De prognose van Rabobank dat koopwoningen dit jaar met 9,1% en volgend jaar met 10,7% in prijs zullen stijgen |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van Rabobank «Kwartaalbericht Woningmarkt: prijsstijging koopwoningen zwelt aan» van 10 september jl.?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de voorspelling van Rabobank dat de prijzen sneller stijgen dan verwacht, met dit jaar naar verwachting «een stijging van de huizenprijzen van 9,1% en volgend jaar zelfs van 10,7%»?
Rabobank geeft aan dat door de sterk gestegen cao-lonen (6,4%) woningzoekenden meer financiële mogelijkheden hebben om een woning te kopen. Daarnaast is de hypotheekrente gedaald en is er meer leenruimte voor alleenstaanden per 2024. Al deze factoren verhogen volgens de Rabobank de vraag naar koopwoningen en leiden in een krappe woningmarkt tot een stijging van de huizenprijzen.
Rabobank geeft ook aan dat zij hun prijsverwachting ten opzichte van hun vorige prognose naar boven hebben bijgesteld. Dit heeft volgens hen niet te maken met de bijgestelde verwachtingen over kapitaalmarktrentes, economische conjunctuur of de werkloosheid, maar met de recente versnelling van de huizenprijzen. Hierbij wordt ook aangegeven dat het sentiment in de markt een belangrijke determinant van huizenprijzen is.
Ook het CPB2, ING3 en ABN AMRO4 verwachten een stijging van de huizenprijzen voor dit jaar en volgend jaar, hoewel de prijsstijgingen door hen wel iets minder hoog worden ingeschat. Als belangrijkste oorzaken van huizenprijsstijging wordt door het CPB en de banken de stijgende lonen en de daling van de hypotheekrente genoemd.
De ontwikkeling van huizenprijzen is afhankelijk van veel verschillende factoren, zoals de ontwikkeling van lonen, rentes en werkloosheid en is moeilijk te voorspellen. Prognoses over de huizenprijzen worden meestal na een paar maanden bijgesteld. Na een paar jaar van daling van de huizenprijzen is de afgelopen tijd een sterke stijging van de huizenprijzen te zien. Net als het CPB en de banken zie ik als belangrijkste factoren van de recente stijging van de huizenprijzen de stijging van de inkomens en de lichte daling van de hypotheekrentes.
Hoe beoordeelt u de analyse van Rabobank dat deze onverwachte stijging wordt veroorzaakt «door stijgende inkomens en woningschaarste»? Deelt u deze analyse? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven welk aandeel beide oorzaken volgens u hebben in de verwachte prijsstijging?
Ik deel de analyse van de Rabobank dat de inkomensstijgingen en een beperkt woningaanbod belangrijke factoren zijn voor de stijging van de huizenprijzen. Zoals bij de beantwoording van de vraag 2 aangegeven is de ontwikkeling van de huizenprijzen van veel factoren afhankelijk. Het is niet mogelijk om aan te geven welk aandeel de verschillende factoren hebben in de door de Rabobank voorspelde prijsstijging. Dit wordt ook niet aangegeven in het bericht van de Rabobank.
Wat is naar uw mening de oorzaak van de huidige woningschaarste? Kunt u uw antwoord toelichten?
Schaarste ontstaat omdat de vraag niet aansluit bij het aanbod. De afgelopen 10 jaar is het aantal huishoudens gegroeid waardoor de vraag naar woningen toe is genomen. Het woningbouwtempo hield geen gelijke tred met deze toename, die bovendien groter was dan verwacht. Belangrijke factor was daarbij dat het aan regie op nationaal niveau ontbrak waardoor de lokale inspanningen niet genoeg waren om in de nationale behoefte te voorzien. Daar komt bij dat het ingewikkeld is om voldoende ruimte voor woningbouw te vinden omdat ruimte voor woningbouw concurreert met andere ruimtelijke opgaven. Ook vertragen regels, lange procedures, stikstof (in het bijzonder in nabijheid van Natura 2000 gebieden), netcongestie en capaciteitstekorten de woningbouw.
Bent u op de hoogte van het feit dat de bevolkingsgroei sinds 2015 voor het grootste deel en sinds 2020 uitsluitend het gevolg is van de massale immigratie?2 Bent u het met de indiener eens dat dit onvermijdelijk een zeer grote bijdrage levert aan de huidige woningschaarste? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het met de indiener eens dat de prijsstijging van koopwoningen alleen kan worden opgelost door de massale immigratie te beëindigen? Zo ja, hoe gaat u dit regelen? Zo nee, hoe kan dit probleem in uw ogen dan wel worden opgelost?
Er spelen meerdere factoren een rol in de noodzaak tot het bouwen van nieuwe woningen. ABF heeft dit voor de komende 15 jaren zichtbaar gemaakt in haar recente Primos prognose. Dit geeft goed zicht in de oorzaken die spelen bij het ontstaan van woningschaarste. ABF geeft aan dat deze noodzaak voor 15% ontstaat doordat woningen gesloopt en dus vervangen moeten worden. Daarnaast groeit het aantal huishoudens doordat het aantal personen per huishouden daalt. Dit verklaart 26% van de noodzakelijke groei van het aantal woningen. Hiernaast dient het huidige tekort teruggedrongen te worden. Dit verklaart 14% van noodzakelijke woningbouw (zie vraag 4 voor de oorzaken van de schaarste). De overige 45% ontstaat door de bevolkingsgroei. Deze bevolkingsgroei ontstaat op haar beurt voor 5% door natuurlijke aanwas en 95% als gevolg van immigratie.
Vergelijkbare cijfers over de vraag hoe in de jaren 2015 tot en met 2024 de noodzaak tot woningbouw precies was opgebouwd heb ik niet beschikbaar. Inzicht in de opbouw van de bevolkingsgroei is er echter wel. Sinds 2015 geldt dat het migratiesaldo hoger is dan de natuurlijke aanwas. Na 2015 nam het aandeel van het migratiesaldo in de totale groei bovendien steeds verder toe. Voor de bouwopgave is vooral het aantal huishoudens relevant en de huishoudens worden kleiner, waardoor de opgave groter is geworden dan louter op basis van de bevolkingsgroei te verwachten zou zijn.
In mijn antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat de schaarste een combinatie van vraag en aanbod is. De mogelijkheden voor het wegnemen van de woningschaarste liggen daarmee in een combinatie van vraag en aanbod. Het is de inzet van het kabinet om zowel aan vraag als aanbod wat te doen. Dit door zowel in te zetten op het bouwen van 100.000 woningen per jaar en het beter benutten van de bestaande voorraad als ook door de omvang van migratie naar Nederland zo snel mogelijk drastisch te beperken.
Wat zijn uw prognoses voor verdere bevolkingstoename door massale immigratie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening baseert zich op de bevolkingsprognose van het CBS. Het CBS verwacht dat het grootste deel van de bevolkingsgroei in de komende 10 jaar het gevolg is van migratie. Daarnaast groeit de bevolking door de stijgende levensduur en een verwacht licht hoger kindertal. Wel wordt verwacht dat de jaarlijkse bevolkingsgroei verder zal afnemen; waar de Nederlandse bevolking in 2023 groeide met 140 duizend inwoners, is de verwachting dat het aantal inwoners in 2033 met 75 duizend zal groeien, met een migratiesaldo van ongeveer 66 duizend. Het is echter zo dat migratie van nature grillig en moeilijk te voorspellen is. De onzekerheid over de prognose is dus groot en de kans op uitschieters, zowel naar boven als naar beneden, is groot. Daarom werkt het CBS met een prognose-interval waarmee een schatting wordt gedaan van de zekerheid van de voorspelling. Voor 2034 schat het CBS in dat er een kans van 95% is dat de bevolking in 2033 uitkomt tussen de 18,003 miljoen en de 19,412 miljoen. In augustus dit jaar bracht het CBS naar buiten dat Nederland inmiddels 18 miljoen inwoners heeft6.
Kunt u een inschatting geven van hoeveel de gemiddelde huiseigenaar in Nederland kwijt is aan het verduurzamen van zijn of haar woning? Bent u het met de indiener eens dat «de noodzakelijke investeringen in verduurzaming» – waarover in het hoofdlijnenakkoord wordt gesproken – onvermijdelijk de prijs van een koopwoning opstuwen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het met de indiener eens dat de prijsstijging van koopwoningen alleen kan worden opgelost als deze investeringen niet langer meer als «noodzakelijk» worden gezien? Zo ja, hoe gaat u dit regelen? Zo nee, hoe kan dit probleem dan wel worden opgelost?
Woningeigenaren bepalen zelf of zij hun woning verduurzamen en welk budget ze daarbij in willen zetten. Uit onderzoek van DNB7 blijkt dat de afgelopen 10 jaar 80% van de woningeigenaren maatregelen heeft getroffen. De gemiddelde investeringen die woningeigenaren doen, variëren sterk op basis van de betreffende woning en de eigen keuzes, het type woning, bouwjaar en al eerder getroffen maatregelen. De tevredenheid over de genomen maatregelen is hoog. Van de woningeigenaren die isolatiemaatregelen heeft genomen is 90% tevreden8, 95% van de mensen die een warmtepomp heeft aangeschaft raadt deze aan9.
Onderstaand als voorbeeld de gemiddelde indicatieve bedragen die Milieu Centraal aanhoudt per maatregel in een hoekwoning10.
Maatregel
Investering
Subsidie
Besparing per jaar bij 1,45 e/m3
Terugverdientijd met subsidie
Spouwmuurisolatie1
EUR 2.400
EUR 700
EUR 580
3 jaar
Vloerisolatie
EUR 2.000
EUR 550
EUR 190
8 jaar
Isolatie schuin dak
EUR 5.700
EUR 1.700
EUR 600
7 jaar
Van enkel glas naar HR++ glas
EUR 4.000
EUR 1.000
EUR 370
8 jaar
6 zonnepanelen2
EUR 3.200
EUR 350
9 jaar
Hybride warmtepomp3
EUR 6.000
EUR 2.550
EUR 460
7,5 jaar
All electric warmtepomp4
EUR 12.000
EUR 3.150
EUR 640
14 jaar
Als een woningeigenaar een huis koopt dat hij wil gaan verduurzamen, zal hij of zij daar geen hogere koopprijs door gaan betalen. In het algemeen is men bereid meer te betalen voor een duurzamere woning, want een duurzame woning heeft lagere energielasten en meer wooncomfort. Het is logisch dat de kwaliteit invloed heeft op de prijs van een woning. Los van de duurzaamheid van een woning heeft de huidige prijsstijging voornamelijk te maken met loonstijging en schaarste. Zie voor een uitgebreide toelichting het antwoord op vraag 2.
Wat zijn uw prognoses voor de kosten van verduurzaming van koopwoningen in de komende jaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De kosten voor verduurzaming in koopwoningen zijn afhankelijk van keuzes die woningeigenaren zelf maken. Zie voor de kosten per maatregel het antwoord op vraag 7.
Wat zijn uw prognoses voor de woningbouw in de komende jaren? Welk effect heeft het huidige stikstofbeleid op de woningbouw? Kunt u uw antwoord toelichten – waar mogelijk met concrete cijfers?
In het woningbouwbeleid worden de Primos prognose van ABF Research als uitgangspunt genomen. De woningbouwverwachtingen uit Primos zijn weergegeven in onderstaande tabel. Dit is inclusief woningbouw via beter benutten van bestaande gebouwen.
jaar
woningbouw in aantal
2024
78.400
2025
77.000
2026
92.800
2027
104.100
2028
100.800
2029
102.300
2030
102.300
2031
96.600
2032
92.200
2033
88.100
2034
82.900
De jaren 2022 en 2023 waren economische moeilijke jaren voor de woningbouw. De gevolgen daarvan werken met vertraging door in de realisatie van nieuwe woningen. Dit verklaart de lage cijfers in de jaren 2024 en 2025 in de tabel. Ook de inmiddels weer gunstige economische omstandigheden werken met vertraging door in de realisaties en ABF voorziet daarom herstel vanaf 2026. De opleving van de nieuwbouwmarkt lijkt echter in versneld tempo door te zetten en het is ook mijn inzet de 100.000 woningen per jaar eerder te realiseren dan ABF enkele maanden geleden raamde in haar prognose. In Primos is stikstof geen dominante remmende factor.
Welke effect heeft de optelsom van de verwachte bevolkingstoename, de verwachte kosten van verduurzaming en de verwachte woningbouw op de schaarste op de woningmarkt? Is dit een positief of negatief effect? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn antwoord op vraag 5 ben ik reeds ingegaan op de rol van de bevolkingstoename en de woningbouw op de schaarste op de woningmarkt. Hieruit kan worden opgemaakt dat bevolkingstoename tot meer schaarste op de woningmarkt leidt, en dat de woningbouw tot minder schaarste op de woningmarkt leidt. Dit kabinet zet in op meer woningbouw. Voor wat betreft de verwachte kosten van verduurzaming geldt dat deze geen effect hebben op de schaarste op de markt voor reeds bestaande koopwoningen. Wat betreft de nieuwbouw geldt dat op korte termijn extra verduurzamingsmaatregelen een uitdaging kunnen opleveren. Daarom wordt bij nieuwbouweisen gewerkt met kostenoptimalisatiestudies11 om de technische haalbaarheid vast te stellen en de kosten in lijn te brengen met de energiebesparing. Op deze manier blijven de kosten van verduurzaming van nieuwbouwwoningen economisch verantwoord. Het is niet mogelijk een inschatting te maken over de grootte van de drie genoemde oorzaken op huizenprijzen, omdat er veel andere factoren zijn die ook invloed hebben op huizenprijzen.
Hoe beoordeelt u de conclusies uit onderzoek van eind 2023 dat de positie van starters op de woningmarkt «in veertig jaar nog nooit zo slecht» is geweest?3 Hoe gaat u dit probleem oplossen?
Het onderzoek dat u aanhaalt is van BLG en gaat over de positie van starters in de periode 1981–2021. Uit het onderzoek blijkt dat onder de verkochte woningen het aandeel dat naar koopstarters is gedaald van ruim 60% in 1981 tot onder de 50% in 2021. Dat koopstarters het de afgelopen decennia lastig hebben gekregen deel ik met BLG. Ik vind het belangrijk dat starters ook in de toekomst een betaalbare woning kunnen kopen. Helaas zijn er de afgelopen jaren te weinig betaalbare woningen gebouwd. Daarom komen jongeren er vaak niet meer tussen op de woningmarkt. Ik zet mij er voor in dat er 100.000 woningen per jaar worden gebouwd, waarvan twee derde van alle nieuwbouw moet bestaan uit betaalbare woningen. Zowel koop als huur, voor midden- en lagere inkomens. Het kabinet wil hiervoor de procedures verkorten zodat er sneller gebouwd kan worden. Ook wil het kabinet de huidige woningvoorraad beter benutten, waardoor meer ruimte ontstaat voor woonvormen in de koop- en huursector die ook voor starters toegankelijk zijn. Ik denk hierbij onder andere aan flexwoningen, hospitakamers en gesplitste woningen. Specifiek voor starters komt er het Nationaal Fond Betaalbare Koopwoningen. Met dit fonds van € 70 miljoen ondersteun ik starters met inkomens van maximaal twee keer modaal, die net niet voldoende leencapaciteit hebben bij de aankoop van een nieuwbouw koopwoning. Eind 2024 verwacht ik dit fonds te openen voor projecten die woningen willen aanbieden middels de regeling van dit fonds. Met dit pakket aan maatregelen wil ik de positie van starters versterken.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
De beantwoording van de Kamervragen is zo spoedig mogelijk verzonden naar de Tweede Kamer.
Heeft u kennisgenomen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) Viermaandenverslag 2024, waar in paragraaf 4.1 de tabel Financiële rechtmatigheid verslagjaar eerste twee kwartalen 2024 staat, waarin bij de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) staat dat de financiële fouten WIA 0,0% bedroegen in 2023 en 0,0% in de eerste vier maanden van 2024?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het UWV Viermaandenverslag 2024, waar in paragraaf 4.1 de tabel Financiële rechtmatigheid verslagjaar eerste twee kwartalen 2024 staat, waarin bij de WIA staat dat de financiële onzekerheden WIA 0,2% bedroegen in 2023 en 0,0% in de eerste vier maanden van 2024?
Ja.
Kunt u aangeven wat de definities zijn van financiële fouten WIA en financiële onzekerheden WIA en hoe deze cijfers berekend zijn?
De financiële rechtmatigheidscontrole vindt zijn basis in de artikelen 5.10a t/m 5.10e van de Regeling SUWI. De definitie van financiële rechtmatigheid is terug te vinden in artikel 5.10b: de overeenstemming van de totstandkoming van de baten en lasten en de balans met de in Europese regelgeving, Nederlandse wetten, algemene maatregelen van bestuur, ministeriële regelingen, andere algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels die in de Staatscourant zijn gepubliceerd, opgenomen bepalingen die de uitkomst van een financiële transactie kunnen beïnvloeden;
Financiële fouten en onzekerheden zijn als volgt gedefinieerd:
Artikel 5.10d: financiële fout: een fout die financiële consequenties heeft.
Artikel 5.10e: financiële onzekerheid: de baten en lasten waarover de accountant geen toereikende controle-informatie heeft verkregen als gevolg van leemten in de administratieve organisatie of interne controle of ontoereikend beleid ter voorkoming en bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik.
De UWV-rechtmatigheidscontrole is afgestemd met de Minister van SZW en toezichthoudende partijen. De maandelijkse controle wordt uitgevoerd middels een steekproef op betalingen uit de lopende WIA-uitkeringen (minimaal 300 gevallen op jaarbasis). Ook worden jaarlijks 25 afgewezen uitkeringsaanvragen gecontroleerd in de steekproef. De gecontroleerde maandbetalingen kunnen bij de WIA eerste betalingen zijn van nieuw toegekende gevallen, maar het zijn vooral continueringsbetalingen van al langer lopende gevallen. In 2023 betroffen 22 van de 300 onderzochte WIA-betalingen nieuwe toekenningen. Het aantal onderzochte nieuwe WIA-toekenningen is dus beperkt.
Bij de berekening van de rechtmatigheidscijfers worden gevonden financiële fouten en financiële onzekerheden geëxtrapoleerd naar het totaal aan uitgekeerde WIA-uitkeringen die de basis vormden voor de steekproef.
Voor «oude» fouten – geconstateerde financiële fouten die ontstaan zijn voorafgaand aan het verslagjaar geldt een aparte procedure van beoordeling en hierover wordt zo nodig in geval van herstelacties ook separaat verantwoord. De oude fouten maken derhalve geen onderdeel van de verantwoordingscijfers per verslagjaar.
Ziet u aanleiding om aan het UWV te vragen om deze cijfers opnieuw te berekenen gezien de problemen die aan het licht gekomen zijn?
Nee, de rechtmatigheidscijfers 2024 over de eerste vier maanden zijn voorlopig en indicatief. Pas aan het einde van het verslagjaar bij de presentatie van de jaarcijfers 2024 zijn alle 300 steekproefdossiers WIA gecontroleerd en zijn alle aspecten van de dossiers gecontroleerd.
Kunt u aangeven hoe het komt dat de grote problemen met de foutieve keuringen en de vaststelling van de hoogte van de uitkeringen niet voorkomen in de Stand van de Uitvoering, het Jaarverslag van het UWV en de knelpuntenbrief?
In de afgelopen jaren heeft UWV in zijn jaarverslagen en knelpuntenbrieven het risico gesignaleerd voor fouten in de uitvoering als gevolg van onder andere het niet beschikbaar hebben van voldoende, opgeleide medewerkers en door de complexiteit van wet- en regelgeving, zoals de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). UWV constateert dat een fundamentele analyse en aanpak is vereist en roept in de knelpuntenbrief op tot versnelling van de vereenvoudiging, onder andere om het WIA-stelsel beter uitvoerbaar te maken. Zoals bekend krijgen op dit moment de ideeën uit OCTAS verder vorm. In het najaar van 2024 presenteer ik voorstellen waarmee ik verwacht dat we een vereenvoudigingsslag kunnen bewerkstelligen die de uitlegbaarheid en uitvoerbaarheid ten goede kan komen.
In de zesmaandelijkse Stand van de Uitvoering-brieven wordt gerapporteerd over zaken die niet lopen zoals gewild, zoals bijvoorbeeld bij fouten bij de indexering van WIA-daglonen (december 2023, juni 2024) of bij het onvoldoende rekening houden met zelfstandig inkomen naast een WIA-uitkering (december 2022, juni 2023). In de afgelopen jaren heeft UWV zich vol ingezet om zo snel mogelijk duidelijkheid te geven aan mensen die te lang wachten op een WIA-beoordeling. Dit is nodig omdat het aantal mensen dat te lang moest wachten op de beoordeling vanaf 2020 sterk toenam. Gelijktijdig waren er signalen binnen het UWV dat de kwaliteit van het berekenen en vaststellen van WIA-uitkeringen onder druk stond. UWV heeft tot dusverre niet gerapporteerd over de bij interne steekproeven geconstateerde onjuistheden bij het berekenen en vaststellen van de WIA-uitkeringen. Hiervan werd de impact voor cliënten onvoldoende onderkend. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 4 september jl. betreuren UWV en ik dit ten zeerste.
Hoeveel geld is er de afgelopen vijf jaar uitgegeven aan het project «Werk aan Uitvoering»?
Voor het programma Werk aan Uitvoering is in de periode 2023–2031 € 600 miljoen per jaar beschikbaar met een aanloop van € 200 miljoen in 2022. Een deel van deze middelen is toegekend aan UWV, oplopend vanaf € 23 miljoen in 2023 tot € 35 miljoen in de periode 2025–2029. UWV investeert € 20 miljoen hiervan in ambtelijk vakmanschap. Naast de investering in ambtelijk vakmanschap besteedt UWV middelen aan het versnellen van de digitale agenda.
Hoe komt het dat deze problemen in dat project niet duidelijk naar boven gekomen zijn?
Het programma Werk aan Uitvoering is gericht op het verbeteren van de publieke dienstverlening door beleid en uitvoering menselijker, wendbaarder en toekomstbestendig te maken.
Het programma richt zich niet op de uitvoering van processen bij afzonderlijke publieke dienstverleners. Het constateren van fouten die zijn gemaakt bij de vaststelling van WIA-uitkeringen was geen onderdeel van de opdracht.
Hoewel de huidige problemen niet expliciet aan de orde zijn gekomen, ondersteunen de maatregelen in het programma Werk aan Uitvoering de verbetering van de kwaliteit bij UWV. Een adequate IT ondersteuning is een belangrijke pijler bij de uitvoering van complexe wetten. Ook het vakmanschap van de medewerker is essentieel hierbij. Investeren in vakmanschap en maatwerk vraagt om extra leertijd in de uitvoering. De middelen uit het programma Werk aan Uitvoering voorzien hierin.
Is de accountantsverklaring aan het UWV over 2022 en 2023 op juiste gronden verstrekt?
Het is aan UWV om dit te beoordelen. Ik heb op dit moment geen reden om hieraan te twijfelen.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger op 7 maart 2024 een brief aan de Algemene Rekenkamer schreef als reactie op het rapport menselijke maat met de volgende tekst: «Fouten en nalatigheden in de uitvoering en wettelijke grondslag. De AR constateert dat het onduidelijk is hoe met fouten en nalatigheden van uitvoeringsinstanties omgegaan moet worden. Ook adviseert de AR het redelijkerwijs duidelijk criterium van een wettelijke basis te voorzien. De twee artikelen waar u op wijst – artikel 3 en 4 van de beleidsregel – zien op terugvordering. De afgelopen tijd ben ik bezig geweest om het onderwerp terugvordering een plaats te geven in het conceptwetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid. Daarbij overweeg ik ook een codificatie van het redelijkerwijs duidelijk criterium. Een andere overweging ligt bij enkele keuzes ten aanzien van de exacte invulling en reikwijdte die de bepaling moeten krijgen. Daarnaast bezie ik op welke wijze de gevolgen van fouten en nalatigheden van uitvoeringsinstanties in de terugvordering kunnen worden meegenomen.»?2
Ja.
Kunt u aangeven hoe het staat met het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid, met het «redelijkerwijs duidelijk criterium» en met de gevolgen van fouten en nalatigheden van uitvoeringsinstanties in de terugvordering?
U bent recent geïnformeerd over de voortgang van het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid. In de kern overweeg ik om de factor waar het om gaat, namelijk de rol van het bestuursorgaan bij het ontstaan van (de hoogte) van een terugvordering, een bestendige plek te geven in het wettelijk kader. Daarbij is het redelijkerwijs duidelijk criterium een relevante factor. Hiervoor wordt een toepassing overwogen zoals deze momenteel al geldt bij UWV, wat ook wordt aanbevolen door de AR. In de genoemde brief duid ik dit nader.
Kunt u deze vragen een voor een en minstens een week voor het plenaire debat hierover aan de Kamer doen toekomen?
De antwoorden zijn zo snel mogelijk naar uw Kamer gezonden.
Het artikel ‘Landsadvocaat krijgt waarschuwing voor rol in fraudezaak’ |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Sandra Palmen (NSC) |
|
van Weel |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Landsadvocaat krijgt waarschuwing voor rol in fraudezaak»?1
Ja. Ik heb de uitspraak van de Raad van discipline en de reactie hierop van de landsadvocaat aan uw Kamer gezonden.2
Is bij u bekend of er ooit een landsadvocaat eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld?
Het is mij niet bekend of er eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd aan een landsadvocaat. Uitspraken van de tuchtrechter worden enkel geanonimiseerd gepubliceerd. Schrappingen uitgesproken na 1 januari 2015 en (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke schorsingen uitgesproken na 1 januari 2015 worden wel met naam gepubliceerd. In deze publicaties is de naam van de vorige en huidige landsadvocaat niet terug te vinden.
Is bij u bekend of er eerder een advocaat/notaris van Pels Rijcken tuchtrechtelijk is veroordeeld?
Naar aanleiding van de fraudekwestie waarover uw Kamer bij meerdere gelegenheden is geïnformeerd, zijn twee notarissen en een kandidaat-notaris van Pels Rijcken berispt door de tuchtrechter. Pels Rijcken biedt overigens naar aanleiding van de fraudekwestie sinds 1 juli 2022 geen notariële diensten meer aan. Het is mij niet bekend of er eerder een advocaat van Pels Rijcken een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Uitspraken van de tuchtrechter worden enkel geanonimiseerd gepubliceerd. Schrappingen uitgesproken na 1 januari 2015 en (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke schorsingen uitgesproken na 1 januari 2015 worden wel met naam gepubliceerd. In deze publicaties zijn geen advocaten van Pels Rijcken te vinden. In het landscontract is opgenomen dat Pels Rijcken ervoor zorgt ervoor dat de contactpersoon bij de Staat onverwijld melding ontvangt van omstandigheden die uitvoering van de overeenkomst of de continuïteit van haar bedrijfsvoering in gevaar zouden kunnen brengen of die de Staat zouden kunnen raken. Daartoe behoort ook de oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel als dat van belang is voor de Staat.
Hoe kijkt u naar de integriteit van de landsadvocaat na deze tuchtrechtelijke veroordeling? Vindt u ook dat de landsadvocaat van onbesproken gedrag moet zijn, gelet op zijn positie als voornaamste juridische adviseur van de Staat? Zie ook de eerdere Kamervragen (2022D18362 en 2022Z02611).
De landsadvocaat dient naar eer en geweten te handelen en daarbij de wet na te leven. Ik heb uit deze zaak niet de indruk gekregen dat de landsadvocaat niet naar eer en geweten handelde of bewust een beroepsnorm heeft overtreden. Dat blijkt mijns inziens ook uit het feit dat hem enkel een waarschuwing is opgelegd.
Hoe rijmt u de veroordeling van de landsadvocaat met de kernwaarden van de overheid en de advocatuur (zie artikel 10a Advocatenwet en Gedragsregels)?
Uit de uitspraak volgt dat een beroepsnorm is overtreden. Dit heeft geleid tot de lichtste tuchtrechtelijke maatregel; een waarschuwing.
Ondanks dat het overgrote deel van de klachten is afgewezen, heeft de tuchtrechter geconstateerd dat de landsadvocaat gedurende een periode van ongeveer drie maanden onder het verschoningsrecht vallende e-mails uit het vertrouwelijke advocatendossier had moeten verwijderen. Die periode was de tijd die was gelegen tussen een onherroepelijke uitspraak van een rechter dat de desbetreffende stukken onder het verschoningsrecht vielen (waarover tot dan toe anders was geoordeeld) en het moment dat deze stukken door de wederpartij zelf in een geding werden ingebracht. In de periode daaraan voorafgaand en de periode daarna kon hij dus wel rechtmatig over deze e-mails beschikken. De Raad van discipline concludeert dat een advocaat niet over verschoningsgerechtigde stukken van een andere advocaat mag beschikken wanneer hij er kennis van draagt dat deze onder het verschoningsrecht vallen. De landsadvocaat had dus kort na kennisname van het onherroepelijk worden van de uitspraak dat de stukken onder het verschoningsrecht vielen, deze (alsnog) uit zijn dossier moeten verwijderen en vernietigen. Hiervoor heeft de tuchtrechter de laagst mogelijke maatregel van een waarschuwing opgelegd. De landadvocaat heeft mij overigens bericht dat de e-mails in deze periode in een afgeschermd dossier zaten, niet zijn ingezien door derden, noch zijn gebruikt.
Ik vind het te betreuren dat deze e-mails niet direct uit het dossier zijn verwijderd toen duidelijk werd dat het verschoningsgerechtigde informatie betrof. Dat had wel moeten gebeuren.
In de kabinetsreactie van 2 juni 2023 op het rapport-Silvis staat dat de externe advocatenkantoren aan hoge eisen van deskundigheid, integriteit en vertrouwelijkheid dient te voldoen; voldoet de landsadvocaat volgens u na deze tuchtrechtelijke veroordeling aan deze hoge eisen? Waarom niet, waarom wel?
Ja. De onderhavige zaak heeft geïllustreerd dat de beoordeling of bepaalde stukken onder het verschoningsrecht vallen soms weerbarstig is en ook door diverse rechters en andere juridische professionals verschillend wordt beoordeeld en leidt tot verschillende uitkomsten. Het feit dat er uiteindelijk een rechter een finaal oordeel velt over de status van bepaalde stukken, geeft weliswaar een definitieve juridische status aan die stukken, maar betekent niet dat degenen die daarover voordien een ander oordeel hadden niet naar eer en geweten hebben gehandeld.
Over de wijze van omgang met informatie wanneer dat definitieve rechterlijk oordeel is geveld dat deze onder het verschoningsrecht vallen, is nu duidelijkheid gekomen. Daarnaar moet worden gehandeld. Dat zal als gezegd onderwerp zijn van nader (bestuurlijk) overleg met de landsadvocaat en zijn kantoor.
Zijn er met de landsadvocaat en/of met Pels Rijcken afspraken gemaakt over een integere dienstverlening, (melding van) integriteitsschendingen of andersoortige afspraken die zien op een betamelijke invulling van de dienstverlening? Zo nee, waarom niet en bent u dat van plan? Zo ja, welke afspraken?
In het landscontract is opgenomen dat de advocaten van Pels Rijcken als vertegenwoordiger van de Staat zich steeds rekenschap dienen te geven van de in artikel 10a van de Advocatenwet neergelegde kernwaarden. Deze kernwaarden zijn onafhankelijkheid, partijdigheid, deskundigheid, integriteit en vertrouwelijkheid. Daarnaast is in het landscontract opgenomen dat Pels Rijcken ervoor zorgt ervoor dat de contactpersoon bij de Staat onverwijld melding ontvangt van omstandigheden die uitvoering van de overeenkomst of de continuïteit van haar bedrijfsvoering in gevaar zouden kunnen brengen of die de Staat zouden kunnen raken. Het kantoor heeft de Staat daarom op de hoogte gebracht van de tuchtrechtelijke procedure en de uitkomst hiervan. Daarnaast vindt er regelmatig overleg plaats tussen de verschillende onderdelen van de Staat met de desbetreffende accounthouders bij het kantoor van de landsadvocaat. Daarbij kunnen ook integriteitskwesties worden besproken. Namens de Staat als cliënt wordt er namens mij ook een bestuurlijk overleg gevoerd waar deze zaken aan de orde kunnen komen.3
Waar valt volgens u in de brief van de landsadvocaat van 9 september 2024 enige vorm van reflectie te lezen op zijn tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen? Vindt u dat de landsadvocaat voldoende reflectie toont in deze brief?
Het doel van de brief van 9 september jongstleden was om mij te informeren over de uitspraak. Ik zal de omgang met verschoningsgerechtigde informatie agenderen in het bestuurlijk overleg met de landsadvocaat en het bestuur van zijn kantoor.
Bent u van plan om in overleg te treden met de landsadvocaat over (i) zijn tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, (ii) zijn (gebrek aan) reflectie en (iii) hoe dit in de toekomst voorkomen kan worden?
In de bestuurlijke overleggen die mijn ministerie voert met de landsadvocaat en zijn kantoor – overleggen die structureel worden gevoerd in het kader van de versterking van het opdrachtgeverschap4 – zal ik met de landsadvocaat en het bestuur van zijn kantoor de omgang met verschoningsgerechtigde informatie agenderen.
Gaat het Openbaar Ministerie Pels Rijcken in de toekomst nog inhuren voor de juridische dienstverlening? Zo ja, in welke mate ten opzichte van voorgaande jaren?
Het Openbaar Ministerie heeft mij hierover bericht dat het in de opgelegde maatregel geen aanleiding zien om het kantoor minder in te huren.
Gelet op de eerdere grootschalige fraudezaak door de topman van het kantoor van de landsadvocaat en de nu tuchtrechtelijke veroordeling van de landsadvocaat zelf, hoe kijkt u naar de houdbaarheid van de positie van landsadvocaat en Pels Rijcken als juridische dienstverlener van de Staat? Zie de eerdere moties-Omtzigt (Kamerstuk 35 925 III, nr. 19 en Kamerstuk 35 927, nr. 81), zie ook motie-Van Nispen/Omtzigt (Kamerstuk 29 279, nr. 695).
De in de vraag aangehaalde kwesties zijn van totaal verschillende aard. Naar aanleiding van de fraudezaak hebben mij voorgangers diverse onderzoeken laten doen. De commissie Silvis constateerde eind 2022 dat het kantoor van de landsadvocaat zich er ambitieus toe heeft gezet verbetermaatregelen te nemen (op het vlak van governance, compliance, dataveiligheid en open werkcultuur).
Met betrekking tot de onderhavige kwestie heb ik aangegeven dat ik niet de indruk heb gekregen dat de landadvocaat niet naar eer en geweten handelde of bewust een beroepsnorm heeft overtreden. Dat blijkt naar mijn mening ook uit het feit dat hem enkel een waarschuwing is opgelegd.
Wilt u alle vragen afzonderlijk, met onderbouwing, beantwoorden?
Ja.
Het artikel UT grijpt rigoureus in, mogelijk ruim 500 banen op de tocht |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel UT grijpt rigoureus in, mogelijk ruim 500 banen op de tocht?1
Ja.
Wat vindt u van de reorganisatievoorstellen van de Universiteit Twente? Vindt u deze ontwikkelingen wenselijk?
De door dit kabinet genomen keuzes in de overheidsfinanciën maken dat ook op onderwijs en onderzoek moet worden bezuinigd. Daarnaast daalt het budget ook door de autonome daling van studentenaantallen, met name in het hbo. Dat zal zijn weerslag hebben op en binnen de instellingen. Dit doet uiteraard pijn en als instellingen daar bezorgd om zijn, dan begrijp ik dat goed.
Instellingen hebben bestedingsvrijheid. Zij zijn tevens verantwoordelijk voor het zorgvuldig doorvoeren van bezuinigingen. Hierover verantwoorden zij zich niet richting mij, maar richting de medezeggenschap en het intern toezicht. De Raad van Toezicht heeft bijvoorbeeld een goedkeuringsrecht op de begroting en het instellingsplan. De centrale medezeggenschap (universiteitsraad of medezeggenschapsraad van een hogeschool) heeft een instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting en het instellingsplan. De centrale medezeggenschap heeft hiernaast een adviesrecht op aangelegenheden die het voortbestaan en de goede gang van zaken binnen de universiteit betreffen, op de begroting en op het algemeen personeelsbeleid. Ik heb er op basis van deze interne waarborgen vertrouwen in dat binnen de instellingen reorganisaties op zorgvuldige wijze worden vormgeven.
Specifiek: hoe kijkt u naar het voornemen van de Universiteit Twente om een minimumaantal studenten per vak te hanteren en het voornemen om te stoppen met het ontwikkelen van nieuwe opleidingen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook kleine opleidingen behouden zullen worden?
Universiteiten en hogescholen ontvangen een lumpsumbedrag vanuit het Ministerie van OCW, waarmee zij hun onderwijs en onderzoek financieren. Hoe de onderwijsinstellingen het onderwijs en onderzoek op hun instelling precies vormgeven, valt onder de autonomie van de instellingen. Het is in ieder geval belangrijk dat het onderwijs en onderzoek zo goed mogelijk aansluit op de behoeften van de arbeidsmarkt, maatschappij en wetenschap en dat de publieke middelen hiertoe zo efficiënt mogelijk worden ingezet. De onderwijsinstellingen dragen hiervoor dus in gezamenlijkheid ook een landelijke verantwoordelijkheid. Reguliere reflectie en afstemming tussen de onderwijsinstellingen, in dialoog met maatschappelijke partners, is daarvoor belangrijk. Gezien de bezuinigingen en de verwachte verdere daling van de studenten, zal dit belang nog verder toenemen.
Indien vernieuwing van het onderwijsaanbod nodig is, bijvoorbeeld omdat een vakgebied verandert, hoeft dit niet per se via nieuwe opleidingen vorm te krijgen. Sterker nog, ik vind dat instellingen altijd eerst dienen te kijken of vernieuwing via het bestaande aanbod kan plaatsvinden. Als de studentenaantallen in de ogen van een instelling per opleiding te klein worden, dan is het ook aan de instelling zelf om te bezien hoe de opleidingen doelmatiger kunnen worden georganiseerd, bijvoorbeeld door opleidingen samen te voegen of door samen te werken met andere onderwijsinstellingen. Niet in alle gevallen is het een probleem als een kleine opleiding ophoudt te bestaan, bijvoorbeeld als de maatschappelijke relevantie dermate klein is geworden dat de kosten daar niet meer tegenop wegen. Indien het echter gaat om een kleine opleiding met een grote maatschappelijke relevantie, dan is behoud ervan belangrijk. Ik zie het dan als de landelijke verantwoordelijkheid van de onderwijsinstellingen gezamenlijk om te bezien hoe zij ervoor kunnen zorgen dat het onderwijs in het betreffende vakgebied behouden blijft.
Ik vertrouw erop dat universiteiten, met bovenstaande in acht genomen, goede keuzes maken ten aanzien van hun onderwijsaanbod en dat zij dit in overleg met de andere universiteiten doen. De continuering van de sectorplannen voor het wetenschappelijk onderzoek en onderwijs waarvoor ik heb gekozen, zal hieraan bijdragen. Tot slot is het relevant om te noemen dat ik wil toewerken naar een stabiele bekostiging, zodat ook bij een daling van de studentaantallen een goed opleidingsaanbod op peil blijft.
Kunt u aangeven wat het effect zal zijn van de bezuiniging van de Universiteit Twente voor hun verschillende onderzoeksgebieden, concreet het onderzoek dat de UT doet naar veilig drinkwater en medische technologie?2
De Universiteit Twente beslist zelf welke inhoudelijke keuzes zij neemt om invulling te geven aan de bezuiniging op hun rijksbijdrage. Wel kan ik melden dat er niet bezuinigd wordt op de sectorplannen voor wetenschappelijk onderzoek en onderwijs. De bijdrage daaruit voor onderzoek naar de watercyclus en biomedische technologie aan de Universiteit Twente blijft in stand.
Welke mogelijkheden ziet u om de positie van Universiteit Twente en andere instellingen in de regio te bestendigen, onder andere bij de vormgeving van de wetgeving op het gebied van internationale studenten?
Er zijn meerdere ontwikkelingen die de positie van de onderwijsinstellingen in de regio bestendigen. De WHW schrijft voor dat het hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs in beginsel in het Nederlands wordt aangeboden. Dit is de norm waar de wet op aanstuurt.
Tegelijk voorziet het wetsvoorstel Internationalisering in Balans in een doelmatigheidstoets voor anderstalig onderwijs. Hiermee kunnen instellingen toestemming krijgen om af te wijken van de norm, mits zij voldoen aan specifieke criteria. Specifieke criteria kunnen bijvoorbeeld regionale omstandigheden of de stand van de arbeidsmarkt zijn. Voor instellingen in grensregio's, zoals de Universiteit Twente, of regio's die economisch achterblijven kan deze toets ruimte bieden. Indien een instelling kan aantonen dat anderstalig onderwijs bijdraagt aan de regionale ontwikkeling, bijvoorbeeld door het bevorderen van grensoverschrijdende samenwerking in grensregio’s of het opvangen van (eu)regionale arbeidsmarktbehoeften, kan zij zich beroepen op het regio-criterium binnen de toets. Het is voor een instelling eveneens een mogelijkheid om zich voor verschillende opleidingen te beroepen op het arbeidsmarktcriterium. Dit criterium is gericht op opleidingen die inspelen op beroepsgroepen met grote arbeidsmarkttekorten, zoals opleidingen in techniek en ICT die ook Universiteit Twente aanbiedt. Dit betekent niet dat alle techniekopleidingen automatisch in een andere taal aangeboden mogen worden.
Verder nemen, mits de ingediende plannen worden goedgekeurd, de Universiteit Twente, Saxion en het ROC van Twente deel aan het nationaal versterkingsplan Microchiptalent (Beethoven). Zij zetten gezamenlijk en als individuele instellingen in op de versterking van de supply chain en de technologische ontwikkeling in deze sector. Deze activiteiten, die in samenwerking met het regionale bedrijfsleven worden ondernomen, bestendigen de positie in de regio en worden door de middelen die aan het nationaal versterkingsplan van Microchiptalent verbonden zijn, ondersteund.
Welk effect verwacht u dat de langstudeerboete zal hebben op de Twentse Student Union? Wat zal het effect zijn op aanbod van sport en cultuur voor studenten op de UT als er geen studenten zijn die zich hiervoor inzetten?
Zoals het kabinet heeft aangegeven in het Regeerprogramma werken we de langstudeermaatregel uit in overleg met universiteiten, hogescholen en studenten. We kijken daarbij in brede zin naar de uitvoerbaarheid en naar manieren voor instellingen en studenten om langstuderen tegen te gaan. Ik kan op dit moment nog niet aangeven wat de concrete effecten van de langstudeermaatregel zijn.
Bent u bereid om gesprekken op te starten met TwenteBoard en uw collega van Economische zaken om te inventariseren wat de gevolgen zullen zijn van deze reorganisatie voor de economie, banen en bedrijvigheid in de regio?
Op dit moment vinden er gesprekken met de regio Twente plaats in het kader van het traject Elke Regio Telt!. Tijdens deze gesprekken, waar ook TwenteBoard en EZ bij zijn betrokken, worden de krachten en uitdagingen van de regio besproken. Daarnaast vinden er gesprekken plaats in het kader van het nationaal versterkingsplan Microchiptalent, waar TwenteBoard en EZ eveneens deel van uitmaken.
Kunt u aangeven op welke andere onderwijsinstellingen een dergelijke crisisorganisatie is ingericht om bezuinigingen door te voeren?
Instellingen hebben bestedingsvrijheid. Zij zijn tevens verantwoordelijk voor het zorgvuldig doorvoeren van bezuinigingen. Hierover verantwoorden zij zich niet richting mij, maar richting de medezeggenschap en het intern toezicht. Ik monitor dit niet en heb geen zicht op eventuele crisisorganisaties of formele organisatiewijzigingen binnen instellingen.
Kunt u aangeven op welke andere onderwijsinstellingen in het vervolgonderwijs op dit moment sprake is van een formele organisatiewijzigingen of waar dat ophanden is?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Gedoe rond vergadering van pro-Palestinastudenten: zij voelen zich bespied, wat was er aan de hand?’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Wat is uw oordeel over de melding dat beveiligers van de Radboud Universiteit, mogelijk langdurig, een vergadering van pro-Palestinastudenten hebben afgeluisterd?1
Universiteiten en hogescholen hebben de maatschappelijke opdracht tot het geven van onderwijs en het doen van onderzoek. Om dit primaire proces in goede banen te leiden op de campus stellen zij huisregels op en treffen zij beveiligingsmaatregelen om zo voor iedereen een prettige en veilige leer- en werkomgeving te creëren. De verantwoordelijkheidsverdeling voor veiligheid in het hoger onderwijsstelsel is dus decentraal ingericht. De universiteiten en hogescholen zijn zelf verantwoordelijk voor de inrichting en werking van hun veiligheidsbeleid, besturen van instellingen spannen zich hier dagelijks voor in. Zij worden hierbij soms voor moeilijke dilemma’s geplaatst, die zij zorgvuldig moeten afwegen. Waar nodig maken zij afspraken maken met de lokale driehoek. Als Minister heb ik geen kennis van alle situaties op het gebied van veiligheid die zich op de instellingen voordoen. Ik zie de melding in dit bericht dan ook als een kwestie tussen de melders en de Radboud Universiteit. Hieruit volgt dat ik voor mijzelf geen rol weggelegd zie om over de inhoud van deze melding een oordeel uit te spreken. Wel voer ik op landelijk niveau het gesprek met diverse groepen studenten over hun ervaringen rond de protesten en dat doe ik ook met de studentenvakbonden over de ervaringen van hun achterban.
Is het volgens u gepast voor universiteiten om beveiligers preventief in te zetten bij bijeenkomsten van studenten, en zo ja, onder welke omstandigheden?
Instellingen faciliteren studenten bij het organiseren van bijeenkomsten. De in het antwoord op vraag 1 genoemde huisregels, beveiligingsmaatregelen en de afwegingen die besturen daarover maken hebben ook hierop betrekking. Het is goed dat studenten en docenten zich betrokken voelen bij wat er in de wereld speelt en wat er op hun campus gebeurt, en dat mogen ze ook uiten. Helaas zijn instellingen het afgelopen jaar ook geconfronteerd met geweld, intimidaties en vernieling. Deze zijn onacceptabel. Universiteiten zijn geen plek voor haatzaaien, opruiing en aanzetten tot geweld. Er is ruimte om scherpe gesprekken te voeren, maar deze dienen zich te bewegen binnen de grenzen van de wet, de academische standaarden en de huisregels en gedragscodes van de instelling. De veiligheid van iedereen binnen de gemeenschap mag niet in het geding komen. Het is aan instellingen om hun veiligheidsbeleid hierop te richten; zij kunnen zelf de beste inschatting maken wat hiervoor nodig is. Heldere communicatie vooraf over wat wel en niet is toegestaan helpt daarbij.
Wat vindt u van de bewering van de studentenvakbond AKKU en de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) dat de aanwezigheid van beveiligers bij dergelijke bijeenkomsten een vorm van intimidatie is en een ernstige inbreuk vormt op de academische vrijheid van studenten?
Academische vrijheid, vrijheid van meningsuiting en het demonstratierecht vormen een groot goed, waar de besturen van universiteiten en hogescholen zich hard voor maken. De hogescholen en universiteiten zijn bij uitstek plekken waar je het hartstochtelijk met elkaar oneens mag zijn en kunt botsen met woorden en argumenten, maar wel met respect voor elkaar. De insteek van besturen van instellingen is dan ook niet dergelijke bijeenkomsten te beperken, maar wel om te kijken hoe een podium geboden kan worden om open uitwisseling van standpunten te faciliteren, ook als er risico's zijn. Dit gaat hand in hand met de zorg die instellingen dragen voor de veiligheid van al hun medewerkers en studenten en de zorg voor de faciliteiten die nodig zijn voor onderwijs en onderzoek. Tijdige afstemming en heldere communicatie tussen instelling en organisatoren helpt daarbij. Indien instellingen daartoe aanleiding zien nemen zij extra maatregelen voor het ordelijk verloop op de campus, ook op het gebied van beveiliging. De vrijheid van de ene groep om te protesteren mag niet ten koste gaan van de vrijheid en/of veiligheid van andere groepen of individuen. Ik ben ervan overtuigd dat instellingen hierbij maatwerk toepassen om zoveel mogelijk het open karakter van de instellingen te behouden. Studenten kunnen in gesprek gaan met de instelling over het gevoerde beleid of hierover een klacht indienen zij daartoe aanleiding zien.
Hoe ziet u de rol van beveiliging bij universitaire bijeenkomsten? Moet de rol van beveiliging beperkt blijven tot het waarborgen van de veiligheid, of mogen ze ook optreden op een manier dat de academische vrijheid van studenten beperkt?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen worden er genomen door het ministerie om de academische vrijheid en het recht op vrije meningsuiting binnen de Nederlandse hoger onderwijsinstellingen te beschermen?
De academische vrijheid is geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), specifiek in artikel 1.6.: «aan de instellingen voor hoger onderwijs en aan de academische ziekenhuizen wordt de academische vrijheid in acht genomen». De colleges van bestuur van de instellingen zijn verantwoordelijk voor het borgen van de onafhankelijkheid van de wetenschap en de academische vrijheid. Het bestuur van de universiteit staat onder toezicht van een onafhankelijke raad van toezicht. De kwaliteit van het onderzoek en het onderwijs wordt op basis van artikel 1.18 van de WHW door onafhankelijke deskundigen beoordeeld. Daarnaast staan in de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit normen voor onderzoekers en zorgplichten voor instellingen.
Hoe kan de communicatie tussen universiteiten en studenten over veiligheidsmaatregelen worden verbeterd om misverstanden en bezorgdheden over mogelijke intimidatie te voorkomen?
Voor het ordelijk verloop van het primaire proces van onderwijs en onderzoek kunnen instellingen huisregels en ordemaatregelen opstellen en met de academische gemeenschap in gesprek gaan over de werking ervan. Een belangrijk orgaan voor het gesprek hierover is de medezeggenschap. Het is van belang dat wanneer sprake is van besluitvorming van het college van bestuur over veiligheid, de medezeggenschap haar rol kan vervullen. De medezeggenschap heeft wettelijke advies- en instemmingsrechten en kan daarbij ook desgevraagd en uit eigen beweging over alle aangelegenheden die de instelling betreffen voorstellen doen en standpunten kenbaar maken.
Om het gesprek over veiligheid in de instelling te bevorderen hebben universiteiten en hogescholen in samenwerking met de studentvakbonden SOM, LSVB, LOF en ISO, de e-learning Medezeggenschap & Integrale Veiligheid ontwikkeld.2 Met behulp van deze training kunnen studenten en medewerkers in de medezeggenschapsraad in- en tegenspraak bieden op de huisregels, de veiligheidsmaatregelen en het gevoerde veiligheidsbeleid op zowel faculteits- als instellingsniveau.
Meerdere bronnen vermelden dat er profielschetsen, inclusief foto’s van demonstranten, worden gedeeld onder beveiligers in dienst van de universiteit, bent u bereid om in gesprek te gaan met de universiteit om dit op te helderen?
De eindverantwoordelijkheid voor het veiligheidsbeleid van universiteiten en hogescholen ligt bij het college van bestuur dat aanspreekbaar is door de medezeggenschapsraden en de raad van toezicht. Ook bestaat de mogelijkheid om een klacht in te dienen over het handelen van de instelling. Dat kan zowel bij de instellingen zelf, als bij de inspectie van het onderwijs en in geval van privacyschendingen bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Universiteiten zijn gehouden aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), ook waar het gaat om het delen van risico-informatie met persoonsgegevens.
Hoe beoordeelt u het preventief inzetten van externe en dure krachten door de universiteit, terwijl het coalitieakkoord/de regeringsplannen spreken van een herschikking van gelden voor het hoger onderwijs?
Instellingen staan voor de opgave om een veilige leer- en werkomgeving te bieden waarin het primaire proces van onderwijs en onderzoek kan plaatsvinden. Hierbij is openheid een kernwaarde van het onderwijs. Instellingen staan voor de uitdaging deze openheid te beschermen. Het is de taak van besturen hoe zij dit precies vormgeven op een manier die bij de context en de maatschappelijke opdracht van de instelling past en waarbij aandacht is voor de kosten en baten van het veiligheidsbeleid.
Acht u het gepast dat universiteiten beveiligers in burgerkleding inzetten, zonder dat dit vooraf bekend is bij de aanwezige studenten en docenten? Zo ja, onder welke omstandigheden zou dit volgens u gerechtvaardigd zijn?
Als Minister heb ik geen kennis van alle situaties op het gebied van veiligheid die zich op een universiteit voordoen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de colleges van bestuur en het is aan hen om hierop te handelen. Wanneer studenten en medewerkers van mening zijn dat het gevoerde veiligheidsbeleid van de instelling bijdraagt aan een gevoel van wantrouwen en onveiligheid acht ik het van groot belang dat zij hierover in gesprek gaan met de instelling, bijvoorbeeld via de medezeggenschap, of hierover een klacht indienen.
Heeft u kennis van vergelijkbare incidenten op andere universiteiten in Nederland, en zo ja, hoe zijn deze gevallen behandeld? Kunt u reageren op de vergelijkbare gebeurtenissen bij Leiden Universiteit?2
Zie antwoord vraag 9.
Hoe beoordeelt u de bewering van studenten en medewerkers van de Universiteit Leiden dat de inzet van beveiliging in burgerkleding bijdraagt aan een gevoel van wantrouwen en onveiligheid binnen de academische gemeenschap?
Zie antwoord vraag 9.
Wordt het beleid van de Universiteit Leiden, waarbij beveiligers in burgerkleding worden ingezet zonder voorafgaande communicatie, ook toegepast op andere onderwijsinstellingen in Nederland? Zo ja, welke instellingen hanteren dit beleid en onder welke voorwaarden?
De eindverantwoordelijkheid voor het veiligheidsbeleid van universiteiten en hogescholen ligt bij het college van bestuur dat aanspreekbaar is door de medezeggenschapsraden en de raad van toezicht. Als stelselverantwoordelijk Minister heb ik geen bemoeienis met de instellingsspecifieke afwegingen die instellingen maken bij het ontwikkelen en uitvoeren van hun veiligheidsbeleid en de gesprekken die zij met hun gemeenschap voeren over de voorwaarden.
Welke maatregelen kunnen en zullen er genomen worden om te waarborgen dat de veiligheid op universiteiten gehandhaafd blijft zonder dat dit ten koste gaat van de academische vrijheid en het recht op protest?
Voor het ordelijk verloop van alle activiteiten op de campus kunnen instellingen huisregels en ordemaatregelen opstellen, in dialoog met de eigen gemeenschap. Voor de omgang met protesten hebben de universiteiten en hogescholen een gezamenlijke richtlijn ontwikkeld, die de instellingen en de lokale driehoek een eenduidig fundament geeft voor hun handelen.4 Deze richtlijn is bedoeld om zowel legitieme protesten mogelijk te maken en tegelijk te voorkomen dat die uit de hand lopen. De toepassing van de richtlijn is afhankelijk van de specifieke situatie van het protest.
Het bericht 'Onderzoek: Hoe Nederland zijn vaccinkennis grotendeels ontmantelde. ‘Je gaat toch ook de brandweer niet verkopen?’' |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Klopt het dat er 20 miljoen pokkenvaccins zijn? Zo nee, hoeveel zijn het er?1
Ja, er zijn ongeveer 20 miljoen eerste generatie pokkenvaccins. Nederland heeft daarmee voldoende pokkenvaccins op voorraad om de Nederlandse bevolking te vaccineren. Dit zijn grotendeels vaccins die begin deze eeuw zijn geproduceerd. Het eerste generatie pokkenvaccin is een «klassiek pokkenvaccin» dat tot 1974 in het Rijksvaccinatieprogramma is gebruikt tegen pokken. Het vaccin moet worden toegediend via de complexe methode van herhaald prikken met een gevorkte naald. Het eerste generatie pokkenvaccin is een levend verzwakt virusvaccin. Het bevat dus een virus, het vaccinia-virus, dat nog infecties kan veroorzaken: het simuleert pokkenziekte. Daardoor treden veel, soms zeer ernstige, bijwerkingen op. Bovendien kan dit vaccin niet worden toegediend aan, onder meer, personen met afweerstoornissen, chronische huidaandoeningen, die zwanger zijn en kinderen onder 1 jaar.
Wat is de uiterste houdbaarheidsdatum? Kunt u de bijsluiter aan de Kamer toezenden?
De uiterste houdbaarheidsdatum van deze vaccins, die in poedervorm bij minstens min 30 graden Celsius worden bewaard, wordt op basis van periodiek hertesten van de werkzaamheid verlengd zolang de vaccins aan de eisen voldoen. Bijgaand vindt u de bijsluiter.
Is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) op de hoogte van de eigen voorraden?
Ja.
Kunt u deze vragen binnen 8 dagen beantwoorden?
Ja.
Humanitaire consequenties detentie reddingsschip van Artsen zonder Grenzen Geo Barents door Italië |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
van Weel , Caspar Veldkamp (NSC), Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Italy steps up clampdown on boats rescuing migrants in Mediterranean Sea' in de Financial Times?1
Ja.
Bent u ook bekend met de signalen dat de Libische Kustwacht zich bedient van intimidatie, bedreigingen van humanitaire werkers op «Search and rescue-schepen» (SAR-schepen), inclusief het gebruik van vuurwapens?
Uit het genoemde artikel valt niet op te maken dat de Libische kustwacht zich bediend heeft van intimidatie of bedreigingen richting bemanning van schepen die opsporings- en reddingsoperaties op zee uitvoeren. Het kabinet is wel bekend met eerdere publicaties in onder andere The Guardianwaarin de Libische kustwacht door humanitaire werkers beschuldigd werd van intimidatie.
Beschouwt u de Libische Kustwacht als een betrouwbare partner van de EU voor SAR en de strijd tegen mensensmokkel in het licht bovenstaande signalen, evenals van de bewijzen van o.a. het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten over medeplichtigheid aan ernstige schendingen van de mensenrechten, mogelijk misdaden tegen de menselijkheid en samenzwering met mensensmokkelaars?
Het kabinet is bekend met de bevindingen van de Fact Finding Mission van het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten. De EU verleent verschillende vormen van steun aan actoren in Libië. Zo draagt de EU onder andere bij aan het trainen en versterken van de opsporings- en reddingscapaciteit van de Libische kustwacht. Deze steun vindt primair plaats in het kader van het EU-programma Support to Integrated Border and Migration Management in Libya (SIBMMIL), gefinancierd uit het EU Emergency Trust Fund for Africa (EUTF) met ca. EUR 57 miljoen sinds 2017. De EU heeft met deze financiering onder andere medewerkers van de kustwacht getraind op navigatie en respect voor mensenrechten. Ook heeft de EU voertuigen en materieel geleverd. Er wordt geen directe financiële bijdrage aan de Kustwacht gegeven. De samenwerking met de Libische autoriteiten heeft tot doel om bij te dragen aan het behartigen van Europese en Nederlandse doelstellingen in Libië en biedt tevens ruimte om de autoriteiten aan te spreken op vermeende misstanden, zoals de genoemde aantijgingen in het rapport van de VN Fact Finding Mission. De steun is daarnaast onderdeel van de bredere Europese inzet in Libië en op de Centraal Mediterrane Route op migratie. Daaronder valt ook de aanpak van grondoorzaken, versterken van bescherming van migranten inclusief humanitaire evacuaties, vrijwillige terugkeer, het versterken van legale migratie en mobiliteit en het verbeteren van de mensenrechtensituatie voor migranten. Het kabinet acht deze steun relevant en waardevol. Met steun in conflictregio’s gaan risico’s gepaard en het blijft een prioriteit van dit kabinet om dergelijke risico’s te beperken en te voorkomen dat op deze manier onbedoeld bijgedragen wordt aan mensenrechtenschendingen. Eerdere berichten, waaronder de rapportage van de Fact Finding Mission, waren voor Nederland aanleiding om binnen de EU aan te dringen op verbeterde monitoring waarop de Commissie stappen ondernomen heeft. Het kabinet blijft de ontwikkelingen nauwgezet volgen.
Wat is uw opvatting over de houding van de Italiaanse regering, die de detentie van de Geo Barents onder andere baseert op de stelling dat het schip een gevaarlijke situatie creëerde door de instructies van de Libische Kustwacht niet op te volgen, hetgeen volgens Artsen zonder Grenzen zou hebben betekend dat mensen die in het water waren gesprongen en/of geduwd dan aan hun lot overgelaten zouden worden en mogelijk zouden zijn verdronken?
Het gaat hier om een afweging van de Italiaanse autoriteiten op basis van Italiaanse wet- en regelgeving. Dit is in de eerste plaats een binnenlandse aangelegenheid en een juridisch oordeel hierover is voorbehouden aan een rechter. Het is aan de Europese Commissie om te toetsen of de wijze waarop deze wordt toegepast in lijn is met Europese wet- en regelgeving. In algemene zin stelt het kabinet zich op het standpunt dat Staten zich aan internationaalrechtelijke verplichtingen dienen te houden.
Erkent u dat de organisatie op basis van humanitaire principes en maritiem recht geen andere keuze had dan mensen die zich in een levensgevaarlijke situatie bevinden te redden?
Het internationaal recht schrijft voor dat staten en daarmee kapiteins van een schip varend onder een vlag van een staat onmiddellijk hulp dienen te verlenen aan mensen in nood op zee. Voorts bepalen de relevante verdragen dat de staat in wiens opsporings- en reddingsgebied (Search and Rescue, SAR-zone) een drenkeling wordt gered de primaire verantwoordelijkheid heeft t.a.v. de coördinatie en samenwerking bij het vinden van een veilige haven na ontscheping.2 Een schip dat een reddingsoperatie uitvoert, dient instructies van de verantwoordelijke Staat op te volgen.
Bent u bekend met de klachten die Artsen zonder Grenzen en andere organisaties hebben ingediend bij de Europese Commissie over de vraag of de Italiaanse wetgeving inzake reddingsactiviteiten op de Middellandse Zee wel of niet in overeenstemming zijn met het internationaal en Europees maritiem recht?
Ja.
Welke termijn staat er formeel voor het behandelen van dergelijke klachten? Kunt u bevestigen dat deze klachten nog niet zijn behandeld door de Commissie? Indien dat het geval is, bent u bereid er bij de Commissie op aan te dringen dat deze klacht met gezwinde spoed wordt behandeld?
De vijf organisaties, één daarvan is Artsen zonder Grenzen, hebben de klacht op 13 juli 2023 ingediend bij de Europese Commissie. Na indiening staat er in beginsel 12 maanden voor de beoordeling van een klacht door de Commissie. Als het vraagstuk dermate gecompliceerd is of de Commissie heeft meer informatie nodig om de klacht te kunnen beoordelen, kan het langer dan 12 maanden duren. Na navraag geeft de Commissie aan dat ze de klacht nog in behandeling heeft. Het kabinet wenst de uitkomst van de beoordeling af te wachten.
Kunt u een overzicht geven van het aantal dodelijke slachtoffers en vermisten op de Middellandse Zee in de afgelopen jaren? Is de constatering juist dat de Centraal-Mediterrane route van Noord-Afrika naar Italië de meest dodelijke migratieroute ter wereld is?
De internationale organisatie voor migratie (IOM) schat dat er sinds 2014 30.396 personen vermist worden ofwel overleden zijn op de Middellandse Zee die Europa probeerden te bereiken. De schattingen laten zien dat de Centraal-Mediterrane route inderdaad de meest dodelijke route is.
Kunt u een overzicht geven van welke SAR-activiteiten er momenteel plaatsvinden op de Middellandse Zee door non-gouvernementele organisaties (ngo's) en hoeveel mensenlevens zij de afgelopen jaren hebben gered?
Het EU-grondrechtenagentschap geeft in een publicatie van juni dit jaar aan dat er eind mei jl. zeventien NGO-schepen actief waren op de Middellandse Zee die SAR-activiteiten zouden uitvoeren.3 Het is bij het kabinet niet bekend hoeveel personen deze schepen in de afgelopen jaren gered hebben.
Welke ngo's worden momenteel getroffen door de Italiaanse wetgeving op gebied van SAR?
De Italiaanse wet- en regelgeving is van toepassing op alle NGO-schepen die SAR-activiteiten uitvoeren in de zones waarvoor Italië verantwoordelijk is en personen in Italiaanse havens ontschepen.
Bent u het eens met de opvatting van de speciale rapporteur voor Mensenrechtenverdedigers van de VN, die in een recente publicatie over Italië grote zorgen uitte over het patroon van detentie van SAR-schepen dat «levens kost op de Middellandse Zee»?
Het kabinet stelt zich op het standpunt dat staten zich aan internationaalrechtelijke verplichtingen dienen te houden. Een oordeel hierover is voorbehouden aan een rechter en aan de Europese Commissie als hoedster van de EU-verdragen.
Wat zijn volgens u de humanitaire consequenties van het aan banden leggen van deze SAR-ngo's op dit moment?
NGO’s, die SAR-activiteiten uitvoeren, moeten dit kunnen doen binnen de kaders van vigerende wet- en regelgeving.
Klopt het dat er als gevolg van deze stappen sprake is van een ernstige reductie van SAR-capaciteit op de Middellandse Zee?
Zoals in het antwoord op vraag 5 reeds aangegeven, is op grond van internationale verdragen iedere Staat verantwoordelijk voor het coördineren van opsporings- en reddingsoperaties in wiens SAR-zone een drenkeling wordt gered. Staten zijn op grond hiervan ook verplicht om, indien zij daartoe in staat zijn, individueel of in samenwerking met andere Staten, deel te nemen aan de ontwikkeling van opsporings- en reddingsdiensten om ervoor te zorgen dat hulp wordt verleend aan elke persoon die op zee in nood verkeert. In Nederland wordt deze verplichting, zoals in veel andere Staten, uitgevoerd door de Kustwacht. Kustwachtdiensten voeren momenteel een groot deel van het totale aantal opsporings- en reddingsoperaties uit op de Middellandse Zee. Het Europees Grens- en Kustwachtagentschap Frontex ondersteunt lidstaten hierbij. De nationale kustwachtdiensten spelen daarmee een cruciale rol in het voorkomen van het verlies van levens op de Middellandse Zee. Er zijn bij het kabinet geen cijfers bekend over de reductie of toename van de overheidscapaciteit op het gebied van SAR. Ook zijn er geen signalen bekend dat de kustwachtdiensten van lidstaten niet op orde zouden zijn.
Kunt u een overzicht geven van de SAR-activiteiten van de EU en haar lidstaten in de afgelopen tien jaar? Is hier sprake van reductie of toename van overheidscapaciteit op gebied van SAR? Zo ja, wat zijn volgens u de humanitaire consequenties van deze reductie en hoe verhoudt zich dit tot de verantwoordelijkheid en plichten die lidstaten en de EU zelf hebben volgens internationaal en Europees maritiem recht?
Zie antwoord vraag 13.
Wat zouden de humanitaire consequenties zijn als er uiteindelijk geen SAR-capaciteit van ngo's meer zou overblijven door de Italiaanse opstelling op de Centraal Mediterrane route? Hebben de Italiaanse regering en/of de EU plannen om de verantwoordelijkheid voor SAR in dat geval zelf op zich te nemen en SAR-capaciteit op te voeren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet merkt op dat de Italiaanse kustwacht over ruime SAR-capaciteit beschikt en deze ook doorlopend inzet, zie bijvoorbeeld de vele ontschepingen op het eiland Lampedusa. Dit zal naar verwachting niet wijzigen, gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen van Italië op dit vlak. Deze verplichtingen zijn reeds hierboven toegelicht.
Welke stappen zouden Nederland en de EU kunnen nemen om de SAR-capaciteit op de Middellandse Zee, in overeenstemming met humanitaire principes en internationaal en Europees maritiem recht, zodanig op te voeren dat het er een einde wordt gemaakt aan het grote aantal verdrinkingen en verdwijningen? Bent u bereid om in EU verband aan te dringen op dergelijke stappen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet waardeert de inzet van ngo’s om mensen in nood op zee te redden. Tegelijkertijd dienen de activiteiten van private schepen, die in SAR-zones stelselmatig drenkelingen aan boord nemen, niet bij te dragen aan het in stand houden van criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten. Het kabinet zet in op duidelijke kaders om te komen tot goede afspraken tussen alle betrokken partijen om tot een normalisatie van de ontschepingspraktijk op de Middellandse Zee te komen, inclusief de opbouw van goed werkende kustwachten met voldoende capaciteit en voldoende surveillance capaciteit voor Frontex. Ook dient daarbij altijd het non-refoulement beginsel in acht te worden genomen. Deze afspraken moeten bijdragen aan een voorspelbaar en verantwoordelijk mechanisme voor personen die tijdens een SAR-operatie zijn gered. Hier ligt wat het kabinet betreft een gedeelde verantwoordelijkheid voor alle landen in het Middellandse Zeegebied; het is niet vanzelfsprekend dat SAR-operaties van (commerciële) schepen altijd uitmonden in ontscheping in de EU. Dit geldt temeer omdat verreweg de meeste van deze SAR-operaties plaatsvinden in de SAR-zones van Noord-Afrikaanse landen, soms op slechts geringe afstand van de kust. Het kabinet wijst ten slotte op de politieke richtsnoeren voor de volgende Europese Commissie van Commissievoorzitter Von der Leyen en de inzet voor meer coördinatie van SAR-operaties in de EU, inclusief samenwerking met derde landen en meer capaciteit voor Frontex.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
De vragen zijn zoveel mogelijk afzonderlijk van elkaar beantwoord.
Het bericht 'Supermarkt “rommelt” wéér met statiegeld, winkel ontkent’ |
|
Bart van Kent |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Supermarkt «rommelt» wéér met statiegeld, winkel ontkent» van Omroep West, uitgebracht op 4 september 2024?1
De essentie van de statiegeldregeling is erop gericht dat zo veel mogelijk plastic flessen en blikjes worden ingeleverd om te voorkomen dat deze in het milieu komen. Daartoe moet het verpakkende bedrijfsleven voldoen aan een wettelijke inzameldoelstelling van 90%. Deze doelstelling kan alleen worden behaald als het consumenten gemakkelijk en aantrekkelijk wordt gemaakt om hun flessen en blikjes weer in te leveren. Het opwerpen van drempels voor burgers om hun verpakking in te leveren, zoals het enkel terugbetalen van het statiegeld op bepaalde tijdstippen, kan negatieve gevolgen hebben voor de inleverbereidheid.
In de wet staat dat bij inname van de plastic flessen en blikjes het statiegeld wordt terugbetaald.2 Als dit soort maatregelen het onmogelijk zou maken om statiegeld terug te krijgen zonder een aankoop te doen, is dat in strijd met de wet. Indien maatregelen het moeilijker maken om je statiegeld terug te krijgen, is het afhankelijk van de specifieke situatie of dit strijdig is met de wet. Het is in specifieke situaties aan de onafhankelijk toezichthouder, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), en uiteindelijk de rechter om te bepalen of de wet wordt overtreden.
Hoe vaak komt het voor dat personen afval waar statiegeld op zit inleveren, maar geen contant geld terug kunnen krijgen?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat beschikt niet over dergelijke gegevens. Van enkele supermarktfilialen is bekend dat er voorwaarden worden gesteld aan het terugbetalen van statiegeld. De ILT heeft dit ook geconstateerd. Verder zijn er inleverpunten op plekken zoals stations, pretparken en scholen, waar niet contant wordt uitbetaald maar door middel van een betaalverzoek (zoals Tikkie).
Deelt u de de mening dat mensen altijd contant geld moeten kunnen krijgen, wanneer zij statiegeld terugkrijgen? Zo ja, wat gaat u doen om dit te garanderen en dit soort malafide praktijken te voorkomen?
De regelgeving stelt dat bij inlevering van de plastic flessen en blikjes het statiegeld moet worden terugbetaald. De regelgeving schrijft niet voor dat dit uitsluitend door contante terugbetaling kan. De wettelijke inzameldoelstelling van 90% waar producenten aan moeten voldoen, vereist dat het consumenten gemakkelijk en aantrekkelijk wordt gemaakt om hun flessen en blikjes ook weer in te leveren. Omdat de inzameldoelstelling niet wordt behaald, heeft de ILT de producentenorganisatie Verpact onder andere gelast onderzoek te doen naar verschillende mogelijkheden om consumenten te bewegen hun statiegeldflessen en blikjes in te leveren. Eén van de lasten betreft het onderzoeken van de relatie tussen de inleverbereidheid en de terugbetalingsmethode: giraal, contant, digitaal (bijvoorbeeld Tikkie).3 Verpact heeft tot 1 november 2024 om dit onderzoek uit te voeren. De uitkomsten van dit onderzoek zal ik bekijken samen met de resultaten van de evaluatie van de statiegeldregeling die ik eind 2024 naar de Kamer verstuur, om een integrale afweging te maken wat de beste vervolgstappen zijn voor eventuele wijziging van de statiegeldregeling.
Bent u bereid artikel 12 van het Besluit Verpakkingen te wijzigen, zodat duidelijk wordt dat mensen die afval waar statiegeld op zit inleveren contant geld moeten kunnen terugkrijgen?
Dit najaar wordt de statiegeldregeling geëvalueerd. Hieruit zal moeten blijken of en welke aanpassingen nodig zijn in de wetgeving. Het is belangrijk dat de resultaten uit de evaluatie en eventuele daaruit volgende aanpassingen integraal worden afgewogen. Het fenomeen dat sommige supermarkten aanvullende voorwaarden stellen aan de terugbetaling van statiegeld zal ik hierin meenemen.
Deelt u de opvatting dat dit bericht onderdeel is van een langere lijst van berichten en incidenten waaruit blijkt dat de plasticproducenten voornamelijk de profiteurs van de statiegeldregeling zijn, terwijl consumenten er juist geld aan kwijtraken en plasticvervuiling van het milieu niet wordt voorkomen?2
We zien dat het statiegeldsysteem zeker nog niet vrij is van problemen. Ik wil de evaluatie van de statiegeldregeling daarom gebruiken om te zien of en hoe de regeling aangepast kan worden om het systeem te verbeteren. Daarnaast is het belangrijk om te benadrukken dat statiegeld doet waar het voor bedoeld is: de hoeveelheid plastic flesjes in het milieu is met 72% sterk gedaald ten opzichte van voor de invoering van statiegeld5. Voor blikjes is deze daling 64%. Daarnaast kunnen statiegeldflessen door deze wijze van inzameling hoogwaardig worden gerecycled en weer nieuwe statiegeldflessen worden. Daarmee zijn we op de goede weg, maar het kan en moet nog een heel stuk beter. Met de resultaten uit de evaluatie in de hand zal ik de statiegeldregeling integraal bekijken en afwegen of en zo ja welke aanpassingen nodig zijn. De resultaten van de evaluatie verwacht ik eind 2024, waarna ik deze met de Kamer zal delen.
De Internationale Dag van de Migraine en het bericht ‘Elke dag hebben 70.000 mensen een migraineaanval, maar de meesten gaan pas na een jaar naar de dokter’ |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met en kunt u een reactie geven op het bericht «Elke dag hebben 70.000 mensen een migraineaanval, maar de meesten gaan pas na een jaar na de dokter» van 12 september ’24 (AD)1?
Ik ben op de hoogte van dit bericht. Uit een eerder rapport van de Nederlandse Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) is al gebleken dat er meer aandacht nodig is voor kennisontwikkeling op het gebied van vrouwspecifieke problematiek bij niet-gynaecologische somatische specialismen.2 Volgens de NVOG is meer aandacht en focus nodig op aandoeningen die voornamelijk bij vrouwen voorkomen en die tot nu toe in onderzoek onderbelicht zijn. Gevolgen hiervan zijn lange zoektochten in de zorg die gepaard gaan met vaak langdurig onverklaarde of onbegrepen klachten. Dit geldt ook voor migraine.
Voor deze aandoeningen geldt dat deze voornamelijk bij vrouwen voorkomen en dat er een belangrijke rol weggelegd lijkt te zijn voor de vrouwelijke hormonen en hormonale cyclus in het verloop van de ziektes. Net als bij gynaecologische aandoeningen zijn dit bovendien aandoeningen die niet direct levensbedreigend zijn, maar die wel een grote impact hebben op de kwaliteit van leven en op de maatschappelijke (arbeids)participatie van vrouwen. Ik vind het dan ook belangrijk dat hierover meer kennis komt.
Bent u ervan op de hoogte dat in Nederland rond de 2 miljoen mensen aan migraine lijden en dat twee derde van de mensen met migraine vrouw is?
Ik ben daarvan op de hoogte. In het nieuwe Kennisprogramma Vrouwspecifieke gezondheid bij ZonMw is migraine benoemd als één van de aandoeningen waar meer onderzoek over nodig is. In het programma zal ruimte geboden worden aan onderzoek naar (en de invloed van hormonen en de hormonale cyclus op) migraine bij vrouwen, conform het verzoek gedaan in de motie Paulusma (Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 31 765, nr. 866).
Bent u ervan op de hoogte dat slechts 286.000 mensen met migraine bij de huisarts staan geregistreerd?
Het is bekend dat een groot deel van mensen met migraine geen huisarts of medisch specialist consulteert over hun klachten. Dat is ook in Nederland het geval. Hierdoor krijgen zij soms geen passende behandeling voorgeschreven, omdat effectieve migrainemedicatie vaak alleen op medisch recept verkrijgbaar is.
Binnen de huisartsenzorg is er veel aandacht voor de toegankelijkheid van passende zorg voor mensen met migraine. Zo is er op Thuisarts.nl een aparte pagina voor mannen en vrouwen met migraine en ook voor migraine met aura.
Hoe reflecteert u op een zodanige onder-representatie voor de zorg en het beleid ten aanzien van de zorg?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat uit buitenlands onderzoek blijkt dat slechts 7,6% van de mensen met migraine passende zorg krijgt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of Nederlandse migraine patiënten toegang hebben tot passende zorg? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen naar de kwaliteit en toegang van zorg voor mensen met patiënten?
Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag heb aangegeven is het bekend dat een groot deel van de mensen met migraine geen huisarts of medisch specialist consulteert. Hierdoor ontvangen zijn ook niet de passende behandeling.
In Leiden en Rotterdam wordt momenteel in de Migraine WHAT-studie onderzoek gedaan naar de rol van hormoonschommelingen in het uitlokken van migraineaanvallen bij vrouwen. Op dit vlak is behoefte aan verdieping van de kennis. Ook is er behoefte aan meer inzicht in migraine als cardiovasculaire risicofactor bij vrouwen en in de effecten en bijwerkingen van antimigrainemiddelen bij vrouwen.
Ik ga ervan uit dat de kennis op den duur gaat leiden tot betere kwaliteit van de zorg voor migrainepatiënten en dat de inzichten meegenomen worden in de richtlijnen.
Welke plannen heeft u om toegang tot zorg voor deze patiënten te verbeteren? Kunt u hierin aangeven welke inspanningen er nodig zijn om mensen van passende zorg door huisarts of specialist te voorzien?
Zoals ik bij vraag 6 heb aangegeven ga ik ervan uit dat nieuwe kennis op den duur gaat leiden tot betere zorg voor migrainepatiënten. Binnen de huisartsenzorg is er veel aandacht voor de toegankelijkheid van passende zorg voor mensen met migraine. Zo is er op Thuisarts.nl een aparte pagina voor mannen en vrouwen met migraine en ook voor migraine met aura. In de huisartsenrichtlijn over hoofdpijn – waar migraine onder valt – wordt op diverse manieren aandacht gegeven aan passende zorg, zoals oog voor manvrouwverschillen en voor associaties van migraine met andere aandoeningen, specifiek hartvaatklachten. Verder helpt het persoonlijke hoofdpijndagboek van de patiënt bij de diagnostiek om migraine en andere vormen van hoofdpijn te onderscheiden.
Bent u ermee bekend en hoe denkt u erover dat de maatschappelijke kosten van migraine door werkverzuim op 2,5 tot 4 miljard euro per jaar worden geraamd?
Ja, hiermee ben ik bekend. Dit blijkt uit onderzoek van SEO Economisch Onderzoek uit 2021, uitgevoerd in opdracht van het Hoofdpijnnet.3 Ook is bekend dat mensen met migraineklachten vaak pas na een jaar naar de huisarts gaan. Zodoende speelt kortdurende uitval vaak al langer. Migraine is een hersenaandoening waarbij weliswaar de diagnose gesteld kan worden, maar waarvoor op dit moment nog onvoldoende behandeling mogelijk is die de migraine kan opheffen of voorkomen. SEO concludeert dan ook dat het een belangrijke optie is om te richten op onderbehandeling van migraine om zo de kosten van verzuim door migraine te verlagen. Bedrijfsartsen hebben een belangrijke adviserende rol bij werkverzuim. De beroepsvereniging voor Bedrijfsartsen (NVAB) is betrokken bij de Hoofdpijn alliantie en heeft een nascholing voor bedrijfsartsen over dit thema ontwikkeld. Zo kunnen zij werkenden bij wie mogelijk sprake is van migraine sneller herkennen en doorverwijzen.
Deelt u de mening dat van het bedrijfsleven mag worden verwacht de uitval door mensen met migraine te minimaliseren? Zo ja, bent u bereid dit met VNO/NCW te bespreken?
Het minimaliseren van uitval uit werk door ziekte is een belangrijke, algemene verantwoordelijkheid van werkgevers en werkenden, die volgt uit de Arbowet. Dit is een gespreksonderwerp dat regelmatig in algemene zin met zowel de werkgeversorganisatie als de werknemersorganisaties wordt besproken. Het is niet passend om specifiek over uitval van mensen door migraine met VNO-NCW te spreken aangezien werkgevers niet behoren te weten welke aandoening een zieke werknemer heeft. Het is de taak van de bedrijfsarts om te zorgen dat de werknemer de juiste behandeling krijgt.
Kunt u inzicht geven hoe in Nederland het geld dat beschikbaar is voor onderzoek zich verhoudt tot de maatschappelijke kosten van migraine?
Ik heb deze vraag voorgelegd aan ZonMw. Er is geen totaaloverzicht van het geld dat beschikbaar is voor onderzoek naar migraine. ZonMw heeft nl. geen apart programma dat specifiek gericht is op migraine. Op basis van de informatie van ZonMw heb ik wel begrepen dat er – gefinancierd door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) via ZonMw – twee persoonsgebonden onderzoeksprojecten over migraine bijna afgerond zijn. Een Vidi4 van 800.000 euro en een Vici5 van 1,5 miljoen euro. Daarnaast is er binnen het Kennisprogramma Gender en Gezondheid6 een onderzoeksproject gefinancierd van 500.000 euro. Binnenkort start er bij het ZonMw rondom het Nationaal Plan Hoofdzaken een nieuw project van bijna 200.000 euro.
Dat betekent dus dat er – op basis van de bekende lopende en recente afgeronde projecten – de afgelopen jaren zo'n 3 miljoen euro is geïnvesteerd in migraineonderzoek alleen al via diverse ZonMw-programma's. In het nieuwe Kennisprogramma Vrouwspecifieke gezondheid is migraine benoemd als één van de aandoeningen waar meer onderzoek nodig is en zal ruimte geboden worden aan onderzoek naar (de invloed van hormonen en de hormonale cyclus op) migraine bij vrouwen. Dit is ook conform het verzoek gedaan in de motie Paulusma (Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 31 765, nr. 866).
Bent u bereid om samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een plan te maken om de uitval door mensen met migraine te minimaliseren? Zo ja, kunt u dit plan voor het zomerreces van 2025 met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Om maatschappelijke kosten van ziekte te verlagen ben ik in gesprek met mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over samenwerking op het terrein van gezondheid en uitval door ziekte op het werk. Zo organiseren we gezamenlijk op 27 november 2024 een landelijk congres waarbij de verbinding wordt gemaakt tussen werk en gezondheid en waar diverse samenwerkingsprojecten van de beide ministeries gepresenteerd zullen worden. Een van de workshops zal gaan over migraine. Hierin wordt behandeling en werk besproken vanuit zowel de curatieve zorg als de arbozorg.
De overwegingen van het kabinet om Nederlandse gedetineerden naar Estland te sturen |
|
Ulysse Ellian (VVD), Michiel van Nispen |
|
Coenradie |
|
![]() |
Klopt het bericht van het AD waarin wordt aangegeven dat u overweegt om Nederlandse gedetineerden over te zetten naar Estland vanwege cellentekorten?1
Zoals aangegeven in mijn brief van 13 augustus jl.2 verken ik de mogelijkheid om Nederlandse gedetineerden in een buitenlandse gevangenis te plaatsen. Het klopt dat ik in mijn verkenning contact heb met Estland om te bezien wat de mogelijkheden zijn om Nederlandse gedetineerden daar te plaatsen. Op 26 september ben ik daarom zelf op werkbezoek geweest in Estland.
Zo ja, waarom heeft u ervoor gekozen om Estland te overwegen als land hiervoor?
In de overweging om gedetineerden in het buitenland te plaatsen is het belangrijk dat het land gesitueerd is binnen de Europa zodat het eventueel ontvangende land aan dezelfde mensenrechtelijke en Europeesrechtelijke kaders is gebonden als Nederland. Daarnaast moet het eventueel ontvangende land natuurlijk een overschot aan detentiecapaciteit hebben en bereid zijn capaciteit te verhuren aan een ander land.
Welke landen heeft u nog meer overwogen in de zoektocht naar plekken voor gedetineerden?
Op dit moment is Estland het enige land binnen de Europa waarvan mij bekend is dat het een significant overschot aan capaciteit heeft. Ik blijf ondertussen bezien of er nog andere landen zijn waar dat het geval is.
Kunt u aangeven welke doelgroep van gedetineerden wordt overwogen om in Estland onder te brengen?
Welke doelgroepen hier eventueel voor in aanmerking zouden kunnen komen, is een onderdeel van het verkenningsproces.
Wat voor beveiligingsregime heeft de gevangenis die u overweegt in Estland?
Ook dit is onderdeel van het verkenningsproces. Het beveiligingsregime van de gevangenis waar eventueel Nederlandse gedetineerden worden geplaatst moet vergelijkbaar zijn met het beveiligingsregime dat deze gedetineerden in Nederland zouden hebben.
Wat zijn de kosten die met deze verplaatsing van gedetineerden gemoeid gaat?
Ik kan op dit moment nog geen inschatting geven van de kosten die gemoeid zouden gaan met de verplaatsing van gedetineerden naar het buitenland. Op de kosten zijn tal van factoren van invloed die in de verkenningsfase nader in kaart moeten worden gebracht.
Kunt u aangeven hoe ver u bent gevorderd met deze plannen?
Op 26 september jl. ben ik zelf naar Estland op bezoek gegaan voor een verkennend gesprek met de Minister van Justitie van Estland. Ook heb ik daar een bezoek gebracht aan een van de gevangenissen in Estland. Dit is onderdeel van de verkenningsfase waarin verschillende vraagstukken moeten worden geanalyseerd en uitgewerkt voordat kan worden besloten of we overgaan naar een volgende fase. Te denken valt aan juridische vraagstukken – zoals het toepassen van Nederlands recht op Ests grondgebied –, financiële vraagstukken – zoals een inschatting van de kosten en dekking daarvan –, vraagstukken over de fysieke veiligheid – hoe verhoudt de fysieke veiligheid zich tot onze eisen- en tal van praktische vraagstukken.
Kunt u aangeven wat er zal gebeuren als de situatie zich voordoet dat er ook in Estland een cellentekort ontstaat?
Indien de verkenning voor Estland en ons positief is dan kan er onderhandeld worden over een verdrag. In het te onderhandelen verdrag worden afspraken opgenomen over hoeveel plaatsen en voor welke termijn Nederland zal kunnen beschikken over detentiecapaciteit. Gedurende die termijn zijn die plaatsen niet beschikbaar voor Estland.
Klopt het bericht dat ook Engeland aanspraak wilt doen op beschikbare plekken in Estland?
Ik doe geen uitspraken over voornemens van andere landen. Wel realiseer ik me dat er ook in andere ons omringende landen sprake is van capaciteitsproblematiek.
Kunt u toezeggen dat de Kamer eerst zal worden geïnformeerd en dat geen onomkeerbare stappen worden gezet voor hierover met de Kamer wordt gesproken?
Ja, dat kan ik toezeggen. Uw Kamer zal worden geïnformeerd over de uitkomst van de verkenning.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat van 2 oktober aanstaande?
Ja.
Het bericht 'Duitsland gaat paspoorten controleren bij alle landsgrenzen' |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duitsland gaat paspoorten controleren bij alle landsgrenzen?»1
Ja.
Zullen de voorgestelde grenscontroles door de Duitse grenswacht ook plaatsvinden aan alle grensovergangen tussen Nederland en Duitsland of alleen op specifieke punten?
Zoals Duitsland in de officiële notificatie over de herinvoering van binnengrenstoezicht heeft aangekondigd, vinden de Duitse binnengrenscontroles op een flexibele, niet systematische wijze plaats.
In hoeverre is er overleg geweest tussen de Duitse autoriteiten en het Nederlandse kabinet, indien Duitsland ook aan de Nederlandse grens gaat controleren? Zo ja, wat is daarover afgesproken?
Nederland is voorafgaand aan de bekendmaking door Duitsland over het voornemen geïnformeerd, waarna de formele notificatie aan alle EU lidstaten volgde. Er is op (hoog)ambtelijk en operationeel niveau doorlopend contact tussen Nederland en Duitsland over de uitvoering van de controles.
Op basis van welke regels of afspraken voert Duitsland deze grenscontroles in?
Duitsland heeft binnengrenstoezicht heringevoerd op basis van artikel 25 en 25bis van de Schengengrenscode.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het reguliere grensverkeer, waaronder grensarbeiders, en het economische verkeer en de logistieke sector, zo min mogelijk last hebben van deze controles?
Duitsland zelf heeft maatregelen genomen om de impact van binnengrenscontroles zoveel mogelijk te beperken. Zo heeft Duitsland geen doorlaatposten geïdentificeerd zodat grensoverschrijdend verkeer via bestaande wegen kan plaatsvinden. De Duitse grenscontroles vinden daarnaast niet systematisch plaats, maar flexibel in termen van plaats en tijd. Indien de controles leiden tot significante uitdagingen voor de economie van Nederland of de grensregio’s zal het kabinet in contact hierover treden met Duitsland.
Bent u van plan om het Duitse voorbeeld te volgen en ook tijdelijke paspoortcontroles in te voeren om illegale migranten tegen te houden? Zo ja, op welke termijn gaat dit gebeuren en hoe wordt dit vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de Kamer op 11 november jl. geïnformeerd over het besluit van het kabinet om tussen 9 december 2024 en 8 juni 2025 het binnengrenstoezicht tijdelijk her in te voeren. Deze controles zullen op een niet systematische wijze plaatsvinden. Het kabinet neemt maatregelen om de impact van grenscontroles op de economie en de (grens)regio’s zo veel mogelijk te beperken en is scherp op signalen vanuit de praktijk. Voor nadere informatie over dit besluit en de operationele uitvoering van binnengrenstoezicht, verwijs ik u naar mijn brief.2
Hoe zal rekening gehouden worden met de impact van grenscontroles op ondernemers en grensarbeiders als Nederland het Duitse voorbeeld volgt? Kan dit door bijvoorbeeld alleen te controleren op punten waar veel illegale migranten de grens oversteken?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer komt u met een plan voor de intensivering van grenscontroles?
Zie antwoord vraag 6.
Is Duitsland van plan om ook mensen terug te sturen die asiel aanvragen en niet in het Eurodac systeem geregistreerd staan als Dublinclaimant? Zo nee, wat gaat het verwachte effect zijn van deze geïntensiveerde grenscontroles ten aanzien van het verlagen van de instroom? Zo ja, op basis van welke juridische gronden kan iemand die asiel aanvraagt en geen Dublinclaimant is, worden teruggestuurd?
Via de bilaterale overdrachtsprocedure worden geen asielzoekers overgedragen. Personen die om internationale bescherming vragen worden conform Europese en nationale regelgeving afgehandeld.
Het bericht dat de cultuursector een kaalslag vreest |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht1 dat uit onderzoek dat in opdracht van onder meer het Cultuurfonds en Kunsten ’92 is uitgevoerd blijkt dat de cultuursector zwaar zal worden geraakt door de voorgenomen bezuinigingen? Zo ja, bent u het met de directeur van het Cultuurfonds eens dat gesproken kan worden van een kaalslag? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het bericht en het onderzoek dat is uitgevoerd. Ik realiseer mij goed dat de keuzes van het kabinet impact zullen hebben op de cultuursector.
Wat vindt u van de uitkomsten van dit onderzoek? Heeft u zelf onderzoek laten uitvoeren naar de mogelijke gevolgen van uw voorgenomen bezuinigingen en btw-verhoging op kunst en cultuur? Zo nee, waarom niet? Zo ja, komen uw bevindingen overheen met deze onderzoeksuitkomsten?
Ik vind het een overzichtelijk rapport, waarin ook de waarde van de sector voor Nederland goed wordt beschreven. De keuze voor het afschaffen van het verlaagde btw-tarief op culturele producten en diensten, waar overigens ook sport onder valt, is onder andere gemaakt op basis van de evaluatie van de verlaagde btw-tarieven. Hieruit volgde dat het verlaagd btw-tarief over het algemeen deels doeltreffend, maar geen doelmatig instrument is om de beoogde doelen te bereiken. Voor de voorgenomen btw-verhoging is verder geen specifieke impactanalyse verricht.
Onderschrijft u het levensgrote gevaar van een negatief domino-effect waardoor alle inkomstenbronnen van de cultuursector geraakt zullen worden, oplopend tot 200 tot 250 miljoen minder inkomsten per jaar, veroorzaakt door minder private inkomsten uit kaartverkoop (door de voorgenomen btw-verhoging), de te verwachten teruglopende gemeentesubsidies en de lagere afdrachten uit goededoelenloterijen? Zo nee, waarom niet? Denkt u ook niet dat deze maatregelen de culturele instellingen in de regio extra hard zullen raken en dat cultuur minder of zelfs niet toegankelijk worden voor lagere en middeninkomens? Zo nee, waarom niet?
De culturele sector heeft een uitgesproken heterogeen karakter. De afzonderlijke deelsectoren en disciplines kunnen niet over één kam worden geschoren, er zijn grote verschillen in kostenstructuren en verdienpotentieel van de verschillende sectoren, disciplines, regio’s en ondernemers. Ik ben mij ervan bewust dat een deel van de sector inderdaad te maken kan krijgen met een stapeling van verschillende maatregelen en dat dit van invloed kan zijn op de toegankelijkheid en spreiding van culturele activiteiten. Daar staat tegenover dat het kabinet een aantal maatregelen heeft uitgewerkt op het gebied van bestaanszekerheid en ten behoeve van de koopkracht van huishoudens en het ondernemersklimaat. Ook is er voor de periode 2025–2028, in vergelijking met het budget waarmee de vorige periode is gestart, structureel € 152,4 miljoen per jaar meer beschikbaar voor de culturele basisinfrastructuur, inclusief fondsen.
Klopt het dat uw voorgenomen maatregelen deels zijn gebaseerd op verouderde cijfers over de veronderstelde prijselasticiteit in de cultuursector? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om de aan de kabinetsvoornemens ten grondslag liggende feiten en cijfers onafhankelijk te laten valideren? Zo nee, waarom niet?
De keuzes die het kabinet heeft gemaakt met betrekking tot het verlaagde btw-tarief zijn gebaseerd op het eerdergenoemde onderzoek, het streven naar fiscale vereenvoudiging en de ambtelijke verkenning naar de fiscale regelingen. Het budgettaire belang van het verlaagde btw-tarief op culturele producten en diensten is gebaseerd op cijfers van het CBS en bijgesteld sinds het Hoofdlijnenakkoord. Daarnaast is de raming voor het afschaffen van het verlaagde btw-tarief reeds gecertificeerd door het Centraal Planbureau.
Welke gevolgen verwacht u van de voorgenomen kabinetsmaatregelen ten aanzien van de uitvoering van de gewenste uitgangspunten van fair pay? Deelt u de mening dat de voorgenomen kabinetsmaatregelen er niet toe mogen leiden dat kunstenaars en makers terugvallen in hun inkomen?
Culturele instellingen die vanuit de basisinfrastructuur (bis) subsidie van de Rijksoverheid ontvangen, zijn vanaf 2025 verplicht tot eerlijke betaling (fair pay). Voor deze instellingen geldt dat zij zich per 1 januari 2025 moeten verbinden aan collectieve tariefafspraken. Het gaat dan bijvoorbeeld om het aansluiten bij een CAO of honoreringsrichtlijn. De fair practice code is een code die is opgesteld voor en door het culturele veld. Ik zie het als de verantwoordelijkheid van het veld om zich tot deze code te verhouden. Het onderschrijven van de fair practice code is een voorwaarde voor subsidiëring door de Rijksoverheid; daarmee wordt en blijft «fair pay» de norm.
Welke gevolgen verwacht u van de voorgenomen kabinetsmaatregelen voor het lokale culturele leven? Deelt u de vrees dat gemeenten en provincies niet in staat zullen zijn om bijvoorbeeld de lokale muziekscholen, culturele verenigingen, theaters en regionale professionele gezelschappen adequaat te ondersteunen en dat dus een substantieel aantal cultuuruitingen zal ophouden te bestaan? Zo nee, waarom niet?
Allereerst over gemeentefinanciën in het algemeen. Gemeenten en provincies hebben zorgen over hun financiën, en hoe zij met het geld dat zij vanuit het Rijk krijgen hun taken goed kunnen uitvoeren. Daar ben ik me van bewust. In 2026 is er inderdaad minder geld beschikbaar dan in 2025. Dit komt doordat het extra budget in 2022 tot en met 2025 voor een groot deel incidenteel is. Daarbij merk ik echter ook op dat dit budget historisch hoog was. De middelen die gemeenten ontvangen uit het gemeentefonds zijn bestedingsvrij. Gemeenten en provincies voeren hun eigen beleid op cultuur en bepalen daarin hun eigen prioriteiten. Het is dan ook niet aan mij om iets te zeggen over hoeveel budget gemeenten aan cultuur kunnen of moeten uitgeven. Overigens zie ik dat gemeenten en provincies de zorg voor cultuur heel serieus nemen. Ik vind het belangrijk dat we ook vertrouwen hebben in de keuzes die zij maken. Daarnaast ben ik gesprek met IPO en VNG over het maken van bestuurlijke afspraken over cultuurbeoefening, zodat we ons als overheden gezamenlijk kunnen blijven inzetten voor een gezonde infrastructuur en toegankelijkheid door het land. Onderwijs in muziek, dans, drama, beeldende vorming aan personen jonger dan 21 jaar is overigens vrijgesteld van btw; op deze activiteiten heeft het afschaffen van het verlaagde btw-tarief dus geen invloed.
Waarom is niet eerder een degelijke impactanalyse gemaakt van de voorgenomen btw-verhoging? Bent u bereid om deze analyse alsnog uit te voeren voor cultuurgoederen? Zo nee, waarom niet?
Het vorige kabinet heeft naar aanleiding van het rapport over fiscale regelingen een ambtelijke verkenning laten uitvoeren. De verkenning is op 15 september 2023 met uw Kamer gedeeld. In deze verkenning is een globale inschatting gemaakt van de effecten van de btw-verhoging. Het kabinet heeft geen noodzaak gezien om verder onderzoek te doen naar de impact op deze sector. De btw-maatregelen worden in 2028 geëvalueerd. Hierin zal gekeken worden naar de mate waarin de verhoging wordt doorberekend aan consumenten en daarmee het effect op de vraag. Tot slot zal er na invoering een eerste analyse gedaan worden van de korte termijn impact van de btw-maatregelen.
Bent u bereid om in overleg te treden met vertegenwoordigers van de kunst- en cultuursector om te bezien hoe de te vrezen teruggang van 9 tot 12 procent kan worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben altijd bereid in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van de kunst- en cultuursector. Onlangs heb ik bijvoorbeeld al kennis gemaakt met Kunsten ’92 en ben ik in gesprek met cultuurwethouders. Ook heeft een vertegenwoordiging van de culturele en creatieve sector over de verhoging van het btw-tarief gesproken met de Staatssecretaris van Financiën. Mijn beleid blijft erop gericht te zorgen voor een hoogwaardig cultureel aanbod in heel Nederland. Dat doe ik onder andere middels het financieren van de culturele basisinfrastructuur (BIS) en de Rijkscultuurfondsen. Tegelijk moeten we beseffen dat het kabinet keuzes moet maken in wat het kan en wil doen, binnen de financiële mogelijkheden die er zijn. Ik besef mij dat dit invloed kan hebben op het culturele aanbod in Nederland en dat er soms moeilijke keuzes gemaakt moeten worden door instellingen, waarbij de conclusie ook kan zijn dat een activiteit niet meer haalbaar is.
Bent u bereid om de voorgenomen kabinetsvoornemens zoals bijvoorbeeld inzake de btw-verhoging op cultuurgoederen te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het intrekken van het verlaagde btw-tarief op culturele producten en diensten is een keuze van het kabinet en deze wordt altijd integraal bezien. Ik ben blij dat het kabinet heeft besloten de voorgenomen versobering van de giftenaftrek te heroverwegen. Dat betekent dat particuliere giften aan culturele organisaties kunnen blijven worden afgetrokken. Daarnaast wil ik samen met mijn collega’s onderzoeken of er nog andere manieren zijn om het geven aan, in dit geval, cultuur te stimuleren. De uitkomsten van het onderzoek naar de giftenaftrek bieden hiervoor kansen.
Signalen van problemen met woon-zorginitiatieven |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Vicky Maeijer (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Zijn er bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport signalen bekend over cliënten in een zorgwoning die financiële druk of problemen ervaren wegens huurstijgingen? Zo nee, kunt u aangeven of er een meldpunt bestaat waar personen, die in een zorgwoning wonen, zich kunnen melden als zij wegens huurstijgingen financiële moeilijkheden ervaren?
Deelt u de mening dat cliënten/bewoners in een woon-zorginstelling vaak in een hele kwetsbare positie zitten omdat zij ook zorg afnemen bij de organisatie aan wie zij ook huur moeten betalen? Zo ja, is er een extern toezichthouder die ook meekijkt als het gaat om redelijkheid en billijkheid bij voorgenomen huurstijgingen en de kwaliteit van wonen algemeen?
Kunt u reflecteren en een toelichting geven op de wenselijkheid van het scheiden van wonen en zorg? Deelt u de mening dat het potentieel voordelig zou kunnen zijn om wonen en zorg meer te scheiden?
Kunt u aangeven en toelichten welk percentage van de inkomsten (bijvoorbeeld vanuit de Wajong) dat besteed wordt aan huur- en woonkosten u wenselijk acht?
Voor iedere cliënt geldt dat hij/zij binnen de eigen financiële mogelijkheden keuzes moet maken wat aan huur- en woonkosten kan worden uitgegeven. Op de website van het Nibud (Nationaal Instituut voor budgetvoorlichting, www.nibud.nl) wordt aangegeven dat niet alleen inkomen, maar ook andere persoonlijke omstandigheden (zoals huishoudsamenstelling en eventuele hoge zorg- of andere kosten) bepalen of een huur voor mensen betaalbaar is. Om de reden die het Nibud noemt, werk ik niet met percentages die ik wenselijk acht om aan huur- en woonkosten uit te geven. Het Nibud kan helpen bij het verkrijgen van inzicht in persoonlijke inkomsten en uitgaven en daarmee ook in wat verantwoord aan huur kan worden uitgegeven. Verhuurders hanteren daarnaast vaak een minimum inkomensgrens. Dat zorgt ervoor dat mensen ook langs die weg beschermd worden tegen woonkosten die ze niet kunnen betalen.
Aan welke regels en richtlijnen moeten aanbieders van woon-zorginitiatieven zich houden bij het hanteren van de huur en huurstijgingen?
Woon-zorginitiatieven moeten zich houden aan de wet- en regelgeving die geldt met betrekking tot de hoogte van de maximale huur en huurstijgingen (Wet betaalbare huur).
Mag de huur worden opgezegd wanneer bijvoorbeeld het zorgzwaartepakket van de cliënt verandert? Zo ja, onder welke voorwaarden?
Het is in beginsel afhankelijk van de voorwaarden die zijn gesteld in het huurcontract en/of het zorgcontract of dit mogelijk is. Daarbij is ook van belang in hoeverre wonen en zorg (contractueel, maar ook in de feitelijke uitvoering) met elkaar zijn verweven. Het is niet wenselijk als een instelling cliënten vraagt om meer zorg af te nemen dan nodig is.
Mag een instelling van reeds woonachtige cliënten vragen meer zorg af te nemen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke bezwaar- en beroepsmogelijkheden zijn er als cliënten/bewoners of hun wettelijk vertegenwoordigers het niet eens zijn met aangekondigde huurstijgingen?
Personen die bezwaar maken tegen huurstijgingen kunnen in eerste instantie bezwaar aantekenen bij de verhuurder. Bij een conflict kan men een uitspraak vragen van de Huurcommissie.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat mensen die in een Wlz-instelling wonen, geen huurbescherming hebben zoals anderen?
Cliënten die intramuraal in een Wlz-instelling wonen (en zorg ontvangen op basis van een integraal zorgzwaartepakket (ZZP)) betalen geen huur en hebben om die reden letterlijk geen huurbescherming. Zij betalen voor de zorg (inclusief het verblijf) een inkomensafhankelijke eigen bijdrage. Dat betekent echter niet dat deze cliënten niet beschermd moeten worden, bijvoorbeeld tegen ongewenste verhuizingen.
Bent u, gezien de signalen, maar ook de rapporten over de uitdagingen op de woningmarkt voor deze groep, bereid om in navolging van de aangenomen motie Westerveld alsnog te onderzoeken of er een vorm van huurbescherming mogelijk is voor deze groep?
Zie antwoord vraag 9.
Welke concrete maatregelen neemt u om de kwaliteit van de zorg te garanderen bij enerzijds PGB-gefinancierde woon- en zorginitiatieven en anderzijds woon- en zorginitiatieven, die gefinancierd worden door zorg in natura voor personen met autisme met een licht zorgzwaartepakket, om te voorkomen dat zij bijvoorbeeld onterecht gevraagd worden zwaardere zorg af te nemen dan noodzakelijk?
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg in zowel pgb-gefinancierde wooninitiatieven als initiatieven die worden gefinancierd op basis van zorg in natura. Het leveren van zorg die past bij het geïndiceerde zorgprofiel vormt een onderdeel van het toezicht van de IGJ. Het CIZ bepaalt het best passende zorgprofiel/zorgzwaartepakket onafhankelijk van de wens van de zorgaanbieders.
Een pgb is bedoeld voor cliënten die zelf hun zorg willen en kunnen inkopen. Dat geldt ook voor cliënten in een wooninitiatief. Het pgb van bewoners van een wooninitiatief blijkt niet in alle gevallen een bewuste keuze te zijn. De Kamerbrief «Wooninitiatieven en pgb» van 12 juni jl.1 beschrijft maatregelen die bijdragen aan de kwaliteit van zorg in pgb-gefinancierde wooninitiatieven. De maatregelen beogen de «gedwongen» inzet van het pgb te verminderen en betrokken partijen te ondersteunen bij hun taken en verantwoordelijkheden.
Het bericht dat Nederlandse landbouwbedrijven die subsidie ontvangen om Oekraïne te helpen met de wederopbouw tegelijkertijd zakendoen in Rusland |
|
Derk Boswijk (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jan Paternotte (D66) |
|
Beljaarts , Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat enkele Nederlandse landbouwbedrijven die subsidie ontvangen om Oekraïne te helpen met de wederopbouw tegelijkertijd zakendoen in Rusland?1
Ik heb kennisgenomen van het genoemde artikel. Nederland blijft Oekraïne politiek, militair, financieel en moreel actief en onverminderd steunen in tijd van oorlog, herstel en wederopbouw, zo lang als dat nodig is. De sancties van de Europese Unie (en van andere landen) zijn erop gericht om de Russische oorlogsmachine tegen Oekraïne zoveel mogelijk te belemmeren. Hierbij weegt het kabinet continu de impact van de sancties af tegen andere zwaarwegende belangen, waaronder het belang van mondiale voedselzekerheid.
Het kabinet doet geen uitspraken over individuele bedrijven. In beginsel kunnen bedrijven, mits zij voldoen aan de actuele regelgeving, zakendoen in Rusland.
Het is echter geen business as usual. Het kabinet moedigt aan dat bedrijven ervoor kiezen om vanwege de oorlog in Oekraïne niet langer actief te willen zijn op de Russische markt en wijst bedrijven op de risico’s van zaken doen in Rusland. Daarnaast onderzoekt het kabinet of ongesanctioneerde handel met Rusland als uitsluitingsgrond toegevoegd kan worden aan de subsidieregeling voor de Ukraine Partnership Facility (UPF), zoals ook is toegezegd tijdens het commissiedebat over sancties van 9 oktober jl.
Deelt u de mening dat een bedrijf als APH Group ieder moreel besef mist als het kennis en producten in Oekraïne kan slijten, omdat de andere handelspartner daar alles aan het vernietigen is?
Zie antwoord vraag 1.
Controleert de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) bij de beoordeling van aanvragen voor deze subsidie of het betreffende bedrijf zaken doet in Rusland? Zo nee, waarom niet?
Ja, in de huidige subsidieregelingstekst wordt gevraagd of de aanvrager zaken doet in Rusland.
Deelt u de mening dat subsidies die bedoeld zijn voor de wederopbouw van Oekraïne in principe niet zouden moeten worden toegewezen aan bedrijven die zakendoen in Rusland? Zo ja, kunt u bevorderen dat de RVO hier in het vervolg bij de beoordeling van aanvragen rekening mee houdt?
Het zaken doen met Rusland voor goederen die niet op de sanctielijst staan vormt op basis van de huidige regelingstekst helaas geen grond om bedrijven uit te sluiten. Het kabinet onderzoekt of ongesanctioneerde handel met Rusland als uitsluitingsgrond toegevoegd kan worden aan de subsidieregeling voor de Ukraine Partnership Facility (UPF) en andere subsidies in het kader van Oekraïne.
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op vragen van het lid Boswijk (CDA) over de toegenomen export van landbouwmachines en diervaccins naar Rusland van 27 maart jl., waarin onder andere aangegeven werd dat het aannemelijk is dat de Nederlandse export van landbouwgerelateerde goederen bedrijven in de Russische land- en tuinbouwsector beter in staat stelt tot (voedsel)productie in Rusland zelf?2
Ja, het kabinet is hiermee bekend.
Deelt u de mening dat de export van Nederlandse landbouwapparatuur Rusland onafhankelijker en minder gevoelig maakt voor sancties en dat Rusland voedsel overduidelijk gebruikt als wapen? Zo nee, waarom niet?
Het is aannemelijk dat de export van landbouwgerelateerde goederen vanuit Nederland op deelterreinen individuele bedrijven in de Russische land- en tuinbouwsector beter in staat stelt tot voedselproductie in Rusland zelf. Hieruit volgt echter niet dat dit Rusland minder gevoelig maakt voor Europese sancties, aangezien de sancties tegen Rusland expliciet niet gericht zijn tegen de voedselproductie.
Bent u bereid te bevorderen dat er sancties worden opgelegd op de uitvoer van alle producten die er aan bijdragen dat Rusland zijn voedselsysteem kan optimaliseren? Zo nee, waarom niet?
Een aanpak in EU-verband is het meest effectief. Het kabinet zet zich op Europees niveau voortdurend in voor aanvullende sanctiemaatregelen tegen Rusland waarbij alle opties op tafel liggen, dus ook op het terrein van landbouwgerelateerde goederen. Hierbij maakt het kabinet wel steeds een afweging tussen de impact van de sancties op de Russische oorlogsinspanningen en andere zwaarwegende belangen, waaronder EU-eenheid, humanitaire hulp en mondiale voedselzekerheid.
De toespraak van Eurocommissaris Wopke Hoekstra op de TU Eindhoven op 2 september 2024 |
|
Roelien Kamminga (VVD) |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de toespraak van Eurocommissaris Hoekstra op de TU Eindhoven op 2 september 2024 en in het verlengde daarvan zijn uitspraken in de tv-uitzending van WNL Op Zondag?1
Ja.
Hoe beoordeelt u zijn uitspraken over de Europese houding ten opzichte van China?
Binnen de meervoudige benadering van de EU met betrekking tot China waarin China als partner, concurrent en systeemrivaal wordt beschouwd, hebben de laatste twee aspecten de afgelopen jaren meer nadruk gekregen.2 In deze context zijn de zorgen van Eurocommissaris Hoekstra terecht. Voor het adresseren van deze zorgen blijft de EU voor Nederland het belangrijkste forum.
Deelt u de mening dat er sprake is van oneerlijke concurrentie vanuit China? Zo ja, welke risico’s en aandachtspunten ziet u en zo nee, waarom niet?
Nederland heeft als economie met een open karakter een bijzonder
belang bij een open, op regels gebaseerd en voorspelbaar internationaal handelssysteem. Oneerlijke handelspraktijken blijven een uitdaging in de relatie met veel van onze handelspartners. Dit geldt ook voor onze handel met China, één van onze belangrijkste handelspartners. Verstoringen in het mondiale gelijke speelveld, bijvoorbeeld door marktverstorende subsidies en dumping, vormen een risico voor de concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven. Eerlijke internationale concurrentie stimuleert bovendien innovatie en kosteneffectiviteit. Het kabinet vindt het daarom belangrijk zich in EU verband in te zetten voor het verbeteren van het mondiale gelijke speelveld. De EU heeft, naast de mogelijkheid om vermeende schendingen van handelsregels via geschillenbeslechting in de Wereldhandelsorganisatie (WTO) aan de orde te stellen, verschillende instrumenten in haar handelsinstrumentarium om marktverstorende
praktijken van derde landen te adresseren. De EU kan deze maatregelen in verschillende sectoren inzetten, afhankelijk van waar de handelsverstoring plaatsvindt. Zo heeft de Europese Commissie eerder dit jaar een anti-subsidieonderzoek ingesteld naar elektrische voertuigen uit China. Op basis van dit onderzoek gelden momenteel voorlopige ani-subsidie heffingen op uit China geïmporteerde elektrische voertuigen.
Wat zijn volgens u sectoren in Nederland en de EU waarin er vooral sprake zou zijn van oneerlijke concurrentie vanuit China?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat goedkope Chinese producten die niet voldoen aan de in EU gestelde normen, dan wel met staatssteun zijn geproduceerd in China, zo gemakkelijk beschikbaar zijn op de Europese markt? Hoe kijkt u specifiek naar een bedrijf als TEMU?
Producten die uit derde landen worden geïmporteerd, of vanuit derde landen online worden aangeboden in de EU, dienen volledig aan alle EU-productstandaarden te voldoen. Het is zorgwekkend als blijkt dat er via online aanbod van buiten de EU producten binnenkomen die niet aan deze Europese standaarden voldoen. Tegelijkertijd dient onder ogen te worden gezien dat er vorig jaar meer dan twee miljoen zendingen per dag via Nederland naar de EU werden verzonden.3 Deze enorme instroom aan goederen maakt het onmogelijk voor de douane, in samenwerking met markttoezichthouders, om alle zendingen adequaat te controleren. Daarom ligt de focus op het zo veel mogelijk weren van producten die ernstige risico’s kunnen opleveren voor de gezondheid en veiligheid van de consument. Voor verdere toelichting op het kabinetsstandpunt ten aanzien van het belang van naleving van de EU producteisen en TEMU specifiek, verwijs ik u graag naar de antwoorden van de Minister van Economische Zaken op eerdere vragen van de leden Inge van Dijk en Krul.4
Wanneer sprake is van ongeoorloofde staatssteun bij de productie van goederen die door derde landen in het vrije verkeer in de EU worden gebracht is het zaak dat ondernemingen die last van deze ongeoorloofde concurrentie hebben dit aanhangig maken bij de Europese Commissie, dan wel de nationale autoriteiten. Op basis van signalen uit de markt kan de Europese Commissie een anti-subsidie of anti-dumping onderzoek doen conform de regels van de WTO.
Op welke wijze gaat dit kabinet ondernemers en bedrijven beschermen tegen oneerlijke concurrentie uit een land als China?
Zoals genoemd in de antwoorden op de vragen 3, 4 en 5 heeft de EU verschillende instrumenten in haar handelsinstrumentarium om marktverstorende praktijken van derde landen te adresseren. Deze betreffen bijvoorbeeld de mogelijkheid van de EU om antidumpingmaatregelen in te zetten als exporteurs producten op de Europese markt aanbieden voor een lagere prijs dan op de thuismarkt, en antisubsidiemaatregelen als exporteurs marktverstorende subsidies hebben ontvangen. Dit EU-instrumentarium is de laatste jaren uitgebreid met onder andere de verordening voor buitenlandse subsidies, het anti-dwang instrument en het internationaal aanbestedingsinstrument. Bij inzet van dit instrumentarium zal het kabinet blijven benadrukken dat de EU bij de vormgeving van maatregelen te allen tijde een zorgvuldige afweging maakt tussen de belangen van producenten, industriële gebruikers, importeurs en consumenten. Eind 2023 waren er 120 definitieve antidumpingmaatregelen van kracht, 21 antisubsidiemaatregelen en één vrijwaringsmaatregel. Een aanzienlijk deel daarvan heeft betrekking op China.
Welke concrete maatregelen overweegt u nationaal dan wel in EU-verband om dit tegen te gaan en Nederlandse en Europese bedrijven te beschermen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kijkt u naar eventuele handelsblokkades met China? In hoeverre zouden deze het Nederlandse economische belang dienen?
Nederland heeft als economie met een open karakter een bijzonder belang bij een open en op regels gebaseerd internationaal handelssysteem. Eerlijke internationale concurrentie stimuleert bovendien innovatie en kosteneffectiviteit en dient daarmee economische belangen. Het kabinet zet daarom in op een mondiaal gelijker speelveld voor Europese bedrijven.
Hoe kijkt u in dit licht tegen de maatregelen die de VS en ook de EU hebben getroffen richting de Chinese auto-industrie?
Het kabinet vindt de toegankelijkheid tot betaalbare elektrische voertuigen, ook van geïmporteerde voertuigen, belangrijk voor de betaalbaarheid van de groene transitie. Dit biedt consumenten keuze, vergroot de beschikbaarheid, houdt prijzen competitief en stimuleert innovatie. Tegelijkertijd is het belangrijk om een gelijk speelveld te bewaken en om een competitieve Europese industrie van elektrische voertuigen (EV) te behouden. Nederland heeft verschillende bedrijven die leveren aan de Europese EV-sector en die hun positie graag verder willen versterken.
De maatregelen die de VS en de EU nemen ten opzichte van Chinese elektrische voertuigen verschillen wezenlijk van elkaar. De VS voert heffingen in van 100% met als doel om alle import uit China te stoppen. De EU voert antisubsidie heffingen in die variëren van 7,8% tot 35,3% per bedrijf. Deze heffingen zijn niet gericht op het stoppen van de import, maar op het bevorderen van eerlijke concurrentie. De hoogte van de heffingen is gebaseerd op een op feiten gebaseerd onderzoek, waaruit blijkt dat er sprake is van marktverstorende subsidiering die een gevaar vormt voor de concurrentiepositie van de Europese producenten. De heffingen zijn bedoeld om het negatieve effect van deze subsidies te compenseren.
Het gebruik van het handelsdefensief instrumentarium is niet nieuw, zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 6 en 7. Naast de in dit antwoord genoemde bestaande 142 handelsdefensieve maatregelen voert de Commissie momenteel (data van 1 september 2024) drie andere anti-subsidieonderzoeken uit en 17 anti-dumpingonderzoeken. Deze zijn gericht op de import van verschillende producten uit verschillende landen. Ook zijn inmiddels meerdere onderzoeken gaan lopen onder de verordening voor buitenlandse subsidies en loopt er een onderzoek onder het internationaal aanbestedingsinstrument.
Wordt er in Europees verband ook aan meer van soortgelijke maatregelen gedacht en zo ja, aan welke en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het ook meer in den brede van belang is om de afhankelijkheid van China te verkleinen? Zo ja, wat is de inzet van het kabinet in deze, zo nee waarom niet?
Zoals beschreven in het Regeerprogramma zet dit kabinet in op het mitigeren van de risico’s van strategische afhankelijkheden, zoals die van China op het gebied van kritieke grondstoffen, en het versterken van onze positie in het geopolitieke speelveld. Dit gebeurt onder meer door de diversificatie van aanvoerketens te bevorderen en met gericht innovatie- en industriebeleid onze positie in hoogwaardige waardeketens te versterken.
In lijn met de Kamerbrief Kabinetsaanpak Strategische Afhankelijkheden van 12 mei 20235 en de Voortgangsrapportage Strategische Afhankelijkheden van 15 december 20236 zet het kabinet zich via de Taskforce Strategische Afhankelijkheden in om de risico’s van strategische afhankelijkheden te identificeren en mitigeren. Departementen zijn hierbij zelf verantwoordelijk voor het mitigeren van de risico’s van strategische afhankelijkheden binnen hun eigen beleidsterreinen.
Zoals ook toegelicht in de brief van 15 december 2023 moet waakzaam omgegaan worden met het openlijk communiceren over de kwetsbaarheden van de Nederlandse economie. Daarom is uw Kamer op 29 mei 2024 per vertrouwelijke technische briefing geïnformeerd over de voortgang van de identificatie van risicovolle strategische afhankelijkheden. Tijdens het Commissiedebat Economische Veiligheid en Strategische Autonomie dat gepland staat voor 7 november a.s. zal uw Kamer opnieuw nader geïnformeerd worden over de voortgang op dit gebied.
Deelt u de mening dat om de afhankelijkheid van China te verkleinen nieuwe handelsakkoorden zoals Mercosur essentieel zijn? Zo nee, waarom niet?
Onderdeel van de handelspolitieke inzet van het kabinet is de inzet op diversificatie van handelspartners en -stromen, mede door het aanhalen van handels- en investeringsbanden met derde landen. Mogelijke instrumenten hiervoor zijn het aangaan van economische partnerschappen en het maken van nadere afspraken over onder meer wederzijdse markttoegang, waaronder in de vorm van nieuwe handelsakkoorden. Ook voor derde landen kan het interessant zijn om economische partnerschappen en -verdragen aan te gaan ter ondersteuning van de eigen inzet op het gebied van economische ontwikkeling. Derde landen maken hierbij eigen keuzes over de partners met wie zij zich willen verbinden.
Hoe zet dit kabinet zich in om de afhankelijkheid van kritieke grondstoffen uit China te verminderen?
Het vergroten van de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen en mitigeren van risicovolle strategische afhankelijkheden staat centraal in de Nationale Grondstoffenstrategie7 en in de EU Critical Raw Materials Act (CRMA).8 In de Nationale Grondstoffenstrategie wordt de inzet op vijf handelingsperspectieven beschreven: 1) circulariteit en innovatie, 2) duurzame Europese mijnbouw en raffinage, 3) diversificatie, 4) verduurzaming internationale ketens en 5) kennisopbouw en monitoring. De nationale grondstoffenstrategie en CRMA zijn niet specifiek gericht op één land. China is echter een belangrijke leverancier van kritieke grondstoffen. Zowel de nationale als de Europese inzet moeten daarom ook leiden tot het mitigeren van risicovolle strategische afhankelijkheden van China.
Ziet u ook het risico dat landen zich tot China wenden voor economische partnerschappen als de EU deze niet met desbetreffende landen aan gaat?
Zie antwoord vraag 12.
Op welke wijze gaat dit nieuwe kabinet verdere invulling geven aan het verkleinen van onze afhankelijkheid van een land als China?
Zie antwoord vraag 11.
De artikelen 'ASML’s China Chip Business Faces New Curbs From Netherlands' en 'Nederland past exportregels aan voor ASML, nu in lijn met VS' |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Bloomberg artikel «ASML’s China Chip Business Faces New Curbs From Netherlands»1 en het NOS artikel «Nederland past exportregels aan voor ASML, nu in lijn met VS»?2
Ja.
Klopt het dat de regering overweegt of van plan is om exportvergunningen op reserveonderdelen voor ASML-machines die al aan Chinese bedrijven verkocht zijn niet te verlengen? Welke overwegingen liggen hieraan ten grondslag?
Door middel van exportcontrole voorkomt het kabinet dat Nederlandse goederen of technologie met een bijzondere, strategische waarde, zowel militair als dual-use, op ongewenste wijze worden ingezet. Sinds de vergunningplicht voor uitvoer van geavanceerde halfgeleiderproductieapparatuur is ingesteld per 1 september 2023 wordt de uitvoer van specifieke productieapparatuur, onderdelen, software en technologie gecontroleerd. De uitvoer van dienstverlening, in de vorm van uitvoer van speciaal ontworpen onderdelen, software en technologie voor deze apparatuur, wordt daarmee ook gecontroleerd. Per 7 september 2024 is deze vergunningplicht uitgebreid naar (de uitvoer van) oudere types lithografiemachines, vanwege voortschrijdend inzicht dat dergelijke machines relevant zijn voor de productie van geavanceerde halfgeleiders die bij kunnen dragen aan geavanceerde militaire toepassingen, waardoor dergelijke uitvoer risico’s voor de nationale veiligheid met zich meebrengt. De uitvoer van dienstverlening, inclusief specifieke reserveonderdelen, wordt daarmee ook voor deze apparatuur gecontroleerd.
Hoe verhoudt zich dit tot de aangekondigde aanscherping van exportregels van hoogwaardige chipmachines?
Zie antwoord op vraag 2.
Wat is de precieze aanleiding om de vergunning voor reserveonderdelen niet langer te verstrekken? Welke wijzigingen zijn er in de situatie sinds het afgeven van de vorige vergunning?
De aankondiging van een vergunningplicht betekent niet dat vergunningen ook niet meer verstrekt worden. Per afzonderlijke vergunningaanvraag wordt het risico op ongewenst eindgebruik ingeschat op basis van de aard van de goederen, het opgegeven eindgebruik en de eindgebruiker. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3 wordt met het uitbreiden van de vergunningplicht ook de uitvoer van dienstverlening, inclusief specifieke reserveonderdelen, voor minder geavanceerde productieapparatuur onder controle gebracht.
Bent u zich ervan bewust dat Chinese bedrijven alleen in staat zijn om geavanceerde chips te maken met de oudere generatie machines van ASML in combinatie met zeer geavanceerde Amerikaanse etching technology die Amerikaanse bedrijven mochten blijven exporteren naar China nadat de Amerikaanse overheid de Nederlandse regering onder druk had gezet om de exportvergunningen voor EUV-machines naar China niet te verlengen? En dat Amerikaanse etching technologie pas onderdeel werd van deexport control measuresvan oktober 2022 nadat Nederlandse bedrijven hierop hebben aangedrongen in het kader van een gelijk speelveld? Hoe verklaart u dit in het kader van nationale veiligheid als reden om de export van geavanceerde lithografie technologie naar China tegen te houden, terwijl geavanceerde Amerikaanse etching technologie geëxporteerd mocht blijven worden? Heeft u dit besproken met uw Amerikaanse counterpart?
Over de inhoud van gesprekken met buitenlandse partners doe ik omwille van vertrouwelijkheid geen uitspraken. We delen de zorgen van onze partners over ongecontroleerde export van geavanceerde halfgeleiderapparatuur. Daarnaast is het van belang om effectieve maatregelen en een gelijk speelveld na te streven. Uiteindelijk maakt ieder land zijn eigen afweging en neemt zelf maatregelen. Zo ook Nederland.
Op welke momenten is er contact geweest op ambtelijk en/of politiek niveau met de Amerikaanse autoriteiten over de exportvergunningen van reserveonderdelen voor machines van ASML? Op welke manier heeft dit meegewogen in de beslissing om de exportvergunning voor reserveonderdelen niet te verlengen en exportregels aan te scherpen?
Nederland onderhoudt intensief contact met Europese en niet-Europese partners over exportcontrolebeleid, omwille van het bevorderen van de effectiviteit van beleid en het waarborgen van een gelijk speelveld. Over de inhoud van gesprekken met buitenlandse partners doe ik omwille van vertrouwelijkheid geen uitspraken. Zie verder het antwoord op vraag 4 over de werking van een vergunningplicht.
Zijn er toezeggingen van de Amerikaanse autoriteiten gedaan aan de Nederlandse regering in ruil voor het sluiten van een belangrijke markt voor het belangrijkste bedrijf voor de Europese strategische autonomie? Zo ja, welke?
Over de inhoud van gesprekken met buitenlandse partners doe ik omwille van vertrouwelijkheid geen uitspraken.
Heeft u onderhandeld over de uitbreiding van de exportregels en wat was daarbij uw inzet? Indien u niet heeft onderhandeld met of er druk is gezet door de Amerikaanse autoriteiten, gelooft u dat deze exportmaatregelen de Nederlandse nationale veiligheid bevorderen en op welke manier?
Nederland onderhoudt intensief contact met Europese en niet-Europese partners over exportcontrolebeleid, omwille van het bevorderen van de effectiviteit van beleid en het waarborgen van een gelijk speelveld. Uiteindelijk besluit Nederland zelf over zijn exportcontrolebeleid, net zoals andere landen over hun exportcontrolebeleid besluiten.
Wat zijn de mogelijke economische en financiële gevolgen van het niet verlengen van of verlenen van de exportvergunningen aan ASML?
Het is aan ASML om de gevolgen van Nederlandse regelgeving op zijn bedrijfsprocessen te duiden.
Wat zijn volgens u de consequenties van het niet verlengen van de exportvergunning op de concurrentiepositie van Nederland en de EU op het gebied van chiptechnologie? Waarop is dit gebaseerd?
Iedere vergunningaanvraag wordt afzonderlijk beoordeeld. Veiligheidsbelangen geven daarbij de doorslag, maar Nederland heeft ook oog voor bedrijfsmatige belangen zoals een gelijk speelveld en zoveel mogelijk duidelijkheid voor betrokken bedrijven. Ook daarom onderhoudt Nederland intensief contact met Europese en niet-Europese partners, om zo het gelijke speelveld te waarborgen en te voorkomen dat een relatieve verslechtering van de concurrentiepositie optreedt. De precieze implicaties van de verlening of weigering van afzonderlijke vergunningen heb ik niet onderzocht en spelen geen rol bij de besluitvorming daaromtrent.
Met welke landen binnen de Europese Unie is er afstemming geweest voordat het besluit is genomen? Kunt u per land aangeven welke reactie is binnengekomen?
Nederland onderhoudt intensief contact met Europese en niet-Europese partners over exportcontrolebeleid, omwille van het bevorderen van de effectiviteit van beleid en het waarborgen van een gelijk speelveld. Uiteindelijk besluit Nederland zelf over zijn exportcontrolebeleid, net zoals andere landen over hun exportcontrolebeleid besluiten. Over de inhoud van gesprekken met buitenlandse partners doe ik omwille van vertrouwelijkheid geen uitspraken.
Op welke momenten heeft u in aanloop naar het besluit met de Europese Commissie gesproken? Wat was daarbij uw inzet? Wat was de reactie van de Europese Commissie?
Exportcontrole is een nationale competentie. De Europese Commissie speelt een faciliterende rol in EU-coördinatie van exportcontrole van dual use-goederen. Nederland onderhoudt op politiek en ambtelijk niveau nauw contact met de Europese Commissie. Over de inhoud van dergelijke gesprekken doe ik omwille van diplomatieke vertrouwelijkheid geen uitspraken.
Deelt u de mening dat ASML van groot strategisch en geopolitiek belang is voor Nederland en Europa? Op welke manier zijn het strategische belang van ASML in de geopolitieke en geo-economische ontwikkelingen meegewogen in dit besluit?
Ja. Nederland hecht groot belang aan de halfgeleiderindustrie in Nederland en de cruciale rol van ASML daarbinnen. In de Kamerbrieven «De Nederlandse inzet voor een sterk halfgeleiderecosysteem in geopolitiek uitdagende tijden»3 en «Investeringen in ondernemingsklimaat microchipsector»4 wordt daar verder op ingegaan. Bij de beoordeling van afzonderlijke vergunningsaanvragen geven veiligheidsbelangen de doorslag, maar wordt oog gehouden voor de belangen van bedrijven. De afgelopen periode zijn de contacten over exportcontrole met de betrokken bedrijven, waaronder ASML, verder geïntensiveerd.
Deelt u de analyse dat Europa ver achter loopt op de ontwikkeling van strategische technologie? Bent u zich ervan bewust dat ASML’s lithografie-technologie een van de weinige, dan wel de enige, technologie is waarvoor China van Europa afhankelijk is? Hoe weegt u het dilemma om China deze technologie te onthouden en daarmee te dwingen deze eigenstandig te ontwikkelen waardoor we deze «bargaining chip» niet meer in kunnen zetten om toegang te krijgen tot de vele technologieën waarin China ondertussen voor loopt op de EU?
Nederland heeft reeds op tal van technologische terreinen een sterke positie, maar gezien de toenemende wereldwijde concurrentie en gelet op het belang van ons eigen verdienvermogen en weerbaarheid acht het kabinet het van groot belang om sterker en gerichter in te zetten op behoud en verdere versterking van onze technologische positie. Voor gemaakte keuzes verwijst het kabinet naar de Nationale Technologie Strategie (NTS), waarin onder andere het gebied van halfgeleidertechnologie als sleuteltechnologie is aangewezen. Voor verder inzicht in de NTS verwijs ik u graag naar het beleidsrapport van 19 januari 2024.5 Ik neem kennis van uw visie op het belang van ASML’s technologie voor China. Ik hecht eraan om te benadrukken dat exportcontrole niet gelijk staat aan een uitvoerverbod en dat hier sprake is van een landenneutrale maatregel.
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja
Private equity in de accountancy |
|
Jimmy Dijk |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «experts vrezen commerciële draaikolk door private equity bij accountantskantoren»?1 Deelt u de zorgen die worden geuit door experts dat private equity een commerciële draaikolk veroorzaken?
Ja, ik heb van het artikel kennisgenomen. In hun slotrapportage «Druk en tegendruk» uit 2023 constateerden de Kwartiermakers toekomst accountancysector dat private equity een toenemende belangstelling heeft voor de accountantsorganisaties met een reguliere vergunning.2 Het effect van private equity in de accountancysector is niet op één manier te duiden. Accountantsorganisaties die zich openstellen voor een private equity-aandeelhouder kunnen daar baat bij hebben als er op een andere wijze geen ruimte is of kan ontstaan voor investeringen in innovatiever en efficiënter werken en daarmee in een hogere kwaliteit. Soms worden vraagtekens gezet bij het streven naar winst van een dergelijke aandeelhouder. Daar staat tegenover dat de wens om rendement te maken op dit moment ook al onderdeel is van de bedrijfsvoering van accountantsorganisaties en dus niet alleen is voorbehouden aan private equity. Anderzijds ben ik me ervan bewust dat aandeelhouders, onder wie private equity-partijen, een groter belang kunnen hebben bij groei van de omzet en winst, en vooral ook uit kunnen zijn op kortetermijnrendement. Met als doel winst te maken bij doorverkoop van hun belang in de onderneming. Dit kan mogelijk botsen met het langetermijnbelang van de kwaliteit van de wettelijke controle. Daarom houd ik de ontwikkelingen van private equity in de accountancysector goed in de gaten.
Wat vindt u van het feit dat een derde van de accountantskantoren straks in handen is van private equity? Past het rendementsdenken van private equity bij de sector die de afgelopen jaren zo geplaagd is door fraude?
Ik volg de ontwikkeling ten aanzien van private equity in de accountancysector nauwlettend, met het oog op de in de vorige vraag genoemde aandachtpunten. Los daarvan staan accountantsorganisaties onder toezicht. In de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) staan verplichtingen voor accountantsorganisaties, met het oog op onafhankelijkheid van de externe accountant en de integere bedrijfsvoering. Die verplichtingen gelden ook voor accountantskantoren waarvan de eigenaar een private equity-partij is.
Wat betekent de komst van private equity voor de onafhankelijkheid van de accountant wat u betreft? Wat gaat u doen om de onafhankelijkheid te waarborgen?2
De onafhankelijkheid van de accountant is geborgd in de wet. De AFM houdt hier toezicht op. Accountants die wettelijke controletaken uitvoeren moeten dit onafhankelijk van zowel hun cliënten als hun aandeelhouders kunnen doen. In de Wta zijn diverse maatregelen opgenomen die deze onafhankelijkheid van de accountantsorganisatie en de externe accountant borgen. Zo moeten accountants zelf de meerderheid van de stemrechten in een accountantsorganisatie houden, mag de zeggenschapsstructuur geen belemmering vormen voor het toezicht en moet een accountantsorganisatie de bedrijfsvoering zo inrichten dat deze een beheerste en integere uitoefening van haar bedrijf waarborgt.4
Bent u bekend met het gebrek aan kwaliteit van de controle in de accountancy? Vreest u met de hoogleraren en experts dat de kwaliteit nog verder zal afnemen bij overname door private equity?
Iedereen moet erop kunnen vertrouwen dat de wettelijk verplichte accountantscontroles voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen. Op basis van onderzoeken van de AFM, de aanbevelingen van de Commissie toekomst accountancysector en de aanbevelingen van de Kwartiermakers (Kta) is dudielijk dat bepaalde kwaliteitsaspecten van de wettelijke controle vatbaar zijn voor verbetering.5 In het voorstel voor de Wijzigingswet accountancysector, dat bij uw Kamer aanhangig is, zijn maatregelen opgenomen om de kwaliteit van de wettelijke controle te verbeteren.6 Ik heb op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat de invloed van private equity hieraan per saldo afbreuk doet, maar ik blijf de ontwikkelingen en mogelijke risico’s in de gaten houden.
Kent u de kritiek van de toezichthouder AFM die zegt dat er een botsing ontstaat tussen het streven naar rendement van private equity en goede accountantscontrole? Wat gaat u met deze kritiek doen? Wat zijn de mogelijke maatregelen van uw kant?
De AFM heeft een belangrijke taak om erop toe te zien dat de wettelijk verplichte accountantscontrole aan de wettelijke kwaliteitseisen voldoet en mogelijke knelpunten en risico’s te signaleren. Ik ben bekend met de genoemde analyse van de AFM. Ik blijf hierover in gesprek met de AFM en zal ook zelf de ontwikkeling van de aanwezigheid van private equity in de accountancysector in de gaten houden. Het is positief dat de AFM aan accountancyorganisaties aandachtspunten meegeeft voor het geval zij een pirvate-equitydeelneming overwegen. Ik zie vooralsnog geen aanleiding voor verdergaande wettelijke maatregelen dan die nu al gelden om de onafhankelijke van de wettelijke controle te waarborgen.
Wat vindt u van de reactie van de toezichthouder AFM, die aangeeft dat de risico’s van private equity «zwaarder wegen dan de kansen die het biedt»?
Is het niet vreemd dat de toezichthouder AFM wil dat accountantskantoren zelf zorgen voor passende maatregelen «om te waarborgen dat de kwaliteit van de wettelijke controle voorop staat»? Vindt u dat de slager zijn eigen vlees moet keuren?
Zie antwoord vraag 5.
Vreest u met de experts dat de accountancy schaalvergroting door private equity ook kan leiden tot hogere prijzen en meer focus op grotere klanten? Wat gaat u doen voor kleinere klanten?
De Wta legt diverse verplichtingen aan accountantsorganisaties op die ervoor moeten zorgen dat externe accountants hun werk onafhankelijk kunnen uitvoeren. Zo moeten accountantsorganisaties een stelsel van kwaliteitsbeheersing hebben, gedragsregels vastleggen en een passend beloningsbeleid hebben.7 In het eerdergenoemde voorstel voor de Wijzigingswet accountancysector zijn aanvullende verplichtingen opgenomen, zoals de versterking en de uitbreiding van de reikwijdte van de plicht tot instelling van een orgaan dat is belast met het interne toezicht bij grote reguliere accountantsorganisaties. De accountantsorganisaties kunnen binnen de kaders van de bestaande regels nadere invulling geven aan deze vereisten. De AFM houdt hier toezicht op. Gegeven deze context vind ik het passend dat de AFM accountantsorganisaties wijst op de mogelijke risico’s van private equity en in dat kader aan hen de oproep doet om hun wettelijke verplichtingen goed te borgen.
Deelt u de kritiek van experts dat de toegang tot een accountant voor kleine bedrijven onder druk komt te staan door private equity? Heeft u signalen dat dat nu al problemen geeft? Wat gaat u daaraan doen?
Het is belangrijk dat alle controleplichtige ondernemingen toegang hebben tot een accountant. Hoewel er sinds 2014 een trend gaande is waarbij het aantal reguliere accountantsorganisaties afneemt door fusies, overnames en het inleveren van vergunningen, neemt hun marktaandeel in de wettelijke controles juist toe (61% in 2023).8 Ik heb vooralsnog geen signalen ontvangen dat private equity leidt tot hogere prijzen en een focus op grotere klanten en dat dit leidt tot problemen voor kleinere klanten.
Meent u met de SP dat «private equity» kantoren hun focus zullen verleggen van audit- en assurancediensten naar meer lucratieve adviesdiensten, waar de marges hoger zijn en de onafhankelijkheid minder cruciaal wordt geacht? Wat gaat u hiertegen doen?
Zoals hiervoor aangegeven is het van belang dat ook kleinere controleplichtige ondernemingen toegang hebben tot een accountant. Er zijn op dit moment 228 accountantsorganisaties met een reguliere vergunning.9 Deze mogen een wettelijke controle uitvoeren bij controleplichtige (middel)grote ondernemingen, niet zijnde organisaties van openbaar belang. Daarmee is er nog altijd een aanzienlijk aantal accountantsorganisaties dat deze ondernemingen kan bedienen. Er zijn mij geen signalen bekend dat de toegang voor kleine bedrijven tot een accountant onder druk komt te staan door de komst van private equity.
Nederlandse leveranciers van gevechtshonden aan het Israelische leger |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Ruben Brekelmans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat in Gaza een man met het syndroom van Down is doodgebeten door een gevechtshond van het Israëlische leger?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht dat in Gaza een oudere vrouw in haar slaap is aangevallen door een gevechtshond van het Israëlische leger?2
Ja.
Is het mogelijk dat deze en andere gevechtshonden van het Israëlische leger door een Nederlands bedrijf geleverd worden? Kunt u dit bevestigen of uitsluiten?
Bedrijven dienen een vergunning aan te vragen voor goederen/technologie die kwalificeren als dual-use volgens de EU Dual-Use Verordening of onder nationale controlemaatregelen vallen. Wanneer dit niet het geval is, zoals bij honden (zie ook het antwoord op vraag 7 en 8), heeft de overheid geen overzicht van de uitvoer van betreffende goederen.
Het kabinet doet daarnaast geen uitspraken over mogelijke leveranties van individuele bedrijven. Informatie over de exportaangiftes van individuele bedrijven is bedrijfsgevoelig en daarom vertrouwelijk.
Bent u bekend met de reportage van Left Laser bij het Nederlandse bedrijf Four Winds?3
Ja.
Deelt u de mening dat dit bedrijf transparant zou moeten zijn over het al dan niet exporteren van gevechtshonden naar Israël? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet juicht transparantie vanuit bedrijven toe, maar zolang een bedrijf zich houdt aan de toepasselijke wet- en regelgeving is de mate van transparantie een keuze van het bedrijf zelf.
Is het u bekend of het Nederlandse bedrijf Four Winds K9 nog steeds gevechtshonden exporteert naar Israël?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3 heeft het kabinet geen overzicht van de uitvoer van honden. Ook doet het kabinet geen uitspraken over individuele bedrijven of vergunningaanvragen.
Aan welke regels moeten Nederlandse bedrijven voldoen bij de export van gevechtshonden zoals gebruikt bij de genoemde incidenten in Gaza? Zijn de wetten, verdragen en afspraken voor de export van strategische/militaire goederen van toepassing?
Voor de uitvoer van speciaal getrainde honden is geen vergunning nodig, omdat deze honden niet worden gekwalificeerd als strategische goederen. De kwalificatie van een goed als strategisch goed gebeurt op basis van consensus in de relevante internationale exportcontroleregimes of omdat deze onder nationale controle zijn gebracht. Voor speciaal getrainde honden geldt dat er internationaal geen consensus is om deze onder exportcontrole te brengen en dat deze ook niet nationaal zijn gecontroleerd.
Is een vergunning nodig voor de export van dit soort gevechtshonden? Zo ja, wat voor vergunning? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Welke verantwoordelijkheden hebben Nederlandse bedrijven die gevechtshonden exporteren voor het dierenwelzijn, ook na de export? Op welke manier wordt daar toezicht op gehouden?
De bedrijven die in Nederland honden trainen voor de export moeten zich houden aan de Wet dieren, en specifiek het Besluit houders van dieren waarin voorschriften staan over onder andere huisvesting en verzorging van de honden. Het toezicht hierop vindt plaats door handhavende partijen, zoals de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de politie en de Landelijke Inspectiedienst Dierenwelzijn. Na export is de wet- en regelgeving van het land waar de honden naar geëxporteerd zijn van toepassing en is het aan het betreffende land om toezicht te houden op het welzijn van de dieren aldaar.
Het kabinet verwacht evenwel van Nederlandse bedrijven die internationaal zaken doen dat zij de OESO-richtlijnen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen toepassen. Volgens dit kader dienen bedrijven risico’s voor mens en milieu in hun waardeketens te identificeren, ook bij export, en waar nodig aan te pakken. Dierenwelzijn is hier onderdeel van.
Kunt u een overzicht geven van de export van dergelijke honden die door politie en militaire diensten kunnen worden ingezet, van de afgelopen tien jaar, naar Israël en andere landen?
Zie het antwoord op de vragen 3, 5 en 6.
Hoe voorkomt u dat Nederlandse export, van bijvoorbeeld honden voor het Israëlische leger, bijdraagt aan het in stand houden van de bezetting en schendingen van het oorlogsrecht en voldoet aan de recente uitspraak van het Internationaal Gerechtshof?
Nederland staat onverkort voor naleving van het internationaal recht en het kabinet blijft zich hierover onverminderd uitspreken. Het kabinet roept Israël zowel bilateraal als in multilaterale fora op om zich te houden aan het internationaal recht, inclusief het recht dat geldt tijdens bezetting. Dat betekent dat de honden, net als ieder geweldsmiddel, uitsluitend mogen worden ingezet in overeenstemming met internationaal recht, in het bijzonder de regels van het bezettingsrecht en de rechten van de mens.
Daarnaast hebben betrokken bedrijven ook een eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid en zijn zij zelf verantwoordelijk voor de opvolging daarvan. Het kabinet verwacht dat zij in lijn met de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rightsrisico’s voor mens en milieu in hun waardeketens identificeren en waar nodig aanpakken. In het geval van gewapende conflicten wordt daarbij van bedrijven extra zorgvuldigheid verwacht.
Hoe bekijkt u de export van deze honden in zowel het licht van berichten over het doden en verminken van Palestijnse burgers als het oordeel van het Internationaal Gerechtshof dat staten de verplichting hebben om stappen te ondernemen om te voorkomen dat Nederlandse handels- en investeringsbetrekkingen bijdragen aan de instandhouding van de Israëlische bezetting, nederzettingen en annexatie van bezet Palestijns gebied?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat het verwerpelijk is om gevechtshonden af te sturen op onschuldige burgers?
Laat ik duidelijk stellen dat het kabinet burgerslachtoffers altijd betreurt. In zijn algemeenheid zijn geweldsmiddelen, zoals politiehonden, niet bestemd om te worden ingezet tegen burgers die geen bedreiging vormen.
Deelt u de mening dat er een verbod moet komen op de export van deze honden naar Israël? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit verbod zo snel mogelijk te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Een voorstel voor een verbod of een vergunningplicht op export van speciaal getrainde honden vereist internationale afspraken om effectief te zijn en een gelijk speelveld te garanderen. In 2016 heeft het toenmalige kabinet de mogelijkheden hiervoor onderzocht. Voor de uitkomst van dit onderzoek verwijs ik u naar de kamerbrief «Exportcontrole op honden» van 9 februari 2016.4 In deze brief werd geconcludeerd op basis van juridisch advies van de Europese Commissie dat de dual-use verordening geen rechtsbasis biedt voor export beperkende maatregelen ten aanzien van diensthonden. Deze conclusie is niet veranderd sindsdien.
Het bericht 'Meerderheid Amsterdammers tegen verkoop van Afval Energie Bedrijf, wethouder noemt runnen afvalverwerking ‘geen kerntaak’' |
|
Sandra Beckerman |
|
Beljaarts , Sophie Hermans (VVD) |
|
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de verkoop van het Afval Energie Bedrijf (AEB) door de gemeente Amsterdam?1
Ik heb deze vraag voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam en dit is haar antwoord:
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft op 30 mei 2023 besloten om de met AEB verbonden publieke belangen te borgen door te kiezen voor volledige verkoop van AEB. Het daaruit volgende voorgenomen besluit tot verkoop van de aandelen AEB is voor wensen en bedenkingen voorgelegd aan de gemeenteraad die de betreffende voordracht in de raadsvergadering van 29 juni 2023 behandeld heeft. Het college heeft op 11 juli 2023 het definitieve besluit genomen tot het voorbereiden van het verkoopproces voor de verkoop van alle aandelen die de gemeente houdt in AEB. Het verkoopproces is aangevangen op 16 april 2024.
Wat zijn de belangrijkste redenen die de gemeente Amsterdam aanvoert voor de verkoop van AEB? Welke voordelen verwacht de gemeente te behalen door de verkoop van AEB?
Ik heb deze vraag voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam en dit is haar antwoord:
Bij elke deelneming maakt de gemeente Amsterdam een afweging of de publieke belangen beter geborgd worden door hierin te (blijven) participeren. Bij het AEB gaat het voor de gemeente daarbij om de publieke belangen afvalverwerking, warmtevoorziening en CO2-reductie. Uit de afweging die het college van B&W in 2023 heeft gemaakt was de conclusie dat Amsterdam het aandeelhouderschap niet nodig heeft voor het borgen van de met AEB verbonden publieke belangen. Door afspraken te maken bij de verkoop heeft de gemeente ervoor gezorgd dat de afvalverbranding en warmtevoorziening van Amsterdam doorgaan, ook als AEB verkocht wordt. De publieke belangen van Amsterdam zijn daarmee zeker gesteld. Een eigen afvalverwerkingsbedrijf acht de gemeente Amsterdam geen kerntaak van een gemeente. Verder wordt u verwezen naar uitgebreide behandelingen in de Amsterdamse gemeenteraad.
Kunt u ingaan op de specifieke zorgen van de inwoners van Amsterdam met betrekking tot de privatisering van de afvalverwerking?
Ik heb deze vraag voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam en dit is haar antwoord:
De gemeente gaat ervan uit dat er gedoeld wordt op het onderzoek van de SP Amsterdam. Dit onderzoek wijst uit dat Amsterdammers zorgen hebben over de verkoop. De gemeente Amsterdam doorloopt een zorgvuldig verkoopproces en houdt hierbij het belang van Amsterdammers voor een goede afval- en warmtevoorziening op het oog.
Welke negatieve gevolgen verwacht u als AEB geprivatiseerd wordt?
Deze casus is besproken in de gemeenteraad van Amsterdam2. Uit een scenariovergelijking van verkoop of behoud van AEB komen verschillende voordelen en nadelen naar voren. Het belangrijkste nadeel bij verkoop van AEB lijkt een verminderde directe sturing van AEB door de gemeente Amsterdam. Zo zal het lastiger zijn om te sturen op krimp van afvalverbranding, of te sturen op de prijs voor warmte en afvalverwerking. Aan de andere kant heeft de gemeente meer flexibiliteit in de uitbesteding van deze voorzieningen. De gemeente Amsterdam beoogt de publieke belangen te waarborgen door het stellen van strenge voorwaarden bij de verkoop van AEB.
Hoe garandeert de gemeente dat de publieke belangen, zoals de continuïteit van afvalverbranding en warmtevoorziening, worden gewaarborgd bij de verkoop van AEB? Welke garanties zijn er opgenomen in de verkoopovereenkomst om te zorgen dat de belangen van de stad behouden blijven?
Ik heb deze vraag voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam en dit is haar antwoord:
Hiervoor wordt u doorverwezen naar de behandeling in de Amsterdamse gemeenteraad van het besluit van het college om een verkoopproces te starten.
De kern is dat de met AEB verbonden publieke belangen van afvalverwerking, warmtevoorziening en CO2-reductie na verkoop via contracten en subsidievoorwaarden goed geborgd blijven en ook als harde voorwaarde bij de verkoop gesteld zijn. Aanvullend is in de verkoopvoorwaarden en in de criteria waarlangs biedingen worden beoordeeld ingezet op het zoveel mogelijk borgen van de ambities van de gemeente rond afval, warmte en CO2-reductie.
Hoe beoordeelt het kabinet de mogelijkheid van provinciale of gemeentelijke mede-eigendom als alternatief voor de verkoop aan een private partij, zoals voorgesteld door SP-raadslid Erik Bobeldijk?
In Nederland is de afvalverbrandingssector grotendeels in commerciële handen. Enkele afvalverbrandingsinstallaties zijn in publiek beheer. Ook gedeeld publiek en commercieel eigendom komt voor. In de praktijk kunnen publieke partijen dus een rol spelen als (mede-)eigenaar van een afvalverbrandingsinstallatie. Het is niet aan mij om in te gaan op concrete casussen en om een oordeel uit te spreken over de mogelijkheden van gemeentes of provincies om eigenaar te worden van AEB. Die afwegingen moeten op lokaal niveau worden gemaakt.
78 procent van de Amsterdammers hoopt dat bij een eventueel verkoop AEB in overheidshanden blijft. Welke stappen onderneemt u om dit te bewerkstelligen?
Er worden hierop geen stappen ondernomen vanuit de Rijksoverheid.
Is dit kabinet van mening dat essentiële basisvoorzieningen zoals afvalverwerking aan de markt overgelaten zou moeten worden of vindt het kabinet dat deze diensten gewaarborgd moeten worden in publieke eigendom?
Het ophalen van huishoudelijk afval is een basisvoorziening die in Nederland wettelijk is gegarandeerd. Gemeenteraden en de colleges van burgemeester en wethouders zijn wettelijk verplicht om zorg te dragen voor de inzameling van huishoudelijk afval. Gemeenten zijn vervolgens vrij in hun keuze voor een verwerker van het ingezamelde huishoudelijke afval. Dit kan zowel een afvalverwerker in publieke als in private handen zijn. Voor het bedrijfsafval geldt geen wettelijke zorgplicht voor gemeenten. Bedrijven in Nederland zijn zelf verantwoordelijk voor het op de juiste manier aanbieden van hun afval aan een erkende inzamelaar/verwerker. Welke verwerking vervolgens passend is en of dit door een private of een publieke speler is, hangt af van lokale omstandigheden. Gemeenten zijn hierbij gebonden aan de wettelijke kaders van de Wet milieubeheer, waaronder de verplichting om de afvalhiërarchie door te voeren in beslissingen omtrent afvalbeheer. Verder geldt hier het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3) waarin is toegelicht wat onder doelmatig afvalbeheer wordt verstaan en welke verwerkingsmethode voor welk type afval wenselijk is. In het licht van eigendomsverdeling heb ik geen voornemens om de hierboven beschreven kaders anders in te richten.
Is het rijk in staat een meerderheidsaandeel te nemen in AEB? Is dit kabinet bereid deze stap te nemen?
Informatie over het deelnemingenbeleid van het Rijk in private ondernemingen is gevat in de nota Deelnemingenbeleid 2022. Deze nota bevat het afwegingskader voor het aangaan en afstoten van deelnemingen. Het kabinet is terughoudend bij het aangaan van deelnemingen. Voor een dergelijk ingrijpende vorm van overheidsingrijpen moeten aantoonbaar dringende redenen zijn. Het Rijk ziet geen aanleiding om een meerderheidsaandeel te nemen in AEB.
Bent u bekend met het onderzoek van SOMO over de kosten van het afschaffen van de belasting op de inkoop van eigen aandelen?
Ja.
Kunt u aangeven op welke brondata de huidige raming is gebaseerd?
De afschaffing van de inkoopfaciliteit per 1 januari 2025 is geregeld door middel van het door de vorige samenstelling van uw Kamer aangenomen amendement Van der Lee c.s.1 op het Belastingplan 2024. De raming van het budgettaire effect van dit amendement is gebaseerd op openbare brondata over de totale omvang van de aandeleninkoop van aan de AEX genoteerde ondernemingen2. Deze data is in het najaar van 2023 geraadpleegd. Dit was op dat moment de best toegankelijke verifieerbare bron voor een schatting van de gemiddelde omvang van aandeleninkoop over een lange periode. Tegelijk had deze bron beperkingen omdat uit deze bron niet blijkt of werkelijk gebruik is gemaakt van de inkoopfaciliteit en wat precies de bijbehorende grondslag is. Het genoemde bedrag geeft derhalve slechts aan wat de omvang is van de aandeleninkoop maar specificeert niet welk deel door toepassing van de inkoopfaciliteit vrijgesteld is voor de dividendbelasting. Deze omvang is ook niet bekend bij de Belastingdienst omdat deze informatie niet in alle gevallen hoeft te worden opgegeven door beursfondsen.3 Een andere beperking is dat aan de AEX genoteerde ondernemingen niet volledig overeenkomen met de groep ondernemingen waarop de maatregel betrekking heeft. Er zijn namelijk enkele AEX-fondsen die niet fiscaal in Nederland zijn gevestigd en omgekeerd zijn er ook enkele ondernemingen die alleen een buitenlandse beursnotering hebben maar wel fiscaal in Nederland zijn gevestigd. Daarnaast is brondata over de dividendbelasting gebruikt om een schatting te maken welk gedeelte van de aandeelhouders is vrijgesteld van dividendbelasting en welk gedeelte van de dividendbelasting wordt verrekend.
Hoe reageert u op de vaststelling van SOMO dat de tot nu toe gehanteerde raming van bovengenoemde kosten gebaseerd is op onvolledige data, terwijl uitgebreidere data wel beschikbaar zijn?
Ten tijde van het ramen van het budgettair effect van de maatregel was er geen andere informatie voorhanden. Ik verwijs in dit kader ook naar het antwoord op vraag 2.
Waarop zijn de gedragseffecten die verondersteld worden in de eerder gedeelde raming gebaseerd?
Belastingramingen en de bijbehorende gedragseffecten zijn inherent onzeker. Voor deze raming specifiek geldt aanvullend dat de gedragsreactie van individuele fondsen een grote impact kan hebben op de daadwerkelijke uitkomst. In de raming is ervoor gekozen om een generieke afslag te hanteren. Dit betreft een afslag van 70% ten opzichte van de situatie waarin de volledige inkoop zou worden voortgezet en fondsen de kosten hiervan middels brutering voor eigen rekening zouden nemen. Een achterliggende aanname is dat een klein deel van de bedrijven (circa 20%) de inkoop zou voortzetten. Van de overige fondsen werd verondersteld dat circa de helft de inkoop zou vervangen door dividenduitkeringen of alternatieven met een vergelijkbare opbrengst. Omdat de omvang van verschillende gedragsreacties moeilijk is in te schatten, is in de onderliggende aannames aangesloten bij de vuistregelpercentages van 20% en 50%. Dividend uitkeren leidt in de regel tot een fors lagere opbrengst dan de daadwerkelijk aangegeven dividendbelasting over de uitkering doordat een deel van de buitenlandse aandeelhouders recht hebben op teruggaaf vanwege verdragsbepalingen. Uit aangiftedata volgt dat dit gemiddeld circa 30% van de totale aangegeven dividendbelasting is. Ook is op basis van aangiftegegevens bekend dat gemiddeld genomen ruim 50% van de dividendbelasting verrekend wordt in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting. Deze percentages verschillen per fonds, omdat de raming was gebaseerd op de totale omvang van aandeleninkoop is daarbij gerekend met de gemiddelden. Vervolgens is het totale gedragseffect afgerond op 70% om schijnprecisie te vermijden. Merk op dat andere verhoudingen tussen onderliggende gedragsreacties, bijvoorbeeld een beperktere voortzetting van inkoop eigen aandelen en een grotere vervanging van inkoop door extra dividenduitkeringen, kunnen leiden tot een vergelijkbaar totaal budgettair gedragseffect. Door uit te gaan van een afgerond totaal gedragseffect wordt tevens recht gedaan aan een kleine kans op grotere derving bij verandering van de fiscale vestigingsplaats van fondsen.
In hoeverre acht u deze gedragseffecten realistisch? Bent u bereid deze gedragseffecten beter te laten onderzoeken?
Ik stel voorop dat er verschillende partijen zijn die uiteenlopende ramingen hebben opgesteld. De vragen refereren aan het SOMO onderzoek. Ook Stichting Economisch Onderzoek (SEO) heeft, in opdracht van VNO-NCW, een schatting gemaakt4. SOMO gaat uit van een hoger geraamde opbrengst, terwijl SEO uitgaat van een lagere opbrengst. Deze uiteenlopende ramingen benadrukken dat ramingen over belastinginkomsten inherent onzeker zijn. Dit komt met name door de gedragseffecten waarmee rekening wordt gehouden. Dat blijkt ook uit de onderzoeken van SOMO en SEO, waarbij het ene onderzoek met grotere gedragseffecten rekent en het andere juist met kleinere gedragseffecten. De raming voor het amendement Van der Lee c.s. gehanteerde aannames zijn de beste inschatting die op basis van de toen aanwezige data op dat moment gemaakt kon worden. Ook het CPB kwam tot deze conclusie. Omdat het kabinet heeft besloten de inkoopfaciliteit te behouden voordat afschaffing heeft plaatsgevonden en de eerder geraamde budgettaire opbrengst is uitgeboekt, is er geen directe aanleiding om gedragseffecten van deze maatregel nader te onderzoeken. Dat andere partijen tot andere schattingen zijn gekomen, betekent derhalve niet dat er een lagere of hogere opbrengst is waarmee budgettair rekening zou moeten worden gehouden. Met de afschaffing van de inkoopfaciliteit was een bedrag van € 800 miljoen geraamd. Ditzelfde bedrag is ook het bedrag dat samenhangt met het behouden van de inkoopfaciliteit.
Bent u het ermee eens dat een nieuwe raming mét gebruik van een meer volledige dataset en nieuw onderzoek naar de veronderstelde gedragseffecten noodzakelijk is? Kunt u het Centraal Planbureau (CPB) verzoeken deze nieuwe raming te maken en deze vóór de behandeling van het Belastingplan 2025 naar de Kamer te sturen?
Zoals hiervoor opgemerkt, is er vanwege het behouden van de inkoopfaciliteit geen aanleiding om een nieuw onderzoek te doen naar gedragseffecten of een nieuwe raming te maken. Dat neemt niet weg dat ik het verstandig acht om met het oog op eventuele toekomstige beleidsmaatregelen te bezien in hoeverre de onderzoeken van SOMO en SEO nieuwe inzichten hebben opgeleverd die relevant kunnen zijn voor de budgettaire raming. Ik zal hiervoor met zowel SOMO als SEO in gesprek treden.