedische overheid stelt per jaar 80 studiebeurzen beschikbaar voor Nederlandse studenten. Van deze 80 studiebeurzen zijn er 30 beschikbaar voor Nederlandse studenten aan de Universiteit van Medina. Deze beurzen worden gefinancierd door de Saoedische overheid en hiervan kunnen de Nederlandse studenten in Saoedi-Arabië rondkomen. Het aantal beurzen staat gelijk aan het aantal plekken voor Nederlandse studenten in Saoedi-Arabië.
Is de in vraag 3 genoemde manier van financiering ooit vermeld in de zogenaamde Notes Verbales, die door Saoedi-Arabië sinds 2010 verstrekt worden aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Nee.
Acht u deze inmenging door Saoedi-Arabische overheid wenselijk? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, op welke wijze bent u voornemens hiertegen op te treden of welke acties heeft u hiertoe ondernomen?
Het gaat hier om een vrijwillige keuze om in Saoedi-Arabië te studeren.
Heeft u zicht op de regelmaat waarmee docenten en alumni van de Islamitische Universiteit in Media Nederland bezoeken om lezingen te geven? Is er sprake van financiering van deze lezingen met Saoedisch overheidsgeld? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de aangenomen motie-Potters/Karabulut3 over het niet langer financieren van Nederlandse gebedshuizen vanuit Saoedi-Arabië, Koeweit en Qatar dan wel dat de financiering uit deze landen aan volledige controle (en met goedkeuring vooraf) van de Nederlandse overheid wordt onderworpen? Is deze vorm van financiering ooit vermeld in de zogenaamde Notes Verbales, die door Saoedi-Arabië sinds 2010 verstrekt worden aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Het Kabinet heeft geen zicht op de regelmaat waarmee docenten en alumni van de Islamitische Universiteit in Medina Nederland bezoeken voor lezingen, en of hierbij sprake is van financiering door de Saoedische overheid.
De steun aan individuele studenten in de vorm van een beurs om in Saoedi-Arabië te studeren maakt geen deel uit van de eerder door Saoedi-Arabië gedeelde informatie.
Hoeveel moskeeën in Nederland zijn onlangs van bestuur gewisseld en hierbij vervangen door salafistische bestuurders of staan onder invloed van salafistische fracties binnen de moskee?
Er zijn meerdere gevallen bekend van moskeeën waar salafisten meer invloed proberen te vergaren zoals het geval was bij de al Ummahmoskee in Amsterdam of de al Houdamoskee in Sittard-Geleen. Dat kan leiden tot spanningen en kan soms gepaard kan gaan met intimiderend gedrag. Het lokaal bestuur neemt een sleutelpositie in bij hun omgang met dergelijk problematische gedragingen door middel van een driesporenaanpak. Zoals eerder per brief aan de Kamer gemeld (vergaderjaar 2015–2016, 29 614, nr. 39) bieden de rijksoverheid en andere organisaties de lokale overheid hulp wanneer nodig. Een totaalbeeld is er evenwel niet.
Hoeveel meldingen zijn bij u bekend van gewelddadige incidenten bij moskeeën in Nederland, in het kader van de machtsstrijd tussen fundamentalistische en gematigde moslims die in sommige moskeeën zijn of worden gevoerd? Wordt hiervan aangifte gedaan en zo ja, in hoeveel gevallen is hiertoe een strafrechtelijk onderzoek gestart?
Het Openbaar Ministerie en de politie registreren niet op gewelddadige incidenten bij moskeeën in het kader van de machtsstrijd zoals in de vraag bedoeld. Het aantal aangiftes van gewelddadige incidenten in het kader van een eventuele machtstrijd en het aantal van eventueel daarop volgende strafrechtelijke onderzoeken is derhalve onbekend. Uiteraard neemt de politie aangiftes van strafbare feiten in dit kader altijd serieus en kunnen slachtoffers altijd aangifte doen.
Hoe duidt u het standpunt van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), dat de intimidatie en het geweld dat bij een dergelijke machtsstrijd soms komt kijken, niet in de Nederlandse rechtsstaat behoort? Welke acties zijn naar aanleiding hiervan ondernomen of bent u voornemens te ondernemen?
Daar ben ik het mee eens. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, is het van groot belang om vroegtijdig problematische (niet-strafbare) gedragingen te signaleren en daarop te reageren onder meer door middel van een confronterend gesprek. Daarom is de driesporenaanpak gericht op het confronteren van organisaties en individuen bij problematische gedragingen en wordt er gehandhaafd bij het overtreden van grenzen. Lokale partners en rijksoverheid werken samen in de aanpak van problematische gedragingen.
Van hoeveel moskeeën in Nederland is bekend dat het salafi-jihadistisch gedachtegoed wordt gepredikt?
Het salafisme is een verzamelterm voor een spectrum aan fundamentalistische stromingen binnen de soennitische islam. Het jihadistisch-salafisme is de meest extreme vorm hiervan waarbij het gebruik van geweld wordt goedgekeurd. De verspreiding van dit gedachtegoed is met name verbonden aan personen en minder aan instituten en organisaties. Voor zover bekend zijn er op dit moment geen jihadi-salafistische moskeeën in Nederland.
Ziet u enig verband tussen moskeebezoek van Syriëgangers, voordat deze personen naar Syrië uitreisden en de invloed van de salafistische stroming in de door hen bezochte moskeeën?
Ik ga bij de beantwoording van deze vraag niet in op individuele gevallen, maar in het rapport uit september 2015 «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek» (bijlage bij TK 2015–2016, 29 614, nr. 38) wordt geconcludeerd dat aspecten van het salafisme kunnen bijdragen aan radicalisering van mensen naar gewelddadig jihadisme.
Hoe duidt u in dit verband het in het artikel genoemde dilemma voor gemeenten, die zich zorgen maken over de anti-integratieboodschap die door sommige salafisten wordt uitgedragen die voeding kan zijn voor radicalisering, en de gepaste afstand voor de overheid tot de koers van religieuze instellingen vanwege de scheiding kerk en staat?
Net als u maak ik mij zorgen om anti-integratief, antidemocratisch en onverdraagzaam gedrag dat de samenleving en onze rechtsstaat ondermijnt. Een goede samenwerking tussen lokale en nationale autoriteiten is daarbij van groot belang, ook om dilemma’s bij de aanpak van onwenselijk en problematisch gedrag het hoofd te bieden. In april jongstleden heb ik samen met de Minister van Veiligheid en Justitie bestuurlijk overleg gevoerd met de meest betrokken gemeenten over deze aanpak. De urgentie om proportioneel en tijdig op te treden bij ongewenst gedrag wordt door gemeenten onderschreven en is concreet vormgegeven in de driesporenaanpak die meer zicht biedt in de complexiteit van buitenlandse financieringsstromen. Deze aanpak geeft ook zicht op handelingsperspectieven.
Verder wordt door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een aanvullend, breed toepasbaar, handelingsperspectief ontwikkeld, voor de omgang met antidemocratische groeperingen en gedragingen.
Herinnert u zich uw brief van 25 februari 20164, waarin u stelde dat gemeenten doorlopend gesprekken voeren met salafistische gemeenschappen om de transparantie over en de herkomst en doelstellingen van (private en publieke) financiering vanuit het buitenland te vergroten? Herinnert u zich de uitzending van Nieuwsuur van 1 juli 2016, over ditzelfde onderwerp, waaruit bleek dat in negen van de tien gemeenten die gesprekken helemaal niet gevoerd worden?
Ja.
Hoe verhoudt het voorgaande zich tot het eerder genoemde dilemma voor gemeenten, die zich zorgen maken over de anti-integratieboodschap die door sommige salafisten wordt uitgedragen die voeding kan zijn voor radicalisering, en de gepaste afstand voor de overheid tot de koers van religieuze instellingen vanwege de scheiding kerk en staat? Staat u nog steeds achter u antwoord op vraag 10 in de Kamervragen van de leden Sjoerdsma, Azmani, Knops en Karabulut over het bericht dat Golfstaten Nederland informatie over financiële steun aan religieuze instellingen verstrekken5, namelijk dat in de praktijk de gemeenten regelmatig (kritische) gesprekken voeren met instellingen over de activiteiten van een organisatie, het contact met de wijk en de buitenlandse financiering indien daar sprake van is? Zo ja, hoe duidt u dan de zorgen van de gemeenten? Zo nee, wat gaat u doen om het toezicht vanuit de gemeenten aan te scherpen?
Zie antwoord vraag 12.
De Sint Maartenschool in Ubbergen |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «De kinderen van de Maartenschool», waarin het verhaal wordt beschreven van leerlingen met een beperking, die passend onderwijs krijgen op de Sint Maartenschool?1
Ja.
Klopt het dat de Maartenschool – nog steeds – een derde van het personeel zal moeten ontslaan als gevolg van de invoering van passend onderwijs? Wat betekent dit voor het onderwijs en zorg voor de kinderen op deze school?
De Sint Maartenschool biedt speciaal onderwijs voor leerlingen met een ziekte of handicap. Deze leerlingen hebben vaak ook (medische) zorg of jeugdhulp nodig. Voor een groot deel werd dat tot nu toe betaald door de school. Voor de invoering van passend onderwijs werden veel leerlingen namelijk op basis van residentiële plaatsing direct ingeschreven bij de school met een middelhoge of hoge onderwijsbekostiging, zonder indicatie. De Sint Maartenschool bekostigde vanuit dit budget ook veel zorg voor de leerlingen.
In de afgelopen periode heeft het samenwerkingsverband de behoefte aan onderwijsondersteuning van de leerlingen opnieuw bepaald. Voor een groot deel van de leerlingen van de Sint Maartenschool is geconcludeerd dat zij ook met minder ondersteuning, in grotere klassen onderwijs kunnen volgen. Daarom is er een lagere bekostiging voor deze leerlingen vastgesteld.
Dat neemt niet weg dat voor een aantal leerlingen ook (medische) zorg of jeugdhulp nodig blijft in onderwijstijd. Deze zorg kan worden georganiseerd en bekostigd uit de Wet langdurige zorg, de Jeugdwet en/of de Zorgverzekeringswet. Samen met de Staatssecretaris van VWS vind ik het van groot belang dat er op korte termijn afspraken worden gemaakt met de betrokken organisaties in de regio om ook de (medische) zorg voor de leerlingen te kunnen waarborgen. Ook de gemeenten zijn betrokken en hebben aangegeven invulling te willen geven aan hun verantwoordelijkheden voor (de financiering van) jeugdhulp op de Sint Maartenschool.
Zoals ik eerder aan de Kamer heb gemeld, heeft het schoolbestuur een sociaal plan opgesteld, met als uitgangspunt dat zoveel mogelijk medewerkers van werk naar werk worden begeleid.2 In het plan is nog niet opgenomen hoe het onderwijs en de zorg georganiseerd worden vanaf komend schooljaar. Er zijn daardoor veel vragen bij ouders.
Op 12 mei 2017 heeft een bestuurlijk overleg plaatsgevonden met onder meer de betrokken wethouders, schoolbestuur, samenwerkingsverband en vertegenwoordigers van het Ministerie van OCW. In het overleg is afgesproken dat er een plan van aanpak wordt opgesteld waarin staat hoe het onderwijs en de zorg worden georganiseerd en betaald vanaf het nieuwe schooljaar. De gemeente Nijmegen heeft een procesbegeleider aangesteld om ervoor te zorgen dat het plan er zo snel mogelijk ligt zodat aan de ouders, leraren en bovenal de leerlingen van de Sint Maartenschool voor de zomer duidelijkheid geboden kan worden. Op 9 juni heeft een vervolgoverleg plaatsgevonden waarin verkennend is gesproken over de oplossingsrichting. Voor het einde van dit schooljaar worden de ouders en het personeel daarover geïnformeerd.
Herinnert u uw uitspraak tijdens een algemeen overleg in februari 2017, dat «kinderen niet de dupe mogen worden en niet tussen wal en schip mogen vallen»? 2
Ja. Ik heb de situatie in de regio daarom nauwlettend gevolgd. Ook zijn medewerkers van OCW en VWS betrokken bij het proces om in de regio tot oplossingen te komen voor de invulling van het onderwijs en de (medische) zorg en jeugdhulp op school.
Welke acties heeft u in de tussentijd ondernomen om onderwijs en zorg, en de betaling hiervan, aan elkaar te koppelen?
In de regio’s Breda en Haarlem is met alle betrokken partijen (onderwijs, ouders en jeugdhulp/ zorg) een analyse gemaakt van de knelpunten die worden ervaren. Vervolgens is besproken hoe die punten opgelost kunnen worden en wie daarvoor wat moet doen. Hierbij is het stroomschema gebruikt dat in januari is gepubliceerd op de website passendonderwijs.nl. De oplossingsrichtingen die in deze casussen worden uitgewerkt, worden beschreven en gedeeld zodat ook andere scholen daar gebruik van kunnen maken. Doel van de acties is om de inzet van jeugdhulp en zorg op school te vereenvoudigen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat leerlingen van de Sint Maartenschool de dupe worden van de veranderingen in passend onderwijs, en op welke termijn?
Het uitgangspunt is en blijft dat alle leerlingen een passend aanbod voor onderwijs en zorg krijgen. De organisaties die betrokken zijn bij de Sint Maartenschool geven zo snel mogelijk duidelijkheid aan personeel, leerlingen en ouders over het onderwijs en de zorg aan de leerlingen van de school voor het nieuwe schooljaar. De communicatie naar alle belanghebbenden maakt onderdeel uit van het plan van aanpak. Ik stel vast dat ieders inzet er op gericht is om voor de zomervakantie helderheid te bieden.
Uiteraard blijf ik de ontwikkelingen bij de Sint Maartenschool de komende periode volgen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
De verstoring door jacht in broedtijd. |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de tweet waarin een bestuurslid van de stichting Dutch Birding meldt dat vier hobbyjagers op 20 april 2017 in het door Staatsbosbeheer beheerde gedeelte van het natuurgebied Arkemheen in het broedseizoen op ganzen jaagden?1 2
Ja.
Klopt het dat volgens de persvoorlichter van Staatsbosbeheer de voor het gebied verantwoordelijke boswachter nog dezelfde dag in actie gekomen is tegen deze wederrechtelijke verstoring van beschermde dieren in het broedseizoen?3
Uit het door Staatsbosbeheer opgemaakte feitenrelaas blijkt dat de bedoelde jagers op 20 april 2017 het door Staatsbosbeheer beheerde gedeelte van natuurgebied Arkemheen hebben betreden om een buiten dit gebied aangeschoten gans te zoeken. De jagers hebben niet op het terrein van Staatsbosbeheer zelf geschoten. Het betrof afschot van overzomerende ganzen in het kader van schadebestrijding in een aangrenzend terrein. De provincie Gelderland heeft hiervoor ontheffing verleend ter uitvoering van het Faunabeheerplan. Het nazoeken van aangeschoten dieren vloeit voort uit de verplichting om bij het doden van in het wild levende dieren onnodig lijden te voorkomen (artikel 3.24, eerste lid, Wet natuurbescherming).
Kunt u aangeven of proces-verbaal is opgemaakt tegen de betreffende jagers wegens jagen op beschermde dieren in een beschermd natuurgebied tijdens het broedseizoen? Zo nee, waarom niet?
Er geen proces-verbaal opgemaakt, omdat er geen sprake was van afschot in het natuurgebied polder Arkemheen.
Kunt u aangeven onder welke faunabeheereenheid de betreffende jagers ressorteren en hoe hun gedrag zich verhoudt tot het vigerende faunabeheerplan?
De Wildbeheereenheid Nijkerk, waar de betreffende jagers lid van zijn, maakt gebruik van de aan de Faunabeheereenheid Gelderland verleende ontheffing voor uitvoering van het Faunabeheerplan. Hun gedrag was niet in strijd met dit vigerende faunabeheerplan.
Waren deze jagers naar uw mening gerechtigd gewapend in het betreffende natuurgebied te vertoeven? Zo ja, volgens welke ontheffing? Zo nee, welke actie zal ondernomen worden tegen de betreffende jagers?
Het is op grond van de Wet natuurbescherming en de Wet wapens en munitie in beginsel verboden om zich met een geweer te bevinden op gronden waarop men niet tot het gebruik van het geweer gerechtigd is. Dit verbod kan evenwel op gespannen voet staan met de verplichting onnodig lijden te voorkomen (zie antwoord op vraag 2). Het is uit oogpunt van de openbare veiligheid evenmin wenselijk als jachtaktehouders bij het nazoeken van aangeschoten dieren op een ander terrein, hun geweren onbeheerd zouden achterlaten op de grond waarop ze wel gerechtigd zijn het geweer te gebruiken. Aan de hand van concrete omstandigheden van het geval zal beoordeeld moeten worden of er sprake is van een overtreding van de betreffende wetgeving.
Deelt u de mening dat er een algemeen jachtverbod in natuurgebieden ingesteld zou moeten worden in draag-, rui-, en zoogtijd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De jacht op de vrij-bejaagbare soorten (haas, konijn, fazant, houtduif, wilde eend) kan alleen worden uitgeoefend in de periode dat de Minister van Economische Zaken de jacht heeft opengesteld. Draag-, rui- en zoogtijd van deze soorten vallen daarbuiten. Afschot ten behoeve van schadebestrijding of populatiebeheer is slechts mogelijk op basis van een ontheffing of vrijstelling. Het is aan het bevoegde gezag voor deze ontheffingen en vrijstellingen (doorgaans provincies) om hieraan zo nodig voorschriften te verbinden. Het instellen van een algemeen jachtverbod in draag-, rui- en zoogtijd acht ik derhalve niet nodig.
Bent u bereid strengere sancties in te stellen tegen overtreding van de regels in de jachtwetgeving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De strafmaat voor overtreding van de bepalingen inzake de jacht zijn door de wetgever gewogen bij de totstandkoming van de Wet natuurbescherming, die op 1 januari jl. in werking is getreden. Ik zie op dit moment geen aanleiding om de betreffende strafmaat aan te passen.
Deelt u de mening dat van het jagen op ganzen tijdens het broedseizoen ook een sterk verstorende werking uitgaat naar andere beschermde en bedreigde (weide)vogels in het betreffende gebied? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen wilt u nemen om dergelijke verstorende activiteiten te voorkomen?
Op ganzen mag niet worden gejaagd, omdat deze niet tot de vijf vrij-bejaagbare soorten behoren. Provincies zijn bevoegd om in het kader van populatiebeheer of schadebestrijding ontheffing of vrijstelling te verlenen voor afschot van overzomerende ganzen. Daarbij kunnen gedeputeerde staten voorschriften opnemen ten aanzien van de perioden waarvan al dan niet van de ontheffing of vrijstelling gebruik mag worden gemaakt. Het beschermen van de rust tijdens de broedtijd van andere vogelsoorten kan daarbij een rol spelen.
Kent u het bericht «Jagende koningspoedel kost baasje voorwaardelijke boete van 300 euro»? 4
Ja.
Deelt u de mening van de politierechter dat het verbaliseren van huisdierbezitters tegenstrijdig overkomt wanneer jagers in hetzelfde gebied in de broedtijd op ganzen mogen schieten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze tegenstrijdigheid weg te nemen door een algemeen jachtverbod in de broedtijd?
De uitspraak van de rechter laat ik voor zijn rekening. Zie verder de beantwoording van de vragen 6 en 8.
Het bericht Oost-Europese uitzendkrachten ingezet bij sociale werkbedrijven |
|
Léon de Jong (PVV) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Oost-Europese uitzendkrachten ingezet bij sociale werkbedrijven» 1
Ja, ik heb kennis genomen van de uitzending van Nieuwsuur dd. 21 april jl.
Klopt het dat sociale werkbedrijven Oost-Europese uitzendkrachten inhuren om werk te verrichten dat bedoeld is voor Nederlandse mensen met een arbeidsbeperking?
Het feit dat er in de reportage wordt gesproken over Oost-Europese uitzendkrachten werd veroorzaakt doordat de Tomingroep met een onderaannemer werkt die gespecialiseerd is in buitenlandse arbeidskrachten die op hun beurt weer gespecialiseerd zijn in groenwerk en productiewerk. Het is echter geen beleid van de Tomingroep om zich specifiek op die doelgroep te richten.
Deelt u de mening dat het onacceptabel en schandalig is dat Nederlanders worden ingeruild voor Oost-Europese uitzendkrachten en dat dit onmiddellijk moet stoppen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het werk dat primair bedoeld is voor mensen met een arbeidsbeperking in principe niet door (Oost-Europese) uitzendkrachten zou moeten worden gedaan.
De werkzaamheden bij sw-bedrijven worden in belangrijke mate uitgevoerd door mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt die tot de doelgroep van de Participatiewet horen. Echter, als de opdrachten van werkgevers die aan een sw-bedrijf worden verstrekt bij gebrek aan personeelscapaciteit niet op tijd kunnen worden uitgevoerd, vind ik het bij wijze van uitzondering acceptabel om uitzendkrachten in te huren. Ook sw-bedrijven moeten hun contractuele verplichtingen met opdrachtgevers nakomen. Hiermee worden werkplekken die in de toekomst wel bezet kunnen worden met mensen uit de doelgroep van de Participatiewet veilig gesteld.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat in de genoemde sociale werkbedrijven blijkbaar niet zozeer de mensen met een arbeidsbeperking centraal staan, maar dat het om pure productie gaat? Deelt u de mening dat gemeenten hiermee aan het doel van sociale werkbedrijven voorbij gaan? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Sw-bedrijven hebben expertise om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. Dat is waardevol. Daarbij is het tevens van belang dat de toeleiding naar werk plaatsvindt binnen de beschikbare financiële kaders. Het is aan gemeenten om daarover afspraken te maken met de sw-bedrijven.
De Tomingroep werkt in opdracht van een aantal gemeenten. Uit informatie van de Tomingroep blijkt dat deze gemeenten de Tomingroep twee opdrachten hebben gegeven:
Dankzij een mix van sw-medewerkers, participatiewetters en regulier personeel kan de Tomingroep op een kwalitatief en financieel adequate wijze opereren. Met de gemeenten is afgesproken dat de uitstroom uit de SW (er is sinds 1-1-2015 geen nieuwe instroom meer en sindsdien stroomden ± 125 sw-medewerkers uit) wordt gecompenseerd met instroom van medewerkers die onder de Participatiewet vallen.
Het bericht dat er in Almelo per app gestemd kan worden |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u betrokken door de gemeente Almelo bij de proef om per app te stemmen?1
Hoe is het stemgeheim gewaarborgd als er via app wordt gestemd?
Bent u van mening dat ook bij een proef het grondwettelijk recht op het stemgeheim gewaarborgd moet zijn?
Vindt u het geoorloofd, juist nu bij de laatste verkiezingen het gebruik van technische hulpmiddelen onveilig is gebleken, een proef te beginnen met een app? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
Bent u bereid de evaluatie van de proef in Almelo ook naar de Kamer te sturen?
Het bericht “Aandeleninkoop optie voor ABN Amro” |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aandeleninkoop optie voor ABN Amro»?1
Ja.
Klopt het dat ABN Amro aan de aandeelhouders een vrijbrief heeft gevraagd om aandelen in te kunnen kopen? Zo ja, hoe ziet dit verzoek eruit?
ABN AMRO vraagt, net als vorig jaar, aan de aandeelhoudersvergadering een nieuwe machtiging voor de uitgifte / inkoop van eigen aandelen.2 Dit onderwerp agenderen beursvennootschappen standaard voor iedere aandeelhouders-vergadering, omdat het marktpraktijk is dat de machtigingen steeds voor maximaal 18 maanden worden verleend aan de raad van bestuur. Deze machtigingen betreffen geen vrijbrief, omdat de wet vereist dat bij deze machtiging aangegeven wordt hoeveel aandelen mogen worden verkregen, hoe zij mogen worden verkregen en tussen welke grenzen de prijs moet liggen. Daarnaast dient altijd voorafgaande toestemming van de toezichthouder te worden verkregen voordat in de praktijk aandelen zouden worden ingekocht (zie beantwoording van vragen 5, 6 en3.
ABN AMRO vraagt toestemming om eigen aandelen of certificaten van aandelen via de beurs of anderszins in te kopen zodanig gemaximeerd dat de vennootschap maximaal 10% van het totale geplaatste kapitaal aan eigen (certificaten van) aandelen mag houden. Met deze machtiging tot 10% van het geplaatst kapitaal wordt aangesloten bij de marktpraktijk. Op basis van de door ABN AMRO gevraagde machtiging mogen (certificaten van) aandelen worden gekocht tegen een prijs die minimaal gelijk is aan de nominale waarde en maximaal de hoogste prijs waartegen de certificaten op de vorige handelsdag of de dag van de transactie op Euronext werden verhandeld. ABN AMRO heeft aangegeven dat inkoop alleen plaatsvindt als voldaan wordt en ook daarna nog steeds wordt voldaan aan bestaande en toekomstige kapitaaleisen van toezichthouders.
Vraagt ABN Amro alleen toestemming om aandelen van NL Financial Investments (NLFI) in te kopen?
Nee, de toestemming is niet beperkt tot enkel het kopen van (certificaten van) aandelen van NLFI.
Hoe ziet momenteel de balanspositie van ABN Amro eruit? Hoe hoog zijn de buffers?
Eind 2016 had ABN AMRO een eigen vermogen van EUR 18,9 miljard en een balanstotaal van EUR 394,5 miljard. Per dezelfde datum had ABN AMRO een fully-loaded CET1-ratio (tier 1-kernkapitaalratio) van 17,0% en een leverage ratio van 3,9%. De CET1-ratio bevindt zich hiermee ruim boven de onder de toezichtregels geldende CET1-eis voor 2017. Deze bedraagt in 2017 ten minste 9% en zal – bij gelijkblijvende omstandigheden – oplopen naar 11,75% in 2019 wanneer de kapitaalconserveringsbuffer van 2,5% en de systeemrisicobuffer van 3% volledig zullen zijn opgelegd.4 De fully-loaded CET1-ratio bevindt zich op dit moment ook (ruim) boven de door ABN AMRO in het jaarverslag gecommuniceerde langetermijndoelstelling van 11,5–13,5%.
Deelt u de mening dat eerst de buffers op een hoger niveau gebracht moeten worden alvorens überhaupt te kunnen denken aan inkoop van aandelen en/of verdere verhoging van de dividenduitkeringen? Deelt u tevens de mening dat teruggave van kapitaal niet aan de orde kan zijn, in overweging nemende dat Nederlandse banken ook in internationaal perspectief gezien erg lage buffers hebben?2
Banken dienen ten eerste altijd te voldoen aan de kapitaaleisen die op dit moment van toepassing zijn. Daarnaast dienen banken in de kapitaalplanning te anticiperen op (verwachte) hogere eisen die in de toekomst (kunnen) gaan gelden, zodat banken ook hier tijdig aan zullen voldoen. De toezichthouder toetst of hier aan voldaan wordt. Wanneer dit niet het geval is, zullen beperkingen worden gesteld aan bijvoorbeeld dividenduitkering en/of de ruimte voor een eventuele inkoop van aandelen. Wanneer dit wel het geval is, dan hebben banken deze ruimte wel. Echter, ook in deze gevallen is voor inkoop van aandelen altijd voorafgaande toestemming van de toezichthouder vereist. Deze wordt alleen verleend als aan strikte voorwaarden is voldaan, waaronder dat een bank ook na de inkoop met een voldoende marge blijft opereren boven de voor haar geldende kapitaaleisen en -buffervereisten.
Ik deel de inschatting dat het wenselijk is om meer kapitaal aan te houden dan minimaal verplicht is vanuit de kapitaaleisen. Hierdoor hoeven banken bij tegenwind niet direct op de rem te trappen en worden lastige discussies met de toezichthouder vermeden. Banken hebben er zelf ook belang bij om meer kapitaal aan te houden dan minimaal is verplicht, om te voorkomen dat zij al snel te maken kunnen krijgen met onder meer beperkingen aan het kunnen uitkeren van dividend. Wanneer echter aan alle huidige en toekomstige kapitaaleisen6 wordt voldaan, is het aan banken zelf om te bepalen in welke mate zij hier bovenop extra kapitaal willen aanhouden.
In een eerder stadium heeft DNB richting de banken gecommuniceerd dat zij rekening moeten houden met een aanscherping van de kapitaaleisen als gevolg van de lopende discussies in het Bazelse Comité over de introductie van een kapitaalvloer.7 Aangezien hierover nog geen akkoord is bereikt, geldt deze verwachting nog steeds en ziet DNB erop toe dat banken hier voldoende op anticiperen. Het kabinet zet daarnaast in op verdere afspraken over stevige (minimale) kapitaaleisen. In Europees verband is de inzet erop gericht dat systeemrelevante Europese banken een leverage ratio van minimaal 4% zullen moeten hanteren, in navolging op het kabinetsbeleid dat vier systeemrelevante Nederlandse banken uiterlijk in 2018 de leverage ratio naar minimaal 4% hebben gebracht.8 ABN AMRO voldoet hier nog niet aan, en zal hier dus nog een stap moeten zetten. ABN AMRO heeft in haar jaarverslag over 2016 ook aangekondigd dat zij het doel heeft om in 2018 een leverage ratio van 4% te hebben.
Wat vindt u ervan dat ABN Amro overweegt haar buffers te verlagen indien internationale bankregels toch geen hogere risicoweging voor hypotheken verlangen? Wat vindt u van deze legalistische benadering, die van een zo laag mogelijke buffer uitgaat? Vindt u ook dat banken niet moeten kijken naar de juridisch zo laag mogelijke buffer, maar moeten streven naar een niveau dat de risico’s voor klanten en de rest van de samenleving zo klein mogelijk houdt?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat ABN Amro haar buffers verlaagt?
Zie antwoord vraag 5.
De overname van uitvaartorganisatie De Facultatieve |
|
Maarten Hijink |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «De «rücksichtslose» zelfverrijking van een politiek zwaargewicht»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel.
Welke regels zijn van toepassing voor het verwerven van aandelen in een niet-beursgenoteerd bedrijf waarvan iemand zelf direct of indirect bestuurder is? Voldoet de in het artikel beschreven transactie aan deze regels? Zo nee, kunt u aangeven op welke vlakken dat het geval is? Is volgens u daarbij sprake van belangenverstrengeling?
Een niet-beursgenoteerd bedrijf met aandelen kan naar Nederlands recht een naamloze of een besloten vennootschap zijn. De op deze vennootschappen toepasselijke regels staan in Boek 2 titel 4 respectievelijk 5 van het Burgerlijk Wetboek. Bij een niet-beursgenoteerde naamloze of besloten vennootschap kan het zijn dat aandelen eerst moeten worden aangeboden aan de andere aandeelhouders, voordat zij kunnen worden overgedragen aan een derde (vgl. artikel 2:87/195 BW). De levering van aandelen op naam vindt plaats bij notariële akte (artikel 2:86/196 BW). Een bestuurder mag tevens aandeelhouder zijn of worden. In zijn hoedanigheid als bestuurder dient hij te handelen in het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Een bestuurder neemt niet deel aan de beraadslaging en besluitvorming indien hij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de vennootschap (artikel 2:129/239 BW). Of een bestuurder een tegenstrijdig belang heeft ten opzichte van de vennootschap moet worden afgeleid uit de omstandigheden van het geval.
Welke regels zijn van toepassing voor de waardebepaling in een bedrijf? Heeft de genoemde transactie hieraan voldaan? Acht u het wenselijk dat bij deze waardebepaling negatieve goodwill van bijna twee derde van de aandelenwaarde van het bedrijf ontstaat?
Wanneer aandelen in een niet-beursgenoteerd bedrijf worden verkocht, is het aan de koper en de verkoper van de aandelen om het eens te worden over de prijs. Die prijs kan mede afhangen van de waarde van het bedrijf. Koper en/of verkoper kunnen ervoor kiezen een accountant in te schakelen om een waardering te maken. De waardebepaling van een bedrijf ingevolge het jaarrekeningenrecht is geregeld in titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en in het Besluit Actuele waarde en is nader uitgewerkt in de richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving (zelfregulering). Daarin staat bijvoorbeeld welke waarderingsgrondslagen moeten worden toegepast op bepaalde groepen activa en passiva. De waarde die een onderneming volgens de laatste jaarrekening heeft, hoeft echter niet dezelfde te zijn als de waarde in geval van een overname. De waarde van een bedrijf is immers een momentopname. In geval van een overname kunnen ook andersoortige waardebepalingsmethoden worden gebruikt of bepaalde vuistregels een rol spelen, zoals een bepaald veelvoud van de winst of een percentage van de jaaromzet. Daarmee worden inkomsten en winsten die voor de toekomst verwacht worden en goodwill verwerkt in de overnamesom. Uiteindelijk is de waarde bij een overname de uitkomst van hetgeen de koper ervoor over heeft en wat door de verkoper wordt geaccepteerd. Het is daarom niet aan mij om mij uit te laten over de wenselijkheid van negatieve goodwill.
Hoe oordeelt u over de constatering dat de accountant zowel de aandelentransactie als de jaarrekeningen van de aankopende partij én de verkopende partij tekent? Acht u het wenselijk dat één accountant op deze manier bij zoveel zakelijke aangelegenheden binnen een bedrijf betrokken is?
Over de onafhankelijkheid en objectiviteit van de accountant worden regels gesteld in twee verordeningen van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants. Zo regelt de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) over objectiviteit dat de accountant zich niet ongepast laat beïnvloeden. De Verordening inzake de onafhankelijkheid van accountants bij assurance-opdrachten (ViO) regelt dat de accountant onafhankelijk is in wezen en in schijn. In beide verordeningen is bepaald dat de accountant omstandigheden identificeert en beoordeelt die een bedreiging kunnen zijn voor de objectiviteit of onafhankelijkheid. De accountant moet een controle beëindigen als hij een bedreiging heeft geïdentificeerd en beoordeeld en geen maatregel is of wordt genomen die de onafhankelijke uitvoering waarborgt.
Kunt u ingaan op de volgende in het artikel genoemde uitspraken: «Een ogenschijnlijke viertrapsraket van zelfverrijking waar de schijn van belangenverstrengeling tot een opvallend lage koopprijs heeft geleid», «Dit is geen liefdadigheid, dit is inhaligheid en hebzucht. Een treffend voorbeeld van de graaicultuur» en «Wanneer je deze transactie positief bekijkt, is er sprake van risicoloos ondernemen. Kijk je er met een neutrale blik naar, dan is dit regelrechte diefstal»?
Het kabinet heeft geen bemoeienis met het eigenaarschap en de zakelijke transacties van afzonderlijke private ondernemingen en organisaties, tenzij dit ingevolge de wet een taak van een van de leden van het kabinet is. Ten aanzien van de Koninklijke Facultatieve is dat laatste niet het geval. Om deze reden geef ik daarover geen oordeel.
Hoe groot is het ledenbestand van de Koninklijke Facultatieve en op welke wijze zijn deze leden om hun mening gevraagd over de overname? Zijn deze leden volgens u op enige wijze benadeeld met deze overname?
De Koninklijke Facultatieve is een private organisatie. Informatie over de vereniging, haar bestuur en de verdeling van bevoegdheden is te ontlenen aan de statuten van de vereniging. Een vereniging als de Koninklijke Facultatieve is verplicht haar statuten en jaarstukken bij het Handelsregister te deponeren. Deze gedeponeerde documenten zijn openbaar, een afschrift kan via de Kamer van Koophandel worden verkregen.
De heer Hermans was ten tijde van de overname (december 2012) tevens fractievoorzitter van de VVD in de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Uit dien hoofde beschikt uw Kamer over een overzicht van de nevenfuncties die de heer Hermans op dat moment bekleedde.
Welke inspraakmogelijkheden hebben deze leden via de ledenraad bij een overname? Voldoet de gevolgde werkwijze aan het door de Koninklijke Facultatieve geschetste beeld dat «door op deze wijze te werken ... de voortgang van de werkzaamheden van de Koninklijke Facultatieve op een gedegen grond [is] gebaseerd»?2
Zie antwoord vraag 6.
Hoe wordt de ledenraad van de Koninklijke Facultatieve samengesteld? Acht u het wenselijk dat leden van deze ledenraad van de vereniging tegelijkertijd lid zijn van de Raad van Commissarissen van de beheersmaatschappij van die vereniging? Welke functies bekleedde de heer Hermans ten tijde van de overname naast zijn lidmaatschap van de ledenraad van de Koninklijke Facultatieve en de Raad van Commissarissen van de beheersmaatschappij?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat een levenslang gestrafte op verlof mag |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «levenslang veroordeelde Moordenaar Edwin S. mag op verlof»?1 2
Ja.
Is het waar dat deze moordenaar op verlof mag?
Een verzoek om verlof van de betreffende levenslanggestrafte is door mij afgewezen. Hiertegen heeft betrokkene beroep ingediend bij de beroepscommissie van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) die bij uitspraak van 12 april 2017 op het beroep heeft beslist. De RSJ onderstreept daarin het belang van deelname van levenslanggestraften aan resocialisatie-activiteiten. Tot deze activiteiten behoort volgens de RSJ ook verlof. De RSJ acht het niet langer redelijk om betrokkene verlof te onthouden, zeker nu het verlof ook onder bewaking of begeleiding plaats kan vinden. De RSJ vernietigt mijn afwijzing van verzoek om verlof en heeft mij opgedragen om binnen twee maanden na de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen toegespitst op het verlof van betrokkene dat (in beginsel) binnen drie maanden na de datum van de uitspraak verlof moet hebben plaatsgevonden. Inmiddels is een nieuwe beslissing aan betrokkene uitgereikt. Na de uitspraak van de RSJ is bekend geworden dat de eerste volwaardige tussenrapportage over het verloop van de door het Pieter Baan Centrum geadviseerde gedragsinterventies pas in september 2017 wordt uitgebracht. Ik heb besloten dat betrokkene pas voor verlof in aanmerking komt indien uit de in september 2017 uitgebrachte rapportages blijkt dat er geen belemmeringen of risico’s kunnen voortvloeien uit verlofverlening. Ik acht dit nodig om zoveel mogelijk garantie te hebben dat het verlof zonder incidenten verloopt.
Hebben andere Europese landen die een levenslange gevangenisstraf kennen ook last van de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)? Zo ja, welke maatregelen worden er in andere landen genomen tegen uitspraken van deze Europese wereldvreemde rechters?
Andere Europese landen die een levenslange gevangenisstraf kennen zijn ook geboden aan uitspraken van Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Indien een schending wordt vastgesteld, kunnen maatregelen worden genomen zoals wijziging van het beleid of aanpassing van wet- en regelgeving.
De in de vraag opgenomen kwalificatie van «wereldvreemde rechter» laat ik voor rekening van de vragensteller.
Deelt u de mening dat het onacceptabel en levensgevaarlijk is een moordenaar met nota bene een hoog recidiverisico weer in de maatschappij los te laten? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening van de vragensteller voor dat deel dat indien door professionals wordt ingeschat dat een levenslanggestrafte een direct hoog risico vormt, dat verlof op dat moment geen optie is.
Het nieuwe beleid ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf voorziet in een zorgvuldig proces om zoveel mogelijk te waarborgen dat alleen indien het verantwoord is, een levenslanggestrafte vrijheden krijgt. Het is van groot belang dat dit ook in de praktijk zo zorgvuldig mogelijk plaatsvindt. Het nieuwe beleid rondom de levenslange gevangenisstraf en de praktijk zijn zoveel mogelijk gericht op voorkoming van recidive en dus op een veilige samenleving. Voorafgaand aan de advisering door het Adviescollege Levenslanggestraften wordt een levenslanggestrafte geobserveerd en onderzocht middels diagnostiek en risicoanalyse in het Pieter Baan Centrum. Op deze wijze worden risico’s zo goed mogelijk ingeschat.
Met het nieuwe beleid is de uitvoeringspraktijk van de levenslange gevangenisstraf in Nederland EVRM-proof. Daarnaast biedt dit beleid voldoende houvast voor een zorgvuldig proces, waarin zowel de risico’s in kaart worden gebracht, als de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen. De wijzigingen in het beleid en daarmee de mogelijke terugkeer van een levenslanggestrafte in de maatschappij kunnen als ingrijpend worden ervaren door slachtoffers en nabestaanden. Ik hecht er dan ook aan dat de belangen van de slachtoffers en nabestaanden worden meegenomen in het advies van het Adviescollege Levenslanggestraften. Slachtoffers en nabestaanden kunnen worden gehoord door het Adviescollege Levenslanggestraften zodat hun standpunt wordt meegewogen in de uiteindelijke beslissing.
Beseft u dat u verantwoordelijk bent indien deze levenslang gestrafte moordenaar weer nieuwe slachtoffers maakt wanneer hij wordt losgelaten in de maatschappij? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe denkt u dat het voelt voor de nabestaanden van de slachtoffers als zij weten dat deze moordenaar weer vrolijk vrij rondloopt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid geen gehoor te geven aan deze beslissing van de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) en maatregelen te nemen tegen dergelijke gevaarlijke uitspraken van dit clubje dat blijkbaar mijlenver van de maatschappij af staat? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
De RSJ is de hoogste rechter in penitentiaire zaken. Tegen een uitspraak van deze rechter staat geen hoger beroep open. Zoals ik hierboven reeds heb uiteengezet, is mijn doelstelling dat de Nederlandse strafrechters de levenslange gevangenisstraf kunnen blijven opleggen voor de zwaarste misdrijven. Daartoe heb ik een nieuw beleidskader naar uw Kamer gezonden. Ook hier laat ik de kwalificatie van de uitspraken van de RSJ voor rekening van de vragensteller.
Het bericht forse toename boetes voor kleine snelheidsovertredingen |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Het regent kleine verkeersboetes: 69.000 bonnen voor 1 km te hard rijden»1 en het bericht «Flitser A29 ligt zwaar onder vuur»?2
Ja.
Hoe verklaart u de stijging van het aantal boetes voor kleine snelheidsovertredingen (tot 5 km) met ruim dertig procent?
Er zijn veel verschillende factoren die invloed hebben op het aantal verkeersovertredingen dat wordt begaan. Factoren die bijvoorbeeld van invloed zijn, zijn de weersomstandigheden, technologische ontwikkelingen, de weginrichting, de mate van handhaving, waar en waarop wordt gecontroleerd, de toegestane maximumsnelheid op de wegen, de mate waarin bestuurders worden afgeleid, de intrinsieke motivatie van weggebruikers etc. Het is hierdoor niet precies te zeggen waardoor de stijging van het aantal boetes voor kleine snelheidsovertredingen wordt veroorzaakt. Het is mogelijk dat een deel van de stijging komt door de vervanging van de digitale palen en trajectcontroles en een deel door de uitbreiding van het aantal trajecten waar 130 km/u mag worden gereden. Op deze trajecten wordt geen ondergrens voor boetes gehanteerd zoals wordt toegelicht in antwoord 6.
In onderstaande tabel treft u een overzicht aan van de boetes die zijn opgelegd voor kleine snelheidsovertredingen op de verschillende wegen. Binnen en buiten de bebouwde kom gaat het om het aantal boetes voor overtreding van de maximumsnelheid met 4 km/u en op de snelwegen van 1 t/m 4 km/u. Zie het antwoord op vraag 6 voor een nadere uitleg over deze categorisering.
2014
2015
2016
Binnen bebouwde kom 4 km/u te hard
569.873
638.616
774.731
Buiten bebouwde kom 4 km/u te hard
248.312
248.883
331.101
1 t/m 4 km/u te hard
486.245
485.285
713.604
Welk deel is toe te schijven aan de vernieuwing van de flitspalen en welk deel aan de uitbreiding van het aantal trajectcontroles? Kunt u een overzicht geven van het aantal boetes voor kleine snelheidsovertredingen, uitgesplitst naar de verschillende type wegen voor de periode 2014–2016? In hoeverre was er op deze wegen, waar het aantal trajectcontroles is uitgebreid, sprake van een verslechtering van de verkeersveiligheid?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening, geuit door de Nederlandse Politiebond, dat het aantal boetes voor kleine snelheidsovertredingen absurd hoog ligt? Zo nee, waarom niet?
Het aantal boetes voor kleine snelheidsovertredingen is relatief gezien inderdaad hoog. Naar schatting wordt een derde van alle dodelijke verkeersongevallen (mede) veroorzaakt door te snel rijden. Een kleine snelheidsovertreding lijkt onschuldig, maar kan ernstige gevolgen hebben. Daarom acht ik het van belang dat er ook op de kleine snelheidsovertredingen wordt gehandhaafd. Zie verder antwoord op vraag 6.
Wat vindt u van de reactie van het openbaar ministerie (OM) op de kritiek van de Nederlandse Politiebond, mede in verband met de ondertekening door het OM van het manifest «Verkeersveiligheid: een nationale prioriteit», waarin gepleit wordt om de verkeershandhaving weer «terug op niveau» te brengen inclusief het aantal staandehoudingen? Wat is het aantal staandehoudingen in de periode 1 januari-1 april 2017 en hoe verhoudt zich dit met voorgaande jaren?
Staandehoudingen van verkeersovertreders leveren een belangrijke bijdrage aan de verkeersveiligheid. Veel verkeersovertredingen kunnen alleen door middel van een staandehouding worden geconstateerd. Ik deel dan ook de mening dat het van belang is dat het aantal staandehoudingen omhoog gaat. De korpsleiding heeft naar aanleiding daarvan besloten om:
Het aantal staandehoudingen op basis van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) bedraagt in de eerste maanden van 20173:
Januari
Februari
Maart
April
Totaal jan t/m april
36.742
35.440
38.292
34.466
144.940
In het eerste tertiaal van 2016 bedroeg het aantal staandehoudingen binnen de Wahv 112.798 en in 2015 131.137.
Klopt de bewering dat op de 130 km-wegen de snelheidsmarge het kleinst is, dus dat je op deze wegen de grootste kans hebt bekeurd te worden als je enkele kilometers te hard rijdt? Zo ja, waarom zijn flitspalen langs 130 km-wegen scherper afgesteld en wat is de wettelijke grondslag hiervan? Zo nee, hoe verklaart u dan de substantiële stijging van het aantal boetes op 130 km-wegen van 12.000 in 2014 naar 69.000 in 2016?
Het is niet zo dat er gelijk een boete wordt opgelegd als een bestuurder iets te hard rijdt. Bij snelheidscontroles wordt er op de gemeten snelheid een meetcorrectie toegepast. Die meetcorrectie bedraagt 3 kilometer voor gemeten snelheden onder de 100 km/u en 3% voor gemeten snelheden boven de 100 km/u. Daarnaast wordt pas een boete opgelegd bij een gecorrigeerde snelheidsoverschrijding van 4 km/u (de ondergrens).4
Bij het verhogen van de maximumsnelheid op snelwegen naar 130 km/u heeft de Kamer in 2011 gepleit voor kleinere marges op wegen waar de snelheidslimiet 130 km/u is. Daarom hebben de ministers van Veiligheid en Justitie en Infrastructuur en Milieu in de brief van 11 mei 20115 toegezegd dat de ondergrens van 4 km/u bij 130 km/u wegen met ingang van 1 januari 2012 zal worden afgeschaft. Dat betekent dat als er na correctie sprake is van een geconstateerde snelheid van 131 km/u (men heeft dan 136 km/u gereden) een boete wordt opgelegd. Het niet toepassen van een ondergrens bij snelheidsoverschrijdingen op wegen waarop een maximumsnelheid geldt van 130 km/u leidt ertoe dat er voor snelheidsovertredingen op deze wegen eerder een boete volgt dan bij snelheidsoverschrijdingen op andere wegen. Daarnaast is in 2016 het aantal wegen waar de snelheidslimiet is verhoogd naar (permanent) 130 km/u substantieel gestegen.
De snelheidsovertredingen op wegen waarop een maximumsnelheid geldt van 130 km/u worden over het algemeen vastgesteld met behulp van trajectcontrolesystemen of mobiele radarcontroles, en niet zoals in de vraag staat vermeld met behulp van flitspalen. Het beleid om de ondergrens van 4 km/u niet toe te passen op wegen met een maximumsnelheid van 130 km/u geldt al sinds 1 januari 2012. Dit kan dan ook niet de verklaring zijn van de toename van het aantal boetes op 130 km/u wegen. Voor mogelijke verklaringen van de stijging verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Nederlandse Politiebond dat de toename van het aantal boetes voor kleine snelheidsovertredingen het gezag en de geloofwaardigheid van de politie schaadt?
Bent u het met de Nederlandse Politiebond eens dat het veel belangrijker is om huftergedrag aan te pakken dan meer kleine bekeuringen uit te delen door nieuwe flitspalen en meer trajectcontroles? Zo nee, waarom niet?
Wanneer kan de Kamer het toegezegde onderzoek naar een progressief boetstelsel ontvangen en welke varianten worden hierin onderzocht?
Ik heb het onderzoek op 20 juni jl. naar uw Kamer gestuurd6. Zoals in de brief is aangegeven zijn er twee richtingen onderzocht. De eerste richting is dat er ook bij recidive van overtredingen die onder de Wahv vallen een hogere boete opgelegd wordt. De tweede is dat meer verkeersfeiten via het strafrecht worden afgedaan.
Klopt de stelling in het Algemeen Dagblad dat de flitser op de A29 niet voldoet aan politievoorschriften? Zo ja, wat vindt u dan van het feit dat er alsnog flitscontroles plaatsvinden?
Er wordt gesteld dat de flitsapparatuur op een plek staat waar de snelweg een flauwe bocht maakt en dat dat niet zou mogen. De politie geeft aan dat deze bewering onjuist is. De kromming is dusdanig dat dit wel is toegestaan.
In overleg met RWS vinden dit jaar op wegen met een hoog risico, waaronder de A29, intensieve snelheidscontroles plaats om het aantal overtredingen terug te brengen en daarmee de veiligheid op de wegen te verhogen.
In hoeverre is er sprake van een toename van het aantal ongevallen op de A29 en tegelijkertijd sprake van een afname na de forse toename van de flitscontrole door de politie? Herkent u zich in de kritiek dat deze flitscontroles juist ongelukken in de hand werken? Zo nee, waarom niet?
Het overtredingspercentage op de A29 is gedaald van 15% op 1 maart 2017 naar 5% op 26 april 2017. Deze daling geeft aan dat de snelheidsverschillen op dit gedeelte van de A29 kleiner zijn geworden waardoor de kans op ongevallen afneemt. Dit bevordert de doorstroming en komt de veiligheid ten goede. Gelet op bovenstaande herken ik mij niet in de kritiek dat controles met mobiele radarsets ongelukken in de hand werken.
Een Amerikaans onderzoek naar staalimporten/staaldumping |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ook Trump komt in verzet tegen staaldump»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Amerikaanse president opdracht heeft gegeven onderzoek te doen naar staalimporten/staaldumping en de effecten daarvan? Zo ja, kunt u die opdracht nader toelichten? Wat is de insteek en wat gaat precies onderzocht worden?
De Amerikaanse president heeft op 20 april 2017 opdracht gegeven het effect te onderzoeken van de import van staal op de nationale veiligheid van de Verenigde Staten. Hij heeft een week later ook opdracht gegeven voor eenzelfde onderzoek voor de import van aluminium. Dit onderzoek zal plaatsvinden onder paragraaf 232 van de Trade Expansion Act of 1962. In het onderzoek zullen de volgende facetten worden bestudeerd:
Het onderzoek dient normaal binnen 270 dagen te worden afgerond en kan mogelijk resulteren in additionele invoerrechten of een quotum op invoer van staal in de Verenigde Staten. De Amerikaans president heeft echter de opdracht gegeven het onderzoek te versnellen en wil graag binnen 30 tot 50 dagen de eerste uitkomsten van het onderzoek zien.
Paragraaf 232 van de Trade Expansion Act of 1962 wordt zeer zelden toegepast. Sinds 1979 zijn er onder deze wetgeving slechts 14 onderzoeken geweest op producten variërend van uranium tot olie. Van deze 14 onderzoeken hebben er slechts twee daadwerkelijk geresulteerd in handelsmaatregelen (respectievelijk in het jaar 1979 en 1983). Beide betroffen ruwe olie. Sinds de Verenigde Staten lid zijn geworden van de WTO in 1995, zijn er twee onderzoeken geweest die beide niet hebben geresulteerd in maatregelen. Het laatste onderzoek onder deze wetgeving vond plaats in 2001 en was gericht op ijzererts en halffabrikaten van staal.
Hoe verhoudt dit Amerikaanse onderzoek zich tot het onderzoek naar staaldumping dat reeds is uitgevoerd door de Europese Unie? Wat zijn de belangrijkste verschillen en overeenkomsten?
De Europese Unie kent drie soorten maatregelen in geval de Europese industrie disproportionele schade heeft van importen uit derde landen: antidumpingmaatregelen, compenserende maatregelen (ook wel antisubsidiemaatregelen genoemd) en vrijwaringsmaatregelen. Deze maatregelen zijn toegestaan onder WTO-recht. Omdat antidumpingmaatregelen het meest bekend zijn, wordt hieronder toegelicht wat de belangrijkste verschillen zijn tussen het onderzoek onder paragraaf 232 en antidumpingonderzoeken, zoals die onder WTO zijn toegestaan.
Net als antidumpingonderzoeken gaat het huidige onderzoek onder paragraaf 232 uit van de premisse dat de toegenomen staalimporten disproportionele schade aanbrengen aan de binnenlandse industrie. Beide typen onderzoeken kunnen resulteren in extra invoerrechten. Dit zijn de belangrijkste overeenkomsten tussen het huidige onderzoek onder paragraaf 232 en een antidumpingonderzoek.
Anders dan antidumpingonderzoeken geldt er voor het onderzoek op basis van paragraaf 232 van de Trade Expansion Act of 1962 geen voorwaarde dat er sprake is van prijsdumping. Ook richt het huidige onderzoek onder paragraaf 232 zich – anders dan antidumpingmaatregelen – niet op importen uit een specifiek land, maar is het gericht op alle staalimporten uit alle landen. Daarnaast is het huidige onderzoek onder paragraaf 232 niet gericht op een specifiek staalproduct, maar omvat het alle mogelijke staalproducten.
Ten slotte kent het onderzoek een andere grondslag in de WTO-regelgeving. Antidumpingmaatregelen zijn onderhevig aan vele procedurele en materiële vereisten, die zijn neergelegd in de WTO antidumpingovereenkomst.[2] Voor eventuele maatregelen op basis van nationale veiligheid lijkt de enige mogelijkheid voor de Verenigde Staten om zich te beroepen op artikel XXI van de GATT[3] over uitzonderingen voor nationale veiligheid. WTO-leden zijn zeer terughoudend in het gebruik van dit artikel, omdat het is bedoeld als noodrem. Het artikel is bedoeld om aan te geven dat nationale veiligheid altijd prevaleert boven handelsbelangen. Het geeft lidstaten veel vrijheid om maatregelen te nemen vanwege veiligheidsoverwegingen. Wanneer de schade aan de binnenlandse industrie echter ontstaat in het reguliere economische verkeer, ligt het veel meer voor de hand dat een land zich beroept op de andere mogelijkheden die het WTO-recht biedt, zoals boven genomen antidumping-, antisubsidie of vrijwaringsmaatregelen. Het nemen van maatregelen op basis van nationale veiligheid is daarmee zeer politiek beladen en landen maken er weinig gebruik van. Het is de vraag of maatregelen met een beroep op dit artikel in de huidige politieke context stand zouden houden voor het WTO-geschillenbeslechtingsmechanisme. Omdat dit zich nog niet eerder heeft voorgedaan, zijn hier geen precedenten voor.
Wat is uw reactie op het feit dat de Verenigde Staten hun staalindustrie aanmerken als een kwestie van nationale veiligheid? Denkt u dat protectionistische maatregelen hiermee voor de Verenigde Staten makkelijker in te voeren zijn dan voor de Europese Unie, die dit (vooralsnog) niet als een veiligheidskwestie benadert?
Op dit moment wordt nog onderzocht of de importen van staal inbreuk maken op de nationale veiligheid van de Verenigde Staten. Dit is op dit moment nog niet vastgesteld.
Is het mogelijk dat protectionistische maatregelen die eventueel voortvloeien uit de resultaten van het Amerikaanse onderzoek, ook de staalindustrie in Europa en Nederland negatief gaan treffen? Zo ja, aan welke consequenties moet dan worden gedacht? Kunt u in uw reactie rekening houden met actuele marktaandelen?
Het onderzoek richt zich op alle importen van staal en aluminium in de VS. Het is niet specifiek gericht op een land en kan dus ook Nederland treffen. Wanneer het onderzoek uitwijst dat de importen van staal en aluminium een negatief effect hebben op de nationale veiligheid van de Verenigde Staten, kan de president maatregelen treffen, bijvoorbeeld in de vorm van invoerrechten of quota. Wat de effecten zijn op het Nederlandse marktaandeel is zonder nadere concretisering van een eventuele maatregel niet te zeggen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat legitieme maatregelen tegen (staal)dumping ook de staalindustrie treffen in landen die niets met die dumping te maken hebben en daar vervolgens marktverstorend werken?
Ja. Nederland heeft zich er altijd voor hard gemaakt dat antidumpingmaatregelen niet meer verstorend of protectionistischer zijn dan nodig. Dat geldt zowel voor maatregelen die door de EU als door andere landen worden getroffen. Nederland pleit zowel in de EU, de WTO als in bilaterale contacten voor terughoudendheid in het nemen van protectionistische maatregelen.
Bent u zich bewust van zorgen die hierover leven binnen de staalindustrie in Nederland? En bent u hierover in gesprek met deze bedrijven? Graag een toelichting.
Ja. Er is bijvoorbeeld regelmatig contact tussen de Nederlandse overheid en TATA. Zo heeft de Nederlandse ambassadeur in de Verenigde Staten begin april uitgebreid overlegd met de voorzitter van de Raad van Bestuur van TATA IJmuiden. De VS is een belangrijke markt voor TATA. In 2016 is vanuit IJmuiden voor bijna 700.000 ton staal naar de VS geëxporteerd. Dat is zo’n 10% van de staalproductie in IJmuiden. TATA is in de VS al veroordeeld wegens dumping van warmgewalst staal en er zijn al antidumpingmaatregelen van kracht van 3,73% op deze producten. De VS is daarnaast recentelijk nog een aantal andere antidumpingonderzoeken begonnen tegen staal uit de Europese Unie. Nederland wordt daar vooralsnog niet door geraakt, maar het is niet uitgesloten dat dit in toekomst zal gebeuren. Nederland zal zich hier in bilaterale contacten met de Verenigde Staten tegen blijven uitspreken.
Bent u van plan het onderzoek en de mogelijke negatieve uitkomsten daarvan proactief te bespreken met uw Amerikaanse collega? Zo ja, wanneer bent u van plan dit onderwerp aan de orde te stellen en wat is uw inzet daarbij? Zo nee, waarom niet?
Op 24 april 2017 heb ik in Washington gesproken met Secretary of Commerce Wilbur Ross. Ik heb in dat gesprek mijn zorgen geuit over het toenemende protectionisme in de VS en tevens specifiek mijn zorgen geuit over mogelijke verdere antidumpingmaatregelen of andere handelsmaatregelen op staal uit Nederland. Ik heb daarbij aangegeven dat de oplossing van de mondiale overcapaciteit op de staalmarkt niet is gelegen in vergaand protectionisme, maar in een mondiaal debat over hoe de overcapaciteit het beste kan worden bestreden. Deze dialoog wordt momenteel in G20 verband gevoerd in het Global Forum on Steel Excess Capacity waar Nederland deel vanuit maakt.
Staat dit onderwerp geagendeerd om te worden besproken binnen de Europese Unie? Zo ja, wanneer en wat zal de Nederlandse inzet daarbij zijn?
Vooralsnog staat dit onderwerp niet geagendeerd om te worden besproken binnen de Europese Unie. Op 11 mei vindt een Raad Buitenlandse Zaken/Handel plaats. Ik zal en marge van deze Raad de kwestie met Eurocommissaris Cecilia Malmström bespreken.
Wilt u toezeggen de Kamer tijdig te zullen informeren over de uitkomsten van de gesprekken die u over dit onderwerp voert met Amerikaanse en Europese collega’s en over de uitkomsten van het Amerikaanse onderzoek?
Ja.
De ICT-storing in het systeem van Amadeus waardoor overal ter wereld reserveringssystemen voor de luchtvaart uitvielen |
|
Cem Laçin , Maarten Hijink |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een storing in het reserveringssysteem van Amadeus overal ter wereld voor overlast heeft gezorgd?1
Ik heb kennis genomen van het feit dat er een storing is geweest in het reserveringssysteem van Amadeus. Naar aanleiding van deze casus heb ik contact gehad met de luchtvaartsector. Uit de gesprekken blijkt dat er slechts sprake is geweest van een kortstondige verstoring die snel is verholpen.
Bent u bekend met de oorzaak van deze storing? Was hier sprake van het moedwillig platleggen van het systeem door hackers of was er een andere oorzaak?
Mij is uit informatie van betrokken partijen gebleken dat vanwege een lokaal hardware probleem in het data centrum bij Amadeus, de systemen bij Amadeus gedurende een korte tijd niet bereikbaar waren. Amadeus heeft hierop aan KLM bevestigd dat hier geen hack of een andere moedwillige actie aan ten grondslag lag. Hierbij is door Amadeus tevens aangegeven dat er door of als gevolg van de storing geen privacygevoelige informatie van reizigers of luchtvaartpersoneel in verkeerde handen is gevallen. Ook andere maatschappijen, voornamelijk in Europa, hebben last gehad van deze storing. Het verhelpen van storingen is uiteraard de verantwoordelijkheid van de eigenaar van desbetreffende systemen, zoals Amadeus.
Kunt u aangeven of tijdens of na de storing privacygevoelige informatie van reizigers of luchtvaartpersoneel in verkeerde handen is gevallen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen worden ondernomen om nieuwe storingen in de toekomst te voorkomen? Zijn de systemen van Amadeus in uw ogen voldoende beveiligd tegen hackers en voldoet de technologie nog wel aan de eisen van deze tijd?
De verantwoordelijkheid voor de informatiebeveiliging ligt in dit geval bij de eigenaar van systemen. In het openbaar worden over de veiligheid van individuele systemen geen mededelingen gedaan, juist gelet op de veiligheid. Wel kan ik u aangeven dat tussen de betrokken private partijen onderling sprake is van contractuele afspraken. In het contact met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is door KLM aangegeven dat storingen altijd samen met Amadeus geëvalueerd worden en er afspraken worden gemaakt over verbeterstappen. Deze specifieke storing is door Amadeus onderzocht en er zijn maatregelen genomen. KLM heeft contractuele afspraken met Amadeus over de beschikbaarheid van de systemen, inclusief boeteclausules als Amadeus daar niet aan voldoet.
Welke gevaren ziet u in de wereldwijde inzet van het reserveringssysteem van Amadeus? Is de gevoeligheid van het systeem niet te groot als een storing direct leidt tot vertraging en uitval van vluchten overal ter wereld?
Digitalisering is doorgedrongen in de haarvaten van de samenleving. Het is daarom onontkoombaar dat er een bepaalde afhankelijkheid van ICT-systemen ontstaat, echter het gebruik van dergelijke systemen heeft ook nadrukkelijke voordelen. Zo leidt het gebruik van Amadeus door wereldwijde inzet tot grotere uniformiteit en wordt daardoor de efficiëntie aanzienlijk vergroot. Vanwege de afhankelijkheid is het van groot belang dat door de eigenaar in het licht van de eigen verantwoordelijkheid reeds maatregelen zijn getroffen om de continuïteit van dit systeem te borgen.
Is er een inschatting te maken van de economische schade die deze storing heeft veroorzaakt? Welke gevaren voor de economie en voor reizigers ziet u voor de toekomst als een dergelijke storing zich opnieuw voordoet?
Een schatting is vanuit de overheid niet te geven. De economische schade heeft zich in ieder geval geuit in de vorm van tientallen vertraagde vluchten en een uur durende verstoring van de online ticketverkoop.
Klopt het dat luchtvaartmaatschappijen geen of weinig alternatieven hebben bij een grote uitval van digitale systemen? Hoe kwetsbaar maakt dit de hele sector in geval van toekomstige storingen?
In lijn met de conclusies in het Cybersecuritybeeld Nederland 20152 is het in algemene zin inderdaad zo dat er steeds minder fysieke alternatieven zijn op het moment dat digitale voorzieningen niet werken. Uiteraard maakt dit kwetsbaar. Dit is ook de reden waarom door de sector wordt gewerkt aan passende maatregelen. Zo zijn er draaiboeken om de negatieve gevolgen van grote verstoringen, zoals extreem weer, elektriciteitsstoring en uitval van
ICT-systemen, te beperken, alsmede contractuele afspraken tussen partijen onderling.
Ten overvloede wil ik benadrukken dat, zoals in antwoord op vraag 4 is aangeven, er in het geval van Amadeus geen sprake was van een aanval door een hacker, en dat het dus geen waarschuwing in die zin is. Het is echter wel een illustratie van de toegenomen afhankelijkheid van ICT-voorzieningen.
Op dit moment wordt door het Ministerie van Veiligheid en Justitie samen met de betrokken vakdepartementen gewerkt aan de totstandbrenging van de implementatiewetgeving betreffende de Netwerk- en informatiebeveiligingsrichtlijn (NIB-richtlijn), waarin voor aanbieders van essentiële diensten en digitale dienstverleners zorgplichten betreffende de continuïteit van hun dienstverlening alsook handhaving van de naleving daarvan zijn vastgelegd.
Hierover wordt uw Kamer, conform eerder toezegging, op reguliere wijze door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie geïnformeerd. Uiteraard staan we hierbij in nauw contact met de private sector. Dit in aanvulling op reguliere overlegstructuren.
In hoeverre is deze storing voor u een nieuwe waarschuwing dat onze samenleving steeds kwetsbaarder wordt voor ICT-storingen en acties van hackers? Zijn voor vitale infrastructuren voldoende off-line back-up voorzieningen aanwezig?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid extra maatregelen te nemen om cruciale digitale infrastructuur beter te beschermen en hierover in contact te treden met bedrijven en publieke organisaties die hiervoor verantwoordelijk zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de overheid een grotere rol zou moeten spelen in het verbeteren van de cybersecurity in ons land? Dient de bescherming van publieke belangen niet gepaard te gaan met een actievere rol van de overheid in de bescherming van onze digitale infrastructuur?
De overheid heeft de afgelopen jaren ingezet op het verhogen van de digitale weerbaarheid, ofwel de cybersecurity, van de vitale infrastructuur. Zoals reeds aangeven, wordt door de implementatie van de NIB-richtlijn tevens invulling gegeven aan het realiseren van een beveiligingsverplichting voor de vitale infrastructuur.
Het bericht dat tientallen medewerkers van het asielzoekerscentrum Ter Apel al maanden thuiszitten |
|
Cem Laçin , Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat tientallen medewerkers van het asielzoekerscentrum in Ter Apel al maanden thuis zitten en dat dit mogelijk komt door giftige stoffen die in de bodem van het terrein zouden zitten?1
In Ter Apel zijn 185 medewerkers van het COA werkzaam. Daarvan zijn er op dit moment 17 die geheel of gedeeltelijk met ziekteverzuim zijn (stand 15 mei 2017). Op 15 maart van dit jaar waren er 19 medewerkers geheel of gedeeltelijk met verzuim. Niet in alle gevallen is precies bekend wat de reden of oorzaak is daarvan. Voor de betrokken medewerkers is dit een vervelende situatie en ik begrijp dat deze mensen ongerust zijn en behoefte hebben aan duidelijkheid en een verklaring voor hun klachten. Daarom hecht het COA er zeer aan dat de mogelijke oorzaken van de gezondheidsklachten worden gevonden. Het COA heeft dan ook besloten een onafhankelijke onderzoekscommissie in te stellen. De commissie wordt gevraagd om alle factoren en tot nu toe ondernomen acties te beoordelen en te komen met een concreet advies waarmee de gezondheidsklachten kunnen worden onderzocht en opgelost.
Is bekend welke bedrijven vroeger illegaal chemisch afval dumpten op het terrein van het asielzoekerscentrum? Zo ja, om welke bedrijven gaat het en hoe worden zij hiervoor verantwoordelijk gehouden?
Dat is mij niet bekend.
Waarom zijn alleen kleine delen van het terrein gesaneerd en is niet het hele terrein gesaneerd?
Bij de overdracht van het voormalige NAVO-terrein van het Ministerie van Defensie naar het toenmalige Ministerie van Justitie, zijn in 1996 de gronddepots met vervuilde grond opgeruimd en is de grond afgevoerd naar verschillende grondverwerkingsbedrijven. De gronddepots waren voorzien van een onder- en bovenafdichting van HDPE-folie. Volgens het rapport van ingenieursbureau DHV heeft de vervuiling van de grond die opgeslagen was in het depot door de onder – en bovenafdekkingen geen invloed gehad op de ondergrond2. Er is destijds op het gehele NAVO-terrein onderzoek verricht naar vervuilende stoffen en geadviseerd om drie locaties te saneren (grondwatersanering).
In het kader van het beoordelen van de bouwaanvraag zijn in het verleden in opdracht van de vergunningverlenende instanties ook bodemonderzoeken verricht op de plekken waar de bouw van de locatie was gepland, overeenkomstig de voorschriften die in Nederland van toepassing zijn op bouwaanvragen. Ook op het gehele terrein waar de nieuwbouw is gekomen, die onlangs op 19 april is geopend, heeft bodemonderzoek plaatsgevonden. In alle gevallen is de aangevraagde bouwvergunning verleend.
Het rapport waarin de resultaten staan beschreven van het meest recente bodemonderzoek is sinds 11 april 2017 te vinden op de website van het COA (www.coa.nl).
Is onderzocht of de bodem verontreinigd is toen het asielzoekerscentrum werd gebouwd? Zo ja, bent u bereid de onderzoeksresultaten daarvan met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet en bent u van mening dat dit wel had moeten gebeuren gezien de wijdverspreide bekendheid met het feit dat er veelvuldig chemisch afval is gedumpt?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) weigert inzage te geven in de resultaten van hun interne onderzoek en dit onderzoek nogmaals op grotere schaal uit te gaan voeren? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid het COA te vragen de resultaten van hun onderzoek openbaar te maken en naar de Kamer te zenden?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft het COA slechts een bodemonderzoek uitgevoerd op zes vierkante meter? Bent u van mening dat een onderzoek op een dergelijk klein perceel absoluut niet representatief is en daarop niet gebaseerd kan worden dat het hoge ziekteverzuim niet te maken heeft met de bodemverontreiniging?
De resultaten van de onderzoeken die in het verleden zijn verricht lieten zien dat er geen sprake is van bodemverontreiniging die tot gezondheidsklachten kan leiden. Het aanvullende bodemonderzoek dat onlangs is verricht vond plaats op het gedeelte van het terrein waar voormalige gronddepots met vervuilde grond aanwezig waren. De oppervlakte van dit terrein bedraagt ca. 6.000 m2. In november 1996 zijn deze gronddepots opgeruimd. De gezondheidsklachten zijn afkomstig van medewerkers die op dit gedeelte van het terrein werkzaam zijn geweest. Ook dit bodemonderzoek heeft aangetoond dat er in de bodem geen stoffen of materialen zijn aangetroffen die de oorzaak kunnen zijn van de medische klachten van medewerkers, dan wel waardoor medewerkers gezondheidsrisico’s lopen.
Bent u bereid het COA, de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND), de Koninklijke Marechaussee en alle andere instanties die werkzaam zijn in het asielzoekerscentrum te vragen een soortgelijk onafhankelijk grootschalig preventief medisch onderzoek te doen, op de wijze dat het COA intern en op kleine schaal heeft uitgevoerd? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Er zijn bij het COA geen bewoners bekend met gezondheidsklachten die vergelijkbaar zijn met de klachten van medewerkers.
Zijn er ook zieke asielzoekers met dezelfde klachten die, anders dan de medewerkers, permanent in het centrum verblijven? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het? Bent u bereid onder hen ook een preventief medisch onderzoek te doen?
Zie antwoord vraag 8.
Klachten over betalingsachterstanden van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) aan schrijf- en gebarentolken |
|
Vera Bergkamp (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Klopt het dat er achterstanden zijn opgelopen in de betaling van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) aan schrijf- en gebarentolken? Zo ja, hoe vaak komt het voor dat het UWV tolken uitbetaalt nadat de betalingstermijn is verstreken en welke redenen liggen hieraan ten grondslag? Mocht de betalingstermijn niet worden gehaald, binnen hoeveel dagen wordt dan alsnog betaald? Op welke manier worden mensen op de hoogte gebracht van een eventuele verlate betaling?
Wat is uw reactie op het signaal dat sommige tolken in financiële problemen raken als gevolg van niet betaalde facturen? Waar kunnen zij zich in dat geval melden en hoe kunnen zij hierin tegemoet worden gekomen?
Wat is uw reactie op de klacht van tolken dat zij omzetbelasting moeten gaan betalen, over facturen die ze nog niet uitbetaald hebben gekregen?
Bent u van mening dat het van belang is dat rekeningen ouder dan 30 dagen met voorrang worden uitbetaald? Wilt u er op inzetten dat eventuele achterstallige facturen zo snel mogelijk worden uitbetaald?
Is het bij u bekend dat er klachten zijn over de slechte bereikbaarheid van het UWV en dat bijvoorbeeld niet op e-mails wordt gereageerd? Wat is uw reactie hierop?
Helaas is het UWV in de afgelopen periode onvoldoende bereikbaar gebleken voor klachten van tolken. Het UWV heeft aangegeven dat het speciale e-mailadres in gebruik blijft om de bereikbaarheid te garanderen voor vragen en klachten over declaraties van tolken. Over de wijze waarop de dienstverlening, waaronder de bereikbaarheid, blijvend kan worden verbeterd gaat het UWV graag in overleg met de belangenorganisaties voor tolken. UWV neemt hiervoor het initiatief aan de hand van de bestaande periodieke overleggen met deze organisaties.
Het UWV zal het Ministerie van SZW op de hoogte houden van de uitkomsten. Op basis hiervan zal uw Kamer na de zomer worden geïnformeerd over verbetermaatregelen die hieruit voortvloeien.
Bent u bereid naar aanleiding van de signalen over betalingsachterstanden in gesprek te gaan met het UWV, de Stichting Plotsdoven, de Nederlandse Schrijftolken Vereniging (NSV) en de Nederlandse Beroepsvereniging Tolken Gebarentaal (NBTG) en hierover te rapporteren aan de Kamer?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen binnen twee weken te beantwoorden, gezien de financiële onzekerheid die de tolken mogelijk momenteel ervaren?
Mede gelet op het meireces is voor de beantwoording ruim drie weken nodig geweest. Het UWV is herstel van betalingen aan de tolken gestart voordat de vragen zijn ontvangen.
Het bericht dat vluchtelingenkinderen in Griekenland geen andere uitweg zien dan seks voor geld |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat vluchtelingenkinderen geen andere uitweg zien dan seks voor geld?1
De berichtgeving over de positie van vluchtelingenkinderen in Griekenland blijft een ernstig punt van zorg. Nederland heeft nadrukkelijk oog voor de positie van kwetsbare groepen zoals kinderen, en heeft daarover meermaals gesproken met ngo’s, de Griekse autoriteiten, de Commissie en de VN.
Wat is uw reactie op de zes gedefinieerde risicofactoren in het rapport «Emergency within an emergency» van Harvard University?2 Kunt u per risicofactor afzonderlijk aangeven hoe deze factor wordt meegewogen in het werk dat Nederland, de EU en Griekenland zelf doen?
In het rapport «Emergency within an emergency» worden meer dan 30 aanbevelingen aan de Griekse overheid gedaan. Het is in eerste instantie dan ook aan de Griekse overheid om hierop te reageren. Wel kan ik u melden dat de Nederlandse standaarden ten aanzien van de opvang en begeleiding van minderjarigen hoog zijn. Veel van de aanbevelingen in het rapport brengt Nederland al in de praktijk.
Het is van groot belang het menselijk aspect niet uit het oog te verliezen bij de aanpak van de Europese vluchtelingenproblematiek. Er wordt hard gewerkt om bestaande faciliteiten waar nodig verder te verbeteren en ervoor te zorgen dat er voldoende opvangcapaciteit beschikbaar is in zowel Griekenland als langs de zogenoemde Westelijke Balkanroute (waar de vragen hieronder over gaan). De EU heeft bijzondere aandacht voor de belangen van kinderen in migratie, dit blijkt onder meer uit de onlangs door de Europese Commissie uitgebrachte mededeling over de bescherming van kinderen in migratie. Over de inhoud van de mededeling en het standpunt van het kabinet bent u op 24 mei jl. geïnformeerd. De Commissie heeft daarnaast binnen de herziening van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, waarover de lidstaten momenteel onderhandelingen voeren, veel aandacht voor de kwetsbare positie van kinderen. Ik verwijs u in dit verband naar de Kamerbrief van 16 januari 2017 waarin dit nader staat beschreven.
Wat is uw reactie op de verschillende aanbevelingen uit dit rapport? Kunt u per aanbeveling afzonderlijk uiteenzetten op welke wijze Nederland, de EU en Griekenland zelf hieraan werken en waar u ruimte ziet voor verbetering? Bent u bereid hierin het voortouw te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het rapport van Save the Children en the International Rescue Committee getiteld Out of sight, exploited and alone3 waaruit blijkt dat ook op de Balkanroute veelvuldig migrantenkinderen worden misbruikt? Wat is hierop uw reactie?
Ik ben bekend met het rapport en ben van mening dat misbruik van deze kwetsbare groep op alle mogelijke wijzen tegengegaan moet worden.
Wat is uw reactie op de verschillende aanbevelingen uit dit rapport? Kunt u per aanbeveling afzonderlijk uiteenzetten op welke wijze Nederland, de EU en de verschillende Balkanlanden zelf hieraan werken en waar u ruimte ziet voor verbetering? Bent u bereid hierin het voortouw te nemen?
Zie ook het antwoord op vraag 2 en 3. Voor wat betreft de in het rapport genoemde Lidstaten van de EU blijft het kabinetsstandpunt dat de behandeling van vluchtelingen, dus ook van minderjarige migranten, in lijn moet zijn met Europese verdragen en afspraken, waaronder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Europese acquis, evenals internationaal vluchtelingenrecht. De Europese Commissie ziet als hoedster van de verdragen toe op de naleving van deze Europese verplichtingen. Het rapport onderschrijft het belang van het respecteren van de Europese regels op dit terrein.
Erkent u dat het sluiten van de Balkanroute en het ontbreken van een permanent Europees herverdeelsysteem de reden is dat deze kinderen nu vast zitten in Griekenland? Zo nee, wat is dan volgens u de reden?
Het kabinet is zich ervan bewust dat er in landen langs de Westelijke Balkanroute mogelijk een groep migranten is die niet kan doorreizen naar de door hun gewenste bestemmingen in Noordwest-Europa als gevolg van het sluiten van de Balkanroute. In dit verband wijst het kabinet er op dat het recht op asiel een recht is op bescherming, maar niet kan worden uitgelegd als een recht op verblijf in het land waaraan een asielzoeker de voorkeur geeft. Het is aan Griekenland zelf om de asielaanvragen van deze groep in behandeling te nemen. Die migranten die in aanmerking komen voor herplaatsing kunnen naar andere lidstaten worden herplaatst. Op basis van het Europese herplaatsingsmechanisme hebben lidstaten tot dusver gezamenlijk 12.707 migranten herplaatst uit Griekenland, maar de inspanningen van lidstaten op herplaatsing zijn helaas nog niet evenredig te noemen zoals blijkt uit het 12e voortgangsverslag van de Europese Commissie over herplaatsing en hervestiging.4 Nederland roept andere lidstaten herhaaldelijk op om hun herplaatsingsinspanningen structureler vorm te geven, en daarbij in het bijzonder ook aandacht te hebben voor de herplaatsing van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s). Zoals blijkt het genoemde voortgangsrapport zijn in Griekenland al 359 amv’s herplaatst van de in totaal 576 amv’s die in aanmerking komen voor herplaatsing. Nederland verleent bij het herplaatsen vanuit Griekenland prioriteit aan amv’s en steeds meer lidstaten volgen dit voorbeeld.
Deelt u de mening geuit in het rapport van Harvard dat er voorrang zou moeten worden gegeven aan het herverdelen van minderjarigen? In hoeverre kunt en gaat u hieraan voldoen?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze pakt het samenwerkingsverband EMPACT (European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats) mensenhandel en (seksuele) uitbuiting van kinderen aan en wat zijn de resultaten over de afgelopen jaren? Kunt u hierbij specifiek ingaan om hun werkzaamheden in Griekenland en de Balkanlanden?
Zoals eerder gemeld in de beantwoording van Kamervragen over amv’s die slachtoffer worden van mensenhandel en uitbuiting (23 januari 2017), doen aan EMPACT THB 25 lidstaten mee, twee niet-EU landen en daarnaast organisaties als Eurojust, Frontex, Cepol en Interpol. Het Verenigd Koninkrijk is de zogenaamde «driver» van EMPACT THB en Nederland de «co-driver». Griekenland en vier Balkanlanden (Kroatië, Slovenië, Roemenië en Bulgarije) horen bij de deelnemende lidstaten. Het geheel wordt ondersteund door Europol. Eén van de subprojecten van EMPACT THB betreft mensenhandel van minderjarigen, waar o.a. Nederland, Griekenland, Kroatië, Slovenië, Roemenië en Bulgarije aan deelnemen. In december 2016 heeft Spanje, de actieleider van dit subproject, een tweedaagse conferentie over mensenhandel van minderjarigen georganiseerd.
Er wordt binnen EMPACT ook aandacht besteed aan mogelijke slachtoffers van mensenhandel binnen migratiestromen en aan de kwetsbare positie van migrantenkinderen voor uitbuiting. Er wordt informatie en kennis uitgewisseld via Europol en er worden operationele acties en opsporingsonderzoeken geïnitieerd. In 2017 wordt daarnaast binnen EMPACT aandacht besteed aan opleidingen voor de opsporing om de uitbuiting van kinderen beter te kunnen onderkennen en multidisciplinair aan te kunnen pakken. Het Europees opleidingsagentschap voor opsporing (CEPOL) zal hieraan bijdragen.
Ik kan u alleen informeren over de samenwerking op het gebied van mensenhandel tussen Nederland enerzijds en de genoemde landen anderzijds. Wanneer bij een opsporingsonderzoek naar mensenhandel blijkt dat er verbanden zijn met een ander land, zoekt Nederland doorgaans samenwerking. Zo is er bij het onderzoek 13Oceans naar criminele uitbuiting van kinderen een gezamenlijk onderzoeksteam (JIT) opgezet met Bosnië-Herzegovina en Oostenrijk. Bij dit onderzoek is ook samengewerkt met Kroatië. De Koninklijke Marechaussee heeft onder andere een flexibele liaison officer (FILO) migratiecriminaliteit aangesteld die zich focust op Italië, Albanië en Oostenrijk. Daarnaast heeft de Koninklijke Marechaussee een thematische FILO Balkan aangesteld met een focus op migratiecriminaliteit. Ten slotte heeft de nationale politie een liaison officer in Servië geplaatst die zich met diverse vormen van voorkomende criminaliteit in Servië, Slovenië, Bosnië en Montenegro bezig houdt. Voor zover bekend heeft er geen samenwerking met betrekking tot mensenhandel plaatsgevonden met Griekenland.
De ‘Woonagenda 2017-2021’ |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de «Woonagenda 2017–2021»1 en het bericht «Woningcorporaties beloven twee keer zoveel sociale huurwoningen»2? Wat vindt u hiervan?
Ik heb kennis genomen van de Woonagenda 2017–2021 en het bericht «Woningcorporaties beloven twee keer zoveel sociale huurwoningen».
Met de Woonagenda 2017–2021 beoogt Aedes dat corporaties in samenspraak met lokale partijen, zoals gemeenten en huurdersorganisaties, de komende jaren tot afspraken komen over onder meer nieuwbouw, betaalbaarheid en verduurzaming van de voorraad. Het maken van afspraken over het lokale volkshuisvestelijke beleid is in lijn met de Woningwet 2015 om gemeenten en huurders meer invloed te geven op het corporatiebeleid.
Deelt u de mening dat de (voorgenomen) uitbreiding van de voorraad sociale huurwoningen ten goede moet komen van de Nederlanders die, in tegenstelling tot statushouders, vaak jarenlang, en door de huisvesting van statushouders nóg langer3 op de wachtlijst moeten staan? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De opgave rond de huisvesting van statushouders heeft in de afgelopen jaren voor extra druk op de woningmarkt gezorgd. De voornaamste oorzaak van de wachtlijsten is echter vooral gelegen in het feit dat op een aantal plaatsen in Nederland de beschikbaarheid van woningen te wensen over laat. Een gebrek aan voldoende doorstroming, huishoudensverdunning en het niet snel genoeg anticiperen op nieuwe ontwikkelingen alsook de verminderde woningbouw als gevolg van de financiële crisis van de laatste jaren, zijn hier mede de oorzaak van4. Het is daarom goed om te zien dat er voornemens zijn die hieraan tegemoet komen, dit zal ten goede komen aan iedereen die voor een sociale huurwoning op een wachtlijst staat. De financiële positie van de corporatiesector biedt de ruimte om een goede bijdrage aan extra investeringen in sociale huurwoningen te leveren, zoals ik eerder heb opgemerkt bij de aanbieding van het financieel sectorbeeld 2016 en de publicatie van de indicatieve bestedingsruimte5.
Bovenstaande laat echter onverlet dat gemeenten een halfjaarlijkse taakstelling krijgen opgelegd voor de huisvesting van statushouders en hiervoor ook gebruik zullen maken van de sociale woningvoorraad.
Gaat u ervoor zorgen dat de (voorgenomen) uitbreiding van de voorraad sociale huurwoningen de wachtlijst voor de Nederlanders daadwerkelijk zal terugdringen en níét door gemeenten zal worden gebruikt om statushouders te huisvesten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Verwacht u dat gemeenten (een aantal van) deze woningen, ten koste van de Nederlanders, met voorrang aan statushouders zullen toewijzen? Zo ja, bent u ertoe bereid dit niet langer toe te staan? Zo nee, hoe rijmt u dat met de verwachting van Aedes en de Woonbond dat gemeenten, als gevolg van de taakstelling die zij ten aanzien van de huisvesting van statushouders hebben en de dreigende boete bij niet-tijdige huisvesting4, aan statushouders voorrang zullen blijven geven5?
Eind vorig jaar is het wetsvoorstel inzake het schrappen van de verplichte voorrang voor statushouders voor gemeenten, die een huisvestingsverordening hebben waarin voorrangsgroepen worden aangewezen, aangenomen. Dit wetsvoorstel wordt op 1 juli 2017 van kracht. Met deze wetswijziging is de verplichte voorrangspositie voor vergunninghouders opgeheven en kunnen gemeenten zelf bepalen of ze vergunninghouders als een urgentiecategorie wensen op te nemen in de huisvestingsverordening. De taakstelling voor de huisvesting van statushouders blijft gewoon van kracht.
Het is van groot belang dat statushouders zo kort mogelijk in asielzoekerscentra blijven. Enerzijds omdat zo snel mogelijk met inburgering en participatie kan worden begonnen, waardoor het beroep van deze groep op sociale voorzieningen zo veel mogelijk wordt beperkt. Anderzijds om de relatief hoge kosten van het verblijf van deze groep in asielzoekerscentra eveneens zoveel mogelijk te beperken. Het is uiteindelijk aan gemeenten om tot een afweging te komen over het al dan niet toekennen van de urgentiestatus aan statushouders, uitgaande van de lokale omstandigheden.
Het bericht “Salarissen topbankiers gaan door strengere EU-regels juist hard omhoog” |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht: «Salarissen topbankiers gaan door strengere EU-regels juist hard omhoog», d.d. 20 april 2017, waarin wordt aangekaart dat de salarissen van Europese topbankiers keihard aan het stijgen zijn sinds de Europese Unie in 2013 strengere regels invoerde voor beloningen in de bankensector?1
Het signaal dat banken afgeven door salarissen te laten oplopen is niet positief. Banken hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid waarbij een sober beloningsbeleid past. Het artikel maakt inzichtelijk dat hiervan in de Europese bancaire sector nog onvoldoende sprake is.
Perverse beloningsprikkels kunnen aanleiding geven tot het nemen van onverantwoorde risico’s die ertoe kunnen leiden dat het klantbelang wordt veronachtzaamd zoals een eenzijdige oriëntatie op kortetermijnbelang, kortetermijnwinstrealisatie en overmatige omzetbonussen. De ongewenste prikkelwerking kan uitgaan van de gekozen prestatiecriteria, maar kan ook worden veroorzaakt door een onwenselijk hoog percentage variabele beloning. De Europese regelgeving voor banken en grote beleggingsondernemingen richt zich daarom ten aanzien van beloningen primair op het voorkomen en bestrijden van ongewenste en onverantwoorde prikkels in de beloningen. Omdat van een vaste beloning niet een dergelijke prikkel uitgaat worden er geen eisen gesteld aan de hoogte daarvan.
Bij de implementatie van de vierde Capital Requirements Directive (CRD IV) in Nederland in de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen (Wbfo) zijn daarom vooral regels gesteld met betrekking tot de variabele beloning. In Nederland is er bovendien voor gekozen om de bonusregels van CRD IV strenger te implementeren dan Europa voorschrijft. In plaats van de maximale variabele beloning van 100% geldt in Nederland als hoofdregel een maximum van 20%. Deze regels zijn in Nederland van toepassing op alle financiële ondernemingen, bijvoorbeeld ook op verzekeraars. Bovendien zijn alle personen die werkzaam zijn voor een financiële onderneming in Nederland gebonden aan het bonusplafond, en niet slechts identified staff. Daarbij is erkend dat een effect op het vaste salaris mogelijk zou zijn. In september vorig jaar is uw Kamer geïnformeerd over de eerste indrukken in de praktijk met betrekking tot de Wbfo. Uit cijfers over de boekjaren van 2013 tot en met 2015 bleek dat de vier grootbanken (ABN AMRO, ING, Rabobank en SNS Bank) het verlagen van de variabele beloning bij het gehele bestuur niet of beperkt hadden gecompenseerd door de vaste beloning te verhogen, dat in drie gevallen in het geheel geen variabele beloning werd uitgekeerd aan bestuurders, en in een enkel geval 20%. Ik merk op dat deze gegevens over het bestuur als geheel gaan, in de tabel in het antwoord op vraag 11 komt naar voren dat het vaste salaris van de (destijds nieuwe) bestuursvoorzitter van de ING tussen 2013 en 2015 wel duidelijk gestegen is.
Hoge salarissen van bestuurders van banken (in Europa) zijn in algemene zin een belangrijk aandachtspunt waar de sector zich rekenschap van zou moeten geven. Bij het vaststellen van de beloning wordt vaak gekeken naar beloningen van bestuurders van andere banken. Dit heeft doorgaans een opdrijvend effect. Voor beursgenoteerde ondernemingen in Nederland, waaronder twee van de vier grootbanken, geldt op basis van de nieuwe Corporate Governance Code dat zij vanaf 2018 moeten rapporteren wat de verhouding van de beloning van bestuurders is ten opzichte van de gemiddelde medewerker. ABN AMRO en de Volksbank doen dit reeds. Deze nieuwe ontwikkeling zal hopelijk ondersteunend zijn bij het rekenschap geven door de sector over de hoogte van de beloning van de top van banken.
Wat is uw inhoudelijk reactie op het onderzoek van de heer Konstantinos Gkeros, waarover wordt gesproken in het artikel van FTM?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ook geschrokken van de constatering dat de hoogte van een bonus niet zozeer samen lijkt te hangen met de bedrijfsprestaties, maar meer in welke mate het bestuur toezicht houdt? Zo ja, bent u bereid, en zo ja op welke manier, om op dit punt actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Dat een variabele beloning het presteren niet of nauwelijks in positieve zin beïnvloedt is één van de uitgangspunten geweest bij de totstandkoming van de Wbfo. In de memorie van toelichting bij de Wbfo is opgenomen dat dit blijkt uit onderzoek onder banken in verschillende landen. De Wbfo stelt mede daarom voor de Nederlandse financiële sector strengere eisen aan bonussen dan de eisen die de Europese regels stellen. Het is onduidelijk of de conclusies in het artikel ook specifiek voor Nederlandse banken van toepassing zijn.
In de vraag wordt gewezen op de rol van het toezicht op het bestuur. Het belang van goed toezicht door de interne toezichthoudende organen (raad van commissarissen of raad van toezicht) wordt in Nederland zeker gezien. Er bestaat een strenge wettelijke geschiktheidstoets voor de toezichthoudende organen van een banken die door DNB wordt uitgevoerd. Deze toets houdt in dat DNB vast stelt of een kandidaat beschikt over voldoende relevante kennis, vaardigheden en professioneel gedrag om de functie te vervullen. Dit blijkt onder andere uit opleiding, werkervaring en competenties. Deze toets vindt plaats bij elke benoeming of als een commissaris binnen een onderneming van functie of takenpakket verandert. De Nederlandse toetsingspraktijk wordt in Europa alsbest practicegezien.2
Kunt u aantonen dat met het in stand houden van de bonuscultuur in de bankensector er in deze sector daadwerkelijk betere bestuurders worden aangetrokken dan anders het geval zou zijn?
Nee dat kan ik niet aantonen. Met invoering van de Wbfo is ook juist beoogd de bonuscultuur aan te passen.
Bent u het eens met de stelling dat het bij een sector met een grote maatschappelijke verantwoordelijkheid past dat salarissen in die sector in lijn zijn met een maatschappelijk verantwoorde norm en dat salarissen van miljoenen euro’s ongewenst zijn? Zo ja, welke maatregelen gaat u hier op nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Herkent u de reactie op de beperking van de bonuscultuur dat de vaste salarissen in de Europese bankensector verhoogd zijn om de beloningen van CEO’s op peil te houden? Zo ja, vindt u deze praktijk wenselijk? Indien u deze praktijk niet wenselijk vindt, wat gaat u dan ondernemen om deze aan te pakken?
Zie antwoord vraag 1.
Is wat u betreft de perverse prikkel voor bankiers om te focussen op kortetermijnwinsten voldoende weggenomen door de bonus van een bankier te maximeren op 100 procent van het vaste salaris, terwijl het vaste salaris niet gemaximeerd is? Zo ja, kunt u dat onderbouwen? Zo nee, wat gaat u doen om die perverse prikkel alsnog weg te nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u een verdubbeling van het inkomen een kleine bonus? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de implementatie van CRD IV in Nederland is het standpunt ingenomen dat een maximale bonus van 100% niet genoeg was om perverse prikkels voldoende weg te nemen. Om die reden is er voor gekozen dat financiële ondernemingen met zetel in Nederland als hoofdregel maximaal 20% van het vaste salaris op jaarbasis aan variabele beloning mogen toekennen aan hun personeel. Momenteel wordt er een evaluatie uitgevoerd over de effecten van de Wbfo. De gevolgen van het bonusplafond voor het bestaan van perverse prikkels zijn daar een belangrijk onderdeel van. De resultaten worden uiterlijk 1 december aan uw Kamer en aan de Eerste Kamer verzonden. De verwachting is dat over de effectiviteit van de Wbfo meer duidelijkheid gegeven kan worden aan de hand van de resultaten van de evaluatie.
Bent u bereid voor aanvullende maatregelen te pleiten in Europa, zodat bonussen via omwegen niet toch verhoogd kunnen worden? Bent u bijvoorbeeld bereid te pleiten voor het maximeren van het vaste salaris van bankiers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u het idee dat de bankensector met dit beloningsgedrag rekenschap geeft van de grote maatschappelijke schade die zij heeft aangebracht door de kredietcrisis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn de vaste salarissen van topbankiers van in Nederland gevestigde banken in de periode 2008 tot en met nu gestegen?
Voor de vier grootbanken is het beeld met betrekking tot vaste salarissen van CEO’s uit de jaarverslagen als volgt:
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
ABN AMRO
Bank
683
750
563
750
759
759
759
767
775
ING Groep
1.353
1.353
1.353
1.353
1.353
794
1.270
1.630
1.663
Rabobank
–
–
–
–
–
–
4903
980
980
Volksbank (SNS bank)
–
–
–
–
–
510
440
278/1544
400
Pensioendonaties zijn in deze tabel niet meegenomen.
In de jaarverslagen van Rabobank en SNS bank is het individuele salaris van de CEO over 2008 tot 2012/2013 niet opgenomen.
In 2014 is er op 1juli een bestuurswissel geweest, tot die tijd is er een interim- voorzitter geweest.
In 2015 is er op 17 augustus een bestuurswissel geweest.
Op basis van CRD IV zijn banken en grote beleggingsondernemingen verplicht om geaggregeerde informatie aan de toezichthouder te verstrekken over de personen die meer dan een miljoen euro per jaar verdienen. The European Banking Authority (EBA) brengt hier jaarlijks een rapportage uit over uit3. Uit de meest recente rapportage is op te maken dat Nederland in 2015 37 personen kende die een miljoen euro of meer hadden ontvangen. In deze telling zijn bijkantoren in Nederland van banken uit andere landen meegerekend. Bijkantoren in het buitenland van Nederlandse banken of grote beleggingsondernemingen zijn hierin niet meegenomen. Onderstaande figuur4 uit de EBA rapportage geeft de verhouding van de Nederlandse grootverdieners ten opzichte van die in de rest van de EU.
Hoe verhouden de salarissen in de Nederlandse bankensector zich tot de salarissen van topbankiers in andere EU-landen?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn de maatregelen uit de Capital Requirements Regulation (CRR), wat u betreft, voldoende effectief om perverse prikkels uit de bankensector weg te nemen en een nieuwe financiële crisis te voorkomen? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Zo nee, welke maatregelen stelt u voor om dit wel te bereiken?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om een eigen Volksbank op te zetten die er enerzijds is om daar waar de markt faalt wel te zorgen voor belangen van burgers en anderzijds om een normatieve werking te hebben ten opzichte van de bankensector die zich lijkt te kunnen permitteren wat ze willen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinetsstandpunt is dat (blijvend) staatsaandeelhouderschap in de bancaire sector de concurrentie in de sector beperkt en dat het ook niet nodig is voor borging van het publiek belang. De publieke belangen kunnen in een concurrerende sector het beste worden geborgd met het instrument van wet- en regelgeving en het toezicht daarop van DNB/SSM (Single Supervisory Mechanism) en AFM. Op deze manier zijn de «spelregels» voor alle financiële instellingen gelijk.
Hypotheken, echtscheiding en maatwerk |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de problemen die er soms zijn bij echtscheiding en hypotheken? Welke problemen signaleert u?
In het verleden heb ik de Kamer geïnformeerd over fricties bij de hypotheekverstrekking die kunnen ontstaan rondom een relatiebreuk, bijvoorbeeld in het geval van een echtscheiding. Hiervoor verwijs ik graag naar Kamerstuk 21 501-33, nr. 407 en 2014D212801.
Momenteel loopt het traject «platform Maatwerk» waarin stakeholders zoals kredietverstrekkers en (hypotheek)adviseurs knelpunten in de hypotheekverstrekking kunnen aanwijzen. In de enquête die onder kredietverstrekkers en adviseurs is uitgezet en in de besprekingen die met de sector over de knelpunten zijn gevoerd zijn geen nieuwe knelpunten rond hypotheekverstrekking bij echtscheiding naar voren gekomen.
De Tijdelijke Regeling Hypothecair krediet biedt de mogelijkheid om gemotiveerd af te wijken van de leennormen indien dit verantwoord is. De standaardnorm die in de Tijdelijke Regeling is opgenomen, is gebaseerd op gemiddelden waardoor de leennorm voor sommige huishoudens te ruim en voor anderen mogelijk te krap is. Om deze reden stelt de regelgeving kredietverstrekkers in staat om bij individuele huishoudens middels maatwerk meer te verstrekken dan de norm, mits dit verantwoord is en kan worden onderbouwd. Maatwerk is een integraal onderdeel van de regelgeving en het bieden van maatwerk kan, afhankelijk van de individuele omstandigheden, ook in het klantbelang zijn. Ik heb het Platform Maatwerk opgezet op basis van signalen dat de ruimte die de regelgeving biedt voor maatwerk op dit moment onvoldoende benut wordt. Binnen het platform zijn knelpunten voor maatwerk gesignaleerd en is nagedacht over oplossingsrichtingen. Ik zal u voor de zomer informeren over de uitkomsten hiervan.
Deelt u de mening dat in het kader van het klantbelang maatwerk mogelijk moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre gebruiken hypotheekverstrekkers de ruimte die de Autoriteit Financiële Markten (AFM) sinds 2013 biedt voor maatwerk als het gaat om een relatiebreuk? Waarom doen ze dit niet of niet voldoende, gezien de signalen dat niet alle hypotheekverstrekkers de ruimte benutten om maatwerk te leveren? Wat weerhoudt hypotheekverstrekkers om in dit soort gevallen om maatwerk te verlenen?
De Tijdelijke Regeling Hypothecair krediet biedt de mogelijkheid om gemotiveerd af te wijken van de leennormen indien dit verantwoord is. In 2013 heeft de AFM verduidelijkt hoe kredietverstrekkers kunnen omgaan met de hypotheeknormen bij relatiebreuk. Uitgangspunt is dat financiële problemen en gedwongen verkoop van de woning zoveel mogelijk voorkomen moet worden (mits verantwoord voor de consument). De kredietverstrekker kan hiervoor gemotiveerd afwijken van de normen die bij initiële verstrekking van een hypotheek dienen te worden gehanteerd. De kredietverstrekker dient dan te beoordelen of een houdbare financiële situatie gecreëerd kan worden. Dit kan door middel van een maatwerkbeoordeling, waarbij een toets op basis van de werkelijke woonlasten en het huidige inkomen als redelijk uitgangspunt genomen kan worden.
Ik heb geen signalen ontvangen dat kredietverstrekkers in dit soort gevallen onvoldoende gebruik maken van de ruimte voor maatwerk bij echtscheidingen.
Bent u bereid om dit punt te bespreken in het Platform Maatwerk (waarin de ministeries van Financiën en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het toezicht en de marktpartijen overleggen om eventuele knelpunten rond maatwerkhypotheken in kaart te brengen en naar oplossingen te zoeken) dat u recent naar aanleiding van eerdere vragen heeft ingesteld?
Ik ben uiteraard bereid om knelpunten rondom maatwerk bij echtscheiding met de sector te bespreken. Ik nodig een ieder van harte uit om knelpunten te delen en ik zal ook binnen het Platform Maatwerk met de sector bespreken of problemen rondom echtscheiding ervaren worden.
Wanneer kan de eerste terugkoppeling van het eerste resultaat van het Platform Maatwerk plaatsvinden?
Zoals vermeld onder vraag 2 zal ik de Kamer voor de zomer over de uitkomsten van het Platform Maatwerk informeren.
Hoe gaat de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) om met situaties van hypotheken en echtscheiding? Klopt het dat sommige banken andere c.q. strengere normen hanteren dan de NHG? Zo ja, wat is hiervan de reden en tot welke knelpunten leidt dit?
Echtscheiding is een van de meest voorkomende oorzaken voor het gedwongen moeten verkopen van een woning. Het uitgangspunt bij NHG is een verantwoorde en betaalbare hypothecaire geldlening. In geval van relatiebeëindiging bij een hypothecaire lening met NHG dient de kredietverstrekker of adviseur de betaalbaarheid van de lening te toetsen aan de hand van de inkomens- en vermogenssituatie van de geldnemers. Op basis van aangepaste, ruimere Financieringslasttabellen voor beheersituaties toetst de kredietverstrekker of de hypotheeklasten voor één van de partners betaalbaar zijn. Als het ook onder deze ruimere normen voor beiden niet mogelijk is om de maandelijkse hypotheeklasten individueel te dragen, dan bekijkt de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen wat mogelijk is om de lening wel betaalbaar te maken voor een van de geldnemers. Wanneer blijkt dat het betaalbaar maken van de woning voor de geldnemers niet mogelijk is en de woning moet worden verkocht, dan komen de geldnemers in aanmerking voor kwijtschelding van een eventuele restantschuld bij verkoop.
In de praktijk gaan kredietverstrekkers verschillend om met situaties van hypotheken en echtscheiding bij niet-NHG-leningen. Een deel van de kredietverstrekkers hanteert dezelfde normen voor NHG-leningen en niet-NHG-leningen. Andere kredietverstrekkers passen een eigen beleid of maatwerk toe indien sprake is van een echtscheiding.
Hoe wordt door hypotheekverstrekkers omgegaan met ontslag hoofdelijkheid, bijvoorbeeld bij echtscheiding als iemand de hypotheek overneemt van de hypotheekverstrekker? In hoeverre wordt hierbij gekeken naar het klantbelang? Wat is hiervoor de lijn bij de AFM? Wat is de lijn als iemand elders wel financiering kan krijgen?
Het ontslag van hoofdelijke aansprakelijkheid van een van de (ex)partners gaat altijd samen met een inkomenstoets op het inkomen van de achterblijvende partner die in de toekomst de hele hypotheek moet dragen. Ook is bij echtscheiding sprake van levering van de helft van de woning aan de partner die in de woning blijft wonen. De financiering van dit deel van de woning dient in maximaal 30 jaar ten minste annuïtair afgelost te worden om in aanmerking te kunnen komen voor hypotheekrenteaftrek. Op deze onderwerpen wordt ingegaan in de onder antwoord 1 genoemde brieven.
De Wet op het Financieel Toezicht (Wft) schrijft voor dat aanbieders van krediet overkreditering dienen te voorkomen. De AFM heeft in 2013 specifiek aandacht gevraagd om flexibel om te gaan met specifieke situaties zoals echtscheiding om gedwongen verkoop van de woning te voorkomen, mits dat verantwoord is voor de klant. In het geval van echtscheiding kunnen kredietverstrekkers via maatwerk de ruimte benutten die de wet biedt, door bijvoorbeeld te toetsen op werkelijke woonlasten. Het creëren van een bestendige financiële situatie is hier het uitgangspunt. De AFM heeft ook aangegeven dat als consumenten de hypotheeklasten in de nieuwe situatie niet kunnen dragen, het niet in het belang van de consument is om op woningbehoud aan te dringen. Verkoop van de woning kan in die gevallen een adequate oplossing zijn.
De kredietverstrekker heeft een zorgplicht richting de geldnemer. In principe heeft een partner die na een echtscheiding aanvullende financiering wil om de hele woning op één inkomen te dragen, daarom de beste kansen bij de eigen kredietverstrekker. Ik ben dan ook niet bekend met situaties waarin een partner na een echtscheiding de woning niet kan financieren bij de eigen kredietverstrekker, terwijl financiering elders bij een andere kredietverstrekker wel mogelijk is.
Het bericht ‘Voortvluchtige criminelen ontlopen gevangenisstraf’ |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in NRC Next «Voortvluchtige criminelen ontlopen gevangenisstraf»?1
Ja
Hoe staat u tegenover het principe dat de tenuitvoerlegging van straffen kan verjaren? Welk doel is daarmee gediend?
Van de executieverjaring gaat ontegenzeggelijk een prikkel uit om opgelegde straffen vlot ten uitvoer te leggen.Daarbij komt dat, in het bijzonder bij lichte overtredingen, met de tenuitvoerlegging na verloop van tijd geen redelijk doel meer kan worden gediend. Voor ernstige misdrijven is dat anders. In de wet is daarom gekozen voor een differentiatie van de executieverjaringstermijnen.Per 1 april 2013 zijn de termijnen voor ernstige misdrijven verlengd en voor zeer ernstige misdrijven opgeheven: voor misdrijven waarop een gevangenisstraf is gesteld van acht jaar of meer geldt nu een verjaringstermijn van ruim 26 jaar, voor misdrijven waarop een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer staat en ernstige zedenmisdrijven tegen minderjarigen zijn de executietermijnen opgeheven. De tenuitvoerlegging van opgelegde sancties voor die misdrijven verjaart dus niet.
Verder is van belang dat de verjaringstermijn kan worden gestuit (dat wil zeggen dat deze opnieuw aanvangt), kan worden geschorst (dat betekent dat de verjaringstermijn tijdelijk niet loopt) of kan worden verlengd. Zo vangt de verjaringstermijn onder andere opnieuw aan wanneer een veroordeelde, die zijn straf in een inrichting ondergaat, ongeoorloofd afwezig is. En wordt de verjaringstermijn met twee jaar verlengd wanneer een geldboete bij een overtreding is opgelegd en er uitstel van betaling is verleend of een betalingsregeling wordt getroffen. Eerder heb ik in mijn brief van 29 november 2016 een toelichting gegeven2 op de verlenging van de executieverjaringstermijnen en verslag gedaan van een nadere analyse naar de mate waarin de volledige tenuitvoerleggingsperiode wordt benut voor de tenuitvoerlegging. Voor de vrijheidsstraffen is daaruit naar voren gekomen dat de tenuitvoerlegging in 80% van de gevallen aan het begin van de
tenuitvoerleggingsperiode plaatsvindt3. Daarna vlakt de curve van het aantal
afgedane zaken flink af. Daarmee vind ik dat het stelsel van huidige verjaringstermijnen valide is en zet ik op dit moment in op de verbetering van de tenuitvoerlegging.
Deelt u de mening dat het uiterst onwenselijk is dat veroordeelden op deze manier de verantwoordelijkheid voor hun daden kunnen ontlopen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke meerwaarde is gemoeid met het in stand houden van artikel 76 van het Wetboek van Strafrecht? Zou de verjaring niet tenminste moeten kunnen worden gestuit indien deze ontstaat doordat de veroordeelde zich onvindbaar houdt? Zo ja, welke stappen zijn ten aanzien van de wetsredactie op dit punt te verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre worden veroordeelden in een zwaarder strafregime geplaatst indien zij een oproep tot melden bij de gevangenispoort negeren? Aan welk zwaarder strafregime wordt dan gedacht?
Als een zelfmelder zich niet meldt, wordt hij of zij gearresteerd door de politie, met de consequentie de eerste acht weken in een sober regime te worden geplaatst. Iemand die zich daarentegen wel meldt na een oproep, komt in een plusregime terecht.