Het bericht ‘Dienst Toeslagen gaat zélf toeslagen verlagen bij foute aanvraag bij burgers die niet reageren op belletjes’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Achahbar |
|
Kent u het bericht «Dienst Toeslagen gaat zélf toeslagen verlagen bij foute aanvraag bij burgers die niet reageren op belletjes» en wat is uw reactie op het artikel?1
Ja, ik ken dit bericht. De titel van het artikel verwijst naar een proef binnen Dienst Toeslagen om aanvragen van mensen onder waarborgen aan te passen op basis van actuele opvang- en inkomensgegevens. Het doel van de proef is mensen te behoeden voor een (hogere) terugvordering bij de fase van definitieve toekenning. Dienst Toeslagen zet zich op verschillende vlakken in om hoge terugvorderingen bij mensen te voorkomen. Jaarlijks worden honderdduizenden mensen geattendeerd op een afwijking in hun gegevens waaruit een terugvordering lijkt te ontstaan. Tegelijkertijd weten we ook dat niet alle mensen altijd in staat zijn om hier tijdig en juist naar te handelen. Daarom passen we nu voor een deel van de mensen die niet reageren op een dergelijk verzoek de gegevens aan.
Het artikel gaat inhoudelijk grotendeels over fraude en handhavingsbeleid in den brede. De proef muteren wordt daarbij in het artikel gepresenteerd als een handhavingsmaatregel, maar deze maatregel is vanuit dienstverlenend oogpunt opgezet. Het artikel vermeldt ook dat op basis van het eigen vermogen van mensen wijzigingen in aanvragen door Dienst Toeslagen zullen plaatsvinden. Dit is niet correct. De proef is tweeledig. Op basis van een afwijking in opvanguren zullen wijzigingen worden doorgevoerd en op basis van afwijkingen in het inkomen. Dit gebeurt enkel als een aanvrager op een attendering niet reageert.
Los van enkele formuleringen en nuances schetst het artikel daarentegen op hoofdlijnen goed de dilemma’s waar de Dienst mee te maken heeft en de kwetsbaarheden van de voorschotsystematiek. Een zorgvuldige opstart van het intensief toezicht is voor Dienst Toeslagen inderdaad een uitdaging met het oog op het verleden. Dienst Toeslagen stelt bij het Toezicht de aanvrager centraal, maar is zich ook bewust van de maatschappelijke opdracht om fraude en oneigenlijk gebruik aan te pakken. Het spanningsveld tussen de massaliteit van de toeslagensystematiek en maatwerk is bovendien een jaarlijks terugkerend thema in de Stand van de Uitvoering van Dienst Toeslagen.
Heeft u zelf opdracht gegeven aan deze proef van de Dienst Toeslagen om toeslagen te verlagen van mensen? Zo ja, hoe is dit precies gegaan en wat waren de eerste reacties op uw ministerie? Zo nee, hoe is dit idee dan ontstaan?
Mijn ambtsvoorganger heeft de opdracht gegeven deze proef op te starten. In de brief van 12 april 20242 met daarin een update over de stand van zaken Dienst Toeslagen heeft zij dit voornemen met uw Kamer gedeeld. In het commissiedebat Toeslagen van 17 april 2024 is hier ook kort bij stil gestaan.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 is de afgelopen jaren ingezet op het attenderen van mensen. Op basis van opvanguren en het inkomen werden mensen geattendeerd op eventuele afwijkingen en het risico op een hoge terugvordering. Zij worden daarbij gevraagd hun aanvraag zelf aan te passen. In de praktijk blijkt een attendering niet voor iedere aanvrager voldoende om een wijziging door te voeren, waardoor een foutieve aanvraag doorloopt en een terugvordering kan ontstaan. In de stand van de uitvoering Toeslagen 2022 en 2023 is deze observatie met uw Kamer gedeeld en de wens geuit om in deze gevallen een ambtshalve wijziging vanuit Toeslagen mogelijk te maken. Dit is mede ingegeven door signalen van mensen die aangeven ervan uit te gaan dat de overheid hun gegevens al heeft en zodoende de aanvraag zal aanpassen. Het doel is hierbij om een hoge terugvordering te voorkomen of te beperken en zo vervelende onverwachte gevolgen voor mensen te vermijden.
Binnen het ministerie worden deze ambtshalve wijzigingen veelal gezien als een noodzakelijke aanvulling op het instrumentarium om hoge terugvorderingen te voorkomen. Daarmee wordt geprobeerd een problematische situatie vanwege bijvoorbeeld schuldoploop te voorkomen. Tegelijkertijd is intern en extern ook de zorg geuit dat het wijzigen van een toeslagaanvraag tot problematische situaties kan leiden in de actualiteit, als door de verlaging van het voorschot de kosten niet meer betaald kunnen worden door de aanvrager. Zou de toeslag echter langer doorlopen, dan loopt de potentiële terugvordering in de fase van definitieve toekenning alleen maar op. Dit risico is bij het uitwerken van de proef onderkend. Daarom gaat Dienst Toeslagen niet lichtzinnig over tot wijziging van een aanvraag en is de proef met verschillende waarborgen omgeven.
Zowel bij opvanguren als op basis van inkomen gaat het allereerst om gevallen waar de contra-informatie dusdanig betrouwbaar is dat het risico op verkeerd muteren zo klein mogelijk is, maar waarbij – als er niet wordt gemuteerd – de gevolgen voor de burger groot zijn. De aanvraag wordt daarbij niet stopgezet, maar de hoogte van het recht wordt opnieuw berekend op basis van de actuele gegevens. Dit kan er wel toe leiden dat vanwege de wijziging het nieuwe voorschot uitkomt op € 0,– en dat er mogelijk een bedrag moet worden terugbetaald als er al teveel voorschot is ontvangen. Daarnaast houden aanvragers zelf de regie. Zij kunnen contact opnemen met Toeslagen om de wijziging te voorkomen en kunnen op ieder gewenst moment zelf hun gegevens weer aanpassen. Bovendien worden mensen zoveel mogelijk meegenomen in hoe ze deze wijzigingen kunnen doorvoeren. Gebruikers van de app Toeslagen hebben een extra bericht ontvangen over de proef en een deel van de doelgroep is persoonlijk door Dienst Toeslagen nagebeld. Daarnaast is een landingspagina ingericht waar aanvragers in de brief op worden gewezen. Daarop wordt in verschillende talen toegelicht wat de brief van Toeslagen van mensen vraagt en worden aanvragers doorverwezen voor het ontvangen van hulp. Ook zijn meer dan 500 hulppunten en andere stakeholders geïnformeerd en voorzien van ondersteunende informatie op het kennisnetwerk. Met deze waarborgen is overwogen dat het genoemde risico niet opweegt tegen de potentiële winst die te behalen is bij de mensen die goed geholpen zijn met deze actie.
Voorgaande onderstreept het belang van een gedegen evaluatie van de proef. Naast een algemene effectmeting van de wijzigingen, de gevolgen daarvan en het aantal reguliere contactmomenten van de doelgroep met Toeslagen, wordt in het vierde kwartaal van 2024 een kwalitatief onderzoek uitgevoerd naar de ervaringen van mensen met deze pilot. Het is van groot belang te weten hoe aanvragers deze werkwijze ervaren en waar mogelijke verbeterpunten zitten. Daarvoor worden ervaringen van mensen meegenomen. Daarnaast zullen intermediairs die de doelgroep begeleiden door Dienst Toeslagen worden gevraagd naar hun ervaringen met de proef.
De ambitie is om het rapport met het kwalitatieve onderzoek uiterlijk in januari 2025 te kunnen opleveren. Tezamen met de eerste effectmeting van de ambtshalve wijzigingen en gesprekken met intermediairs en stakeholders, vormt dit de basis voor de opvolging van de proef. Belangrijke noot is dat de effectmeting nog geen volledig beeld van de gevolgen zal kunnen schetsen. Pas bij de definitieve toekenning is namelijk een totaalbeeld van de effecten te schetsen over bijvoorbeeld het aantal terugvorderingen dat is voorkomen. De definitieve toekenning over 2024 start echter pas in juni 2025. Desalniettemin is de hoop dat de inzichten in januari voldoende aanknopingspunten bieden om een geïnformeerde opvolging aan de proef te kunnen geven. Ik zal u hierover informeren in de halfjaarlijkse stand van zakenbrief toeslagen.
Kunt u de handelwijze van de Dienst Toeslagen stap voor stap uitleggen, waarbij wordt aangegeven welke stappen er worden genomen voordat de toeslagen van mensen worden verlaagd inclusief de manier (per brief, e-mail, telefonisch, bezoek) en de frequentie waarop zij worden benaderd?
Binnen de proef wordt allereerst een groep geselecteerd op grond van een afwijking tussen de gegevens waar het voorschot op is gebaseerd en de beschikbare actuele informatie vanuit derden. Niet alle gegevens worden daarbij geschikt geacht om daadwerkelijk tot een ambtshalve wijziging van de toeslagaanvraag over te gaan. Alleen een selectie van de gegevens met het hoogste betrouwbaarheidsniveau en de grootste waarschijnlijkheid dat inderdaad sprake is van een afwijking waar een terugvordering uit zal volgen, worden in deze pilot gebruikt. Voor de wijzigingen op inkomen geldt als aanvullende voorwaarde dat de aanvrager in het jaar voorafgaand ook al een attendering heeft ontvangen, hier niet op heeft gereageerd en ook daadwerkelijk een terugvordering heeft ontvangen. De doelgroep betreft dus een groep aanvragers waarbij het zeer waarschijnlijk is dat zij bij definitieve toekenning van de toeslag een hoge terugvordering ontvangen als er niet wordt ingegrepen.
De geselecteerde groep mensen voor de inkomensactie heeft de tweede week van augustus een brief van Dienst Toeslagen ontvangen met het verzoek de toeslagaanvraag te wijzigen met daarin de aankondiging tot ambtshalve wijziging bij uitblijven van een reactie. Sinds twee weken na deze brief kan de aanvrager het nieuwe voorschot terugvinden in het toeslagenportaal. Gebruikers van de app Toeslagen zijn vervolgens nogmaals gewezen op deze wijziging, circa 1.200 berichten zijn via de app verstuurd. Hierna hadden aanvragers nog meer dan een week de tijd om een aanpassing door te voeren voordat de wijziging van de betaling definitief is geworden. In totaal hadden aanvragers dus na ontvangst van de eerste brief drie weken om zelf de aanvraag te wijzigen of aan te geven de mutatie niet te wensen. Ten slotte ontvangt de aanvrager zowel per post als in de digitale berichtenbox op MijnOverheid de definitieve voorschotbeschikking. Overigens kunnen aanvragers ook na de mutatie zelf hun aanvraaggegevens weer wijzigen; dit wordt dan in de eerstvolgende voorschotbetaling verwerkt. Dienst Toeslagen heeft daarnaast van 28 tot en met 30 augustus aanvragers met een relatief grote wijziging van het berekende toeslagrecht nagebeld. Er zijn ruim 150 mensen bereikt en telefonisch persoonlijk ondersteuning geboden. Bij nog eens ruim 200 mensen is na twee belpogingen een voicemail ingesproken met een hulpaanbod.
Voor de populatie op opvanguren zijn de eerste attenderingsbrieven al in april en mei verstuurd. Zij ontvingen daarna in juni en juli een herinnering met het mutatievoorstel. Bij hen is dus sprake van een langere doorlooptijd, mede omdat bij deze aanvragers niet meespeelt of ze in een eerder jaar niet hebben gereageerd op een attendering of een terugvordering hebben ontvangen. Ook voor deze groep geldt dat zij na de mutatie zelf hun aanvraaggegevens weer kunnen wijzigen.
Wat is een «paar procent» waarmee de toeslagen worden verlaagd in de proef?
De toeslagen worden niet procentueel verlaagd binnen deze proef. Het zijn de opvanguren of het inkomen dat wordt aangepast naar de waarschijnlijke hoogte zoals deze uit de informatie van derden blijkt. Op basis van de afwijking tussen deze gegevens en de gegevens uit de aanvraag volgt een vermindering van het berekende recht en dus het voorschotbedrag van de toeslagen. Dit is per individueel geval verschillend.
Een vereiste voor wijziging van de aanvraag binnen de proef, is dat de geconstateerde afwijking groter moet zijn dan € 500,– op jaarbasis. Bij een mutatie wordt het reguliere proces gevolgd dat plaats zou vinden wanneer mensen zelf een wijziging zouden doorgeven en het voorschot wordt herberekend. Het zal dus vaak gaan om een verlaging van het voorschot van meer dan een «paar procent». Als mensen op het moment van muteren bijvoorbeeld al evenveel voorschot hebben ontvangen als waar zij recht op hebben voor het gehele jaar, dan wordt dat verrekend en ontvangen zij vanaf dat moment geen voorschot meer. Als mensen op dat moment al teveel voorschot hebben ontvangen, wordt deze mensen ook gevraagd het teveel aan ontvangen voorschot terug te betalen. Dit voorkomt dat mensen achteraf een nóg hoger bedrag moeten terugbetalen.
Klopt het dat de 300 miljoen euro die deze proef de Rijksoverheid zou kunnen opleveren het leidende motief is voor deze proef? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Zo nee, welk motief ligt er dan aan ten grondslag?
Nee, dit klopt niet. Het leidende motief voor deze proef is het voorkomen of beperken van een hoge terugvordering voor mensen na afloop van het jaar. Dat betekent dat meer mensen zullen krijgen waar ze recht op hebben en er dus in totaal minder terugbetaald hoeft te worden. Hiermee is het doel om hoge terugvorderingen en daarmee een potentiële problematische schuldenopbouw te voorkomen. Dat betekent dan waarschijnlijk ook dat er in zijn totaliteit minder geld «oninbaar» is voor Dienst Toeslagen. Het artikel verwijst echter naar circa 300 miljoen euro die in totaal jaarlijks niet kan worden geïnd. Dit bedrag ziet echter op een veel grotere groep mensen die (een deel van) hun terugvordering niet terug kunnen betalen. Slechts een fractie van de populatie die jaarlijks tegen een hoge terugvordering aanlopen maken namelijk deel uit van de proef. De potentiële «besparing» die dit zodoende zou kunnen opleveren voor de staatskas is daarmee beperkt in omvang en dus ook geen overweging geweest in het besluit tot deze proef.
Bevestigt u dat het mensbeeld dat achter deze proef schuilt het door mensen bewust niet meer openmaken van brieven om te kunnen frauderen is? Zo ja, staat u achter dit mensbeeld? Zo nee, waarom worden mensen dan niet geholpen met hun problemen met deze proef maar juist bestraft?
Nee, ik neem graag grote afstand van een dergelijke stellingname. Deze proef is juist ingegeven door de wetenschap dat mensen onbewust en onbedoeld niet altijd in staat zijn te handelen naar wat er van hen wordt gevraagd. Vanuit dat begrip wil Dienst Toeslagen mensen extra ondersteuning bieden door een aanpassing voor hen door te voeren als blijkt dat ze op een oproep dit zelf door te voeren geen gehoor geven, om zo te voorkomen dat zij met hoge terugvorderingen worden geconfronteerd. Ook houden aanvragers in deze proef onvoorwaardelijk de mogelijkheid om de voorgestelde wijziging van Dienst Toeslagen te weigeren, of achteraf te corrigeren.
Waarom is er voor dit specifieke moment gekozen om deze proef uit te voeren?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3, komen enkel mensen in aanmerking voor de inkomensactie als zij in het jaar ervoor ook een attendering hebben gehad, zij hier niet op hebben gereageerd en ook daadwerkelijk een terugvordering hebben ontvangen. Pas wanneer een definitief inkomen is vastgesteld over het jaar ervoor, is duidelijk of er ook daadwerkelijk een terugvordering is ontstaan. Vanaf begin juni ontvangt Dienst Toeslagen de eerste vastgestelde inkomens. Het vroegst mogelijke moment om onder de genoemde waarborgen te kunnen muteren ligt daarmee bij de voorschotbetaling van oktober. Deze vindt eind september plaats en wordt eind augustus geformaliseerd en in de massale systemen verwerkt. Met betrekking tot opvanguren is eerst voldoende data nodig om de betrouwbaarheid van de gegevens vast te kunnen stellen op basis waarvan mensen worden geattendeerd op een afwijking. Daarbij is als extra waarborg ervoor gekozen om pas bij de herinneringsbrief het voornemen tot muteren te communiceren. Evenals bij de wijzigingen op inkomen volgt de betaling van het voorschot van oktober als vroegst mogelijke moment in het jaar. De timing van het voorstel muteren hangt dus direct samen met de waarborgen die in de proef zijn verwerkt. Richting de toekomst en op basis van de evaluatie zal bezien moeten worden of het mogelijk is om onder voldoende waarborgen, een wijziging eerder in het jaar plaats te laten vinden.
Kunt u aangeven hoe u de gevolgen en risico’s voor mensen van deze proef in kaart heeft gebracht? Bij welke organisaties heeft u hiervoor advies gevraagd en wat is hieruit gekomen?
Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 2, is het muteren van aanvraaggegevens in de afgelopen jaren onderwerp van gesprek geweest bij het opstellen van de Stand van de Uitvoering. Veel mensen denken dat de overheid alles al van ze weet en verwachten dat aanvragen automatisch aangepast worden. Nadere uitwerking van de proef heeft primair plaatsgevonden met experts binnen Dienst Toeslagen. De risico’s zijn geïnventariseerd, in kaart gebracht en voorgelegd aan mijn ambtsvoorganger.
Bij nadere uitwerking van de proef zijn geen andere organisaties betrokken geweest. In het laatste stadium van de voorbereiding van de implementatie hebben enkele gesprekken plaatsgevonden met stakeholders ter informatievoorziening. Zo is gesproken met de VNG, Divosa en Sociaal Werk Nederland/LOSR en branchepartijen in het kinderopvangdomein. Evenals binnen het ministerie waren de reacties op de proef gemixt. Hoewel het instrument wordt gezien als een kansrijk middel om hoge terugvorderingen te voorkomen, werden ook zorgen geuit over betalingsproblemen bij mensen in de actualiteit als hun toeslag naar beneden wordt bijgesteld. Vooral voor de meest kwetsbare doelgroep met de laagste inkomens leeft de angst dat zij door de proef met betalingsproblemen te maken kunnen krijgen. Stakeholders gaven daarbij aan graag eerder betrokken te zijn geweest, zodat zij zelf ook meer tijd hadden gehad in hun contact en communicatie met mensen. Dit signaal neem ik mee richting komende verbetermaatregelen.
Daarnaast werden enkele zorgen geuit over het proces van het muteren en daarbij vooral de timing en doorlooptijd van de actie. Zoals gezegd is het niet goed mogelijk geweest de proef te vervroegen vanwege restricties met betrekking tot de beschikbare gegevens en waarborgen. Tegelijkertijd beperkt een latere uitrol van de pilot de effectiviteit van de proef en wordt het niveau waarmee het voorschot naar beneden wordt bijgesteld vergroot met iedere maand dat er later wordt gemuteerd. Deze risico’s waren vooraf in kaart gebracht. Onder de verschillende waarborgen die zijn gehanteerd met betrekking tot de selectie van de doelgroep en binnen het proces van muteren, wegen naar verwachting de risico’s niet op tegen de potentiële voordelen van de maatregel. Tegelijkertijd worden dergelijke signalen wel serieus genomen. Op basis van deze gesprekken is besloten om additioneel gebruikers van de app Toeslagen een melding te sturen en is de proef uitgebreid met een belactie richting een selectie van de groep aanvragers.
Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 2 is het van groot belang de proef goed te evalueren. Daarbij zal specifieke aandacht zijn voor de zorgen die op verschillende plekken met betrekking tot de proef zijn geuit en vooraf onderkend. Zo kan een geïnformeerde beslissing worden genomen op welke manier de proef in de toekomst een vervolg zou kunnen krijgen en op welke punten het proces mogelijk aangescherpt dient te worden. Naast toeslagaanvragers zelf, zullen ook stakeholders hierbij worden betrokken.
Kunt u uitsluiten dat toeslagen van mensen worden verlaagd op basis van onjuiste of onvolledige gegevens? Zo nee, hoe wordt de belofte «ieder krijgt waar hij recht op heeft» nageleefd als er toeslagen worden verlaagd op basis van (mogelijk) onjuiste gegevens?
Met deze maatregel probeert Dienst Toeslagen juist de voorschotten dusdanig aan te passen, dat mensen het bedrag ontvangen waar zij recht op hebben en een eventuele terugvordering wordt voorkomen. Helaas kan nooit volledig worden uitgesloten dat er gevallen tussen zitten waar toeslagen van mensen worden verlaagd op basis van onjuiste of onvolledige gegevens. Dienst Toeslagen heeft dit risico zoveel mogelijk gemitigeerd door extra kwaliteitseisen aan de gegevens te stellen om in aanmerking te komen voor de proef muteren, in verhouding tot bijvoorbeeld het attenderen van mensen. Daarnaast wordt een selectie van aanvragers nagebeld om hen te wijzen op de wijziging en zo nodig te ondersteuning te bieden bij hun toeslagzaken. Tegelijkertijd staan inkomensgegevens gedurende het jaar per definitie ook nog niet vast, dit is inherent aan de voorschotsystematiek van Toeslagen. Ook na de mutatie kan de situatie van mensen dus nog wijzigen waar uiteindelijk het recht op wordt gebaseerd. Daarom behouden mensen ook onvoorwaardelijk de mogelijkheid binnen deze proef om de voorgestelde mutatie te weigeren of nadien weer te wijzigen. Bovendien zal uiteindelijk bij definitieve toekenning gebruik worden gemaakt van de definitief vastgestelde gegevens. Mocht een aanvrager te weinig voorschot hebben ontvangen, dan wordt dit dan alsnog nabetaald.
Welke oorzaak heeft het volgens u dat mensen hun post niet meer openmaken? Gaat u zelf wel eens persoonlijk met deze mensen in gesprek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke verhalen hoort u?
Er is de laatste jaren steeds meer aandacht voor de doenlijkheid van overheidsbeleid. Bekend is dat het toeslagenstelsel als erg complex wordt ervaren en veel vraagt van mensen. Vooral ook de combinatie met andere (inkomensondersteunende) voorzieningen en regelingen, waar vaak sprake van is, kan erg belastend zijn. Volgens het WRR rapport «Weten is nog geen doen» kunnen sommige mensen tot wel 27 inkomensregelingen aanvragen bij meerdere (overheids)instanties die elk eigen regels en verwachtingen hanteren. Dit is op zichzelf al een grote uitdaging, maar op het moment dat er iets gebeurt in iemands leven, bijvoorbeeld een scheiding of het ontstaan van schulden, dan is er niet altijd meer ruimte of tijd om alles goed bij te houden. Door (financiële) stress kunnen mensen te maken hebben met beperkte mentale ruimte of een verlaagd doenvermogen, waardoor het moeilijk is om te blijven voldoen aan alles van wat van hen verwacht wordt. Het vermijden van berichten en daarmee het ongeopend laten van de post is daar meestal een gevolg of symptoom van. Ook vanuit mijn rol als Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane herken ik deze signalen in gesprek met toeslagontvangers. Deze persoonlijke ervaringen van mensen neem ik mee in mijn werkzaamheden.
Deze proef is juist ingeschoten vanuit het begrip dat niet alle mensen altijd tijdig in staat zijn om in actie te komen. Binnen het toeslagenstelsel ligt de verantwoordelijkheid voor het correct en tijdig doorgeven van wijzigingen namelijk nog steeds volledig bij de aanvrager. Deze proef is bedoeld om mensen te ondersteunen en proactief hun aanvraag aan te passen als zij zelf barrières ondervinden om in actie te komen en te voldoen aan wat het toeslagenstelsel van hen vraagt. Zo kunnen hopelijk vervelende en onverwachte terugvorderingen en een potentiële problematische schuldenopbouw worden voorkomen.
Wat vindt u van de toegankelijkheid van het systeem waarin mensen bepaalde gegevens kunnen aanpassen? Hoe wordt er voorkomen dat mensen die deze brieven niet begrijpen wel weten wat er van hen verwacht wordt?
Ik denk dat voor het overgrote gedeelte van de toeslagenpopulatie de toegankelijkheid van het systeem waarin gegevens kunnen worden aangepast voldoende geborgd is. Op verschillende manieren worden mensen ondersteund in het doorgeven van wijzigingen door bijvoorbeeld rekenhulpen aan te bieden, maar ook door steeds in te blijven zetten op de vormgeving van het portaal en vindbaarheid van informatie op de website. Een belangrijke ontwikkeling daarin is de uitrol van de bredere toeslagenapp dit jaar, die het doorgeven van inkomenswijzigingen nog een stukje makkelijker maakt. Daarnaast wordt generiek actie ondernomen om mensen erop te wijzen hun toeslag te controleren met bijvoorbeeld de campagne Check. Pas aan. En door. Dat neemt niet weg dat er altijd een groep mensen is die meer moeite hebben met het doorlopen van het systeem. Voor deze mensen zijn onder andere servicepunten, steunpunten en balies beschikbaar waar zij persoonlijk geholpen kunnen worden.
Zoals ook in antwoord op vraag 2 aangegeven is specifiek voor deze proef bovendien een landingspagina ingericht, waar in verschillende talen middels een video toegelicht wordt wat er met de brief van Toeslagen wordt bedoeld en wat er van de mensen wordt gevraagd.
Welke reacties heeft u tot nu toe ontvangen van mensen waarvan de toeslagen worden verlaagd? En welke reacties heeft u ontvangen van uw eigen medewerkers over deze proef?
Op dit moment is er nog geen gedetailleerde informatie beschikbaar over de reacties en ervaringen van mensen binnen deze proef. In het najaar zal een uitgebreidere analyse beschikbaar komen, waarin dergelijke effecten zullen worden meegenomen en waarover uw Kamer zal worden geïnformeerd. Het aantal telefoontjes wat binnenkwam bij de Belasting Telefoon naar aanleiding van de aankondiging tot muteren was zeer beperkt (ca. 150 telefoontjes). Bij ongeveer een derde van de reacties wilde de aanvrager van de mutatie door Dienst Toeslagen afzien. Daarnaast heeft zoals aangegeven in vraag 3 een belactie door Dienst Toeslagen plaatsgevonden. Deze wordt momenteel geanalyseerd en de ervaringen uit deze actie worden meegenomen in de evaluatie.
De medewerkers binnen Dienst Toeslagen reageren grotendeels op dezelfde manier als de stakeholders en collega’s binnen het ministerie. Er zijn positieve geluiden met betrekking tot de potentie van het voorkomen van hoge terugvorderingen voor mensen, maar er zijn ook zorgen geuit over de directe impact op mensen binnen de doelgroep die onvoldoende ruimte hebben om een daling van hun voorschot op de toeslagen op te kunnen vangen en in hoeverre de timing van de proef problemen oplevert voor de doelgroep om tijdig te kunnen reageren. De evaluatie van de proef zal moeten uitwijzen in hoeverre deze risico’s zich inderdaad voordoen en of de voordelen van het muteren voor de doelgroep opwegen tegen de potentiële nadelen.
Welke plannen heeft u om te voorkomen dat er situaties voorkomen waarin huurtoeslag wordt geweigerd, verlaagd of teruggevorderd zonder dat de hoofdhuurder hier iets aan kan doen? Bent u bereid de terugvordering hiervan per direct stop te zetten totdat is uitgezocht hoe dit in de toekomst kan worden voorkomen?
Ik ga er in het beantwoorden van deze vraag vanuit dat u verwijst naar de passage in het artikel over situaties waarbij een persoon nog op het adres van de aanvrager van de toeslag staat ingeschreven, terwijl deze hier feitelijk niet meer woont. Dit is natuurlijk een vervelende situatie voor de aanvrager, daarom is er een proces ingericht om de toeslaggerechtigde zoveel mogelijk te ondersteunen en ruimte te bieden om deze situatie op te lossen.
In beginsel gaat Dienst Toeslagen uit van de adresgegevens in de BRP. Als hieruit blijkt dat er andere personen op het adres staan ingeschreven, dan worden deze meegenomen als toeslagpartner, dan wel medebewoner en maken zij onderdeel uit van de berekening van de draagkracht van het huishouden op basis waarvan het recht op Huurtoeslag wordt berekend. Dit gebeurt allemaal geautomatiseerd.
Een aanvrager kan bij Dienst Toeslagen aangeven dat er een onbekende bewoner op zijn adres staat ingeschreven en dat het toeslagpartnerschap of medebewonerschap dus onterecht is. Dienst Toeslagen kan de onbekende bewoner dan uit het huishouden halen. De aanvrager moet vervolgens wel bij de gemeente een adresonderzoek laten starten. Als voor de onbekende bewoner na 50 dagen nog geen verhuisdatum is doorgekomen, dan wordt deze termijn nog maximaal twee keer 28 dagen verlengd. Gedurende dit proces wordt er telefonisch contact met de aanvrager opgenomen indien het onderzoek nog niet is gestart. Als na het aflopen van de termijnen er nog steeds geen onderzoek is gestart, wordt de aanvrager telefonisch medegedeeld dat wij de onbekende bewoner gaan terugplaatsen in het huishouden. Uiteraard ook als uit het onderzoek van de gemeente blijkt dat de inschrijving op het adres terecht is.
Dit proces is in principe bedoeld voor aanvragers die geen link hebben met de ingeschrevene op het adres. Voor een situatie zoals omschreven in het artikel, waarbij er sprake is van een ruzie tussen familieleden is deze mogelijkheid dus niet bedoeld. De voorkeur is en blijft dat dergelijke problemen in de privésfeer worden opgelost en er in goed overleg door betrokkenen een adreswijziging wordt doorgegeven. Uiteraard benut Dienst Toeslagen in situaties die dit nodig hebben wel de mogelijkheid om maatwerk te bieden en in schrijnende situaties toch huurtoeslag uit te betalen als ondanks inspanning van de aanvrager onterecht een bekende op het adres staat ingeschreven. Uiteindelijk blijft uiteraard ook de inschrijving in het BRP leidend en zal dus ook in deze situaties via de gemeente via een adressenonderzoek formele uitschrijving op het adres geregeld moeten worden.
Kunt u bevestigen dat er op geen enkele manier meer individuele medewerkers vrijelijk gegevens over belastingplichtigen met elkaar delen en zelf bestandjes en »daderprofielen» opstellen en hiervoor sociale media afstruinen met anonieme accounts? Zo nee, waarom niet?
Dienst Toeslagen stuurt erop aan dat medewerkers zorgvuldig handelen, waarbij ieder individueel handelen zich tot een goede uitvoering verhoudt en de uniformiteit van het handelen zoveel mogelijk gewaarborgd is. Deze uitgangspunten bereiken de uitvoering op diverse manieren. Het gaat hierbij niet alleen om procesinrichting en de inrichting van technische middelen, zoals afschermingsmethoden, maar ook om menselijk gedrag en het cultuuraspect. Uiteraard is hierbij ook het uitgangspunt dat medewerkers zorgvuldig en in overeenstemming met regelgeving omgaan met de in de vraag bedoelde informatie. In de Handhavingsstrategie van Dienst Toeslagen wordt hier in bredere zin op ingegaan.3
Hoe staat het met de plannen van dit nieuwe kabinet om het toeslagencircus af te schaffen?
Allereerst wil ik stellen dat het woord «toeslagencircus» geenszins is hoe ik naar het toeslagenstelsel wil verwijzen. Niet alleen zetten binnen Dienst Toeslagen vele mensen zich in om noodzakelijke voorzieningen voor mensen betaalbaar te houden, maar ook zijn de toeslagen voor circa 8 miljoen mensen nodig om hun zorg, huur of de kinderopvang te betalen.
In het hoofdlijnenakkoord heeft dit kabinet zich de ambitie gesteld om stapsgewijs te werken aan verbeteringen in de sociale zekerheid, fiscale regelingen en de toeslagen, zodat werken meer loont, en wetgeving voor te bereiden voor een hervorming van het toeslagen- en belastingstelsel. Daarnaast is in het hoofdlijnenakkoord afgesproken dat het kabinet de stelselherziening kinderopvang (een inkomensonafhankelijke vergoeding voor werkende ouders en directe financiering van kinderopvanginstellingen) doorzet. Medio september wordt het regeerprogramma gepresenteerd.
Wat vindt u ervan dat er wordt bezuinigd op de kinderopvangtoeslag door uw kabinet? Bent u niet bang dat mensen hierdoor nog verder in de problemen raken?
Dit kabinet werkt verder aan de invoering van een inkomensonafhankelijke vergoeding voor kinderopvang met directe financiering van kinderopvanginstellingen. Daarbij wordt structureel € 2,9 miljard in de kinderopvang geïnvesteerd, om ouders te ontlasten en problemen zoals hoge terugvorderingen te voorkomen. Tegelijkertijd hecht het kabinet aan houdbare overheidsfinanciën. Daarom is in het hoofdlijnenakkoord onder andere afgesproken om de maximum uurprijzen voor de kinderopvangtoeslag in 2026 niet te indexeren, wat structureel € 254 miljoen oplevert. Op de kinderopvangtoeslag wordt in die zin dus niet bespaard.
Afhankelijk van het aanbod en de tarieven in de sector kan het wetsvoorstel gevolgen hebben voor de toegankelijkheid van de kinderopvang. De Staatssecretaris voor Participatie en Integratie zal daarom in de kwartaalrapportages kinderopvang monitoren hoe de tarieven en het gebruik van kinderopvang zich ontwikkelen.
De overgang naar het nieuwe stelsel met directe financiering zorgt ervoor dat de vergoeding voor kinderopvang voor alle ouders veel zekerder en minder risicovol wordt. De grote terugvorderingen van toeslagen die ouders in de problemen hebben gebracht, komen binnen dit ontwerp niet meer voor. Hier profiteren alle ouders die gebruik maken van kinderopvangtoeslag van.
Komt de bewoording «stommetje spelen» zoals aangeduid in het artikel van uw eigen ministerie?
Bij navraag binnen het ministerie en Dienst Toeslagen heb ik geen medewerker kunnen vinden die zich herkent in deze bewoordingen. In het artikel is deze bewoording ook niet aangehaald als citaat, waardoor het ook de woordkeuze van de auteur van het artikel zou kunnen zijn.
Blauwtong |
|
André Flach (SGP) |
|
Wiersma |
|
![]() |
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de verspreiding van het blauwtongvirus, de ontwikkeling van het aantal besmettingen en het ziektebeeld in vergelijking met afgelopen jaar?1
Er zijn 6352 besmettingen met blauwtongvirus serotype 3 (BTV-3) vastgesteld op locaties met herkauwers. Er is op veel bedrijven in het late voorjaar tegen blauwtongvirus serotype 3 (BTV-3) gevaccineerd. Desondanks zijn er op veel locaties BTV-3 besmettingen geweest. Het beeld bij deskundigen en houders is dat de infecties vaak wat milder verlopen dan vorig najaar, maar ook nu worden er dieren ernstig ziek en gaat een aantal daarvan dood. Ik verwijs voor meer details over de stand van zaken naar de brief aan de Tweede Kamer die ik op 24 september heb verstuurd. Daarin zijn ook het verslag van de deskundigengroep dierziekten en het onderzoeksrapport van de GD meegestuurd.
Kunt u een inschatting geven van de effectiviteit van de onderscheiden vaccins?
Op dit moment zijn bij Bureau Diergeneesmiddelen ongeveer 89 meldingen gedaan van bijwerkingen van de toegepaste vaccins. BD analyseert deze meldingen samen met de fabrikanten. Ook Wageningen Bioveterinary Research inventariseert per inzending van een bloedmonster of dit van een gevaccineerd of niet-gevaccineerd dier afkomstig is. Het beeld bestaat dat de verschijnselen minder heftig lijken en de sterfte lager, daarmee lijken de vaccins bij te dragen aan bescherming tegen het ontwikkelen van ernstige BT-verschijnselen.
Ik kan nu geen inschatting geven van de effectiviteit, maar de indruk van de deskundigen is dat er wel degelijk sprake is van bescherming tegen verschijnselen, zij het minder dan gehoopt en verwacht. Zodra ik meer informatie heb, en er conclusies kunnen worden getrokken, zal ik de Tweede Kamer daarover informeren. Ik verwijs ook naar de laatste brief aan de Tweede Kamer over blauwtong.
Kunt u een inschatting geven van de mate waarin vaccinaties bijdragen aan de beperking van de verspreiding van het virus?
De vaccins zijn door de fabrikanten niet onderzocht op deze eigenschap. Ook is bekend dat infectie met vaccinatie niet kan worden voorkomen. Wel zou de hoeveelheid virus in een besmet dier lager kunnen zijn, wat mogelijk zou kunnen leiden tot minder spreiding. Er is op geen inschatting te geven of vaccinatie heeft bijgedragen tot verminderde spreiding. Wel heeft de deskundigengroep dierziekten aangegeven in hun duiding dat runderen mogelijk meer bijdragen aan verspreiding dan schapen. Dan zou het voor de populatie als geheel goed zijn als rundveehouders hun dieren zouden vaccineren, om zo te kunnen profiteren van dit mogelijk indirecte effect van vaccinatie. Ik verwijs ook naar de brief aan de Kamer met de laatste informatie over blauwtong.
Zijn er op basis van ervaringen in het afgelopen jaar andere managementmaatregelen aan te wijzen die effectief zijn gebleken in het beperken van besmettingsrisico’s en ziektelast?
Royal GD heeft op mijn verzoek onderzoek gedaan naar maatregelen die mogelijk bijdragen aan bescherming van runderen en schapen tegen infectie. Royal GD heeft twee beschermende factoren geïdentificeerd. Eén factor was het vroeg in het jaar scheren van schapen, zodat deze schapen in de piek van de epidemie door de aangroei van wol beter beschermd zouden zijn tegen steken door knutten. De tweede factor was opstallen met daarbij een goede ventilatie. De onderzoekers hebben dit nogmaals aangekaart tijdens het webinar dat Royal GD onlangs heeft georganiseerd.
Ziet u mogelijkheden om met name de schapenhouderij die al een zwaar blauwtongjaar achter de rug heeft te ondersteunen, bijvoorbeeld middels vergoedingen van vaccins of Rendac-kosten of door invoering van een graasdierpremie?
LTO heeft mij, mede namens een aantal andere belanghebbenden uit de schapenhouderij, een brief geschreven met daarin een verzoek voor een gesprek. Op 14 augustus jl. heb ik met vertegenwoordigers van de schapenhouderij een gesprek gehad over de huidige situatie die veel zorgen geeft. Ik begrijp deze zorgen van de sector goed en deel deze met hen. De schapenhouderij staat onder druk door de blauwtongepidemie, maar ook door andere factoren waaronder de aanwezigheid van de wolf in de leefomgeving van veel schapenhouders. De schapensector heeft een belangrijke maatschappelijk waarde. Met het oog op een duurzaam toekomstperspectief van de sector vind ik het van belang om goed zicht te krijgen op de financiële situatie en de draagkracht van de schapenhouderij. Ik heb daarom, samen met de sector, besloten onderzoek te laten uitvoeren naar de financieel-economische situatie van de schapensector en de impact van onder andere blauwtong en de wolf. Vanwege de urgentie van de problematiek zal dit onderzoek op zeer korte termijn starten en naar verwachting eind december gereed zijn. De sector zal nauw betrokken worden bij het onderzoek. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zal ik, samen met de sector, bezien wat nodig is voor een duurzaam toekomstperspectief van de schapensector in Nederland.
Het bericht ‘Dringend advies na weer mogelijk incident met wolf: kom niet met kleine kinderen in bossen Utrechtse Heuvelrug’. |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dringend advies na weer mogelijk incident met wolf: kom niet met kleine kinderen in bossen Utrechtse Heuvelrug»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het bijzonder onwenselijk is dat de provincie Utrecht mensen moet adviseren om niet met kinderen naar de bossen op de Utrechtse Heuvelrug te komen, simpelweg omdat het te gevaarlijk is vanwege de wolf?
Ja, ik vind het een onwenselijke situatie dat gebieden gesloten worden voor recreatie vanwege de aanwezigheid van wolven. Dat de provincie hiertoe heeft moeten besluiten vind ik heel vervelend. De gemeente en provincie bevinden zich echter in een uiterst complexe situatie waar zij niet alleen moeten kijken wat zij met betrekking tot de betrokken wolven kunnen doen, maar ook verantwoordelijkheden hebben als het gaat om de veiligheid van mensen. Ik vind het verstandig dat bezoekers door de provincie worden gewezen op de aanwezigheid van wolven op de Utrechtse Heuvelrug om verdere incidenten te voorkomen. Ik steun de gemeente en provincie in hun rol als bevoegd gezag en in de maatregelen die zij nemen voor de veiligheid van mensen en hun huisdieren.
Klopt het dat de provincie Utrecht van plan is om één wolf die op de Utrechtse Heuvelrug leeft «negatief te conditioneren», oftewel opnieuw schuw te maken, en voor de andere alleenstaande wolf een afschotvergunning aan wil vragen?
De provincie Utrecht heeft het besluit genomen tot vergunning voor negatief conditioneren van de solitaire wolf bij Austerlitz. Voor het ouderpaar bij Leusden is het nu niet mogelijk voor de provincie om een vergunning te geven voor negatief conditioneren wegens het ontbreken van een koppeling van de incidenten aan een individuele wolf. Om dezelfde reden kan het verzoek om een afschotvergunning ingediend door Den Treek/Het Schoutenhuis, ook niet in behandeling worden genomen. Wel is de modelvergunning voor afschot klaar, zodat een besluit tot vergunning voor afschot door de provincie Utrecht kan worden genomen als daar noodzaak toe is en het individu bekend is uit DNA-analyse.
Mocht er nog eens sprake zijn van een incident met bijvoorbeeld het wolven ouderpaar en DNA-analyse mogelijk is tot op niveau van het individu, dan is ook in dat geval snel een besluit tot vergunning negatief conditioneren te nemen, omdat er dan een voorbeeld klaarligt in de vorm van het besluit vergunning voor de genoemde solitaire wolf.
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat de hiervoor benodigde vergunningen zo snel mogelijk worden verleend? Op welke wijze helpt u de provincie daarbij?
De gedeputeerde staten van de Provincie Utrecht zijn bevoegd gezag voor het al dan niet verlenen van vergunningen. Ik heb de Provincie Utrecht laten weten dat ik achter de vergunningverlening sta. Ik wil graag met de provincies onderzoeken of er mogelijkheden voor versnelling zijn voor gevallen dat een heel snelle vergunningverlening noodzakelijk is. Ik ben bezig met een definitie van probleemwolven en kijk daarbij ook naar wetgeving in andere lidstaten.
Klopt het dat u in nauw overleg bent met de provincie over vervolgstappen? Welke stappen worden er met de provincie besproken en op welke termijn verwacht u daar de resultaten van?
Ik sta in nauw contact met de provincie en probeer de provincie waar mogelijk te ondersteunen met de kennis en expertise die het Rijk te bieden heeft. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is de provincie het bevoegd gezag en gaat zij over de benodigde vervolgstappen. De provincie heeft aangegeven dat een vergunning voor negatief conditioneren voor de solitaire wolf eind augustus gereed is. Er moet nog besloten worden over een eventuele vergunning voor het wolvenpaar. De vergunning voor afschot betreft een sjabloon (op-de-plank-vergunning) welke indien de situatie zich voordoet, nog situatie-specifiek moet worden ingevuld en getoetst aan de wettelijke vereisten. Dit is naar het oordeel van de provincie Utrecht nog niet aan de orde.
Welke andere opties dan nu al door de provincie worden bestudeerd voor het beheren van de wolf wilt u met de provincie bespreken?
Het verbeteren van de aanpak van wolvenproblematiek heeft voor mij grote urgentie. Ik wil zorgen dat er op korte termijn een landelijk wolf fencing team komt om veehouders te helpen met het plaatsen van wolfwerende hekken. Daarnaast wil ik ook op korte termijn samen met provincies en stakeholders een Landelijk Informatiepunt Wolf oprichten voor het verbeteren van de informatie over de wolf en omgaan met de aanwezigheid van de wolf. Ook ben ik van mening dat een goede definitie van een «probleemwolf» nodig is om effectief op te kunnen treden in geval van aanvallen. Ik wil met de provincies onderzoeken of er mogelijkheden voor versnelling zijn voor gevallen dat een heel snelle vergunningverlening noodzakelijk is. En ik wil de staat van instandhouding van de wolf in Nederland laten vaststellen. Daarnaast zet ik mij in Europees verband in voor verlaging van de beschermingsstatus van de wolf. Een lagere beschermingsstatus biedt op termijn waarschijnlijk meer mogelijkheden om in te grijpen bij incidenten met wolven.
Hoeveel wolven kunnen er volgens u leven in een gebied zoals de Utrechtse Heuvelrug waar mensen wonen en waar veel recreatie is? Vraagt een dergelijk verstedelijkte omgeving niet om een andere norm voor de staat van instandhouding?
Op dit moment is de staat van instandhouding voor Nederland nog niet bepaald. Het bepalen van de staat van instandhouding gebeurt op basis van Europese regels uit de Habitatrichtlijn aan de hand van vier aspecten: verspreiding, populatie, leefgebied en het toekomstperspectief van de soort, die ieder kunnen worden beoordeeld als gunstig, matig ongunstig, zeer ongunstig of onbekend. Onlangs heeft het Europese Hof vastgesteld dat het voor het ingrijpen jegens wolven van belang is om de effecten hiervan op de staat van instandhouding zowel op lokaal, als op nationaal, als op grensoverschrijdend niveau te bepalen.2Het vaststellen van de staat van instandhouding van wolven in Nederland zal de komende tijd worden vormgegeven, zowel in nationaal als in internationaal verband. Onderdeel hiervan is het bepalen een ecologische drempelwaarde voor wolven in Nederland, de zogenaamde referentiepopulatie, waarboven sprake is van een gunstige staat van instandhouding.
Hoe ziet u het risico dat wolven door de vele mensen die door hun leefgebied trekken minder mensenschuw worden, waardoor er steeds zal moeten wordsen «ingegrepen»?
Ik beschouw dit als een serieus risico. Het is onvermijdelijk dat in een dichtbevolkt land confrontaties met wolven voorkomen, waardoor de natuurlijke schuwheid afneemt. Negatieve conditionering van wolven door de mens is een maatregel om te zorgen dat wolven mensen blijven mijden en hun natuurlijke schuwheid behouden.
Bent u ervan op de hoogte dat de provincies constateren dat er een handelingsperspectief ontbreekt wanneer er geen acuut ingrijpen (meer) mogelijk is vanuit de verantwoordelijkheid van de burgemeester voor de openbare orde en veiligheid, maar er wel een acute situatie is rond een probleemwolf volgens de definitie van het «IPO wolvenplan»? Welke oplossingen ziet u voor dit dilemma waar niet alleen Utrecht, maar ook andere provincies mee te maken hebben?2
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Ik vind het belangrijk dat provincies, in lijn met hetgeen beschreven staat in het Interprovinciaal wolvenplan, voorbereidingen treffen en reeds de benodigde vergunningen in algemene zin te hebben klaarliggen. Dan behoeft slechts de situatieafhankelijke invulling nog plaats te vinden en kan sneller worden ingegrepen. Ik weet dat de provincie Utrecht ook een dergelijk document aan het ontwikkelen is. Ik wil graag met de provincies onderzoeken of er ook nog andere mogelijkheden voor versnelling zijn voor gevallen dat een heel snelle vergunningverlening noodzakelijk is.
Wat is uw reactie op de vraag vanuit de provincie Utrecht om uw steun en instemming, om te voorkomen dat er slachtoffers kunnen vallen? Hoe helpt u bij het vinden van een oplossing voor het hierboven omschreven probleem van het ontbreken aan een geschikt instrumentarium voor een dergelijke acute situatie?
Ik steun de provincie Utrecht bij het nemen van de noodzakelijke maatregelen om te voorkomen dat er slachtoffers kunnen vallen. De provincie behoeft niet mijn instemming voor haar aanpak, aangezien de bevoegdheid voor vergunningverlening exclusief bij de provincies ligt.
Ik werk samen met provincies en ondersteun hen op de wijze zoals ik in de voorgaande vragen heb beschreven.
Aan welke criteria moet exact worden voldaan om een afschotvergunning te kunnen verlenen?
De wolf is onder de Habitatrichtlijn en nationale wetgeving strikt beschermd. Uit deze bescherming volgt dat een wolf in beginsel niet kan worden verstoord, verjaagd of gedood, maar dat in bepaalde situaties hiervoor een uitzondering kan worden gemaakt. Er moet dan aangetoond kunnen worden dat er sprake is van een in de wet vastgelegd belang (bijvoorbeeld bescherming van de openbare veiligheid of het voorkomen van ernstige schade aan vee), er dient te worden onderbouwd dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat, en het doden mag geen afbreuk doen aan het streven om wolven in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
Wat is uw inschatting van de kansrijkheid van de afschotvergunning die de provincie Utrecht aan wil vragen? Op welke termijn kan deze vergunning op zijn vroegst worden verleend?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 zijn gedeputeerde staten van de Provincie Utrecht bevoegd gezag voor het al dan niet verlenen van vergunningen, en kan ik dus ook niet de kansrijkheid van de vergunning beoordelen. Voor het doden van een wolf gelden de voorwaarden die zijn beschreven in het antwoord op vraag 11.
De provincie Utrecht laat weten vanwege het strikte wettelijke beschermingsregime geen termijn te kunnen noemen. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, is de modelvergunning voor afschot klaar, zodat een besluit tot vergunning voor afschot door de provincie Utrecht kan worden genomen als daar noodzaak toe is en het individu bekend is uit DNA-analyse. De termijn waarop een vergunning op zijn vroegst kan worden verleend, is niet wettelijk bepaald. De provincie gaat zelf over haar besluitvorming en kan dus ook sneller handelen dan de maximale wettelijke termijnen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Vanuit de wet staat tegen een vergunning bezwaar en beroep open. Zo is een bezwaarperiode van zes weken van toepassing en de inwerkingtreding van de vergunning kan op basis van een verzoek om voorlopige voorziening door de rechter worden geschorst (bijvoorbeeld een verbod op het doden van de wolf, totdat de rechter uitspraak heeft gedaan). In principe staat deze bezwaartermijn het uitvoeren aan de verleende vergunning niet in de weg, dit is pas het geval wanneer er wordt verzocht om een voorlopige voorziening.
Kunt u tevens verduidelijken hoe het vergunningstraject met betrekking tot het negatief conditioneren in elkaar steekt?
Vergunningstrajecten voor het negatief conditioneren zijn gelijk aan die voor afschot, zoals beschreven in het antwoord op vraag 12.
Op welke termijn verwacht u dat de vergunning voor het negatief conditioneren van de wolf op de Utrechtse Heuvelrug kan worden verleend?
Het bericht ‘Ministerie en IND: uitzetting van Mikael en moeder naar Armenië onvermijdelijk’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ministerie en IND: uitzetting van Mikael en moeder naar Armenië onvermijdelijk»?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe de beoordeling in de asielprocedure in algemene zin wettelijk is geregeld ten aanzien van het stapelen van procedures en herhaalde aanvragen en welke rechten aanvragers hebben?
Na een definitieve afwijzing op een asielverzoek kan een asielzoeker een herhaald (opvolgend) asielverzoek indienen als zij/hij vindt dat er nieuwe feiten en omstandigheden (nieuwe elementen en bevindingen) zijn waardoor hij alsnog voor asielbescherming in aanmerking komt. Dit is een zogeheten herhaalde asielaanvraag. Daarnaast zijn ook reguliere vervolgaanvragen mogelijk, zoals voor medische behandeling en gezinshereniging.
De procedure voor het beoordelen van opvolgende asielaanvragen is ingericht conform de wettelijke (inter-)nationale kaders, zoals bijvoorbeeld de Procedurerichtlijn. Wanneer een aanvraag niet compleet is, krijgt de vreemdeling een termijn om de aanvraag compleet te maken. Wanneer dat niet gebeurt, stelt de IND de aanvraag buiten behandeling. Hierdoor worden incomplete aanvragen snel afgedaan, komen deze aanvragen niet terecht in de procedure en kan het terugkeerproces snel doorgang vinden. De asielzoeker heeft vervolgens nog de mogelijkheid om tegen dit besluit in beroep te gaan, maar dat kent in die gevallen niet altijd opschortende werking.
Zijn er wel nieuwe feiten en omstandigheden aangedragen en is de aanvraag in persoon ingediend, dan wordt bepaald of er een gehoor moet plaatsvinden of niet. Tijdens het gehoor bespreekt de IND niet het hele asielrelaas opnieuw, maar gaat het om de nieuwe feiten en omstandigheden. Het is mogelijk bij herhaalde asielaanvragen het gehoor achterwege te laten wanneer de IND op basis van de stukken oordeelt dat de aanvraag geen kans van slagen heeft. De IND kan kansloze herhaalde aanvragen zo versneld schriftelijk afdoen. Ook hier geldt dat de asielzoeker vervolgens nog de mogelijkheid heeft om tegen dit besluit in beroep te gaan, maar dat kent in die gevallen niet altijd opschortende werking.
Hoe vaak is na het vaststellen van de afsluitingsregeling van het Kinderpardon nog een beroep gedaan op deze regeling? In hoeveel gevallen leidde dat tot een toewijzing en hoe vaak tot een afwijzing?
In totaal zijn 1.100 kinderen en 1.090 daarbij behorende volwassenen in eerste aanleg (her)beoordeeld op grond van de Afsluitingsregeling Langdurig Verblijvende Kinderen (ARLVK).2 De IND heeft in 2019 op alle aanvragen in eerste aanleg beslist. Er lopen echter nog wel bezwaar- en beroepsprocedures tegen de ARLVK beslissingen.
Herbeoordeling
235
214
28
26
1
504
Aanvraag
334
288
411
483
92
78
1.686
Kamerstukken II 2019/20, 19 637, nr. 2584
Hoeveel verzoeken werden het afgelopen jaar nog ingediend en hoe wordt met deze verzoeken om gegaan?
Aanvragen voor de Afsluitingsregeling Langdurig Verblijvende Kinderen dienden binnen twee weken na de inwerkingtreding, op 29 januari 2019, van de Afsluitingsregeling te worden ingediend. In het afgelopen jaar zijn derhalve geen verzoeken meer ingediend.
Wat zijn de voorwaarden voor toewijzing van de afsluitingsregeling Kinderpardon en wat is destijds de ratio geweest achter deze voorwaarden? Is het juist dat een voorwaarde van de regeling is dat aanvragers en hun ouders beschikbaar en in beeld moesten zijn voor de overheid en zich niet mochten hebben onttrokken daaraan? Waarom is dat zo?
Over de voorwaarden voor toewijzing van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen (hierna: de ARLVK) is uw Kamer geïnformeerd bij brieven van 29 januari 20194 en 15 februari 2019.5 De voorwaarden voor de ARLVK staan uiteengezet in paragraaf B9/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000, de contra-indicaties in paragraaf B9/6.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000. De Afsluitingsregeling was een tijdelijke regeling die in de plaats kwam van de Definitieve regeling langdurig verblijvende kinderen. De bepalingen van de Definitieve regeling, die grotendeels zijn overgenomen in de Afsluitingsregeling, zijn door mijn voorganger nader toegelicht in het debat met uw Kamer op 12 maart 2013.
Een van de voorwaarden voor vergunningverlening onder de Afsluitingsregeling is dat de vreemdeling zich gedurende de periode van 29 januari 2014 tot 29 januari 2019 niet langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden heeft onttrokken aan het toezicht van IND, DT&V, COA of AVIM (in het kader van de meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, van voogdijinstelling Nidos. De ratio hierachter is geweest dat de vreemdeling tijdens zijn verblijf in beeld moet zijn van de vreemdelingenketen. Hier is bewust voor gekozen omdat deze organisaties de taak hebben toezicht op vreemdelingen te houden, waar bijvoorbeeld gemeenten of scholen dat niet als taak hebben. Verder is de ratio geweest dat van een vreemdelingen een actieve houding wordt verwacht om in beeld te treden en blijven bij de instanties in de vreemdelingenketen en zij niet mogen berusten in hun onrechtmatige verblijf hier te lande. Onder omstandigheden kan er afgeweken worden van deze drie maanden-termijn en geldt daar bovenop een 3 jaren-termijn. Dit is toegelicht in de brief aan uw Kamer van 27 maart 20156.
Een van de contra-indicaties waardoor de IND geen vergunning verleent, is als de vreemdeling niet beschikbaar is geweest in het kader van vertrek. De ratio van deze contra-indicatie is geweest een balans te treffen in de verantwoordelijkheid voor het langdurig verblijf van de vreemdeling. Indien de vreemdeling zich niet of onvoldoende beschikbaar heeft gehouden (om te werken aan vertrek, het verblijf te legaliseren, etc.), bestaat er geen aanleiding de vreemdeling te begunstigen omdat het langdurig verblijf dan aan de vreemdeling zelf is te wijten. Voorkomen moet immers worden dat vreemdelingen die bijvoorbeeld de illegaliteit verkozen door met onbekende bestemming te vertrekken, toch in aanmerking komen voor deze regeling. Voornoemde voorwaarde en contra-indicatie worden enkel in samenhang tegengeworpen.
Het is aldus een bewuste beleidskeuze geweest om niet aan elk kind dat langdurig in Nederland verblijft een begunstigende vergunning te verlenen, maar om hier nog specifieke voorwaarden aan te stellen.
Is het juist dat een politieke beslissing over een individuele asielaanvraag niet langer aan de orde is, sinds in 2019 de discretionaire bevoegdheid van bewindspersonen is afgeschaft om een uitzondering te maken voor individuele asielaanvragen?
Een asielaanvraag wordt altijd individueel beoordeeld en is nooit een politieke beslissing, maar volgt uit een objectieve weging van de risico’s bij terugkeer. Indien met »een politieke beslissing over een individuele asielaanvraag» gedoeld wordt op de uitoefening van de discretionaire bevoegdheid, dan is het antwoord dat sinds 1 mei 2019 de uitoefening van de discretionaire bevoegdheid is beperkt in tijd, namelijk gedurende de eerste aanvraagprocedure. Overigens had c.q. heeft de discretionaire bevoegdheid destijds en ook nu niet alleen betrekking op asielaanvragen, maar ook op reguliere aanvragen.
De bevoegdheid is aan dg IND gemandateerd met de nadrukkelijke intentie om tot een ambtelijke afdoening te komen. Formeel blijkt elke mandaatgever het mandaat behouden.
Is het juist dat deze bevoegdheid momenteel ambtelijk is belegd bij de directeur-generaal van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en deze daar bij een eerste verblijfsaanvraag gebruik van kan maken? Zo nee, hoe zit het wel?
Het mandaat om gedurende de eerste aanvraagprocedure een verblijfsvergunning af te geven op grond van een samenstel van schrijnende omstandigheden is in mei 2019 aan dg IND verstrekt. Het is de nadrukkelijke intentie geweest om met de wijziging tot een ambtelijke afdoening te komen. Formeel blijft elke mandaatgever het mandaat behouden.
Hoeveel aanvragen zijn sinds 2019 per jaar voorgelegd aan de directeur-generaal van de IND vanwege schrijnende omstandigheden? Tijdens hoeveel van deze aanvragen heeft de directeur-generaal daadwerkelijk besloten een verblijfsvergunning te verlenen?
De nieuwe werkwijze houdt in dat de IND sinds 1 mei 2019 in alle eerste aanvragen die in Nederland zijn ingediend, ambtshalve toetst of er sprake is van een schrijnende situatie. Er wordt niet apart geregistreerd in hoeveel zaken de vreemdeling aangeeft dat hij vindt dat er sprake is van een schrijnende situatie, omdat de IND in alle eerste aanvragen ambtshalve toetst of er sprake is van schrijnendheid. In de periode van 1 mei 2019 tot 12 augustus 2024 heeft de DG IND in totaal in 17 zaken van de discretionaire bevoegdheid gebruik gemaakt. Eén zaak kan betrekking hebben op meerdere personen (gezinsleden).
Op welke manier en op welk moment wordt in algemene zin schrijnendheid in procedures meegewogen door de IND en door de rechter? Wordt hierbij bijvoorbeeld ook gekeken of het minderjarigen betreft? Wordt hierbij ook gekeken naar het gedrag van ouders/voogden zoals het onttrekken aan toezicht? Naar welke (andere) omstandigheden wordt er gekeken voordat een asielaanvraag in aanmerking komt voor een uitzondering?
Alleen gedurende de eerste aanvraagprocedure mag schrijnendheid worden meegewogen door de IND. Het dient te gaan om een samenstel van omstandigheden die zich in Nederland hebben voorgedaan; omstandigheden in het land van herkomst of tijdens de reis worden in beginsel niet meegenomen in de beoordeling. De omstandigheden kunnen zeer persoonlijk zijn en er is dan ook geen uitputtende opsomming van te geven. Gedrag van ouders/voogden is dan ook niet bij voorbaat uitgesloten. In de Vreemdelingencirculaire worden als voorbeelden van oorzaken van individuele en schrijnende omstandigheden genoemd: ernstige medische problemen, overlijden in Nederland van een gezinslid van betrokken vreemdeling, gender-gerelateerde aspecten, traumatische ervaringen die in Nederland hebben plaatsgevonden. Omdat het dient te gaan om een samenstel van schrijnende omstandigheden, dienen meerdere omstandigheden van toepassing te zijn. Bij de beoordeling van de omstandigheden kan specifiek aandacht worden gegeven aan de omstandigheden van het kind.
Klopt het dat degene tijdens de hele procedure van de eerste verblijfsaanvraag schrijnende omstandigheden kan aanvoeren? Zo nee, hoe zit het wel?
Ja.
Welk effect heeft het afschaffen van de discretionaire bevoegdheid gehad op het stapelen en rekken van procedures, waarmee in het verleden vaak schrijnende situaties ontstonden? Welke (andere) effecten het afschaffen gehad?
Er kan een veelvoud aan omstandigheden zijn dat maakt dat het voor een vreemdeling opportuun is om zich op verschillende toelatingskaders te beroepen en verschillende procedures te doorlopen – al dan niet succesvol. Beleidswijzigingen in verblijfsregelingen kunnen daar invloed op hebben gehad. Het valt dus niet zonder meer vast te stellen welk effect het afschaffen van deze regeling heeft gehad.
Een asielzoeker behoudt altijd het recht om een nieuw verzoek in te dienen en daarmee een nieuwe procedure te starten. Het afschaffen van de discretionaire bevoegdheid staat daar niet aan in de weg. Daarom zijn de processen bij herhaalde asielaanvragen en terugkeer zo efficiënt mogelijk ingericht.
Hoe wordt geborgd dat na een definitieve beslissing tot afwijzing het vertrek daadwerkelijk en op humane wijze plaatsvindt en hoe wordt dit geregeld in het geval kinderen betrokken zijn?
Vreemdelingen die geen recht hebben op verblijf in Nederland, bijvoorbeeld vanwege een definitieve afwijzing op hun asielverzoek, moeten Nederland verlaten. De Dienst Terugkeer en Vertrek helpt om dit vertrek te realiseren. Vertrek is bij voorkeur zelfstandig (vrijwillig) en wordt actief ondersteund door de DTenV en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). De meeste vreemdelingen verlaten Nederland dan ook zelfstandig.
Wanneer een vreemdeling niet meewerkt aan vertrek, wordt ingezet op gedwongen vertrek.
Vertrekplichtige gezinnen met minderjarige kinderen hebben gedurende de vertrekprocedure recht op onderdak totdat de kinderen 18 jaar zijn. Deze gezinnen worden geplaatst in op vertrek gerichte gezinslocaties waar kinderen onder meer toegang hebben tot onderwijs. Om ervoor te zorgen dat een vreemdeling beschikbaar blijft voor de vertrekprocedure kunnen toezichtsmaatregelen worden toegepast. Zo krijgen meerderjarige vreemdelingen die verblijven op een gezinslocatie een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd.
Een andere, uiterste, toezichtsmaatregel is vreemdelingenbewaring. Dit is een ingrijpende maatregel. Zeker voor minderjarigen. Om die reden is de maatregel een ultimum remedium. Wanneer er sprake is van gezinnen met minderjarige kinderen wordt de maatregel nog meer dan gebruikelijk met sterke terughoudendheid toegepast conform artikel A5/2.4. Vreemdelingencirculaire 2000. Toch kan het nodig zijn om vreemdelingenbewaring toe te passen om zo het gezin beschikbaar te houden voor het daadwerkelijke vertrek. Naast de reguliere voorwaarden moet in het geval van een gezin met minderjarigen ook worden voldaan aan aanvullende voorwaarden. Zo duurt de bewaring zo kort mogelijk; de uitzetting moet in beginsel binnen twee weken kunnen worden gerealiseerd. De maatregel van bewaring wordt door de rechter getoetst. De tenuitvoerlegging van de maatregel vindt plaats in Justitieel Complex Zeist (JCZ), waar de Gesloten Gezinsvoorziening (GGV) is gevestigd. Deze locatie is speciaal voor gezinnen met minderjarigen ontwikkeld met een minimale detentiebeleving. Zo verblijven de gezinnen in een eigen woning op het terrein, is er volledige bewegingsvrijheid binnen het complex en toegang tot speel- en sportvoorzieningen.
Bij de effectuering van het vertrek wordt het gezin waar nodig geëscorteerd door de Koninklijke Marechaussee en vervolgens overgedragen aan de autoriteiten van het bestemmingsland. Voor een uitgebreidere beschrijving over dit proces verwijs ik naar de beantwoording van vragen van de leden Koekkoek (Volt) en Teunissen (PvdD).7
armenie-onvermijdelijk)
Het bericht dat minder dan de helft van de LHBT’ers vindt dat het goed gaat met de acceptatie |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Kent u het Pride-onderzoek van EenVandaag waaruit blijkt dat voor het eerst minder dan de helft van de LHBTI+’ers (47%) vindt dat het goed gaat met de acceptatie, terwijl dat in 2020 nog 62% was?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat deze zorgelijke conclusie aanleiding geeft tot actie van de overheid om de vrijheid en de veiligheid van LHBTI+’ers te beschermen? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen?
Het is schrijnend dat voor het eerst maar minder dan de helft van de lhbtiq+ personen aangeeft dat het goed gaat met de acceptatie in Nederland. Acceptatie is belangrijk, want het zorgt ervoor dat iedereen kan houden van wie die houdt, volledig zichzelf kan zijn, en veilig over straat kan. Een samenleving waarin dit niet voor iedereen vanzelfsprekend is, is onacceptabel. Ik ben het er dan ook mee eens dat de observaties uit het huidige en eerdere onderzoeken aanleiding geven tot actie van de overheid. Het is onze taak om bij te dragen aan een samenleving die voor iedereen veilig is. In het Hoofdlijnenakkoord is ook opgenomen dat het Kabinet maatregelen gaat nemen tegen geweld richting en discriminatie van lhbtiq+ personen.
Om werkende maatregelen te kunnen treffen zal eerst vastgesteld moeten worden waar de ondermijning en het dalende gevoel van sociale veiligheid en acceptatie vandaan komen. Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen over het bericht «Steeds meer Twentse scholen vinden Paarse vrijdag maar gedoe»2, hoor ik geluiden dat de oorzaak van de dalende acceptatie van lhbtiq+ personen in Nederland zou komen door de invloed van sociale media en conservatieve (culturele) denkbeelden. Dit is de reden dat ik in samenspraak met COC ga onderzoeken wat die mogelijke oorzaken, en daarbij ook mogelijke oplossingen, zijn. Verder kunnen bij het Meld.Online Discriminatie uitingen op het internet worden gemeld. In het geval van strafbare uitingen kan ook aangifte worden gedaan bij de politie.
Herkent u de volgens vele respondenten belangrijke oorzaak van het dalend gevoel geaccepteerd te worden, namelijk dat dit zou komen door conservatief religieuze denkbeelden, met name uit islamitische, maar ook streng-christelijke hoek? Welke feiten en cijfers heeft uw ministerie en ook andere onderzoeksinstellingen zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) hierover beschikbaar?
Er is onderzoek gedaan naar de opvattingen over homo- en biseksualiteit onder religieuze personen. Het rapport «Opvattingen over seksuele en genderdiversiteit in Nederland en Europa 2022» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)3 splitst opvattingen over homo- en biseksualiteit uit naar sociaal-demografische kenmerken. Dit onderzoek laat zien dat hoogopgeleide mensen vaker positieve opvattingen over homo- en biseksualiteit hebben (86%) dan laagopgeleide mensen (64%). Ook blijkt dat niet-religieuze mensen hier vaker positieve opvattingen over hebben dan religieuze mensen. Van de niet-religieuze mensen heeft 82% positieve opvattingen over homo- en biseksualiteit, gevolgd door 69% van de Rooms-katholieken, 51% van de aanhangers van de Protestantse Kerk en 45% van mensen met overige religieuze achtergrond. Onder overig worden gereformeerde protestanten, moslims, hindoes en boeddhisten gerekend. In de beantwoording van de Kamervragen over het bericht «Minder dan de helft Amsterdamse jongeren zegt homoseksualiteit te accepteren»4. heb ik toegezegd nader onderzoek uit te laten voeren naar oorzaken van dalende acceptatie van lhbtiq+ personen.
Wat is u bekend over de rol en invloed van conservatieve buitenlandse beïnvloeding waarmee, mogelijk ook via financiële middelen, een LHBTI+-onvriendelijk narratief, ook via sociale media, in onze samenleving wordt verspreid? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Het kabinet maakt zich zorgen over het goed georganiseerde en gefinancierde karakter van internationale en nationale organisaties die afbreuk willen doen aan de rechten van vrouwen en lhbtiq+ personen in Europa.5
Daarnaast vindt het kabinet het verontrustend dat buitenlandse organisaties ook desinformatie verspreiden om rechten in twijfel te trekken en te ondermijnen en om de indruk te wekken dat ze breed gedeelde meningen vertegenwoordigen.6 Ook signaleert de Europese Dienst voor Extern Optreden dat de lhbtiq+ gemeenschap op internationaal niveau regelmatig het doelwit is van informatie manipulatie en beïnvloeding door buitenlandse actoren (FIMI7).8 Deze praktijken zijn zeer schadelijk voor de positie van lhbtiq+ personen en keur ik ten zeerste af. Om burgers te helpen zichzelf weerbaar te maken tegen desinformatie neemt het kabinet maatregelen binnen de Rijksbrede strategie effectieve aanpak desinformatie. Binnen deze strategie is FIMI een specifiek aandachtspunt.9 Het kabinet evalueert doorlopend wat internationale ontwikkelingen op het gebied van FIMI voor Nederland en het Nederlandse internationale beleid kunnen betekenen.10 Halverwege 2025 zal de voortgang van de uitvoering van de Rijksbrede strategie effectieve aanpak van desinformatie met de Kamer gedeeld worden. De coördinatie hiervan ligt bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zal ik daarnaast een onderzoek starten naar oorzaken van dalende acceptatie van lhbtiq+ personen.
Welke maatregelen neemt u om ondermijnende uitingen en activiteiten uit streng conservatieve en religieuze hoek tegen te gaan en vrijheden te beschermen tegen die ondermijning?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u het deze week aangekondigde onderzoek uitvoeren naar de achtergrond en mogelijke oorzaken van de dalende acceptatie en wanneer verwacht u de uitkomsten naar de Kamer te kunnen sturen?
Ik zet dit najaar de onderzoeksopdracht uit, en verwacht de resultaten van het onderzoek voor de zomer van 2025.
Wat vindt u van het feit dat een op de drie LHBTI+’ers het afgelopen jaar iets vervelends heeft meegemaakt, van vervelende opmerkingen en scheldpartijen, tot spreekkoren in stadions, online bedreigingen, pesten op school en onveiligheid en geweld op straat?
Het is onacceptabel dat lhbtiq+ personen nog zo vaak negatief behandeld en lastig gevallen worden. Iedereen moet kunnen zijn wie ze zijn, houden van wie ze willen houden, en worden wie ze willen worden. Iedereen verdient het om veilig en vrij zichzelf te zijn. Hier blijf ik me voor inzetten.
De evaluatie van het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022 is op 14 mei 2024 aan de Kamer aangeboden11. Zoals aangegeven in de bijbehorende brief van de voormalig Minister van Justitie en Veiligheid ontvangt uw Kamer in het najaar de inhoudelijke beleidsreactie. Samen met mijn collega, Minister van Weel van Justitie en Veiligheid, zal ik ingaan op eventuele vervolgstappen.
Bent u het ermee eens dat dit feit aanleiding kan geven tot het doorzetten van het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022 dat in 2022 is afgelopen?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer kan de Kamer de door uw voorganger toegezegde brief ontvangen over daderprofielen voor het kunnen aanpakken van straatintimidatie?
Deze brief kan de Kamer voor november 2024 tegemoet zien.
Bent u bereid de Kamer op korte termijn nadere plannen te sturen, ook ter uitvoering van alle maatregelen in het coalitieakkoord gericht op emancipatie en veiligheid van LHBTI+’ers, en deze samen met collega’s in het kabinet uit te voeren?
Ja, ik zal de Kamer via de Emancipatienota nader informeren over onze acties op het vlak van lhbtiq+ veiligheid. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 8 zijn Minister van Weel van Justitie en Veiligheid en ik voornemens om in het najaar naast de inhoudelijke beleidsreactie op het evaluatierapport van het actieplan, ook in te gaan op de eventuele vervolgstappen.
De overdracht van patiëntendossiers door de curator van Co-Med |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Co-Med curator houdt patiëntendossiers vast en zo kan nieuwe huisarts in Breezand niet starten»1 en «Curatoren Co-Med: «Huisarts kan wel degelijk bij medische dossiers»2 en ««Wij willen gewoon naar een dokter kunnen!»; Huisartsenzorg Patiënten Breezand pikken het niet langer en komen in actie»3?
Ja, ik ben bekend met de genoemde berichten.
Deelt u de mening dat in het geval van een faillissement van een huisartsenpraktijk voor goede voortzetting van de zorg een soepele overdracht van patiëntengegevens (met toestemming van de patiënt) naar de nieuwe huisarts nodig is? Zo ja, hoe komt het dan dat dat in het geval van het failliete Co-Med blijkbaar toch niet soepel verloopt? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, ik deel de mening dat een soepele overdracht van patiëntengegevens nodig is voor de continuïteit van zorg. Bij Co-Med speelt de complexiteit van het faillissementsproces een rol. Bij een praktijkovername gaat het erom wat een overnemende partij uit de boedel wil overnemen tegen welke vergoeding. Hierbij houden curatoren enerzijds rekening met de belangen van de schuldeisers, door waarde van de praktijk te realiseren. Anderzijds zijn de curatoren ook verantwoordelijk voor de kwaliteit en continuïteit van zorg. De curatoren geven aan dat individuele patiëntendossiers zonder extra kosten kunnen worden overgedragen. Bij de overname van een gehele praktijk kunnen de patiëntendossiers uiteraard pas overgedragen worden als overeenstemming over deze overname is bereikt. Bij de overname van een praktijk gaat het niet alleen om de overname van patiënten, maar ook overname van bijvoorbeeld inventaris en eventueel vastgoed. Aan de overname gaan onderhandelingen vooraf, waarbij de curator mede rekening moet houden met het belang van de schuldeisers bij een zo hoog mogelijke opbrengst van de verkoop van deze goederen.
Op 21 augustus hebben de zorgverzekeraars laten weten dat er een akkoord is bereikt met de curatoren, waarin onder meer is afgesproken dat, wanneer er overeenstemming bestaat over een praktijkovername, er (bulk)overdracht van patiëntendossiers zal plaatsvinden aan de overnemende partij. Zodra er een opvolger is voor de praktijk, is de (bulk)overdracht van dossiers daarmee nu goed geregeld.
Is er naast Breezand ook nog op andere locaties sprake van dat nieuwe huisartsen patiëntendossiers van Co-Med nodig hebben, maar niet krijgen? Zo ja, welke locaties betreft dat?
Er zijn mij geen signalen bekend dat er op andere locaties een probleem is met de overdracht van individuele dossiers. Patiënten en/of nieuwe huisartsen hebben de mogelijkheid om (o.a. via Arene) individuele dossiers op te vragen c.q. over te laten dragen. De curatoren hebben aangegeven dat zowel bulkoverdracht als individuele overdracht van dossiers geen probleem is.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de overdracht van patiëntengegevens van Co-Med naar nieuwe huisartsenpraktijken?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft op 27 juni 2024 bestuursdwang opgelegd om de overdracht van patiëntendossiers te regelen, omdat vanuit Co-Med Zorg B.V. onvoldoende medewerking werd verleend om de overdracht van patiëntendossiers te realiseren. Dit houdt in dat er specifieke maatregelen zijn getroffen om de dossiers beschikbaar te stellen aan nieuwe huisartsen. De patiëntendossiers zijn zowel beschikbaar voor de tijdelijke noodoplossing als voor de nieuwe huisartsen naar wie de patiënten zijn overgestapt. De IGJ houdt hier toezicht op. Op 21 augustus is er bovendien een akkoord bereikt tussen de zorgverzekeraars en de curatoren, waardoor de overdracht van de Co-Med dossiers goed kan worden geregeld als er een opvolger is voor de praktijk. Op een aantal plekken kunnen huisartsen dankzij gemaakte afspraken op korte termijn al van start. Op andere locaties duurt dat wat langer. Zorgverzekeraars hebben laten weten dat het streven is dat de overdracht uiterlijk per 1 januari 2025 voor alle huisartsenpraktijken die Co-Med opvolgen, is geregeld.
Deelt u ook de mening dat in het geval van een faillissement van een zorgverlener de belangen van patiënten boven de belangen van schuldeisers dienen te gaan? Zo ja, waarom en hoe kan een curator aan die prioriteit worden gehouden? Zo nee, waarom niet?
In het geval van een faillissement van een zorgverlener moeten curatoren rekening houden met de belangen van de schuldeisers enerzijds en maatschappelijke belangen, waaronder die van de patiënten, anderzijds4. Het insolventierecht geeft curatoren de ruimte om deze belangen af te wegen, waardoor een balans kan worden gevonden tussen het realiseren van de waarde van de praktijk voor schuldeisers en de belangen van patiënten. Curatoren dienen zich daarbij te houden aan de geldende wet- en regelgeving die gericht is op het waarborgen van de kwaliteit en continuïteit van zorg voor patiënten, zoals aan de beheer- en bewaarplicht voor patiëntendossiers die is neergelegd in de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO). De IGJ en de NZa zien toe op de naleving van deze regels. Ik ben van mening dat patiënten in geval van een faillissement moeten kunnen blijven rekenen op continuïteit van zorg.
Welke wet- en regelgeving geldt er ten aanzien van het overdragen van patiëntendossiers tussen huisartsenpraktijken? Welke van die wetten of regels zijn niet van toepassing in het geval van faillissement van een huisartsenpraktijk?
De relevante wet- en regelgeving omvat onder andere de WGBO en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De WGBO regelt zoals reeds opgemerkt de beheer- en bewaarplicht die geldt voor patiëntendossiers. Het wetsvoorstel Verzamelwet gegevensbescherming5, dat momenteel in uw Kamer ligt, bepaalt onder meer dat in de Uitvoeringswet AVG een grondslag wordt opgenomen voor de overdracht van medische dossiers door hulpverleners en niet-hulpverleners (bijvoorbeeld een curator, erfgenaam of executeur) aan een opvolgende hulpverlener. Hierdoor is de overdracht van medische dossiers en het bewaren en beheren daarvan met het oog op de bewaarplicht en het bijbehorende beheer zonder toestemming van de betrokkene toegestaan.
De KNMG-handreiking «Overdracht patiëntendossier bij verandering van huisarts» geldt ook in het geval van een faillissement van een huisartsenpraktijk. In het geval van een faillissement zijn de curatoren verantwoordelijk voor het bewaren en beheren van de patiëntendossiers, waaronder ook het overdragen van de dossiers aan een opvolgende hulpverlener valt.
Acht u deze wet- en regelgeving voldoende geschikt om in het geval van faillissement van een zorgverlener voor overdracht van patiëntgegevens naar een nieuwe zorgverlener te kunnen zorgen? Zo ja, waarom en waarom kan daar dan in het geval van Co-Med dan niet voor gezorgd worden? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u ervoor zorgen dat die wet- en regelgeving wel geschikt wordt?
Ja, ik acht de huidige wet- en regelgeving voldoende geschikt om in geval van faillissement voor de overdracht van patiëntgegevens naar een nieuwe zorgverlener te zorgen. Ook uit jurisprudentie blijkt dat een curator de taak heeft om medische dossiers te bewaren en, zo nodig, overdracht van dossiers aan opvolgende hulpverleners te organiseren.6 Het is aan de rechter (-commissaris) om op de taakuitoefening van de curator toe te zien.
Patiënten of een nieuwe zorgverlener hebben altijd de mogelijkheid om een patiëntendossier op te vragen c.q. over te dragen.
Bij Co-Med speelt de complexiteit van het faillissementsproces een rol. Bij een praktijkovername gaat het erom wat een overnemende partij uit de boedel wil overnemen tegen welke vergoeding. Die overname omvat meer dan alleen patiëntendossiers. Per faillissement is maatwerk vereist. Enerzijds moeten curatoren immers de waarde van de praktijk realiseren, om de belangen van schuldeisers naar behoren te behartigen. Anderzijds wegen de curatoren de maatschappelijke belangen, zoals de kwaliteit van zorg voor patiënten mee7.
Kent u het bericht «Inspectie beveelt Co-Med om patiëntendossiers te delen»4? Kan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ook aan een al failliete huisartsenketen een bevel gegeven om de patiëntendossiers te overhandigen aan andere huisartsen? Zo nee, waarom niet en deelt u de mening dat de IGJ een dergelijke mogelijkheid wel zou moeten hebben en hoe gaat u hiervoor zorgen?
Ja, ik ben bekend met het bericht. Eind juni hebben zorgverzekeraars hun contracten met Co-Med opgezegd en patiënten een tijdelijke alternatieve oplossing aangeboden. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft in het kader van deze tijdelijke oplossing een bevel aan Co-Med Zorg B.V. gegeven om de inzage, overdracht en postverwerking van medische dossiers te waarborgen.
Omdat Co-Med dit bevel niet heeft opgevolgd, heeft de IGJ op 27 juni 2024 bestuursdwang opgelegd om inzage en overdracht van patiëntendossiers voor vervangende huisartsen mogelijk te maken (zie: https://www.igj.nl/actueel/nieuws/2024/07/03/inzage-in-patientendossiers-co-med-mogelijk). De inspectie heeft daarbij enkele professionals aangewezen om de inzage en overdracht binnen het noodscenario van de zorgverzekeraars mogelijk te maken.
Deze maatregelen zijn genomen voordat Co-Med Zorg B.V. failliet ging. De curatoren vervullen als nieuwe «bestuurder» van Co-Med momenteel de rol van zorgaanbieder. Het lopende bevel is op dat moment overgegaan op de curatoren. Zij moeten zich aan alle richtlijnen en normen voor zorgaanbieders houden.
Kan iedere patiënt van Co-Med de curator individueel vragen om het dossier over te dragen aan een nieuwe huisarts? Zo ja, deelt u de mening dat het zowel voor de nieuwe huisarts als de curator niet efficiënt is als dat per patiënt moet gebeuren? En zo ja, kunnen zorgverzekeraars of anderen een rol spelen om ervoor te zorgen dat op deze wijze patiëntgegevens alsnog op een georganiseerde wijze worden overgedragen? Zo nee, waarom kunnen patiënten dat niet vragen?5
Een patiënt kan zichzelf aanmelden bij een nieuwe huisarts, de huisarts en/of de patiënt zelf kan de curator of Arene dan vragen het dossier over te dragen. Het kan dan zowel gaan om een huisarts die al een eigen praktijk heeft als om een huisarts die een nieuwe praktijk start. Daarnaast kan een arts een bestaande praktijk, inclusief alle ingeschreven patiënten, overnemen. De overnemende partij en de overdragende partij maken dan onderling afspraken over de overname. Het gaat dan niet alleen om de overname van patiënten, maar ook overname van bijvoorbeeld inventaris en eventueel vastgoed. Door het faillissement is in dit geval de curator de overdragende partij geworden.
Op 21 augustus is er een akkoord bereikt tussen de curatoren en zorgverzekeraars waarin onder meer afspraken gemaakt zijn over de (bulk)overdracht van dossiers in gevallen waarin er overeenstemming bestaat over een praktijkovername. Zodra er een opvolger is voor de praktijk, is de (bulk)overdracht van dossiers daarmee nu goed geregeld.
Het bericht ‘Mevrouw Verheijden (88) moest halsoverkop weg uit verzorgingshuis’ |
|
Sarah Dobbe |
|
Fleur Agema (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Mevrouw Verheijden (88) moest halsoverkop weg uit verzorgingshuis»?1
Het is te betreuren en ongewenst om op oudere leeftijd ineens te moeten verhuizen. Daarom is met Zuyderland, de IGJ en het zorgkantoor VGZ contact gezocht. De IGJ en VGZ laten weten dat Zuyderland hen eind juli over deze zaak heeft geïnformeerd.
Ook het bestuur van Zuyderland betreurt dat ze tot deze tijdelijke verhuizing hebben moeten overgaan. Om goede zorg te kunnen blijven bieden, was er geen andere optie, zo laat Zuyderland weten.
Waarom is dit besluit pas zo kort van tevoren bekendgemaakt, waardoor mensen halsoverkop moesten verhuizen? Bent u het ermee eens dat het onverantwoord en asociaal is om oudere en kwetsbare bewoners die zorg nodig hebben zo plotseling te laten verhuizen?
Zuyderland heeft laten weten dat in de vakantieperiode het rooster rond was. Binnen een van de drie units van de locatie hebben op dezelfde dag drie medewerkers zich ziek gemeld. Daardoor raakte de balans tussen ervaren en onervaren medewerkers verstoord.
De constatering dat de kwaliteit en veiligheid van de zorgverlening niet meer kon worden geborgd en er geen alternatieven meer waren om bij te sturen, heeft Zuyderland Care doen besluiten om één unit te sluiten en de bewoners tijdelijk te verhuizen binnen Zuyderland Care, aldus Zuyderland.
Over dit besluit zijn het zorgkantoor VGZ, de IGJ en de cliëntenraden Zuyderland geïnformeerd. Allen hebben begrip voor dit moeilijke besluit gehad, volgens Zuyderland. Zorgkantoor VGZ laat weten dat er door het aannemen van nieuw personeel en opleiden daarvan, voldoende perspectief is om de formatie op de locatie weer snel op orde te krijgen.
De zorginstelling laat weten dat zij voor het eerst in haar bestaan heeft besloten om bewoners tijdelijk te verhuizen vanwege personeelsproblemen.
Kon het bestuur van Zuyderland niet aan zien komen dat er personeelstekorten zouden kunnen ontstaan in vakantietijd? Welke stappen zijn er gezet om dit te voorkomen? Is er extra vast personeel aangetrokken? Wat is er gedaan op het gebied van werving, beloning en arbeidsvoorwaarden? In hoeverre is dit het gevolg van onverantwoord beleid van Zuyderland, omdat dit te voorzien was?
Zuyderland had de roosters rond, maar weinig terugvalopties. Er was op zich geen sprake van een personeelstekort, maar op de gelijktijdige ziekmelding van drie medewerkers van dezelfde unit kon niet worden bijgestuurd, aldus Zuyderland.
Zuyderland neemt ruimschoots voor een vakantieperiode maatregelen voor personele inzet. Tijdige invulling van vacatureruimte, vakantiespreiding, inzet vakantiehulp, ZZP, hulp over afdelingen en locaties heen, extra inzet van eigen personeel (ook backoffice personeel) worden al vroegtijdig ingezet aldus Zuyderland. Dit laat onverlet dat in de vakantieperiode het altijd een hele puzzel is om de bezetting goed in te regelen. Ook zorgmedewerkers nemen vakantiedagen op, zo zegt Zuyderland.
Heeft het management van Zuyderland overwogen om zelf in de zorg bij te springen om verhuizen van bewoners te voorkomen? Waarom niet?
Dit besluit is niet genomen. De specifieke zorgbehoefte voor de bewoners vraagt om specifieke deskundigheid van zorgprofessionals, zo laat Zuyderland weten.
Worden dit soort besluiten ook genomen in andere ouderenzorginstellingen of dreigt dat te gebeuren? Welke stappen zet u om dat te voorkomen?
Ik heb hierover geen concrete signalen ontvangen. Deze casus laat zien dat de vakantieperiode voor het personeelsrooster een uitdaging is. Hier was sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Meerdere medewerkers op dezelfde locatie melden zich door ziekte af in een krappe arbeidsmarkt.
Dat daardoor de bewoners tijdelijk gedwongen moesten verhuizen, vind ik erg triest. Bij de uitwerking van het Hoofdlijnenakkoord in een Regeerprogramma is de krapte op de arbeidsmarkt een belangrijk thema. Over de concrete maatregelen in het Regeerprogramma wordt de Kamer voor Prinsjesdag geïnformeerd.
Hoeveel zekerheid hebben de bewoners dat zij straks ook daadwerkelijk terug kunnen keren? Is uitgesloten dat zij opnieuw moeten verhuizen wat wordt gedaan om dit te voorkomen?
Volgens Zuyderland keren de bewoners uiterlijk eind oktober weer terug. Door het aannemen van nieuw personeel en opleiden daarvan, is er voldoende perspectief om de formatie op de locatie weer snel op orde te krijgen, zo laat Zorgkantoor VGZ weten.
Hoe gaat het nu met de bewoners en wat wordt gedaan om verdere onzekerheid bij hen te voorkomen?
Bewoners zijn begeleid bij hun tijdelijke verhuizing. Teamleden hebben de bewoners in de dagen erna bezocht om te vernemen hoe het met hen gaat en wat ze nodig hebben. De medewerkers hebben gesproken met de bewoners en de familie. Zuyderland verwacht dat de bewoners uiterlijk einde oktober weer kunnen terugkeren.
In hoeverre hangt dit personeelstekort samen met de loonkloof tussen de zorg en andere sectoren en de bezuinigingen die zijn doorgevoerd in de ouderenzorg?
De oorzaak van het personele tekort in Zuyderland was de gelijktijdige ziekmelding van drie ervaren medewerkers.
In hoeverre hangen de personeelsproblemen in verzorgingshuis Egtherhof samen met de situatie in het Zuyderland ziekenhuis?
De ontwikkelingen van het Zuyderland Ziekenhuis hebben geen invloed op de personele situatie van het verzorgingshuis of andersom. Zo stelt Zuyderland.
Deelt u de analyse dat deze problematiek in verzorgingshuizen duidelijk maakt dat het volstrekt onverantwoord zou zijn om verder te bezuinigen op de ouderenzorg en dat er eerder investeringen in personeel noodzakelijk zijn? Zo ja, bent u bereid om de geplande bezuinigingen te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Het personeelstekort op de locatie van het verzorgingshuis van Zuyderland ontstond door de gelijktijdige ziekte van drie ervaren medewerkers in de vakantieperiode. Het is zeer ongewenst dat bewoners op leeftijd daardoor ineens tijdelijk moeten verhuizen.
Het budgettair kader voor de ouderenzorg is onderwerp van de besluitvorming in het kader van de begroting 2025. Hierover wordt de Kamer bij Prinsjesdag geïnformeerd.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het nieuwe Oxfam-rapport Water War Crimes van 17 juli |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Reinette Klever (PVV), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapportWater War Crimes van Oxfam van 17 juli dat concludeert dat Israël watergebrek als oorlogswapen in Gaza gebruikt?1
Ja.
Bent u bekend met de constatering dat de toegang tot veilig en schoon drinkwater in Gaza sinds 7 oktober met 94% is afgenomen, van 82,7 liter naar 4,7 liter per persoon per dag?
Ja.
Bent u bekend met: de WHO-standaard van minstens 100 liter per persoon per dag; de schatting dat in Israël en in de Israëlische nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever het gemiddelde verbruik per persoon per dag ongeveer 247 liter bedraagt; en de humanitaire standaard voor noodsituaties van minstens 15 liter per persoon per dag?
Ja, ik ben bekend met de betreffende standaarden. De humanitaire Sphere-standaard hanteert een minimumhoeveelheid van 7,5 tot 15 liter water per dag.
Bent u het ermee eens dat, vergeleken met deze internationale cijfers, 4,7 liter per persoon per dag volledig onacceptabel is?
Het lijdt geen twijfel dat toegang tot 4,7 liter water per persoon per dag ruim onvoldoende is. Nederland maakt zich ernstig zorgen over het tekort aan water waar mensen in Gaza mee kampen.
Bent u bekend met de vierde voorlopige voorziening getroffen door het Internationaal Gerechtshof op 26 januari 2024, die Israël verplicht onmiddellijke en effectieve maatregelen te nemen om de toegang tot eerste levensbehoeften in Gaza te garanderen?
Ja.
Op basis van het rapport van Oxfam, constateert u dat Israël sinds 26 januari 2024 voldoende toegang tot veilig drinkwater heeft gegarandeerd? Zo nee, bent u van mening dat Israël handelt in strijd met de bindende uitspraak van het Internationaal Gerechtshof?
Nederland roept alle partijen op om de verschillende voorlopige maatregelen van het Internationaal Gerechtshof te respecteren en ook uit te voeren. Een onmiddellijk staakt-het-vuren is cruciaal, en humanitaire hulporganisaties moeten vrije, veilige toegang krijgen om hun onmisbare werk (waaronder activiteiten op gebied van water en sanitaire voorzieningen) uit te kunnen voeren. Nederland blijft in bilateraal contact met Israël wijzen op het belang van onmiddellijke en volledige naleving van de voorlopige uitspraken van het Internationaal Gerechtshof. Het is uiteindelijk aan de rechters om een definitief oordeel te vellen over schendingen van het internationaal recht.
Klopt het dat tijdens de ministeriële bijeenkomst (DMM) van de G20-landen op 22–25 juli jl., u zich heeft ingezet voor wereldwijde toegang tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen?2
Ja.
Bent u op basis van deze uitgesproken Nederlandse inzet als «kampioen op het gebied van watermanagement», die ook in het Hoofdlijnenakkoord is vastgelegd, van plan om Israël aan te spreken op het feit dat zij watertoevoer naar Gaza afsluit, sinds het begin van de oorlog elke 3 dagen WASH (Water, sanitation and hygiene) infrastructuur vernield of vernietigd heeft, en opzettelijk hulp tegenhoudt die watervoorzieningen zou herstellen? Zo ja, hoe? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot u inzet op toegang tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen voor iedereen?
Nederland roept Israël in bilateraal verband op om de door het Internationaal Gerechtshof opgelegde voorlopige maatregelen na te leven. Dat geldt ook voor de verplichting om zorg te dragen voor voldoende en ongehinderde toegang voor humanitaire hulp in heel Gaza, inclusief hulpactiviteiten op gebied van water en sanitaire voorzieningen. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft dit bij zijn recente bezoek aan Israël nog gedaan. Het is evident dat de professionele, gemandateerde hulporganisaties zoals de VN en de Rode Kruis- en Halve Maanbeweging toegang moeten hebben om mensen in nood van water en andere humanitaire hulp te kunnen voorzien, en dat zij in staat moeten worden gesteld om, ongehinderd en in veiligheid, te helpen met het herstel van kritieke (water)infrastructuur. Hier zal Nederland in contact met de Israëlische autoriteiten op blijven wijzen.
Verder draagt Nederland, zowel via projectfinanciering als ongeoormerkte steun, bij aan diverse hulporganisaties waaronder de Dutch Relief Alliance, ICRC, het Nederlandse Rode Kruis en UNICEF, die zich richten op het lenigen van de acute noden of de structurele verbetering van water en sanitaire voorzieningen in Gaza.
Verbindt u consequenties aan Israëlische nalatigheid, wanneer de toegang tot veilig drinkwater niet onmiddellijk verbetert? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderkent de urgentie om toegang tot veilig drinkwater in Gaza te verbeteren. Nederland ziet diplomatieke inzet richting Israël, zowel bilateraal als multilateraal, in samenhang met de onder antwoord 8 genoemde financiering en steun aan hulporganisaties, op dit moment als de meest effectieve manier om resultaten te bereiken.
Het bericht dat NS de prijzen van treinkaartjes en abonnementen komend jaar fors gaat verhogen |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat NS de prijzen van treinkaartjes en abonnementen komend jaar fors gaat verhogen?1, 2
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Deelt u de zorgen over de betaalbaarheid van het reizen per trein door de aangekondigde forse prijsverhoging? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de zorgen die er zijn over de voorziene extra stijging van de NS-tarieven. Per 1 januari 2024 zouden de NS-tarieven met 8,7% stijgen. Dit is als gevolg van de motie-Bikker c.s.3 niet doorgegaan. Omdat met deze motie voor de NS-tarieven slechts incidentele middelen beschikbaar zijn gesteld, moet deze tariefstijging in 2025 worden ingehaald om de stijgende kosten te dekken.
De voor 2024 gecompenseerde tariefstijging komt bovenop de reguliere tariefverhoging op basis van de verwachte inflatie voor 2025. Hierover is de Kamer in november 2023 geïnformeerd.4De tariefstijging heeft dan ook geen verband met de financiële prestaties van NS, maar betreft een reeds bekende afspraak.
In vervolg hierop heeft Kamer gevraagd om een brief met scenario’s om hoge tariefstijgingen op het spoor te voorkomen. Deze zal op korte termijn aan de Kamer worden toegezonden.
Deelt u het uitgangspunt dat openbaar vervoer een publieke voorziening is en dat iedereen, dus ook mensen met een smalle beurs, betaalbaar gebruik moeten kunnen maken van de trein? Zo nee, waarom niet?
Ik deel dat het openbaar vervoer (ov) een publieke voorziening is die betaalbaar moet zijn.
Klopt het dat vooral mensen met lagere inkomens de dupe zullen worden van de forse prijsverhoging van de trein? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) heeft recentelijk een onderzoek naar de betaalbaarheid van mobiliteit gepubliceerd.5 Daarin is naast de trein ook naar andere modaliteiten gekeken en is ingegaan op welke groepen moeite hebben om hun mobiliteit te betalen. Uit het onderzoek blijkt dat 7% van de inwoners van Nederland van 18 en ouder het moeilijk vindt om het openbaar vervoer te gebruiken vanwege de kosten én een matige financiële zekerheid heeft. In de gepresenteerde cijfers is geen onderscheid gemaakt naar treingebruik en gebruik van bus, tram en metro. Omdat mensen met lage inkomens vaker moeite hebben om het openbaar vervoer te gebruiken vanwege de kosten, is wel te verwachten dat ze ook meer moeite zullen hebben om een prijsverhoging van de trein te betalen. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, is de betaalbaarheid van het ov voor mij een belangrijk aandachtspunt.
Deelt u de mening dat fatsoenlijke bestaanszekerheid ook betekent dat mensen op een betaalbare manier met het openbaar ververvoer (OV) kunnen reizen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat de aangekondigde forse prijsverhoging van de trein niet bijdraagt aan het verbeteren van de bestaanszekerheid?
Ik vind het belangrijk dat mensen op een betaalbare manier met het ov kunnen reizen. De voorziene verhoging van de NS-tarieven kan spanning opleveren met het streven om de bestaanszekerheid van mensen te verbeteren. Tegelijkertijd is deze tariefstijging een logisch gevolg van de structureel gestegen kosten voor personeel, materieel en energie (als gevolg van inflatie). Het is voor vervoerders financieel niet houdbaar als de kosten van het ov stijgen en de opbrengsten daarmee niet in lijn meestijgen zonder fors in het aanbod te snijden. Daar komt bij dat met de motie-Bikker c.s. voor de NS-tarieven slechts incidentele middelen beschikbaar zijn gesteld voor compensatie van tariefstijging in 2024 (zie het antwoord op vraag 2).
Wat zijn de te verwachten effecten van de forse prijsverhoging op de reizigersaantallen?
Als de extra tariefstijging van 8,7% doorgaat, is de verwachting dat het aantal reizigers op het hoofdrailnet lager zal worden ten opzichte van het scenario waarbij deze extra tariefstijging niet doorgaat. Het KiM heeft in 2018 berekend dat de vraag van de trein inelastisch is en dat een verhoging van de treinkosten met 10% naar verwachting zal resulteren in 4,5% minder gebruik van de trein.6 Er zijn bij NS geen historische data beschikbaar om deze verwachting van het KiM te valideren. In de toegezegde brief met scenario’s om hoge tariefstijgingen op het spoor te voorkomen wordt nader op prijselasticiteiten ingegaan.
Deelt u de zorgen dat mensen geneigd zullen zijn voor bijvoorbeeld de auto te kiezen en dat als gevolg hiervan de inkomsten van NS verder zullen afnemen wanneer treinreizen fors duurder wordt, waardoor de tarieven later opnieuw moeten worden verhoogd of er moet worden gesneden in de dienstverlening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u met deze zorgen doen?
Mensen zijn vrij om te bepalen of zij de auto of het ov gebruiken. Het KiM heeft berekend dat een verhoging van de treinkosten met 10% in 0,1% meer autogebruik resulteert.7 Prijsverhogingen in de trein leiden volgens deze berekeningen dus slechts tot een beperkte toename van het autogebruik. Daarbij deel ik de zorg niet dat de keuze voor de auto zal leiden tot hogere NS-tarieven. Tariefverhogingen bij NS worden gereguleerd door de afspraken die zijn vastgelegd in de concessie. Wel kan een vermindering van het aantal reizigers impact hebben op de dienstverlening.
Deelt u de mening dat het OV een aantrekkelijker en betaalbaarder alternatief moet worden dan dat dit nu voor veel mensen is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier concreet aan doen?
Betaalbaarheid is een breed aandachtspunt als het gaat om mobiliteit. Niet alleen voor het ov, maar ook voor de auto en de fiets. Mensen moeten zelf kunnen bepalen van welk vervoersmiddel ze gebruik maken. Ik bekijk voor het ov, net als voor andere modaliteiten, of het betaalbaar is. Daarbij deel ik dat de prestaties op het spoor omhoog moeten om de trein aantrekkelijk te houden voor de reiziger. Frequentie, betrouwbaarheid en comfort spelen een grote rol. In de Concessie voor het Hoofdrailnet 2025–2033 zijn hierover concrete afspraken met NS gemaakt, daar zal op toe worden gezien dat deze worden nageleefd.
Wat is de reden dat u niet net als vorig jaar extra geld beschikbaar stelt om de forse prijsverhoging te voorkomen? Bent u als verantwoordelijk bewindspersoon bereid om zich hier de komende maanden alsnog voor in te zetten, zodat de prijsverhoging alsnog kan worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
In reactie op het verzoek van de Kamer werkt het kabinet aan een brief over mogelijke scenario’s voor de tariefstijgingen van NS.8 De afstemming hierover heeft net wat meer tijd nodig, vandaar dat deze niet uiterlijk 5 september, maar in ieder geval voor het CD Spoor van 12 september aan de Kamer kan worden toegezonden.
Deelt u de mening dat frequent en betaalbaar OV ook bijdraagt aan het tegengaan van filevorming op de weg? Zo ja, wat gaat u concreet doen om het OV tot een aantrekkelijker alternatief te maken?
Uit het bij het antwoord op vraag 7 genoemde onderzoek van het KiM en een eerder onderzoek van het KiM9 komt naar voren dat de uitwisseling van gebruikers tussen auto en ov op nationale schaal bescheiden is. Autoreizen en ov-reizen voorzien voor een belangrijk deel in gescheiden mobiliteitsmarkten. Dat neemt niet weg dat het streven onverminderd is om het ov aantrekkelijk te houden.
Wat is uw concrete visie op het OV de komende jaren en op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat deze visie in de praktijk wordt gebracht?
Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan het regeerprogramma. Daarin worden de visie op en de belangrijkste afspraken over het ov-beleid voor de komende jaren nader uitgewerkt. In het hoofdlijnenakkoord Hoop, Lef en Trots staan de belangrijkste contouren voor het regeerprogramma, ook als het gaat om het ov.
Wat zijn de concrete en afrekenende plannen van het kabinet om het OV te verbeteren? Wat gaat u precies doen om deze plannen waar te maken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 worden de visie en belangrijkste afspraken voor het ov-beleid uitgewerkt in het regeerprogramma.
Hoe staat het met het onderzoek naar het NL-ticket, waarbij reizigers voor een vast bedrag per maand onbeperkt in de daluren met het OV kunnen reizen?
Binnen het Nationaal OV Beraad is een werkgroep gestart om onderzoek te doen naar een Nederlandticket en een aantal varianten. De werkgroep zal onder andere doorrekenen wat de verwachte kosten en opbrengsten zijn van de verschillende tickets. De Kamer wordt voor het einde van 2024 geïnformeerd over de uitkomsten.
Bent u bereid om, wanneer dit onderzoek gereed is, vaart te zetten achter het invoeren van een dergelijk NL-ticket? Zo nee, waarom niet?
Eventuele vervolgacties rond een Nederlandticket hangen af van de resultaten van het onderzoek dat door het Nationaal OV Beraad wordt uitgevoerd.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ja, dat heb ik in deze beantwoording gedaan.
Het bericht 'Drijfveren en barrières van leden VvE’s bij verduurzamingsopgave' |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Ipsos I&O-onderzoekDrijfveren en barrières van leden VvE’s bij verduurzamingsopgave?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit onderzoek. Het Ministerie van BZK was de opdrachtgever van het onderzoek.
Deelt u de mening dat vergroening en verduurzaming van VvE-daken in Nederland een grote bijdrage kan leveren aan onze klimaatdoelstelling?
De verduurzaming van panden van Verenigingen van Eigenaren (VvE’s) kan inderdaad een belangrijke bijdrage leveren aan de verduurzaming van de gebouwde omgeving. Ongeveer 1,4 miljoen woningen maken onderdeel uit van een VvE, net als veel winkels en andere utiliteitsbouw. Dat is een belangrijk deel van de gebouwenvoorraad.
Wat zijn de grote problemen waar VvE’s tegen aanlopen met betrekking tot vergroening en verduurzaming (groene daken, zonnepanelen, warmtenetten & warmtepompen, isolatie, hoogrendementsglas, verlichting algemene ruimtes, liftrenovatie, opvang regenwater, etc.)?
Volgens het onderzoek «Drijfveren en barrières van leden VvE’s bij verduurzamingsopgave» zitten de belangrijkste barrières voor verduurzaming in de technische en financiële (on)mogelijkheden om het gebouw te verduurzamen en in unanieme besluitvorming. De belangrijkste drijfveer is juist een groep mensen of een duurzaamheidscommissie die het voortouw neemt binnen de VvE.
Bij een aantal punten kunnen overheden, VvE-beheerders en andere organisaties helpen. In de «Versnellingsagenda verduurzaming gebouwen van Verenigingen van Eigenaren»2 uit 2023 zijn vijf belangrijke acties benoemd om VvE’s te helpen bij verduurzaming:
Voor meer informatie verwijs ik naar de Versnellingsagenda uit 2023. Ten aanzien van klimaatadaptatie is betere informatievoorziening belangrijk, bijvoorbeeld over het voorkomen of herstellen van funderingsschade en opvangen van regenwater met een «groen of blauw» dak. Ook het vereenvoudigen en stimuleren van maatregelen om het gebouw aan te passen aan een veranderend klimaat, helpt VvE’s.
Welke rol speelt de kostenverdeling binnen VvE's (aan de hand van de verdeelsleutels opgenomen in de aktes van splitsing) hierbij?
De totale kosten van verduurzaming zijn een belangrijk punt bij beslissingen tot verduurzaming. Het onderzoek onder VvE-leden naar drijfveren en barrières bij de verduurzamingsopgave laat dit zien. In het onderzoek kwam de verdeelsleutel van de kosten binnen de VvE niet als barrière naar voren.
Dit neemt niet weg dat er gevallen kunnen zijn waarbij (sommige) eigenaren in een VvE niet tevreden zijn met de verdeelsleutel die in hun VvE geldt. Dat kan tot discussie leiden: over het aanpassen van een verdeelsleutel kunnen de meningen binnen de VvE verschillen. Zie ook onder vraag 5.
Bent u bekend met aktes van splitsing waar slechts één (of twee) verdeelsleutel(s), ter verdeling van alle verschillende VvE-kosten, in is/zijn opgenomen, zodat niet alle VvE-kosten «eerlijk» over de eigenaren en/of huurders kunnen worden verdeeld?
Bent u bekend met aktes van splitsing waarin elkaar overlappende verdeelsleutels zijn opgenomen?
Het is denkbaar dat bij het hanteren van meerdere verdeelsleutels binnen 1 VvE de vraag opkomt welke kosten op welke manier in rekening moeten worden gebracht. Dit hangt af van de concrete formulering in de splitsingsakte.
Welke acties bent u bereid te nemen om de problematiek met betrekking tot scheve of oneerlijke kostenverdelingen aan de hand van (te weinig) verdeelsleutels binnen VvE’s tegen te gaan?
Indien de leden van een VvE de verdeelsleutel oneerlijk vinden en willen aanpassen, kan dat via een wijziging van de splitsingsakte van de VvE. In het modelreglement van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie zijn voor VvE’s voorbeeldbepalingen voor kostenverdeling opgenomen. Vanuit de Versnellingsagenda verduurzamen VvE’s wordt onderzocht of het wijzigen van de splitsingsakte vereenvoudigd kan worden.
Is het mogelijk om VvE’s en haar leden tegemoet te komen door het notariaat eventuele foutieve (oude) aktes van splitsing zonder extra kosten te laten wijzigen?
Nee. Het wijzigen van de splitsingsakte gaat niet zonder kosten voor de notaris. Voor zover er sprake is van kennelijke schrijffouten en kennelijke misslagen kan een notaris op grond van artikel 45 van de Wet op het notarisambt (Wna) een akte verbeteren.
Welke andere acties kunnen er worden ondernomen om VvE’s en haar leden te helpen bij verduurzaming en vergroening?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de genoemde Versnellingsagenda verduurzaming gebouwen van VvE’s. Het is van groot belang deze agenda zo snel mogelijk tot uitvoering te brengen. Het kabinet werkt hier aan. In het eerste kwartaal van 2025 zal ik uw Kamer op de hoogte brengen van de voortgang.
Het bericht 'Oranje brievenbussen verdwijnen op steeds meer plekken' |
|
Jimmy Dijk , Sandra Beckerman |
|
Beljaarts |
|
Op basis van welke criteria wordt bepaald welke brievenbussen worden verwijderd? Wie is bevoegd dit te bepalen?1
In de Nederlandse postregelgeving zijn eisen opgenomen met betrekking tot het aantal en de straal waarbinnen iedereen een brievenbus beschikbaar moet hebben.2 Daarnaast moet de verlener van de universele postdienst (UPD), in dit geval PostNL, bij de spreiding van voorzieningen rekening houden met de behoeften van kwetsbare groepen.3 Dit vind ik een goede zaak, omdat de postdienst voor deze doelgroep mogelijk extra belangrijk is. Het is PostNL die als eerstverantwoordelijke binnen haar zogenaamde locatiebeleid een geografische analyse maakt bij het beoordelen van de inpassing van de wettelijke afstandseisen. Naast de wettelijke eisen worden in deze analyse ook feitelijke geografische omstandigheden meegenomen. Binnen deze wettelijke eisen mag PostNL brievenbussen verwijderen.
Vindt u het wenselijk dat dit soort belangrijke besluiten genomen worden buiten het democratisch bewind van de Kamer?
PostNL is een privaat bedrijf met een wettelijke taak voor postbezorging en zolang zij zich binnen de wettelijke kaders begeeft, kan zij zelf operationele beslissingen nemen. PostNL dient zich daarbij wel aan de Postwet 2009 en lagere regelgeving te houden, waarin onder andere verplichtingen met betrekking tot de bereikbaarheid van brievenbussen zijn opgenomen. Op deze manier wordt toegankelijkheid tot postdienstverlening geborgd. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt hier als toezichthouder toezicht op.
Hoe communiceert PostNL deze veranderingen naar de inwoners van de getroffen gebieden?
PostNL communiceert acht weken voor de verwijdering van de brievenbussen met de gemeenten en via haar website.4 Ook plaatst zij soms advertenties in lokale bladen of stuurt zij persberichten naar lokale media. Brievenbussen die verwijderd worden, krijgen vier weken van tevoren een sticker. Deze sticker bevat, naast de feitelijke mededeling, ook een 2D-scancode (QR code) die naar de informatiepagina van PostNL leidt.
Wat zijn de specifieke gevolgen voor inwoners van dorpen zoals Sweagerbosk, waar de enige brievenbus verdwijnt? Waar kunnen deze inwoners hun post wegbrengen als de brievenbus verdwijnt?
Het is vervelend voor de inwoners van deze dorpen dat de enige brievenbus in hun dorp verdwijnt. De postregelgeving schrijft echter voor dat er in woonkernen met minder dan 5.000 inwoners binnen een straal van 2.500 meter een voor het publiek bestemde brievenbus beschikbaar moet zijn.5 Hiervan blijft sprake, ook na het verwijderen van de aangekondigde brievenbussen.
Is het voor u wenselijk dat mensen buiten de steden minder toegang hebben tot voorzieningen zoals postinfrastructuur? Zo nee, waarom staat dit u toe dat brievenbussen voornamelijk buiten de steden verdwijnen?
Ik vind het belangrijk dat ook inwoners van kleinere woonkernen van de postdienst gebruik kunnen maken. PostNL heeft echter jarenlang in ruimere mate voldaan aan de minimale geografische afstandseisen dan vereist op grond van het Postbesluit. Met de huidige operatie van PostNL wordt nog steeds voldaan aan deze eisen en voldoet de bereikbaarheid derhalve onverminderd aan de wettelijke eisen die destijds in 2009 zijn vastgesteld.
Hoe zorgt PostNL ervoor dat onder andere ouderen en mensen zonder toegang tot digitale communicatiemiddelen niet worden benadeeld door het verwijderen van brievenbussen?
De Postwet 20096 voorziet in de verplichting voor de verlener van de UPD om advies te vragen aan consumentenorganisaties en lokale belangenpartijen over de door PostNL voorgenomen wijzigingen in het aantal en de spreiding van brievenbussen en postvestigingen. Daarnaast bevat de Postwet 2009 de verplichting voor de verlener van de UPD om schriftelijk te reageren op dat advies, waarbij de verlener van de UPD verplicht is te motiveren waarom het advies al dan niet wordt overgenomen.7 In het verlengde hiervan bevat het Postbesluit 20098 de verplichting voor de verlener van de UPD om bij het aantal en de spreiding van brievenbussen en postvestigingen rekening te houden met dat advies. Dit betekent dat de verlener van de UPD moet bezien in hoeverre redelijkerwijs aan het advies tegemoet kan worden gekomen. Dit adviesproces borgt dat er daar waar enigszins mogelijk ruimte is voor maatwerk.
Hoe waarborgt PostNL de naleving van de rechten uit de Postwet, specifiek met betrekking tot de bereikbaarheid van brievenbussen voor inwoners in zowel stedelijke als landelijke gebieden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat voor waarborgen zijn er voor behoud van brievenbussen voor bepaalde gebieden, zoals nabij zorginstellingen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verloopt de samenwerking tussen PostNL en lokale gemeenten en ouderenbonden bij het besluit tot het verwijderen van brievenbussen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen neemt PostNL om de zorgen van burgers over het verdwijnen van brievenbussen aan te pakken?
PostNL houdt rekening met de locatie waar brievenbussen staan. Zo blijven brievenbussen in de buurt van bijvoorbeeld ziekenhuizen en andere zorginstellingen staan. Op plekken waar veel ouderen komen, zoals woonzorgcentra en zorglocaties, probeert PostNL de bestaande brievenbussen ook in stand te houden, zodat zij altijd post kunnen versturen en ontvangen.9
Verder worden uitsluitend brievenbussen weggehaald binnen de wettelijke kaders. Dat betekent dat er in woonkernen met meer dan 5.000 inwoners altijd een brievenbus binnen een straal van 1 kilometer staat. In woonkernen met minder dan 5.000 inwoners staat er altijd een brievenbus binnen een straal van 2,5 kilometer.
Welke economische voordelen verwacht PostNL te behalen door het verwijderen van brievenbussen die weinig worden gebruikt?
Er is sprake van een aanhoudende daling van de hoeveelheid post. Vijf dagen per week dienen de brievenbussen te worden leeggehaald, maar PostNL geeft aan dat er brievenbussen zijn waarin nauwelijks of zelfs geen post zit, bijvoorbeeld omdat er twee brievenbussen dicht bij elkaar staan. Door het aantal brievenbussen te verminderen, worden de kosten van het collectieproces voor PostNL gereduceerd.
Bent u van mening dat het liberaliseren van de PTT en het introduceren van marktwerking in de post geleid heeft tot betere dienstverlening, efficiëntie en lagere kosten?
Er zijn verschillende aanwijzingen dat het introduceren van marktwerking op de Nederlandse postmarkt destijds een passend besluit was. Zo is er in Nederland, in tegenstelling tot veel andere Europese lidstaten, nooit sprake geweest van een subsidie voor de verlener van de UPD. Ook is Nederland een van de weinige lidstaten waar een tweede landelijk dekkend netwerk ontstaan is, in dit geval door de toetreding van Sandd. Dankzij de concurrentie van PostNL met Sandd en andere postvervoerders hebben zakelijke afnemers jarenlang kunnen profiteren van lage tarieven en dienstverlening van hoge kwaliteit.
Evaluaties van de UPD, de Post- en pakketmonitor van de ACM en verschillende Europese rapportages schetsen een vergelijkbaar beeld van de Nederlandse postdienstverlening. Hoewel recentere signalen hierover andersluidend zijn, blijkt uit achtereenvolgende evaluaties van de UPD dat de kwaliteit en betaalbaarheid in Nederland op orde waren.
Nederland scoort in vergelijking met andere lidstaten veelal bovengemiddeld op het gebied van kwaliteit, efficiëntie en kosten. Het voorgaande laat zien dat de keuze voor liberalisering van de postmarkt binnen de toenmalige context in Nederland passend is geweest. Ook uit achtereenvolgende evaluaties van de Postwet is gebleken dat de kwaliteit en betaalbaarheid van de dienstverlening van PostNL op orde waren.
PostNL haalt al enige tijd de wettelijke norm niet meer van tijdige bezorging binnen één dag. Dit is niet acceptabel. Met name de negatieve invloed daarvan op de betrouwbaarheid van de postbezorging is problematisch. Tegelijkertijd moeten wij realistisch zijn en in ogenschouw nemen wat gebruikers minimaal verwachten van de postbezorging en wat dit betekent voor de betaalbaarheid. Ik ben bezig om beleid te ontwikkelen om de postbezorging te verbeteren in de toekomst.
Is het nog steeds het geval dat geen land ter wereld de postinfrastructuur beter op orde heeft dan Nederland, zoals voor het liberaliseren van de PTT? Zo nee, waarom niet?2
Volgens de periodieke Postal Development rapportages van de Universal Postal Union, waarin 172 landen worden gewaardeerd op aspecten als betrouwbaarheid, resilience, transparantie en duurzaamheid, scoort Nederland consequent in de top-10. Het meest recente rapport is van 2022.
Bent u van mening dat basisvoorzieningen zoals post aan de markt zouden moeten worden overgelaten? Zo ja, op welke manier bent u van plan dit te veranderen?
In het algemeen geldt dat zowel staatsdeelneming als geprivatiseerde markten verschillende voor- en nadelen kennen. Het nastreven van winst bij privatisering kan tot efficiëntieprikkels leiden, waarmee de kosten van een basisvoorziening voor de samenleving betaalbaar blijven. De keerzijde hiervan is dat het nastreven van winst soms ongewenste effecten kan hebben. Zo zou het in de postmarkt aantrekkelijk kunnen zijn om uitsluitend in dichtbevolkte gebieden te opereren, terwijl de maatschappij baat bij een landelijk dekkend netwerk heeft. Daarom is het belangrijk dat zulke belangen voldoende geborgd zijn. In het geval van de postmarkt gebeurt dit via Postwet 2009, waarin verschillende verplichtingen een postdienstverlening van voldoende kwaliteit garanderen. Op deze manier komt op de postmarkt een balans tussen voldoende efficiëntie en kwaliteit van dienstverlening tot stand.
Zoals aangegeven in de brief van mijn voorganger d.d. 17 mei jl.11 voert de ACM momenteel onderzoek uit om te komen tot een toekomstvisie voor de postmarkt, waaronder de reikwijdte en kwaliteit van de UPD. De uitkomsten hiervan worden begin 2025 bekend.
Wat vindt u ervan dat een basisvoorziening afhankelijk is van de winst of verlies van een bedrijf?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u een overzicht geven van de winst- en/of verliescijfers van Post NL van de laatste 5 jaar?
Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste jaarresultaten voor PostNL NV:
3.165
3.144
3.466
3.255
2.844
56
14
258
216
4
5,3%
4,1%
16,4%
17,2%
7.5%
Bron: openbare Jaarverslagen PostNL
PostNL N.V. als geheel is er de afgelopen jaren in geslaagd om een positief bedrijfsresultaat te behalen. Zo bedroeg de winst over 2023 zo’n € 56 miljoen. Hierbij is het goed om te noemen dat PostNL verschillende soorten post en pakketten bezorgt, niet alleen post die onder de UPD valt. Een groot deel van de omzet behaalt het postbedrijf dan ook uit het leveren van niet-UPD post. PostNL heeft aangegeven dat de dienstverlening rondom de UPD onder de huidige voorwaarden op termijn verlieslatend zal worden. De precieze resultaten die PostNL behaalt op de UPD, zijn geen openbare informatie en worden hier daarom niet vermeld.
Bent u op de hoogte van locaties die niet voldoen aan de regel dat er in woonwijken met meer dan 5.000 inwoners altijd een brievenbus moet staan binnen een straal van een kilometer en in wijken met minder dan 5.000 inwoners er altijd een brievenbus moet staan binnen een straal van 2,5 kilometer?
Ik ben momenteel niet van zulke locaties op de hoogte. De ACM houdt toezicht op de spreidingsregels voor brievenbussen en is bekend met de signalen uit de media over dit onderwerp. Zij gaat hierover in gesprek met PostNL en vraagt nadere informatie op.
Recente incidenten alsmede de verspreiding, het gedrag en de toekomst van de wolf in Nederland |
|
Boomsma |
|
Rummenie |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat op 16 juli 2024 een meisje tijdens de buitenschoolse opvang bij Leusden is gebeten door een wolf en dat korte tijd later een peuter bij de Pyramide van Austerlitz (mogelijk) door een wolf omver is geduwd? Betreft het dezelfde wolf?1, 2
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichtgeving omtrent de incidenten in Leusden en Austerlitz. Provincie Utrecht heeft voor deze incidenten onderzocht welke wolf het betrof. Het incident bij Leusden is naar alle waarschijnlijkheid veroorzaakt door een dier van een aldaar levende wolvenpaar. Het DNA-onderzoek heeft dit overigens niet nader kunnen bevestigen. Het incident in Austerlitz betrof een solitaire wolf die al meerdere malen richting honden ongewenst gedrag heeft vertoond.
Welke incidenten, zoals het benaderen of zelfs achtervolgen van fietsers en kinderen door wolven, zijn hieraan voorafgegaan en kan u de uitkomsten van het nader verrichte onderzoek delen?
In de provincie Utrecht is sprake van een ouderpaar wolven met 5 welpen die betrokken zijn bij incidenten in de omgeving van Leusden. Tevens is er in Utrecht sprake van een alleenstaande wolf die betrokken is bij incidenten in de omgeving van Austerlitz. Met betrekking tot het onderzoek verwijs ik naar voorgaand antwoord op vraag 1.
Vanaf wanneer had op grond van de interprovinciale escalatieladder de situatie in dit gebied aangemerkt kunnen worden als een «probleemsituatie»?
De eerste probleemsituatie in de zin van de escalatieladder, met de solitaire wolf vond medio 2023 plaats. Voor het ouderpaar met de welpen was de eerste probleemsituatie in de zin van de escalatieladder, op 6 juli 2024.
Is op basis van de interprovinciale escalatieladder bij het bijtincident sprake van een probleemsituatie of wordt de bijtende wolf ook aangemerkt als «probleemwolf»?
In Utrecht is op grond van de nu beschikbare informatie naar het oordeel van de provincie geen sprake van een probleemwolf in de zin van de provinciale escalatieladder.
Deelt u de mening dat er onmiddellijk tot handelen moet worden overgegaan om die wolf te beletten zulk gedrag te herhalen, als een wolf eenmaal een mens heeft gebeten? Zo ja, welke termijn acht u haalbaar voor het nemen van verdere maatregelen, en welke acht u acceptabel?
Ik vind het zeer wenselijk dat provincies zo snel mogelijk handelen om incidenten tegen te gaan en herhaling te voorkomen. Het is ook in het belang van de provincies als bevoegd gezag om hier een zo kort mogelijke termijn voor te hanteren. De provincie Utrecht is hier bevoegd gezag, oordelen over haalbaarheid en acceptabel zijn, laat ik aan de provincie. Ik realiseer me goed dat dit voor de provincies, en overigens ook voor de betrokken gemeenten, nieuwe en lastige situaties zijn waarbij zij hun best doen om met tempo de goede beslissingen te nemen die recht doen aan de veiligheid van mensen en hun huisdieren en aan hun gevoelens van onveiligheid en binnen de grenzen van de geldende regelgeving zijn. Ik blijf in gesprek met de provincies om in de toekomst samen krachtiger te kunnen optreden.
Kan de burgemeester op grond van de Gemeentewet besluiten om een wolf die een mens heeft gebeten snel te laten afschieten, en zo ja, onder welke voorwaarden?
Wanneer de openbare veiligheid acuut in het geding is, heeft een burgemeester de mogelijkheid om op grond van de Gemeentewet (artikel 175) een noodbevel afgeven en daarmee ruimte verschaffen voor maatregelen tegen een wolf, zoals afschot. Het is uiteindelijk aan de burgemeester om dat per situatie te beoordelen. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft eerder dit jaar het Handelingsperspectief voor burgemeesters gepubliceerd, waarin verantwoordelijkheden, bevoegdheden, afwegingskader en stappenplan staan bij situaties waar vanwege de aanwezigheid van een wolf actie van de lokale overheid gevraagd wordt.3
Wordt nu een afschotvergunning voorbereid voor de wolf van het bijtincident?
De provincie Utrecht heeft het besluit genomen tot vergunning voor negatief conditioneren van de solitaire wolf bij Austerlitz. Voor het ouderpaar bij Leusden is het nu niet mogelijk voor de provincie om een vergunning te geven voor negatief conditioneren wegens het ontbreken van een koppeling van de incidenten aan een individuele wolf. Om dezelfde reden kan het verzoek om een afschotvergunning ingediend door Den Treek/Het Schoutenhuis, ook niet in behandeling worden genomen. Wel is de modelvergunning voor afschot klaar, zodat een besluit tot vergunning voor afschot door de provincie Utrecht kan worden genomen als daar noodzaak toe is en het individu bekend is uit DNA-analyse.
Vindt u dat de provincies nu voldoende juridische middelen hebben om te op te treden bij probleemsituaties- en/of wolven, waar dat nodig is?
In het Interprovinciaal wolvenplan dat momenteel wordt geactualiseerd, worden interventierichtlijnen gegeven om op te kunnen treden bij probleemsituaties. Belangrijkste middel voor provincies is de vergunning. Daarmee kan de provincie optreden in de vorm van bijvoorbeeld negatief conditioneren en afschot (beide typen vergunningen worden voorbereid door de provincie Utrecht, zie mijn antwoord op vraag 7). Het is van belang om, in lijn met hetgeen beschreven staat in het Interprovinciaal wolvenplan, voorbereidingen te treffen en voorafgaand aan mogelijke incidenten reeds de benodigde vergunningen in algemene zin voorbereid te hebben («klaarliggen»). Dan behoeft slechts de situatieafhankelijke invulling nog plaats te vinden en kan sneller worden ingegrepen. Met de provincies wil ik onderzoeken of er aanvullend andere maatregelen nodig en mogelijk zijn, bijvoorbeeld om snel in te kunnen grijpen bij probleemsituaties met wolven.
Hoe verhoudt de interprovinciale escalatieladder, zoals die is opgesteld, zich tot vergelijkbare escalatieladders in andere, vergelijkbare Europese Unie (EU)-landen, ten aanzien van de criteria die noodzakelijk worden verondersteld voor ontheffingen om tot verjagen of negatief conditioneren over te gaan?
Voor alle Europese lidstaten is de Habitatrichtlijn het uitgangspunt voor hun wolvenbeleid. Ook voor gebruik van de interprovinciale escalatieladder is dit het uitgangspunt. Onderzoek van de Zoogdiervereniging uit 2020 toonde aan dat lidstaten op verschillende manieren omgaan met optreden bij probleemsituaties met wolven.4 Hierbij wordt overigens niet uitgegaan van specifieke escalatieladders.
Ik zal dit onderwerp bespreken met mijn Europese ambtsgenoten. Ik wil laten verkennen of er andere, effectieve maatregelen mogelijk zijn zodat incidenten met vee, met kinderen en met huisdieren beter dan nu voorkomen kunnen worden en dat er ingegrepen kan worden bij probleemsituaties. Dat zal ik aan de orde stellen in deze gesprekken en ik zal mijn ambtgenoten ook bevragen op hun ervaringen en de maatregelen die zij inzetten in geval van aanvallen op mensen en huisdieren. Daarnaast zet ik mij in Europees verband in voor het verlagen van de beschermde status van de wolf.
Hoe beoordeelt u het afsluiten van natuurgebieden voor recreanten en ziet u dit als een verstandige en/of duurzame oplossing?3
Ik vind het een onwenselijke situatie dat gebieden gesloten worden voor recreatie vanwege de aanwezigheid van wolven. Dat de provincie hiertoe heeft moeten besluiten vind ik heel vervelend. De gemeente en provincie bevinden zich echter in een uiterst complexe situatie waar zij niet alleen moeten kijken wat zij met betrekking tot de betrokken wolven kunnen doen, maar ook verantwoordelijkheden hebben als het gaat om de veiligheid van mensen. Ik vind het verstandig dat bezoekers door de provincie worden gewezen op de aanwezigheid van wolven op de Utrechtse Heuvelrug om verdere incidenten te voorkomen. Ik steun de gemeente en provincie volledig in hun rol als bevoegd gezag en in de maatregelen die zij nemen voor de veiligheid van mensen en hun huisdieren.
Klopt het dat op een nabijgelegen manege met kinderen niet meer buiten wordt gereden vanwege het risico op confrontaties met wolven?
De provincie Utrecht heeft mij laten weten dat ze daar geen melding van heeft gekregen. De wolvenconsulent van de provincie Utrecht heeft de nabij Austerlitz gelegen maneges bezocht en is daarbij geen manege tegengekomen waar met kinderen niet meer buiten wordt gereden.
Hoe groot acht u de kans dat het vaker gaat voorkomen dat gebieden in Nederland worden afgesloten en welke mogelijkheden ziet u om dat te voorkomen?
Voorspellingen doen of er vaker gebieden in Nederland moeten worden afgesloten door incidenten met de wolf, past mij als Staatssecretaris niet. Wel heb ik de zorg dat aantallen incidenten met wolven kunnen gaan toenemen en wil ik er samen met de provincies alles aan doen om incidenten zo goed mogelijk te voorkomen. Het gaat wat mij betreft dan om het zo optimaal en voortvarend mogelijk gebruiken van de huidige mogelijkheden en bevoegdheden. Daarnaast wil ik met de provincies verkennen of er aanvullende mogelijkheden nodig en mogelijk zijn, bijvoorbeeld om snel in te kunnen grijpen bij probleemsituaties met wolven.
Bent u het eens met de stelling dat wolven zoveel mogelijk moet worden aangeleerd en ingeprent dat zij in ieder geval mensen (en bij voorkeur ook vee) zoveel mogelijk moeten vermijden en uit de weg gaan, om de kansen op een succesvol en duurzaam samenleven met de wolf in Nederland te vergroten? Graag een toelichting.
Ik ben het eens met deze stelling. Uit de Factfinding studie is uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Kamerstuk 33 576, nr. 251) komt naar voren dat wolven van nature schuw zijn en via ouderdieren aanleren afstand te houden tot mensen. Zij zullen de confrontatie met mensen blijven mijden zo lang ze mensen zien als een potentiële bedreiging. Het risico zit in gewenning en daardoor het afleggen van schuwheid naar mensen toe.6 Het is onvermijdelijk dat in een dichtbevolkt land confrontaties met wolven voorkomen, waardoor de natuurlijke schuwheid kan afnemen. Negatieve conditionering door de mens is dan een van de mogelijke oplossingen om succesvol en duurzaam samen te kunnen leven met wolven.
In lijn met het advies van de Raad voor Dierenaangelegenheden zie ik ook een oplossing in ruimtelijke inrichting waar er zowel gebieden zijn waar gehouden dieren veilig kunnen leven als gebieden waar de wolf met rust gelaten kan worden en waar voldoende aanbod van natuurlijk voedsel (wilde prooidieren) is. Een goede bescherming van dieren door o.a. wolfwerende maatregelen maakt dat wolven veel minder makkelijk aan voedsel kunnen komen en zich daardoor in die gebieden minder thuis zullen gaan voelen. Wanneer wolven minder vaak in die gebieden komen, zullen er mogelijk ook minder confrontaties zijn tussen wolven en mensen.
Daarnaast wil ik me samen met de provincies inzetten om meer mogelijkheden te creëren om snel in te kunnen grijpen bij probleemsituaties met wolven.
Welke manieren, technieken of methodes zijn er om te bereiken dat wolven die zich hier willen vestigen, wordt aangeleerd en ingeprent om mensen te vermijden en zoveel mogelijk uit de buurt te blijven?
Er bestaat geen uitputtende lijst met conditioneringsmethoden. De rechtbank Midden-Nederland heeft vastgesteld dat technieken of methodes kunnen worden ingezet die door deskundigen voldoende zijn onderbouwd.7 Eén van de mogelijkheden die vaker ter sprake is gekomen en die bijvoorbeeld ook door de provincie Utrecht wordt betrokken bij de vergunningaanvraag voor negatief conditioneren, is het gebruik van een paintball geweer.
Hoe vaak is dergelijke «aversieve conditionering» al toegepast in Nederland?
In Nederland is hiermee nog geen ervaring opgedaan.
Worden methodes daartoe tevens toegepast in andere landen, en zo ja, hoe vaak en met welk succes?
Vindt u het een goed idee om wolven in voorkomende gevallen een zender om te doen om zo dan een aantal keer te laten schrikken, en zo ja, wordt dat nu toegepast, of kan dat worden toegepast?
Ik vind elke methode die door deskundigen voldoende is onderbouwd de moeite waard om in te zetten om incidenten tegen te gaan. In Nederland is nog geen ervaring opgedaan met het gebruik van dit type zenders bij wolven.
Hoelang duurt het om het onderzoek te verrichten en de gegevens op te stellen benodigd voor de ontheffing of vrijstelling van het verbod op doden of verjagen van wolven?
Per geval verschilt de termijn die nodig is voor een gedegen analyse en advies door deskundigen. Op basis van het advies moet een goed onderbouwde aanvraag worden opgesteld om te voldoen aan wettelijke vereisten en om een eventuele rechterlijke toetsing te kunnen doorstaan. Op een vergunning voor dergelijke maatregelen is bezwaar en beroep mogelijk. Bovendien kan de werking van een besluit worden geschorst door de rechter. Een termijn voor de uiteindelijke inwerkingtreding van een dergelijke vergunning is daarom niet te geven.
Wanneer is, in de richtlijnen opgesteld in het interprovinciaal Wolvenplan, sprake van verjagen van eigen terrein, waarvoor geen toestemmingsbesluit vereist is, en bij welke terreinen is dat toegestaan?4
De interventierichtlijnen bij het Interprovinciaal wolvenplan spreken van verjagen als een maatregel die het dier (de wolf) doet vluchten.9 Deze maatregel brengt het dier niet in gevaar en/of verwondt het dier niet wezenlijk. Voor alle gevallen geldt dat de in te zetten middelen in de betreffende situatie proportioneel dienen te zijn en voldoen aan de wettelijke kaders.
Er worden in de interventierichtlijnen drie vormen van verjagen onderscheiden:
Deze drie vormen van verjagen zijn voor alle terreinen in Nederland toegestaan. Bij de laatste twee genoemde vormen van verjagen gelden ook de vereisten dat moet worden aangetoond dat er geen andere bevredigende oplossingen voorhanden zijn, dat er sprake is van een in de wet vastgelegd maatschappelijk belang (zoals het beschermen van de volksgezondheid of het voorkomen van ernstige schade aan vee), en moet kunnen worden aangetoond dat het verjagen geen negatief effect heeft op het streven om wolven in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
Aan welke voorwaarden moet worden voldaan, en welke documentatie is noodzakelijk, om over te gaan tot negatief conditioneren conform de richtlijnen van dat interprovinciaal wolvenplan?
Voor het negatief conditioneren van een wolf gelden voorwaarden uit de Habitatrichtlijn. Er mogen geen andere bevredigende oplossingen voorhanden zijn, er is sprake van een in de wet vastgelegd maatschappelijk belang (zoals het beschermen van de volksgezondheid of het voorkomen van ernstige schade aan vee), en er moet kunnen worden aangetoond dat het negatief conditioneren geen negatief effect heeft op het streven om wolven in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om over te kunnen gaan op een vorm van «preventieve» aversieve conditionering, met name bij wolven die zich niet in een wildrijk natuurgebied bevinden, juist om probleemsituaties en escalaties te voorkomen? Zo ja, welke wettelijke aanpassingen zijn mogelijk om daartoe te besluiten en bent u bereid daarvoor een voorstel op te stellen?
Ik vind elke maatregel die getroffen kan worden om incidenten te voorkomen en tegen te gaan wenselijk. De provincie is het bevoegd gezag voor het besluiten over de toepassing van elke vorm van «preventieve» aversieve conditionering. Ik wil met de provincies verkennen of er aanvullende mogelijkheden nodig en mogelijk zijn, bijvoorbeeld voor preventieve negatieve conditionering. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 20, vormt de Habitatrichtlijn daarbij steeds het wettelijk kader.
Hoe vaak zijn wolven de afgelopen jaren als «probleemwolven» aangemerkt in bijvoorbeeld Duitsland, Frankrijk, Spanje- en na welke incidenten en/of op grond van welke criteria?
Er zijn geen cijfers te genereren van het aantal probleemwolven omdat hier geen Europese definitie voor is. In het antwoord op vraag 9 is aangegeven dat lidstaten op verschillende manieren omgaan met optreden bij probleemsituaties met wolven.
In het kader van mijn samenwerking met Duitsland, België, Luxemburg, Frankrijk en Denemarken bij het Noordwest-Europees wolvenplan, wordt geïnventariseerd hoe deze landen omgaan met de definiëring van en omgang met probleemwolven.
Heeft u voorafgaand bepaalde ontheffingen en vergunningen in algemene zin voorbereid, zodat slechts de situatieafhankelijke invulling nog plaats hoeft te vinden? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen?5
Ik heb geen ontheffingen of vergunningen voorbereid, omdat het Rijk daar geen bevoegdheden toe heeft. De provincie is bevoegd gezag en gaat over vergunningverlening ten aanzien van de wolf.
Zie in dit verband ook mijn antwoord op vraag 8 over de wenselijkheid om, in lijn met hetgeen beschreven staat in het Interprovinciaal wolvenplan, voorbereidingen te treffen en voorafgaand aan mogelijke incidenten reeds de benodigde vergunningen in algemene zin voorbereid te hebben («klaarliggen»).
Wat is de stand van zaken van het traject om met de Duitse, Deense, Belgische, Luxemburgse en Franse overheid te komen tot een gezamenlijk internationaal wolvenplan?
In het kader van het door mijn ministerie geïnitieerd en gecoördineerd initiatief tot een Noordwest-Europees Wolvenplan hebben overleggen plaatsgevonden met buurlanden met wie wij onze wolvenpopulatie delen: Duitsland, België, Luxemburg, Frankrijk en Denemarken. Met het plan wordt beoogd om gezamenlijk de staat van instandhouding van de gedeelde wolvenpopulatie te beoordelen en te bevorderen. Meerdere thema’s vormen onderdeel van de samenwerking, waaronder gezamenlijke monitoring van het aantal wolven, uitwisseling van kennis en beleid over preventieve maatregelen en omgang met «probleemwolven» en het onderzoeken van een mogelijkheid om op termijn gezamenlijk te rapporteren aan de Europese Commissie in het kader van de Habitatrichtlijn. De komende tijd ligt de focus op de afbakening van deze thema's en het maken van afspraken hoe de samenwerking daarop te organiseren. Het streven is om eind dit jaar een plan van aanpak voor de verdere samenwerking gereed te hebben.
Klopt het dat gangbare ecologische inschattingen voor wolvenpopulaties uitgaan van een gunstige staat van instandhouding bij een populatie van 2500 tot 5000 individuen en/of hoe groot moet naar schatting de wolvenpopulatie in specifiek Nederland zijn, om te kunnen spreken van een gunstige staat van instandhouding?
De staat van instandhouding van wolven in Nederland is nog niet vastgesteld. Er is daarom niet te zeggen bij welke omvang van de nationale wolvenpopulatie sprake is van een gunstige staat van instandhouding. Het vaststellen van de staat van instandhouding van wolven in Nederland zal de komende tijd worden vormgegeven, zowel in nationaal als in internationaal verband. Onderdeel hiervan is het bepalen van een ecologische drempelwaarde voor wolven in Nederland, de zogenaamde referentiepopulatie, waarboven sprake is van een gunstige staat van instandhouding.
Heeft u al voorbereidingen getroffen om de beschermingsstatus van «strikt beschermd» naar «beschermd» door te voeren in nationale regelgeving, als dat op grond van aanpassing van het verdrag van Bern mogelijk wordt?
Dit is op dit moment nog niet aan de orde. Als de beschermde status onder het Verdrag van Bern wordt verlaagd van «strikt beschermd» naar «beschermd», dient vervolgens nog de beschermde status onder de Habitatrichtlijn overeenkomstig te worden gewijzigd. Pas na wijziging van de Habitatrichtlijn kan de nationale regelgeving worden aangepast. Zodra de EU-rechtelijke mogelijkheid er is zal ik zorgdragen voor snelle aanpassing van de nationale regelgeving.
Acht u het wenselijk dat in Nederland, net als in Zweden en Finland, «nulstandsgebieden» voor de wolf worden aangewezen, waar wolven ook preventief uit zouden kunnen worden verjaagd?
Zoals aangegeven in eerdere beantwoording van vragen van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 657) komt de term «nulstandgebieden» uit de tijd dat het Rijk in de Nota Jacht en Wildbeheer uit 1991 (Kamerstuk 22 980, nr. 2) een beleid kende t.a.v. wilde zwijnen. Er is geen landelijke definitie van «nulstandgebieden» en gezien de strikt beschermde status van wolven en het vooralsnog ontbreken van inzicht in de staat van instandhouding, ishet nu niet mogelijk om hier landelijk invulling aan te geven. Ik wil hier wel naar toe gaan werken en daarbij nadrukkelijk meenemen dat Nederland een klein, verstedelijkt en dichtbevolkt land is. Ook in Zweden en Finland vindt het verjagen van wolven overigens plaats binnen de kaders van de Habitatrichtlijn.
Klopt het dat in Frankrijk gebieden zijn aangewezen, waar de uitvoering van maatregelen ter bescherming van kuddes tegen predatie door wolven niet vereist is, alvorens wordt overgegaan tot verjagen of beheren van de wolf?
Frankrijk heeft eerder dit jaar een nieuw beleidsplan vastgesteld voor het omgaan met wolven.11 Hierin is onder meer opgenomen dat het in de buurt van kuddes runderen en paarden, die niet voldoende kunnen worden beschermd, eerder wordt toegestaan om wolven af te schieten. Daar gaan we in Nederland ook aan werken. Hierbij is het niet vereist dat er preventieve maatregelen zijn getroffen. De Franse overheid geeft aan dat de wolvenpopulatie een gunstige staat van instandhouding kent.
Het bericht 'Ouderen komen zonder hulp te zitten in zomervakantie: ‘Zoveel mogelijk proberen zelf te doen’' |
|
Sarah Dobbe |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het berichtOuderen komen zonder hulp te zitten in zomervakantie: «Zoveel mogelijk proberen zelf te doen»?1
Het is onwenselijk dat kwetsbare mensen lang moeten wachten op huishoudelijke hulp, maar de situatie uit het artikel is wel herkenbaar. Op dit moment hebben veel aanbieders moeite om de ondersteuning te organiseren door personeelstekorten vanwege een krappe arbeidsmarkt. Dit speelt extra in de zomermaanden. Veel sectoren hebben last van de krappe arbeidsmarkt en de huishoudelijke hulp is hierin geen uitzondering. Hierdoor zijn in sommige regio’s wachtlijsten ontstaan. In sommige regio’s wordt geprioriteerd op basis van behoefte en noodzaak en proberen gemeenten en aanbieders creatieve oplossingen te vinden om toch zo goed mogelijk de ondersteuning te kunnen bieden.
Wat moeten ouderen doen die (bijna) niets zelf meer kunnen als zij tijdelijk geen toegang meer hebben tot huishoudelijke zorg? Krijgen zij nog wel toegang tot de noodzakelijke huishoudelijke zorg?
Ik vind het belangrijk dat mensen die in een kwetsbare positie zitten, vanwege bijvoorbeeld een chronische ziekte of door andere omstandigheden, ook tijdens de zomermaanden zo veel als mogelijk de noodzakelijke ondersteuning behouden. Van gemeenten en aanbieders verwacht ik dat zij zich maximaal hiervoor inspannen. Toch kan het, gezien de huidige tekorten op de arbeidsmarkt, voorkomen dat deze ondersteuning tijdelijk minder frequent of niet geleverd wordt. Het is in die periode van de belang dat ouderen blijvend in contact staan met hun gemeente en de aanbieder, om gezamenlijk te kijken welke ondersteuning nog wel mogelijk is.
Naar aanleiding van de berichtgeving is contact gezocht met de gemeente Eindhoven. De gemeente Eindhoven hanteert als uitgangspunt dat alle inwoners moeten kunnen beschikken over een schoon en leefbaar huis. Als tijdelijk sprake is van een lagere frequentie van ondersteuning dan dienen aanbieders hier nog steeds voor te zorgen. De gemeente Eindhoven vraagt om enige flexibiliteit van haar inwoners wanneer de ondersteuning op een andere dag, ander tijdstip of voor een kortere tijdsindicatie beschikbaar is.
In de zomermaanden kunnen ouderen mogelijk (extra) gebruik maken van andere (buurt)voorzieningen. In het bericht: Ouderen komen zonder hulp te zitten in zomervakantie: «Zoveel mogelijk proberen zelf te doen»? wordt het voorbeeld gegeven van Stichting Steunpunt voor Ouderen. Dit is een vereniging voor én van ouderen die wonen rondom het buurthuis in de wijk Schrouwbroek in Eindhoven. Vanuit het buurthuis worden het hele jaar door verschillende lokale activiteiten georganiseerd door ouderen zelf, gericht op het blijven meedoen aan de maatschappij waaronder veel sociale activiteiten. Ook is het een plek waar ouderen terecht kunnen voor een luisterend oor. Als sprake is van urgente situaties, bijvoorbeeld wanneer minder huishoudelijke hulp beschikbaar is, dan wordt vanuit het buurthuis gekeken naar oplossingen.
Hoe verhoudt dit besluit van Tzorg zich tot de zorgplicht van de gemeente Eindhoven binnen de Wmo 2015 en het contract tussen Tzorg en de gemeente?
Ik heb geen signalen ontvangen dat gemeente Eindhoven haar zorgplicht onvoldoende naleeft. Voor zover ik kan beoordelen spannen de gemeente Eindhoven en aanbieders zich maximaal in om huishoudelijke ondersteuning te bieden op de plekken waar dit het hardste nodig is. In tijden van personeelstekort kan dit betekenen dat een aantal cliënten mogelijk tijdelijk minder ondersteuning ontvangt. De gemeente Eindhoven wordt hiervan door de aanbieder op de hoogte gesteld. Het is primair aan de gemeenteraad om erop toe te zien dat de gemeente op een passende manier invulling geeft aan wettelijke taken. Ik ga regelmatig in gesprek met gemeenten, aanbieders en cliënten over knelpunten die hierbij worden ervaren.
Wat zijn de consequenties als de gemeente zich niet aan haar zorgplicht houdt?
De Wmo 2015 is een gedecentraliseerde wet. Het is aan de gemeenteraad om erop toe te zien dat het college op een passende manier invulling geeft aan de verplichtingen die gemeenten hebben in het kader van de Wmo 2015. Daarbij hebben gemeenten de ruimte en verantwoordelijkheid om deze verplichtingen in te vullen op een manier die aansluit bij de specifieke, lokale context. Voor zover ik nu kan inschatten op basis van de verstrekte informatie door zowel de betreffende aanbieder als de gemeente, is er geen sprake van een bewuste verwaarlozing van taken en verantwoordelijkheden. Er kan in dit geval dus niet worden gesteld dat de gemeente haar zorgplicht niet nakomt. De gemeente en aanbieder(s) doen er binnen de mogelijkheden die zij hebben alles aan om naar oplossingen te zoeken met als doel dat de meest kwetsbare inwoners toch de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben.
Hoe verklaart u de personeelstekorten in de huishoudelijke zorg in Eindhoven? In hoeverre hangen die samen met het salaris dat bedrijven als Tzorg bieden?
Helaas is een tekort aan medewerkers in zorg en welzijn niet nieuw en net zoals in andere sectoren kampt deze sector met de gevolgen van krapte op de arbeidsmarkt. De huishoudelijke sector is hierin géén uitzondering. Ook heeft invoering van het abonnementstarief vanaf 1 januari 2019 voor Wmo maatwerkvoorzieningen, zoals huishoudelijke hulp, een aanzuigende werking gehad. Hierdoor is de afgelopen jaren een forse groei zichtbaar geweest van het aantal afgegeven indicaties voor huishoudelijke hulp. Wat betreft de salarissen bij Tzorg geldt dat alle medewerkers in loondienst zijn. Tzorg betaalt de salarissen conform de cao VVT en geeft aan extra te investeren in het bieden van goede secundaire arbeidsvoorwaarden om medewerkers te binden en te boeien zoals trainingen, vitaliteitsprogramma's en digitalisering om werkdruk te verlagen.
De cao VVT is tot eind 2024 verlengd, waarbij er ook afspraken zijn gemaakt over salarisverhoging. Het is van belang dat niet alleen Tzorg maar ook de gehele branche van de huishoudelijke zorg in lijn met de cao VVT handelt.
Welke rol speelt de dreigende megakorting op het gemeentefonds in 2026 (het ravijnjaar) hierbij?
Er is geen sprake van een «megakorting» op het Gemeentefonds in 2026. In 2026 is ten opzichte van 2025 weliswaar een terugval te zien in de omvang van het gemeentefonds, maar hierbij dient te worden aangemerkt dat de inkomsten uit het gemeentefonds in de jaren 2022–2025 historisch hoog waren. Bovendien is de omvang van het gemeentefonds in 2027 hoger dan in 2025. In de Voorjaarsnota 2024 zijn voorts maatregelen genomen om deze korting te dempen, zoals het schrappen van de opschalingskorting en het ter beschikking stellen van extra middelen voor de Wmo 2015. Gemeenten ontvangen vanaf 2026 extra middelen, oplopend tot een plus van structureel ongeveer 1 miljard euro per jaar vanaf 2029. De afspraken die dit voorjaar tussen Rijk en gemeenten zijn gemaakt dragen bij aan een meer stabiele financiering van medeoverheden. Daarnaast loopt op dit moment het houdbaarheidsonderzoek voor de Wmo en de meerjarenagenda voor een toekomstbestendige inrichting van het stelsel.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is als ouderen geen toegang krijgen tot de huishoudelijke zorg die zij nodig hebben? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat mensen wel de zorg krijgen die zij nodig hebben? Zo nee, waarom niet?
Het tekort aan personeel is momenteel het belangrijkste knelpunt om de groeiende vraag naar zorg en ondersteuning op te vangen. Door demografische trends zoals de vergrijzing is de verwachting dat de druk op de arbeidsmarkt in de toekomst verder zal toenemen. Om een onbeheersbaar arbeidsmarkttekort af te wenden, moeten we nu de zeilen bijzetten. Dit vraagt om een gezamenlijke inzet van Rijk, gemeenten, zorgaanbieders en -professionals om tot oplossingen te komen. De Minister van VWS en ik willen zorg en welzijn ook in de toekomst toegankelijk houden voor iedereen die dit nodig heeft. Eén van deze oplossingen is het drastisch verminderen van administratieve lasten, onder meer met behulp van technologie en digitalisering. Hierdoor krijgen professionals meer tijd en ruimte om aan de patiënt te besteden. De toegang tot zorg en ondersteuning is bovendien lang niet voor iedereen en niet overal in ons land vanzelfsprekend. Daarom heeft het kabinet in het hoofdlijnenakkoord ook maatregelen aangekondigd om de toegang tot zorg gelijkwaardiger te maken. Deze zijn nader uitgewerkt in het regeerprogramma.
De Netflixserie ‘The man with a 1000 kids’ |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met de Netflixserie «The man with a 1000 kids », en wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik ben bekend met de Netflixserie «The man with a 1.000 kids ». Ik was al bekend met de hoofdpersoon van deze serie, zijn gedrag druist in tegen de manier waarop we in Nederland naar kunstmatige bevruchting met donorsperma kijken.
Deelt u de mening dat massadonatie vanuit één donor onwenselijk is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik vind het onwenselijk – en verwerpelijk – wanneer een donor grote aantallen kinderen verwekt. Daarom zal met de wijziging van de Wet Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting (Wdkb) die per 1 januari 2025 in werking treedt, worden geborgd dat het niet mogelijk is via een Nederlandse kliniek bij meer dan 12 vrouwen kinderen te verwekken met het sperma van één donor.2 De Stichting (straks: het College) donorgegevens kunstmatige bevruchting kan door middel van registratie toezicht houden op het maximale aantal vrouwen dat behandeld wordt met de zaadcellen van één donor.
Bent u van mening dat een register voor privédonoren dat gekoppeld is aan het register van Nederlandse klinieken gewenst is? Zo ja, welke vervolgstappen gaat u hierin ondernemen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik denk dat een register voor privédonoren niet gewenst is omdat een dergelijk register het probleem van massadonatie niet oplost. Registratie van spermadonoren die in de privésfeer doneren heeft weinig zin als de donor vervolgens zijn diensten anoniem aanbiedt op bijvoorbeeld het internet of in het buitenland en er wensouders zijn die van die diensten gebruik blijven maken. Een register kan verwachtingen scheppen die niet kunnen worden waargemaakt. Het is praktisch gezien niet mogelijk ervoor te zorgen dat donoren zich bij spermadonatie buiten de klinieken om conformeren aan de in Nederland geldende richtlijnen. Het valt niet te controleren of te handhaven wat mensen in de privésfeer doen. Mensen die gebruik maken van een privédonor, omdat ze iemand in hun directe omgeving kennen die bereid is te doneren, hebben een
eigen verantwoordelijkheid om goede afspraken te maken met de donor en om deze afspraken vast te leggen in een donorcontract. Op het LIDC kunnen wensouders en donoren informatie vinden over het donorcontract.3
Bent u van plan om het gebruik van internationale spermabanken verder te gaan reguleren naast wat er momenteel al gebeurt? Zo ja, kunt u verder toelichten wat de stand van zaken is en welke mogelijke plannen er zijn voor verdere regulering? Zo nee, waarom niet?
Klinieken en spermabanken in Nederland die gebruik maken van een buitenlandse donor via een buitenlandse spermabank dienen zich aan de Nederlandse wetgeving te houden. Dat betekent dus dat zij zich moeten houden aan het hiervoor genoemde maximumaantal verwekkingen per donor, zoals dat per
1 januari 2025 op grond van de Wdkb zal gelden. Hiermee wordt voorkomen dat een donor via een Nederlandse kliniek bij meer dan 12 vrouwen kinderen verwekt. Op grond van de nieuwe Verordening lichaamsmateriaal4 is een buitenlandse spermabank die zaadcellen wil leveren aan klinieken in Nederland gehouden aan deze limiet. Dit is mede door inbreng van Nederland in de verordening opgenomen.
Ik zal bezien of via andere wetgeving (zoals de Wet zeggenschap lichaamsmateriaal) nog aanvullende maatregelen kunnen worden getroffen om massadonatie tegen te gaan. Echter zal massadonatie in internationaal verband niet via Nederlandse wetgeving kunnen worden voorkomen.
In Nederland kunnen de medische beroepsgroepen inhoudelijk de kwaliteit van hun zorgverlening nader vaststellen via richtlijnen en standaarden. Beroepsgroepen spannen zich ook in om massadonatie te voorkomen, zo heb ik begrepen dat Nederlandse klinieken geregeld contact hebben met verschillende internationale spermabanken. Eén van de gespreksonderwerpen is het instellen van een maximum aantal kinderen per donor, ook wel «pregnancy slots» genoemd, en de mogelijkheden om deze internationaal ook te verlagen. Ik juich dit initiatief vanuit de klinieken toe.
Wat gaat u doen om de wensouders zo goed mogelijk van informatie te voorzien over de risico’s en de mogelijke gevolgen voor donorkinderen op dit moment? Komt er nog extra aanvullende informatie op het Landelijk informatiepunt donorconceptie (LIDC) naar aanleiding van de Netflix-serie?
Ik zie het als een taak van de overheid wensouders te voorzien van betrouwbare informatie ten aanzien van donorconceptie en de verschillende keuzemogelijkheden en risico’s op dat terrein. Deze informatie stel ik beschikbaar via Het Landelijk informatiepunt donorconceptie (LIDC) en Fiom. Het LIDC heeft op 26 juni 2024 een bericht gedeeld op hun website5 waarin het aandacht besteedt aan de Netflix-serie. Het LIDC geeft aanvullende informatie over massadonatie en gaat in op wat dit betekent voor de ouders en het donorkind. Hierin worden ouders ook gewezen op de risico’s en wordt aangeraden om een behandeling te ondergaan via een fertiliteitskliniek. Fiom ontvangt van het Ministerie van VWS een instellingssubsidie als expertisecentrum op het gebied van onder meer afstammingsvraagstukken. Zowel donorkinderen, (wens)ouders en donoren kunnen bij Fiom terecht met vragen op dit terrein. In overleg met Fiom heeft Fiom op hun website ook aandacht besteed aan de Netflix-serie en massadonatie.6
Erkent u dat er voor donorkinderen kans op consanguïne oftewel bloedverwantschappelijke relaties kunnen ontstaan? Ziet u ook dat bloedverwantschap tussen ouders (consanguïniteit) één van de risicofactoren is die de kans op aangeboren aandoeningen verhogen met name als het gaat over autosomaal recessieve aandoeningen? Gaat u het RIVM vragen om de informatie in hun rapport «Kinderwens van consanguïne ouders: risico’s en erfelijkheidsvoorlichting»2 van een update te voorzien of nader onderzoek te doen? Is dit rapport uit 2007 wat u betreft nog actueel? Kunt u het antwoord toelichten?
De kans op een consanguïne relatie bij donorkinderen is klein, zelfs bij massadonatie in de internationale context. In de algemene populatie loopt 0,8–1% van de ouderparen het risico op een kind met een autosomaal-recessieve aandoening. Het belangrijkste argument om een limiet te stellen aan het aantal vrouwen dat behandeld mag worden met gebruik van sperma van één donor
is dat uit onderzoeken blijkt dat het onderhouden van nieuwe relaties na «matching» complex kan zijn voor alle betrokkenen.8 Met de gewijzigde Wdkb, zal het in principe niet meer mogelijk zijn dat een donor via Nederlandse klinieken bij meer dan 12 vrouwen kinderen verwekt, dit aantal is onder andere gebaseerd op wetenschappelijke studies.9
Bovendien wordt het risico op het doorgeven van erfelijke aandoeningen, al dan niet door consanguiniteit, geminimaliseerd door het gebruik van niet-anonieme donoren en de norm dat ouders hun kinderen inlichten over hun donorschap. Commerciële DNA-tests en online donorgroepen maken het eenvoudiger om familieleden te vinden. Ook zal de Wdkb regelen dat klinisch genetici direct contact kunnen opnemen met at-risk familieleden volgens de richtlijn van de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN) ingeval van een genetische aandoening bij een donor (of het donorkind). Ook kunnen donorkinderen straks eenvoudiger bekend worden met hun halfbroers en halfzusters hetgeen het risico op consanguïne relaties minimaliseert.
Het rapport «Kinderwens van consanguïne ouders» van het RIVM uit 2007 hoeft mijns inziens niet geactualiseerd te worden. Sinds 2020 bestaat er een richtlijn over preconceptie dragerschap bij hoogrisicogroepen (waaronder consanguiniteit), die gebaseerd is op wetenschappelijk onderzoek en zich richt op de beste zorg voor mensen met een verhoogd risico op ernstige autosomaal recessieve erfelijke aandoeningen.10
Welke extra maatregelen, met de kennis van nu worden er genomen zodat partijen in de vruchtbaarheidsmarkt geen misbruik kunnen maken van de kwetsbaarheid van wensouders?
Nederlandse wensouders zijn kwetsbaar wanneer zij gebruikmaken van donoren die zich aanbieden op het internet of in het buitenland. Daarom adviseer ik hen te kiezen voor een fertiliteitsbehandeling in Nederland. Voorafgaand aan zo'n traject worden wensouders in Nederlandse klinieken goed voorgelicht, bijvoorbeeld over de risico's van een buitenlandse donor en het potentieel grote aantal nakomelingen wereldwijd. Informatie over donorconceptie is ook beschikbaar via de websites van het LIDC en Fiom.
Nederlandse klinieken moeten voldoen aan nationale wet- en regelgeving, en binnen deze context zijn er geen signalen van misbruik bij mij bekend. Toen bekend werd dat betreffende donor een massadonor is, zijn Nederlandse klinieken onmiddellijk gestopt met behandelingen waarbij hij betrokken was.
De medische beroepsgroepen, zoals de NVOG en KLEM, kunnen de kwaliteit van hun zorgverlening via richtlijnen en standaarden nader vaststellen. Deze beroepsgroepen hebben in het Landelijk standpunt spermadonatie11 vastgelegd dat klinieken een juridisch geldig samenwerkingscontract moeten hebben met buitenlandse spermabanken. Hierin worden afspraken gemaakt over onder andere «pregnancy slots» per donor.
Deelt u de mening dat het gewenst is dat het aantal jaarlijkse spermadonaties en inseminaties per donor beperkt moet blijven? Zo ja, waarom en deelt u ook de mening dat het contractueel verplichten dat donoren minstens één jaar voor tenminste 4x per maand moeten doneren en waaruit gemiddeld 14 rietjes voor inseminaties, dus jaarlijks 672 inseminaties (122*4*14) voortkomen te veel is? En zo ja, deelt u dan ook de mening dat dergelijke contractvoorwaarden, zoals die bij de spermabank ESB in Nederland (onderdeel van het Deense Cryos) gelden nu te ruim zijn? Zo nee, waarom deelt u de mening dat het aantal jaarlijkse spermadonaties en inseminaties per donor beperkt moet blijven niet?
Zoals ik eerder aangaf, vind ik massadonatie zeer onwenselijk en ben ik van mening dat de overheid hierin een verantwoordelijkheid heeft. Om massadonatie te voorkomen zal er met de inwerkingtreding van de gewijzigde Wdkb daarom bij behandelingen via de klinieken centraal toezicht worden gehouden op het maximaal aantal vrouwen bij wie de geslachtscellen van eenzelfde donor mogen worden gebruikt.
Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen het aantal donaties en het aantal inseminaties. Het aantal rietjes per donatie varieert aanzienlijk, veel rietjes worden pas na maanden of jaren gebruikt. Families willen vaak bij een volgende behandeling gebruik maken van de geslachtscellen van dezelfde donor, dus van iedere donor moeten er voldoende rietjes zijn. Bovendien zijn er meerdere rietjes nodig voor een zwangerschap want niet alle inseminaties slagen. Daarom is het niet mogelijk het aantal zwangerschappen te voorspellen op basis van de beschikbare rietjes. Spermabanken bewaren overtollig sperma voor genetische analyse op latere tijdstippen wanneer dat relevant is voor een donorkind.
Ik ben bij de European Sperm Bank (ESB) nagegaan wat er in hun contractvoorwaarden met donoren staat. De ESB geeft aan dat doneren vrijwillig is en de ESB een donor nooit kan verplichten om te doneren als hij dat niet wil. Voordat een donor daadwerkelijk start met donoren is er een periode van drie á vier maanden waarin hij wordt gescreend en wordt voorgelicht over wat het donoren inhoudt. Tijdens deze voorlichting komt er aan bod hoe vaak er van een donor wordt verwacht om te donoren om daadwerkelijk families te kunnen helpen, het aantal donaties varieert per donor van ongeveer 1x per week tot 1 keer per maand.12
Over welke mogelijkheden beschikt u op dit moment om voorwaarden te kunnen stellen aan contractuele verplichtingen tussen donoren en spermabanken? Acht u het wenselijk om striktere voorwaarden te kunnen gaan stellen aan dergelijke contracten en zo ja, hoe kunt u dit gaan bewerkstelligen? Zo nee, waarom vindt u dit niet wenselijk?
Ik zie momenteel geen aanleiding om striktere voorwaarden te stellen aan de contracten die donoren sluiten met spermabanken. Klinieken vragen in het kennismakingsgesprek aan donoren of ze ook elders hebben gedoneerd of doneren. Het is voor de klinieken niet te controleren of een donor ook in de privésfeer actief is, daarom maken klinieken hier geen afspraken over, maar doen zij een beroep op de eerlijkheid van donoren. Als er een vermoeden is dat de donor ook actief is in de privésfeer wordt deze donor niet geaccepteerd. Massadonatie kan echter voorkomen als de donor liegt of als er sprake is van een buitenlandse donor van wie de zaadcellen ook naar andere landen worden gedistribueerd.
Hoe wordt het aantal kinderen geboren na donatie van één donor bijgehouden in Nederland en internationaal? Wie heeft de verantwoordelijkheid als het maximumaantal kinderen is bereikt om hierover te communiceren in Nederland en internationaal? Welke partij is verantwoordelijk om bij het bereiken van die grens het overig donormateriaal te laten vernietigen? Is dit wettelijk geregeld? Welke acties kunnen we van u hierop verwachten?
Het aantal zwangerschappen na een fertiliteitsbehandeling in Nederland wordt bijgehouden. Nederlandse fertiliteitsklinieken dienen de (persoonsidentificerende) gegevens van donoren van ei- en zaadcellen te registreren bij de Sdkb op basis van de Wdkb. De Skdb heeft de verantwoordelijkheid voor het bijhouden van het register. Dit geldt ook wanneer bij een behandeling gebruik gemaakt wordt van buitenlandse donoren. Er is geen internationaal register voor de donatie van ei -en zaadcellen. Als een Nederlandse man zijn sperma doneert via de donatie-hub van de European Sperm Bank (ESB) in Amsterdam en dit sperma wordt gebruikt door een Nederlandse fertiliteitskliniek wordt deze behandeling geregistreerd. Als een Nederlandse kliniek gebruik maakt van ei-of zaadcellen van een donor uit het buitenland wordt de behandeling ook geregistreerd. Behandelingen die worden uitgevoerd door klinieken in het buitenland worden niet geregistreerd en ik heb dan ook geen zicht op deze aantallen.
Met de wetswijziging van de Wdkb, die per 1 januari 2025 in werking treedt, wordt geborgd dat in Nederland de zaadcellen van één donor bij niet meer dan 12 vrouwen mogen worden gebruikt. Indien geslachtscellen niet langer voor fertiliteitsdoeleinden mogen worden gebruikt en niet voor andere doeleinden ter beschikking zijn gesteld, volgt reeds uit de Embryowet dat de geslachtscellen moeten worden vernietigd.
Deelt u de mening dat meer variëteit aan donoren en dus meer donoren nodig zijn? Hoe kijkt u aan tegen de vragen die de GroenLinks-PvdA-fractie stelde over de Stand van zaken aangenomen moties naar aanleiding van de mondeling (plenaire) behandeling wijziging Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting van 12 april 2023, aangezien de toenmalige demissionaire Minister bij enkele vragen aangaf dat die werden overgelaten aan een volgend kabinet? Hoe kijkt u aan tegen de mening van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG) die een wervingscampagne als mogelijke oplossing ziet voor het tekort aan donoren? Zou u de NVOG toch willen ondersteunen als zij besluiten een dusdanige campagne op te zetten, al is het maar vanwege de hoge mate van zorgvuldigheid die bij dit soort campagnes van belang is?
Het signaal dat er grotere variëteit aan donoren nodig is, is mij niet bekend. Het tekort aan geslachtsceldonoren en dan voornamelijk eiceldonoren is mij wel bekend.
Omdat het doneren van lichaamsmateriaal, en men name ook geslachtscellen, een persoonlijke keuze is, ben ik terughoudend om vanuit de overheid een sturende rol te spelen op dit gebied. Uiteraard kan de NVOG een subsidieaanvraag indienen om een wervingscampagne op te zetten en als de NVOG, of een andere partij, dat doet, zal ik daar welwillend naar kijken. Hier kan ik verder niet op vooruit lopen, omdat de vraag of ik financiële middelen hiervoor wil inzetten, breder moet worden afgewogen, mede in het licht van de afspraken die gemaakt zijn in het hoofdlijnenakkoord met betrekking tot subsidies.
Hoe kijkt u aan tegen het voornemen van het vorige kabinet om een beperking op te nemen in de Zorgverzekeringswet, het basispakket, betreffende de mogelijkheid voor vergoeding van fertiliteitsbehandelingen in het buitenland als gebruik gemaakt wordt van anoniem gedoneerde eicellen of sperma? Kan de Kamer hierover voor 2025 geïnformeerd worden? Is het wat u betreft nog wel wenselijk en ethisch te verantwoorden als er gebruik gemaakt wordt van anoniem gedoneerde gameten?
Ik sluit mij aan bij het voornemen van het vorige kabinet wat betreft het opnemen van een beperking voor het vergoeden van fertiliteitsbehandelingen waar gebruik wordt gemaakt van anonieme gameten. Gezien het Nederlandse standpunt ten aanzien van anonieme gameetdonatie is het gewenst om de zorgkosten voor een fertiliteitsbehandeling waarbij gebruik gemaakt wordt van anonieme geslachtscellen niet te vergoeden, zoals geadviseerd door het Zorginstituut over eiceldonatie in 2023.13 Dit is het geval wanneer de behandeling in een land plaatsvindt waar het anoniem doneren van geslachtscellen wel is toegestaan of zelfs verplicht is.
Momenteel breng ik de mogelijkheden en juridische haalbaarheid van het opnemen van een dergelijke beperking in de Zorgverzekeringswet in kaart. Ik zal de Kamer hier in 2025 over informeren.
Het bericht ‘KNVB sloot sponsordeal met omstreden gokbedrijf dat onderdeel was van Chinese georganiseerde misdaad’ |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Karremans , Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «KNVB sloot sponsordeal met omstreden gokbedrijf dat onderdeel was van Chinese georganiseerde misdaad»?1
Ja.
Was het de maatschappelijke verantwoordelijkheid geweest van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) om te (laten) controleren met welke partij de bond in zee is gegaan en wat de herkomst van het geld is?
De KNVB gaat over zijn eigen sponsorcontracten. In het voetbal worden maatregelen genomen om geldstromen te achterhalen, zoals het zogenoemde «Know-Your-Owner»2 en het controleren van de bron van financiële stromen, mits daar aanleiding voor is.
De KNVB geeft aan due diligence onderzoek uitgevoerd te hebben naar de herkomst van de middelen. De uitkomst van de due diligence naar deze partij gaf voor de bond op dat moment geen aanleiding om niet met hen in zee te gaan, ook omdat deze partij al samenwerkte met gerenommeerde voetbalorganisaties als de Welshe voetbalbond, Borussia Dortmund, Napoli en Olympique Lyon.
Vindt u dat er voor sportbonden, als samenwerkingspartner van de Nederlandse overheid in het sportbeleid, een grotere maatschappelijke verantwoordelijkheid bestaat op dit vlak dan voor sportclubs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke standaarden dienen sportbonden zich met betrekking tot financiering van hun organisatie wat u betreft te houden?
In de mate van maatschappelijke verantwoordelijkheid is voor mij geen onderscheid. Sportbonden hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Ik vind dat sportclubs die ook hebben, omdat zij direct in contact staan met sporters. In het geval van buitenlandse sponsorcontracten is het van belang om onderzoek te doen naar de herkomst van de middelen.
Welke juridische verantwoordelijkheid had de KNVB en de betrokken adviseurs en banken bij het sluiten van de overeenkomst in het kader van de Wwft en het wetboek van Strafrecht?
De KNVB is geen meldingsplichtige instelling vanuit de Wwft, en heeft dan dus ook geen juridische verantwoordelijkheid. Waar het gaat om betrokken banken en (financieel) adviseurs, indien zij gelden als Wwft-instelling, geldt dat zij onderzoek moeten doen naar hun klanten (in dit geval de KNVB) en ongebruikelijke transacties moeten melden bij de Financial Intelligence Unit.
In het recent gepubliceerde Europese anti-witwaspakket3 zijn onder meer voetbalclubs aangewezen als instellingen die aan anti-witwasregelgeving moeten voldoen. Samen met de Ministers van Financiën en Justitie en Veiligheid bestudeer ik deze voorstellen en bekijk hoe deze in Nederland geïmplementeerd moeten worden. Het pakket zal 10 juli 2027 in werking treden.
Op basis van de informatie uit het NRC-artikel kan ik niet vaststellen of er juridische verantwoordelijkheden voor de KNVB voortvloeien uit het Wetboek van Strafrecht. In algemene zin doe ik geen uitspraken over individuele casussen in relatie tot het Wetboek van Strafrecht.
Welke verantwoordelijkheid hebben sportbonden en sportclubs in het publiceren van sponsorovereenkomsten? Was de KNVB in overtreding door de gemaakte sponsorovereenkomst niet openbaar te maken?
Er is geen verplichting om sponsorovereenkomsten te publiceren. De KNVB was niet in overtreding door het niet openbaar maken van de sponsorovereenkomst.
Bent u bekend met het recente Amerikaanse onderzoek van Infoblox dat veel gokbedrijven, waaronder BOB Sports, die deals sloten met grote voetbalclubs en dus ook de KNVB, onderdeel uitmaken van hetzelfde netwerk als Yabo Sports, dat zich bezig houdt met illegaal gokken, witwassen en mensenhandel en illegale casino’s bemanden vanuit een soort werkkampen in Cambodja?2
Ja.
Is bij u bekend of er Nederlandse sportclubs zijn die deals hebben gesloten met een van de gokbedrijven uit het onderzoek?
Ajax is genoemd in het onderzoek en daarnaast heeft uw Kamer eerder vragen gesteld5 over een sponsordeal van Ajax en PSV. Daarbuiten is mij niet bekend of er andere sportclubs zijn die een deal hebben gesloten met een van de gokbedrijven uit het onderzoek.
Bent u bereid om Nederlandse sportclubs op de hoogte te brengen van de uitkomsten van dit onderzoek en te adviseren de bestaande sponsordeals met deze informatie tegen het licht te houden?
Ik heb NOC*NSF en KNVB geïnformeerd over dit onderzoek. Zij kunnen hun leden vragen om naar bestaande sponsordeals te kijken naar aanleiding van dit onderzoek.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de KNVB over zijn voornemen om niet met internationale partners in zee te gaan? Wat houdt dit voornemen precies in? Vindt u dat Nederlandse sportclubs hier een voorbeeld aan kunnen nemen, gezien de risico’s op het steunen van illegale praktijken zoals witwassen, illegaal gokken en mensenhandel?
Recent heeft de KNVB een internationaal partnership geweigerd op basis van een due diligence onderzoek. De KNVB heeft het due diligence onderzoek aangescherpt. Concreet houdt dit in dat alle internationale partnerships aan onderzoek onderworpen worden.
De KNVB werkt overigens nog steeds met internationale partners samen. Denk aan contracten met een partij als Nike.
Nederlandse sportclubs hebben vaak eigen checks and balances om potentiële partnerships te controleren. Het is altijd aan te bevelen om de herkomst van sponsorgelden na te gaan.
Dierlijk vet in biobrandstof |
|
Ines Kostić (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sophie Hermans (VVD), Wiersma , Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Wat vindt u van de ontwikkeling dat bijna de helft (46 procent) van het vet dat afkomstig is uit de slachtindustrie wordt benut voor de productie van biobrandstof, zoals geschetst in de berichten «In biobrandstof zit veel dierlijk vet. Niet groen, stelt de Vegetariërsbond» en «Biodiesel: wel vet, niet cool»?1 2
In Nederland is 2,9% van de biobrandstof gemaakt van dierlijk vet3. Vet uit de slachtindustrie is een laagwaardig afvalproduct, dat wil zeggen dat het niet voor andere toepassingen gebruikt kan en mag worden. Door daarvan een biobrandstof te maken is minder fossiele brandstof nodig. Bovendien wordt door afvalproducten te gebruiken een biobrandstof gemaakt zonder dat extra landbouwgrond nodig is, in lijn met het Europese beleid.
Omdat de transitie naar elektriciteit en andere duurzame energiedragers tijd kost, is biobrandstof voorlopig nog nodig. Het gebruik van slachtafval als biobrandstof draagt daarmee bij aan het verduurzamen van de mobiliteitssector. Het zorgt er bovendien voor dat Nederland kan voldoen aan de doelstelling uit de Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED-III) om in 2030 14,5% ketenemissies te reduceren.
Ziet u hierin net als de vragensteller de twee grote risico's, namelijk dat transport steeds afhankelijker wordt van de schadelijke vee-industrie en dat het indirect de vraag naar palmolie voor onder andere cosmeticaproducten aanwakkert, wat weer leidt tot ontbossing? Zo nee, waarom ziet u die risico's niet? Zo ja, hoe wilt u deze risico's ondervangen?
Nee, de transportsector wordt niet steeds afhankelijker van de vee-industrie, omdat er vanuit de Europese Commissie scherpe limieten zijn gesteld aan het gebruik van dierlijk vet. Er is ook geen risico op het aanwakkeren van de vraag naar palmolie als vervanging in cosmeticaproducten. Slachtafval wordt in Europa op grond van de wettelijk toegestane toepassingen ingedeeld in drie categorieën. De laagste twee categorieën worden – gelimiteerd – gebruikt voor de productie van biobrandstoffen. Deze categorieën zijn niet toegestaan voor cosmetica of welke andere toepassing dan ook. De hoogste categorie (3) is wel geschikt voor gebruik in cosmetica, maar wordt amper ingezet4 voor de productie van biobrandstof, omdat het overheidsbeleid de inzet daarvan niet stimuleert.
Wat vindt u ervan dat voor een vlucht van Parijs naar New York het vet van 8800 dode varkens nodig is? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Zo ja, waarom?
De gesuggereerde causaliteit in de vraag is in de praktijk anders. Er is sprake van slachtafval dat geen andere bestemming heeft, en daarom kan het worden gebruikt om fossiele brandstof te vervangen. Dat gebruik is wel gelimiteerd, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Waarom stimuleert u met certificaten aan leveranciers het gebruik van dierlijk vet van varkens, koeien en kippen in biodiesel? Op welke manier voorkomt u dat hiermee indirect de vee-industrie in stand blijft?
Er is geen sprake van stimulering met certificaten. Binnen de Jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer kunnen leveranciers van hernieuwbare energie credits ontvangen. Zij kunnen deze verkopen aan brandstofleveranciers met een verplichting om hernieuwbare energie te leveren, omdat zij fossiele brandstof leveren. In de antwoorden op de vragen 1 en 2 is aangegeven waarom dit er niet voor zorgt dat de vee-industrie in stand blijft.
Deelt u de mening dat een lock-in effect, waarbij biodiesel-producenten afhankelijk worden van dierlijk vet en de productie van dierlijk vet daardoor nodig blijft, moet worden voorkomen? Hoe gaat u een dergelijk lock-in effect tegen?
Als er een lock-in effect zou zijn, moet deze inderdaad voorkomen worden. Dat is echter niet het geval, zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze voorkomt u dat, door het verstrekken van certificaten voor het gebruik van dierlijk vet in biodiesel, ook de vraag naar palmolie voor cosmetica en andere producten toeneemt, en daarmee de ontbossing, afname van de biodiversiteit en de uitstoot van broeikasgassen toeneemt?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat het gebruik van meer biodiesel op basis van dierlijk vet op deze manier leidt tot méér ontbossing, biodiversiteitsverlies en klimaatopwarming? Zo nee, waarom niet?
Dat zou inderdaad zeer onwenselijk zijn. Als gevolg van de mechanismen die bij het antwoord op vraag 2 zijn toegelicht, treedt dit effect echter niet op.
Bent u bereid, gezien de bovenstaande schadelijke effecten, geen certificaten meer te verstrekken voor biodiesel op basis van dierlijk vet? Zo nee, waarom niet?
De overheid verstrekt geen certificaten. Voor zover u hier doelt op de mogelijkheid om credits te genereren in voor de Jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer is het antwoord: nee. Slachtafval dat niet elders gebruikt wordt, kan – gelimiteerd – gebruikt worden voor de productie van biobrandstoffen om zo minder fossiele brandstof te gebruiken.
Wat is uw reactie op het bericht dat er te weinig controles zijn op de miljoenen vaten frituurvet die vanuit Azië naar Europa komen, waarbij waarschijnlijk flink wordt gefraudeerd door nieuwe palmolie te verkopen als gebruikt frituurvet, bijvoorbeeld in Maleisië, zoals geschetst in «Run op gebruikt frituurvet, fraude ligt op de loer»?3
Nederland staat voor een robuust systeem dat toeziet op de toeleveringsketen van biobrandstoffen. Onafhankelijke certificeringsorganisaties houden toezicht op de toeleveringsketen van biogrondstoffen. Onafhankelijke audits zorgen voor een betrouwbaar systeem. Waar zorgen zijn over het toelaten van inspecteurs in landen in Azië, heeft mijn voorganger samen met andere lidstaten de Commissie opgeroepen om daartegen op te treden. Dat zal ik ook blijven doen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er geen frituurvet in Nederland wordt geïmporteerd dat afkomstig is van nieuwe palmolie, aangezien 72 procent van alle gebruikte frituurolie en daarop gebaseerde biobrandstoffen die vanuit Maleisië naar de Europese Unie (EU) worden geïmporteerd, binnenkomen via Nederland en dat Nederland daarmee Europa’s grootste doorvoerhaven is van dat gebruikte frituurvet?
Onafhankelijke certificeringsinstanties controleren de actieve schakels in de leveringsketen. Op basis hiervan wordt de informatie over bijvoorbeeld de onderliggende grondstoffen doorgegeven in de keten. De Nederlandse regelgeving sluit biobrandstof geproduceerd uit palmolie uit van beloning met hernieuwbare brandstofeenheden (HBE’s). Dit is in lijn met de afspraken die we maakten met de sector in het klimaatakkoord.
Wat is uw reactie op SkyNRG, één van de grootste handelaren van «duurzame vliegtuigbrandstof» in Nederland, dat stelt dat er inderdaad zorgen zijn over de import uit Azië, maar dat het systeem van certificering op zich goed werkt?
Het is aan de Nederlandse Emissieautoriteit om toezicht te houden op duurzaamheidsregels bij de in Nederland actieve schakels in de biobrandstoffenketen.
Gaat u met SkyNRG in gesprek over hun verantwoordelijkheid om het frauderen met frituurvet tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat biodiesel, gemaakt van het vet van dode dieren of van frituurvet, geen duurzame en toekomstbestendige oplossing is voor de transport- en mobiliteitssector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke alternatieven ziet u voor zich?
In wegverkeer is elektrificering de enige toekomstbestendige oplossing op de middellange termijn. Voor de lucht- en de scheepvaartsectoren is elektrificatie nog beperkt mogelijk. Daar zijn biobrandstoffen en e-fuels (op hernieuwbare waterstof gebaseerde brandstoffen) duurzame alternatieven om fossiele brandstoffen uit te faseren. Voor biobrandstoffen wordt gebruik gemaakt van afvalstoffen. Zou het zo zijn dat er minder slachtafval beschikbaar komt, omdat er minder vee gehouden wordt, dan zou er ook minder biobrandstof zijn op grond van slachtafval.
Deelt u de mening dat minder spullen en mensen over de wereld slepen de meest effectieve manier is om het gebruik van brandstoffen terug te dringen? Zo ja, welk beleid maakt u hierop? Zo nee, waarom niet?
Goederenvervoer en bevoorrading van de samenleving en economie van goederen is een randvoorwaarde voor welvaart en welzijn. Het beleid is daarbij gericht op het effectief en duurzaam vormgeven hiervan, niet het verminderen van het goederenvervoer zelf. Daarom stimuleren we de inzet op vrachtwagens en binnenvaartschepen die geen of minder (keten)emissies uitstoten. Bovendien zetten we – waar mogelijk – in op het verplaatsen van transporten naar duurzamere modaliteiten en het verhogen van beladingsgraden in het wegtransporten, het spoorgoederenvervoer en de binnenvaart.
Zolang de vraag naar producten van overzee bestaat, zal inperking van het transport over zee naar Nederland niet leiden tot minder vervoer, maar tot een verplaatsing naar niet-Nederlandse havens. Nederland zet daarom in op voldoende ambitieuze internationale normering en beprijzing. Dat laatste geldt ook voor de luchtvaartsector.
Het Rechtsstaatrapport van de Europese Commissie, uitgekomen op 24 juli 2024 |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Rechtsstaatrapport van de Europese Commissie (COM (2024) 800 van 24 juli 2024) waarin de Commissie onder meer haar zorgen uit over de handhaving van de journalistieke standaarden in Nederland?
Ja. Uw Kamer zal, zoals gebruikelijk, nog een kabinetsreactie op het rechtsstaatrapport ontvangen.
Heeft u kennisgenomen van de zorgen van de Europese Commissie dat de Raad voor de Journalistiek onvoldoende is toegerust om haar toezichthoudende rol te kunnen waarmaken? Welke maatregelen bent u bereid te nemen om de Raad voor de Journalistiek beter in positie te brengen?
In het rechtsstaatrapport is de positie van het zelfregulerende orgaan in de journalistiek, de Raad voor de Journalistiek, aan de orde gesteld. De Europese Commissie verwijst daarbij naar een breder onderzoek van Free Press Unlimited (FPU) naar de omvang van juridische druk op journalisten.1
De Raad voor de Journalistiek is een onafhankelijk, zelfregulerend orgaan dat geheel gedragen wordt door de sector. De Raad ontvangt geen overheidsbijdrage voor zijn activiteiten en is ook anderszins niet afhankelijk van de overheid, juist vanuit het oogpunt van onafhankelijkheid. Een gevolg hiervan is dat de Raad voor inkomsten afhankelijk is van de journalistieke sector. Dat de Nederlandse journalistieke sector zelf een journalistiek orgaan opzet om klachten van het publiek te behandelen, is veelzeggend voor de professionaliteit van de journalistiek in Nederland. Het is van fundamenteel belang dat de overheid zich hier zo min mogelijk in mengt.
Door het zelfregulerende karakter, kan de Raad geen bindende sancties opleggen. Aansluiting is geheel vrijwillig. Wel is het zo dat de uitspraken als gezaghebbend in de sector gezien worden.
In het rapport van FPU is opgenomen dat met name onderzoeksjournalisten merken dat de Raad steeds meer een voorportaal wordt voor gerechtelijke procedures. Dit is te merken aan groeiende dossiers en de deelname van advocaten bij zittingen van de Raad. Om dit tegen te gaan heeft de Raad eigenstandig de procedures aangescherpt per 1 januari 2024, met als beginsel «ga je naar de Raad, dan ga je niet naar de rechter».2
Op grond van mijn rol en verantwoordelijkheid zijn mijn opties beperkt, maar zal ik altijd pleiten voor een sterke journalistieke sector en daarmee voor een sterke rechtsstaat. Ik ben bereid om in overleg te treden met de Raad over de geïdentificeerde problematiek, maar ik kan derhalve geen garanties bieden omtrent een eventueel vervolg. Subsidiëring is niet aan de orde, gelet op de onafhankelijkheid van de Raad. Dit zou ook het aangekaarte probleem van de juridificering niet oplossen.
Heeft u kennisgenomen van de zorgen van de Europese Commissie dat door de ondoorzichtigheid van het eigenaarschap en de toegenomen concentraties in het medialandschap de verscheidenheid en pluriformiteit van onze journalistiek onder druk is komen te staan? Bent u zich ervan bewust dat de Europese Commissie hier ook expliciet wijst op de passage in het Hoofdlijnenakkoord dat dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aanvullende instrumenten moet krijgen om de pluriformiteit in het medialandschap te kunnen garanderen? Welke concrete instrumenten denkt u te introduceren?
De zorgen en uitdagingen die de Europese Commissie benoemt zijn bekend.
Ten aanzien van de geconstateerde ondoorzichtigheid van het eigenaarschap van mediabedrijven is het op dit moment zo dat het Commissariaat voor de Media (CvdM) dit jaarlijks in kaart brengt.3 Het CvdM vult die taak in met de jaarlijkse publicatie van de Mediamonitor. Met de nieuwe Europese verordening mediavrijheid zullen mediabedrijven zelf transparanter moeten gaan worden over hun eigendomsstructuur.4
Het is goed om te zien dat de Commissie kennis heeft genomen van de passage uit het Hoofdlijnenakkoord over het meewegen van pluriformiteit bij media-concentraties. Dat is een belangrijke passage die beoogt de genoemde uitdagingen of zorgen weg te nemen. Hieronder licht ik toe welke instrumenten er nu al zijn en wat het kabinet beoogt te introduceren.
Sinds 2021 bestaat er een samenwerking tussen de ACM en het Commissariaat voor de Media via het Samenwerkingsplatform Digitale Toezichthouders (SDT). Het SDT is opgericht door de ACM, de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en het CvdM. In dit platform werken verschillende onafhankelijke toezichthouders samen bij het toezicht op digitale diensten om ervoor te zorgen dat ieders toezichtactiviteiten goed op elkaar aansluiten. In de huidige praktijk is er daarom al samenwerking tussen de ACM en het CvdM bij media-concentraties, bijvoorbeeld bij het lopende onderzoek naar de voorgenomen overname van RTL Nederland door DPG Media.5
De passage in het hoofdlijnenakkoord beoogt te borgen dat de gevolgen voor de pluriformiteit van het media-aanbod in brede zin mee worden gewogen bij de beoordeling van een fusie of overname van een of meer mediabedrijven. Samen met de Minister van Economische Zaken ga ik met de ACM en het CvdM in gesprek over rolverdeling tussen de toezichthouders die daarbij passend is, binnen de kaders van de onlangs aangenomen Europese verordening mediavrijheid.
Heeft u kennisgenomen van de zorgen van de Commissie dat de herzieningsvoorstellen van de publieke omroep een risico vormen om de journalistieke standaarden hoog te kunnen houden? Deelt u de zorgen van de NPO zelf dat zij niet kunnen voldoen aan de eisen die gesteld worden aan de European Media Freedom Act? Zo nee, hoe denkt u de Europese Commissie en de NPO gerust te kunnen stellen? Zo ja, welke acties kunnen wij van u verwachten?
Navraag bij de NPO leert dat de zorgen die de NPO heeft geuit vooral betrekking hebben op een stabiele en toekomstgerichte financiering en heldere structuur van het publieke bestel, die voldoende rust en bestaanszekerheid bieden om zich toe te kunnen leggen op de uitvoering van de in de Mediawet 2008 verankerde publieke taakopdracht (het bieden van pluriform, hoogwaardig (journalistiek) media-aanbod zonder politieke of commerciële invloeden). Dat betrof allereerst de waarborg, genoemd in artikel 5 lid 3 van de Europese verordening mediavrijheid (European Media Freedom Act, EMFA), voor financieringsprocedures zodat de publieke omroep kan beschikken over «duurzame en voorspelbare financiële middelen voor het vervullen van hun publieke opdracht en om zich in het kader van die opdracht te kunnen ontwikkelen.» De redactionele onafhankelijkheid moet met de financiering kunnen worden gewaarborgd.
De NPO heeft ook aandacht gevraagd voor het kunnen waarborgen van andere voorschriften uit de Europese verordening mediavrijheid voor de vervulling van de publieke mediaopdracht, zoals het garanderen van de veiligheid van journalisten, bescherming van journalistieke bronnen en communicatie en het verminderen van de afhankelijkheid van grote techplatforms die door inhoudelijke moderatie en hun algoritmes media-aanbod van de publieke omroepen minder zichtbaar of zelfs ontoegankelijk kunnen maken.
De Commissie geeft in het rapport de aanbeveling om het bestuur van publieke media en hun vermogen om journalistieke normen te handhaven te versterken, rekening houdend met de Europese normen inzake publieke media.
Voor wat betreft de wijze waarop de journalistieke codes worden gewaarborgd, wil ik–zoals is aangegeven in de Kamerbrief uit april 2024 met de ambtelijke verkenning op het rapport van het Adviescollege Publieke Omroep–de tijd nemen en hierbij ook externe deskundigheid betrekken.6 Dit onderwerp zal nadrukkelijk een plek krijgen in de discussie over de brede hervorming van de landelijke publieke omroep.
Bij de uitvoering van de Europese verordening mediavrijheid zal ik rekening houden met de geuite zorgen door de NPO. Zoals aangegeven in de Kamerbrief over het definitief akkoord over de verordening, verwacht ik dat het Nederlandse stelsel voldoet aan de vereisten van de nieuwe Europese verordening.7
Welke concrete stappen zult u nemen om beter te waarborgen dat alle publieke omroepen, inclusief Ongehoord Nederland (ON), zich houden aan de journalistieke standaarden?
Zoals in het vorige antwoord aangegeven, zal ik het onderwerp van de journalistieke code nadrukkelijk een plek geven in de discussie over de brede hervorming van de landelijke publieke omroep.
Wat is uw standpunt over de aanbeveling van de Europese Commissie om de toelatings- en verantwoordingscriteria voor publieke omroepen te verbeteren?
De aanbeveling van de Europese Commissie ging niet over de toelatings- en verantwoordingscriteria, de aanbeveling ziet op het versterken van het bestuur (in de Engelse tekst wordt het begrip «governance» gebruikt) van de publieke media. Overigens kan verwacht worden dat het vraagstuk over de toelatings- en verantwoordingscriteria onderdeel zullen zijn van de hervorming van de landelijke publieke omroep.
Heeft u kennisgenomen van de zorgen van de Europese Commissie dat nu onvoldoende duidelijk is onder welke voorwaarden de overheid reclame mag maken via de Publieke Omroep? Op welke wijze gaat u de toewijzing van overheidsreclame transparanter en eerlijker maken om politieke beïnvloeding en bevoordeling te voorkomen?
De Europese Commissie heeft dergelijke zorgen niet geuit in de richting van Nederland. In de nieuwe Europese verordening mediavrijheid is wel een artikel opgenomen waarin transparantie over toewijzing van «overheidsreclame» verplicht wordt. Ook moeten overheden bijhouden hoeveel budget er per aanbieder van mediadienst wordt uitgegeven. Op deze manier wordt transparant voor publiek en politiek hoe de overheid haar advertentiebudget verdeelt.
In Nederland zijn vakdepartementen inhoudelijk verantwoordelijk voor de overheidscampagnes; veel (grote) overheidscampagnes worden uitgevoerd door de Dienst Publiek en Communicatie (DPC), ressorterend onder het Ministerie van Algemene Zaken. De inzet van mediabudget voor deze campagnes wordt bepaald aan de hand van de doelgroep en de doelstellingen van de campagne.
Er wordt zendtijd voor overheidsvoorlichting toegewezen op de radio en televisiezenders van de landelijke publieke omroep. Deze zendtijd mag op grond van de wet uitsluitend worden gebruikt voor overheidsvoorlichting. Het CvdM brengt over de toewijzing van de zendtijd advies uit aan de Minister van OCW, na daarbij ook de NPO gehoord te hebben. Het Commissariaat stelt die uren vervolgens ter beschikking aan de Minister van Algemene Zaken.8
Daarbovenop kan DPC extra reclamezendtijd (laten) inkopen via de Ster. De inkomsten van de Ster worden, via de OCW-begroting, weer gebruikt om de publieke mediadienst op landelijk niveau te bekostigen. Deze bedragen zijn, in de bekostiging van de NPO, niet meer toe te schrijven aan de inkoper van reclamezendtijd.
Heeft u kennisgenomen van de zorgen van de Commissie over de toegenomen onveiligheid en intimidatie van journalisten in Nederland? Welke concrete maatregelen heeft u in voorbereiding?
Het kabinet acht het van groot belang voor de democratie en de rechtsstaat dat journalisten in vrijheid hun werk kunnen doen. De veiligheid van journalisten is een aanhoudend onderwerp van zorg. Zo heeft de Europese Commissie het ook geformuleerd. De afgelopen jaren zijn er in Nederland belangrijke stappen gezet, bijvoorbeeld met de oprichting van PersVeilig. Dit initiatief werkt op basis van een samenwerking tussen de Nederlandse Vereniging van Journalisten, het Genootschap van Hoofdredacteuren, het Openbaar Ministerie en de politie. PersVeilig wordt internationaal vaak genoemd als goed voorbeeld van maatregelen om journalisten beter te beschermen. Binnenkort zal ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer de evaluatie over PersVeilig doen toekomen en daarbij ook naar de toekomst kijken. Hierbij wordt ook gekeken naar het bestendigen van de positie van PersVeilig.
De Europese Commissie heeft het in haar rapport over SLAPP-zaken. De regering werkt momenteel aan een wetsvoorstel ter uitvoering van de Europese anti-SLAPP-richtlijn.9 Zoals al eerder aan de Kamer gemeld, is het de inzet om het wetsvoorstel in de tweede helft van 2024 ter advisering aan te bieden aan de Raad van State.
Het bericht “Groeiend verzet tegen vrij rond laten lopen van veroordeelden: ’Onaanvaardbaar’” |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Coenradie |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Groeiend verzet tegen vrij rond laten lopen van veroordeelden: «Onaanvaardbaar»»?1
Ja.
Vindt u het laten rondlopen van zo’n 2000 veroordeelden eveneens onaanvaardbaar?
Vanwege capaciteitsgebrek moeten zelfmelders langer wachten voordat zij worden opgeroepen om hun straf uit te zitten. Zelfmelders zijn veroordeelden waarvan het Centraal Justitieel Incassobureau heeft bepaald dat zij, op basis van een risicoafweging, hun straf in vrijheid mogen afwachten. De huidige maatregel betekent niet dat deze straffen niet ten uitvoer worden gelegd, maar dat de veroordeelde langer moeten wachten voordat hij wordt opgeroepen om de straf uit te zitten. Dat is geen wenselijke situatie, vooral niet voor slachtoffers. Ik vind het cruciaal dat daders hun straf niet ontlopen. Het eerlijke verhaal is echter ook dat de capaciteitsproblematiek een taai en ingewikkeld vraagstuk is. Vanuit mijn ministerie en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) wordt alles op alles gezet om de capaciteit – zowel in termen van personeel als cellen – verder te vergroten, zodat veroordeelden die hun straf nog niet hebben uitgezeten zo snel mogelijk kunnen worden geplaatst.
Over het actuele cijferbeeld en ontwikkelingen informeer ik uw Kamer iedere drie maanden. De eerstvolgende voortgangsbrief verwacht ik eind september, voor het commissiedebat Gevangeniswezen en TBS op 2 oktober a.s., te verzenden.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk en grootschalig meerpersoonscellen te gaan realiseren?
Daar waar mogelijk wordt maximaal gebruik gemaakt van meerspersoonscellen. Nog meer meerpersoonscellen is geen oplossing voor de capaciteitsproblematiek. Redenen daarvoor zijn dat veel gedetineerden op een eenpersoonscel geplaatst moeten worden vanwege zorg- en veiligheidsrisico’s. Meer gedetineerden op een cel betekent ook dat er meer personeel benodigd is. Daarnaast zijn de inrichtingen fysiek niet ingericht op meer meerpersoonscellen,
In hoeverre verhoogt de zoveelste oproep van politiebonden, slachtofferorganisaties, het Openbaar Ministerie en het College van procureurs-generaal bij u de noodzaak om tot een zeer snelle oplossing te komen om veroordeelden hun gevangenisstraffen voortaan wel uit te laten zitten?
De noodzaak om te komen tot oplossingen voor het capaciteitsprobleem bij DJI wordt door DJI en mijn ministerie voortdurend gevoeld en heeft de hoogste prioriteit. Snelle oplossingen zijn er niet, maar samen met DJI en andere belangrijke ketenpartners zoek ik naar tijdelijke en structurele oplossingen. Mijn prioriteit is vrijheidsbenemende straffen die door de rechter zijn opgelegd zo snel mogelijk ten uitvoer te leggen. Het belang van slachtoffers en de veiligheid van de maatschappij en personeel van DJI staan daarbij telkens voorop.
In hoeverre bent u bezig met een «masterplan» om ex-bewaarders weer in te zetten bij het beveiligen van gevangenissen en huizen van bewaring, waartoe de politiebond NPB pleit?
DJI richt zich met de werving op de gehele arbeidsmarkt. Daarbij is voormalig DJI-personeel uiteraard zeer welkom, gelet op de ervaring die zij met zich meebrengen. In de periode 2013–2018 zijn meerdere inrichtingen gesloten. Een fors deel van de personeelsreductie is toen gerealiseerd door vervroegde pensionering. Bij de sluitingen van gevangenissen in 2018 is het executieve personeel verplaatst naar andere gevangenissen.
Tegelijk blijkt bij de werving voor de jeugdgevangenis in Veenhuizen ook voormalig en daarmee ervaren personeel uit de recent gesloten particuliere jeugdgevangenis te solliciteren.
Kunt u aangeven in hoeverre er op dit moment (gedeelten) van gevangenisgebouwen leegstaan? Kunt u aangeven of het gebruik van deze leegstaande gebouwen mogelijk is?
In diverse inrichtingen staan afdelingen leeg in verband met noodzakelijke verbouwings- en verduurzamingswerkzaamheden of vanwege personeelstekort. Deze afdelingen zijn niet inzetbaar. Op een aantal locaties staan nog leegstaande gebouwen. Ik bezie wat er benodigd is om dat soort leegstaande gebouwen weer inzetbaar te maken, naast de problematiek van het personeelstekort.
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is om veroordeelden indien er voor hen geen cel beschikbaar is per direct werk te laten doen voor de gemeenschap? Deelt u de mening dat alles beter is dan ze zonder straf thuis te laten zitten?
In Nederland bepaalt de rechter welke straf iemand krijgt en is de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van die straf. Het is mijn prioriteit om straffen zeker en snel ten uitvoer te leggen, omdat dit de effectiviteit van straffen in het realiseren van de strafdoelen (vergelding, genoegdoening en preventie) vergroot. Dat sommige veroordeelden langer dan gebruikelijk op hun gevangenisstraf moeten wachten vind ik onwenselijk. Zoals in bovenstaande antwoorden toegelicht doe ik er daarom alles aan om de wachttijden voor zelfmelders te verkorten. Het is echter niet mogelijk om een zelfmelder in afwachting van zijn of haar gevangenisstraf werk voor de gemeenschap te laten doen. Dit zou een aanvulling op de door de rechter opgelegde straf inhouden, waarvoor de wet geen ruimte biedt.
Het bericht 'Ban op boa-hoofddoek voorlopig in ijskast gezet' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
van Weel |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ban op boa-hoofddoek voorlopig in ijskast gezet» in De Telegraaf van vanochtend?1
Ja.
Klopt het dat de door uw voorganger aangekondigde wetgeving voor een neutrale uitstraling van buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's), waaronder het hoofddoekverbod, waarvan eerder de verwachting was dat deze vóór de zomer gereed zou zijn vertraagd is en dat er inmiddels niet eens meer sprake zou zijn van een duidelijk tijdspad?
Nee, zoals aangegeven in de antwoorden op vragen van de Kamerleden Lahlah en Chakor aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie en Veiligheid van 16 mei 20242 worden de mogelijkheden voor het vastleggen van de neutraliteit momenteel uitgewerkt. Nu het vastleggen van de neutraliteit ook in het Hoofdlijnenakkoord is opgenomen, wordt voor het verdere proces daarop aangesloten. Dit is in lijn met hetgeen mijn voorganger tijdens het Commissiedebat Politie van 21 december 20233 als tijdpad aan uw Kamer heeft meegegeven.
Waardoor is deze vertraging ontstaan? Is er actie ondernomen om deze alsnog in te lopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie en waarom heeft deze kennelijk geen effect gesorteerd?
Zoals bij de vorige vraag vermeld is in communicatie met uw Kamer naar mijn weten geen sprake geweest van een regeling voor de zomer. Omdat het verbieden van religieuze uitingen een goede grondslag vereist wordt dit traject zorgvuldig voorbereid. Met de overgang naar het nieuwe kabinet en de opname van het onderwerp in het Hoofdlijnenakkoord heb ik besloten het aan de uitwerking van dit akkoord te koppelen. Uw Kamer wordt zo spoedig mogelijk door mij geïnformeerd over het verdere traject.
Waarom verwijst uw ministerie op vragen van De Telegraaf naar de uitwerking van het hoofdlijnenakkoord, terwijl deze wetgeving reeds eerder was aangekondigd, op een ruime meerderheid in de Kamer kon rekenen en dus geen moment langer op zich hoeft te laten wachten?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat pas na de totstandkoming van het regeerprogramma verder gewerkt gaat worden aan deze eerder aangekondigde wetgeving? Zo nee, kunt u de Kamer voorzien van een tijdpad waaruit duidelijk wordt wanneer we deze dan wel kunnen verwachten?
Ja dat klopt, uw Kamer wordt zo spoedig mogelijk door mij geïnformeerd over het verdere traject.
Ziet u ook het risico dat gemeenten als gevolg van het op de lange baan schuiven van deze wetgeving alsnog gaan besluiten om hoofddoeken bij boa's toe te staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom neemt u dit risico?
Net als mijn voorganger hecht ik waarde aan de neutraliteit van opsporingsambtenaren bij hun taakuitvoering en in contact met het publiek. De legitimiteit en neutraliteit van het handelen van politie en de boa worden onder meer benadrukt door bij hun taakuitoefening geen uitdrukking te geven aan geloofs- of levensovertuigingen. Personen die zijn aangesteld in een functie waarbij de overheid zich in de samenleving manifesteert met behulp van de sterke arm en gebruik maakt van dwangmiddelen, oefenen een bijzondere overheidstaak uit. Politieambtenaren en boa’s dienen daarom, in contact met het publiek, in ieder geval afstand te nemen van zichtbare uitingen die afbreuk (kunnen) doen aan de gezagsuitstraling, neutraliteit en veiligheid van de functie. Dit geldt voor alle boa’s en niet alleen voor boa’s in dienst van gemeenten.
Ten aanzien van de boa’s is in eerste instantie deze wens van uw Kamer uitgevoerd door middel van het opstellen van de Richtlijn lifestyle-neutraliteit boa4. Deze richtlijn is niet bindend en boa-werkgevers kunnen hier dus van afwijken. Een aantal gemeenten heeft dat reeds gedaan, hetgeen aanleiding was om, conform de toezegging gedaan tijdens het commissiedebat Politie van 21 december 2023, met de VNG in gesprek te gaan over de neutraliteit van het boa-uniform. Uit dit gesprek is naar voren gekomen dat de VNG geen tegenstander is van een neutraal boa-uniform.
Het feit dat enkele gemeenten de afgelopen periode hebben aangegeven de richtlijn niet meer te zullen handhaven, heeft mijn voorgangster doen besluiten nader te bezien waar en op welke wijze de bepalingen uit de richtlijn vastgelegd zullen worden in wet- en regelgeving. Dat wordt momenteel uitgewerkt en moet gelet op de impact zorgvuldig gebeuren. Tot die tijd geldt de Richtlijn lifestyle-neutraliteit boa en bestaat de mogelijkheid om daarvan af te wijken.
Bent u bereid om alsnog ogenblikkelijk en parallel aan de uitwerking van het regeerprogramma werk te maken van deze wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 2, 3 en 4 heb ik wegens de overgang naar een nieuwe kabinet en de opname van het onderwerp in het Hoofdlijnenakkoord besloten dit aan de uitwerking van het akkoord te koppelen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat gemeenten in de tussentijd hoofddoeken bij boa's gaan toestaan?
Momenteel geldt de Richtlijn lifestyle-neutraliteit boa. Ik roep boa-werkgevers op zich aan deze richtlijn te houden. De richtlijn is echter niet bindend waardoor werkgevers er van kunnen afwijken.
Wilt u deze vragen nog deze week beantwoorden?
Nee, het uitgangspunt is dat ik deze vragen binnen de termijn van drie weken beantwoord, en in het zomerreces binnen zes weken. In sommige gevallen, waarbij afstemming tussen veel betrokkenen plaatsvindt, kan dit helaas langer duren.
Het bericht “Overijsselse gemeenten houden tientallen miljoenen over aan opvang Oekraïners“ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Overijsselse gemeenten houden tientallen miljoenen over aan opvang Oekraïners»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel «Overijsselse gemeenten houden tientallen miljoenen over aan opvang Oekraïners« dat op RTV-Oost verscheen op 29 juli 2024.
Kunt u de totale kosten inzichtelijk maken die ten behoeve van de Oekraïnse opvang zijn verleend aan gemeenten? Kunt u het totale overschot dat door gemeenten niet is uitgekeerd inzichtelijk maken? Kunt u tevens inzichtelijk maken wat de totale overschotten van alle gemeenten per provincie zijn?
In onderstaande tabel is weergegeven welke budgetten er in de Rijksbegroting voor gemeenten en veiligheidsregio’s is gerealiseerd in 2022 en 2023 en is geraamd voor de jaren 2024 en verder.
(x mln.)
20221
20231
20242
20252
20262
Bijdrage medeoverheden
935
3.221
3.437
3.613
694
Realisatie
Raming op basis van de eerste suppletoire begroting 2024
Het Rijk heeft geen inzicht in de eventuele overschotten of tekorten ten opzichte van de normvergoeding op het niveau van individuele gemeenten of provincies.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel gemeenten het overgehouden geld, dat niet aan Oekraïners is uitgegeven, teruggegeven hebben aan het rijk?
Voor het kalenderjaar 2022 hebben 9 gemeenten overgebleven geld, dat niet aan de opvang van Oekraïners is uitgegeven, teruggegeven aan het Rijk. Voor het kalenderjaar 2023 wordt de verantwoordingsinformatie van gemeenten momenteel verwerkt.
Op welke manier houdt u toezicht op het geld dat uitgekeerd wordt aan gemeenten? Op welke manier bemoeit u zich nog met de overschotten die uitgegeven worden aan zaken die niets met de Oekraïnse opvang te maken hebben?
Medeoverheden (zoals gemeenten, provincies én veiligheidsregio’s) moeten elk jaar aan de rijksoverheid melden of en hoe ze (een) specifieke uitkering(en) hebben besteed. Dit doen zij via de methodiek SiSa (Single information, Single audit).
De specifieke uitkering aan gemeenten vanuit de Bekostigingsregeling opvang ontheemden Oekraïne (BooO) bestaat uit meerdere onderdelen. De belangrijkste zijn een normbedrag per gerealiseerde gemeentelijke opvangplek per dag, een normbedrag per maand per persoon in de particuliere opvang en een vergoeding van werkelijk gemaakte transitiekosten bij het realiseren van gemeentelijke opvangplekken. Het gebruik van normbedragen bevordert de controleerbaarheid en uitvoerbaarheid van de specifieke uitkering.
De normbedragen zijn op basis van onderzoek vastgesteld op een bedrag dat ziet op reële compensatie van kosten die gemeenten maken. De werkelijk gemaakte kosten van de gemeente komen (meestal) niet exact overeen met de bijdrage vanuit het Rijk. Omdat de normbedragen in de BooO geregeld zijn, zijn de middelen besteed conform de in de BooO aangegeven wettelijke bepalingen. Overschotten bij de normbedragen kunnen door de gemeente worden besteed aan hun publieke taak. De gemeente legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Is het wettelijk toegestaan dat gemeenten overschotten van de gelden van de opvang van Oekraïners vrijelijk mogen besteden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens de overschotten van gemeenten terug te vorderen?
Als gemeenten minder kosten maken dan de uitkering op basis van de normbedragen, dan is het verzoek aan de gemeente om eventuele overschotten, vrijwillig terugstorten naar het Rijk. Dit is niet verplicht, overschotten worden dus niet door het Rijk teruggevorderd. Het normbedrag is op basis van onderzoek vastgesteld op een bedrag dat ziet op reële compensatie van kosten die gemeenten maken.
Kunt u een verklaring geven waarom gemeenten tientallen miljoen overhouden aan de opvang van Oekraïners, bijvoorbeeld dat het rijk een verkeerde inschatting heeft gemaakt of dat gemeenten kampen met uitvoeringsproblemen?
De normbedragen dienen aan te sluiten bij de werkelijke kosten die gemeenten maken. Sinds 2022 wordt ieder jaar in de zomer een kostenonderzoek uitgevoerd naar de werkelijke kosten die gemeenten maken. De inzichten die uit het onderzoek naar voor komen, leiden tot aanpassingen in zowel het normbedrag voor de gemeentelijke als de particuliere opvang per 1 januari van het jaar erna.
Uit het kostenonderzoek gedaan in de zomer van 2023 bleek € 83 per opvangplek per dag een reële compensatie te zijn voor 2023, en voor 2024 € 61 (dit is zonder het bedrag aan leefgeld (€ 9) dat in 2023 in het normbedrag verwerkt was). Op deze manier zorgen we voor een zo overzichtelijk en eenvoudig mogelijke regeling. Een aantal gemeenten zal niet uitkomen met deze normvergoeding en andere gemeenten kunnen geld overhouden.
Er is bewust gekozen voor één normbedrag per gemeentelijke of particuliere opvangplek. Deze methodiek draagt bij aan continuïteit en stabiliteit in de bekostiging, dat gezien de huidige bezettingsgraad en de opgave om het aantal opvangplekken uit te breiden gewenst is. Bovendien is in de afgelopen tweeënhalf jaar gebleken dat het hanteren van deze methodiek zowel voor het Rijk als voor gemeenten goed uitvoerbaar is. Een alternatieve bekostiging op basis van werkelijke kosten brengt extra administratieve lasten en een groter aantal ambtenaren met zich mee voor indiening, beoordeling en controle. De huidige methodiek bevordert de controleerbaarheid en eenvoud van de uitvoering, waardoor gemeenten efficiënt kunnen werken binnen de gestelde financiële kaders.