Beleggingen in wapenproducerende bedrijven die exporteren naar Turkije |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft uw besluit tot een gedeeltelijk wapenembargo tegen Turkije vanwege de acties van het Turkse leger in het grensgebied met Syrië consequenties voor de leningen en beleggingen, ter waarde van 631 miljoen euro, van de Nederlandse banken ING, ABN Amro en Van Lanschot aan of in elf bedrijven die de afgelopen jaren wapens hebben geleverd aan Turkije?1 Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?2
Het kabinet heeft in reactie op de inval van Turkije in Syrië het Nederlandse wapenexportcontrolebeleid aangepast. De behandeling van vergunningen voor de export van militaire goederen naar Turkije is per 11 oktober 2019 opgeschort. U bent hierover op 15 oktober 2019 schriftelijk nader geïnformeerd (Kamerstuk 32 623, nr. 273). Deze aanscherping van het wapenexportcontrolebeleid heeft directe werking voor bedrijven die militaire goederen exporteren naar Turkije. Het heeft geen directe werking voor Nederlandse banken en daarmee geen directe consequenties voor de leningen en beleggingen van de genoemde Nederlandse banken aan of in bedrijven die de afgelopen jaren wapens hebben geleverd aan Turkije.
Hebben naar uw opvatting genoemde banken in hun jaarverslagen, mensenrechtenrapportages, websites of andere publieke bronnen aangegeven dat men druk zal uitoefenen op deze bedrijven om hiermee te stoppen, dan wel investeringen in deze bedrijven te beëindigen? Zo nee, deelt u dan de mening dat de Nederlandse regering in het licht van de opschorting van wapenexportvergunningen een taak heeft?
Banken en investeerders maken hun eigen afweging of zij beleggen in of financiering verlenen aan de defensie-industrie, met in achtneming van het verbod om te investeren in ondernemingen die clustermunitie of cruciale onderdelen daarvan produceren, verkopen of distribueren. Zoals aangegeven in antwoord op vragen van de Leden Karabulut en Alkaya d.d. 24 juli 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3527), verwacht het kabinet van Nederlandse banken dat zij, conform de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (hierna: OESO-richtlijnen), voor hun investeringen in de defensie-industrie de risico’s op mensenrechtenschendingen in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen of aan te pakken, en hierover verantwoording afleggen.
De naleving van de UNGP’s en OESO-richtlijnen is een individuele verantwoordelijkheid van de banken en zij bepalen zelf, in dialoog met hun stakeholders, hoe zij hun beleid ten aanzien van de defensie-industrie vormgeven en toepassen. Het kabinet heeft dan ook geen analyse gemaakt van de jaarverslagen, mensenrechtenrapportages, websites of andere publieke bronnen van genoemde banken. In het IMVO-convenant van de bancaire sector zijn afspraken vastgelegd over de naleving van deze richtlijnen en principes door de banken. ING, Van Lanschot en ABN AMRO zijn alle drie bij dit convenant aangesloten. In november start de evaluatie van de IMVO-convenanten en de presentatie van de hoofdlijnen van het IMVO-beleid is voorzien voor de behandeling van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2021.
Hebt u inmiddels een themakader bereikt met de partijen die met het bankenconvenant werken? Kunt u aangeven wanneer u dit aan de Kamer kunt sturen?3
Ieder convenant kent een andere aanpak, die in samenspraak tussen de convenantspartijen is opgesteld. Het bankenconvenant werkt – anders dan het verzekeringsconvenant – niet met themakaders.
Het themakader over investeren in wapens en wapenhandel conform de OESO-richtlijnen en de UNGP’s wordt ontwikkeld door de partijen bij het IMVO-convenant van de verzekeringssector, zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van Karabulut en Alkaya van 24 juli 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3527). De partijen hebben dit kader nog niet afgerond. Zodra dit het geval is dan wordt het themakader gepubliceerd op de website van dit IMVO-convenant beheerd door de SER.
Wilt u, ondanks het feit dat u aangaf dat in het lopende convenant voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO-convenant) met de banken geen ruimte meer is voor aanvullende afspraken, in het licht van de actualiteit alsnog met de banken in gesprek gaan over deze investeringen zoals u ook, met kennelijk resultaat, hebt gedaan met de levensverzekeraars?
Met het Verbond van Verzekeraars is op 20 februari 2019 gesproken over hoe verzekeraars omgaan met investeringsbeslissingen met betrekking tot controversiële wapens en controversiële wapenhandel binnen het IMVO-convenant voor verzekeraars. Daarbij is ook aangegeven dat het aan verzekeraars zelf is om te bepalen in welke bedrijven zij investeren.
Dat geldt ook voor banken. Banken maken hun eigen afweging of zij beleggen in of financiering verlenen aan de defensie-industrie. De actualiteit van de aanscherping van het wapenexportcontrolebeleid heeft geen directe werking op de beleggingen van banken.
Zodra de partijen bij het IMVO-convenant van de verzekeringssector het themakader over investeren in wapens en wapenhandel gereed hebben, kan de overheid als partij bij dit convenant het kader delen in een gesprek met de bancaire sector.
Het bericht dat vrouwen meer kans hebben om bij een auto-ongeluk te overlijden |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vrouwen hebben 73 procent meer kans om te overlijden bij een ongeluk»?1
Ja.
Bent u bekend met de uitkomsten van het Amerikaanse onderzoek van National Highway Traffic Safety Administration (NHTSA)?
Ja.
Hebben de conclusies van het onderzoek ook betrekking op de Nederlandse situatie? Hebben Nederlandse vrouwen 73 procent meer kans om tijdens een auto-ongeluk dodelijk gewond te raken?
Het onderzoek is gebaseerd op ongevalscijfers uit de Verenigde Staten. Dat de conclusies één op één toepasbaar zijn voor de Nederlandse situatie kan op basis van dit enkele Amerikaanse onderzoek niet worden gezegd. Op basis van het onderzoek dat wordt aangehaald meldt de Universiteit van Virginia dat gordel-dragende vrouwen in de Verenigde Staten 73% meer kans hebben om ernstig gewond te raken bij een frontale aanrijding in vergelijking met mannen. Het verschil in risico is het grootste voor de onderste ledematen. Op basis van dit bericht leggen diverse media een verband met het gebruik van crashtestdummies. De onderzoekers van de Universiteit van Virginia leggen een dergelijk verband niet. Zij wijzen juist als mogelijke oorzaak naar biomechanische factoren zoals die bijvoorbeeld in de botstructuur zijn gelegen. Dit is echter niet onderzocht.
Voor het overige wijs ik u ook op de beantwoording van Kamervragen van de leden Schonis en Bergkamp (beiden D66)2 25 april jongstleden. Hierin heb ik het volgende geschreven. Van alle rijbewijsbezitters is ongeveer 45.5% vrouw. Grofweg een kwart van de autododen is vrouw. In de statistieken van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) staat nadere informatie over risico’s en doden per reizigerskilometer. Relevant is in dit verband hoeveel kilometers vrouwen afleggen in auto’s vergeleken met mannen. Mannen rijden beduidend meer kilometers dan vrouwen. Het overlijdensrisico voor mannen in een auto ten gevolge van een verkeersongeval is mede daarom ongeveer 60% hoger dan voor vrouwen. Het risico op letsel voor jonge mannen (18–24 jaar) is 5 keer zo hoog als het letselrisico voor jonge vrouwen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat vrouwen meer kans hebben om dodelijk gewond te raken tijdens een auto-ongeluk? En bent u het eens met de stelling dat de veiligheidsstructuur van auto’s op zowel mannelijke als vrouwelijke lichamen moet worden afgesteld?
Ja, waarbij het belangrijk is om ook goed vast te stellen wat de oorzaak daarvan is zoals ik ook in antwoord op vraag 3 heb geschreven. Auto’s moeten veilig zijn voor alle bestuurders en passagiers, zowel mannelijke als vrouwelijke.
Bent u het eens met de stelling dat middels crashtests zo snel mogelijk ook de veiligheid van vrouwelijke bestuurders en passagiers moet worden onderzocht? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verplichte testen met de huidige dummy zijn zeer representatief voor zowel «gemiddelde» mannen als «gemiddelde» vrouwen. Vanzelfsprekend is niet iedereen gemiddeld. Daarom wordt al in verschillende testen (waaronder bijvoorbeeld door Euro NCAP) ook gebruik gemaakt van een dummy die een kleiner persoon representeert om ervoor te zorgen dat bij de testen ook hiermee rekening wordt gehouden.
Gaat u hierover met de industrie in gesprek om aan te dringen op een aanpassing van de crashtests?
Vanuit Nederland is de RDW betrokken bij de wetgeving en testen rondom de toelating van voertuigen en bij de Nederlandse inbreng rondom de ontwikkeling van dummies. Daarbij wordt, zoals hierboven aangegeven, al rekening gehouden met vrouwelijke bestuurders.
Bent u bereid om extra veiligheidseisen, gericht op vrouwelijke bestuurders en passagiers, op te leggen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat een Chinees bedrijf een aanbesteding voor het aanleggen van een metrolijn in Stockholm heeft gewonnen |
|
Arne Weverling (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Stockholm criticised for awarding «impossible» metro contract to Chinese bidder»?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat Chinese staatsbedrijven onder de kostprijs kunnen inschrijven op Europese publieke projecten en daarmee Europese bedrijven uit de markt drukken?
Het kabinet acht het van groot belang dat er op de Europese interne markt eerlijke concurrentie kan plaatsvinden tussen bedrijven om overheidsaanbestedingen. De Europese aanbestedingsrichtlijnen bieden mogelijkheden om deze problematiek te adresseren. Deze richtlijnen zijn in Nederland geïmplementeerd in de Aanbestedingswet 2012. Op basis van artikel 2.116 van deze wet moeten aanbestedende diensten bij een inschrijving die abnormaal laag lijkt, nader onderzoek doen door de betreffende onderneming te vragen om uitleg over hoe de prijs tot stand is gekomen. Wanneer een inschrijver het lage niveau van de voorgestelde prijs niet goed kan onderbouwen met bewijsmateriaal, kan de aanbestedende dienst deze inschrijving ter zijde leggen. Abnormaal lage inschrijvingen als gevolg van niet-naleving van verplichtingen op het gebied van milieu, sociaal en arbeidsrecht moeten zelfs door de aanbestedende dienst ter zijde worden gelegd. Dit geldt voor alle inschrijvingen, ongeacht het land van herkomst van de inschrijver. Dit draagt bij aan een gelijk speelveld voor ondernemers. Een andere manier om voor een gelijker speelveld te zorgen, is door het stellen van kwalitatieve gunningscriteria, zoals milieucriteria. Bovendien hoeven Nederlandse – en andere Europese – aanbestedende diensten geen inschrijvingen toe te laten uit landen die niet zijn aangesloten bij de Government Procurement Agreement (GPA) onder de WTO, zoals China. In het geval van de Stockholmse metro is blijkbaar besloten dergelijke inschrijvingen, vrijwillig, wel toe te laten.
De Europese Commissie heeft daarnaast medio 2019 de mededeling «Richtsnoeren voor de deelname van inschrijvers en goederen uit derde landen aan de aanbestedingsmarkt van de EU (COM (2019) 5494) uitgebracht, waarin zij verduidelijkt welke mogelijkheden lidstaten Europeesrechtelijk gezien nu al hebben om een gelijker speelveld op die markt te bevorderen. Onder antwoord 4 gaat het kabinet nader in op de problematiek van oneerlijke concurrentievoordelen door staatssteun.
Deelt u de mening dat het vanuit het oogpunt van het nastreven van een gelijk speelveld niet houdbaar is dat Chinese bedrijven gemakkelijk aanbestedingen in Europa kunnen winnen, terwijl aanbestedingen in China voor Europese bedrijven in feite niet toegankelijk zijn?
Het kabinet deelt die mening en heeft daarom de positie ingenomen dat, gezien de veranderde geopolitieke omstandigheden, het van belang is dat er een EU-instrument komt dat voor EU-bedrijven meer wederkerigheid op markten voor overheidsopdrachten in derde landen bewerkstelligt. Dit belang wordt ook breder in de EU gedeeld. Om die reden zijn de besprekingen over het voorstel van de Europese Commissie over een Instrument voor Internationale Overheidsopdrachten (IIO/IPI2) hervat. Dat voorstel heeft als doel om derde landen ertoe te bewegen de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Government Procurement Agreement (GPA)) van de WTO te ondertekenen of om een bilaterale handelsovereenkomsten met de EU af te sluiten waarin afspraken over toegang tot de markten voor overheidsopdrachten worden gemaakt. Wanneer dat niet lukt, kan de Commissie besluiten tot het opleggen van een prijsopslag op aanbiedingen uit een derde land.
Het kabinet zet zich voor aanpassingen van het Commissievoorstel in. Deze moeten er met name toe leiden dat het voorstel effectiever wordt, dat deze de Lidstaten mogelijkheden blijft bieden om restrictieve maatregelen te treffen volgens de ruimte die de aanbestedingsrichtlijnen bieden en dat administratieve lasten van bedrijfsleven en aanbestedende instanties zo laag mogelijk blijven. Zie voor meer details over de Nederlandse inzet het antwoord op de motie Sjoerdsma/Van Helvert (motie 35 207, nr. 15; Kamerbrief «Reactie op moties Koopmans c.s. en Sjoerdsma/Van Helvert over een brede internationale coalitie voor een gelijk speelveld met China respectievelijk een effectief internationaal aanbestedingsinstrument» van 6 december 2019).
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om door middel van het verbieden van buitenlandse staatssteun bij aanbestedingen in Europees verband oneerlijke concurrentievoordelen voor buitenlandse staatsbedrijven tegen te gaan?
De Europese staatssteunregels zorgen ervoor dat ondernemingen niet zonder meer financieel ondersteund of bevoordeeld kunnen worden door overheden. Op basis van de Aanbestedingswet 2012 kan een aanbestedende dienst een inschrijving afwijzen van een onderneming die staatssteun heeft gekregen, wanneer de staatssteun in strijd is met de Europese staatssteunregels. Deze regels zien echter op staatssteun van EU-lidstaten en gelden niet voor overheidsondersteuning door derde landen.
Het IPI heeft als doel om wederkerigheid te bewerkstelligen en niet om tegen verboden staatssteun op te treden. Het kabinet zet momenteel in op een non-discriminatoir instrument gericht op het bevorderen van een gelijk speelveld om dit probleem wel te adresseren (zie Kamerbrief «Kabinetsinzet voor het realiseren van een gelijk speelveld op de Europese interne markt voor alle ondernemingen (level playing field instrument)» van 2 december 2019). Het idee is om via aanpassing van de Europese mededingingswetgeving handhavingsmaatregelen te kunnen treffen indien een onderneming – ongeacht diens nationaliteit – de mededinging op de interne markt verstoort of dreigt te verstoren door vormen van overheidsondersteuning die niet reeds getroffen worden door de thans geldende EU-kaders op het gebied van staatssteun en overheidsondernemingen.
Kunt u aangeven wat uw inzet op Europees niveau is om in algemene zin het probleem van het gebrek aan wederkerigheid bij openbare aanbestedingen voor Europese bedrijven in China te verhelpen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het niet exporteren van kernafval naar COVRA maar naar Rusland |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Klopt het dat de hal in Nieuwdorp speciaal voor kernafval van URENCO gebouwd is? Zo ja, wie heeft de kosten betaald voor de bouw van deze hal?1
Ja, het klopt dat er bij COVRA in Nieuwdorp twee speciale gebouwen zijn gebouwd voor de opslag van verarmd uranium van URENCO Nederland. URENCO Nederland heeft de bouw van beide gebouwen gefinancierd.
Klopt het dat URENCO onder grote druk ruim tien jaar geleden is gestopt met exporteren van verarmd uranium? Zo ja, wat was de reden dat ze hier toentertijd mee stopten en wat is de reden dat ze hier nu weer mee willen beginnen?
Zoals ook in februari 2016 aan de Tweede Kamer gemeld2, is URENCO Nederland in 2009 gestopt met de export van verarmd uranium naar Russische verrijkingsfabrieken. URENCO Nederland heeft bevestigd op dit moment geen plannen te hebben om deze export te hervatten. De specifieke commerciële en bedrijfseconomische overwegingen die hieraan ten grondslag liggen zijn voor rekening van de onderneming zelf.
Hoeveel ton verarmd uranium produceert URENCO jaarlijks, hoeveel daarvan willen ze naar Rusland exporteren en exporteert Urenco ook nog verarmd uranium naar andere landen?
De hoeveelheid verarmd uranium die URENCO Nederland produceert en hoeveel daarvan wordt geëxporteerd is bedrijfsvertrouwelijke informatie en wordt daarom niet openbaar gemaakt. Euratom en de Internationale Atoomenergieagentschap (IAEA) voeren controle uit op de splijtstofboekhouding, en daarmee ook op de omvang van de aan- en afvoerstromen van splijtstoffen.
URENCO Nederland heeft een vervoersvergunning voor het transport van verarmd UF6 naar bevoegde ontvangers in een aantal landen waaronder de Russische Federatie. Deze vergunning borgt de transportveiligheid. Van de transportroute naar Rusland wordt momenteel geen gebruik gemaakt. Naast een transportvergunning is voor elke export buiten de EU een exportvergunning nodig, te verlenen door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Over individuele exportvergunningen, waaronder die van URENCO Nederland, worden – gezien de bedrijfsgevoeligheid van deze informatie – geen uitspraken gedaan.
Welke definities/normen bestaan er voor verarmd uranium dat nog bruikbaar is als grondstof en wanneer er sprake is van afval, waar zijn deze definities/normen vastgelegd, gelden deze normen alleen voor Nederland en wie houdt hier toezicht op?
Volgens de Nederlandse wet- en regelgeving3 kan verarmd uranium als afvalstof worden aangemerkt, indien voor deze stof geen gebruik of product- of materiaalhergebruik is voorzien. Dit is in lijn met de definitie van radioactieve afvalstoffen van Euratom en het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA).
De Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) is belast met het toezicht en handhaving op het gebied van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming, waaronder radioactief afval.
Wat doet Rusland met het verarmd uranium dat van URENCO komt?
Zoals in de brief van 4 februari 2016 gemeld, heeft verarmd uranium zowel civiele als militaire toepassingen. Bij een toekomstige export buiten de EU is een exportvergunning nodig. Deze wordt alleen verstrekt nadat het land in kwestie
voorafgaand aan het verstrekken van de uitvoervergunning formele overheidsgaranties heeft verstrekt omtrent civiele eindgebruik. Eén van die garanties is dat het verarmd uranium onder safeguards van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) komt te staan. Het (Nederlandse) materiaal staat dus onder toezicht van het IAEA en blijft ook altijd onder toezicht van het IAEA staan.
Glucosesensoren |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u de uitzending van Kassa over glucosesensoren gezien?1
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Current Eligibility Requirements for CGM coverage are Harmful, Costly and Unjustified» uit Diabetes Technology and Therapeutics?2
Ja.
Bent u bereid om het Zorginstituut Nederland te vragen opnieuw onderzoek te doen naar de vergoeding van Continu Glucose Monitoring (CGM)-sensoren? Zo ja, wanneer zult u dat doen? Zo nee, waarom niet?
De Flash Glucose Monitoring (FGM) en rt-CGM (real time Continouos Glucose Monitoring) wordt al enige tijd voorgeschreven en vergoed voor alle patiënten die daarvoor in aanmerking komen. De keuze voor FGM of rt-CGM wordt door de behandelend medisch specialist op basis van de bestaande indicatie en in samenspraak met de patiënt gemaakt. Op basis van eenvoudig waar het kan, ingewikkeld waar nodig, wordt eerst gekeken of FGM technologie voldoet of dat CGM medisch noodzakelijk is.
Ik heb eerder dit jaar het Zorginstituut gevraagd of zij onderzoek naar de effectiviteit van rt-CGM wilden meenemen in het onderzoek naar FGM.3 Het Zorginstituut heeft toen aangegeven dat uitbreiding van het onderzoek een vertraging kan opleveren. Dat vind ik onwenselijk, zoals ik u al eerder schreef in mijn brief van 11 juli 2019. Ik was ook in afwachting van de kwaliteitsstandaard van de Ronde Tafel Diabetes. De Nederlandse Diabetesfederatie (NDF) is initiatiefnemer en verwacht voor einde van dit jaar deze kwaliteitsstandaard af te ronden. In de Ronde Tafel wordt onder andere gesproken over de positie van CGM. Niet alleen in verband met de duiding die op dit moment al plaatsvindt voor FGM maar ook in relatie tot de kwaliteitscriteria voor rt-CGM/FGM. Met behulp van de kwaliteitsstandaard en de kwaliteitscriteria voor FGM en rt-CGM gebruik, kan bepaald worden of er nog patiëntengroepen resteren die niet uitkomen met de verschillende hulpmiddelen.
Ik had graag de kwaliteitsstandaard van de Ronde Tafel en de duiding van het Zorginstituut over FGM afgewacht voordat ik het Zorginstituut vraag om onderzoek te doen naar de bredere vergoeding van CGM. Op 5 november zijn twee moties4 aangenomen waarin – onder andere – wordt verzocht om het Zorginstituut alsnog te vragen een apart onderzoek te doen naar een mogelijke bredere vergoeding van CGM. Conform de moties zal ik het Zorginstituut een dergelijke vraag voorleggen.
Bent u bereid om deze vragen voor het algemeen overleg E-health/Slimme zorg van 7 november aanstaande te beantwoorden?
Ik heb de reguliere termijn aangehouden voor beantwoording van de vragen.
De onderschatting van economische groei |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «ING: economische groei stelselmatig onderschat»?1
Ja.
Deelt u de analyse van de ING-economen dat de huidige berekeningen van het bruto binnenlands product (bbp) tekortschieten, onder meer door digitalisering en het onvoldoende corrigeren van prijzen voor kwaliteitsverbeteringen? Zo ja waarom, zo nee, waarom niet?
Ik deel de analyse van de ING-economen deels. Het meten van het bbp is in de loop van de tijd inderdaad uitdagender geworden door ontwikkelingen zoals globalisering, verdienstelijking en digitalisering. Het is echter voorbarig om hier conclusies aan te verbinden. Eerst is hier nog meer onderzoek naar nodig. Er lopen momenteel een aantal trajecten die kijken naar deze ontwikkelingen.
De huidige methodiek achter het bbp berust op EU-wetgeving (European System of National and Regional Accounts (ESA 2010), EU verordening 540/2013). De voorschriften die uit deze wetgeving volgen bepalen welke economische activiteiten worden meegenomen in de berekening van het bbp en hoe ze zijn gedefinieerd.
De voorschriften worden met enige regelmaat aangepast als nieuwe economische feiten en ontwikkelingen die hierom vragen. Gegeven het brede internationale gebruik van het bbp is het nodig om veranderingen van de voorschriften in internationaal verband vast te stellen. Momenteel wordt er in VN-verband gewerkt aan een herziening van de richtlijnen voor het samenstellen van de nationale rekeningen en daarmee ook het bbp. In dat kader vinden onder meer discussies plaats over de ontwikkelingen die ook in het ING-rapport worden geschetst. Het CBS participeert actief in deze discussies. Te zijner tijd zullen de gewijzigde richtlijnen omgezet worden in EU-wetgeving in het Europees systeem van rekeningen. De gewijzigde voorschriften kunnen dan leiden tot revisie van de bbp-cijfers en andere variabelen.
Op welke wijze houden het kabinet en bureaus als het Centraal Planbureau op dit moment al rekening met de factoren die bij zouden dragen aan de onderschatting van de Nederlandse economische groei?
Het kabinet en het Centraal Planbureau baseren zich op macro-economische cijfers zoals deze worden gepubliceerd door het CBS. Het CBS neemt actief deel aan discussies rondom de herziening van de nationale rekeningen en het bbp. Het thema «onderschatting van de economische groei» wordt daar besproken. Eventuele gewijzigde voorschriften die hieruit voortvloeien kunnen uiteindelijk leiden tot revisie van de bbp-cijfers. Dan wordt ook duidelijk of en in hoeverre de economische groei is onderschat.
Bent u in staat en bereid om de onderschatting van de Nederlandse economische groei – op basis van de genoemde inzichten – ook in kwantitatieve zin aan te geven?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van plan om ook in formele zin een traject te starten dat de onderschatting van de economische groei zo gering mogelijk maakt?
Het CBS voert doorlopend onderzoek uit om de berekeningen van het bbp te verbeteren. Met betrekking tot digitalisering loopt het programma «adequaat meten van de economie». Enkele relevante projecten binnen dit programma betreffen de meting van de platformeconomie, de rol van data als immateriële activa en de meting van gratis diensten. Ook wordt actief geparticipeerd in internationale discussies over mogelijke aanpassing van de voorschriften om zo de veranderende economische werkelijkheid beter te beschrijven. Gezien deze lopende trajecten, acht ik het niet nodig om in formele zin een nieuw traject te starten.
Kunt u ook aangeven of en zo ja, welke overheidsuitgaven aangepast dienen te worden als een correctie van de huidige wijze van berekening van het Nederlandse bbp daadwerkelijk tot een hoger groeicijfer zou leiden?
Het is op voorhand lastig te benoemen welke overheidsuitgaven aangepast dienen te worden als een correctie van de huidige wijze van berekening van het Nederlands bbp tot een hoger groeicijfer leidt.
De honderden miljoenen euro's aan lobbyuitgaven van olie- en gasgiganten. |
|
Sandra Beckerman , Renske Leijten |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Erkent u de conclusie van het onderzoek van Corporate Europe Observatory waarin staat dat de olie- en gaslobby de afgelopen 10 jaar, 251,3 miljoen euro heeft gespendeerd om de Europese Klimaatdoelen te remmen? Zo nee, heeft u een andere verklaring voor deze torenhoge uitgaven?1
De gepresenteerde cijfers zijn ons niet bekend. Wij houden de lobbyuitgaven van individuele bedrijven niet bij.
Deelt u de mening, en de conclusies van Corporate Europe Observatory, dat het in het financieel belang van de olie- en gaslobby is om de klimaatdoelen sterk af te remmen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is evident dat olie- en gasbedrijven belang hebben bij de wijze waarop de klimaatdoelen worden gerealiseerd en het tempo waarin dit wordt gedaan. Tegelijk is het zo dat de investeringen in duurzame technologieën wereldwijd snel toenemen, ook door olie- en gasbedrijven.
Deelt u de mening dat lobbyen tegen het klimaat, gezien de grote klimaatproblematiek, onacceptabel is? Bent u bereid om Shell als één van de grote bedrijven achter deze lobby hier op aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het staat alle partijen altijd vrij hun belangen te behartigen zolang dit binnen de grenzen van de rechtstaat past. Het kabinet ziet dus geen reden om partijen hierop aan te spreken.
Kunt u ons meer duidelijkheid geven over de inhoud van de vele gesprekken die Shell met de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de Europese Unie heeft gevoerd en wat hier voor concrete resultaten uit zijn gekomen?
Gesprekken die met de gas- en oliesector worden gevoerd op de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de EU zijn gericht op het bespreken van relevante Europese beleidsontwikkelingen. Dit kan gaan om relevante technologieën voor de decarbonisatie van de Nederlandse energie- en industriesectoren zoals schone waterstof en de afvang en opslag van CO2 (CCS). Deze gesprekken zijn informerend van aard. Beleidsvorming vindt immers niet plaats op de Permanente Vertegenwoordiging, maar bij de betrokken departementen in Den Haag. Zie ook de brief «reactie op rapport Captured States» van 11 maart jl. (Kamerstuk 35 078, nr. 27).
Deelt u de mening dat effectief klimaatbeleid niet door Shell en andere multinationals vormgegeven kan worden, zeker met het oog op bovenstaand beschreven praktijken? Zo ja, waarom heeft de industrie mede het Klimaatakkoord bepaald? Zo nee, hoe oordeelt u dan over de tegengestelde belangen?
Het kabinet zet zich vol in voor een ambitieus klimaatbeleid in Nederland, in de EU en in andere landen. Het kabinet is van mening dat succesvol klimaatbeleid alleen kan worden gerealiseerd als de rijksoverheid, decentrale overheden, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties effectief samenwerken. Dat is ook de reden dat het kabinet deze partijen bij elkaar heeft gebracht voor de totstandkoming van het Klimaatakkoord, juist om op basis van de verschillende belangen van partijen tot een gezamenlijke aanpak te komen die op zo breed mogelijk draagvlak kan rekenen. Ook buiten de context van het Klimaatakkoord staat het kabinet open voor overleg met alle belanghebbenden, waarna de besluitvorming plaatsvindt op basis van een zorgvuldige afweging gemaakt tussen alle belangen.
Bent u van plan een actieplan op te stellen zodat deze schandelijke lobbypraktijken worden beëindigd?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de wetenschap en milieuorganisaties een grotere stem te geven dan de vervuilende industrie en hier ook binnen de Europese Unie voor te pleiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het bedrijfsleven, milieuorganisaties, vakbonden en andere maatschappelijke organisaties hebben allemaal op gelijke voet met het kabinet en met elkaar gesproken om tot het Klimaatakkoord te komen. Ook de wetenschap is hierbij actief betrokken. Dat zal in de uitvoering van het beleid niet veranderen. Binnen de EU heeft het kabinet altijd gepleit voor een ambitieus klimaatbeleid en voor betrokkenheid van alle relevante partijen hierbij, en dat zal het kabinet blijven doen.
Het bericht dat er duizenden nieuwe opvangplekken nodig zijn voor asielzoekers |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Duizenden nieuwe opvangplekken nodig voor asielzoekers»?1
Het artikel gaat in op een aantal actualiteiten die spelen binnen de migratieketen en waar overleg over wordt gevoerd met provincie en gemeenten. In zoverre herken ik de berichtgeving. De hogere bezetting vanaf het derde kwartaal 2019 en de meest recente Meerjaren Productie Prognose (MPP) nopen tot voorbereiding op capaciteitsuitbreiding bij het COA. Zoals gebruikelijk vindt hierbij overleg plaats tussen ketenpartners, andere ministeries en provincies en gemeenten alvorens definitieve keuzes te maken.
Hoe verklaart u dit zwabberbeleid, aangezien er vorig jaar nog asielzoekerscentra (AZC’s) werden gesloten?
Omgaan met groei en krimp is van alle tijden, aantallen laten zich lastig voorspellen. Op basis van de bezetting destijds, de prognoses van dat moment en de financieringssystematiek is destijds besloten om capaciteit af te bouwen.
Erkent u dat de huidige tekorten waren voorkomen met voldoende reservecapaciteit? Zo ja, waarom heeft u het SP-voorstel daaromtrent niet overgenomen?2
Het aanhouden van leegstaande reservecapaciteit brengt veel kosten met zich mee. Er moet dus een balans worden gevonden tussen flexibiliteit in de opvang en beheersing van de kosten voor opvang. Momenteel wordt, in het kader van het Programma Flexibilisering Asielketen, ingezet op de ontwikkeling van flexibele opvangvormen die voor meerdere groepen en functies inzetbaar zijn, zodat tegen beperkte kosten flexibele capaciteit kan worden aangehouden.
Bent u alsnog bereid om voor reservecapaciteit te zorgen? Zo nee, hoe voorkomt u dat het zwabberbeleid blijft voortduren?
Er wordt altijd getracht een bepaalde mate van extra (frictie-)capaciteit aan te houden om verschuivingen op te vangen. Het COA heeft hiervoor een handelingsperspectief opgesteld: op basis van de verwachte bezetting zal worden bezien hoe het beste kan worden ingespeeld op mogelijke knelpunten en wat voor rol reservecapaciteit kan spelen.
Daarnaast worden in het kader van het Programma Flexibilisering Asielketen flexibele opvangvormen ontwikkeld waarmee verschillende doelgroepen en functies op opvanglocaties kunnen worden ondergebracht. Op deze manier kan op doelmatige wijze flexibele opvangcapaciteit worden aangehouden.
Tevens worden in het kader van dit programma samen met gemeenten en provincies bestuurlijke afspraken uitgewerkt over het organiseren van flexibele capaciteit en de manier van op- en afschalen van capaciteit.
Hoeveel opvangplekken worden bezet gehouden omdat statushouders in afwachting zijn van een sociale huurwoning?
Op peildatum 1 oktober jl. verbleven er 5.450 vergunninghouders in de opvang.
Wat is op dit moment de gemiddelde wachttijd voor een sociale huurwoning?
Over de wacht en zoektijden voor een sociale huurwoningen heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer geïnformeerd in het rapport Stand van de woonruimteverdeling, dat als bijlage bij de Staat van de Volkshuisvesting 2019 (Kamerstukken 32 847, nr. 520) is meegezonden.
In dit rapport wordt een onderscheid gemaakt tussen de tijd vanaf inschrijving als woningzoekende tot toewijzing van een woning (wachttijd) en de tijd vanaf de eerste zoekactie tot toewijzing (zoektijd). De zoektijd is korter dan de wachttijd omdat burgers zich kunnen inschrijven uit voorzorg, waarbij zij bijvoorbeeld buiten de sociale huursector een woning vinden, of door samenwonen zelf geen acute vraag meer hebben maar nog wel op de wachtlijst staan en daarnaast om inschrijfduur op te bouwen terwijl nog geen acute verhuiswens aanwezig is.
De gemeente is verantwoordelijk voor het huisvesten van vergunninghouders conform de halfjaarlijkse taakstelling. Veelal wordt op basis van prestatieafspraken met corporaties gezocht naar een passende woning voor de gezinssituatie. Het tijdig huisvesten van statushouders is voor een snelle en betere integratie van belang. Ook worden daarmee de maatschappelijke kosten die met de opvang van asielzoekers gepaard gaat, beperkt gehouden.
Hoeveel sociale huurwoningen hadden corporaties sinds 2013 kunnen bijbouwen als er geen verhuurderheffing was ingevoerd?
De financiële ruimte van de corporatiesector is in de afgelopen jaren geen knelpunt geweest voor de bouw van extra sociale huurwoningen. De indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties 2019 (IBW2019) laat voor nieuwbouw een bestedingsruimte zien van € 28,8 miljard, bovenop de al voorgenomen investeringen. Vorig jaar (IBW2018) was deze extra bestedingsruimte € 16,2 miljard.
De geschatte afdracht aan verhuurderheffing in de periode 2013–2018 in € mln. was:
47
1.173
1.283
1.403
1.497
1.657
7.060
Uitgaande van een gemiddeld investeringsbedrag van ca. € 160.000 hadden hiervoor ongeveer 40 à 45.000 sociale huurwoningen kunnen worden gebouwd.
Als tevens rekening wordt gehouden met indirecte effecten van nieuwbouwinvesteringen op de leenruimte van corporaties dan loopt de ruimte voor extra investeringen op tot in totaal ca. € 10,65 miljard. Dit komt overeen met ruim 65.000 sociale huurwoningen.
(Bij deze berekening is verondersteld dat de verhuurderheffing vanaf 2019 weer op het begrote niveau ligt.)
Bent u het ermee eens dat rijke en arme gemeenten gelijkelijk verantwoordelijk zijn voor de opvang van asielzoekers en vluchtelingen – zoals voorgesteld in het SP-plan «Een eerlijker verdeling van vluchtelingen over Nederland»?
Ik heb kennisgenomen van dit voorstel. Echter, COA voert intensief overleg met gemeenten om waar nodig locaties te verkrijgen danwel te verlengen. Gemeenten kunnen op basis van de inkomenspositie van individuele burgers niet gedwongen worden een COA-locatie te realiseren. Gemeenten ontvangen financiering van het Rijk via het Gemeentefonds op basis van bepaalde kenmerken zoals inwonersaantal, aantal niet- ingezetene etc. Daarnaast is het Faciliteitenbesluit van toepassing als er sprake is van een COA-locatie. Zie ook het antwoord bij vraag 9.
Deelt u de mening dat de aanbevelingen uit het bovengenoemde SP-plan inzake de verdeling van vluchtelingen cruciaal zijn om het draagvlak voor asielopvang te behouden? Bent u bereid de aanbevelingen over te nemen?
In het kader van het Programma Flexibilisering Asielketen worden verschillende stappen gezet om de flexibele opvangcapaciteit te verruimen en daarbij ook het draagvlak voor opvang zo veel mogelijk te borgen. Zoals eerder aangegeven worden er flexibele opvangvormen ontwikkeld die voor verschillende groepen bewoners en functies (zoals andere woningzoekenden in de gemeente) kunnen worden ingezet. Zo hoeven er bij fluctuaties minder snel locaties te worden geopend of gesloten. Ook bieden deze vormen kansen voor ontmoetingen tussen bewoners, integratie en borging van draagvlak. De uitwerking hiervan zal onderdeel uitmaken van bestuurlijke afspraken tussen gemeenten, provincies en het Rijk. Bij deze afspraken worden ook de door u genoemde voorstellen betrokken.
Hoe lang moet een asielzoeker gemiddeld wachten voordat zijn aanvraag in behandeling wordt genomen? Bent u bereid meer te investeren in personeel zodat aanvragen sneller worden behandeld?
Op dit moment is de IND (nog) niet in staat om de wachttijden uit de systemen te halen. De IND is bezig om betrouwbare cijfers over de Rust en voorbereidingstijd (RVT) te kunnen genereren. Wel is het mogelijk om aan te geven hoelang aanvragers op moment van beslissing in procedure hebben gezeten. Tot en met augustus 2019 is dat voor spoor 1: 14 weken, spoor 2: 4 weken, voor spoor 4 AA: 28 weken en voor spoor 4 VA is dat 46 weken.
De IND is voornemens om in aanvulling op reeds gedane uitbreiding vanaf oktober 2019 tot en met eind 2020 nog 800 fte te werven en op te leiden. Een groot deel hiervan zal worden ingezet op de afdoening van spoor 4 zaken. Daarnaast zullen ook medewerkers ingezet worden op andere processen waarbij een stijging is te zien van aantal procedures (nareis, onbepaalde tijd en naturalisatie) en op overige ondersteunende taken. Met de genoemde 800 fte zit de IND aan het maximale absorptievermogen van de organisatie. Een grotere investering zal ten kosten gaan van de productie in het primair proces. U bent hierover nader geïnformeerd per brief3.
Hoe voorkomt u dat gemeenten weigeren om opvang aan te bieden vanwege overlastgevende en/of criminele asielzoekers? Deelt u de mening dat de veiligheid van personeel en omwonenden voorop staat en dat er dus voldoende moet worden geïnvesteerd in bewaking en beveiliging?
Zowel op politiek niveau als op ambtelijk niveau voeren het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het COA gesprekken met provincies en gemeenten om in gezamenlijk overleg geschikte opvanglocaties te realiseren.
Ik deel de mening dat de veiligheid van personeel en omwonenden van opvanglocaties voorop staat. De gebouwen van het COA voldoen aan de veiligheidseisen passend bij de doelgroep waarvoor het COA is ingericht.
Helaas hebben we te kampen met een groep overlastgevende en/of criminele asielzoekers die het maatschappelijk draagvlak aantast en het daarmee verpest voor de groep asielzoekers die bescherming nodig heeft.
De aanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers heeft dan ook mijn hoogste prioriteit.
Hiertoe heb ik de nodige maatregelen getroffen, waarover ik uw Kamer meerdere malen per brief heb geïnformeerd (Kamerstuk 19 637/33 042, nr. 2391; Kamerstuk 19 637, nr. 2446, 19 637, nr. 2455, 19 637, nr. 2478 en 19 637, nr. 2510).
Daarnaast zijn er op steeds meer opvanglocaties aanvullende afspraken met gemeenten en politie gemaakt om veiligheid op en buiten de locatie te borgen.
Deze maatregelen moeten zorgen voor een vermindering van de overlast en een groei van het maatschappelijk draagvlak voor de opvang van asielzoekers.
Bent u bereid de vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg vreemdelingen- en asielbeleid op 7 november 2019?
De vragen zijn na de het algemeen overleg vreemdelingen- en asielbeleid aan uw Kamer verstuurd.
Kent u de berichtgeving van NRC Handelsblad waarin de burgemeesters in de regio Den Haag concluderen dat er geen sprake is van «een verziekte cultuur» als het gaat om discriminatie en racisme?1
Ja.
Deelt u de conclusie van deze elf burgemeesters dat er geen sprake is van «een verziekte cultuur» als het gaat om discriminatie en racisme? Vindt u het verstandig dat deze burgemeesters dit concluderen terwijl het onderzoek naar vermeende misstanden door het Bureau Veiligheid Integriteit en Klachten (VIK) van de Haagse politie nog loopt?
Ik wil benadrukken dat er momenteel een onderzoek loopt naar mogelijke misstanden aan bureau Hoefkade, niet naar de gehele Haagse politie. Gelet op het lopende onderzoek bij het team Hoefkade ga ik verder niet op deze casuïstiek in. Wel heeft de korpschef mij verzekerd dat de politie meldingen van ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag serieus neemt. In mijn brief van 4 september jl.2 heb ik u geïnformeerd over het bestaande beleid van de korpschef en over de aanvullende maatregel om een ombudsfunctionaris aan te stellen.
Hebben de elf desbetreffende burgemeesters zelf onderzoek verricht naar de cultuur binnen het politiekorps? Zo ja, kunt u de resultaten hiervan met de Kamer delen? Zo nee, op basis waarvan zijn zij tot deze conclusie gekomen?
De burgemeesters baseren zich als lokaal gezag op hun eigen ervaringen met de politie, waarbij de thema’s diversiteit en inclusie met regelmaat worden besproken. Overigens is de verklaring afkomstig van de burgemeesters van alle 27 gemeenten in het verzorgingsgebied van de politie-eenheid Den Haag.
Bent u ervan op de hoogte dat de politietop van het bureau Hoefkade in de Haagse Schilderswijk naar het eigen personeel een brief heeft geschreven waarin zij de zorgen uiten over een «ongewenste cultuur» en een «opeenstapeling van ongewenste gedragingen»? Zou u naar aanleiding van deze brief concluderen dat hier sprake is van een (ten dele) verziekte cultuur?
Ik ben ervan op de hoogte dat een dergelijke brief is verzonden. Ik voer regelmatig overleg met de korpschef over de ontwikkelingen binnen de politieorganisatie. In dat overleg komen ook onderwerpen als discriminatie, seksuele intimidatie en grensoverschrijdend gedrag aan bod. Waar nodig informeert de korpschef mij over casuïstiek.
Hoe duidt u het gegeven dat de afgelopen twee jaar tenminste elf mensen zijn ontslagen in Den Haag vanwege wangedrag? Waar bestond dit wangedrag uit? Wanneer is er sprake van een verziekte cultuur? Op basis van welke criteria worden agenten vanwege wangedrag ontslagen?
Met uw Kamer ben ik van mening dat ons grote terughoudendheid past om op individuele casussen in te gaan. Ik zie het als mijn taak om met de korpschef in gesprek te zijn over het belang van een open cultuur en de noodzaak om signalen van discriminatie en grensoverschrijdend gedrag serieus te nemen. De korpschef is verantwoordelijk voor het personeelsbeleid van de politie en die verantwoordelijkheid neemt hij ook. Voor de wijze van afdoening bij disciplinaire processen verwijs ik u naar mijn brief van 15 januari jl. over interne onderzoeken en strafrechtelijke onderzoeken bij de politie.3
Bent u van mening dat de politietop van de eenheid Den Haag naar behoren, adequaat en toereikend heeft gehandeld om discriminatie en ongewenst gedrag in de eenheid tegen te gaan? Zo ja, op basis waarvan trekt u deze conclusie? Zo nee, wat had met de kennis van nu beter gekund?
Het tegengaan van discriminatie en ongewenst is een topprioriteit voor de korpschef. Die prioriteit geldt ook voor de eenheidsleiding van Den Haag. Gelet op het lopende onderzoek bij het team Hoefkade ga ik verder niet op deze casuïstiek in. Voor de korpsleiding staat echter voorop dat ongewenst gedrag wordt onderzocht en aangepakt. In mijn brief van 4 september jl. heb ik u geïnformeerd over het bestaande beleid van de korpschef en over de aanvullende maatregel om een ombudsfunctionaris aan te stellen.4
Bent u van mening dat de stellingname van de elf burgemeesters naar verwachting bemoedigend of ontmoedigend werkt om signalen van discriminatie en ongewenst gedrag te melden?
De korpsleiding heeft aangegeven open te staan voor kritiek en heeft medewerkers juist opgeroepen zich te melden als in hun ogen sprake is van misstanden. De politieorganisatie heeft verschillende mogelijkheden beschikbaar voor het bespreekbaar maken van deze signalen, zoals (maar niet uitsluitend) het vertrouwenswerk, de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten en het Landelijk Meldpunt Misstanden. Vervolgens is het van belang dat politiemedewerkers zich ook vrij voelen om intern misstanden te melden. Dit heeft dan ook de volste aandacht van de korpsleiding en andere leidinggevenden binnen de politie.
Herinnert u uw eigen brief van 15 oktober 2019 (Kamerstuk 29 628, nr. 911) waarin u stelt dat voormalig teamchef Fatima Aboulouafa niet zou zijn weggestuurd vanwege haar «inhoudelijke kritiek op de misstanden»? Heeft u tot u genomen dat politiechef Van Musscher aangeeft dat haar ontslag te maken had met «de manier waarop ze zich uitte op Instagram en in de media»? Kunt u zich voorstellen dat mevrouw Aboulouafa voor deze vorm heeft gekozen omdat andere manieren onvoldoende effectief waren gebleken om dit probleem aan te kaarten?
De teamchef is niet op non-actief gezet of ontslagen. Voor verdere informatie verwijs ik u naar mijn brieven van 9 oktober en 15 oktober jl.5 Inmiddels is vastgesteld dat de betrokken teamchef niet meer terugkeert naar de eenheid Den Haag. De korpsleiding heeft bij de desbetreffende teamchef een aanbod uitstaan om met een onafhankelijk verkenner te zoeken naar een duurzame oplossing. Daarnaast moeten politiemedewerkers zich vrij voelen om zich te uiten en kritisch te zijn binnen de grenzen van de ambtseed, dan wel belofte. Bij voorkeur gebeurt dit binnen de eigen organisatie zodat waar mogelijk samen een oplossing gevonden kan worden. Ik ga niet speculeren over de motivatie van mevrouw Aboulouafa om zich te uiten op de manier waar zij voor gekozen heeft. De politieorganisatie heeft verschillende mogelijkheden voor het bespreekbaar maken van signalen, zoals het vertrouwenswerk, de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten, het Landelijk Meldpunt Misstanden en programma’s als de Kracht van het Verschil. Daarnaast besluit de politie binnenkort over de regeling klachten grensoverschrijdende omgangsvormen. Deze klachten worden onderzocht door de klachtencommissie grensoverschrijdende omgangsvormen. De klachtencommissie wordt per klacht samengesteld en bestaat uit interne medewerkers en externe personen met passende expertise. Om te voorkomen dat collega’s vastlopen in de organisatie wordt een ombudsfunctionaris aangesteld binnen de organisatie. De ombudsfunctionaris heeft een directe toegang tot de korpsleiding en is een aanvulling op de reeds bestaande voorzieningen.
Welke stappen moeten volgens u ondernomen worden om een veilige, open en non-discriminatoire cultuur te creëren binnen het politiebureau Hoefkade?
De korpschef heeft mij ervan verzekerd dat de korpsleiding iedere melding van ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag serieus neemt. Bovenop het bestaande beleid en de genomen maatregel om een ombudsfunctionaris aan te stellen (zie mijn brief van 9 en 15 oktober jl.), zie ik thans geen noodzaak om aan te dringen op extra maatregelen. Daarbij heb ik uw Kamer in het Algemeen Overleg van 10 oktober jl. toegezegd om met de korpschef in gesprek te gaan over de voortgang van de cultuurverandering bij de politie, evenals de registratie en opvolging van interne klachten en meldingen.
Deelt u mijn opvatting dat structurele maatregelen nodig zijn, zoals het instellen van een onafhankelijk integriteitsbureau, waar klokkenluiders binnen de politie met hun klachten terecht kunnen?
Zie antwoord vraag 9.
Is de huidige beroepscode volgens u voldoende helder over (on)gewenste omgangsvormen, (on)gewenst taalgebruik en het tegengaan van discriminatie? Zo nee, bent u bereid het gesprek met de korpsleiding aan te gaan over aanpassing van de beroepscode?
Het integriteitsbeleid van de politie is in 2018 geactualiseerd. Er is nadrukkelijk aandacht voor het bevorderen van een ethisch werkklimaat waarin integriteit wordt gezien als kenmerk van goed politiewerk en de onderlinge dialoog wordt gestimuleerd. De beroepscode is één van de instrumenten voor medewerkers en leidinggevenden die ondersteuning biedt bij het voeren van gesprekken over dilemma’s en integriteitskwesties. Daarbij zijn ook themabladen bij de beroepscode beschikbaar waarin per onderwerp nader wordt ingegaan op wet- en regelgeving en dilemma’s. Daarnaast is door de Eenheid Den Haag recent een handreiking ontwikkeld die op een laagdrempelige manier bijdraagt aan de ondersteuning bij het voeren van gesprekken over dilemma’s en integriteitskwesties. Verder heb ik in mijn brief van 3 september jl. aan uw Kamer het beleid van de korpschef beschreven om een veilige, diverse en inclusieve werkomgeving te realiseren en behouden.6 De beroepscode is zodoende niet het enige instrument dat een veilig, divers en inclusief werkklimaat bewerkstelligt.
Kunt u zich het ongemak voorstellen over de zorgwekkende signalen betreffende de eenheid Den Haag en daaruit voortkomend de noodzaak om vragen te stellen over personele aangelegenheden?
Met uw Kamer ben ik van mening dat ons grote terughoudendheid past in te gaan op individuele casussen. Ik zie het als mijn taak om met de korpschef in gesprek te zijn over het belang van een open cultuur en de noodzaak om signalen van discriminatie en grensoverschrijdend gedrag serieus te nemen. De korpschef is verantwoordelijk voor het personeelsbeleid van de politie en die verantwoordelijkheid neemt hij ook.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden ruimschoots voor de begrotingsbehandeling van Justitie & Veiligheid?
Ja, al heb ik de keuze gemaakt om de antwoorden die grotendeels overeenkwamen met elkaar samen te voegen.
Door de Nederlandse Ontwikkelingsbank FMO gefinancierde misstanden |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend de berichten dat de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingssamenwerking (FMO) landroof, moord en andere misstanden financiert1, belastingontwijking faciliteert2, en voor lokale bevolkingen niet transparante arbitragesystemen invoert?3
Ja.
Wat vindt u van dergelijke misstanden?
Elke misstand binnen projecten van FMO is er één te veel en ik betreur de incidenten die zijn voorgekomen ten zeerste. Signalen rondom deze misstanden nam en neem ik zeer serieus en kaart ik ook aan bij FMO. De in het artikel genoemde projecten zijn bekend bij het kabinet en zijn onderdeel van de dialoog met FMO. In het geval van ernstige incidenten dringt het kabinet aan op onafhankelijk onderzoek. Ook wordt van FMO zelf verwacht dat zij haar beleid blijft evalueren en het beleid verbetert waar nodig.
Sinds wanneer is het bij u bekend dat FMO landroof en andere misstanden financiert?
FMO is een belangrijke partner in de uitvoering van het Nederlandse OS-beleid. Het doel van FMO is het financieren van projecten met duurzame economische impact in vaak complexe gebieden waar vrijwel geen andere (markt)partijen actief zijn. FMO hanteert hierbij internationale geldende voorwaarden. De risico’s die voortkomen uit de activiteiten van FMO worden zoveel mogelijk gemitigeerd.
Als beleidsverantwoordelijk ministerie zien mijn medewerkers toe op de maatschappelijke missie van FMO. Zij zijn hiervoor doorlopend in dialoog met FMO over haar beleid, bijvoorbeeld tijdens het beleidsoverleg tussen het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en FMO en het regulier overleg over issue-management. Zeker in het geval van de staatsfondsen – die FMO namens het kabinet beheert ten behoeve van specifieke ontwikkelingsdoelstellingen – is deze dialoog zeer intensief. Tijdens deze gesprekken worden mijn medewerkers geïnformeerd over (vermeende) misstanden binnen de projecten van FMO.
Bent u als grootste aandeelhouder van FMO gewezen op deze misstanden? Zo ja, welke verbetering en concrete maatregelen heeft FMO beloofd? Zo nee, welke stappen gaat FMO nu ondernemen?
Het aandeelhouderschap, inclusief de daarbij horende rechten en plichten, wordt vervuld door de Minister van Financiën. Vanwege het belang voor het uitvoeren van het OS-beleid van het kabinet, is mijn ministerie beleidsverantwoordelijk voor FMO. Zoals het antwoord op vraag 3 aangeeft, zijn mijn medewerkers op verschillende manieren in doorlopend overleg met FMO en worden zij geïnformeerd over (vermeende) misstanden. De zeven projecten die worden beschreven in het artikel zijn dan ook bekend bij het kabinet en zijn veelal ook eerder aan de orde gekomen in uw Kamer.
In het verleden zijn naar aanleiding van vermeende misstanden verschillende rapporten opgeleverd door onafhankelijke onderzoekers. Hieruit is naar voren gekomen dat in het verleden op onderdelen onvoldoende onderzoek is gedaan door FMO of andere financiers waarmee FMO heeft samengewerkt. Mede naar aanleiding hiervan is het beleid van FMO in de afgelopen jaren verder aangescherpt. Zo heeft FMO, in overleg met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en mijn medewerkers haar duurzaamheidsbeleid in 2017 verder verbeterd, onder andere op het gebied van landrechten. Ook heeft FMO in 2017 een disclosure policy opgesteld waarbij nieuwe investeringen vóór contractering worden gepubliceerd. Daarmee worden stakeholders in de gelegenheid gesteld reacties te geven op voorgenomen financieringen.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de misstanden bij FMO, zoals landroof, het schenden van de rechten van inheemse bevolkingsgroepen en het meewerken aan belastingontwijking?
Ik hecht grote waarde aan het regelmatig evalueren van FMO en haar beleid, het erop toezien dat alle relevante principes en standaarden worden nageleefd en te komen tot aanbevelingen voor verbeteringen. Deze evaluaties vinden in principe elke vijf jaar plaats en worden in opdracht van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking door een onafhankelijke partij uitgevoerd.
Dit voorjaar zijn de voorbereidingen gestart voor de volgende reguliere evaluatie. De evaluatie heeft betrekking op de periode 2013 – 2018 en zal naar verwachting in het tweede kwartaal van 2020 worden opgeleverd. In deze evaluatie wordt ook de naleving van IMVO-standaarden onderzocht. Naast deze evaluaties worden ook de verschillende fondsen die FMO namens de overheid beheert periodiek geëvalueerd door een onafhankelijke partij.
Geeft FMO de bij hun bekende misstanden aan bij de lokale autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Wanneer er aantoonbare misstanden worden geconstateerd, kan hier door de klant, FMO en/of andere belanghebbenden lokaal aangifte van worden gedaan. Het is vervolgens aan de lokale autoriteiten om, naar aanleiding van een aangifte, over te gaan tot strafrechtelijke vervolging. Gezien de complexe lokale situatie, waar betrouwbare onafhankelijke rechtspraak soms ontbreekt, wordt er helaas niet altijd overgegaan tot vervolging. Mijn medewerkers gaan op dit punt het gesprek verder aan met FMO om te kijken of er aanleiding is het beleid op dit vlak verder te verscherpen.
Kunt u de Kamer een lijst met bedrijven, gefinancierd door FMO, die land van inheemse bevolkingsgroepen hebben onteigend, toesturen? Zo nee, wat is uw voorstel zodat de Kamer dit zelf kan controleren?
FMO houdt intensief in de gaten bij welke projecten zich mogelijk problemen voordoen. Hierbij kost het vaak tijd om alle feiten boven tafel te krijgen. Het is doorgaans niet in het belang van het lopende onderzoek om informatie hierover te delen met externe partijen. Bovendien betreft het vaak bedrijfsvertrouwelijke informatie. Deze informatie wordt wel op confidentiële basis gedeeld met mijn medewerkers tijdens het doorlopende overleg dat zij hebben met FMO. Daarnaast heeft FMO mij toegezegd in hun jaarverslag meer transparantie te geven over de risico’s van hun investeringen.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is het beleid van FMO in de afgelopen jaren verder aangescherpt. Ik zie erop toe dat het aangescherpte beleid wordt nageleefd en dat het uiterste wordt gedaan om misstanden in de toekomst te voorkomen. U kunt mij aanspreken op deze verantwoordelijkheid. Via de website van FMO4 is het mogelijk om de bestaande projecten van FMO en de staatsfondsen te bekijken. Daarnaast heeft u de mogelijkheid om de lijst met publicaties van mogelijke nieuwe investeringen te raadplegen via de website van FMO.
Bent u bereid zelf harde maatregelen te treffen en om samen met het Global Legal Action Network (GLAN) inheemse bevolking hun grondrechten terug te helpen verkrijgen van bedrijven die met steun van FMO land onteigend hebben? Zo nee, waarom niet?
De Staat heeft FMO de expliciete opdracht gegeven om investeringen te doen in ontwikkelingslanden, waaronder in fragiele staten, die de markt laat liggen omdat zij deze als te risicovol beschouwt. In deze gebieden, en met name in fragiele staten, is het veelal gecompliceerd te achterhalen hoe landrechten zijn vastgesteld en verkregen. Ondanks deze complexiteit is het noodzakelijk dat FMO uitgebreid onderzoek doet naar landrechten voordat zij een investeringsbeslissing maakt. FMO heeft mij geïnformeerd dat een bezoek aan het mogelijke project, waar FMO in gesprek gaat met alle relevante stakeholders, hier onderdeel van is. Bovendien wordt vaak een beroep gedaan op een externe adviseur, die de situatie ter plaatse beter kent dan FMO. Deze adviseur stelt een onafhankelijk rapport op met geïdentificeerde risico’s en actiepunten voor verbetering. Deze, en andere actiepunten, worden opgenomen in een Environmental & Social Action Plan (ESAP), dat samen met de klant wordt opgesteld als onderdeel van de financieringsovereenkomst.
Mocht achteraf blijken dat dit onderzoek tekort heeft geschoten, dan dient er een oplossing gezocht te worden met behulp van een onafhankelijke partij. FMO heeft hiervoor, samen met de Duitse en Franse ontwikkelingsbanken, een onafhankelijk klachtenmechanisme geïmplementeerd om aan belanghebbenden, waaronder lokale gemeenschappen, de mogelijkheid te bieden een klacht in te dienen over projecten die door deze ontwikkelingsbanken worden gefinancierd. Het mechanisme wordt geleid door een panel van onafhankelijke internationale experts.
Bent u van mening dat richting de topman van een ontwikkelingsbank gepaste maatregelen genomen dienen te worden als hij zware mensenrechtenschendingen zoals het laten vermoorden van opponenten van bouwprojecten, landonteigening van inheemse volken, en onderbetaling van werknemers afdoet als «het is niet realistisch om te denken dat er nooit iets misgaat.»?4 Zo nee, hoe rijmt u deze uitspraken met de doelen van FMO? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen?
Laat duidelijk zijn dat elke misstand binnen projecten van FMO er één te veel is en ik betreur de incidenten die zijn voorgekomen dan ook ten zeerste. FMO is actief in gebieden met een zeer complexe context, waar andere banken niet, of in beperkte mate, opereren. Juist in deze gebieden kan FMO een rol spelen om duurzame economische impact te genereren. Inherent verbonden aan dit mandaat is dat incidenten, zoals het niet geheel of tijdig uitvoeren van de gemaakte afspraken op het gebied van sociaal en milieutechnisch gebied, niet helemaal voorkomen kunnen worden. Dit is waar de aangehaalde uitspraak over ging, niet over het verband dat in de vraag wordt gesuggereerd. Uiteraard moeten alle investeringen onder internationaal geldende voorwaarden tot stand komen en risico’s zoveel als mogelijk gemitigeerd. De onderneming is hiervoor verantwoordelijk en ik heb van de Raad van Commissarissen begrepen dat zij hierop toeziet en alle vertrouwen heeft in de Raad van Bestuur. Het beleid ten aanzien van deze risico’s is ook een vast onderdeel van onze beleidsdialoog met FMO.
Deelt u de mening van emeritus hoogleraar ontwikkelingsstudies Paul Hoebink die aangeeft dat de problemen bij FMO voorkomen uit het feit bankiers bij FMO aan de knoppen zitten en slechts geïnteresseerd zijn in het rendement op investeringen, in plaats van in de maatschappelijke en planeetbrede verantwoordelijkheid van een ontwikkelingsbank?5 Zo nee, wat is uw analyse?
Ik herken mij niet in de uitspraak dat bij FMO bankiers aan de knoppen zitten die slechts geïnteresseerd zijn in het rendement op investeringen. FMO is een ontwikkelingsbank met een duidelijk gedefinieerde maatschappelijke missie. Deze missie is onder andere verankerd in de overeenkomst tussen de Staat en FMO uit 1998 en in de oprichtingswet van FMO. Pas als aantoonbaar wordt gemaakt hoe een investering zal bijdragen aan deze missie, zal FMO kijken naar het financiële aspect. Het rendement dat gehaald wordt gaat dus altijd in samenspel met het bijdragen aan de ontwikkelingsdoelen die FMO nastreeft.
Naast het eigen kapitaal beheert FMO namens de Staat een aantal fondsen die specifiek zijn gericht op het bijdragen aan ontwikkelingsdoelen, hierin komt de maatschappelijke missie nog sterker tot uitdrukking. De Raad van Commissarissen houdt toezicht op FMO, waaronder het naleven van haar maatschappelijke missie. Ik heb er vertrouwen in dat de onderneming op de juiste wijze invulling geeft aan de maatschappelijke missie.
Bent u bereid om uw positie als grootaandeelhouder in te zetten om het bestuur van FMO minder als reguliere investeringsbank vorm te geven, en meer als een ontwikkelingsbank met een maatschappelijk en planeetbrede verantwoordelijkheid? Zo ja, hoe wilt u dit doen? Zo niet, waarom niet?
Het aandeelhouderschap, inclusief de daarbij horende rechten en plichten, wordt vervuld door de Minister van Financiën. Vanwege het belang voor het uitvoeren van het OS-beleid van het kabinet, is mijn ministerie beleidsverantwoordelijk voor FMO. Als beleidsverantwoordelijk ministerie zie ik toe op de maatschappelijke missie van FMO, die sterk verankerd is in de werkwijze binnen FMO en in alle investeringsbeslissingen die zij zelfstandig maakt. Mogelijke investeringen moeten aantoonbaar bijdragen aan de SDG’s en laten zien hoe de impact wordt gerealiseerd. Bovendien is deze verantwoordelijkheid geborgd in de Overeenkomst tussen de Staat en FMO uit 1998, waarin onder andere aanvullende afspraken staan over de ontwikkelingsdoelstellingen van FMO.
FMO’s Raad van Commissarissen houdt toezicht op de organisatie, inclusief het nastreven van haar maatschappelijke missie. Ik heb vertrouwen in het toezicht van de Raad van Commissarissen op FMO en in de Raad van Bestuur om de strategie van FMO op een goede wijze te implementeren.
Bent u bekend met het doel van FMO om te investeren in voedselzekerheid voor een groeiende wereldbevolking, met steeds minder natuurlijke hulpbronnen?6 Onderschrijft u dat om deze doelstellingen te realiseren er een eiwittransitie van dierlijke naar plantaardige eiwitten plaats moet vinden, zoals onder andere de Wageningen University & Research7 en het IPPC8 ook stellen? Zo nee, waarom niet?
Een hoge mate van voedselzekerheid en voedselveiligheid is van groot belang voor de groeiende wereldbevolking. Om op de langere termijn voedselzekerheid te bieden aan de groeiende wereldbevolking, streeft FMO naar een goede balans tussen de consumptie van plantaardig voedsel en dierlijke producten. FMO werkt daarom nauw samen met de Universiteit van Wageningen en de Wereld Voedselorganisatie (FAO) om mede invulling te kunnen geven aan deze balans.
Voedselveiligheid en het reduceren van verspilling in ontwikkelingslanden is met name een belangrijk punt voor FMO. In ontwikkelingslanden gaat naar schatting meer dan dertig procent van voedsel verloren voordat het voedsel bij de consument terecht komt. Tegen die achtergrond richt FMO zich onder andere op de verbetering van productieprocessen van bedrijven die produceren voor de lokale markt en op betere opslag en distributie.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft in een reactie op een open brief van de Nederlandse Vereniging voor Veganisme de kabinetsvisie op het gebied van de plantaardige voedselvoorziening verwoord. Hierin is onder andere te lezen dat de Minister de komende tijd zal werken aan een Nationale Eiwitstrategie om de productie van plantaardige eiwitten en benutting van eiwitten uit reststromen en andere bronnen te vergroten.
Erkent u in dat licht dat het contraproductief en tegenstrijdig is met de eigen doelstelling van FMO om te investeren in grootschalige vee-industrie? Zo nee, op welke manier kunt u de grootschalige investering rechtvaardigen?
FMO richt zich niet primair op grootschalige veebedrijven. De investeringen van FMO richten zich op de verbetering van voedselveiligheid, efficiëntie en beter gebruik van hulpbronnen, juist omdat er steeds minder hulpbronnen beschikbaar zijn om meer mensen te voeden. FMO streeft met haar investeringen ook naar een goede balans tussen het gebruik van plantaardig voedsel en dierlijke producten, daarbij wordt rekening gehouden met het feit dat in ontwikkelingslanden de toegang tot voldoende proteïnen vaak een uitdaging is. De eiwittransitie ziet er in ontwikkelingslanden daardoor anders uit dan in Nederland. FMO financiert daarom wel in de vleesverwerkende industrie. Daarbij werkt FMO intensief samen met klanten om de milieu en sociale impact te verbeteren, onder andere op het gebied van dierenwelzijn, de voedselkwaliteit te verbeteren en hogere voedselveiligheid te bewerkstelligen.
Klopt het dat FMO in 2016 een lening van 15 miljoen euro aan Astarta Kiev heeft verstrekt, een Oekraïens agrarisch bedrijf dat per jaar miljoenen omzet, onder meer door het gebruik van 27.000 melkkoeien? Klopt het dat dit bedrijf al eerder een lening van 50 miljoen euro van de Europese Investeringsbank (EIB) heeft gekregen?9
Astarta Kiev betreft een gemengd bedrijf, waar ook melkkoeien onderdeel van uitmaken. Kenmerk van het bedrijf is dat het werkt volgens een circulair productieproces, waar bijvoorbeeld bijproducten uit de gewassenteelt worden gebruikt voor veevoer en voor de bemesting van het land. In Oekraïne is er momenteel minder aanbod dan er vraag is naar verse melk van goede kwaliteit. De desbetreffende klant van FMO is er dan ook op gericht om voor de lokale markt veilige melk te produceren en de zelfvoorziening van Oekraïne op dit gebied te vergroten.
FMO heeft in 2016 een lening verstrekt aan Astarta in Kiev, specifiek voor de uitbreiding van een van hun suikerfabrieken. De EIB heeft in 2017 een lening van EUR 36,2 miljoen uitgegeven aan Astarta Kiev Groep voor de bouw en renovatie van faciliteiten voor de opslag van graan en suiker. Deze lening omvat ook de financiering van de R&D-activiteiten van Astarta met betrekking tot de software voor het landbouwbeheer. De lening verving een eerdere lening die niet was uitgekeerd. Zowel de huidige lening als de eerdere, geannuleerde lening omvatten geen financiering aan het veehouderij segment van Astarta.
Kunt u zich voorstellen dat het voor Nederlandse boeren oneerlijk aanvoelt als er Nederlands belastinggeld wordt geïnvesteerd in Oekraïense concurrenten, die via het Associatieverdrag ook nog eens een versoepelde toegang tot de Europese markt hebben gekregen? Zo nee, wat is dan uw uitleg aan Nederlandse boeren over deze gang van zaken?
Het kabinet streeft naar een gelijk speelveld tussen de Europese en Oekraïense agrarische sector middels het Associatieakkoord. Zoals eerder aangegeven in antwoorden op Kamervragen van het lid Van Raan (PvdD) en Lodders en Haga11, moeten alle naar de EU geëxporteerde producten voldoen aan Europese eisen op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering. In het Associatieakkoord tussen de Europese Unie en Oekraïne is afgesproken dat Oekraïne zich zal inspannen om zijn wetgeving in overeenstemming te brengen met die van de EU, ook op het terrein van dierenwelzijn en diergezondheid.
De financieringen van FMO in de Oekraïense agrarische sector passen binnen de maatschappelijke missie van FMO. De investeringen in Oekraïne dragen bijvoorbeeld bij aan het verbeteren van afvalwatersystemen, zodat er minder water nodig is bij productieprocessen of aan het verbeteren van opslagfaciliteiten. Dergelijke investeringen worden niet aangeboden door private partijen, onder andere vanwege de huidige macro-economische situatie in Oekraïne en het verslechterde investeringsklimaat.
Kunt u een lijst met veeteeltbedrijven gevestigd in landen met vrijhandel- of associatieakkoorden met de Europese Unie die gefinancierd zijn door de Nederlandse belastingbetaler via FMO, de EIB, de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD), of andere internationale financiële instellingen naar de Kamer sturen? Zo nee, wat is uw voorstel zodat de Kamer dit zelf kan controleren?
FMO heeft in 2015 één bedrijf in de veeteeltsector in een land met vrijhandel- of associatieakkoorden met de Europese Unie direct gefinancierd, met een totale projectwaarde van EUR 6,5 miljoen. De EIB heeft geen lopende directe financieringen aan projecten in de veeteeltsector in de desbetreffende landen, maar drie projecten waarbij bedrijven worden gefinancierd die daarnaast ook actief zijn in deze sector. De EBRD heeft één project gefinancierd ter waarde van EUR 20 miljoen in de periode van 2018 tot en met september 2019 in de veeteeltsector in de desbetreffende landen. De Wereldbank heeft in deze landen 39 actieve projecten in de veeteeltsector, met een totale projectwaarde van USD 1,3 miljard. In het kader van klantenbescherming kan geen lijst met veeteeltbedrijven gedeeld worden met de Kamer.
Daarnaast geldt voor een aantal financiële instellingen dat zij financiering aan agrarische bedrijven voor (vaak kleinere) investeringen aanbieden via indirecte leningen door financiële intermediairs. Of en hoeveel veeteeltbedrijven met dat type middelen zijn bereikt, is niet eenduidig te beantwoorden, aangezien veeteelt geen aparte classificatiecategorie is voor de banken en het om een groot aantal transacties per jaar gaat.
Nederland is slechts één van de meerdere donoren van de EIB, EBRD en de Wereldbank; slechts een deel van de financiële middelen van deze instellingen is afkomstig van de Nederlandse bijdrage.
Meer informatie over de gefinancierde projecten is te vinden op de websites van FMO12, de EIB13 en de European Bank for Reconstruction and Development14 en de Wereldbank15.
Welke stappen gaat u als grootaandeelhouder richting FMO ondernemen om te zorgen dat de eiwittransitie bij FMO een van de kernelementen van hun investeringsstrategie wordt?
Het aandeelhouderschap, inclusief de daarbij horende rechten en plichten, wordt vervuld door de Minister van Financiën. Vanwege het belang voor het uitvoeren van het OS-beleid van het kabinet, is mijn ministerie beleidsverantwoordelijk voor FMO. Zoals ik in het antwoord op vraag 11 aangeef zien mijn medewerkers toe op de algemene maatschappelijke missie van FMO. FMO geeft invulling aan deze missie door investeringen te doen die bijdragen aan voedselzekerheid en voedselveiligheid. In dit kader streeft FMO naar een goede balans tussen de consumptie van plantaardig voedsel en dierlijke producten. Mijn medewerkers zien er op toe dat FMO zich houdt aan de internationaal geldende voorwaarden, onder andere op het gebied van dierenwelzijn.
De aanwezigheid van een Nederlandse militaire functionaris bij een militaire conferentie in Saoedi-Arabië |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Is het waar dat een Nederlandse militaire functionaris aanwezig was tijdens een internationale conferentie in Saoedi-Arabië, d.d. 21 oktober 2019, om militaire hulp aan Saoedi-Arabië te bespreken?1 Zo nee, betreft het dan geen Nederlandse aanwezigheid of was het geen militair?
Tijdens de internationale conferentie in Saoedi-Arabië van 21 oktober jl. was geen Nederlandse militaire functionaris aanwezig. Een medewerker van de Nederlandse ambassade (de eerste ambassadesecretaris) was als toehoorder aanwezig.
Is het waar dat de aanleiding voor deze bijeenkomst de aanval d.d. 14 september jl. op de olie-installaties in Abqaiq en Khurais was? Zo nee, wat was dan de aanleiding?
Aanleiding voor het organiseren van de conferentie waren de recente incidenten in de Golfregio zoals aanvallen op olietankers in de Straat van Hormuz en op de Saoedische olie-installaties in Abqaiq en Khurais.
Waarom heeft Nederland deze uitnodiging aangenomen?
Nederland heeft belang bij stabiliteit in de Golfregio en Saoedi-Arabië is in deze regio een belangrijke speler. Op de conferentie werden onderwerpen als regionale veiligheid en de gevolgen voor de energiesector alsmede de veiligheid voor maritieme vaarroutes besproken. De vertegenwoordiger van de Nederlandse ambassade nam deel aan de conferentie om informatie te ontvangen over de Saoedische zienswijze op deze genoemde onderwerpen. Naast Nederland waren ook andere EU-landen zoals het VK, Duitsland en Frankrijk aanwezig.
Wat is het internationale gezelschap op de conferentie bijeen gevraagd te doen door Saoedi-Arabië?
Saoedi-Arabië presenteerde tijdens de conferentie haar visie op de veiligheidssituatie in de regio en informeerde de aanwezigen over haar defensie. Vervolgens presenteerde Saoedi-Arabië maatregelen om haar defensie te verbeteren waarbij onder andere werd benadrukt dat meer samenwerking gezocht zal worden met de GCC-landen. Verder gaf Saoedi-Arabië aan op korte termijn nieuw materieel te willen aanschaffen.
Wat is specifiek aan Nederland gevraagd om te doen?
Er zijn aan Nederland geen specifieke verzoeken gedaan.
Wat heeft de Nederlandse vertegenwoordiger toegezegd aan de conferentie? Kunt u dat toelichten?
Er zijn door Nederland geen toezeggingen gedaan. Nederland was als toehoorder aanwezig bij de conferentie.
Wat zijn de resultaten van de conferentie? Kunt u uw bevindingen van de conferentie aan de Kamer sturen?
Er zijn geen concrete resultaten voortgekomen uit de conferentie, afgezien van dat Saoedi-Arabië informatie heeft gedeeld met de aanwezige landen.
Het advies van het SODM inzake het winningsplan van Nedmag |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het advies van het SODM inzake het winningsplan van Nedmag, dat op 23 oktober 2019 is gepubliceerd op de SODM website?1
Ja. Op 28 november 2018 ontving ik een gewijzigd winningsplan voor de zoutwinning door Nedmag. Hierna heb ik op 14 december 2018 eerst een bestuurlijk overleg gevoerd met de regio over de aanvraag, waarna ik op 17 december 2018 SodM om advies heb gevraagd. SodM heeft mij op 27 juni 2019 zijn advies gestuurd en op 26 september 2019 een aanvullend advies.
Kunt u aangeven of en zo ja, in welke mate het SODM en/of TNO bij de voorbereiding van dit advies uitvoering heeft/hebben gegeven aan de aangenomen motie-Van der Lee c.s. over het onderzoeken van cumulatieve mijnbouweffecten in Groningen?2
Zowel Nedmag in de aanvulling op het winningsplan2 als SodM in zijn advies3 geven aan dat het bodemdalingsscenario uitgaat van de waargenomen bodemdaling waarin ook andere effecten, zoals bodemdaling door gaswinning en de autonome bodemdaling, zijn meegenomen. Het is deze cumulatieve bodemdaling waarop de genoemde adviezen betrekking hebben.
Bij motie van 10 april 2019 heeft lid Van der Lee (GroenLinks) de regering verzocht dat, voordat een besluit wordt genomen over het winningsplan 2018 van Nedmag, onderzocht wordt wat de cumulatieve effecten zijn van de mijnbouwactiviteiten in de regio. Bij de beoordeling van de aanvraag zal ik invulling geven aan deze motie.
Het is de rol en verantwoordelijkheid van zowel TNO als SodM om in hun advies op een winningsplan na te gaan of de geschetste scenario’s voor onder meer de verwachte bodemdaling reëel zijn en er voldoende veiligheidsmarges in acht worden genomen. Het staat buiten kijf dat voor een goede advisering op zowel de veiligheid als op de nadelige effecten van de bodemdaling voor het gebied er zicht moet zijn op de cumulatieve bodemdaling.
Tevens heb ik de decentrale overheden, vanwege hun regionale en lokale kennis van het gebied, gevraagd om mij te adviseren over de nadelige gevolgen van de totaal te verwachten bodemdaling. Met name effecten op natuur en milieu, de veiligheid van omwonenden en de te verwachten effecten op aanwezige bebouwing of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan, zijn van belang voor de afweging die ik moet maken in het besluit. Na ontvangst van alle adviezen, beoordeel ik de aanvraag in het licht van de cumulatieve effecten van de reeds vergunde mijnbouwactiviteiten in het gebied.
Kunt u tevens in detail aangeven hoe en door wie opvolging is gegeven aan het expliciete verzoek uit de motie, dat onderzocht wordt wat de cumulatieve effecten van de mijnbouwactiviteiten in de regio zijn, voordat u een besluit neemt over het winningsplan 2018 van Nedmag of dient dit onderzoek nog plaats te vinden? Zo ja, door wie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren waarom in de gepubliceerde rapporten van SODM en TNO niet expliciet is ingegaan op «de cumulatieve effecten van de mijnbouweffecten in de regio» of wordt stilgestaan bij bovengenoemde motie-Van der Lee c.s.?
Ik hecht grote waarde aan het feit dat de adviseurs onafhankelijk zijn in hun oordeel en in hun advies aan mij. Als ik verduidelijking nodig heb op een advies, dan kan ik dat vragen. Zoals aangegeven, is bij de beschrijving van de bodemdaling en de risicoanalyse daarvan door SodM, rekening gehouden met de gaswinning uit nabij gelegen gasvelden (Groningenveld en Annerveen).
De weging van deze adviezen vindt plaats in de motivatie van het besluit dat ik ga nemen op de aanvraag. In mijn besluit zal ik expliciet ingaan op de cumulatieve bodemdaling in het gebied en de motie Van der Lee c.s.
Overigens heb ik TNO gevraagd om een kaart te maken waarop de bodemdalingscontouren staan aangegeven van de cumulatieve bodemdaling die op grond van de nu geldende vergunningen en maatregelen wordt verwacht. Daarnaast heb ik TNO ook gevraagd eenzelfde kaart te maken, maar dan met de cumulatieve bodemdaling rekening houdend met het winningsplan van Nedmag dat ik nu in behandeling heb.
Bent u bereid SODM te vragen hoe zij in hun advies tot een deels positief oordeel hebben kunnen komen over zoutwinning in nieuwe gebieden zonder eerst het onderzoek naar cumulatieve effecten in de regio uitgevoerd en gepubliceerd te hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Binnen welk tijdsbestek bent u van plan een besluit te nemen over het winningsplan van Nedmag?
Ik verwacht niet op korte termijn een besluit te nemen. Momenteel ben ik nog in afwachting van de adviezen van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) en van de regionale overheden. Na ontvangst van deze adviezen zal ik nog advies aan de Mijnraad vragen. Een ontwerpinstemmingsbesluit zal ik niet eerder dan in het eerste kwartaal van 2020 kunnen nemen. Vervolgens volgt er nog een zienswijze periode, en na verwerking van alle zienswijzen kan ik pas een definitief besluit nemen. In het ontwerpinstemmingsbesluit zal ik expliciet ingaan op de cumulatieve effecten van alle mijnbouwactiviteiten in het gebied.
Bent u bereid, als dit besluit op korte termijn op handen is, uw besluit uit te stellen totdat deze Kamervragen beantwoord zijn en de resultaten van het onderzoek naar cumulatieve effecten publiek zijn gemaakt en met de Kamer zijn gedeeld?
Zie antwoord vraag 6.
Het rapport 'Politiek en Sociale Media Manipulatie' |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Steunt u het onderverdelen van nieuwsmedia in de categorieën «vuilnis» versus «mainstream»?1 Zo ja, waarom?
Zo nee, neemt u dan afstand van dit onderzoek?
Bent u van mening dat de staat een gevaarlijk pad richting censuur bewandelt als het onderzoek laat doen waarin in dergelijke bewoordingen onderscheid tussen media wordt gemaakt?
Bent u het ermee eens dat het waarheidsgehalte van de sectie over «trollen» in twijfel getrokken moet worden nu blijkt dat het rapport in ieder geval één echte gebruiker – met een mening die de auteurs onwelgevallig is – als «verdacht» of «nep-achtig» heeft weggezet, terwijl deze gebruiker simpelweg zijn mening gaf?2
Vindt u het geven van een mening die tegen de mainstream indruist maar geheel binnen de kaders van de Nederlandse wet valt «verdacht»? Zo nee, bent u van mening dat het nooit meer mag voorkomen dat auteurs zich in een van overheidswege gefinancierd document in dergelijke termen uitlaten over Nederlanders die volledig binnen de kaders van de wet hun mening geven?
In het rapport stellen de onderzoekers: «Generally, the junk news sites, of which hyperpartisan sites are the largest constituent, can be characterized as right-wing, anti-immigrant, anti-EU (...).» (Rogers & Niederer 2019, 59)3; bent u het eens met deze stelling – dat «vuilnis»-nieuws zich met name ter rechterzijde van het politieke spectrum zou bevinden? Zo ja, hoe verklaart u dat? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u ervan dat dit rapport bepaalde nieuwsmedia als vuilnis bestempelt, maar dat bewegingen en individuen in dit rapport tegelijkertijd in diskrediet worden gebracht als ze de objectiviteit van de gevestigde media in twijfel trekken, zoals uit de passage «Designating a news organization as fake (...) however, has a darker history, associated with authoritarian regimes or populist bombast diminishing the reputation of «elite media», blijkt?4 Bent u van mening dat het bevragen van de objectiviteit van gevestigde media een «donkere geschiedenis» heeft? Zo ja, welke «donkere geschiedenis» dan? Zo nee, waarom niet?
Hoe past uw eigen waarschuwen voor «fake news» in deze al dan niet «donkere» geschiedenis?
Een sterke en pluriforme mediasector is – even als een mediawijze bevolking – een groot goed in een democratische samenleving, ook bij het tegengaan van de verspreiding van desinformatie. Nederland kent een kwalitatief sterke en pluriforme nieuwsvoorziening. Het kabinet ondersteunt deze onder meer via het publieke mediabestel en de Samenwerkingsagenda Nederlandse Mediasector. Daarnaast wordt innovatie in de sector ondersteund door het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek.
Bent u het ermee eens dat een pluriform media-aanbod essentieel is in een democratie, en dat alternatieve, kritische media hier een belangrijke bijdrage in leveren?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u garanderen dat u in de toekomst geen maatregelen treft die de journalistieke vrijheid of de verspreiding van als «vuilnis» betitelde media in dit rapport beperken, zowel online als offline? Op welke wijze kunt u die garanties gestand doen?
Bij de uitgangspunten van beleid staan de persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting (artikel 19 VN-Verdrag inzake burger- en politieke rechten, artikel 10 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, artikel 7 Grondwet) voorop, zoals ook gemeld aan uw Kamer in onder andere de brief van 18 oktober. Eventuele maatregelen dienen deze vrijheden niet onrechtmatig te beperken, het uitgangspunt van dit juridisch kader is dat preventieve censuur ontoelaatbaar is. Het kabinet is voorstander van het bevorderen van meer transparantie over de herkomst van informatie en behoud van een pluriform medialandschap.
Waarom is dit onderzoek, dat betrekking heeft op Nederlandstalige inhoud, in het Engels uitgevoerd?
De hoofdonderzoeker is van oorsprong Engelstalig. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is akkoord gegaan met het opstellen van het rapport in het Engels, dit is voor het ministerie een uitzondering. Er is een uitgebreide Nederlandse samenvatting aan het rapport toegevoegd. Zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van Binnenlandse Zaken op 31 oktober jl. zal het gehele rapport ook in het Nederlands gepubliceerd worden.
Is dit rapport in de ministerraad besproken, en welke conclusies zijn daar getrokken?
De ministerraad heeft op 18 oktober ingestemd met verzending van de brief over de beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie aan de Tweede Kamer. Hiermee is ook voldaan aan de toezegging om de brief voor de begrotingsbehandeling naar de Tweede Kamer te sturen.
Wat is de status van dit rapport, en trekt u er beleidsconsequenties uit? Zo ja, welke?
Het rapport is gepubliceerd als wetenschappelijk onderzoek. Bevindingen van de onderzoekers ondersteunen dat de aard van de dreiging in Nederland nu beperkt is. Daarom zet het kabinet in op preventieve acties, zoals ook is aangegeven in de Kamerbrief over de beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie.7
Hoeveel geld heeft het ministerie aan dit onderzoek uitgegeven?
Het onderzoek heeft € 136.623,52 gekost.
Zult u na verschijnen van dit rapport nu voortaan niet meer suggereren dat Rusland of andere vreemde mogendheden in onze verkiezingen proberen te interfereren als daarvoor geen hard bewijs is? Gaat u excuses maken voor eerdere beschuldigingen?
De Minister van BZK heeft uw Kamer voor het zomerreces al gemeld geen aanwijzingen te hebben dat er bij onze provinciale staten en Europees parlementsverkiezingen door statelijke actoren grootschalig desinformatie is verspreid.8 Wel is blijvende waakzaamheid geboden die verder reikt dan de context van verkiezingen, nu desinformatie zich ook bij actuele maatschappelijke discussies of economische aangelegenheden kan voordoen.
Zoals ik ook schreef in de Kamerbrief over de beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie9constateert de AIVD dat er sprake is van voortdurende (online) beïnvloedingsactiviteiten op sociale media vanuit Rusland. De Russische Federatie beschikt hiertoe over steeds meer geavanceerde technische capaciteiten en IT-systemen. De invloed van de online beïnvloedingsactiviteiten op het publiek-maatschappelijke debat in Nederland is waarschijnlijk niet significant. De AIVD heeft al eerder gemeld dat uit Rusland, met beperkt effect, pogingen zijn gedaan tot online beïnvloeding in het Nederlands op sociale media.
Heeft de rijksoverheid contact gehad met techgiganten als Facebook en Google over het tonen of niet tonen van bepaalde inhoud aan gebruikers in Nederland? Zo ja, over welke types inhoud ging dit, wanneer vonden deze gesprekken plaats, wat was de aard van deze gesprekken en welke conclusies zijn daaruit getrokken?
In de contacten die mijn ministerie heeft gehad met de internetdiensten over de uitvoering van de gedragscode desinformatie worden geen afspraken gemaakt over het wel of niet tonen van informatie. Met het uitvoeren van de Europese gedragscode tegen desinformatie hebben enkele internetdiensten al goede stappen gezet in het verbeteren van transparantie op hun platforms. Maar verbetering is nodig. Daarnaast is de gedragscode niet ondertekend door alle internetdiensten die politieke advertenties plaatsen en mogelijk een verspreidingsbron vormen voor desinformatie. Gezien het belang van transparantie op deze platforms en de wens om burgers online meer middelen te geven om informatie op waarde te kunnen schatten, vindt het kabinet het opportuun om transparantie van deze platforms te kunnen afdwingen, en wil het de invulling hiervan de komende periode nader verkennen.
Kunt u garanderen dat de overheid geen invloed probeert uit te oefenen op het algoritme van techgiganten om zo te beïnvloeden welke politiek beladen berichten of websites gebruikers wel of niet te zien krijgen? Zo nee, hoe beziet u dit in het licht van de democratische rechtsstaat, de pluriformiteit van de media en de vrijheid van meningsuiting?
De overheid oefent geen invloed uit op de techbedrijven om via hun algoritmes bepaalde politieke meningen te bevoordelen of te benadelen. Algoritmes van de techbedrijven zijn hun (intellectueel) eigendom. Zij bepalen zelf hoe ze hun algoritmes vormgeven.
Op diverse onderwerpen werkt de overheid samen met de techbedrijven. Bijvoorbeeld werken aan de bestrijding van strafbare feiten zoals de verspreiding van kinderporno. Techbedrijven hebben zich via de Europese gedragscode inzake illegale content gecommitteerd om strafbare content zoveel mogelijk tegen te gaan op hun platform.
Welke media ontvangen geld van de overheid, en hoeveel per medium?
Landelijke en regionale publieke omroepen worden door het Rijk gefinancierd uit de Mediabegroting. Lokale publieke omroepen worden gefinancierd uit het Gemeentefonds. In de mediabegroting10 vindt u een toelichting bij inkomsten en uitgaven; in de begroting van de NPO is een verdeling opgenomen van de totale kosten per zender en per genre. Zowel de NPO als de publieke omroepen publiceren daarnaast hun jaarverslagen.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Een klik verwijderd van je schuldeisers’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Een klik verwijderd van je schuldeisers»1 en de website schuldenwijzer.nl?
Ja.
Deelt u de mening dat schuldenwijzer.nl – een site waarop voor zowel mensen met schulden als voor schuldeisers overzichtelijk en in één oogopslag wordt weergegeven welke schulden iemand heeft – bijdraagt aan het terugdringen van de schuldenproblematiek in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een toelichting geven?
In zijn huidige opzet informeert schuldenwijzer.nl burgers digitaal over hun persoonlijke financiële gegevens met betrekking tot beslagen voor zover die door gerechtsdeurwaarders zijn gelegd. Dat geeft burgers overzicht en inzicht. In die zin kan schuldenwijzer.nl bijdragen aan het terugdringen van de schuldproblematiek.
Welke schulden zijn wel en welke zijn niet terug te zien op de website schuldenwijzer.nl? Waarom zijn (nog) niet alle schulden terug te zien op schuldenwijzer.nl?
De versie van schuldenwijzer.nl die recent is gelanceerd maakt het bestaande digitaal beslagregister van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) toegankelijk voor burgers. Op dit moment bevat de site een overzicht van alle schulden waarvoor een beslagmaatregel door de gerechtsdeurwaarder is genomen. De inzet van de KBvG is in 2020 schuldenwijzer.nl uit te breiden, zodat burgers kunnen zien of en zo ja, voor welke schulden schuldeisers gerechtsdeurwaarders hebben ingeschakeld. Het is aan de gerechtsdeurwaarders om samenwerking met andere partijen te zoeken en te bezien welke andere uitbreidingen zinvol en haalbaar zijn.
Klopt het dat de Belastingdienst, gemeenten en waterschappen als schuldeiser hun schuldvorderingen nog niet kunnen uploaden? Zo ja, waarom niet?
Dat klopt. De Belastingdienst, gemeenten en waterschappen hebben eigen (belasting)deurwaarders in dienst en maken daarom geen gebruik van de diensten van gerechtsdeurwaarders. Schuldenwijzer.nl is een project van de KBvG en de Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders (SNG) waar alle gerechtsdeurwaarders in participeren. Schuldenwijzer.nl wordt in fases ontwikkeld, waarbij de technische mogelijkheden toenemen en de kosten en baten steeds inzichtelijker worden. Het streven van KBvG en SNG is om andere (overheids)organisaties in een latere nog in te vullen fase op schuldenwijzer.nl te laten aansluiten.
Deelt u de mening dat de overheid dit initiatief als zowel schuldeiser als schuldhulpverlener moet omarmen en moet ondersteunen? Zo ja, welke stappen heeft de regering in samenwerking met de Belastingdienst, gemeenten en waterschappen reeds gezet om de aan de overheid gerelateerde schuldvorderingen in het systeem op te kunnen laten nemen? Zo nee, waarom niet?
Schuldenwijzer.nl is een relevant project voor het terugdringen van de schuldenproblematiek. Daarom heeft het Ministerie van SZW in 2019 aan SNG een subsidie voor de doorontwikkeling van Schuldenwijzer.nl toegekend, zodat schuldenwijzer.nl kan toewerken naar een sterke businesscase, waar ook anderen behalve gerechtsdeurwaarders zich bij aan kunnen sluiten. Het Ministerie van SZW bespreekt met SNG en KBvG de voortgang en ook of en zo ja, hoe overheidsorganisaties kunnen aansluiten. De gerechtsdeurwaarders werken al samen met de branchevereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK). Parallel loopt het programma «Verbreding beslagregister» in het kader waarvan overheidsorganisaties (waaronder Belastingdienst, UWV, SVB, gemeenten en waterschappen) en gerechtsdeurwaarders gezamenlijk werken aan een robuuste en toekomstbestendige digitale informatievoorziening. Over de stand van zaken is de Kamer 8 oktober jl. geïnformeerd.2
Klopt het dat de Belastingdienst het initiatief schuldenwijzer.nl steunt, maar dat door ICT-problemen de schulden nog niet op schuldenwijzer.nl geüpload kunnen worden? Zo ja, op welke manier gaat u zich inzetten om ook de schulden bij de Belastingdienst zo snel als mogelijk te kunnen uploaden op schuldenwijzer.nl? Op welke termijn verwacht u dat ook de schulden bij de Belastingdienst op schuldenwijzer.nl staan?
Het streven van KBvG en SNG is om andere (overheids)organisaties in een latere nog in te vullen fase op schuldenwijzer.nl te laten aansluiten. De Belastingdienst werkt nu aan een digitaal burgerportaal, waarin burgers een overzicht van hun schulden bij de Belastingdienst aantreffen en ook betalingsregelingen voor die schulden kunnen treffen. De Belastingdienst neemt bovendien deel aan het in het antwoord op vraag 5 genoemde programma Verbreding beslagregister.
In het genoemde artikel in Trouw wordt gesteld dat een wetswijziging noodzakelijk is om gegevensuitwisseling met en gebruik van burgerservicenummers bij de schuldenwijzer.nl mogelijk te maken; welke (juridische) knelpunten moeten worden weggenomen en wanneer kan de Kamer de wetswijziging tegemoet zien?
Overheidsorganisaties en gerechtsdeurwaarders, gebruiken burgerservicenummers bij de uitvoering van hun wettelijke taken. Gerechtsdeurwaarders gebruiken burgerservicenummers als zij opdracht hebben een rechtszaak voor te bereiden of als zij een vonnis of dwangbevel ten uitvoer moeten leggen. De Wet algemene bepalingen burgerservicenummer bepaalt dat organisaties buiten de overheid het BSN alleen mogen gebruiken als zij daar bij of krachtens de wet een verwerkingsgrondslag voor hebben gekregen. De meeste schuldeisers gebruiken het burgerservicenummer niet. De vraag of er sprake is van een (juridisch) knelpunt is aan de gerechtsdeurwaarders om te signaleren bij de verdere ontwikkeling van schuldenwijzer.nl.
Kunnen deze knelpunten ten aanzien van de gemeenten worden weggenomen met de in voorbereiding zijnde wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening?
Gemeenten gebruiken burgerservicenummers bij schuldhulpverlening en wisselen informatie uit met gerechtsdeurwaarders met gebruik van burgerservicenummers. Er zijn geen aanwijzingen dat er hierbij nog knelpunten zijn.
Op welke manier worden ook knelpunten bij de Belastingdienst en de waterschappen weggenomen? Gaat de Wet digitale overheid daarbij helpen?
Omdat de Belastingdienst en de waterschappen overheidsorganisaties zijn, gebruiken zij burgerservicenummers bij de informatie-uitwisseling met bijvoorbeeld gerechtsdeurwaarders. De Wet digitale overheid beoogt geen verwerkingsgrondslag te creëren voor (semi-)overheden om het BSN te verwerken, maar sluit daar juist op aan. Het doel van de wet digitale overheid is dat burgers en bedrijven veilig en betrouwbaar kunnen inloggen bij de (semi-)overheidsorganisaties. Het verstrekken van fiscale gegevens aan derden is ingevolge de fiscale geheimhoudingsplicht een separate vraag. De Belastingdienst mag niet zomaar fiscale gegevens delen met derden, zoals de gerechtsdeurwaarders.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Herinnert u zich dat het wetsvoorstel «Wijziging van de Muntwet 2002 in verband met de aanbesteding van het produceren van munten en het afschaffen van beleggingsmunten»1 op 26 september 2019 door de Tweede Kamer en op 15 oktober door de Eerste Kamer als hamerstuk is aangenomen?
Ja.
Herinnert u zich dat in de nota naar aanleiding van het verslag van de «Wijziging van de Muntwet 2002 in verband met de aanbesteding van het produceren van munten en het afschaffen van beleggingsmunten» staat dat «De tweede fase eind juni begint?»2 Klopt het dat de potentieel geïnteresseerden in deze fase aangeven voor welke prijs zij de opdrachten willen doen en dat naar verwachting in het najaar het contract met de winnende partij kan worden ondertekend? Kunt u een huidige stand van zaken geven over het aanbestedingstraject door De Nederlandsche Bank (DNB) van de circulatiemunten? Is de aanbesteding inmiddels afgrond? Is dit zonder problemen gegaan en is het slaan van munten voor de komende aanbestedingsperiode geborgd? Hoe lang is deze periode?
Het aanbestedingstraject dat door De Nederlandsche Bank (DNB) is uitgevoerd bestaat uit twee zogenoemde «lots». Het eerste lot, dat ziet op de circulatiemunten, is gegund aan de Koninklijke Nederlandse Munt (KNM), met het Italiaanse Istituto Poligrafico e Zecca dello Stato als achtervang. DNB heeft het tweede lot, dat ziet op de verzamelaarsproducten, teruggetrokken vanwege een gebrek aan belangstelling.
DNB heeft vervolgens een kortlopende overeenkomst met KNM gesloten om de continuering van verzamelaarsproducten op korte termijn te garanderen. Deze overeenkomst geldt alleen voor de verzamelaarsproducten die in 2020 worden uitgegeven. In 2020 zal een nieuwe aanbesteding worden gestart voor verzamelaarsproducten vanaf 2021.
Kunt u nogmaals bevestigen dat geen beleidswijzigingen zouden plaatsvinden met de wijziging van genoemde wet (met uitzondering van de beleggingsmunt)?
Ja. Met de wijziging van de Muntwet worden beleggingsmunten afgeschaft en wordt, in verband met de aanbestedingsprocedure, de wettelijke verankering verlaten van enkele symbolen op de munten die naar KNM verwezen. Het gaat hierbij onder andere om de titel muntmeester.
Kunt u bevestigen dat «herdenkingsmunten» en «jaarsets» van belangrijke toegevoegde waarde zijn voor het onder de aandacht brengen van culturele en maatschappelijke thema’s, bijzondere jubilea en voor verzamelaars? Zo ja, kunt u bevestigen dat er geen wijzigingen plaatsvinden met betrekking tot deze munten? Zo nee, waarom niet?
Munten voor verzamelaars, zoals nationale herdenkingsmunten volgens de wet worden genoemd, worden gebruikt om belangrijke culturele en maatschappelijke thema’s onder de aandacht van de bevolking te brengen. Ik hecht daarom aan de traditionele waarde van deze munten. Niet voor niets heb ik Nederlanders meer betrokken bij herdenkingsmunten door iedereen mee te laten denken bij het vaststellen van muntthema’s voor het jaar 2020.3 Wel merk ik op dat de vraag naar deze munten en overige verzamelaarsproducten de afgelopen jaren zienderogen afneemt. Waar vijf jaar geleden van sommige herdenkingsmunten nog ruim 200.000 stuks werden geproduceerd, is dat in 2019 teruggelopen naar circa 60.000 stuks per munt. Mede daarom is het aantal verzamelaarsmunten teruggebracht van vier naar twee stuks per jaar. Nu daarnaast gebleken is dat munthuizen terughoudend zijn om deel te nemen aan een aanbestedingsprocedure voor verzamelaarsproducten, vergt de vormgeving van de aanbesteding ten aanzien van verzamelaarsproducten vanaf 2021 bijzondere aandacht.
Welke opdracht heeft DNB gekregen met betrekking tot de uitgifte en het op de markt brengen van herdenkingsmunten, munten voor verzamelaars, zoals bijvoorbeeld de jaarsets, en de dukaten? Zijn er nog andere munten die niet onder deze categorieën vallen? Zo ja, welke?
Overeengekomen is dat DNB namens de staat de productie van munten aanbesteedt. Hierbij gaat het om zowel circulatiemunten, als verzamelaarsproducten. Onder verzamelaarsproducten wordt in dit verband verstaan: circulatiemunten voor verzamelaars (o.a. jaarsets), munten voor verzamelaars, herdenkingsmunten en dukaten.
Kunt u aangeven hoe het aanbestedingstraject van deze munten verloopt of verlopen is? Kunt u ingaan op de aanbestedingsvoorwaarden en de proportionaliteit? Klopt het dat de aanbestedingsvoorwaarden niet voor iedereen toegankelijk zijn? Waarom niet? Deelt u de mening dat een aanbestedingsdocument voor iedereen opvraagbaar moet zijn?
Voor de aanbestedingsprocedures verwijs ik naar het antwoord op vraag twee. De procedure betreft een niet-openbare aanbestedingsprocedure conform de aanbestedingswet en is gestart met een selectiefase, waarin munthuizen hun interesse kenbaar konden maken om deel te nemen aan de aanbesteding. De aanbestedingsdocumenten zijn vervolgens verstrekt aan de drie munthuizen die aan deze eerste oproep gehoor hebben gegeven en voldeden aan de gestelde eisen. Deze documenten zijn geheim en niet openbaar opvraagbaar, omdat er bij de productie en distributie van munten strenge veiligheidseisen- en waarborgen van toepassing zijn. Hierbij valt te denken aan technische specificaties van munten, afleveradressen, transporten en verpakkingsvereisten.
Kunt u aangeven welke andere taken, dus buiten de aanbestedingsprocedure zoals in de wet is opgenomen, bij DNB zijn ondergebracht? Hoeveel fte is daarmee gemoeid? Waarom is daarvoor gekozen?
Met ingang van 1 januari 2017 is een aantal publieke munttaken overgebracht van KNM naar DNB. Aan DNB is toestemming verleend een tweetal taken uit te voeren, te weten het verzorgen van de geldomloop voor zover deze uit munten bestaat en het fungeren als Nationaal Analysecentrum voor Munten.4 Ter uitvoering van de twee taken verricht DNB onder andere de volgende werkzaamheden:
het adviseren van de staat op het terrein van het muntgeld en de muntendistributie, waaronder begrepen het besteladvies voor (nieuwe) gewone circulatiemunten, niet zijnde de exemplaren die bestemd zijn voor de verzamelaarsmarkt, en in een voorkomend geval ook van het voor de circulatie bestemde deel van de oplage van herdenkingsmunten;
het in omloop brengen en de recirculatie van gewone circulatiemunten en herdenkingsmunten;
het beheren van het depot, inclusief het toelatingsbeleid ten behoeve van Muntverwerkers daartoe;
het in overleg met de staat, aan of van buitenlandse partijen leveren respectievelijk ontvangen van circulatiemunten;
de inname van verzamelaarsmunten;
de inname van beschadigde munten;
de inname en het beoordelen van vermoedelijk valse munten;
het beheren van stempels en modellen van het muntgeld, beleggingsmunten en dukaten die in opdracht van de staat zijn vervaardigd en niet langer voor de productie benodigd zijn; en
het namens de Staat deelnemen aan nationale en internationale overlegorganen op het terrein van munten.
Met het uitvoeren van deze munttaken is bij DNB 4 fte gemoeid.
Kunt u specifiek ingaan op de afspraken over de kosten van productie, promotie en distributie van herdenkingsmunten en munten voor verzamelaars? Hoe is het aanbod in de aanbesteding tot stand gekomen? Worden ook afspraken gemaakt over de kwaliteit van de producten, dienstverlening voor de consument (invulling van de klantenservice) en verkrijgbaarheid voor iedereen, inclusief doelgroepen?
De Europese aanbesteding voor verzamelaarsproducten was zo opgezet dat de deelnemer de opbrengsten van de verkoop van verzamelaarsmunten kon behouden, nadat de nominale waarde aan de staat was afgedragen en er door de deelnemer een vaste jaarlijkse vergoeding werd betaald. De deelnemer was zelf verantwoordelijk voor promotie en distributie en de kosten daarvan. Er waren uitgebreide afspraken voorzien over de kwaliteit van de producten en productkeuringen door DNB. Ook maakten vereisten rondom duurzaamheid, de herkomst van materialen en de kwaliteit van dienstverlenging onderdeel uit van de tenderdocumenten. Zo was een waarmerk voor de webwinkel en de inzage door DNB in een klachtenregister verplicht gesteld. Vanwege een gebrek aan belangstelling is deze aanbesteding ingetrokken.
Is de aanbestedingsperiode tijdig gestart? Hoe lang duurt het voor een marktpartij om de opdracht uit te voeren en wanneer was/is de gunning voorzien? Kunt u bevestigen dat de uitgifte van herdenkingsmunten, jaarsets en dukaten niet in gevaar komt? Zo nee, waarom niet? Indien de uitgifte van deze munten in gevaar komt, kunt u aangeven wat de oorzaak daarvan is? Op welke manier gaat u dit op korte termijn herstellen?
De aanbestedingsprocedure is tijdig gestart. Zoals hierboven aangegeven, heeft DNB besloten de aanbestedingsprocedure voor verzamelaarsproducten in te trekken. DNB is vervolgens tot een kortlopende overeenkomst gekomen met KNM. Deze overeenkomst ziet op verzamelaarsproducten die in 2020 worden uitgegeven.
Wat zijn de gevolgen als er zich geen marktpartijen aanbieden? Blijft de verzamelaarsmarkt in zijn huidige vorm bestaan (toegankelijke producten voor iedereen rondom maatschappelijk en cultureel belangrijke thema’s)? Hoe groot is het risico dat muntverzamelaars afhaken en dat dit cultureel erfgoed van Nederland verdwijnt in zijn huidige vorm? Hoe verwacht u dat de verzamelaarsmarkt er zonder Nederlandse herdenkingsmunten komt uit te zien? Vindt u dit wenselijk?
In het geval dat er in enig jaar geen herdenkingsmunten worden uitgegeven, bestaat het risico dat de verzamelaarsmarkt zal veranderen. Dit heeft zeker niet mijn voorkeur. Daarom ben ik verheugd met het feit dat DNB een kortlopende overeenkomst heeft kunnen sluiten, die ervoor zorgt dat ook het komend jaar herdenkingsmunten worden geslagen.
Op welke manier heeft DNB de aanbestedingsprocedure voorbereid? Beschikt DNB over voldoende capaciteiten en expertise om deze aanbesteding te begeleiden en te beoordelen? Zijn de randvoorwaarden in de aanbesteding van dien aard dat er redelijkerwijs geïnteresseerde munthuizen te vinden zijn?
DNB heeft de aanbesteding voorbereid met ondersteuning van juridische, inkoop- en betalingsverkeerexperts en er heeft afstemming met het Ministerie van Financiën plaatsgevonden. DNB heeft uitgebreide ervaring met de inkoop en kwaliteitscontrole van bankbiljetten en andere producten en met het verzorgen van de muntencirculatie. De voornaamste reden voor het gebrek aan belangstelling in de aanbesteding van verzamelaarsproducten was, naast de eerdergenoemde afnemende interesse voor verzamelaarsmunten, dat aanbieders wel munten willen leveren, maar geen eigen distributienetwerk in Nederland hebben. Dit is dan ook een van de uitgangspunten die bezien zullen worden ten behoeve van een nieuwe aanbestedingsprocedure, aangezien dit een voorwaarde kan zijn die de mededinging belemmert.
Volgens de memorie van toelichting bij het genoemde wetsvoorstel is het munthuis dat de aanbesteding van herdenkingsmunten en munten voor verzamelaars wint (hier gaat het dus niet over de aanbesteding met betrekking tot circulatiemunten) verantwoordelijk voor het gehele proces van promotie van de munt tot en met distributie; kunt u bevestigen dat dit ook de opdracht is geweest naar DNB? Wie ziet toe op de inhoud van de inschrijving en de aanbestedingsprocedure zodat de opdracht zoals omschreven in de memorie van toelichting ook strikt wordt uitgevoerd? In welke mate is het munthuis vrij om promotie en distributie te voeren en in welke mate? Wat zijn de beperkingen van deze verantwoordelijkheid die is opgelegd door DNB? Wat vindt u hiervan?3
Dat kan ik bevestigen. In de memorie van toelichting staat dat het munthuis dat de aanbesteding wint verantwoordelijk is voor de promotie en distributie van de munten voor verzamelaars en niet DNB. Dit is ook zo opgenomen in de aanbestedingsdocumenten. Dit sluit echter niet uit dat in deze documenten eisen kunnen worden gesteld aan de promotie en distributie van verzamelaarsproducten. Hierbij valt te denken aan veiligheidswaarborgen, maar ook vereisten die de gelijkwaardigheid en onafhankelijkheid tussen de verschillende inschrijvers waarborgen. Tevens wordt rekening gehouden met het belang van de verzamelaar en dat van de staat.
Hoelang duurt het voorbereidings- en ontwikkeltraject van een herdenkingsmunt en hoeveel verschillende herdenkingsmunten is DNB in 2020 voornemens te laten produceren, promoten en distribueren door de winnaar van de aanbesteding? Welke herdenkingsmunten worden in 2020 uitgegeven qua thema en wanneer worden de thema’s vastgesteld? Op welke manier bent u betrokken bij het bepalen van de thema’s? Worden de thema’s UNESCO en Nederlandse sporticonen voortgezet? Zo nee, waarom niet?
Het voorbereidings- en ontwikkeltraject van een verzamelaarsmunt verschilt, maar duurt doorgaans tussen de zes en negen maanden. De muntthema’s voor de in 2020 uit te geven munten zijn na de eerdergenoemde publieke consultatie reeds vastgesteld. De thema’s zijn 75 jaar bevrijding van Nederland en het Ir. D.F. Woudagemaal. Deze laatste munt is er één in de UNESCO-werelderfgoedreeks. Overigens is al gestart met de voorbereidingen van de munt ter ere van 75 jaar bevrijding van Nederland.
Kunt u ingaan op de controles op het munthuis door DNB? Klopt het dat de Europese Centrale Bank (ECB) alle leveranciers van euromunten controleert? Op welke manier zit er overlap in deze controle of de controle tussen de ECB en DNB? Hoe wordt geborgd dat er geen dubbele taken worden uitgevoerd?
De ECB ziet onder andere toe op de aanwezigheid van de juiste documenten en instructies en een correcte ijking van meetapparatuur. DNB ziet toe op de kwaliteit van de te leveren munten, het leveren van correcte aantallen en de juiste vernietiging van defecten. Ook ziet DNB toe op milieuaspecten en duurzaamheidsvoorwaarden.
Kost het uitgeven van herdenkingsmunten geld of levert het geld op voor de schatkist? Welke mogelijkheden heeft DNB bekeken en welke keuzes zijn gemaakt? Kunt u deze keuzes toelichten?
De afgelopen jaren heeft het uitgeven van herdenkingsmunten de staat geld gekost. De uitgifte van herdenkingsmunten kostte de staat in 2018 circa € 0,4 mln. De spoedovereenkomst die DNB heeft gesloten met KNM waarborgt de continuïteit van de uitgifte van verzamelaarsmunten op korte termijn. Naar alle waarschijnlijkheid kunnen in 2020 budgetneutraal verzamelaarsproducten worden uitgegeven. Eventuele opbrengsten voor de staat zijn afhankelijk van het aantal producten dat wordt geproduceerd. Dit omdat het producerende munthuis verplicht is om de nominale waarde van de verzamelaarsproducten af te dragen aan de staat.
Heeft DNB de expertise om de taak van een munthuis/-ontwerper op te nemen in de muntadviescommissie? Welk effect zal dit hebben op de kwaliteit en de haalbaarheid van de munten?
De muntadviescommissie is ingesteld om mij te adviseren omtrent de keuze van de beeldenaars voor nieuw uit te geven munten voor verzamelaars. Vanwege de lopende aanbestedingsprocedure, heeft DNB de secretarisrol van de commissie overgenomen van KNM. Dit hoeft DNB er niet van te weerhouden om het producerende munthuis in een vroeg stadium bij het ontwerp en productieproces te betrekken, onder meer om de technische haalbaarheid van het ontwerp te controleren.
Kunt u de vragen één voor één en ruim binnen de gestelde termijn van drie weken beantwoorden?
Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld, heb ik de vragen niet binnen de termijn van drie weken kunnen beantwoorden vanwege onzekerheden ten aanzien van de aanbestedingsprocedure. Nu DNB en KNM tot een overeenkomst zijn gekomen kan de uitgifte van verzamelaarsmunten op korte termijn gecontinueerd worden.
De aangekondigde ontslagen bij Tata steel |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Komen de aangekondigde ontslagen bij Tata steel IJmuiden als een verrassing voor u?1
Na het afblazen van de joint venture met Thyssenkrupp is door de directie van Tata Steel Europe een transformatieprogramma aangekondigd om Tata Steel Europe, waar Tata Steel IJmuiden deel van uitmaakt, weer winstgevend te maken. Er is een organisatieadviesbureau ingeschakeld om hierbij te adviseren. Het ligt dus voor de hand dat kostenbesparende maatregelen getroffen zullen worden die ook het personeel zullen treffen.
Tata Steel Europe heeft inmiddels bekendgemaakt dat tot 3000 arbeidsplaatsen in Europa kunnen verdwijnen. Hoe de bezuinigingen in IJmuiden, met 9000 arbeidsplaatsen verreweg de grootste vestiging in Nederland, er uit gaan zien en welke gevolgen dat heeft voor de productie, is nog onduidelijk. De onzekerheid van al die mensen die daar werken is natuurlijk zeer onaangenaam.
Er vindt nog overleg plaats tussen de leiding van Tata Steel Europe en de ondernemingsraden en hoogstwaarschijnlijk zal aan het eind van deze week bekend worden gemaakt wat de gevolgen voor Tata Steel IJmuiden en de rest van Tata Steel Europe zijn.
In hoeverre vallen deze ontslagen te verklaren uit de mondiale overproductie van staal en de gedaalde vraag vanuit de automobielindustrie?
Het is duidelijk dat de mondiale overproductie en de gedaalde vraag vanuit de automobielindustrie belangrijke oorzaken zijn van de problemen in de Europese staalindustrie. Daarnaast zijn de forse importheffingen (25%) die de VS op staal heeft opgelegd ook zeer nadelig.
Ziet u ook een relatie met het negatieve oordeel dat de Europese Commissie eerder afgaf over de voorgenomen fusie tussen het Indiase Tatasteel en het Duitse Thyssen Krupp, omdat bij laatstgenoemde direct een massaontslag volgde nadat het negatieve oordeel van de commissie publiek werd?
Zoals aangegeven in antwoorden op vragen van het lid Veldman d.d. 17 juni 2019 (Kamerstuknummer 3082) heeft de Europese Commissie in onderhavige zaak geen mededingingsbeschikking vastgesteld. Over de overwegingen van partijen om de fusie uiteindelijk af te blazen, is in de media gespeculeerd.
Het transformatieprogramma om Tata Steel Europe weer winstgevend te maken is door de directie van Tata Steel aangekondigd na het beëindigen van de fusiebesprekingen. Het is niet duidelijk wat de situatie was geweest als de fusie wel door was gegaan. De centrale ondernemingsraad van Tata Steel Nederland had bedenkingen bij de fusie uit vrees dat ook met de fusie banen verloren zouden zijn gegaan.
Zijn de sancties die de Europese Commissie aan China oplegt in verband met het dumpen van staal op de Europese markt in uw ogen effectief? Zo ja, waarom, zo nee, waarom niet?
De EU heeft haar handelsdefensief instrumentarium versterkt en gemoderniseerd. Hierdoor kan de EU snel optreden tegen oneerlijke dumping en subsidiering. Momenteel gelden er achttien antidumpingmaatregelen en twee antisubsidie maatregelen tegen diverse Chinese staalproducten. Daarnaast zijn er vrijwaringsmaatregelen ingesteld op 26 staal productcategorieën. Deze handelsdefensieve maatregelen zijn effectief. Ze steunen de Europese staalindustrie. Een onderbouwing kunt u terugvinden in het Verslag van de Commissie over de antidumping-, antisubsidie- en vrijwaringsactiviteiten van de EU en het gebruik van tegen de EU gerichte handelsbeschermingsinstrumenten door derde landen in 20182, en het daarbij behorende werkdocument3. Aan de andere kant moet ervoor worden gewaakt dat de maatregelen niet te zeer belastend zijn voor de consumenten en de verwerkende industrieën in de EU. Zoals eerder aangegeven4 zijn eenzijdige handelsbeperkingen voor Nederland op lange termijn geen valide oplossing om de huidige disbalans op de wereldmarkt tegen te gaan. Ze zijn bedoeld om tijdelijk verlichting te geven en ernstige schade te voorkomen. Nederland blijft zich inzetten voor een multilaterale oplossing, waarbij afspraken worden gemaakt om overproductie van staal en oneerlijke subsidiering tegen te gaan.
Had de Europese Commissie in uw ogen niet moeten instemmen met deze fusie en daarbij als voorwaarde eisen kunnen verbinden aan het milieuvriendelijker produceren van staal?
De Europese Commissie maakt een onafhankelijke mededingingsbeoordeling van relevante fusies en overnames die de omzetdrempels overschrijden. Bij het beoordelen gaat de Europese Commissie na of een concentratie de concurrentie op de interne markt significant belemmert. Het toetsingskader van de Commissie staat omschreven in richtsnoeren. De Europese Commissie kan bij het goedkeuren van een fusie rekening houden met voordelen in prijs of kwaliteit die ten goede komen aan gebruikers.
Een voorwaarde opnemen rondom milieuvriendelijker productie lijkt normaal gesproken niet voor de hand te liggen bij een dergelijke mededingingsbeoordeling. Remedies bij een concentratiezaak moeten voorzien in het oplossen van een mededingingsprobleem. Het is niet duidelijk hoe het milieuvriendelijker produceren van staal daar invulling aan zou kunnen geven. Bovendien zou met een dergelijke voorwaarde de fusieorganisatie benadeeld kunnen worden ten opzichte van de andere staalbedrijven waar dergelijke milieueisen aan de productie niet gesteld worden.
Erkent u dat het blokkeren van de fusie als resultaat kan hebben dat vervuilende staalproductie (nog meer) verplaatst wordt naar lagelonenlanden?
Het al dan niet verplaatsen van de productie naar andere landen is een beslissing die van heel veel factoren afhankelijk is. Het is onduidelijk in hoeverre het niet doorgaan van de fusie invloed heeft op het eventueel verplaatsen van productie naar lagelonenlanden.
Bent u ook van oordeel dat, zowel om economische als ecologische redenen, er op de Europese markt behoefte is aan consolidatie in de (Europese) staalindustrie? Zo ja, waarom, zo nee, waarom niet?
De mondiale staalindustrie en in mindere mate ook de Europese, kampt met overcapaciteit en onderbezetting van de productiemogelijkheden. Daarbij is de industrie onderdeel van een markt waar de belangrijkste klanten groot zijn – vooral in de automobielindustrie – en de toeleveranciers, met name de grondstoffabrikanten, geconcentreerd zijn in een beperkt aantal leveranciers. Schaalvergroting van de staalindustrie is dan voor de hand liggend, ook om de toenemende investeringen in hoogwaardige producten en milieumaatregelen makkelijker te kunnen dragen.
Bent u bereid om in overleg met collega-bewindslieden uit de Europese Unie, de Europese Commissie en de Europese staalindustrie te zoeken naar consolidatiemogelijkheden om tot een toekomstbestendige staalproductie in Europa te komen, die tevens koploper is in reductie van schadelijke emissies voor klimaat en milieu?
Het is primair aan marktpartijen zelf om te bepalen of zij willen consolideren en daarvoor geschikte partner(s) te zoeken. Voor wat betreft reductie van schadelijke emissies voor klimaat en milieu heeft het Kabinet met de industrie routes bepaald in het Klimaatakkoord. Nederland is vanuit deze routes in gesprek met de buurlanden en andere partners binnen de EU.
Het bericht 'Laatste aso AZC in Nederland sluit deuren' |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Laatste aso AZC in Nederland sluit deuren»?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is nog in gesprek met de gemeente Hoogeveen of de locatie Hoogeveen een rol kan vervullen in de aanpak van overlastgevers. Zodra ik de uitkomst hiervan weet, zal ik uw Kamer informeren.
Herinnert u zich ook de berichtgeving van de NOS van 17 juni jl, waarin de gemeenten Amsterdam en Hoogeveen aangeven dat ze van overlastgevende asielzoekers af willen?2
Ja.
Deelt u de mening dat het belangrijk is een robuuste en veilige opvang te realiseren voor deze moeilijke doelgroep?
Ja. Zoals ook aangegeven in de brieven van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer is het doel van de ebtl om aan te geven dat overlastgevend gedrag niet wordt getolereerd en in te zetten op gedragsverandering. Daarnaast wordt door het overplaatsen van overlastgevers naar een aparte locatie de veiligheid en het welzijn van bewoners en personeel van de reguliere asielzoekerscentra bevorderd.
Is er inmiddels alternatieve opvang beschikbaar om overlastgevende asielzoekers op te vangen, nu duidelijk is dat de laatste Extra Begeleiding en Toezicht Lokaties (EBTL) binnenkort gaan sluiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de alternatieve opvang in gebruik genomen worden?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 ben ik nog met de gemeente in gesprek over een mogelijke alternatieve opvang voor overlastgevers. Voor de gemeente is dit mede afhankelijk van de groep die opgevangen moet worden en de voorwaarden, waaronder het handhaven van het huidige strenge regime.
De aanpak van overlastgevende asielzoekers is een van de speerpunten van het Nederlandse migratiebeleid. De alternatieve opvang van overlastgevende asielzoekers is onderdeel van een breed pakket aan maatregelen, dat ingezet kan worden om deze groep aan te pakken.
Zal de opvang en begeleiding van de huidige doelgroep EBTL op een veilige en beheersbare wijze uitgevoerd worden, conform de conclusies van de inspectie?3
Naar aanleiding van het onderzoek van de inspectie en de ervaringen die zijn opgedaan in de ebtl Amsterdam en in Hoogeveen zijn de maatregelen gericht op de aanpak van overlastgevende asielzoekers aangescherpt en geïntensiveerd. Voor een overzicht van deze maatregelen verwijs ik u naar de brief van mijn voorganger van 17 april 2019.4
Heeft u de vakbond betrokken bij de ontwikkeling van een veilige en beheersbare opvang? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de bevindingen?
Het COA is met de vakbonden in gesprek over de ontwikkeling van een veilige en beheersbare opvang. Op 11 maart 2019 zijn de vakbonden door het bestuur van het COA uitgenodigd om te komen praten over de problematiek van de overlastgevers. Hiervoor waren ook medewerkers uitgenodigd die hun ervaringen deelden. Op 6 mei 2019 heeft er een vervolgoverleg plaatsgevonden waarin de stand van zaken rond de overlast, de ontwikkelingen en de actiepunten aan de orde kwamen. Daarnaast is voor de start van de ebtl een adviesaanvraag over de ebtl aan de ondernemingsraad (OR) van het COA voorgelegd. Ook heeft een lid van het dagelijks bestuur van de OR deelgenomen aan de projectgroep ebtl.
Kunt u garanderen dat de doelgroep niet in reguliere Asielzoekerscentra (AZC's) terecht komt? Zo nee, hoe voorkomt u onveilige situaties?
De aanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers heeft mijn hoogste prioriteit. Hiertoe heb ik de nodige maatregelen getroffen, waarover ik uw Kamer meerdere malen per brief heb geïnformeerd5. Deze maatregelen moeten zorgen voor een vermindering van de overlast.
Binnen zowel de ebtl als de reguliere AZC’s zijn meerdere maatregelen genomen om onveilige situaties te voorkomen. De gebouwen van het COA voldoen aan de veiligheidseisen passend bij de doelgroep waarvoor het COA is ingericht. Ook heeft het COA het maatregelenbeleid aangescherpt waardoor er nadrukkelijker aandacht is voor het verbod op onaanvaardbaar gedrag, de sancties die hierop staan (zoals het inhouden van leefgelden of het beperken van opvang) en het doen van een melding en aangifte in geval van incidenten. Daarnaast zijn er op steeds meer opvanglocaties aanvullende afspraken met gemeenten en politie gemaakt om veiligheid op en buiten de opvanglocatie te borgen. De genoemde garantie is niet te geven. Ook binnen de reguliere AZC’s is soms sprake van (zware) overlast door asielzoekers.
Deelt u de mening van de gemeente Hoogeveen dat het experiment met extra beveiligde opvang van overlastgevende asielzoekers mislukt is? Zo ja, hoe rijmt u dat met uw brief van 1 juli jl. waarin u aankondigt samen met het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) toekomstscenario's in beeld te gaan brengen voor de EBTL?4 Zo nee, hoe rijmt u dat met het feit dat geen van beide gemeenten het experiment wil voortzetten?
Deze conclusie kan ik nog niet trekken. Zoals u bekend is door het WODC een evaluatieonderzoek uitgevoerd naar de effectiviteit van de ebtl-maatregel. De onderzoeksrapportage verwacht ik, zoals ik liet weten in het AO van 7 november, op korte termijn. De resultaten van dit evaluatieonderzoek zullen input vormen voor mijn besluit over de invulling van opvang voor overlastgevers. Uiteraard zal ik uw Kamer zoals, na publicatie van het rapport, zoals toegezegd daarover informeren.
Hoeveel mensen moeten herplaatst worden, nu de EBTL’s gesloten gaan worden?
Deze vraag is nog niet aan de orde. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat de betrouwbaarheid van de rijksoverheid wordt geschaad als er een lastiger doelgroep wordt gehuisvest dan vooraf is gecommuniceerd? Wat gaat u doen om dit in de toekomst te voorkomen?
Zoals ook aangegeven in eerdere brieven over de ebtl aan uw Kamer, is de ebtl doelgroep gedurende de pilot complexer gebleken dan aanvankelijk gedacht. Toen bleek dat dit leidde tot veel incidenten op de locaties en relatief veel politie-inzet nodig was, heeft dit geleid tot verscherpte maatregelen als onderdeel van een sober en streng regime. Zie verder mijn antwoord op vraag 7.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de ontwikkeling van separate opvang voor veiligelanders? Wanneer wordt deze in gebruik genomen?
De verkenning naar separate en sobere opvang voor veiligelanders is een maatregel die parallel loopt aan de brede aanpak van overlastgevende asielzoekers en wordt momenteel uitgewerkt met de verschillende ketenpartners. In het vinden van een geschikte locatie heeft het COA het voortouw, maar wordt afgestemd met gemeenten en overige betrokken partijen. Dit dient zorgvuldig te gebeuren, waarbij diverse opties worden bestudeerd en – indien relevant en mogelijk – uitgewerkt. Als een separate opvang niet mogelijk blijkt, kan ook gedacht worden aan een herschikking van bewoners op bestaande opvanglocaties.
Wat zijn de meeste recente instroomcijfers van asielzoekers uit veilige landen met weinig kans op asiel?
De instroom eerste asielaanvragen van personen uit landen die in Nederland als «veilig land van herkomst» zijn aangemerkt bedraagt tot en met oktober 2019 3.730 personen.7
In de tabel hieronder zijn deze aanvragen gesplitst naar nationaliteit.
Nationaliteit
Totaal
Algerijnse
980
Marokkaanse
920
Burger van Servië
300
Burger van Georgië
290
Tunesische
230
Albanese
180
Macedonische
170
Oekraine
110
Senegalese
90
Noord-Macedonië
90
Ghanese
80
Burger van Bosnië-Herzegovina
60
Burger van India
40
Burger van Kosovo
40
Montenegro
20
Burger van Amerika
20
Jamaicaanse
20
Mongolische
10
Togolese
10
Burger van Trinidad en Tobago
10
Duitse
<10
Braziliaanse
<10
Griekse
<10
Italiaanse
<10
Franse
<10
Spaanse
<10
Slowaakse
<10
Poolse
<10
Nederlandse
<10
Brits burger
<10
Japanse
<10
Hongaarse
<10
Australische
<10
Litouwse
<10
Canadese
<10
Estnische
<10
Oostenrijkse
<10
Belgische
<10
Tsjechische
<10
Noorse
<10
Burger van Kroatië
<10
Joegoslavische
<10
Eindtotaal
3.730
Wat heeft de pilot EBTL in totaal gekost?
Aangezien de pilot ebtl nog loopt tot 1 februari, zijn de totale kosten van de pilot nog niet bekend. In de evaluatie door het WODC worden de kosten die verbonden zijn aan de inrichting van de ebtl’s betrokken. Zoals aangegeven bij vraag 8 verwacht ik de onderzoeksrapportage op korte termijn te ontvangen.
Uit navraag bij het COA zijn de kosten die tot nu toe bekend zijn als volgt8:
2017: € 1,031 mln.
2018: € 7,366 mln.
2019: € 5,491 mln. (tot en met het 2e tertaal)
Daarnaast heeft de DJI personeel ingezet, waarvan de gerealiseerde loonkosten zijn:
2018: € 1.244.239
2019: € 859.122 (t/m november)
Bent u bereid de vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over vreemdelingen- en asielbeleid op 7 november aanstaande?
Gedegen beantwoording vergde tijd, waardoor ik wel binnen de met uw Kamer afgesproken termijn, maar niet voor het AO van 7 november kon antwoorden.
Het bericht ‘Jagers: voorlopig geen e-screening voor wapenvergunning’ |
|
Maurits von Martels (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Jagers: voorlopig geen e-screening voor wapenvergunning»?1
Ja.
Klopt de inhoud van het artikel, in die zin dat jagers en sportschutters voorlopig geen uitnodiging meer krijgen voor het invullen van een e-screener bij het beoordelen van aanvragen voor (verlenging van) hun wapenvergunning? Betekent dit ook dat per ommegaande inbeslaggenomen wapens en munitie worden teruggegeven? Wat is de reden van deze opschorting?
Zoals ik u in mijn brief van 29 oktober 20192 heb laten weten, vindt er een bijstelling van de implementatie van de e-screener plaats vanwege problemen bij uitvoerende organisaties politie en Justis. Dit betekent dat alleen nieuwe aanvragers de komende twee jaar gescreend zullen worden met de e-screener, de bestaande verlofhouders worden de komende twee jaar gescreend met een vernieuwd WM-32 formulier. Na twee jaar wordt de eerste tranche van 20.000 bestaande verlofhouders ook gescreend. Zoals ik aangaf in mijn brief van 29 oktober wordt voortvarend van geval tot geval bekeken of wapens worden teruggegeven. Hierbij onderscheid ik drie categorieën. Aanvragers die einduitslag rood hebben gekregen op basis van een knock-out categorie (psychose, psychopathie, suïcidaliteit) krijgen geen wapens terug. Aanvragers die einduitslag rood hebben door louter sociale wenselijkheid krijgen terstond wel hun wapens terug. Aanvragers die einduitslag rood hebben door een combinatie van factoren krijgen een gedifferentieerde beoordeling. Wapens blijven in bewaring totdat het volledige proces (administratief beroep) is doorlopen.
Hoeveel jagers en sportschutters hebben sinds de invoering van de e-screener per 1 oktober 2019 – zoals door u beschreven in uw brief aan de Kamer d.d. 7 oktober 2019 (Kamerstuk 33 033, nr. 23) – de e-screener ingevuld? Hoeveel van hen hebben de e-screener met negatief resultaat afgelegd? Om welk percentage gaat het?
Op 29 oktober om 11.00 (moment van opvragen van deze cijfers) waren er 948 mensen die de e-screener hadden afgelegd, waarvan 204 mensen de test met een negatief resultaat hebben afgesloten, wat neer komt op een percentage van 21,5%.
Is in ál die (negatieve) gevallen direct overgegaan tot inbeslagname van vuurwapens en munitie van betrokkenen? Zo nee, waarom dan in het ene geval wel en in het andere geval niet?
Ja, in alle gevallen is door de politie ingezet op het in bewaring nemen van de vuurwapens en munitie. De snelheid waarmee de zaken opgepakt konden worden was ook afhankelijk van de beschikbare capaciteit.
Vanwege de commotie die ontstond heeft de politie in afstemming met mijn ministerie een aantal zaken aangehouden in afwachting van de nadere besluitvorming. Dit betrof de besluitvorming waarover ik u in mijn brief van 29 oktober heb geïnformeerd.
Hebben alle politie-eenheden vanaf 1 oktober gehoor gegeven aan de invoering van de e-screener en de uitnodigingen hiervoor verzonden? Indien er onderscheid is, waarom heeft de ene politie-eenheid (bureau korpscheftaken) de test dan wél ingevoerd en andere regio’s niet?
De invoering van de e-screener gold uniform voor alle eenheden. Op één eenheid na hebben alle eenheden vanaf 1 oktober de uitnodigingen voor het laten afnemen van de e-screener verzonden. Deze ene eenheid heeft vanwege de ontwikkelingen in de dagen direct na 1 oktober eigenstandig besloten de brieven niet te verzenden. Het verzenden van de uitnodigingen kan per eenheid anders zijn vormgegeven. Dit heeft te maken met de verschillen in het aantal dossiers dat binnen bepaalde eenheden verwerkt moet worden en die verwerking is weer afgestemd op de daarvoor beschikbare capaciteit.
Waarom is (was) de e-screener in alle gevallen doorslaggevend en zorgt een «negatief» resultaat automatisch voor inbeslagname van wapens en munitie? Ligt het voor de hand en zou het vanuit bestuursrechtelijke optiek zorgvuldiger zijn om verlofhouders die al jarenlang zonder enige misstap een jacht- of wapenvergunning hebben, bij de invoering van een nieuwe test als de e-screener met meer warmte en begrip te bejegenen?
Hoe kan het dat mensen die al jaren bekend zijn bij bureaus korpscheftaken aan de hand van een enkele nieuwbakken computertest tot hun eigen schaamte en verdriet weggezet worden als psychisch niet in orde? Is de hele gang van zaken aanleiding om excuses aan te bieden aan deze groep veelal oudere en zeer gezagsgetrouwe burgers?
Natuurlijk betreur ik deze gang van zaken. De e-screener zoals ingevoerd, volgt direct uit de wetswijziging in verband met de versterking van het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit.3 Dit is ook besproken met uw Kamer. Het verlofverleden van een aanvrager wordt meegewogen in het verlofverleningsproces. Het implementatieproces is slechts aangepast om de uitvoeringsorganisaties meer tijd te geven in de wijze waarop het proces zorgvuldig kan worden ingericht.
Hoe verhoudt die kille en directe inbeslagname zich tot de volgende zinssnede uit de memorie van toelichting bij de Wijziging van de Wet wapens en munitie, de Flora- en faunawet en de Wet natuurbescherming in verband met de versterking van het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit: «Er wordt niet voorgesteld dat (.) een negatieve uitslag van de e-screener onvermijdelijk leidt tot afwijzing van de aanvraag voor het bevoegdheidsdocument. Of het bevoegdheidsdocument wordt verleend, blijft afhangen van het oordeel van de korpschef over de geschiktheid van de betrokkene, waarbij alle informatie wordt gewogen. Ook is het denkbaar dat de aanvrager, in geval van een negatieve uitslag van de e-screener een eigen onderzoek laat verrichten en de conclusie hiervan aan de korpschef overlegt.» (Staatsblad 2019, 172)?
Zoals u stelt leidt een negatieve uitslag op de e-screener inderdaad niet automatisch tot een afwijzing van de aanvraag voor het bevoegdheidsdocument (voornemen tot weigering). De besluitvorming of een bevoegdheidsdocument wordt verleend, blijft afhangen van het oordeel van de korpschef. Dit blijft een beoordeling op basis van de e-screener of het WM32 formulier, gecombineerd met een antecedentenonderzoek en een referentenonderzoek. De verlofgeschiedenis wordt hierbij meegenomen. In haar arrest geeft de Hoge Raad4 aan dat -gegeven de wetsgeschiedenis – de uitleg van de wet moet zijn dat tegen de achtergrond van het grote maatschappelijke belang van de veiligheid, geringe twijfel aan het verantwoord af kunnen geven van het verlof, voldoende reden is om een verlof niet te verlenen of dit in te trekken. Voorwaarde is dat deze twijfel objectief is vast te stellen. Voor de korpschef en voor mij is de uitslag van de e-screener een objectief vastgestelde waarde. Dit kan dus een doorslaggevende factor zijn, binnen het aanvraagproces dat uit meerdere elementen bestaat. Aanvragers kunnen nog steeds in administratief beroep gaan tegen de beslissing bij Justis door ontlastende documenten, zoals de verklaring van een arts, in te dienen. Behoudens potentieel levensbedreigende situaties (psychose, suïcidaliteit, psychopathie) wordt hiervoor een termijn van zes weken aangehouden. Indien een voornemen tot weigering of intrekking van het verlof wordt afgegeven, wordt de aanvrager in het kader van de zogeheten zienswijzeprocedure in de gelegenheid gesteld alle aanvullende informatie aan de korpschef te overleggen om de eigen argumenten kracht bij te zetten. Daaronder kan ook een verklaring van een arts worden verstaan. Vervolgens is tegen een negatieve beslissing van de Korpschef administratief beroep bij Justis mogelijk.
Hebben diegenen die de e-screener met negatief gevolg hebben afgelegd – in de lijn van de bij de vorige vraag aangehaalde zinsnede uit de memorie van toelichting – de gelegenheid gehad om – ook ter afwending van inbeslagname van wapens en/of munitie – aannemelijk te maken of te bewijzen dat met hen psychisch niets aan de hand is? Betekent het stoppen met het uitvoeren van de e-screener dat deze mensen per direct hun in beslag genomen voorwerpen terug krijgen? Wilt u bij het beantwoorden van deze vraag ook ingaan op het feit dat per 15 oktober 2019 het jachtseizoen is geopend en dat een groot deel van de jagers verplichtingen heeft op de het vlak van de jacht?
Er zijn twee procedures: een normale procedure waarin een aanvrager in administratief beroep kan treden van zes weken, en een spoedprocedure in geval van levensbedreigende situaties die zich kenmerkt door het buiten werking stellen van de normale gang van zaken inzake een zienswijze zoals benoemd in de Awb 4:7 en 4:8. De politie heeft in de door u beschreven gevallen omwille van de belangen van veiligheid hiervoor gekozen. Zoals ik u in mijn antwoord op vraag 2 uitleg, hanteer ik bij de mogelijke teruggave van de wapens een driedeling.
Welke rol heeft de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 20 september 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1409) gespeeld bij de plotselinge invoering van de e-screener? Is er overleg geweest met u of uw ministerie over de plotselinge invoering van de e-screener of is dit proces autonoom vanuit de politie gestart?
De wetswijziging die aan de e-screener ten grondslag ligt is reeds op 29 mei 2017 in het Staatsblad gepubliceerd en vervolgens gefaseerd in werking getreden. Sluitstuk van de inwerkingtreding was het wetsartikel (6a) waaraan de e-screener gekoppeld is, op 1 oktober dit jaar. De invoering van dit instrument is derhalve verre van plotseling te noemen. De politie is als uitvoeringsorganisatie per definitie niet verantwoordelijk voor het besluit tot invoering. De uitspraak van de Hoge Raad heeft geen invloed op het moment van de invoering gehad. De politie heeft dit proces niet gestart, die is enkel als uitvoeringsorganisatie belast met de uitvoering hiervan.
Waarom is er niet of nauwelijks overleg geweest met relevante verenigingen en organisaties zoals de NOJG (Nederlandse Organisatie voor Jacht en Grondbeheer), de KNJV (Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging) en de KNSA (de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie) over de feitelijke invoer van de e-screener?
Veldpartijen, waaronder genoemde organisaties, zijn op 20 september per mail geïnformeerd over de inwerkingtreding van de wet (meer specifiek artikel 6a van de Wet wapens en munitie) per 1 oktober nadien. Ik hecht eraan te benadrukken dat veldpartijen in het hele voortraject rond de totstandkoming van de wetgeving betrokken geweest bij het benoemen van de relevante risicofactoren die betrokken moeten worden bij de beoordeling van de betrouwbaarheidsvraag, die aan de e-screener ten grondslag ligt. Ook zijn de veldpartijen betrokken geweest bij het zogenaamde kalibratieproces waarvoor zij respondenten hebben aangeleverd. Dit neemt niet weg dat ik graag opnieuw in overleg treed over signalen uit het veld en mogelijke verbetering van het instrument.
Is de stellingname in uw hierboven genoemde brief d.d. 7 oktober 2019 dat de e-screener het sluitstuk vormt van de implementatie van de Europese vuurwapenrichtlijn (EU2017/853) correct? Vloeit de e-screener niet veel eerder voort uit de gebeurtenissen in Alphen aan den Rijn en de wetgeving die vervolgens in Nederland ontwikkeld is? Klopt het dat geen enkel ander land in Europa gebruik maakt van een instrument als de e-screener en dat het enige land in Europa waar wél zo’n instrument is toegepast (Finland) daar na een jaar al weer mee op is gehouden?
Het klopt dat de wettelijke verplichting tot medewerking aan de e-screener uitvoering geeft aan de maatregelen die zijn aangekondigd naar aanleiding van het schietincident in Alphen aan den Rijn (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 033, nr. 9). De betreffende wet is van kracht geworden in mei 2017 (Stb 2017, 242). Omdat de e-screener op dat moment nog niet voor ingebruikname gereed was, is gewacht met de inwerkingtreding van de betreffende wetsartikel, het reeds aangehaalde artikel 6a van de Wet wapens en munitie (Wwm). Ondertussen verplichtte de implementatie van de Richtlijn (EU) 2017/853 van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn 91/477/EEG van de Raad inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PbEU 2017, L 137/22) tot een uitgebreidere screening van aanvragers van een wapenverlof. Besloten is deze verplichting vorm te geven middels de invoering van de reeds voorziene maatregelen en dus via de volledige inwerkingtreding van de eerdergenoemde wet (Kamerstukken II, 2017/18, 34 984, nr. 3, p. 22). De verdere implementatie van de richtlijn is uitgevoerd via een apart wetsvoorstel en aanvullende lagere regelgeving die op 23 juli jl. in werking zijn getreden. Laatste punt van de implementatie (waarvoor de termijn inmiddels was verstreken) vormde de invoering van een volledige screening. Wat dat betreft vormde de inwerkingtreding van artikel 6a Wwm dus ook de afronding van de implementatie van de richtlijn. De test in Finland is mij bekend en is in 2012 gepresenteerd op mijn ministerie met betrokkenheid van het Trimbos instituut. Die test bleek een meer militair doel te dienen en werd daarom niet geschikt geacht voor de Nederlandse situatie. Om die reden is de e-screener ontwikkeld in opdracht van mijn ambtsgenoot van VWS en mijzelf. De reden van afschaffing van de test in Finland is mij niet bekend.
Kunt u aangeven hoe toegankelijk en gebruikersvriendelijk de e-screener is voor mensen die niet of minder gewend zijn om te gaan met ICT (digibeten), voor laaggeletterden en voor mensen met dyslexie?
De uitvoerder die in opdracht van de politie de e-screener onderzoeken afneemt wordt geïnstrueerd te handelen conform het dienstverleningsniveau van de politie. Concreet betekent dit dat het laaggeletterden en mensen met dyslexie toegestaan wordt om iemand mee te nemen die de vragen voorleest aan degene die het onderzoek ondergaat, onder de instructie dat geen enkele andere vorm van communicatie plaatsvindt op straffe van uitsluiting. In geval van dyslexie kan er meer tijd gegeven worden. Door de dienstverlener zal hierop worden toegezien. Indien in het komende jaar of nadien een meer als normaal te bestempelen beroep op deze – en eventuele andere – aanvullende dienstverlening wordt gedaan, waardoor door de dienstverlener aanzienlijke aanvullende kosten worden gemaakt, die aan de politie worden doorberekend, zullen de leges (momenteel 54,45 euro) daarop worden aangepast. Voor digibeten zijn reeds voorzieningen getroffen in de zin dat instructeurs van de dienstverlener vooraf mondeling uitleg geven over de wijze waarop het onderzoek wordt afgenomen. Overigens is bij de ontwikkeling van de e-screener reeds rekening gehouden met het aspect van de gebruiksvriendelijkheid. Ook mensen met weinig ervaring met computers zouden zonder problemen de gevraagde handelingen (het klikken met een muisknop) moeten kunnen verrichten.
Welke beroepsgang en rechtsbescherming hebben jacht- en verlofhouders in het geval hun wapens en/of munitie door de politie in beslag is genomen, na een negatief resultaat op de e-screener? Is het mogelijk bij het bureau korpscheftaken met een verklaring van een huisarts of enige relevante ander te weerleggen dat er sprake is van een psychische gevaarlijke situatie die inname van wapens en/of munitie rechtvaardigt? Kunt u er opdracht toe geven dat alle wapens en munitie per ommegaande worden terug gegeven?
Beroepsgang en rechtsbescherming zijn conform bestaande wetgeving. Indien een voornemen tot weigering of intrekking van het verlof wordt afgegeven, wordt de aanvrager in het kader van de zogeheten zienswijzeprocedure in de gelegenheid gesteld alle aanvullende informatie aan de politie te overleggen om de eigen argumenten kracht bij te zetten. Daaronder kan zeker ook een verklaring van een arts worden verstaan. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat in de intrekkingsbrief zoals verstuurd door de politie aan jacht- en verlofhouders het recht om gehoord te worden wordt ontnomen met als reden het spoedeisende karakter van de intrekking? In hoeverre valt dit te rijmen met het intrekken van vergunningen die soms wel decennia lang zijn verstrekt aan deze jacht- of verlofhouder? Staat dit niet op gespannen voet met hoe artikel 4:11 Algemene wet bestuursrecht daadwerkelijk bedoeld is?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de vragen 6,8 en 9.
Wilt u bovenstaande vragen telkens afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Bent u bereid de vragen over het per direct teruggeven van in beslag genomen wapens en munitie – in het licht van het stoppen met het uitvoeren van de e-screener – per ommegaande, maar uiterlijk binnen één week na indiening van deze vragen, te beantwoorden?
Het is niet gelukt om genoemde vragen binnen de door u gestelde termijn te beantwoorden.
De onrust bij de rechtbank Noord-Nederland |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht over de onrust en angstcultuur bij de rechtbank Noord-Nederland?1 Deelt u de zorgen hierover?
Ja, ik ken het bericht. Inmiddels heeft de president van de rechtbank Noord-Nederland laten weten dat zij heeft besloten haar functie per direct neer te leggen. Ik betreur het dat er een dergelijke situatie is ontstaan.
Wat is uw reactie op het voorstel van de vakbonden om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar deze situatie en de onrust onder medewerkers van deze rechtbank, een onderzoek geleid door drie personen waarvan één namens vakbonden en medezeggenschap, iemand namens de werkgever en voorgezeten door een onafhankelijk persoon?2 Bent u bereid het belang van een dergelijk onderzoek onder de aandacht te brengen bij de betrokken partijen en hen te verzoeken een dergelijk onderzoek mogelijk te maken?
De Raad voor de rechtspraak heeft in een persbericht laten weten met de rechtbank in gesprek te gaan over wat nodig is voor de organisatie en haar medewerkers. De uitnodiging van vakbond FNV om een onderzoek in te stellen naar de situatie bij de rechtbank zal in die besprekingen betrokken worden.
Ik vertrouw erop dat de rechtbank en de Raad tot goede afspraken zullen komen over welke stappen moeten worden gezet om de rust in de organisatie te herstellen en weer te komen tot een compleet bestuur.
Het bericht ‘McKinsey: kaalslag dreigt onder banken bij nieuwe crisis’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «McKinsey: kaalslag dreigt onder banken bij nieuwe crisis»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel in het Financieele Dagblad waarin wordt gerefereerd aan een rapport2 van McKinsey. Ik heb ook het rapport van McKinsey geraadpleegd.
Onderschrijft u de conclusie dat veel banken, met name in West-Europa, een nieuwe crisis niet aankunnen? Wat vindt u van de stelling dat Amerikaanse banken beter tegen zwaar weer bestand zijn, omdat zij hogere buffers hebben?
In het rapport van McKinsey lees ik niet dat banken in West-Europa «een nieuwe crisis niet aankunnen» en ook niet «dat Amerikaanse banken beter tegen zwaar weer bestand zijn, omdat zij hogere buffers hebben». McKinsey zegt dat banken in West-Europa gemiddeld genomen een lager rendement op eigen vermogen3 halen dan Amerikaanse banken. Hier liggen volgens McKinsey meerdere factoren aan ten grondslag, zoals verschillen in macro-economische condities, een lagere leningengroei en de lage rente in de Eurozone. Volgens McKinsey blijven de rendementen die veel banken maken achter bij de redelijke vergoeding die verschaffers van eigen vermogen verwachten. Dit zou ertoe kunnen leiden dat banken op termijn geen waarde creëren voor hun aandeelhouders. Hierbij herken ik de stelling dat Amerikaanse banken recent gemiddeld een hoger rendement op eigen vermogen halen dan hun Europese peers.4
De afgelopen jaren zijn er vele stappen gezet om ervoor te zorgen dat de Europese banken beter bestemd zijn tegen een nieuwe crisis. Alhoewel de Europese bankensector over de hele linie winstgevend is, worden sommige banken geconfronteerd met structurele uitdagingen. De oplossingen voor deze uitdagingen liggen in de eerste plaats bij banken zelf. Als het banken niet lukt om met oplossingen te komen, zijn er in het kader van de bankenunie afspraken gemaakt hoe hier mee om te gaan. Het is verder relevant om op te merken dat hogere buffers – in de vorm van eigen vermogen – bij een gelijkblijvend rendement juist zorgen voor een lager rendement op eigen vermogen. Een hoger eigen vermogen zorgt voor minder risico en daarbij past ook een lager rendement. Tot slot hebben aandeelhouders door de introductie van nieuwe regels eerder te maken met dividendrestricties en bail-in. Hierdoor liggen risico’s waar ze horen, namelijk bij de verschaffers van kapitaal.
In welke mate zijn Nederlandse banken voorbereid op een nieuwe crisis?
De afgelopen jaren is, zowel in Europa als in Nederland, hard gewerkt om de weerbaarheid van banken te vergroten. Hierdoor zijn Nederlandse banken beter voorbereid op een nieuwe crisis en is het risico dat de Nederlandse overheid wederom moet optreden als redder in nood kleiner dan voor de financiële crisis.
In de eerste plaats zijn de minimale risicogewogen kapitaaleisen die banken moeten aanhouden verhoogd. De afronding van het Bazel III kapitaalraamwerk zal het risicogewogen raamwerk verder verbeteren door meer eenheid aan te brengen in de berekening van onderliggende risico’s.
Ten tweede is vorig jaar met het Europese «bankenpakket» voor het eerst een Europees geharmoniseerde bindende minimum («pillar 1») leverage ratio eis voor alle banken geïntroduceerd. Deze minimale ongewogen kapitaaleis van 3% is een aanvulling op de risicogewogen eisen. Een leverage ratio eis zorgt ervoor dat elke bank, ongeacht de onderliggende risico’s, altijd een minimale hoeveelheid eigen vermogen moet aanhouden. Als banken niet aan deze eis voldoen, volgen strenge consequenties en kunnen zij uiteindelijk in resolutie of faillissement worden geplaatst. Voor mondiale systeembanken geldt als gevolg van een opslag een hogere leverage ratio eis. Dankzij de inzet van Nederland wordt een verbreding van deze opslag naar nationale systeembanken door de Europese Commissie nog nader onderzocht.
Banken moeten daarnaast verliesabsorberend vermogen opbouwen om bail-in beter mogelijk te maken. Voorts zorgen de nieuw geïntroduceerde liquiditeitseisen ervoor dat banken beter aan hun verplichtingen kunnen voldoen in tijden van stress. Banken dragen daarnaast ex ante bij aan fondsen die bescherming bieden aan spaarders. Tot slot worden er op voorhand resolutieplannen opgesteld voor wanneer banken in de problemen komen. Uit het voorgaande volgt dat de weerbaarheid van banken de afgelopen jaren is vergroot. Dat neemt niet weg dat nog stappen te zetten zijn, bijvoorbeeld om de potentieel negatieve wisselwerking tussen banken en overheden verder te verminderen. Hier maak ik me hard voor, ook in Europees verband. Een overzicht van dit alles leest u terug in mijn brief met de update risicoreductie Europese banken van 26 augustus 2019.5
Hoe beoordeelt u de analyse dat er een fusie- en overnamegolf kan komen, en dat banken groter zullen worden? Acht u een dergelijke ontwikkeling gewenst? Deelt u de mening dat grotere banken niet te prefereren zijn, omdat banken juist niet «too big to fail» mogen worden?
In mijn brief aan uw Kamer van 20 augustus jl.6 ben ik, op verzoek van de leden Alkaya (SP), Nijboer (PvdA) en Sneller (D66), uitgebreid ingegaan op Europese grensoverschrijdende banken en de in dat kader bestaande waarborgen ten aanzien van kapitaal, liquiditeit en bail-in buffers. In die brief Kamer heb ik onder meer stilgestaan bij mogelijke voor- en nadelen van fusies en overnames.
Wanneer banken geconfronteerd worden met structurele uitdagingen, zoals een lage winstgevendheid, kan een fusie of overname voordelen met zich brengen. Zo kunnen banken na een fusie of overname mogelijk efficiënter opereren en kosten reduceren. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer zij samen diensten gaan inkopen, overlappende diensten of vestigingen bundelen of verbeterde markttoegang kunnen realiseren. Tegelijkertijd kunnen fusies en overnames ook risico’s vergroten. Dit is bijvoorbeeld het geval indien er hoge kosten gepaard gaan met het integreren van systemen of het samenvoegen van activiteiten. Ook kunnen bankengroepen groter en complexer worden, wat een risico kan zijn voor de financiële stabiliteit.
De laatste jaren hebben een aantal consolidaties plaatsgevonden. Het is moeilijk om in te schatten in hoeverre en hoeveel fusies en overnames zich in de toekomst zullen voordoen. Het is in de eerste plaats aan banken zelf om voor hun eigen organisaties de voor- en nadelen en de mogelijkheden voor fusies en overnames te verkennen en kansen en risico’s tegen elkaar af te wegen. Indien zich in een concreet geval risico’s voordoen in verband met een fusie of overname, kunnen toezichthouders en resolutieautoriteiten gebruik maken van hun bevoegdheden om deze risico’s te mitigeren.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat banken een volgende crisis kunnen overleven, en dat gewone mensen nooit weer hoeven op te draaien voor het redden van banken? Moeten banken niet net als in Amerika hogere buffers aanhouden? Bent u bereid de ongewogen buffers weer te verhogen?
Zie antwoord vraag 3.