De toekomstige beschikbaarheid van IC-prototypes voor het Nederlandse bedrijfsleven en wetenschappelijk onderzoek |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het bericht «EU snijdt in chiptechnologie» in ScienceGuide van 11 mei 2017 over het niet continueren van de financiële steun van de Europese Unie (EU) aan het programma Europractice?1
Ja.
Hoe waardeert u de inschatting van de onderzoekers dat het niet continueren van de steun voor Europractice desastreus zal zijn voor het Europese onderwijs en onderzoek en voor de industrie?
Meer dan 480 universiteiten en 170 onderzoeksinstellingen in 42 landen maken al vele jaren gebruik van Europractice om op kleine schaal prototypes van chips te ontwerpen, fabriceren en testen.
Europractice wordt ondersteund via het Europese Kaderprogramma voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, thans genaamd Horizon 2020 (H2020). De ondersteuning van projecten in H2020 geschiedt door middel van «Calls for Proposals» die na indiening worden geëvalueerd door externe experts. Geselecteerde voorstellen verkrijgen daarna financiële ondersteuning met een looptijd van 3 tot 4 jaar. Europractice is via dit proces tot nu toe ondersteund (sinds 1995). De huidige Europese financiering loopt tot medio 2018.
De Europese Commissie heeft vorig jaar een «Call for proposals» (ICT-04–2017) opengesteld, waarin het Europractice-PLUS voorstel is ingediend. De Europese Commissie heeft ook andere voorstellen op vergelijkbaar gebied ontvangen. Het Europractice-PLUS voorstel en de andere voorstellen zijn geëvalueerd door externe deskundigen. Het Europractice-PLUS heeft in de evaluatie niet het minimum kwaliteitsniveau behaald om in aanmerking te komen voor financiële ondersteuning.
Indien Europractice alternatieve inkomstenbronnen zou bezien en inzetten, dan is het al of niet verkrijgen van Europese subsidie voor het Europractice initiatief niet direct van negatieve invloed op de beschikbaarheid van prototyping services voor ontwikkeling van integrated circuits(IC) voor onderzoekers en de kosten hiervan.
Wat zijn de gevolgen van het niet continueren van de steun voor Europractice voor de Nederlandse wetenschap en voor het Nederlandse hightechbedrijfsleven?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een reden waarom een cruciale basisfaciliteit als de productie van prototypes van integrated circuits (IC)uit tijdelijke projectfinanciering wordt gefinancierd? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is?
De afgelopen 22 jaar is Europractice ondersteund via Europese projectfinanciering. Ik zet mij in om op Europese Unie niveau een continuering van een Europractice-achtige dienst op EU-schaal te faciliteren. De Europese Commissie is hierbij de eerstverantwoordelijke. Een Europractice achtige dienst dient derhalve te passen binnen het raamwerk van het Europese Kaderprogramma voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie.
Bent u bereid om samen met de wetenschappers en het bedrijfsleven te zoeken naar alternatieve vormen van financiering met een grotere mate van continuïteit dan EU-projectsubsidies?
Het Europractice initiatief is een pan-Europees initiatief dat al vele jaren (sinds 1995) vanuit het Europese Kaderprogramma voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie wordt ondersteund. De Europese Commissie is hierbij de eerst verantwoordelijke, maar mijn betrokkenheid, evenals die van andere lidstaten, is hierbij via het H2020 ICT LEIT Committee (het Programme Committee voor Information and Communication Technologies binnen het H2020 onderdeel Leadership in Enabling and Industrial Technologies) gewaarborgd.
Nederland heeft deze kwestie tijdens een zitting van dit Committee aan de orde gesteld op 18 mei jl. De Nederlandse delegatie heeft met een groot aantal andere lidstaten bij de Europese Commissie aangegeven dat Europractice-achtige diensten noodzakelijk zijn en deze zouden niet moeten worden onderbroken.
De Europese Commissie heeft aangegeven dat naar verwachting oktober 2017 een «Call for Proposals» wordt opengesteld, waarin Europractice een vervolgvoorstel kan indienen. Indien in een volgende Call een voorstel wordt ingediend van een voldoende hoog kwaliteitsniveau zou dit in aanmerking kunnen komen voor Europese ondersteuning.
Het bericht dat veel studenten een te hoge huur betalen |
|
Zihni Özdil (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat u kennis heeft genomen van het bericht «73 procent van studenten betaalt te hoge huur» en de rapportage die daaraan ten grondslag ligt?1
Ja.
Bent u van mening dat het onacceptabel is dat het puntensysteem massaal omzeild wordt door particuliere verhuurders?
Als een huurder en een verhuurder een huurovereenkomst sluiten, geldt het principe van contractsvrijheid. Beide partijen zijn vrij om onderling een huurprijs af te spreken. Als deze huurprijs hoger is dan de prijs die voortvloeit uit het puntenaantal, dan is dat geen overtreding. Hiervoor kan de huurcommissie, of een andere instantie, dus ook geen sanctie opleggen.
Eigen aan het overeenkomstenrecht is verder dat het aan de contractspartijen is om in te grijpen wanneer zij het met de inhoud van de overeenkomst niet eens zijn. In de huursector is dit geregeld doordat partijen naar de huurcommissie of naar de kantonrechter kunnen gaan.
Wel ben ik met u van mening dat een financiële prikkel voor verhuurders kan helpen om het structureel vragen van huren die hoger zijn dan volgt uit het puntenaantal te voorkomen. Onlangs heb ik het wetsvoorstel verdere modernisering van de huurcommissie bij uw Kamer ingediend. Dit wetsvoorstel bevat een nieuwe legesregeling. Voor een verhuurder die vaker geschillen verliest over de maximaal toegestane aanvangshuurprijs geldt een gedifferentieerd legestarief. Dat wil zeggen dat het legestarief oploopt van EUR 300 (regulier tarief) naar EUR 1.400 (kostendekkend legestarief) naarmate de verhuurder vaak in het ongelijk wordt gesteld.
In reactie op de motie Öztürk heb ik ook aangegeven verder te werken aan het vergroten van de bekendheid van de mogelijkheid om de huur te laten toetsten door de huurcommissie. Ik ben voornemens uw Kamer hierover voor de zomer te informeren.
Bent u van mening dat het oneerlijk is dat huurders zelf naar de Huurcommissie moeten stappen om verhuurders te dwingen zich aan te regels te houden, terwijl er geen sancties staan op het vragen van teveel huur?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze houdt de Autoriteit woningcorporaties momenteel toezicht op het in rekening brengen van hogere huren dan is toegestaan op basis van het puntensysteem?
De Autoriteit woningcorporaties voert, zoals opgedragen in de Woningwet, het integraal risicogericht toezicht op woningcorporaties uit. De Autoriteit woningcorporaties noch het departement of een andere instantie, hebben de taak om toezicht te houden op huren op basis van het woningwaarderingsstelsel.
Op welke wijze houdt u toezicht op het in rekening brengen van hogere huren dan is toegestaan op basis van het puntensysteem door particuliere verhuurders?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de Autoriteit woningcorporaties specifiek onderzoek te laten doen naar de rechtmatigheid van huurprijzen bij studentenwoningen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de antwoorden 2, 3 en 7 is een huurprijs die hoger is dan men op basis van het woningwaarderingsstelsel zou verwachten geen overtreding. Daarmee is er ook geen grondslag voor een onderzoek naar de rechtmatigheid van huurprijzen.
Bent u bereid om, in het licht van het voorgaande, sancties in te zetten tegen particuliere verhuurders en woningcorporaties die te hoge huren in rekening brengen bij studenten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om contact op te nemen met studenten en huurteams om te kijken hoe de rechtspositie van studenten op de woningmarkt verbeterd kan worden?
Zoals ook genoemd bij het antwoord op de vragen 2, 3 en 7 heb ik in reactie op de motie Öztürk aangegeven verder te werken aan het vergroten van de bekendheid van de mogelijkheid om de huur te laten toetsten door de huurcommissie. In dat kader heb ik op www.rijksoverheid.nl informatie over het toetsen van de aanvangshuur laten aanvullen. Ook ben ik in overleg met partijen zoals de huurcommissie en lokale huurteams over manieren om de voorlichting richting huurders te intensiveren. Ik ben voornemens uw Kamer voor de zomer hierover te informeren.
Ook nu worden huurders via verschillende kanalen geïnformeerd. Voorbeelden hiervan zijn: de website van de rijksoverheid, lokale huurteams, het Juridisch loket en organisaties zoals de LSVb. Ook kunnen huurders op de website van de huurcommissie (www.huurcommissie.nl) of op de website www.checkjekamer.nl de gegevens van hun woonruimte invullen, waarbij zij een indicatie krijgen van wat hun huur op basis van het woningwaarderingsstelsel (WWS) zou zijn.
Het bericht 'Privacy van leerlingen groeit scholen boven het hoofd' en het rapport 'Doordacht Digitaal' van de onderwijsraad |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Suzanne Dekker (D66) |
|
Kent u het bericht «Privacy van leerlingen groeit scholen boven het hoofd» en het rapport «Doordacht digitaal» van de Onderwijsraad?1
Ja.
Herkent u het beeld dat hierin geschetst wordt dat scholen zich te weinig bewust zijn van de risico's van internetbeveiliging, terwijl steeds meer gegevens over leerlingen digitaal worden opgeslagen? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, waarom niet?
Scholen hebben gegevens over leerlingen nodig om goed onderwijs te kunnen geven en zijn daarbij zelf verantwoordelijk voor een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens. Ik zie dat het onderwerp privacy en informatiebeveiliging bij veel scholen hoog op de agenda staat. Tegelijkertijd herken ik de signalen dat scholen onderling verschillen in hun (taak)volwassenheid. Daarom zal ik met de PO-Raad, VO-raad, Kennisnet en leveranciers blijven werken aan het verder wegnemen van risico’s. Ik zal dat doen langs twee lijnen. De eerste lijn richt zich op het vergroten van het bewustzijn en de vaardigheid van gebruikers. In de tweede lijn staat het optimaliseren van ict-voorzieningen centraal.
Sectororganisaties en leveranciers hebben een convenant gesloten dat toeziet op een zorgvuldige omgang met gegevens.2 Deze afspraken zijn uitgewerkt in een modelbewerkersovereenkomst die scholen helpt bij het maken van afspraken met leveranciers. Inmiddels hebben 148 leveranciers het convenant getekend.
Tevens zijn er hulpmiddelen gerealiseerd, zoals een voorbeeld sociale mediaprotocol, een quick scan privacy en handreikingen om ouders te informeren.3 Daarnaast zijn scholen via bijeenkomsten op de hoogte gebracht van de laatste ontwikkelingen en hebben ze kunnen leren van elkaars ervaringen. Ten slotte beantwoordt Ouders & Onderwijs vragen die ouders hebben rond de privacy van hun kind en adviseert ze over de mogelijkheden. Door aan te sluiten bij deze vertrouwde kanalen wordt het bereik en effect groter.
Het is belangrijk dat voorzieningen gebruikers helpen bij het borgen van privacy en beveiliging. Naast het hanteren van uitgangspunten als privacy en security by design, is het gebruik van standaarden belangrijk. Met het onderwijs en bedrijfsleven stimuleer ik de ontwikkeling en het gebruik ervan.4 Zo wordt er bijvoorbeeld op dit moment gewerkt aan een nieuwe standaard voor beveiliging. Dit helpt scholen om te kijken of een leverancier de zaken op orde heeft.
Naast standaarden worden voorzieningen gerealiseerd. Denk bijvoorbeeld aan de nummervoorziening die pseudoniemen genereert. Dit zorgt er voor dat scholen en leveranciers alleen nog de minimaal noodzakelijke persoonsgegevens hoeven uit te wisselen. Zodra de beoogde wetswijziging van kracht wordt, kan de voorziening worden ingezet. Uw Kamer ontvangt op zeer korte termijn het wetsvoorstel dat invoering van het pseudoniem mogelijk maakt. Dit voorstel voorziet tevens in de mogelijkheid om nadere voorwaarden te stellen aan het gebruik van het pseudoniem, zoals beveiligingseisen. Wanneer het voorstel op 1 januari 2018 in werking treedt, kunnen scholen en leveranciers beginnen met de implementatie in de eigen systemen. Gelet op het belang van het onderwerp, verzoek ik uw Kamer het wetsvoorstel met voorrang te behandelen.
Kunt u cijfers geven van de mate waarin basisscholen en middelbare scholen aandacht besteden aan privacy en ICT beveiliging van hun digitale systemen? Zo ja, welke? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en tussentijds de Kamer verslag te doen van de ontwikkeling van deze cijfers?
In 2015 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de bekendheid met en de toepassing van relevante standaarden in het onderwijs.5 In dit onderzoek is ook aandacht geweest voor de mate waarin scholen beleid hebben ontwikkeld op dit vlak. Daaruit kwam naar voren dat 59 procent van de scholen in het primair onderwijs dergelijk beleid heeft en dat 13 procent dit op korte termijn zou realiseren. In het voortgezet onderwijs gold dit voor respectievelijk 70 procent (al gerealiseerd) en 14 procent (op korte termijn te realiseren) van de scholen. Sindsdien zijn de nodige acties in gang gezet. Eind vorig jaar heb ik daarom met de PO-Raad en VO-raad afgesproken dat zij later dit jaar vervolgonderzoek doen. Zodra de resultaten beschikbaar zijn, zal ik uw Kamer informeren.
Bent u het ermee eens dat het goed zou zijn als scholen standaarden toepassen voor digitale beveiliging en gegevensuitwisseling zodat niet iedere school zelf het wiel hoeft uit te vinden en leerlingen verzekerd zijn van een goede basis voor bescherming van privacy? Zo ja, hoe gaat u dit bevorderen en wanneer kan de Kamer daarvan resultaten verwachten? Zo nee, waarom niet?
Uit de voorgaande antwoorden mag duidelijk worden dat ik een groot voorstander ben van het gebruik van standaarden. Het levert een belangrijke bijdrage aan de bescherming van de privacy van leerlingen en neemt een deel van de zorgen van scholen uit handen. Ook scheelt het scholen administratief werk. Dit gebeurt zoals bij vraag 2 aangegeven voor het grootste gedeelte gebundeld over onderwijssectoren heen en met ondersteuning van mijn ambtenaren.
Kent u de enquête van Ouders & Onderwijs onder duizend ouders waaruit blijkt dat de meeste ouders geen idee hebben welke informatie de school over hun kind opslaat? Zo ja, deelt u de mening dat scholen ouders zouden moeten informeren over de gegevens die van hun kind worden opgeslagen, zeker omdat het niet alleen om leerresultaten maar ook om gevoelige gegevens over gezondheid en geloofsovertuiging kan gaan? Wat kunt en gaat u eraan doen om dit te bevorderen?
Ik ben bekend met de enquête en deel de mening dat scholen ouders goed moeten informeren. De rechten van ouders en leerlingen op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn helder. Denk bijvoorbeeld aan het recht om door de school goed, begrijpelijk en actief geïnformeerd te worden over de wijze waarop wordt omgegaan met gegevens. Scholen die dit onvoldoende doen, roep ik op om dit via de schoolgids of eigen website duidelijk te maken. Ook kunnen ouders de school vragen om inzage, correctie en verwijdering van gegevens en kunnen ze bij de school bezwaar aantekenen als zij willen dat bepaalde persoonsgegevens van hun kind niet meer gebruikt worden.
Daarnaast heeft de medezeggenschapsraad van de school instemmingsrecht op alle regelingen voor de verwerking van persoonsgegevens die de school opstelt. Dit zorgt dat ook ouders en leerlingen in positie zijn om een goed gesprek te kunnen voeren over de manier waarop de school omgaat met deze gegevens.
Gevoelige informatie over leerlingen (en medewerkers), zoals informatie over gezondheid, gedragsproblemen, politieke voorkeur, godsdienst, seksuele voorkeur of een problematische thuissituatie zijn bijzondere persoonsgegevens. Deze mogen niet worden gebruikt, tenzij de wet dat toelaat. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn voor speciale begeleiding van leerlingen of om bijzondere voorzieningen te kunnen treffen. Daarbij vind ik het belangrijk dat scholen tijdig met ouders spreken over het delen van persoonsgegevens en toestemming vragen wanneer dat nodig is, zodat ouders en leerlingen niet voor verrassingen komen te staan.
Met Ouders & Onderwijs blijf ik werken aan het vergroten van het bewustzijn. De Onderwijsraad doet hier in haar rapport Doordacht digitaal ook suggesties voor. Ik zal die suggesties en andere manieren om de betrokkenheid van ouders te vergroten verder verkennen en implementeren waar relevant en mogelijk.
Het niet vergoeden van een hoopgevend maar peperduur geneesmiddel |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Medicijn zes keer te duur voor basispakket»?1
Ja.
Bestaat er twijfel over de werkzaamheid en effectiviteit van het geneesmiddel Eculizumab (Soliris)?
Het Zorginstituut heeft eculizumab beoordeeld bij twee indicaties. Op 13 mei 2016 heeft het Zorginstituut geadviseerd over de indicatie paroxismale nachtelijke hemoglobinurie (PNH). Op 22 november 2016 heeft het Zorginstituut een advies uitgebracht over de indicatie atypisch Hemolytisch Uremisch Syndroom (aHUS). Eculizumab voldoet zowel bij transfusieafhankelijke PNH-patienten als bij de behandeling van aHUS aan de stand van wetenschap en praktijk en is dus effectief in de behandeling van deze indicaties.
Kunt u toelichten hoe het leven van aHus-patiënten (Atypisch Hemolytisch Uremisch Syndroom) eruit ziet met en zonder dit geneesmiddel?
De beoordeling van de indicatie aHUS is op 22 november 2016 al afgerond. De indicatie waar de ACP 12 mei jl. over gesproken heeft is PNH. Het betreft hier een herbeoordeling van eculizumab bij PNH.
De meest voorkomende symptomen van aHUS zijn: vermoeidheid, bloedarmoede, diarree, misselijkheid, kortademigheid en nierfalen. Patiënten met PNH hebben last van ernstige bloedarmoede door versterkte afbraak van rode bloedcellen, infecties en trombose. Eculizumab is de enige medicamenteuze behandeling voor aHUS en PNH patiënten en is effectief gebleken in de behandeling van de symptomen en geeft een verbeterde kwaliteit van leven.
AA&PNH, de patiëntenorganisatie van patiënten met PNH heeft onderzoek gedaan naar de maatschappelijke waarde onder PNH-patiënten in Nederland. De organisatie geeft aan dat de kwaliteit van leven van eculizumab-gebruikers bijna gelijk blijkt te zijn aan die van de gemiddelde Nederlander, de arbeidsparticipatie is hetzelfde als het Nederlands gemiddelde. Patiënten worden momenteel behandeld met eculizumuab en het middel wordt vergoed.
Klopt het dat Eculizumab is ontwikkeld op een universiteit in Amerika en niet door de huidige farmaceut Alexion? Zo ja, bewijst dit niet dat de farmaceut absurde winsten nastreeft ten koste van doodzieke patiënten?
Alexion claimt op hun website eculizumab te hebben ontdekt en ontwikkeld. Er is bij mijn weten geen bewijs dat dit niet het geval is. Ook stel ik vast dat Alexion de klinische studies met eculizumab heeft gefinancierd. Alexion heeft vooralsnog geen informatie verstrekt over de prijsopbouw of de winstmarge voor eculizumab.
Welke alternatieve geneesmiddelen zijn momenteel in ontwikkeling voor aHus-patiënten, op welke termijn zullen deze beschikbaar komen en welke maatregelen neemt u om dit proces te bespoedigen?
Eculizumab is op dit moment de enige medicamenteuze behandelmogelijkheid voor patiënten met aHUS of PNH. Patiënten worden hier momenteel mee behandeld en het middel wordt ook vergoed.
Er zijn biosimilars van eculizumab in ontwikkeling. Daarnaast zijn verschillende farmaceutische bedrijven internationale klinische studies gestart waarin de effectiviteit en veiligheid wordt onderzocht van moleculen die mogelijk van waarde zijn voor patiënten met aHUS of PNH. Informatie over deze trials is te vinden op www.clinicaltrials.gov. Voor geen van deze moleculen is tot op heden een aanvraag tot registratie ingediend bij de Europese Commissie. Het is niet op voorhand te voorspellen of en wanneer deze nieuwe stoffen beschikbaar komen als geneesmiddel. De Nederlandse overheid heeft geen invloed op de tijdspanne van het klinische onderzoek naar deze nieuwe moleculen.
Over vier jaar vervalt het patent op Eculizumab; bent u bereid tot die tijd het geneesmiddel te vergoeden voor de ongeveer 100 patiënten in Nederland? Zo nee, waarom niet?
In Nederland zijn er ongeveer 60 patiënten met PNH en 40 patiënten met aHUS. Eculizumab wordt op dit moment voor deze beide patiëntgroepen volledig vergoed.
Ik herhaal wat in de kamerbrief van 22 december 2016 is aangekondigd. Het advies van het Zorginstituut over aHUS zal opgevolgd worden en eculizumab voor aHUS zal voorlopig in het pakket blijven, mede om de voortvarende inzet van de beroepsgroep en de patiëntenvereniging om tot gepast gebruik afspraken te komen te ondersteunen.
Verder heb ik aangegeven dat er onderhandelingen gestart zullen worden over de prijs van eculizumab op het moment dat de herbeoordeling voor de indicatie PNH is afgerond en het Zorginstituut een nieuw advies heeft uitgebracht. Dit advies verwacht ik zeer binnenkort. Ik neem mijn besluit over het al dan niet blijven vergoeden van eculizumab nadat ik de onderhandelingen voor eculizumab voor beide indicaties heb afgerond. Ik zal u hier te zijner tijd over informeren.
Kunt u een overzicht geven in welke landen dit geneesmiddel wel vergoed wordt en tegen welke prijzen?
De Europese Commissie heeft op 20 juni 2007 marktautorisatie verleend voor het gebruik van eculizumab voor de behandeling van PNH. Op 24 november 2011 heeft de Europese Commissie marktautorisatie verleend voor de behandeling van patiënten met aHUS. Sindsdien is in verschillende Europese landen door de autoriteiten besloten het middel te vergoeden, waaronder in het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Spanje, Italië en België. De vergoeding en prijsstelling van dit intramurale geneesmiddel kan binnen één land verschillen per regio. De besluitvorming in deze landen gaat vaak gepaard met (vertrouwelijke) prijsafspraken. Om deze redenen kan ik geen volledig en actueel overzicht geven van de internationale vergoedingsstatus en prijsstelling van eculizumab.
De aanbesteding van mobiele telefonie |
|
Maarten Hijink , Ronald van Raak |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw beleid rondom het opslaan van al dan niet vertrouwelijke gegevens van de rijksoverheid? Vallen belgegevens van medewerkers van de rijksoverheid hieronder?
Het beleid voor de rijksoverheid is dat per geval de verantwoordelijke overheidsorganisatie, binnen de kaders van wet- en regelgeving, een afweging moet maken ten aanzien van de gewenste locatie van data. Voor staatsgeheime data en privacygevoelige data leidt deze afweging tot een andere uitkomst dan voor open data.
Belgegevens zoals telefoonnummers, website bezoek (ip-adressen) en verkeersgegevens vallen onder de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De Wbp schrijft voor dat persoonsgegevens slechts onder bepaalde omstandigheden mogen worden opgeslagen buiten de Europese Economische Ruimte (EER). Voor aanbieders van telecommunicatiediensten geldt naast de Wbp ook de Telecommunicatiewet. In hoofdstuk 11 van de Telecommunicatiewet zijn de bepalingen opgenomen ter bescherming van de persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer van de gebruikers van elektronische communicatienetwerken en -diensten.
Het bovenstaande wettelijke kader geldt ook voor de belgegevens van medewerkers van de rijksoverheid.
Kunt u aangeven waar de huidige aanbieder van mobiele telefonie voor de rijksoverheid gegevens over het belverkeer van medewerkers van de rijksoverheid opslaat?
VodafoneZiggo slaat persoons- en verkeersgegevens van Nederlandse Vodafoneklanten op in de z.g. switch locaties in Arnhem, Amsterdam, Groningen, Nieuwegein, Utrecht, Rotterdam en Venlo. Daarnaast worden gegevens van Nederlandse Vodafoneklanten opgeslagen in een datacentrum in Ratingen, Duitsland.
Op welke wijze worden eisen gesteld aan de nieuwe aanbieder om te voorkomen dat belgegevens van Rijksmedewerkers onder de USA Freedom Act vallen? Zijn deze eisen vastgelegd in het eisenpakket voor de nieuwe aanbesteding? Zo ja, hoe?1
De aanbestedende dienst verricht de aanbesteding onder de vigerende wet- en regelgeving, waaronder de Aanbestedingswet 2012, de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR) en de Wbp. De Aanbestedingswet 2012 laat zeer beperkt ruimte om op voorhand buitenlandse (Europese) partijen, dan wel partijen die afkomstig zijn uit landen die deelnemen aan de Government Procurement Act, uit te sluiten. Uitsluiting van partijen die onder de toepassing van de USA Freedom Act vallen is voor deze aanbesteding vanwege het non-discriminatiebeginsel niet mogelijk.
Om te voorkomen dat in strijd met Nederlandse wet- en regelgeving gegevens door de opdrachtnemer worden verwerkt of gedeeld, zijn eisen in het contract opgenomen. Deze eisen zijn:
Voldoen aan de in de aanbestedingsstukken genoemde kaders betreffende de beveiliging van gegevens waaronder Wbp, ISO standaard voor informatiebeveiliging (27001/2:2013) of gelijkwaardig, BIR, Voorschrift informatiebeveiliging Rijksdienst (VIR) en Voorschrift informatiebeveiliging Rijksdienst bijzondere informatie (VIRBI), waar deze van toepassing zijn.
Welke eisen werden in de vorige aanbesteding gesteld aan de opdrachtnemer? Is dit in de nieuwe aanbesteding significant gewijzigd?
Voor de vorige aanbesteding geldt: onder Titel 8 («Geheimhouding en (informatie)beveiliging») van het Staatscontract Mobiele Communicatie OT2010 zijn in artikel 31 («Gebruik Persoonsgegevens Eindgebruiker») de voorwaarden opgenomen met betrekking tot persoons- en gebruiksgegevens (voor een pdf van het Staatscontract, zie: https://www.hisict.nl/contracten/ot2010-mobiele-communicatiediensten).
Op de nieuwe aanbesteding IWR2017|MCD (ICT Werkomgeving Rijk|Mobiele CommunicatieDiensten) zijn de Algemene Rijksvoorwaarden bij IT-overeenkomsten 2016 (ARBIT2016) van toepassing. In artikel 18 («Verwerking persoonsgegevens») van de ARBIT2016 de voorwaarden met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens opgenomen (voor de ARBIT2016, zie: http://wetten.overheid.nl/BWBR0038569/2016-10-04).
Daarnaast zijn de beveiligingskaders vastgelegd de aanbestedingsdocumenten. Zie tevens het antwoord op vraag 3.
Door van toepassingverklaring van de ARBIT2016 en de gestelde voorwaarden met betrekking tot beveiliging en privacy zijn de eisen ten opzichte van de vorige aanbesteding in belangrijke mate gewijzigd.
Heeft u ontbindingsclausules in de lopende aanbesteding opgenomen voor het geval de dataveiligheid in het gevaar komt? Is de overname van Vodafone door Liberty Global voor u aanleiding geweest hier gebruik van te maken en is uw beleid op enige wijze hierdoor gewijzigd?
Ja, er zijn ontbindings-/opzeggingsclausules in de lopende aanbesteding opgenomen, te weten:
Vanuit het ARBIT2016 art. 30.3 en art. 30.6. Hierin is onder andere genoemd dat ontbinding van het contract door de opdrachtgever, de Staat, mogelijk is wanneer sprake is van een ingrijpende wijziging in de zeggenschap over de activiteiten van de opdrachtnemer. Daarnaast geldt de overeenkomst voor bepaalde duur en is er geen stilzwijgende verlenging mogelijk. De opdrachtgever kan de overeenkomst onder gelijkblijvende voorwaarden driemaal verlengen, telkens voor een periode van 12 maanden. Indien opdrachtgever gebruik maakt van dit recht doet hij hiervan uiterlijk zes maanden voor het einde van de exploitatieperiode van de Raamovereenkomst schriftelijk en aangetekend mededeling aan de opdrachtnemer.
Van een overname van Vodafone door Liberty Global, het moederbedrijf van Ziggo, is overigens geen sprake. Het gaat om een samenvoeging van de Nederlandse divisies van Vodafone en Ziggo in een gezamenlijke onderneming «VodafoneZiggo Group Holding B.V.». Hierin hebben Vodafone en Liberty Global een even groot eigenaarbelang (50/50). De overgang naar VodafoneZiggo was geen aanleiding om de overeenkomst te beëindigen. Ook is het inkoopbeleid hierdoor niet gewijzigd.
De toepassing van de MIA/Vamil-regeling op potstallen |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Deelt u de opvatting dat potstallen leiden tot een betere kwaliteit mest welke ook daadwerkelijk leidt tot verbetering van de grond?
De mest uit potstallen is rijk aan organische bestanddelen en kan daarmee bijdragen aan het verhogen van het organische stofgehalte en de structuur van de bodem.
Is het waar dat het voor de mogelijkheid om gebruik te maken van de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) noodzakelijk is dat de te bouwen stal voorkomt in de bijlage bij de Regeling Ammoniak en veehouderij of dat er certificatie plaatsvindt volgens de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV)? Indien dat niet zo is, welke andere mogelijkheden zijn er?
De milieu-investeringsaftrek (MIA) en de willekeurige afschrijving milieu-investeringen (VAMIL) zijn investeringsregelingen die het investeren in milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen extra aantrekkelijk maken. Bedrijfsmiddelen die in aanmerking komen voor MIA en/of VAMIL staan vermeld op de Milieulijst. De Milieulijst wordt jaarlijks geactualiseerd. Op basis van de Milieulijst 2017 bestaat de mogelijkheid tot gebruik van MIA en/of VAMIL voor investeringen in stallen in de volgende gevallen:
Is het waar dat in de bijlage bij de Regeling Ammoniak en veehouderij de potstal niet als huisvestingssysteem is opgenomen? Zo ja, waarom niet? Zo nee, hoe verklaart u signalen dat dit wel zo is?
Ja. Het potstalsysteem staat niet als huisvestingsysteem in bijlage 1 van de Rav. Het valt in de categorie overige huisvestingssystemen (A 1.100). Sinds de invoering van het Besluit emissiearme huisvesting (Beh) in 2015 mag dit stalsysteem niet meer worden gebouwd, omdat de ammoniakemissie te hoog is en daarmee niet voldoet aan de maximale emissiewaarde.
Wel is er een alternatief voor de potstal ontwikkeld, de zogenaamde vrijloopstal. De vrijloopstal is een stal waarbij gebruik wordt gemaakt van een strooiselbodem en waarin een melkkoe meer dan 10 vierkante meter per dier aan leefruimte heeft. De vrijloopstal kan wel worden toegepast, omdat in het Besluit emissiearme huisvesting (Beh) in artikel 2 lid 2 onder a is bepaald dat het Beh niet van toepassing is op vrijloopstallen. De signalen dat de vrijloopstal wel in de bijlage van de Rav staat, hebben hier waarschijnlijk mee te maken. Een vrijloopstal die ook een proefstalstatus heeft, kan in aanmerking komen voor MIA en/of VAMIL. Zie ook het antwoord op vraag 2.
In hoeverre houdt de MDV rekening met biologisch-dynamische bedrijfsvoering waarbij bijvoorbeeld schoolklassen elke dag door te stal lopen, vogels in en uit vliegen en de koeien ook vrije uitloop hebben?
Het is mogelijk een stal met een biologisch-dynamische bedrijfsvoering te certificeren in het kader van de MDV. Hierbij dient voldaan te worden aan de voorwaarden voor de duurzaamheidsthema’s die in de deelmaatlatten van de MDV zijn vastgelegd.
Welk ander subsidie-instrumentarium is er volgens u beschikbaar waarmee de bouw van poststallen bevorderd wordt?
Er is geen ander rijkssubsidie-instrumentarium waarmee investeringen in potstallen worden ondersteund.
Zijn er, behalve potstallen nog andere staltypes (in ontwikkeling) waarbij de dunne en dikke fractie wordt gescheiden? Indien dat het geval is, wordt de toepassing van deze types (financieel) gesteund?
In potstallen en in de vrijloopstallen wordt dikke en dunne mest niet gescheiden.
In de MDV voor de melkveehouderij, vleeskalverhouderij en vleesvarkenshouderij zijn stalsystemen opgenomen waarbij de dunne en dikke mest wordt gescheiden. Deze systemen komen in aanmerking voor de MIA en/of VAMIL als aan de voorwaarden wordt voldaan. Voor innovatieve emissiearme stalsystemen met mestscheiding kan een beroep worden gedaan op de proefstalstatus in het kader van de Rav en is ondersteuning via de MIA en VAMIL mogelijk.
Het bericht 'Minister ontkent vertraging en onzekerheid rehabilitatie CITGO-raffinaderij' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Minister ontkent vertraging en onzekerheid rehabilitatie CITGO-raffinaderij»?1
Ja.
In hoeverre is het bericht dat de heropening van de CITGO-raffinaderij vertraagd waar?
Ook ik heb uit de media vernomen dat er sprake is van een vertraging in de heropening van de raffinaderij met enkele maanden.
Welke invloed heeft de vertraging of een eventuele vertraging van de opening die gepland staat voor 2018 op de financiële staat van Aruba?
Een vertraging in de heropening heeft mogelijk een verminderde economische groei en/of (belasting)inkomsten voor het land Aruba tot gevolg. De regering van Aruba zal met deze financiële gevolgen rekening moeten houden in de begroting van 2018 en voor zover nodig latere jaren. Het College Aruba financieel toezicht zal deze begroting toetsen aan de hand van de geldende begrotingsnormen en hierover advies uitbrengen.
Welke risico's heeft de vertraging of een eventuele vertraging voor de staatsschuld, de werkeloosheidscijfers en het contract met CITGO voor 25 jaar?
Cijfers over de gevolgen voor werkgelegenheid zijn mij niet bekend. Zie verder het antwoord op vraag 3.
In hoeverre heeft de (mogelijke) vertraging van de heropening van de CITGO-raffinaderij invloed op Nederland?
Een eventuele vertraging van de heropening van de CITGO-raffinaderij heeft geen invloed op Nederland.
De hoge werklast van huisartsen |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bereid om te onderzoeken in hoeverre de toenemende ambulantisering van de ouderenzorg heeft geleid tot een verzwaring van de werklast van huisartsen? Zo ja, wanneer wilt u dit onderzoek verrichten? Zo nee, waarom niet?
Het NIVEL heeft in opdracht van de LHV en VWS onderzoek gedaan naar de effecten van de stelselwijzigingen in 2015 op de tijd die huisartsen nodig hebben om zorg te bieden aan ouderen (70+). Deze heb ik u op 18 april 2017 toegestuurd (Kamerstuk 33 578, nr. 40). Daaruit blijkt dat de tijd die huisartsen besteden aan ouderen (70+) is toegenomen. Tegelijkertijd blijkt uit een aanvullende enquête dat huisartsen ervaren dat zij sinds de overhevelingen beter in staat zijn adequate zorg te leveren voor ouderen.
Bent u het met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) eens dat huisartsen voldoende tijd en ruimte moeten hebben met hun patiënt om goede zorg te kunnen leveren en dus minder patiënten per praktijk moeten hebben?1
Huisartsen moeten goede zorg kunnen leveren. Daarom krijgen huisartsen net als in voorgaande jaren ook in 2018 extra groeiruimte in het budgettaire kader ten opzichte van andere sectoren. Hiermee kunnen zij de toenemende druk op de huisartsenpraktijk opvangen. Er zijn verschillende manieren om de zorg adequaat in te richten en zo de toenemende druk op te vangen. Dit kan door de samenwerking te zoeken met andere zorgaanbieders in de eerste lijn of door meer ondersteuning in te zetten in de praktijk. Ook kan er extra tijd voor de patiënt vrij worden gemaakt – zoals in de pilot in de uitzending van nieuwsuur op 2 mei aangegeven – door minder consulten met de zorgverzekeraar af te spreken. De huidige regelgeving en de extra financiële middelen bieden deze mogelijkheden. Het is aan de zorgverzekeraars en de huisartsen welke afspraken zij hierover maken.
Bent u bereid de onderzoeksresultaten van de twee pilots van Zorgverzekeraar VGZ, waaruit naar voren komt dat wanneer de huisarts 15 minuten in plaats van 10 minuten per patiënt heeft het aantal verwijzingen daalt met 5 tot 6 procent, met de Kamer te delen? Wat gaat u doen met deze uitkomsten?
Het is aan VGZ om te kiezen of zij dergelijke onderzoeksresultaten willen delen. Indien VGZ ervoor kiest om de resultaten te delen, kunnen andere zorgaanbieders en zorgverzekeraars bezien of ze hier een voorbeeld aan willen nemen.
Bent u met huisarts Coenen uit de Nieuwsuur-uitzending eens dat door meer tijd voor de patiënt, onnodige doorverwijzingen kunnen worden voorkomen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit verwezenlijkt kan worden?
Er lopen in Nederland verschillende pilots om te kijken of het aantal onnodige doorverwijzingen kan worden teruggedrongen en de kwaliteit van de zorg kan worden verhoogd. Hier zit een aantal veelbelovende projecten bij zoals bijvoorbeeld de pilot «Eenmalige consultatie medisch specialist» in Twente, het project «Kwaliteit als Medicijn» in Gorinchem en zeker ook de pilots van VGZ ten aanzien van de duur van een consult. Zoals ik eerder ook heb aangegeven kan meer tijd voor de patiënt en het bieden van adequate zorg op meerdere manieren worden bewerkstelligd. De huidige regelgeving en bekostiging, en de extra financiële middelen bieden deze mogelijkheden. Het is aan de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder welke afspraken zij hierover maken, zoals nu in veel pilots ook al gebeurt.
Wat is uw reactie op het pleidooi van Nienke Nieuwenhuizen, voorzitter Verenso en specialist ouderenzorg, om meer oudergeneeskundigen in te zetten in de wijk en huisartsenpraktijken? Hoe gaat u deze inzet van ouderspecialisten bevorderen?
Ik zie grote toegevoegde waarde van specialisten ouderengeneeskunde bij de zorg voor ouderen in de wijk. Om de inzet van de specialist ouderengeneeskunde te stimuleren zijn daarom de mogelijkheden voor de inzet van deze specialist ouderengeneeskunde onder de tijdelijke subsidieregeling extramurale zorg verruimd. Deze hoeft niet meer in dienst te zijn van een instelling om door een zorgkantoor gecontracteerd te kunnen worden.
Wat vindt u ervan dat in 2016 139 miljoen euro overbleef van het huisartsenbudget, terwijl dit geld goed gebruikt kan worden om de werklast van huisartsen omlaag te brengen? Bent u bereid hierover met de zorgverzekeraars in gesprek te gaan? Kunt u dit toelichten?2
Op 1 juni hebben de LHV, InEen, ZN, de patiëntenfederatie en het Ministerie van VWS samen het bestuurlijk akkoord huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg 2018 getekend. Hierin wordt door alle partijen erkend dat de zorgvraag die op de huisartsen afkomt toeneemt. Partijen spreken het voornemen uit om in de huisartsenzorg en de organisatiekracht van de eerste lijn te investeren om de toenemende vraag te beantwoorden en de samenwerking te bevorderen.
Bent u het eens met de LHV dat meer substitutie alleen mogelijk is als er wordt geïnvesteerd in meer dokters en ondersteunend personeel, voldoende ruimte en meer tijd voor de patiënt? Gaat u ervoor zorgen dat deze extra investeringen plaatsvinden?3
Om substitutie van de tweede lijn naar de eerste lijn mogelijk te maken is voldoende capaciteit in de eerste lijn nodig. In het bestuurlijk akkoord huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg en in het bestuurlijk akkoord medisch specialistische zorg is voor 2018 extra budgettaire ruimte gereserveerd van maximaal € 75 miljoen voor substitutie. Binnen deze € 75 miljoen kunnen afspraken worden gemaakt over de zorg die verplaatst wordt, maar ook over de capaciteit die daarvoor nodig is. Het is aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om daar afspraken over te maken. Op basis van de contractueel vastgelegde afspraken over daadwerkelijke verschuivingen van zorg van tweede naar eerste lijn, zal het budgettair kader huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg worden verhoogd met een gelijktijdige en identieke verlaging van genoemde reservering in het budgettair kader voor de medisch specialistische zorg met een maximum van € 75 miljoen.
Daarnaast heb ik besloten het advies van het Capaciteitsorgaan om het aantal opleidingsplekken voor huisartsen naar beneden bij te stellen niet te volgen. Ik kies ervoor het aantal beschikbare opleidingsplekken voor 2018 stabiel te houden op 750.
Het bericht dat er studenten zijn die twee opleidingen volgen, maar geen twee diploma’s ontvangen |
|
Frank Futselaar |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u het feit dat studenten soms geen tweede diploma kunnen krijgen voor een tweede specialisatie, omdat ze beide onder dezelfde masteropleiding vallen?1
Bij een succesvolle afronding van een opleiding ontvangt de student één getuigschrift, inclusief een diplomasupplement waarop de gevolgde vakken staan aangegeven. Dit is zo opgenomen in de wet. Specialisaties of tracks zijn, zowel bij bachelor- als bij masterstudies, altijd onderdeel van een opleiding, waarbij er ook een duidelijk verwantschap moet zijn tussen de tracks en de opleiding. Het volgen van een tweede specialisatie is zichtbaar op het diplomasupplement. Door middel van dit diplomasupplement, dat wordt afgegeven volgens het Europees overeengekomen standaardformat, blijft de positionering van de student op de onderwijs- en arbeidsmarkt gewaarborgd en transparant.
Instellingen mogen – binnen de kaders van macrodoelmatigheid en accreditatie – zelf besluiten of zij een brede of een smalle opleiding aanbieden. Deze differentiatie in het opleidingsaanbod maakt het mogelijk om tegemoet te komen aan de grote diversiteit in de studentenpopulatie en draagt eraan bij dat elke student het onderwijs kan volgen dat bij hem of haar past. Een brede bachelor vergemakkelijkt de studiekeuze voor studenten die nog niet weten welke studie goed aansluit bij hun beroepsinteresse en vermindert de kans op switchen, doordat studenten zelf een accent of route kunnen kiezen binnen hun bacheloropleiding.
Voor studenten is van belang dat zij van tevoren weten waar ze aan toe zijn. Als studenten verschillende tracks willen volgen binnen dezelfde opleiding, moet het voor de student duidelijk zijn dat het hier gaat om één opleiding, één inschrijving binnen dezelfde opleiding en één getuigschrift. Instellingen zijn daarom verplicht duidelijk te zijn over het onderscheid tussen opleiding en tracks.
Deelt u de mening dat dit onwenselijk is, zeker als er geen of nauwelijks sprake is van overlap in het aanbod van vakken?
Nee, dat deel ik niet. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Weet u hoeveel studenten in een vergelijkbare situatie verkeren, zoals geschetst in het artikel? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb geen signaal dat hierover bij studenten op grote schaal onduidelijkheid bestaat.
Vindt u het gewenst dat er instellingen zijn die specialisaties (tracks) in de masters aan studiekiezers presenteren als losstaande programma’s, ondanks dat dit in de praktijk leidt tot slechts één diploma? In hoeverre is er hier nog sprake van het «waarborgen van de transparantie van het opleidingsaanbod», dat «het te allen tijde duidelijk moet zijn voor studenten waartoe een opleiding opleidt» en «dat het verschil tussen de track en hoofdopleiding duidelijk moet zijn en dat het niet te ver uit elkaar mag lopen» zoals u stelt in uw brief?2 Wanneer wordt wat u betreft de grens overschreden?
Instellingen zijn verplicht helder en transparant te zijn over hun opleidingsaanbod, waarbij er duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de opleidingen en de tracks. Ik heb geen signalen dat dit momenteel niet het geval is. De NVAO kijkt bij de accreditatieprocedure of tracks voldoende gerelateerd zijn aan de opleiding. Zie verder ook het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO), dat «studenten niet de dupe mogen worden van de administratieve problemen van de instelling»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is een misverstand dat het hier gaat om administratieve problemen. Het is een bewuste keuzemogelijkheid voor instellingen om te kiezen voor het aanbieden van brede, dan wel smalle opleidingen. Wel moet het duidelijk zijn voor de student om wat voor opleiding het gaat. Studenten moeten, voorafgaand aan hun studiekeuze, weten waar ze aan toe zijn en wat ze kunnen verwachten tijdens en na hun studie. Instellingen hebben hierbij de taak om dit helder en duidelijk te communiceren.
Is er in de geschetste gevallen sprake van dat instellingen het opzetten van tracks soms als manier zien om het macrodoelmatigheidsbeleid te omzeilen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb hierboven aangegeven dat instellingen de vrijheid hebben te kiezen voor het aanbieden van brede, dan wel smalle opleidingen. In de Kamerbrief over het toekomstig macrodoelmatigheidsbeleid3 heb ik aangegeven dat voldoende ruimte voor vernieuwing van groot belang is, om in te kunnen springen op de steeds snellere ontwikkelingen in de maatschappij, wetenschap en arbeidsmarkt. Het kunnen starten van tracks draagt hieraan bij. Tegelijkertijd heb ik in de Kamerbrief over macrodoelmatigheid aangegeven dat het starten van tracks niet gebruikt moet worden om bijvoorbeeld het macrodoelmatigheidsbeleid te omzeilen. Het starten van een nieuwe track moet wel passen bij de opleiding waar deze wordt gestart, zodat het niet ten koste gaat van de overzichtelijkheid en transparantie van het aanbod en van macrodoelmatigheid in zijn algemeenheid. Zoals ik in deze brief aangaf, zal ik de komende periode laten onderzoeken hoe instellingen hiermee omgaan en dat ik zonodig met instellingen hierover het gesprek zal aangaan.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat studenten soms niet kunnen deelnemen aan het afsluitende tentamen van twee specialisaties, omdat het nu niet mogelijk is twee keer een mastergraad te verlenen?
Het is een misverstand dat studenten niet kunnen deelnemen aan het afsluitende tentamen van twee specialisaties. Als de student ingeschreven is bij de opleiding, mag de student alle vakken volgen en deelnemen aan de tentamens hiervan. Per opleiding kan maar één getuigschrift worden afgegeven, zie ook het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid mogelijkheden te onderzoeken waarmee dit probleem wordt opgelost en daarbij onder andere te kijken naar het door de ISO voorgestelde variant om «afstudeervarianten vast te leggen in het overheidsregister van opleidingen, bijvoorbeeld onder toevoeging van een letter (A, B of C)»? Kunt u de Kamer daarover zo snel mogelijk informeren?
Eerder heb ik de Eerste Kamer toegezegd4 dat ik zal kijken of de publieksvriendelijkheid van het Centraal register opleidingen hoger onderwijs (CROHO) verbeterd kan worden, omdat het van belang is voor studenten, werkgevers en anderen dat de informatie in het CROHO goed zichtbaar is. Op dit moment is OCW bezig met een traject om het CROHO te moderniseren. In dat kader zal OCW samen met de instellingen bezien of het zinvol is om in het register aanvullende informatie op te nemen.
Het onterecht afwijzen van bevingsschades rond Emmen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Commissie kraakt afwijzen bevingsschades door Witteveen+Bos»?1
Ja.
Klopt het dat de Kamer niet geïnformeerd is over de conclusies van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb)? Wie waren op de hoogte van de brief van de Tcbb? Bent u bereid om de brief van de Tcbb alsnog naar de Kamer te sturen?
In bovenstaande heb ik beschreven welke route ik heb gevolgd in het kader van hoor en wederhoor. Bijgesloten treft u de review van de Tcbb aan.2
Wat is uw reactie op de kritiek van de Tcbb op de conclusies van advies- en ingenieursbureau Witteveen+Bos? Wat vindt u van de conclusie dat de gebruikte onderzoeksmethode onvoldoende geschikt is voor de beoordeling of de individuele schades in de verschillende woningen zijn veroorzaakt door een aardbeving? Wat vindt u van de constatering van de Tcbb dat de eindconclusie, dat geen sprake is van aardbevingsschade, «onvoldoende onderbouwd en mogelijk in een aantal individuele gevallen niet juist» is?
Ik neem haar conclusies zeer serieus en zal zoals hierboven al aangegeven samen met de Tcbb bekijken hoe vorm gegeven kan worden aan een verbeterd protocol voor schadeafhandeling, dat als richtlijn kan dienen voor de partijen, die de schade mogelijk veroorzaakt hebben.
Deelt u de mening dat het categoraal afwijzen van schadeclaims geen recht doet aan de individuele schades en dat bovendien niet uit te sluiten valt dat de schade is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten?
Ik volg hierbij de aanbevelingen van de Tcbb. Wel is het van belang daarbij te vermelden dat ingenieursbureau Witteveen+Bos de schades in Emmen gedetailleerd heeft onderzocht, in kaart heeft gebracht en heeft beoordeeld. Witteveen+Bos geeft hierbij aan dat rekening is gehouden met de specifieke omstandigheden van elke woning en de specifieke omgevingskenmerken. Witteveen+Bos stelt dat het onderzoek dat is uitgevoerd in niets afwijkt van het voorstel tot vervolgacties door de Tcbb. Witteveen+Bos heeft daarnaast als aanvulling hierop een reikwijdte studie gedaan en een data-analyse uitgevoerd ter validatie. Per woning zijn specifieke expertise rapportages opgesteld en aangeleverd.
Hoeveel mensen hebben op basis van de uitkomsten van dit onvoldoende onderbouwde rapport een voucher van € 1.500 geaccepteerd, waarbij ze afstand moesten doen van hun recht om de NAM aansprakelijk te stellen?
Het aanbod van NAM om tot een maximum van € 1.500 schade te laten herstellen heeft betrekking op schades die in Groningen onder het oude schadeprotocol zijn gemeld. Het aanbod is bedoeld om straks met een «schone lei» te kunnen starten met het nieuwe schadeprotocol. Het schadeprotocol heeft dus betrekking op de afhandeling van schade aan gebouwen als gevolg van beweging van de bodem door gaswinning uit het Groningenveld en niet op de schades in Emmen, die het onderwerp zijn van uw vraag.
Bent u bereid de aanbevelingen van de Tcbb op te volgen, zoals het doen van nader onderzoek, in het bijzonder onderzoek door schade-experts naar de specifieke omstandigheden bij individuele woningen?
De Mijnbouwwet biedt juist in dit soort situaties aan de gedupeerde de mogelijkheid om de Tcbb in te schakelen voor een «second opinion». Dit kan alleen als de schade eerst bij de NAM is gemeld en de gedupeerde het niet eens is met de conclusies van NAM over de oorzaak van de schade of de hoogte van de schade. De Tcbb bestaat uit experts, die opnieuw de schadeclaim bekijken en op basis daarvan de mogelijke oorzaak en indien nodig de hoogte van het schadebedrag in kaart brengen. NAM houdt zich aan de uitspraak van de Tcbb.
Wat vindt u van de suggestie van het laten uitvoeren van contra-expertises als gedupeerden het niet eens zijn met de beslissing over hun schade? Bent u bereid om die mogelijkheid aan bewoners te bieden, inclusief de mogelijkheid om een arbitrageprocedure te starten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om ook contra-expertises mogelijk te maken voor gedupeerden bij de afwijzing door advies- en ingenieursbureau Witteveen+Bos van 1.634 schadeclaims in de buitengebieden van Groningen en Noord-Drenthe?
Over de uitkomsten van het onderzoek naar schademeldingen in het gebied buiten de voormalige schadecontour van het Groningenveld heb ik uw Kamer geïnformeerd bij brief van 13 april jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 330). In deze brief heb ik reeds toegelicht dat bewoners met schade die onder de oude procedure is gemeld, ervoor kunnen kiezen om deze procedure verder te doorlopen, inclusief de mogelijkheid voor een second opinion en een gang naar de arbiter. Dit geldt dus ook voor de 1.634 gevallen waar uw vraag betrekking op heeft.
Daarnaast geldt in heel Nederland dat iedere burger op grond van de Mijnbouwwet de mogelijkheid heeft om de Tcbb in te schakelen (zie ook het antwoord op vraag 6).
De internetconsultatie rondom het wetsvoorstel beroepenregulering |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de datum voor opening van de internetconsultatie rondom het wetsvoorstel beroepenregulering, zoals aangegeven in uw brief van...... niet is gehaald conform de voorgestelde tijdperiode (het najaar van 2016)? Kunt u de toelichten waarom dit niet is gebeurd? Welke stappen bent u voornemens te zetten om dit alsnog in gang te zetten?1
Met de brief2 van 13 december 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn voornemen voorjaar 2017 een wetsontwerp over beroepenregulering in internetconsultatie te brengen. Het wetsontwerp heeft betrekking op beroepenregulering in de gezondheidszorg en beslaat de volgende onderwerpen: invoering van het beroep van orthopedagoog-generalist en het beroep van regieverpleegkundige in de Wet BIG, het actualiseren van het deskundigheidsgebied van de verpleegkundige, het uitbreiden van de eisen tot herregistratie en tot slot het actualiseren van de deskundigheidsgebieden van de apotheker, de psychotherapeut en de gezondheidszorgpsycholoog. Omdat deze wijzigingen op een zeer grote groep van invloed zijn, staat zorgvuldigheid voorop. Dat is dan ook de reden dat ik de komende maanden wil gebruiken om uitgangspunten bij de sector te sonderen. Vervolgens zal ik het wetsontwerp aanscherpen en in internetconsultatie brengen.
Deelt u de constatering dat implementatie van de twee beroepsprofielen voor verpleegkundigen op MBO- en op HBO (Bachelor) niveau, die aan u zijn overhandigd in januari 2016, wenselijk is? Zo ja, hoe ver staat het met de implementatie van deze profielen? Zo nee, waarom niet
Ja. Dit is dan ook de reden dat ik, na overhandiging van het rapport toekomstbestendige beroepen in de verpleging en verzorging3, ben gestart met het schrijven van dit wetsvoorstel rondom de beroepenregulering. Daarnaast zie ik dat de sector ook gestart is met verschillende initiatieven om de implementatie van de beroepsprofielen te bewerkstelligen. Zo is het hbo-onderwijs gestart met het opleiden van studenten volgens het nieuwe opleidingsprofiel Bachelor Nursing 2020 en zijn verschillende ziekenhuizen gestart met proeftuinen om het onderscheid de mbo- en hbo-opgeleide verpleegkundigen ook in de praktijk te implementeren.
Op welke wijze wordt het advies van Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)(1090066–160865-MEVA) over de zelfstandige bevoegdheden van de bachelor opgeleide verpleegkundige overgenomen bij de wijzigingen van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (wet BIG)? Op welke wijze wordt deze groep verpleegkundigen in twee beroepstitels geregistreerd? Kunt u aangegeven hoe de overgangsregeling er uit komt te zien? Wanneer komt u met deze overgangsregeling?
In het wetsvoorstel rondom de beroepenregulering zal worden ingegaan op o.a. de verschillende beroepstitels, de deskundigheidsgebieden en de overgangsregeling voor de huidige groep BIG-geregistreerde verpleegkundigen. Zoals hierboven vermeld, streef ik er naar om onze uitgangspunten bestuurlijk te sonderen en vervolgens in internetconsultatie te brengen.
Wat gaat er gebeuren met de in-service opgeleide verpleegkundigen die veelal een vervolgopleiding op HBO niveau hebben gevolgd? Welke beroepstitels krijgen de verpleegkundigen op zowel MBO als HBO niveau?
Zie antwoord vraag 3.
De verdubbeling van het aantal datalekken door ziekenhuizen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Nog veel datalekken in ziekenhuizen»?1
Patiënten moeten er op kunnen vertrouwen dat de bescherming van medische informatie is gewaarborgd door de zorginstellingen. Ziekenhuizen dienen zelf zorg te dragen voor passende technische en organisatorische maatregelen om datalekken te voorkomen. Naar aanleiding van het PBLQ rapport2 over beveiliging van patiëntgegevens ben ik gestart met het opstellen van een «Actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens» (zoals aangegeven in mijn brief van 15 december 20163). VWS stelt samen met de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), GGZ Nederland en Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN) dit actieplan op. De activiteiten uit het plan moeten leiden tot een structurele verbeteringen in de dagelijkse werkpraktijk bij ziekenhuizen voor wat betreft informatiebeveiliging en privacybescherming daadwerkelijk verbeteren. Het streven is om het actieplan voor de zomer naar de Tweede Kamer te verzenden. Informatiebeveiliging is een doorlopend punt van aandacht en is een onderwerp waar alle partijen zich voor moeten blijven inzetten.
Hoe verklaart u de verdubbeling van het aantal datalekken bij ziekenhuizen?
Ik heb begrepen dat de Autoriteit Persoonsgegevens in 2016 in totaal 451 meldingen van datalekken bij ziekenhuizen heeft ontvangen. In het eerste kwartaal van 2017 kreeg de Autoriteit Persoonsgegevens 161 meldingen van ziekenhuizen. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te verklaren wat de oorzaken zijn van de groei van het aantal datalekken.
Overigens hebben om de awareness te vergroten de Autoriteit Persoonsgegevens en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in maart 2016 per brief4 en later ook in verschillende gesprekken de ziekenhuizen geïnformeerd over en geattendeerd op de meldplicht datalekken. Ook hebben de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en de Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN) met verschillende communicatiemiddelen hun leden gewezen op de meldplicht datalekken.
Deelt u de mening dat medische gegevens uiterst gevoelige informatie bevatten die nooit in verkeerde handen mogen vallen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u optreden tegen menselijke fouten, nonchalance en nalatigheid, waarover de meeste meldingen gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Valt het verliezen van een usb-stick met medische gegevens of het sturen van een medisch dossier naar een verkeerd adres onder ernstige nalatigheid? Zo nee, waarom niet?
Onder «het gevolg van ernstig verwijtbare nalatigheid» wordt verstaan (Kamerstuk 33 662, nr. 16): de overtreding is het gevolg van grof, aanzienlijk onzorgvuldig, onachtzaam dan wel onoordeelkundig handelen.
Of er bij verlies van een USB-stick of het sturen van een medisch dossier naar een verkeerd adres hiervan sprake is hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval en is aan de beoordeling van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Kunt u de mededeling van de voorzitter van de Autoriteit Persoonsgegevens toelichten dat er alleen waarschuwingen kunnen worden gegeven als er medische gegevens op straat komen te liggen?
De AP is een onafhankelijke toezichthouder. Het is niet aan mij om een toelichting te geven op de uitspraken van de voorzitter van de AP.
Na een datalek kan de AP een waarschuwing geven, daarnaast heeft de AP op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de bevoegdheid een boete of een last onder dwangsom opleggen, dit geldt voor alle persoonsgegevens. Voor het opleggen van een boete moet eerst opzet of ernstig verwijtbare nalatigheid worden aangetoond.
Wat is het nut van de verhoging van de boetebevoegdheid van de Autoriteit Persoonsgegevens vorig jaar naar maximaal 900.000 euro, als van deze boetebevoegdheid geen gebruik gemaakt wordt?
Vorig jaar is de boetebevoegdheid van de Autoriteit Persoonsgegevens verhoogd voor telecombedrijven, voor de overige organisaties is dit onveranderd en maximaal € 820.000,–. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te beslissen wanneer deze haar bevoegdheden, waaronder de boetebevoegdheid, inzet.
Welke maatregelen gaat u treffen om het aantal datalekken nog dit jaar drastisch terug te dringen?
Zorgaanbieders zijn op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens zelf verantwoordelijk voor het voldoende nemen van passende technische en organisatorische maatregelen om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking.
Ik ben bereid initiatieven op dit terrein te ondersteunen, zoals ik al doe met het bij vraag 1, 3 en 4 genoemde actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens en met het ondersteunen van de oprichting van de sectorale CERT (Computer Emergency Response Team) voor de zorg, de stichting Z-CERT. De Zorg-CERT is een voorziening om bij cyberincidenten snel in actie te kunnen komen, om detectie te versnellen en kennisdeling over informatiebeveiligingsincidenten te vergroten en hiermee de impact van dergelijke incidenten te beperken.
Het bericht “Oplichtersnetwerk roofde ongestoord tientallen miljoenen” |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving rondom het netwerk dat grote aantallen mensen dupeerde door middel van frauduleuze beleggingsfondsen?1 2
Ja
Kunt u de berichtgeving bevestigen dat een groep mensen jarenlang door middel van beleggingsfondsen particulieren heeft opgelicht? Kunt u een overzicht geven van wat er tot nu toe bekend is over de zaak?
Ik heb kennisgenomen van de publicaties over oplichting door beleggingsfondsen.
Beleggingsfraude is een vorm van fraude waarbij criminelen particulieren ertoe weten te bewegen om grote bedragen geld te beleggen in door hen aangeboden producten. Deze criminelen investeren de ontvangen bedragen vervolgens doorgaans niet of nauwelijks in de beloofde beleggingsproducten, maar wenden de gelden vooral aan voor persoonlijk gewin.
De AFM heeft ten aanzien van een aantal ondernemingen stappen ondernomen. De AFM heeft onderzoek gedaan naar Centurion Vastgoed B.V. (Centurion). Dit heeft ertoe geleid dat de AFM in juli 2014 op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) een last onder dwangsom heeft opgelegd aan Centurion.3 De last onder dwangsom is opgelegd omdat Centurion onjuiste en te weinig informatie heeft verstrekt aan consumenten die obligaties of certificaten (of beide) van Centurion hebben gekocht of mogelijk zouden kopen. De last onder dwangsom hield in dat Centurion de betrokken consument schriftelijk moest informeren over de eventuele zekerheden, over de totaal opgehaalde gelden door Centurion, over de besteding van de inleg van houders van obligaties en certificaten en over de inkomsten van de bedrijfsactiviteiten van Centurion. Deze informatie moest Centurion ook publiceren op haar website. In deze zaak had de AFM een vermoeden van fraude en heeft zij aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie.
Indien het Openbaar Ministerie signalen ontvangt – die kunnen duiden op een dergelijke fraude – van bijvoorbeeld de AFM, DNB, banken of van gedupeerden, onderzoekt zij deze signalen op aanknopingspunten voor strafrechtelijk onderzoek.
Ten aanzien van Centurion Vastgoed BV geldt dat het Openbaar Ministerie strafrechtelijk onderzoek heeft gedaan naar de gang van zaken rondom dit bedrijf en de rechtbank heeft de leidinggevenden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Naar het bedrijf Hollandsche Wind is het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek gestart nadat eind 2016 aangifte werd gedaan door diverse banken. Dit onderzoek loopt nog. Het Openbaar Ministerie heeft in een persbericht laten weten dat het vermoeden bestaat dat sprake is van beleggingsfraude waarbij het fraudebedrag wordt geschat op meer dan 8 miljoen euro. Tevens is bekend gemaakt dat de verdachten vermoedelijk via andere bedrijven nieuwe beleggingsproducten zouden uitgeven. In het persbericht is een e-mailadres opgenomen waar gedupeerden zich kunnen melden.
Hoeveel mensen zijn gedupeerd door het oplichtersnetwerk? Zijn dit allemaal particulieren? Hoe groot is de schade gemiddeld per gedupeerde?
Ik kan geen mededelingen doen over het aantal gedupeerden en de omvang van de schade per individuele zaak.
Wat kunnen gedupeerden doen om nog iets van hun geld terug te zien?
Slachtoffers van beleggingsfraude kunnen aangifte doen bij de politie. Het Openbaar Ministerie spant zich in om slachtoffers zo veel als mogelijk te ondersteunen, onder meer door hen in de gelegenheid te stellen zich als benadeelde partij in de strafzaak te kunnen voegen waardoor zij in die procedure hun schade op de wederpartij kunnen verhalen, door het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte te ontnemen en door ten behoeve van de slachtoffers beslag te leggen op het vermogen van de verdachten. Daarnaast kunnen personen die zijn benadeeld door middel van beleggingsfraude een vordering tot schadevergoeding instellen bij de civiele rechter.
Hoe is het mogelijk dat een beperkte kring van mensen in staat is om meer dan tien jaar lang nietsvermoedende particulieren op te lichten met grofweg dezelfde methode? Heeft er in het verleden onderzoek plaatsgevonden naar dit netwerk, of is volstaan met het vervolgen van individuele casus, zoals Centurion?
De AFM heeft bij vrijgestelde aanbiedingen beperkte bevoegdheden en houdt op basis van de Whc toezicht op de naleving van de Wet oneerlijke handelspraktijken (Wohp). Oneerlijke handelspraktijken zien op onjuiste en te weinig verstrekte informatie aan de consument en zien niet specifiek op oplichting of fraude door ondernemingen. Dit brengt mee dat de AFM alleen bevoegdheden heeft ten aanzien van de informatieverstrekking door de aanbieder aan de belegger en niet direct bij de instelling kan ingrijpen. De AFM spant zich er daarom voor in om mogelijke signalen van fraude bij het OM en/of FIOD kenbaar te maken. In het antwoord op vraag 11 wordt de rol van de AFM nader toegelicht.
Indien het Openbaar Ministerie signalen ontvangt – die kunnen duiden op beleggingsfraude – van bijvoorbeeld de AFM, DNB, banken of van gedupeerden, onderzoekt het Openbaar Ministerie deze signalen op aanknopingspunten voor strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek richt zich ook op eventuele netwerken. Een netwerk is echter niet eenvoudig te traceren aangezien er vaak gebruik wordt gemaakt van stromannen die (nog) niet bekend zijn bij het Openbaar Ministerie. In het geval van Hollandsche Wind bestond er bij het Openbaar Ministerie evenwel het vermoeden dat verdachten via andere bedrijven nieuwe beleggingsproducten zouden uitgeven. Middels een persbericht heeft het Openbaar Ministerie een e-mailadres bekendgemaakt waar gedupeerden zich kunnen melden. Door een actief persbeleid te hanteren met betrekking tot beleggingsfraudeonderzoeken beoogt het Openbaar Ministerie de samenleving te waarschuwen voor de gevaren die gepaard gaan met bedrijven die beleggingsproducten aanbieden en daarbij ongebruikelijk hoge rendementen beloven.
Wat vindt u van de opmerkingen van diverse bronnen van de Gelderlander, die stellen dat de aanpak van deze fraude grotendeels faalt? In 2012 is het Openbaar Ministerie (OM) reeds gewaarschuwd in deze zaak3, waarom is er toen geen actie ondernomen?
Het Openbaar Ministerie heeft genoeg middelen en expertise om financiële fraude en andere witteboordencriminaliteit aan te pakken en treedt adequaat op tegen beleggingsfraude. Binnen het Openbaar Ministerie en politie is de aanpak van fraude prioriteit en wordt deze steeds verder versterkt. Daarbij wordt actief de samenwerking gezocht met private partijen.
Het signaal dat in 2012 is afgegeven is opgevolgd, maar op dat moment kon nog geen fraude vastgesteld worden door het Openbaar Ministerie. Het lag daardoor niet voor de hand om de capaciteit van het Openbaar Ministerie op verdere vervolging te richten.
Het Openbaar Ministerie registreert zaken met betrekking tot beleggingsfraude niet apart en kan daarom niet aangeven hoeveel beleggingsfraudezaken in 2016 zijn opgepakt. Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer eerder berichtte zijn de in de Veiligheidsagenda 2015–2018 afgesproken resultaten met betrekking tot de aanpak van horizontale fraude, inclusief beleggingsfraude in 2015 en 2016 ruimschoots gehaald.
In 2015 zijn vanuit de politie 2077 verdachten van horizontale fraudezaken bij het Openbaar Ministerie ingestroomd. Doelstelling was 1500 verdachten. In 2016 was de doelstelling 1600 verdachten. Het aantal door de politie in 2016 aangeleverde verdachten bedraagt 2794. Daarnaast zijn nog 522 horizontale fraude zaken aangeleverd door de Koninklijke Marechaussee alsmede bijzondere en overige opsporingsdiensten.
Hebben de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) en het OM genoeg middelen en expertise om financiële fraude en andere witteboordencriminaliteit aan te pakken? Wat is de omvang van beleggingsfraude in Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Welke eisen worden gesteld aan beleggingsfondsen om particulieren te beschermen, en in hoeverre voldoen deze eisen? Meer in het bijzonder: welke regels gelden er voor reclame maken voor beleggingsfondsen die gericht zijn op particulieren? Gelden deze regels ook voor alternatieve promotiemogelijkheden, zoals gesponsorde interviews? Welke regels gelden er voor het telefonisch benaderen van mogelijke investeerders?
Het artikel in de Gelderlander gaat over effecten (obligaties en aandelen) die niet zijn gestructureerd als een beleggingsfonds. Dit betekent dat de regels die gelden voor beleggingsinstellingen niet van toepassing zijn. Ten aanzien van aanbiedingen van effecten aan het publiek geldt dat alle reclame-uitingen aan een aantal regels moet voldoen. Deze regels gelden voor iedere vorm van informatieverstrekking die dient ter aanprijzing van of een wervend karakter kent ter zake van een bepaalde financiële dienst of een bepaald financieel product. Dit betekent dat de regels ook van toepassing zijn op alternatieve manieren van reclame, zoals reclame via interviews of via telefonische gesprekken.
Een reclame-uiting dient als zodanig herkenbaar te zijn. De reclame-uiting mag geen informatie bevatten die onjuist of misleidend is en de informatie dient in overeenstemming te zijn met de informatie in het prospectus. Verder dient de aanbieder van effecten ervoor zorg te dragen dat in de reclame-uiting wordt vermeld of er een prospectus algemeen verkrijgbaar is of wordt gesteld en, als dit het geval is, waar het prospectus verkregen kan worden.
Wat gaat u doen om de bescherming van particulieren tegen dit soort oplichters te verbeteren?
De aanpak van fraude, ook van beleggingsfraude, is een zaak van alle betrokken partijen: burgers, bedrijven en andere private en publieke partijen. In de eerste plaats is het van belang dat burgers zelf alert zijn en zich steeds goed informeren. Dit geldt ook voor potentiële beleggers. Zij moeten zich bewust zijn van de risico’s van beleggen en zelf goed onderzoek doen naar de achtergrond van aanbieders. De bescherming van beleggers moet worden bezien in het licht van een breder handhavingskader van het Openbaar Ministerie, toezicht, handhaving en publieksvoorlichting door de toezichthouders AFM en/of DNB tot waarschuwingen van bijvoorbeeld de Fraudehelpdesk of de Kamer van Koophandel.
Zo zijn aanbieders van effecten verplicht om wettelijk voorgeschreven informatie aan (potentiële) beleggers te verstrekken. De AFM ziet toe op de naleving van deze informatieplichten. Wanneer de AFM in de uitoefening van het toezicht oplichting of fraude vermoedt zal altijd met FIOD en/of het Openbaar Ministerie in overleg worden getreden, zoals in de Centurion zaak is gebeurd.
Om de consument bewuster te maken van de risico’s van beleggen onderneemt de AFM verschillende acties. De AFM waarschuwt consumenten in generieke zin voor malafide partijen in de vrijgestelde beleggingsmarkt, maar waarschuwt geregeld ook voor specifieke mogelijke malafide partijen5. Ook wijst de AFM consumenten op de risico’s van beleggen, bijvoorbeeld door middel van een checklist beleggen in obligaties op haar website. Recentelijk heeft de AFM via de consumentennieuwsbrief en via Facebook aandacht besteed aan vrijgestelde beleggingen6.
Bovendien wordt onder coördinatie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie door publieke en private partijen samengewerkt aan effectieve barrières met als doel het de fraudeur zo moeilijk mogelijk te maken. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft daartoe onder andere afspraken gemaakt binnen het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing. Tot slot is de aanpak van fraude, inclusief beleggingsfraude, een prioriteit in de Veiligheidsagenda 2015–2018 en zijn over de aanpak daarvan afspraken gemaakt met de politie.
In hoeverre zijn ouderen extra kwetsbaar voor deze manier van oplichting? Wat wordt er reeds gedaan en wat gaat u doen om ouderen meer weerbaar te maken tegen oplichters?
Het is voorstelbaar dat fraudeurs zich richten op kwetsbare slachtoffers. Daarom ligt in algemene zin binnen de aanpak van fraude de focus onder andere op kwetsbare slachtoffers, zoals senioren. Binnen het Ministerie van Veiligheid en Justitie wordt een actief preventiebeleid uitgevoerd met het oog op kwetsbare slachtoffers van fraude, zoals senioren.
Heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) genoeg middelen en expertise om fraude met beleggingsfondsen aan te pakken? Knellen de toezichtsgrenzen?
De AFM ziet toe dat bij het aanbieden van effecten een goedgekeurd prospectus verkrijgbaar wordt gesteld. Een goedgekeurd prospectus bevat alle essentiële informatie om een besluit te kunnen nemen over de aanbieding. De AFM heeft geen wettelijke mogelijkheden om te controleren of deze informatie overeenkomt met de feitelijke situatie bij de aanbieder. Het is de verantwoordelijkheid van de aanbieder om geen informatie in het prospectus op te nemen die onjuist is. Dat een prospectus is goedgekeurd door de AFM betekent niet dat de aanbieder betrouwbaar is en dat de rendementen die beloofd worden ook daadwerkelijk behaald zullen worden. De goedkeuring van het prospectus door de AFM is dan ook geen keurmerk voor de belegging die wordt aangeboden.
Bij aanbiedingen die minder dan € 2,5 miljoen bedragen, bij aanbiedingen aan minder dan 150 personen en bij aanbiedingen van effecten die een nominale waarde hebben van tenminste € 100.000 per effect geldt dat geen prospectus algemeen verkrijgbaar wordt gesteld dat is goedgekeurd door de AFM en dat de aanbieding niet onder toezicht staat van de AFM. Indien hiervan sprake is ziet de AFM er op toe dat de vrijstellingsvermelding is vermeld op de informatievoorziening van de aanbieder, zodat de consument weet dat de aanbieding buiten regulier toezicht van de AFM staat. De AFM houdt bij vrijgestelde aanbiedingen op basis van de Whc toezicht op de naleving van de Wohp. Oneerlijke handelspraktijken zien op onjuiste en te weinig verstrekte informatie aan de consument en zien niet specifiek op oplichting of fraude door ondernemingen. Dit brengt mee dat de AFM alleen bevoegdheden heeft ten aanzien van de informatieverstrekking door de aanbieder aan de belegger.
De hiervoor genoemde vrijstellingsdrempel van € 2,5 miljoen zal naar verwachting in de tweede helft van 2017 worden verhoogd naar € 5 miljoen onder gelijktijdige invoering van een meldplicht en minimum informatievereisten. Dit heb ik toegezegd in een algemeen overleg met de leden van de vaste commissie voor Financiën van 4 februari 2016. Door invoering van de meldplicht krijgt de AFM een overzicht van uitgevende instellingen die gebruik maken van de vrijstelling en kan zij eerder inspelen op mogelijke onjuiste of misleidende informatieverstrekking door die partijen. Indien de AFM verneemt dat een partij een vrijgestelde aanbieding doet, terwijl zij zich niet bij de AFM heeft gemeld, kan dit voor de AFM bovendien een dringende reden zijn om onderzoek bij deze partij te doen. Dit maakt het voor malafide partijen moeilijker om buiten het zicht van de AFM te blijven dan thans het geval is.
Het toezicht van de AFM is risicogestuurd. Dit betekent dat de AFM over het algemeen haar toezichtsinspanningen baseert op ontvangen signalen en monitoring van de markt. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de soort propositie en of personen eerder betrokken zijn geweest bij aanbiedingen. Dit is ook het geval bij het toezicht op vrijgestelde aanbiedingen van effecten op grond van de Whc. Een monitoring van de markt kan er toe leiden dat de AFM op onregelmatigheden stuit en handhavend optreedt. Zo heeft de AFM wanneer de gelden door de aanbieder anders worden besteed dan aan de belegger is beloofd, de bevoegdheid door middel van een aanwijzing of last onder dwangsom de aanbieder te verplichten om dit aan de belegger mee te delen. De AFM kan ook een bestuurlijke boete opleggen. Hiernaast kan de AFM een openbare waarschuwing publiceren. De AFM heeft in een aantal gevallen op grond van de Whc opgetreden, zoals bij Centurion. Verder heeft de AFM in het verleden vaker op grond van de Whc opgetreden.7 Wanneer de AFM oplichting of fraude vermoedt zal altijd met FIOD en Openbaar Ministerie in overleg worden getreden. Hiervan was bijvoorbeeld sprake in de Centurion zaak.
Ten slotte onderneemt de AFM verschillende acties om de consument bewuster te maken van de risico’s van beleggen. De AFM waarschuwt consumenten in generieke zin voor malafide partijen in de vrijgestelde beleggingsmarkt, maar waarschuwt geregeld ook voor specifieke mogelijke malafide partijen8. Ook wijst de AFM consumenten op de risico’s van beleggen, bijvoorbeeld door middel van een checklist beleggen in obligaties op haar website.9Recentelijk heeft de AFM via de consumentennieuwsbrief en via Facebook aandacht besteed aan vrijgestelde beleggingen.10
Welke rol hebben banken bij het signaleren van fraude met beleggingsfondsen?
Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) zijn banken verplicht om onderzoek te verrichten naar hun cliënten. Daarnaast verplicht de Wwft tot het melden van ongebruikelijke transacties bij de Financiële inlichtingen eenheid (FIU). Voor de naleving van deze verplichtingen is het noodzakelijk dat banken informatie vergaren over hun cliënten en dat zij de transacties van hun cliënten monitoren. Hierbij kunnen banken fraude detecteren, bijvoorbeeld aan de hand van mutaties op een bankrekening die door een frauduleuze partij wordt aangehouden. Omdat fraude doorgaans wordt vormgegeven met gelegitimeerde transacties, is het voor banken niet eenvoudig om signalen van fraude – bijvoorbeeld met beleggingsfondsen – te detecteren. Ook lopen geldstromen vaak over meerdere rekeningen. Wanneer die bij andere banken of in het buitenland worden aangehouden, heeft een bank daar geen inzicht in. De informatiedeling tussen banken onderling en tussen banken, toezichthouders en opsporingsinstanties is gebonden aan geldende regelgeving met betrekking tot privacy en vertrouwelijkheid. Deze gelden ook op het terrein van bestrijding van beleggingsfraude.
Hoe kan het zo zijn dat jarenlang bekend is dat er oplichters werkzaam zijn, maar dat zij gewoon hun bedrog kunnen voortzetten? Waarom is daar niet tegen opgetreden?
Zie antwoord vraag 5.
De Nederlandse financiering van mobiele (sharia) rechtbanken in Somalië |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat het kabinet een cheque heeft uitgeschreven aan Somalië van 2 miljoen euro voor onder meer het ondersteunen van mobiele rechtbanken?1
Het kabinet heeft op de Londen Conferentie over Somalië (11 mei 2017) bekend gemaakt dat Nederland Euro 2 mln. beschikbaar stelt aan het VN Multi Partner Trust Fundvoor hetJoint Rule of Law Programme van de Verenigde Naties in Somalië, incl. Somaliland. Dit bedrag past binnen een eerdere toezegging. Nederland is samen met andere donoren (EU, ZW, DK, VK) actief betrokken bij de programmering en het beheer van dit fonds. Nederland zal zich met de bijdrage voornamelijk richten op programma’s die werken aan toegang tot recht (access to justice) om de invloed van het officieel recht in de regio’s juist te versterken. Vandaar dat de projecten die hiermee gefinancierd worden gericht zijn op de mobiele rechtbanken, rechtsbijstand en grondwetsherziening.
Klopt het dat in de Somalische Grondwet staat dat het shariarecht de basis is van al het recht in Somalië en dat alle wetten en regels met het shariarecht in overeenstemming moeten zijn?2 Zo nee waarom niet?
In de voorlopige Somalische Grondwet staat dat de sharia de basis is van al het recht in Somalië en dat wetten en regels niet tegen de sharia in mogen gaan. Echter, het rechtssysteem van Somalië is veel complexer. Een in 2016 door Nederland betaald onderzoek naar het rechtssysteem in Somalië stelt dat het systeem gebaseerd is op vier primaire juridische tradities: 1. Gewoonterecht, bekend als Xeer, 2. Sharia, en (3 en 4) de formele Italiaanse en Britse rechtsstelsels die uit de koloniale periode zijn geërfd. Hoewel al deze systemen bijgedragen hebben aan de ontwikkeling van het Somalische rechtssysteem, zijn ze nooit volledig geïntegreerd in één formeel rechtssysteem. Rechters en aanklagers passen een combinatie van deze systemen toe op manieren die per regio, rechtbank en individu variëren. Dit draagt bij aan juridische onzekerheid en percepties van willekeur.
Klopt het dat mobiele rechtbanken zich bij uitstek lenen voor lokale geschillenbeslechting, en dat juist bij lokale geschillenbeslechting in Somalië het shariarecht in volle hevigheid wordt toegepast?
Zoals in eerdere antwoorden op kamervragen aangegeven (zie lijst van vragen en antwoorden, vraag 12, Kamerstuk 29 521, nr. 342 dd. 28 feb. 2017) en in vraag twee hierboven uiteengezet, is het Somalische rechtssysteem een combinatie van juridische tradities. Het shariarecht speelt in deze combinatie van systemen een rol, onder andere bij lokale geschillenbeslechting, en dan voornamelijk bij familie- en erfrecht.
Het grootste deel van de Somalische bevolking heeft geen toegang tot formele rechtbanken en richt zich daarom regelmatig tot informele rechtbanken. Dat is ongewenst. Derhalve zal Nederland zich met de bijdrage aan het Joint Rule of Law Programme van de Verenigde Naties voornamelijk richten op programma’s die werken aan toegang tot recht (access to justice), juist om de invloed van het formele recht in de regio’s te versterken. Nederland zoekt de samenwerking op dit thema op met andere donoren die eenzelfde visie hebben ten aanzien van de Rule of Law, mensenrechten en toegang tot het recht voor de burger.
Kunt u nog wel garanderen dat geen cent Nederlands belastinggeld wordt gestoken in rechtbanken waar shariarecht wordt toegepast, of erkent u dat Nederland indirect rechtspraktijken van de donkere middeleeuwen financiert?
Nederland bevordert de stabiliteit en de veiligheid van Somalische burgers door het versterken van het formele recht in Somalië.
Deze versterking beperkt de ruimte voor de sharia. Juist door het disfunctioneren van het formele systeem in Somalië gaan mensen nu naar bijvoorbeeld Al Shabaab rechtbanken. Daarnaast werkt de afwezige rechtsstaat piraterij in de hand. Dat wil Nederland uiteraard tegengaan en daaraan draagt Nederland bij door Euro 2 mln. ter beschikking te stellen voor versterking van de rechtsstaat in Somalië, hetgeen essentieel is voor de stabiliteit van het land.
Het kabinet houdt uiteraard goed toezicht op de besteding van de Nederlandse middelen. Met de huidige bijdrage en Nederland als covoorzitter van de Rule of Law werkgroep binnen het VN Multi Partner Trust Fund bevindt Nederland zich in een goede positie om de programma’s op hun inhoud te beoordelen.
Waarom blijft Nederland de Somalische autoriteiten financieel steunen om de juridische sector op te bouwen, terwijl diezelfde autoriteiten het al jaren nalaten om piraterij strafbaar te stellen?
Nederland draagt bij aan de versterking van de juridische sector in Somalië. Nederland benadrukt het belang van anti-piraterij wetgeving bij de Somalische autoriteiten als co-voorzitter van de Rule of Law werkgroep en door een financiële bijdrage aan het United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) voor de bouw van gevangenissen en gerechtshoven en het trainen van rechters en aanklagers in het maritieme recht. Piraterij is, behalve in Puntland en Somaliland, inderdaad nog steeds niet wettelijk strafbaar gesteld (zie ook de artikel 100-brief (Kamerstuk 29 521, nr. 334)). Kabinetswisselingen, frequente politieke crises en de recente verkiezingen hebben ervoor gezorgd dat de wetgevingsagenda in het Somalische parlement feitelijk heeft stilgelegen. De EU en Nederland zullen bij de nieuwe regering, die op 29 maart jl. is aangetreden, wederom urgente aandacht vragen voor de anti-piraterijwetgeving. Tijdens de Londen Conferentie op 11 mei jl. heb ik het belang van anti-piraterijwetgeving en bestrijding van piraterij bij mijn Somalische collega Yusuf Garaad benadrukt. Daarbij moet worden opgemerkt dat het onder huidige Somalische wetgeving reeds mogelijk is om piraten te vervolgen op andere strafrechtelijke gronden, zoals diefstal en gijzeling.
Bent u bereid de cheque van 2 miljoen euro aan Somalië in te trekken aangezien alle signalen dat dit geld goed besteed wordt op rood staan?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat ‘Nederland minder nieuwe glasvezelverbindingen krijgt’ |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met bericht «Nederland krijgt minder nieuwe glasvezelverbindingen»?1
Ja.
Wat is volgens u de reden dat er de afgelopen jaren minder glasvezel is gelegd in Nederland?
Zoals het onderzoek van Stratix in opdracht van de NOS laat zien, worden er minder huishoudens aangesloten op glasvezel dan 5 jaar geleden. Volgens de monitor van de ACM2 zijn er nu 2,5 miljoen huishoudens die glasvezel tot aan hun voordeur kunnen krijgen. Hiervan nemen 1 miljoen huishoudens daadwerkelijk de verbinding af. Dat de investeringen in glasvezelaansluitingen afnemen is onder andere te verklaren doordat de mobiele en vaste telecominfrastructuren in Nederland in internationaal perspectief van hoog niveau zijn en grotendeels aan de behoefte voldoen. Zo is Nederland al ver met de Europese doelstelling voor 2025 dat alle huishoudens beschikken over een 100Mbps verbinding. Nederlandse huishoudens hebben nu al in 91% van de gevallen de beschikking over een dergelijke snelle vaste verbinding. In het recent door de Europese Commissie uitgebrachte Europe's Digital Progress Report3 wordt Nederland zelfs gezien als land met de beste digitale connectiviteit.
De hoge kwaliteit verbindingen beïnvloedt zodoende de vraag naar een glasvezelaansluiting. Zoals in het NOS-artikel is benoemd, maken de meeste huishoudens met een glasvezelverbinding namelijk geen gebruik van deze verbinding. Een ander aspect dat bij investeringen een rol speelt is of de randvoorwaarden voor deze investeringen op orde zijn. Hiervoor is het bestaan van voldoende concurrentie van groot belang. Het moet onderkend worden dat als er minder spelers op de markt actief zijn dit een negatief effect kan hebben op investeringen. Ik zet me daarom Europees in om te zorgen dat het nieuwe regelgevend kader concurrentie bevorderend werkt.
In hoeverre is de afname in de aanleg van glasvezel het gevolg van een marktsituatie met slechts twee grote spelers?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een actueel overzicht geven van de behoefte aan snellere internetverbindingen bij burgers, bedrijven, scholen, zorginstellingen en andere organisaties? Hoeveel procent van de betreffende groepen heeft behoefte aan een snellere internetverbinding?
In december vorig jaar heb ik uw Kamer een onderzoek gestuurd4 over de ontwikkeling van de vraag naar digitale connectiviteit in de komende 10 jaar en hoe deze overeenkomt met het aanbod. Uit het connectiviteitsonderzoek blijkt dat op hoofdlijnen een goede match tussen vraag en aanbod bestaat. Nederland kent kwalitatief hoogstaande vaste en mobiele netwerken en deze dragen bij aan het gunstige ondernemings- en vestigingsklimaat in Nederland. De gekozen techniek is daarbij niet relevant. Het gaat erom dat gebruikers adequaat in hun vraag worden voorzien.
In het genoemde onderzoek wordt ingegaan op de veranderende connectiviteitsbehoefte. Duidelijk is dat de vraag naar digitale connectiviteit significant toeneemt door onder andere het stijgende gebruik van smartphones door consumenten en de groeiende hoeveelheid apparaten die in verbinding staan met het internet. Deze toenemende digitalisering biedt kansen om onze welvaart te vergroten. Zo kunnen digitale leermiddelen kinderen beter voorbereiden op de toekomst, «connected cars» kunnen bijdragen aan een afname van de filedruk en het verbeteren van de verkeersveiligheid en e-healthtoepassingen kunnen onze gezondheidszorg verbeteren. In het connectiviteitsonderzoek wordt ingegaan op deze ontwikkelingen en de behoeftes van de verschillende gebruikers. Ook wordt specifiek ingegaan op de ontwikkelingen van het koper- en kabelnetwerk. We zien dat deze netwerken steeds meer verglazen en dit in combinatie met technische upgrades zorgt ervoor dat al in het grootste deel van het land snelheden worden behaald van boven de 100 Mbps. Daarnaast zie ik dat er in Nederland ook op verschillende plekken, bijvoorbeeld voor bedrijven, in glasvezelaansluitingen wordt geïnvesteerd. Wel zie ik dat op sommige plekken, de zogenaamde buitengebieden, uitdagingen blijven bestaan rond de beschikbaarheid van snelle internetverbindingen. In december vorig jaar5 heb ik uw Kamer ook geïnformeerd over mijn inzet op dit onderwerp.
In hoeverre kan met nieuwe technologieën, zoals DOCSIS3.1 of bonded Vplus, worden voldaan aan die behoefte?
Zie antwoord vraag 4.
De vraag of de wet iemand verplicht de hypotheekrenteaftrek te gebruiken of niet |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat al tijdens de behandeling van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 (Kamerstukken 33 756) duidelijk was dat er sprake kon zijn van een netto bijtelling van een stukje eigenwoningforfait, doordat het eigenwoningforfait voor de hoogste inkomens in het toptarief bijgeteld wordt, maar de hypotheekrente tegen een lager rentepercentage kan worden afgetrokken?
Dat er sprake kan zijn van het per saldo belasting betalen over de eigen woning als gevolg van de tariefmaatregel eigen woning was inderdaad duidelijk. Dit blijkt onder meer uit het feit dat er een (verworpen) amendement is ingediend om dit in een geval waarin de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld van toepassing is (Hillen-geval) te voorkomen.1 Ook was een dergelijke uitwerking voor een Hillen-geval opgenomen in de brief van 11 november 20132.
Klopt het dat je dus bij een relatief kleine woningschuld een netto bijtelling kunt hebben bij je inkomen en bij een volledig afgeloste hypotheek je door het gebruik van de Wet Hillen geen netto bijtelling hebt?
De tariefmaatregel eigen woning leidt niet tot een bijtelling bij het inkomen, maar tot een aanpassing van de verschuldigde belasting. De tariefmaatregel geldt niet voor de voordelen uit eigen woning, maar is alleen van toepassing als er rente of kosten verschuldigd zijn voor een eigenwoningschuld. Daardoor geldt de maatregel wel ingeval er een relatief kleine eigenwoningschuld is en niet als er geen sprake meer is van een eigenwoningschuld.
Herinnert u zich dat de leden van de CDA-fractie dit middels amendement op Kamerstuk 33 756, nr. 23 wilden voorkomen, door ervoor te zorgen dat er nooit sprake zou kunnen zijn van een netto bijtelling?
Ja, hoewel dat verworpen amendement zich beperkte tot Hillen-gevallen.
Herinnert u zich dat u nog voor de stemming over het wetsvoorstel aan de Kamer schreef: «Overigens biedt het wetsvoorstel belastingplichtigen die onder de Hillen-regeling vallen en een kleine eigenwoningschuld hebben, zoals de indieners terecht opmerken, de ruimte om de gevolgen van de tariefsaanpassing te voorkomen. Belastingplichtigen kunnen er in dat geval voor kiezen om de kosten vanaf 2014 niet in box 1 in aftrek te brengen.»?1
In de brief van 11 november 20134 is deze passage opgenomen.
Erkent u dat de Kamer dus over een wet gestemd heeft in de veronderstelling dat een belastingplichtige de keuze heeft om de hypotheekrenteaftrek niet op te geven, ook als hij daar wel recht op heeft?
Mij is gebleken dat de passage in de brief van 11 november 20135 wordt uitgelegd als een losstaande keuze om rente en kosten al dan niet in aftrek te brengen. Deze uitleg van die passage is niet in lijn met de wettelijke systematiek. Er is geen keuze met betrekking tot de aftrek van rente en kosten maar in bepaalde gevallen alleen een keuze ten aanzien van de kwalificatie van de schuld (box 1 of box 3). De aftrek van rente en kosten volgt die kwalificatie. Het is dan ook enkel mogelijk om een schuld die na 31 december 2012 is afgesloten en waarvoor een fiscale aflossingseis geldt en die kwalificeert als eigenwoningschuld zodanig aan te passen dat die schuld niet meer kwalificeert als eigenwoningschuld, waardoor de rente en kosten niet langer aftrekbaar zijn in box 1. Dit kan door deze schuld om te zetten in een aflossingsvrije lening waardoor niet langer aan de wettelijk vereiste vormgeving wordt voldaan. In andere gevallen waarbij de schuld kwalificeert als eigenwoningschuld valt de schuld in box 1 en wordt rekening gehouden met de rente en kosten die op grond van de wet als aftrekbare kosten in aanmerking worden genomen, ongeacht of deze daadwerkelijk in aftrek worden gebracht. De betreffende passage had hier explicieter over kunnen zijn en in die zin begrijp ik de verwarring die is ontstaan.
Herinnert u zich dat u afgelopen week in een keer een draai van 180 graden maakte, door op schriftelijke vragen (van het lid Bashir, SP) te antwoorden: «Zolang een schuld voldoet aan alle voorwaarden en kwalificeert als eigenwoningschuld is de belastingplichtige verplicht deze schuld en de daarmee verband houdende aftrekbare kosten eigen woning als zodanig op te voeren in zijn aangifte. Dit betreft geen keuze.»?2
De wettelijke systematiek is niet gewijzigd en die systematiek is steeds gevolgd. Het beleid is dan ook niet gewijzigd.
Herinnert u zich dat deze vragen lang op antwoord gewacht hebben, omdat u afstemming wilde over de antwoorden?3
De verlenging van de beantwoordingstermijn had niet te maken met het innemen van het hiervoor verwoorde standpunt, maar op de benodigde tijd die het afstemmen van antwoorden – vooral als er meerdere departementen betrokken zijn – kan vergen.
Wat is de maximumstraf die een belastingplichtige kan krijgen indien hij de hypotheekrenteaftrek niet opgeeft in zijn aangifte?
Op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is een belastingplichtige verplicht om de aangifte juist en volledig in te vullen. Dit geldt niet alleen voor positieve inkomensbestanddelen, maar bijvoorbeeld ook voor aftrekbare kosten en de persoonsgebonden aftrek. Een sanctie (in de vorm van een bestuurlijke boete) kan in dit verband echter uitsluitend aan de orde zijn ingeval er sprake is van een heffingsbelang voor de Belastingdienst. Over het algemeen is er geen heffingsbelang bij het niet claimen van een aftrek. De aanslag wordt dan immers eerder te hoog dan te laag vastgesteld. De belastingplichtige benadeelt zichzelf dan. Er kan daarbij ook sprake zijn van een voor de belastingplichtige nadelige doorwerking naar bijvoorbeeld toeslagen.
Bij de eigen woning kan er per saldo wel sprake zijn van een heffingsbelang. Dat is in ieder geval aan de orde voor Hillen-gevallen. Ook de Hillen-regeling is gebaseerd op de rente en kosten die op grond van de wet als aftrekbare kosten in aanmerking worden genomen, ongeacht of dat daadwerkelijk wordt gedaan. Dit heeft tot gevolg dat het niet claimen van renteaftrek geen verschil maakt voor de hoogte van de Hillen-aftrek en het saldo eigen woning, maar in beginsel wel voor de toepassing van de tariefmaatregel waarvoor de feitelijke aftrek bepalend is. Bij correctie door de Belastingdienst van de aftrek zal de tariefcorrectie alsnog toepassing vinden waardoor de belastingplichtige zich weer in dezelfde positie bevindt als wanneer hij direct juist aangifte had gedaan en de rente in aftrek had gebracht. In niet-Hillen-gevallen kan er – net als bij de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten – per saldo zelfs meer belasting betaald moeten worden dan het geval was geweest bij het wel claimen van renteaftrek en toepassing van de tariefmaatregel. Ook hier geldt dat bij correctie de uitkomst weer overeenkomstig de wet zal zijn.
Is het alleen verplicht om de hypotheekrenteaftrek te gebruiken of geldt deze verplichting ook voor andere aftrekposten zoals lijfrentes en zorgkosten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 en 10 is een belastingplichtige verplicht om de aangifte juist en volledig in te vullen. Dat betekent inderdaad ook dat uitgaven voor specifieke zorgkosten moeten worden geclaimd. Bij lijfrentepremies heeft de belastingplichtige in zekere zin een keuze. Ingeval de lijfrente in de polis wordt vormgegeven als een box 1-lijfrente is de premie binnen bepaalde begrenzingen aftrekbaar. Omdat deze aftrekmogelijkheid in de wet expliciet is vormgegeven als een «kan-bepaling», kan de belastingplichtige er in theorie ook voor kiezen om de betreffende premie niet in aftrek te brengen.
Dat heeft sinds 1 januari 2009 echter tot gevolg dat de uitkering – afgezien van een beperkte saldoregeling – wel wordt belast, terwijl de premie niet in aftrek is gebracht. Voor zover de premies niet in aanmerking worden genomen, maar de uitkering wel wordt belast, brengt de belastingplichtige zich dus ook hier in een nadelige situatie met het niet in aftrek brengen van de premie, omdat hij dan per saldo meer belasting verschuldigd is. De belastingplichtige kan er ook voor kiezen om de lijfrente vorm te geven als een box 3-lijfrente. In dat geval kan hij de premie niet in aftrek brengen en is de uitkering niet belast, maar wordt de waarde van de lijfrente meegenomen in box 3.
Is een belastingplichtige in overtreding indien hij vergeet alle zorgkosten af te trekken?
Zie antwoord vraag 8.
Was u zich bewust van het eerdere antwoord van Minister Blok toen u dit antwoord gaf over de verplichting om de hypotheekrenteaftrek af te trekken?
Ja.
Wanneer is het beleid gewijzigd?
Zie antwoord vraag 6.
Begrijpt u zelf alle regels rondom de hypotheekrenteaftrek? Zo ja, kunt u ze dan volledig uitschrijven?
De regels rondom de aftrek van rente en kosten eigen woning zijn complex. In de wet zijn de regels gedetailleerd uitgeschreven. Ik verwijs hiervoor naar de afdelingen 3.6 en 3.6a van de Wet IB 2001 en delen van hoofdstuk 10bis van die wet.
Kunt u aangeven of u de opvatting deelt dat rechtszekerheid vereist dat het oorspronkelijke antwoord bij de wetsbehandeling geldig is?
Mede gelet op de in het antwoord op vraag 5 gegeven toelichting op de aldaar bedoelde reactie in de brief van 11 november 2013, zie ik geen aanleiding om de wet op dit punt niet toe te passen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
U treft de beantwoording hierbij aan.
Het bericht 'Turkije haalt uit: Nederland is xenofoob en islamofoob' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Turkije haalt uit: Nederland is xenofoob en islamofoob»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een vertegenwoordiger van de islamitische dictatuur Turkije, dat meerdere genocides op haar naam heeft, wereldkampioen is in het opsluiten van journalisten en iedereen met een anti-Erdoganluchtje ontslaat of opsluit, ons land niet als xenofoob hoort weg te zetten? Zo nee, waarom niet?
Het Kabinet zet in op de-escalatie van de diplomatieke spanningen tussen beide landen. Het terugsturen van de Turkse ambassadeur acht het Kabinet daarom niet wenselijk.
Bent u bereid de ambassadeur van Turkije vanwege deze schoffering terug te sturen naar zijn droomdictatuur? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De leidraad vervroegd aflossen hypotheken bij rentemiddeling |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht op de website van de Autoriteit Financiële Markten (AFM), waarbij men aangeeft dat de leidraad vervroegd aflossen hypotheken (volgend uit de Mortgage Credit Directive, MCD), niet van toepassing is bij rentemiddeling?1
Ja.
Hoe moet de mededeling van de AFM op haar website worden gezien in relatie tot andere uitingen in de media waar een woordvoerder van de AFM zegt «Het financiële nadeel dat hypotheekverstrekkers sinds de invoering van de MCD op 14 juli in rekening mogen brengen bij het vervroegd aflossen, oversluiten én bij rentemiddeling, geldt ook voor bestaande hypotheekklanten»?2
Op 14 juli 2016 is de Mortgage Credit Directive (MCD) geïmplementeerd in onder andere de Wet op het financieel toezicht (Wft), het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo) en het Burgerlijk Wetboek. In de nieuwe wet- en regelgeving is opgenomen dat de vergoeding die een aanbieder vraagt voor vervroegde aflossing van een hypothecair krediet voortaan niet hoger mag zijn dan het werkelijk geleden financiële nadeel dat de aanbieder heeft bij vervroegde aflossing.
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft na de implementatie van de MCD aan kredietverstrekkers gevraagd op welke wijze zij de vergoeding bij vervroegd aflossen berekenen. Naar aanleiding hiervan heeft de AFM een leidraad opgesteld waarin enkele uitgangspunten zijn geformuleerd op basis waarvan kredietverstrekkers de vergoeding kunnen berekenen. De AFM heeft bij de totstandkoming van deze leidraad met diverse partijen gesproken, waaronder De Nederlandsche Bank, de Nederlandse Vereniging van Banken, het Verbond van Verzekeraars, Vereniging Eigen Huis, de Consumentenbond en de Autoriteit Consument en Markt.
Uit gesprekken met de sector is gebleken dat er meerdere interpretaties bestaan over de vraag of de regels met betrekking tot vervroegd aflossen (artikel 81c BGfo) en de leidraad van de AFM ook van toepassing zijn op de kosten die kredietverstrekkers bij rentemiddeling in rekening brengen bij hun klanten. Bij rentemiddeling wordt niet direct een vergoeding betaald door de klant, maar wordt een nieuwe rente overeengekomen die de klant gaat betalen over een nieuwe rentevast periode. Er zijn methodes waarbij de vergoeding wordt uitgesmeerd over de looptijd van de nieuwe rentevast periode en er zijn methodes waarbij de oude rente en de nieuwe rente gemiddeld worden. Kredietverstrekkers hebben aangegeven dat de consument bij rentemiddeling feitelijk niets aflost van het hypothecair krediet. De regels die zien op de berekening van de vergoeding voor vervroegde aflossing zijn daarom niet van toepassing. Juridisch gezien is deze analyse juist, waardoor het huidige wettelijk kader en daardoor de uitgangspunten in de leidraad niet van toepassing zijn op rentemiddeling.
Zoals ik in eerdere berichten aan uw Kamer heb aangegeven vind ik het onwenselijk als kredietverstrekkers bij rentemiddeling een hogere vergoeding dan het financieel nadeel in rekening brengen bij de consument. Ik ben daarom een wijziging van de regelgeving aan het voorbereiden, zodat ook bij rentemiddeling niet meer dan het financieel nadeel in rekening mag worden gebracht. Op korte termijn zal een voorstel tot wijziging van het BGfo openbaar worden geconsulteerd en zal ook uw Kamer, evenals de Eerste Kamer, middels een voorhangprocedure bij het proces betrokken worden.
De AFM heeft aangegeven een onderzoek te starten naar de vergoeding die in rekening wordt gebracht bij rentemiddeling en bij oversluitingen van de rentevast periode bij de huidige kredietverstrekker. Als uit het onderzoek blijkt dat de vergoeding hoger is dan het financieel nadeel dan zal de AFM in het licht van de voorgestelde wetswijziging kredietverstrekkers hier op aanspreken. Indien nodig zal de AFM verduidelijking bieden over de berekening van de vergoeding.
Hoe moet de mededeling van de AFM op haar website worden gezien in relatie tot de antwoorden op eerdere vragen, waarin de toenmalige Minister voor Wonen en Rijksdienst stelt dat de nieuwe regels ook van toepassing zijn op rentemiddeling (antwoord op vraag3?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om op zeer korte termijn met de AFM in gesprek te gaan om de ontstane onduidelijkheid weg te nemen en er geen misverstand over te laten bestaan dat ook bij rentemiddeling alleen het financiële nadeel in rekening mag worden gebracht en geen verdere boetes of kosten? Kunt u dit dan ook terugkoppelen aan de Kamer en de communicatie hierover richting consumenten starten?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat het OM verdachte transacties bij een trustkantoor onderzoekt |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht »OM onderzoekt verdachte transacties bij trustkantoor BK Group»?1
In het desbetreffende krantenbericht wordt kort gezegd melding gemaakt van vermeende overtredingen van wettelijke voorschriften door een aantal trustkantoren en optreden daartegen door verschillende overheidsinstanties. Wij onderschrijven het belang van het naleven van wettelijke verplichtingen door trustkantoren alsmede van handhavend optreden door daartoe bevoegde overheidsinstanties daar waar deze wettelijke verplichtingen door trustkantoren worden overtreden. Dit wordt hieronder desgevraagd nader toegelicht. Over lopende bestuursrechtelijke toezichtonderzoeken kunnen verder geen uitspraken worden gedaan, en op dit moment evenmin over hetgeen waar het Openbaar Ministerie al dan niet onderzoek naar doet.
Mogen trustkantoren diensten verlenen aan bedrijven waarin personen belangen hebben die op de Europese sanctielijst staan die is ingesteld vanwege de verduistering van Oekraïense spaartegoeden? Zo ja, welke diensten mogen zij wel verlenen en welke niet? Vindt u het verlenen van diensten aan dergelijke personen gewenst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op grond van EU Verordening 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne2 (hierna: de Verordening) moeten tegoeden en economische middelen die toebehoren aan of eigendom zijn, in het bezit zijn of onder zeggenschap staan van de in bijlage I van de Verordening opgenomen natuurlijke personen worden bevroren, en is het verboden om aan deze personen tegoeden of economische middelen direct of indirect ter beschikking te stellen. Onder tegoeden worden verstaan financiële activa en financiële voordelen van welke aard ook, waaronder aandelen in (Nederlandse) rechtspersonen. Onder economische middelen worden verstaan activa van enigerlei aard, materieel of immaterieel, roerend of onroerend, die geen tegoeden zijn, maar kunnen worden gebruikt om tegoeden, goederen of diensten te verkrijgen.
Concreet betekent dit voor trustkantoren dat zij maatregelen moeten treffen met als doel dat gesanctioneerde personen niet kunnen beschikken over de rechtspersonen en vermogensbestanddelen die hen toebehoren, zoals bijvoorbeeld de bedrijven die trustkantoren namens de gesanctioneerde personen beheren, noch over de eventuele winsten of dividenden voortkomend uit deze bezittingen.
Wanneer een trustkantoor constateert dat de identiteit van een relatie overeenkomt met een persoon, entiteit of lichaam als bedoeld in de Verordening, dient het trustkantoor alle tegoeden en economische middelen van de betreffende relatie te bevriezen en dit onverwijld aan de toezichthouder, De Nederlandsche Bank (hierna: DNB), te melden. In de melding aan DNB moet het trustkantoor exact aangeven welke tegoeden en economische middelen er zijn bevroren op grond van de Verordening. Deze tegoeden en economische middelen kunnen vervolgens alleen nog worden aangewend met toestemming van de Minister van Financiën. Hiervoor kan een trustkantoor een gemotiveerd verzoek tot ontheffing indienen. Gronden tot ontheffing zijn gelimiteerd tot de gronden die beschreven staan in de Verordening, en zien onder andere op de mogelijkheid ontheffing te verlenen voor het betalen van honoraria of kosten voor het aanhouden of beheren van bevroren tegoeden of economische middelen. DNB ontvangt ten behoeve van haar toezicht op de naleving van de sancties een afschrift van iedere verleende ontheffing. Mutaties in de bevroren tegoeden of economische middelen waarvoor geen ontheffing is afgegeven of het niet melden van een gesanctioneerde relatie bij DNB, vormen een overtreding. Dit is een economisch delict dat strafrechtelijk kan worden vervolgd.
Het is belangrijk om op te merken dat een maatregel tot bevriezing geen verandering van eigendom bewerkstelligt. De maatregel strekt tot instandhouding van tegoeden en economische middelen voor de duur van de bevriezing en is dan ook niet gericht op aantasting van de waarde van die tegoeden en economische middelen. Volledige opschorting van de dienstverlening kan haaks staan op het doel van instandhouding en zich om die reden niet verdragen met de bevriezingsmaatregel. Dienstverlening aan of ten behoeve van rechtspersonen die onder de bevriezingsmaatregel vallen is dan ook toegestaan voor zover gericht op en noodzakelijk voor het bewaren, beheren en in stand houden hiervan, het zogenoemde in «good legal standing» houden van de rechtspersoon.3 Voorwaarde hierbij is wel dat door die dienstverlening geen tegoeden of economische middelen direct of indirect ter beschikking komen van gesanctioneerde personen. Het is in alle gevallen aan de dienstverlener om telkens opnieuw te onderzoeken of er aanwijzingen zijn dat door beoogde werkzaamheden tegoeden of middelen direct of indirect ter beschikking kunnen komen van gesanctioneerde personen.
Kunt u uitsluiten dat de genoemde personen die op de Europese sanctielijst staan, tegoeden hebben kunnen wegsluizen? Zo ja, hoe kunt u dat aantonen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat het ernstig tekortschietende integriteitsbeleid van trustkantoren Nederland zeer gevoelig maakt voor het wegsluizen van tegoeden van personen die op sanctielijsten staan, dan wel voor terrorismefinanciering, witwassen en belastingontduiking?2 Zo neen, waarom niet?
Uit de toezichtpraktijk is gebleken dat een groot deel van de trustkantoren onvoldoende invulling geeft aan hun taak als poortwachter van het Nederlands financieel stelsel. Dit is één van de redenen geweest om het wettelijk kader voor trustkantoren te herzien.
Met het concept wetvoorstel voor een Wet toezicht trustkantoren 2018 wordt beoogd het regelgevend kader voor trustkantoren strenger te maken. Er zal bijvoorbeeld aansluiting worden gezocht bij de normen voor een integere en beheerste bedrijfsvoering die ook voor financiële instellingen gelden op grond van de Wet op het financieel toezicht. Ook wordt voorgesteld om een tweehoofdige dagelijkse leiding voor trustkantoren verplicht te stellen. Het concept wetsvoorstel voorziet tevens in de introductie van een grondslag om dienstverlening aan of ten behoeve van specifieke structuren te kunnen verbieden. Daarnaast wordt een verruiming van het toezichtsinstrumentarium van DNB voorgesteld, waaronder de mogelijkheid voor de toezichthouder om een vergunning van een trustkantoor in te trekken. Deze nieuwe regelgeving is bedoeld om, in combinatie met een verdere inspanning van de sector zelf en consequent en doelmatig toezicht, de integriteitproblemen binnen de sector aan te pakken.
Welke stappen gaat u concreet ondernemen om de trustsector om te vormen tot een sector waarin niet alleen commerciële belangen leidend zijn maar waarin ook algemene principes van fatsoenlijk ondernemen worden nageleefd? Hebt u er vertrouwen in dat dit überhaupt mogelijk is? Zo ja, waaraan ontleent u dit vertrouwen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben de toezichthouder en opsporingsdiensten, zoals De Nederlandsche Bank (DNB) en de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD), voldoende capaciteit om het doen en laten van trustkantoren te controleren? Zo ja, waaruit blijkt dit? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
DNB heeft haar toezicht geïntensiveerd naar aanleiding van haar bevindingen dat de integriteitsrisico’s te hoog zijn en deze onvoldoende door de trustkantoren worden beheerst. Deze intensivering is bedoeld om de integriteitsproblemen binnen de Nederlandse sector aan te pakken. Daarnaast wordt, als gezegd, met de herziening van de Wet toezicht trustkantoren een verruiming van het toezichtsinstrumentarium van DNB voorgesteld. De FIOD beschikt over voldoende capaciteit om opvolging te geven wanneer de signalen uit het toezicht door DNB tot aangifte hebben geleid. DNB en de FIOD werken verder nauw samen met het Openbaar Ministerie (OM) aan het bestrijden van diverse vormen van criminaliteit. Ingevolgde de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten stellen de Minister van Financiën en het College van procureurs-generaal jaarlijks een handhavingsarrangement vast, waarin de wederzijdse afspraken over opsporing en afhandeling van de opsporingsonderzoeken vanuit de FIOD zijn opgenomen. Op die manier wordt bewerkstelligd dat in de keten voldoende capaciteit kan worden ingezet.
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat het trustkantoor BK Group, dat nota bene een keurmerk van branchevereniging Holland Quaestor heeft, diensten verleent aan een bedrijf waar door een ander trustkantoor afscheid van is genomen vanwege ontbrekend inzicht in bankrekeningen en te grote risico's?
Voor trustkantoren is het cliëntenonderzoek voorgeschreven op basis van de Wet toezicht trustkantoren (Wtt). De dienstverlening van trustkantoren wordt naar zijn aard beschouwd als dienstverlening met een hoog integriteitsrisico. Daarom is in de Wtt per trustdienst bepaald welke informatie minimaal moet worden vergaard in het kader van het cliëntenonderzoek. In het kader van dit cliëntenonderzoek verzamelen trustkantoren onder meer informatie over de identiteit van de cliënt, diens uiteindelijk belanghebbende(n) en het doel en de aard van de beoogde relatie met de cliënt. Indien een trustkantoor niet kan voldoen aan de vereisten van het cliëntenonderzoek, wordt het trustkantoor geacht van dienstverlening aan de cliënt af te zien of de dienstverlening te beëindigen.
In het concept-wetsvoorstel voor de Wet toezicht trustkantoren 2018 wordt voorgesteld dat een trustkantoor, voorafgaand aan het aangaan van een relatie met een cliënt of doelvennootschap, onderzoekt of een ander trustkantoor diensten verleent of heeft verleend aan deze cliënt of deze doelvennootschap. Indien een ander trustkantoor diensten verleent of heeft verleend aan de cliënt of de doelvennootschap, informeert het trustkantoor bij dat andere trustkantoor naar gebleken integriteitrisico’s. Dit is een aanscherping ten opzichte van de huidige Wtt.
Wat zegt deze gang van zaken naar uw mening over het keurmerk van Holland Questor, de branchevereniging van trustkantoren, dat dit kantoor heeft?
Inspanningen binnen de sector zelf om integriteitsproblemen aan te pakken zijn nodig en worden aangemoedigd. Dit laat onverlet dat trustkantoren dienen te voldoen aan de voor hen geldende wet- en regelgeving. DNB houdt daar toezicht op en de FIOD onder gezag van het OM kan daar waar nodig strafrechtelijk optreden.
Zijn alle ongebruikelijke transacties die momenteel worden onderzocht door het trustkantoor BK Group gemeld, hetgeen juridisch verplicht is?
Indien een trustkantoor constateert dat sprake is van een ongebruikelijke transactie die door een doelvennootschap wordt verricht, dan dient het trustkantoor hiervan melding te maken bij de Financiële inlichtingen eenheid Nederland (FIU-NL). Het niet melden of onvolledig of niet tijdig melden van ongebruikelijke transacties is in strijd met de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en is een economisch delict in de zin van de Wet op de economische delicten. Tegen een dergelijke overtreding kan bestuursrechtelijk of strafrechtelijk handhavend worden opgetreden. Over lopende bestuursrechtelijke toezichtonderzoeken kunnen verder geen uitspraken worden gedaan, en op dit moment evenmin over hetgeen waar het Openbaar Ministerie al dan niet onderzoek naar doet.
Wat is uw opvatting over het feit dat het bedrijf LMP Bomore staat ingeschreven op het privéadres van de directeur van BK group, terwijl LMP Bomore volgens mediaberichten is gebruikt om miljoenen euro's aan voetbalgelden naar Panama te sluizen, om zo belasting te ontwijken?3 Geeft dit u vertrouwen in het integriteitsbeleid van BK Group?
De Wtt noch de Regeling integere bedrijfsvoering Wtt 2014 (Rib Wtt 2014) kennen een verbod of gebod ten aanzien van het vestigingsadres van een vennootschap waar de dienstverlening van een trustkantoor betrekking op heeft. Een afweging omtrent het vestigingsadres van een vennootschap maakt wel onderdeel uit van het integriteitsbeleid van een trustkantoor. Daarbij dient het trustkantoor de feiten en omstandigheden van een concreet geval in acht te nemen.
Hoeveel rechtszaken lopen er momenteel naar aanleiding van de Panama Papers, de football leaks en andere «leaks»?
Het Openbaar Ministerie en de Raad voor de rechtspraak beschikken niet over een dergelijk overzicht. Rechtszaken worden niet aldus gecategoriseerd en niet zelden zijn er verschillenden bronnen die aanleiding tot een rechtszaak geven, waaronder de Panama Papers.
Het meewerken aan illegaal commercieel draagmoederschap uit Cambodja door de Nederlandse ambassade |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichten over het met hulp van de Nederlandse ambassade «halen» van een baby uit Cambodja?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat draagmoedertoerisme ongewenst is?
Internationaal (commercieel) draagmoederschap kan gepaard gaan met risico’s voor de draagmoeder, het (toekomstig) kind en de wensouders. In de reactie op het rapport van de Staatscommissie Herijking ouderschap van 7 december jl.2 heeft het kabinet daarom gesteld het van belang te achten dat bestaande knelpunten worden opgelost en rechtszekerheid kan worden geboden aan alle betrokkenen, in het bijzonder het kind.
Het rapport van de Staatscommissie is door uw Kamer controversieel verklaard. Een beslissing over de opvolging van de aanbevelingen van de Staatscommissie, waaronder die over draagmoederschap, laat ik mede in dat licht graag aan een volgend kabinet.
Op welke wijze werkt Nederland mee aan het naar Nederland halen van een kind uit het buitenland dat voortkomt uit een draagmoederschapsconstructie? Hoe verhoudt dit zich tot de terughoudendheid die het kabinet nastreeft vanwege de grote risico’s?2 Werkt Nederland op geen enkele manier mee aan het omzeilen van de regels in andere landen?
De Nederlandse rol beperkt zich tot het beoordelen van een eventuele paspoortaanvraag en het daarbij vaststellen van het Nederlanderschap. Wanneer een Nederlands staatsburger zich tot een ambassade wendt om met een kind (al dan niet ontstaan uit een draagmoederschapsconstructie) naar Nederland te reizen, zal in ieder afzonderlijk geval aan de hand van de specifieke feiten en omstandigheden worden vastgesteld of naar Nederlands recht bij of na de geboorte familierechtelijke betrekkingen zijn ontstaan tussen de Nederlandse wensouders en het kind (bijvoorbeeld door erkenning van de ongeboren vrucht, erkenning van de reeds geboren minderjarige of door adoptie) en of het kind bij of na de geboorte het Nederlanderschap heeft verkregen. Indien dit het geval is kan een Nederlands reisdocument worden afgegeven en kan het kind naar Nederland reizen.
Een in het buitenland geboren Nederlands kind zal desgevraagd een Nederlands paspoort verstrekt krijgen indien aan de voorwaarden zoals omschreven in de Nederlandse Paspoortwet wordt voldaan. Waar nodig en gewenst (en een eventuele andere nationaliteit dit mogelijk maakt) zal consulaire bijstand verleend worden.
Is het wel gewenst dat een kind afkomstig uit een land waar sprake is van commercieel draagmoederschap eenvoudig de Nederlandse nationaliteit kan krijgen?
Ik begrijp de vragen 4 en 5 zo dat in essentie wordt gevraagd naar de wenselijkheid van internationaal commercieel draagmoederschap en de wijze waarop wordt omgegaan met kinderen die na dergelijke praktijken worden geboren. Zoals onder het antwoord op vraag 2 reeds is gesteld, laat ik een beslissing over de opvolging van de aanbevelingen van de Staatscommissie graag aan een volgend kabinet. Dat geldt daarmee ook voor het door u gevraagde oordeel over de wenselijkheid van het huidige wettelijk kader voor de erkenning van en nationaliteitsgevolgen voor kinderen na draagmoederschap.
Is het wel gewenst dat het kind al voor de geboorte erkend kan worden door de Nederlandse wensouder(s)? Wordt op deze manier commercieel draagmoederschap niet sterk bevorderd?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre zijn er op dit moment mogelijkheden om (strafrechtelijk) op te treden tegen het doen van betalingen vanwege draagmoederschap die hoger zijn dan een onkostenvergoeding?
De huidige strafbepalingen op het gebied van draagmoederschap (art. 151b en 151c Wetboek van Strafrecht) hebben tot doel te voorkomen dat een klimaat ontstaat waarin het verschijnsel commercieel draagmoederschap zich kan ontwikkelen. Het doen van betalingen vanwege draagmoederschap is (op dit moment) niet strafbaar gesteld in Nederland.
Is het gewenst dat een ambassademedewerker langs gaat bij een vrouw die draagmoeder is geweest om te vragen of zij vrijwillig afstand van haar kind heeft gedaan? Hoort dit bij de normale taakopvatting van ambassademedewerkers, ook als er sprake is van activiteiten die in een land illegaal zijn? Maakt het hierbij nog uit dat een dergelijk activiteit ook in Nederland illegaal is?
Nederlandse ambassades en consulaten hebben voor wat betreft de paspoortverstrekking slechts een inname-rol die vervuld wordt binnen de kaders die de Paspoortwet en Paspoortuitvoeringsregeling buitenland aan die inname stellen. De dienstverlening van de ambassade bestaat uit het innemen van een paspoortaanvraag waarbij de moeder van het kind haar toestemming voor de indiening van de paspoortaanvraag dient te verlenen. Voldoen aan de voorwaarden zoals omschreven in de Nederlandse Paspoortwet is een voorwaarde voor de verstrekking van een Nederlands paspoort.
Hoe wordt voorkomen dat ambassadepersoneel activiteiten ontplooit die (onbedoeld) te beschouwen zijn als medewerking aan kinderhandel? In hoeverre is dit strafbaar?
Zie antwoord vraag 7.
Is het juist niet de taak van ambassades om te rapporteren als er signalen zijn dat Nederlanders betrokken zijn bij illegale draagmoederconstructies?
Het is niet aan de Nederlandse ambassade om onderzoek te verrichten naar illegale draagmoederconstructies in het buitenland en naar eventuele betrokkenheid van individuele Nederlanders daarin. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken adviseert Nederlanders in de BZ-reisadviezen zich aan de lokale wetten, regels en gebruiken van het land te houden. Indien er signalen zijn dat Nederlanders betrokken zijn bij illegale handelingen in het buitenland is het aan de buitenlandse autoriteiten, in het kader van hun soevereiniteit, om daar opvolging aan te geven. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken stelt vast of documenten voortvloeiend uit een draagmoederconstructie, die als onderbouwing voor een consulaire dienstverlening worden aangeboden, rechtmatig werden opgesteld en verkregen. Deze vaststelling wordt meegenomen in de beoordeling van de aanvraag voor consulaire diensten.
Bent u van mening dat een dergelijke draagmoederconstructie geaccepteerd moet worden, terwijl het betrokken land juist zoekt naar mogelijkheden om commercieel draagmoederschap te voorkomen?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de antwoorden die zijn gegeven op vragen 2, 4 en 5.
Hoe verhoudt dit meewerken zich tot het steeds strenger wordende beleid rond interlandelijke adoptie, waarbij terecht de risico’s van kinderhandel zoveel mogelijk worden uitgesloten? Is hier geen sprake van meten met twee maten?
Illegale opneming van kinderen in een gezin dan wel kinderhandel is uitermate onwenselijk. Om die reden draagt het kabinet er zorg voor dat er zorgvuldige procedures zijn met betrekking tot interlandelijke adoptie en heeft het kabinet zich positief uitgelaten over het advies van de Staatscommissie om onder strikte voorwaarden een regeling voor draagmoederschap in te stellen.
Welke mogelijkheden heeft de Nederlandse regering om andere landen, zoals Cambodja, bij te staan in de strijd tegen commercieel draagmoederschap en kinderhandel?
Zoals uit de onderhavige casuïstiek blijkt, is Cambodja zelf actief bezig met de aanpak van (commercieel) draagmoederschap. In internationaal verband vindt in het kader van de «Expertgroup International Parentage and International Surrogacy» van de Haagse Conferentie (waarvan Cambodja overigens geen lid is) kennisuitwisseling over dit thema plaats.
Is Nederland verplicht mee te werken aan uitlevering, mocht Cambodja wensouders willen vervolgen vanwege uitbuiting of kinderhandel? Zo ja, wat zijn hierbij de randvoorwaarden?
Welk gevolg Nederland aan een uitleveringsverzoek geeft, hangt af van de inhoud daarvan. Zo moet het verzoek betrekking hebben op strafbare feiten die ook naar Nederlands rechts met een vrijheidsstraf zijn bedreigd. Wanneer het gaat om een verdachte met de Nederlandse nationaliteit, dan kan een overname van de strafzaak door Nederland in overweging worden genomen als alternatief voor uitlevering, waartoe Nederland ten aanzien van Cambodja niet verplicht is.