Het artikel ‘'Per direct' geen stroomaansluitingen mogelijk voor nieuwbouwwoningen Almere, gemeente is geschokt’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel ««Per direct» geen stroomaansluitingen mogelijk voor nieuwbouwwoningen Almere, gemeente is geschokt»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de mededeling van de gemeente Almere dat nieuwe of extra stroomaansluitingen «per direct niet meer mogelijk» zijn in bepaalde delen van Almere?
Om te beginnen blijven stroomaansluitingen voor nieuwbouwwoningen mogelijk voor de gemeente Almere. Deze kleinverbruikaansluitingen, zoals huishoudens en kleine bedrijven, blijven tot 2026 mogelijk, zoals in de eerdere Kamerbrief over nieuwe maatregelen om netcongestie te voorkomen, reeds is vermeld (Kamerstuk 29 203, nr. 451). Met het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) en aangekondigde nieuwe en onorthodoxe maatregelen zet ik mij samen met de netbeheerders, betrokken departementen, medeoverheden en (markt)partijen in om deze problematiek aan te pakken en te zorgen dat kleinverbruikaansluitingen ook vanaf 2026 mogelijk blijven. Netbeheerders en gemeente Almere zijn in gesprek over oplossingen die in deze specifieke omstandigheden effectief kunnen zijn. De situatie in Almere met betrekking tot het beperken van nieuwe of extra stroomaansluitingen in bepaalde delen van de stad is een complexe uitdaging. Zo neemt rondom Almere het geprognotiseerde gebruik van aangesloten grootverbruikers ook na 2025 nog steeds significanter toe dan gemiddeld. De netbeheerders voeren dan ook gesprekken om flexibiliteit los te krijgen, omdat voor toekomstige woningbouwontwikkelingen het van groot belang is dat er extra vermogen gevonden wordt. Uit de informatie van de netbeheerders blijkt dat voor nieuwe grootverbruik-aansluitingen momenteel geen ruimte is.
Wat is de exacte reden voor het plotselinge besluit van de netbeheerders om geen nieuwe stroomaansluitingen meer toe te staan in delen van Almere? Hoe evalueert u de impact van deze beperking op de ontwikkeling van Almere tot en met 2029, zoals aangegeven door de gemeente?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 blijven nieuwe kleinverbruikaansluitingen, zoals huishoudens en kleine bedrijven, tot 2026 mogelijk. De beslissing van de netbeheerders om geen nieuwe stroomaansluitingen voor grootverbruikers meer toe te staan, is een gevolg van capaciteitsbeperkingen op het elektriciteitsnet, zoals voor meerdere gebieden in Nederland is aangekondigd in de Kamerbrief van 18 oktober jongstleden (Kamerstuk 29 203, nr. 451). De impact op de ontwikkeling van woningbouw en bedrijvigheid van Almere is tot 2029 aanzienlijk. Ik volg de ontwikkelingen nauwlettend. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) is betrokken bij gesprekken om oplossingen te vinden en te verkennen wat gedaan kan worden om problemen te verzachten of op te lossen, vooral in relatie tot woningbouw.
Welke maatregelen overweegt u om de huidige problemen met het elektriciteitsnet in Almere aan te pakken?
Op steeds meer plaatsen in Nederland ervaren we een vol stroomnet. Daardoor kunnen aanvragen voor transportcapaciteit en nieuwe klein- of grootverbruiksaansluitingen door de netbeheerders niet worden gehonoreerd. Dat geldt ook voor de gemeente Almere. In de Kamerbrief over nieuwe maatregelen netcongestie (Kamerstuk 29 203, nr. 451), is daarnaast nadrukkelijk aangegeven dat netcongestie in de provincies Flevoland (met uitzondering van de Noordoostpolder), Gelderland en Utrecht verstrekkende gevolgen heeft voor grootverbruikers en mogelijk ook voor kleinverbruikers van het elektriciteitsnet. Om die reden treffen we passende maatregelen, waarbij we specifiek en structureel aandacht besteden aan huisvesting en de noodzakelijke maatschappelijke opgave op dat terrein. Het kabinet zet zich ervoor in om ervoor te zorgen dat netbeheerders ook na 2026 woningen, laadpalen en dergelijke kunnen aansluiten.
Op 18 oktober jongstleden heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over nieuwe, onorthodoxe maatregelen die aanvullend op de acties uit het LAN worden geïmplementeerd (Kamerstuk 29 203, nr. 451). Deze maatregelen raken zowel het sneller bouwen als het beter benutten van het net. Verder zoek ik gezamenlijk met de gemeente, provincie en netbeheerders naar oplossingen voor de korte termijn. Daarbij is het van belang om ook provincies Gelderland en Utrecht te betrekken gelet op de grote verbondenheid van het elektriciteitsnet voor deze provincies.
Met betrekking tot de situatie in Almere wordt een drietal acties ondernomen om tot oplossingsrichtingen en maatregelen te komen. Allereerst organiseren we werksessies met de betrokken netbeheerders, gemeente en provincies Flevoland, Gelderland en Utrecht om gezamenlijk tot oplossingen te komen. Ten tweede informeren netbeheerders uiterlijk 31 januari a.s. over het oplossend vermogen naar aanleiding van gesprekken met grote partijen in de omgeving Almere. Als derde actie starten netbeheerders in Almere de pilot «congestieneutraal» realiseren van woningbouwprojecten (ook wel BalansWijk genoemd). Daarbij maken woningontwikkelaars en netbeheerder een integraal wijkconcept dat met de inzet van zonnepanelen en batterijen zichzelf kan bedruipen en niet of nauwelijks extra belasting van het net vraagt. Liander begint daarmee in Almere, als eerste gebied in Nederland. Dit concept kan ook in andere gebieden in Nederland worden toegepast.
Op welke termijn verwacht u een oplossing te kunnen bieden?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe is de communicatie verlopen tussen de gemeente Almere en de netbeheerders met betrekking tot dit vraagstuk?
Ik betreur de verwarring naar aanleiding van de communicatie van de betrokken netbeheerders. Naar ik begrijp leek door de netbeheerders gecommuniceerd te zijn dat voor de gemeente Almere eerder dan de in de Kamerbrief van 18 oktober jl. aangekondigde termijn (vanaf 2026) problemen worden verwacht ten aanzien van de beschikbare capaciteit van het elektriciteitsnet. Hierover heeft een gesprek plaatsgevonden met betrokken netbeheerders en met de gemeente, om de communicatie richting gemeenten te verbeteren. Om tot een passende oplossing te komen met netbeheerders en gemeenten, is ook EZK betrokken bij vervolggesprekken. Binnen het LAN werken we samen met alle partijen aan het verbeteren van de communicatie over netcongestie.
Op welke manier worden de betrokken partijen betrokken bij het zoeken naar een oplossing voor dit urgente probleem?
De gemeente Almere en betrokken netbeheerders zijn intensief in gesprek over zowel de analyse van de congestie, als over de oplossingsrichtingen. Ik verwijs u graag naar het antwoord op vraag 4 voor de maatregelen die getroffen kunnen worden voor dit urgente probleem. Zoals in antwoord op vraag 4 beschreven, wordt door EZK afstemming georganiseerd tussen betrokken netbeheerders, gemeente en provincies. Hiertoe zal onder andere op korte termijn een werksessie worden georganiseerd om uitwerking te geven aan passende maatregelen.
Welke specifieke «onorthodoxe» maatregelen overweegt u om de periode tot en met 2029 te overbruggen, zoals genoemd door wethouder Alexander Sprong? Wat is uw rol in het ondersteunen van deze maatregelen?
Graag benadruk ik dat Almere invulling geeft aan een grote woningbouwopgave, waarvan het belang verder reikt dan de gemeente zelf. Ik ben de gemeente Almere dan ook zeer erkentelijk voor haar open, creatieve opstelling om tot oplossingen te komen. Gemeente, het Rijk en de netbeheerders overwegen verschillende maatregelen om de uitdagingen tot en met 2029 te overbruggen. Deze omvatten onder meer congestieneutraal woningbouwprojecten – zogenaamde balanswijk – en verplicht congestiemanagement. Zoals ook in antwoord op vraag 4 geschreven, worden hiermee reeds aangekondigde maatregelen uit de Kamerbrief van 18 oktober jongstleden (Kamerstuk 29 203, nr. 451) op korte termijn uitgevoerd en toegepast op de problematiek in de gemeente Almere. EZK zal bij de uitwerking van de maatregelen ondersteunen en waar mogelijk faciliteren, in nauwe samenwerking met gemeenten, provincies en netbeheerders.
Hoe zorgt u ervoor dat netbeheerders voldoen aan hun verantwoordelijkheden en dat zij op korte termijn de nodige aanpassingen aan het elektriciteitsnet maken?
Netbeheerders worden gehouden aan regels rondom congestieonderzoeken. Via het LAN zet ik mij samen met de betrokken partijen in om het net zo snel mogelijk uit te breiden, het net beter te benutten en gebruikers in staat te stellen flexibel met het net om te gaan. Dit kan helaas niet voorkomen dat er op steeds meer plekken netcongestie ontstaat. Zodra dit dreigt te gebeuren op een specifieke plek, zijn netbeheerders verplicht een zogeheten congestieonderzoek te starten, en tevens aan te kondigen richting de gebruikers van het net, waarin zij onderzoeken of er op de korte termijn toch nog ruimte op het net is, of dat er met congestiemanagement ruimte kan worden gevonden. Gedurende het onderzoek worden er geen nieuwe partijen aangesloten op het net. Als uit het onderzoek blijkt dat er nog ruimte is of kan worden gemaakt, dan worden partijen uit de wachtrij weer aangesloten.
Wat is uw standpunt over de uitspraak van Tennet dat er op dit moment nog gewoon huizen kunnen worden aangesloten?
De uitspraak van TenneT dat er op dit moment nog gewoon huizen (kunnen) worden aangesloten, reflecteert de huidige situatie waarin kleinverbruikaansluitingen vooralsnog mogelijk blijven tot 2026. Dit standpunt is in overeenstemming met de informatie van zowel TenneT als Alliander en is eerder omschreven in de Kamerbrief van 18 oktober jl. (Kamerstuk 29 203, nr. 451). De situatie vanaf 2026 blijft onzeker, en het is van belang dat we samen met netbeheerders en andere betrokken partijen aan oplossingen werken om de capaciteitsuitdagingen aan te pakken en te zorgen dat de woningbouw ook na 2025 aangesloten kan worden.
Welke stappen zet u om ervoor te zorgen dat de woningbouw in Almere niet ernstig wordt belemmerd door het gebrek aan nieuwe stroomaansluitingen? Hoe wordt de verduurzaming van huizen in Almere gewaarborgd, gezien de genoemde moeilijkheden in het nieuwsbericht?
Zie het antwoord op vraag 4 en 5 voor de acties en oplossingsrichtingen ten aanzien van Almere. Daarbij bezien de netbeheerders en gemeente gezamenlijk hoe de woningbouw en de verduurzaming van de gebouwde omgeving zich verhouden tot de netcongestie in het gebied.
Hoe ziet u de samenwerking tussen regionale netbeheerders, zoals Tennet en Liander, en gemeenten in het waarborgen van de energie-infrastructuur voor steden in Nederland?
Sinds 2023 werken steeds meer gemeenten, provincies en netbeheerders (regionale en landelijke) intensief samen in Energy Boards per provincie aan oplossingen voor netcongestie op korte en langere termijn. Dit betreft zowel slimmer netgebruik als verkorting van doorlooptijden voor aanleg van nieuwe infrastructuur. De werkvorm van energy boards is nieuw en wordt in overleg met mijn ministerie in 2024 verder ontwikkeld.
In het algemeen geldt dat regionale netbeheerders intensief contact onderhouden met gemeenten over hun plannen. Contacten met landelijk netbeheerder TenneT verlopen meestal via regionale netbeheerders. In regionale samenwerkingsverbanden van overheden, netbeheerders, sectorale programma’s en andere partijen vindt uitwisseling plaats van informatie over de verwachte belasting en geplande verzwaring van de netten. Hier worden keuzes gemaakt over de prioritering van verzwaring en uitbreiding, en vindt afstemming plaats gericht op efficiënte uitvoering en ruimtelijke inpassing.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat regionale netbeheerders proactief communiceren met gemeenten over mogelijke beperkingen in de stroomvoorziening?
Zie het antwoord op vraag 9.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de wachtlijst van 210 bedrijven in Oostelijk en Zuidelijk Flevoland voor een nieuwe stroomaansluiting en welke maatregelen worden genomen om hen te ondersteunen?
Desgevraagd laat de regionale netbeheerder weten dat de wachtlijst er als volgt uit ziet (stand eind december 2023): 195 klanten met alleen een transportbeperking voor het afnemen van energie, 66 klanten met alleen een beperking voor het invoeden van energie en 24 klanten met in beide richtingen een transportbeperking.
Er wordt actief samengewerkt met netbeheerders Liander en TenneT om ondersteunende maatregelen te identificeren. Op dit moment gebeurt dit voornamelijk op basis van de acties die lopen onder de sporen in het LAN (i.e. sneller bouwen, beter benutten, vergroten flexibiliteit) en door het opzetten van een Energy Board met provincie, TenneT, Liander, regionale gemeenten en andere regionale partners.
De beantwoording van vragen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Kuipers , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bereid de grote waardering over te brengen aan uw ambtenaren voor de beantwoording van alle schriftelijke, feitelijk en mondelinge vragen die vragensteller de afgelopen jaren stelde, zeker wanneer die beantwoording tijdig, zorgvuldig en gewetensvol was?
Ja.
De herkomst van het Blauwtongvirus in Nederland. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de recente perspublicatie «Adema: schade blauwtong te klein voor compensatie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat uw uitingen in de perspublicatie onhoudbaar en meedogenloos zijn in het licht van de ongeveer 30.000 schapenlevens die blijkens het BVNL-onderzoeksrapport reeds verloren zijn gegaan door de uitbraak van blauwtongvirus serotype-3 in Nederland? Zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?
Zoals het is verwoord komt de tekst koel en afstandelijk over. De context waarin ik deze uitspraak heb gedaan is in het artikel mijns inziens onvoldoende meegenomen. Ik heb in het interview het volgende gezegd. Blauwtong is nog steeds aanwezig in Nederland. De virusdruk gaat naar beneden, maar het blijft nog steeds een groot verlies voor de houders. Op dit moment is ten aanzien van de totale schapenpopulatie 5% doodgegaan door blauwtong. Ik heb daarbij inderdaad gezegd dat dit nog relatief beperkt. Wat ik daarmee wilde zeggen is dat die 5% op dit moment nog van een dusdanig niveau is dat dit verlies, hoe ernstig ook, het voortbestaan van de schapensector niet op het spel zet. Dat kan echter volgend jaar anders zijn. Daarbij heb ik ook gezegd dat die 5% gaat over de hele sector; voor individuele houders is het verlies soms wel 40% geweest, wat voor die houders heel ernstig is. Dat realiseer ik mij terdege, en daarom blijf ik met de schapensector in gesprek, mede omdat de sector wil kijken hoe ze in het kader van solidariteit met elkaar kunnen komen tot een oplossing. Het beste perspectief voor de sector is een vaccin, dus daar zet ik nu vol op in.
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga over de verdenking dat de treinen met Romeins huisafval mogelijk de bron zijn van het blauwtongvirus serotype 3?2
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het bij de onderhavige Kamervragen gevoegd onderzoeksrapport met als titel «Blauwtong uitbraak in Nederland 2023»? Is er aanleiding voor onafhankelijk onderzoek? Of voor een eerste oriëntatie?
Ja, ik heb kennis genomen van het rapport. Er wordt geadviseerd verder onderzoek te doen naar de herkomst van het virus.
Zoals bij elke ernstige dierziekte-uitbraak in Nederland wordt onderzoek gedaan naar de bron van de ziektekiem, de herkomst ervan en mogelijke route van introductie op de besmette locatie. Dat onderzoek wordt uitgevoerd door de NVWA, in samenwerking met Wageningen Bioveterinary Research (WBVR), die immers de informatie over de karakteristieken van de ziektekiemen heeft.
Zoals eerder aangegeven is de BTV3 variant die in Italië voorkomt een andere variant dan die nu in Nederland circuleert. In andere EU lidstaten kwam, voor de eerste uitbraak in Nederland, dit serotype evenmin voor. Uit andere landen in de wereld is geen informatie bekend over het voorkomen van deze variant van het serotype. Dat betekent dat de kans dat er ooit een bron wordt gevonden, die gelinkt kan worden met het type dat nu in Nederland tot zoveel uitbraken heeft geleid, erg klein is.
In de brief aan de Tweede Kamer van 16 november 2023 (Kamerstuk 30 669, nr. 24) ben ik ingegaan op het verzoek van lid Van Haga waarin onder andere wordt verzocht onderzoek te laten uitvoeren naar de herkomst van de blauwtongvarianten (Kamerstuk 35 334, nr. 270). In die brief heb ik aangegeven dat ik invulling wil geven aan de ingediende motie. Daarom heb ik een aantal experts op het gebied van entomologie en epidemiologie gevraagd om een inschatting te maken van de kans van introductie van en een besmetting met BTV-serotypen in Nederland en Noordwest Europa. Ik zal nog bekijken of nader onderzoek daarnaar zinvol is en zo ja op welke wijze dit kan worden vormgegeven. Het verslag van deze discussie is bijgevoegd.
Vindt u ook dat het ter gelegenheid van de eerdere schriftelijke vragen genoemd onderzoeksrapport van de Wageningen University & Rearch (WUR) «Emergence of bluetongue virus serotype 3 in the Netherlands in September 2023», waaraan uw antwoorden op de eerdere Kamervragen in overwegende mate lijken te zijn ontleend, op heden niet is peer reviewed, zodat het gelet op de aard en ernst van de betrokken materie onverantwoord is om daaraan stellige conclusies te ontlenen? Zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?
Er is door WBVR, het nationaal referentielaboratorium voor BT, een artikel over BVT3 geschreven dat in september 2023 op de site van bioRxiv is gepubliceerd. Zoals vermeld op de website is dit artikel niet beoordeeld door andere wetenschappers, niet voorgelegd voor peer-review, zoals meestal wordt gedaan bij wetenschappelijke publicaties. Dat laat onverlet dat het artikel wetenschappelijk solide is en dat het onderzoek waarop het artikel is gebaseerd volgens de hoge standaarden, die WBVR en zijn medewerkers hanteren, is uitgevoerd. Ik twijfel daarom niet aan de kwaliteit ervan en de conclusies van deze publicatie. Ik onderschrijf de stelling niet dat het onverantwoord is om daaraan stellige conclusies te ontlenen. WBVR is een gerenommeerd instituut, de onderzoekers (en het ondersteundend personeel) zijn hoog-gekwalificeerd en internationaal erkend als experts. Daarnaast wordt WBVR geregeld door een externe auditcommissie gecontroleerd en beoordeeld op wetenschappelijke kwaliteit en is er een onafhankelijke Adviescommissie Wettelijke onderzoekstaken die tweemaal per jaar de publicaties en werkplannen van WBVR op hoofdlijnen kan beoordelen.
Vindt u ook dat, gelet op het overwogene in het BVNL-onderzoeksrapport, aan de hand van de in het WUR-onderzoeksrapport aangehaalde genetische informatie niet de stellige conclusie gerechtvaardigd is dat de afvalbalen uit Italië niet de bron kunnen zijn van de uitbraak van blauwtongvirus serotype-3 in Nederland, omdat een vergelijking is gemaakt met oude genomen waarvan de geografische oorsprong lastig is vast te stellen, terwijl een recent genoom afkomstig uit Rome (Italië) ten onrechte niet in het WUR-onderzoeksrapport is meegenomen en zo ja, waarom wel of, zo nee, waarom niet?
Nee. WBVR is alleen op de hoogte van serotypen en varianten die openbaar zijn gemaakt. WBVR heeft onder deze bekende serotypen geen BTV3-varianten gevonden die een grote mate van gelijkenis vertonen met de variant die nu in Nederland circuleert.
De vergelijking van het Nederlandse BTV3-isolaat is gemaakt met sequenties (genetische samenstelling) die bekend zijn in de internationale NCBI database (National Center for Biotechnology Information3). WBVR heeft van het Italiaanse zusterinstituut (Istituto Zooprofilattico Sperimentale; IZS Teramo), nog informeel, sequenties gekregen van recente BTV3-isolaten uit 2022 die gevonden zijn op Sardinië. Deze leken op de isolaten van 2016 en 2021 van Tunesië en die van 2018 op Sardinië, die wel in de NCBI database stonden en ook meegenomen in de analyse. Deze gegevens zijn nog niet gepubliceerd in het publieke domein. Ik onderschrijf de stelling dat een recent isolaat (genoom) niet is meegenomen in de analyse daarom niet.
Bent u ermee bekend dat de verplaatsing van (sperma en embryo’s van) herkauwers strikt is gereguleerd en voorzien van maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van blauwtongvirus serotype-3, zodat nagenoeg is uitgesloten dat blauwtongvirus serotype-3 in Nederland is geïntroduceerd door de ontvangst of verwerking van (sperma of embryo’s van) herkauwers uit Italië?3
Ja. Ik wil daarbij wel opmerken dat nooit kan worden uitgesloten dat er virus wordt meegebracht met een bepaald transport. Een nulrisico bestaat niet.
Vindt u ook dat het handelsverkeer tussen Nederland en Italië enerzijds en andere Europese landen en Italië anderzijds (op grote schaal) slechts in zoverre verschillend is dat in Nederland afval wordt ontvangen en verwerkt dat afkomstig is uit Italië, terwijl (i) de afvalbalen uit Italië voor een groot deel bestaan uit organisch materiaal (nat en groen), (ii) knutten die reeds zijn besmet met blauwtongvirus serotype-3 dat virus kunnen overdragen op hun eitjes, (iii) een knut zich in ongeveer één maand tijd ontwikkelt van eitje tot larve en volwassene, (iv) de eitjes onder meer worden gelegd in aarde, mest en organisch materiaal, zodat (v) de conclusie is gerechtvaardigd dat de eitjes en larven van besmette knutten, met de afvalbalen uit Italië in Nederland zijn gekomen, waarna (vi) de eitjes en larven zich zullen hebben ontpopt tot knutten die blauwtongvirus serotype-3 (verder) hebben verspreid door zelfstandig te vliegen naar andere locaties of zich met de wind te laten meedragen en zo ja, waarom of, zo nee, waarom niet?4 5 6 7
Tot de dag van vandaag is er geen verband gevonden tussen BTV3-virussen in Italië en de variant die in Nederland is aangetroffen. Daarnaast is ook nooit aangetoond dat er verticale transmissie, van volwassen knut op eitjes, heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat het voor virusoverdracht nodig is dat volwassen vrouwelijke knutten (Culicoides) levend meegekomen zijn met een transport.
Nederland krijgt afval uit Italië en de suggestie is gedaan dat met dit afval met blauwtongvirus besmette knutten in Nederland gebracht zouden zijn. Er zijn veel routes en vervoersbewegingen mogelijk waarmee (besmette) knutten het land in kunnen worden gebracht. Dat geldt niet alleen voor afvaltransporten, maar ook voor bijvoorbeeld vliegtuigen en reizigersvervoer. De kans dat een virus meelift en dat de introductie ervan vervolgens resulteert in een besmetting hangt van vele factoren af, en die verschillen per lidstaat en zelfs per regio. Zo hangt de kans op besmetting onder andere samen met de dichtheid en aantal knutten en het aantal gevoelige gastheren zoals schapen. Een vergelijking tussen lidstaten is daarom erg moeilijk te maken.
In de brief van 16 november (Kamerstuk 35 334, nr. 270) heb ik aangegeven dat ik invulling wil geven aan de ingediende motie. Daarom heb ik als eerste stap een aantal experts op het gebied van entomologie en epidemiologie heb gevraagd om een inschatting te maken van de kans op introducties van en besmettingen met BTV-serotypen in Nederland en Noordwest Europa. We zullen beoordelen of verder onderzoek daarnaar meer inzicht biedt, en zo ja op welke wijze dit kan worden vormgegeven, bijvoorbeeld door het plaatsen van knuttenvallen. Het blauwtongvirus wordt niet overgedragen via eitjes en larven, dus import van eitjes, larven of poppen in GFT-afval vormt geen risico voor insleep van blauwtongvirus.Het rapport van de Deskundigengroep Dierziekten stuur ik met deze brief aan de Tweede Kamer.
Vindt u ook dat het overwogene in het BVNL-onderzoeksrapport, verrijkt door hetgeen u zojuist is voorgehouden in de zevende en achtste vragen, ten minste met zich meebrengt dat allesbehalve kan worden uitgesloten de afvalbalen uit Italië de bron kunnen zijn van de uitbraak van blauwtongvirus serotype-3 in Nederland en zo ja, waarom wel of, zo nee, waarom niet?
Een bepaalde besmettingsroute kan maar zelden worden uitgesloten. Het is echter niet waarschijnlijk, omdat er weinig verwantschap is tussen de BTV3-varianten in Italië en de huidige in Nederland circulerende BTV3-variant. De kans dat de route wordt opgehelderd is zeer klein.
Vindt u ook dat het overwogene in het BVNL-onderzoeksrapport, verrijkt door hetgeen u zojuist is voorgehouden in de zevende en achtste vragen, bovendien met zich meebrengt dat aanvullend (wetenschappelijk) onderzoek behoort te worden verricht naar de bron van de uitbraak van blauwtongvirus serotype-3 in Nederland en zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?
In de brief van 16 november (Kamerstuk 35 334, nr. 270) heb ik aangegeven dat ik invulling wil geven aan de ingediende motie. Daarom heb ik als eerste stap een aantal experts op het gebied van entomologie en epidemiologie heb gevraagd om een inschatting te maken van de kans op introductie van en besmettingen met BTV-serotypen in Nederland en Noordwest Europa. We zullen beoordelen of onderzoek daarnaar meer inzicht kan bieden en zo ja op welke wijze dit kan worden vormgegeven.
Vindt u ook dat het BVNL-onderzoeksrapport, verrijkt door hetgeen u is zojuist voorgehouden in de zevende en achtste vragen, ten slotte met zich meebrengt dat (i) door de ontvangst van de afvalbalen uit Italië sprake is van een situatie die voor anderen gevaarlijk is, zodat (ii) de publiekrechtelijke rechtsperso(o)n(en) Staat der Nederlanden, Provincie Noord-Holland of gemeente Amsterdam is/zijn gehouden om relatief eenvoudige en economisch behapbare veiligheidsmaatregelen te treffen door bijvoorbeeld monsters te (doen) nemen van de afvalbalen uit Italië, bij gebreke waarvan (iii) de genoemde publiekrechtelijke rechtsperso(o)n(en) mogelijk onrechtmatig handelt/handelen jegens de betrokken risicogroep(en)? Zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?8
Het vervoer gebeurt conform de daarvoor geëigende regelgeving. Er is voor mij geen reden om een standaard controlemaatregel uit te voeren.
Vindt u ook dat de dichtheid van knuttenpopulaties in natte teeltgebieden zonder doorstromend water (10.000/m2), in vergelijking tot de dichtheid van knuttenpopulaties in regulier slootwater (100/m2), in het licht van het daarmee onlosmakelijk verknoopt gevaar van ziekteverspreiding ten minste met zich meebrengt dat nationale en internationale afspraken om meer natte natuur- en teeltgebieden te creëren moeten worden heroverwogen en zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?
Knutten zijn afhankelijk van geschikte gastheren voor hun bloedmaal. Knutten worden daarom vooral gezien in de omgeving van veehouderijen, dus in gebieden met veel gastheren (zoals schapen en runderen). Knuttensoorten die verspreiding van blauwtong veroorzaken komen in heel Europa voor, maar er zijn ook soorten die bijvoorbeeld alleen in Zuid Europa voorkomen. Ook is het soms zo dat in bepaalde knuttensoorten bepaalde blauwtongvirus seroptypen voorkomen. Het Centrum Monitoring Vectoren van de NVWA doet momenteel onderzoek naar het voorkomen van knutten, waarbij wordt gekeken welke soorten besmet kunnen worden met het nu circulerende BTV3. Dit onderzoek is net gestart en resultaten zijn er nog niet. Zoals ook in mijn brief van 16 november verwoord kan klimaatverandering in de toekomst mogelijk leiden tot andere patronen, in knuttensoorten en -aantallen, de duur van de periode dat knutten actief zijn gedurende het jaar en mogelijk in de mate waarin ze infectieus zijn. Het is echter niet eenduidig. Ik onderschrijf de stelling dat de afspraken over natte natuur of teeltgebieden in verband met blauwtong moet worden heroverwogen daarom niet.
Op basis van de geciteerde bron is er geen aanleiding natuurontwikkeling te heroverwegen. Uit het rapport dat is geschreven binnen het Innovatieprogramma Veen kan niet worden afgeleid dat ziekterisico’s of overlast omhoog gaan bij vernattingsprojecten. Daar is niet aan gemeten. De hier in de vraag geciteerde aantallen (10.000 m2) hebben betrekking op monsternames binnen een praktijkproef. Die proef is niet maatgevend voor alle typen vernat gebied. In de monsters zaten veel fn uit de familie van de knutten, waar echter ook veel niet-stekende soorten onder vallen. Het is niet bekend of het ging om stekende soorten, en zo ja of dit dan mogelijk overbrengers van ziektekiemen zijn. Een onlosmakelijk verband is daarom niet aangetoond. De gedeelten uit het rapport die uitspraken doen over ziekterisico’s zijn daarmee onvoldoende onderbouwd. Het CMV voert wel, in aansluiting hierop, onderzoek uit naar knutten.
Vindt u ook dat uw antwoorden op de eerdere Kamervragen, in het bijzonder de achtste, negende en tiende vragen, gelet op het overwogene in het BVNL-onderzoeksrapport, verrijkt door hetgeen u zojuist is voorgehouden, ontoereikend zijn en heroverweging behoeven? Zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?
Die vraag beantwoord ik ontkennend. Ik vind dat we alles wat redelijk is en in ons vermogen ligt hebben gedaan om de bron en transmissieroute vast te stellen. Er is geen reden te veronderstellen dat wie ook daarin nalatig is geweest. Wel heb ik de Deskundigengroep Dierziekten gevraagd naar de risico’s van besmettingen van vectoroverdraagbare ziekten in Nederland en Noordwest Europa. Het verslag heb ik bijgevoegd. De deskundigen stellen dat er nog gekeken kan worden naar vervoersstromen om inzicht te krijgen welke diersoorten en goederen het land binnenkomen via welke knutten kunnen meekomen. Dit geeft mogelijk aanleiding tot het plaatsen van knuttenvallen op specifieke concentratieplaatsen van in- en doorvoer. Het Centrum Monitoring Vectoren van de NVWA doet momenteel onderzoek naar het voorkomen van knutten. Ik zal in overleg met deskundigen kijken op welke wijze, risicogebaseerd, hieraan invulling kan worden gegeven.
Kunt u uitleggen waarom in de opdracht voor het fylogenetisch onderzoek aan de WUR niet is opgenomen dat men monsters uit Italië en Rome niet heeft onderzocht?
Onderzoekers in Italië doen zelf onderzoek naar blauwtongvirussen die daar voorkomen. Italië heeft gegevens van recente virusisolaten die nog niet zijn gepubliceerd met WBVR in vertrouwelijkheid gedeeld. Al deze gegevens zijn meegenomen in het onderzoek van WBVR om de voorloper van BTV3 die nu in Nederland circuleert te achterhalen. Wegens de vertrouwelijkheid van die gegevens zijn deze resultaten niet opgenomen in het betreffende manuscript.
De voorgenomen gebiedssluiting voor de visserij in de Voordelta |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat visserijbedrijven zich in een wurgtang voelen zitten in het overleg over mogelijke gebiedssluiting in de Voordelta1?
Ik heb kennisgenomen van het bericht en ik ben me erg bewust van het gevoel dat leeft bij de visserij.
Deelt u de analyse dat het sluiten van belangrijke visgebieden voor zuidwestelijke visserijbedrijven grote gevolgen zal hebben voor het voortbestaan van deze bedrijven, zoals ook aangegeven door verschillende gemeenten en de provincie Zeeland?
De sluiting van een deel van de Voordelta voor visserij zal gevolgen hebben voor visserijbedrijven. Om die gevolgen zo beperkt mogelijk te houden, heb ik maximaal ruimte gegeven aan betrokken partijen, waaronder visserij-organisaties en natuur- en milieuorganisaties, om gezamenlijk tot overeenstemming te komen over een alternatief pakket aan maatregelen voor de natuurcompensatie.
Klopt de weergegeven gang van zaken waarbij de vissers min of meer gedwongen worden akkoord te gaan met 70 procent gebiedssluiting, omdat anders de compensatie zou worden verlaagd?
Nee, die weergave klopt niet. Inzet van de dialoog was om te komen tot een breed gedragen pakket aan maatregelen, waaronder afspraken over de te sluiten gebieden. Om een open en transparant dialoogproces te hebben, was het relevant om duidelijk te zijn over welke gebied gesloten zou gaan worden als partijen er toch niet uitkomen. Dat betrof onder andere een gebied van 24.500 ha. in de Voordelta. Dit is ca 30% van het gehele Natura 2000-gebied Voordelta. Nu partijen er niet volledig uitgekomen zijn, is het aan mij om hier alsnog invulling aan te geven. Ik neem daarbij de argumenten en belangen die in de dialoog zijn gedeeld zo goed mogelijk mee.
Acht u dit een redelijke werkwijze, mede in het licht van het feit dat visserijbedrijven part noch deel hebben aan de aanleg van de Tweede Maasvlakte?
Voor uitbreiding van de Tweede Maasvlakte zijn in 2008 natuurcompensatiemaatregelen getroffen in de Voordelta. De visserij is hierbij zoveel als mogelijk ontzien. Dertien jaar lang heeft monitoring op de natuurontwikkeling plaatsgevonden en helaas is de constatering geweest dat de beoogde natuurcompensatie niet aantoonbaar is gerealiseerd. Omdat dat niet is aangetoond, dienen aanvullende maatregelen getroffen te worden om aan die verplichting te voldoen. Het is pijnlijk dat ik een toegangsbeperkend besluit moet nemen in de Voordelta waardoor de visserijsector ook geraakt wordt door de natuurcompensatie opgave. Echter ik ben juridisch gehouden om compensatiemaatregelen te borgen. De natuurschade moet gecompenseerd worden en ik zie geen andere mogelijkheid dan door een deel van het gebied zoveel mogelijk met rust te laten.
Is de veronderstelling juist dat eventuele nadeelcompensatie moet worden verdeeld over alle Nederlandse visserijbedrijven met een vergunning om in de Voordelta te vissen, terwijl een deel van deze bedrijven amper in de Voordelta komt en dit ten koste gaat van de zuidwestelijke visserijbedrijven die juist vaak in de Voordelta vissen?
Vissers die schade zouden lijden als gevolg van een eventuele gebiedssluiting, kunnen een aanvraag indienen voor compensatie. De nadeelcompensatie is beperkt tot onevenredige schade en tot schade die verder gaat dan normaal maatschappelijk risico.
Waarom bent u juridisch gezien nog steeds aansprakelijk voor de natuurcompensatieopgave van het Havenbedrijf Rotterdam, terwijl de afgesproken inspanningsverplichting al is gerealiseerd?
De 10% ecologische kwaliteitsverbetering voor het habitat permanente overstroomde zandbanken die in 2008 is afgesproken was een resultaatsverplichting. Die kwaliteitsverbetering is blijkens monitoring niet gerealiseerd. Havenbedrijf Rotterdam is als vergunninghouder aansprakelijk voor de natuurcompensatie. Omdat het Havenbedrijf niet in staat is om gebieden te sluiten heb ik daarin ook een verantwoordelijkheid. Het Rijk heeft in 2008 een overeenkomst gesloten met het Havenbedrijf Rotterdam waarin is afgesproken dat de uitvoering van de maatregelen voor risico en rekening van het Rijk is. Daarnaast ben ik systeemverantwoordelijk voor de natuurwetgeving die robuuste en degelijke compensatie vraag en moet ik verantwoording afleggen aan de Europese Commissie.
Wat gaat u doen om recht te doen aan de wens van de Kamer (motie Van der Plas, Kamerstuknummer 21 501-32, nr. 1572) om het verbod op bodemberoerende visserij in de Voordelta uit te stellen totdat uit metingen is gebleken dat de maatregel daadwerkelijk bijdraagt aan herstel van de natuurwaarden?
In het dictum van de motie wordt het kabinet verzocht het voorgenomen visserijverbod vanaf 5 oktober van bodemberoerende visserij in de Voordelta uit te stellen. Dat heb ik gedaan. Ik ben echter ook gehouden aan de uitvoering van de rechterlijke uitspraak tot dat de hoogste bestuursrechter anders oordeelt in het door mij ingestelde hoger beroep.Ik ben daarom voornemens een Toegangsbeperkend Besluit in werking te laten treden. Ik neem echter meer tijd om tot een evenwichtig pakket met maatregelen te komen. Uit wetenschappelijk onderzoek2 blijkt dat het zoveel mogelijk met rust laten van de bodem nodig is om maximale kwaliteitsverbetering te krijgen van het zeebodemleven. Daadwerkelijke metingen van de effecten van sluitingen kunnen pas plaatsvinden als het gebied gesloten is. Ik vind het belangrijk dat er goede monitoring plaatsvindt van het daadwerkelijke herstel. Daar zal ik dan ook op inzetten.
Deelt u de mening dat als sprake is van natuurcompensatie voor economische ontwikkeling van het Havenbedrijf Rotterdam, er tenminste sprake moet zijn van ruimhartige nadeelcompensatie?
Omdat nadeelcompensatie geen volledige schadevergoeding betreft (zie het antwoord op vraag 5), wordt er gekeken naar mogelijkheden voor flankerende maatregelen. Die maatregelen worden uitgewerkt binnen de staatssteunkaders en vergen goedkeuring van de Europese Commissie. Ik wil zoveel mogelijk recht doen aan de belangen van de vissers. Omdat ik dat zorgvuldig wil doen, zal ik hier meer tijd voor nemen.
Komen de kosten voor de nadeelcompensatie voor rekening van het Havenbedrijf Rotterdam?
In de eerder genoemde overeenkomst tussen het Rijk en het Havenbedrijf Rotterdam is afgesproken dat de uitvoering van de maatregelen voor risico en rekening van het Rijk is. Er is wel een financiële voorziening gerealiseerd voor eventuele risico’s van het Projectmainport Rotterdam. Ik verken of deze middelen daarvoor ingezet kunnen worden.
Hoe kan een eventueel besluit gebaseerd worden op artikel 2.5, eerste lid, van de Wet natuurbescherming – waarmee het ingezet wordt als instandhoudingsmaatregel (artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn) – en tegelijkertijd dienen als compenserende maatregel (artikel 6, vierde lid, van de Habitatrichtlijn), terwijl de Europese kaders het verbieden om maatregelen zowel als instandhoudingsmaatregel en als compenserende maatregel in te zetten? Klopt het dat de verplichte compensatie voor de havenaanleg dus moet voortvloeien uit de vergunning (artikel 2.8, zevende lid, Wet natuurbescherming) en niet gebaseerd kan worden op artikel 2.5, eerste lid, van de Wet natuurbescherming?
De noodzakelijke natuurcompensatie voor de aanleg van de Tweede Maasvlakte is als instandhoudingdoelstelling opgenomen in het Natura 2000-aanwijzingsbesluit Voordelta. Ik ben gehouden om instandhoudingsmaatregelen te treffen om die doelstelling te halen. Het toegangsbeperkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.5 Wet natuurbescherming is zo’n instandhoudingsmaatregel. Compenserende maatregelen moeten inderdaad aanvullend zijn aan hetgeen al nodig is om behoud van de natuur te borgen en de overige instandhoudingsdoelstellingen te halen. Daarom zijn maatregelen ter verbetering van de kwaliteit in een aanvullend gebied buiten de Voordelta onderdeel van het pakket.
Is de veronderstelling juist dat EU richtsnoeren aangeven dat de doeltreffendheid van compenserende maatregelen op wetenschappelijke basis aangetoond moet worden?
Dit is juist. Vanuit de wetenschap is het schadelijke effect van bijvoorbeeld garnalenvisserij op habitat permanent overstroomde zandbanken (H1110B) aangetoond. Door deze effecten te beperken krijgt het habitat de kans om zich ongestoord, maximaal te ontwikkelen. Door de natuurlijke omstandigheden, waaronder de dynamiek in delen van het gebied, is het niet zeker dat 10% wordt gehaald. De natuur laat zich niet voorspellen. Daarom wordt dat percentage losgelaten. Ik zet in op goede monitoring wanneer de maatregelen zijn genomen. Deze kwaliteitsverbetering is bedoeld als compensatie. Dit zal aan de Europese Commissie worden voorgelegd.
Hoe kan de doeltreffendheid van gebiedssluiting de Voordelta worden aangetoond als in het eerdere ontwerpbesluit juist wordt aangegeven dat de Voordelta een heel dynamisch gebied is met jaar op jaar wisselende populaties flora en fauna, waarbij het zeer moeilijk wetenschappelijk vast te stellen is of een kwaliteitsverbetering van tien procent wordt gerealiseerd, gerelateerd aan de situatie voor 2008? Hoe groot is het risico dat over een aantal jaar opnieuw blijkt dat het effect van genomen maatregelen onvoldoende duidelijk is en nieuwe maatregelen worden afgedwongen?
Zie antwoord vraag 11.
Is de veronderstelling juist dat gebiedssluiting voor bodemberoerende visserij niet nodig is voor het realiseren van de behoudsdoelstelling voor habitattype H1110?
Dat zal uit de evaluatie van het N2000-beheerplan moeten blijken. Een gedeeltelijke gebiedssluiting voor alle bodemberoerende visserij volgt nu uit de (juridische) compensatieverplichting.
Welke alternatieven voorstellen hebben op tafel gelegen of liggen op tafel? Hoe kijkt u tegen deze alternatieve voorstellen aan?
Eerder is gekeken naar kwantitatieve compensatie door het creëren van H1110B (opspuiten van lager gelegen delen tot een diepte van maximaal 20 m). Beoordeeld werd dat dat tot onvoldoende robuuste natuurcompensatie zou leiden. Daarom is in de dialoog kwalitatieve compensatie het uitgangspunt geweest. Het beperken van de impact van de bodemberoerende visserij is dan aan de orde. Er zijn verschillend voorstellen voor oppervlakten, ligging en maatregelen aan de orde geweest. Waarbij draagvlak van partijen, effectieve kwaliteitsverbetering en juridische houdbaarheid belangrijke criteria waren.
Gaat u tenminste de mesheftenvisserij uitzonderen van het bodembeschermingsgebied, aangezien de effecten van deze visserij minimaal zijn, zoals aangegeven in het Natura2000-beheerplan Noordzeekustzone?
Er wordt net als voor de garnalenvisserij en andere gebruikers gekeken naar de minst slechte oplossing waarbij de natuurcompensatie geborgd blijft. Daarnaast zal de wettelijk vereiste nadeelcompensatie gaan gelden.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat zo min mogelijk gebieden worden gesloten voor de visserij en dat het voortbestaan van zuidwestelijke visserijbedrijven wordt niet bedreigd?
Bij het nemen van maatregelen, in het bijzonder het bepalen van ligging van het te sluiten gebied, ben ik gehouden om de verschillende belangen van de gebruikers van het gebied, waaronder die van de visserij, te betrekken.Waardevolle visgebieden probeer ik zoveel mogelijk open te houden, maar de benodigde compensatie vraagt wel om sluiting van zoveel mogelijk aaneengesloten gebied met voldoende ecologische potentie. Ik ben me ervan bewust dat dit nadelig is voor visserij en zal hiervoor de wettelijk vereiste nadeelcompensatie borgen en verken andere flankerende maatregelen.
Het artikel ‘Giftige lozingen op IJsselmeer brengen ons drinkwater in gevaar’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Giftige lozingen op IJsselmeer brengen ons drinkwater in gevaar»?1
Ja.
Wat zijn volgens u de belangrijkste oorzaken van de verslechterende waterkwaliteit van het IJsselmeer?
In tegenstelling tot wat het bericht suggereert is de ecologie en chemische waterkwaliteit van het IJsselmeer de afgelopen jaren in algemene zin verbeterd. Er wordt echter nog niet voor alle parameters voldaan aan de doelstelling voor de Kaderrichtlijn Water (KRW).
Voor de drinkwaterkwaliteit is met name de chemische waterkwaliteit van belang.
De kwaliteit van het water van het IJsselmeer wordt in overwegende mate bepaald door de toevoer van Rijnwater en de kwaliteit daarvan. Het RIWA Rijnrapport 2022 geeft een overzicht van de stoffen die relevant zijn voor de bereiding van drinkwater uit oppervlaktewater.2 Lozingen op het IJsselmeer zelf vormen slechts een beperkte bijdrage aan de waterkwaliteit van het IJsselmeer.
Kunt u aangeven welke stappen uw ministerie onderneemt om de problematiek van indirecte lozingen door kleine industrieën op de riolering aan te pakken?
In 2023 is de pilot «Grip op indirecte lozingen» uitgevoerd. Tijdens de pilot zijn bij 95 bedrijven uit verschillende branches inspecties uitgevoerd. Er zijn in 73 gevallen afvalwatermonsters genomen die geanalyseerd zijn op relevante stoffen zoals zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) en/of KRW-prioritaire stoffen. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft aangegeven dat op dit moment gewerkt wordt aan het eindrapport en dat dit naar verwachting later dit voorjaar beschikbaar zal zijn.
Daarnaast werkt het Ministerie van IenW met bestuurlijke partners in het impulsprogramma KRW aan aanvullende maatregelen voor chemische stoffen. De Kamer is hierover geïnformeerd via de brief Voortgang KRW van 19 december jl.3
Voor de meest urgente chemische stoffen die de KRW-norm overschrijden wordt gekeken naar de hele keten: van de productie tot de zuivering, inclusief toelating van stoffen en vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). Dit omvat dus ook de problematiek van indirecte lozingen door kleine industrieën. In 2024 wordt per stof bekeken welke aanvullende maatregelen nodig en haalbaar zijn.
Voor de ketenaanpak is het uitvoeren van maatregelen door het bedrijfsleven essentieel. Het ministerie ondersteunt via een subsidie aan ondernemersverenigingen VNO-NCW en MKB-Nederland het uitvoeren van een actieprogramma. Een van de acties in dit actieprogramma is bedrijven te stimuleren om een «self assessment» uit te voeren om vast te stellen welke emissies er zijn, of emissies zijn te voorkomen of te verminderen, en met welke extra maatregelen kan worden bijgedragen aan de doelen van de KRW. Dit is aanvullend op de formele toezichtrelatie vanuit de overheden.
Hoe denkt u de transparantie te vergroten met betrekking tot de samenstelling van gifstoffen die via deze indirecte lozingen in het IJsselmeer terechtkomen?
Tijdens het wetgevingsoverleg Water op 29 januari 2024 is aan de Kamer toegezegd dat het ministerie onder meer samen met de waterschappen een onderzoek gaat doen naar het functioneren van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving. De omgang met indirecte lozingen zal daar onderdeel vanuit maken.
De eerste verkennende gesprekken met de Unie van waterschappen over de invulling zijn inmiddels geweest. Voorafgaand aan het commissiedebat Water in juni zal de Kamer geïnformeerd worden op welke manier het onderzoek definitief vorm zal krijgen.
Overigens is al deels transparant welke stoffen worden geloosd. De verleningsbeschikking van een vergunning voor een IPPC-installatie die onherroepelijk is geworden wordt voor eenieder via elektronische weg beschikbaar gesteld. Voor bepaalde andere vergunningen die via de uniforme openbare voorbereidingsprocedure tot stand zijn gekomen is het mogelijk op aanvraag de vergunning in te zien.
Wat is uw reactie op het feit dat de controle op indirecte lozingen al jaren tekortschiet, zoals vermeld in het artikel?
Dit wordt niet als zodanig herkend. Er is de afgelopen jaren juist sterk geïnvesteerd in het VTH-stelsel door middel van het interbestuurlijk programma versterking VTH. Belangrijke pijlers in het programma zijn «robuuste omgevingsdiensten en financiering» en «kennisinfrastructuur en arbeidsmarkt». Zoals bij antwoord 4 aangegeven, zal samen met de waterschappen gekeken worden of specifiek voor hun VTH-taken sprake is van zaken die nog verbeterd kunnen worden.
Hoe gaat uw ministerie om met het gesignaleerde probleem van gebrekkige controle door het verschil tussen meldingsplicht en vergunningplicht?
Dit zal worden meegenomen in het onderzoek zoals beschreven in de beantwoording op vraag 4.
Welke stappen zet u om ervoor te zorgen dat bedrijven hun lozingen correct melden en dat vergunningen adequaat worden geactualiseerd?
Het is de verantwoordelijkheid van een bedrijf om het bevoegd gezag op de hoogte te stellen wanneer ze van plan zijn een meldingsplichtige activiteit te gaan uitvoeren. Bedrijven hebben ook een eigen verantwoordelijkheid bij het actueel houden van hun vergunningen, bijvoorbeeld bij wijziging van de bedrijfsvoering.
Indien dit niet gebeurt kan het bevoegd gezag hier handhavend tegen optreden.
Daarnaast moet het bevoegd gezag vergunningen periodiek bezien op actualiteit en als nodig herzien. In de Kamerbrief van 25 januari 2024 is de Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken voor VTH en de lopende acties.4
Wat is de voortgang van de pilot «Grip op indirecte lozingen» die vorig jaar is gestart? Welke concrete resultaten zijn tot nu toe bereikt? Hoe denkt u de uitkomsten van deze pilot te gebruiken om structurele verbeteringen aan te brengen in de aanpak van indirecte lozingen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat zijn de mogelijke gevolgen als de concentraties gifstoffen in het IJsselmeer blijven stijgen en drinkwaterbedrijf PWN niet in staat is alle giftige stoffen uit het drinkwater te verwijderen?
In de beantwoording op vraag 2 is aangegeven dat in algemene zin de waterkwaliteit van het IJsselmeer de afgelopen jaren juist verbeterd is.
Op grond van de Drinkwaterwet heeft het drinkwaterbedrijf de taak om ervoor te zorgen dat het drinkwater dat aan consumenten of andere afnemers ter beschikking gesteld wordt geen stoffen bevat in concentraties die nadelige gevolgen voor de volksgezondheid kunnen hebben. In het geval dat de concentraties stoffen in het IJsselmeer zouden stijgen, dan kan dit impact hebben op de opgave die het drinkwaterbedrijf PWN heeft om deze stoffen uit het ingenomen water te verwijderen voordat dit gebruikt kan worden als drinkwater. Als dit zich voordoet is het zaak dat niet alleen gekeken wordt naar manieren om stoffen uit het water te verwijderen, maar zeker ook naar de bron en mogelijkheden om verontreiniging bij de bron aan te pakken.
Welke langetermijnmaatregelen overweegt uw ministerie om ervoor te zorgen dat de drinkwaterkwaliteit in Noord-Holland wordt gewaarborgd?
De drinkwaterkwaliteit wordt gewaarborgd door de kwaliteitseisen die volgen uit het Drinkwaterbesluit en de Drinkwaterrichtlijn. Hierin wordt geen onderscheid gemaakt tussen de drinkwaterkwaliteit in verschillende provincies.
Daarbij is het IJsselmeer ook vanuit de KRW aangewezen als oppervlaktewaterlichaam met een drinkwaterfunctie. Het waterbeleid is er op gericht om te voorkomen dat stoffen in het water terecht komen en de drinkwaterbedrijven te faciliteren in het leveren van schoon drinkwater.
Kunt u een overzicht geven van welke bedrijven hun giftige afvalwater via de riolering afvoeren in het IJsselmeer?
Nee, er is geen overzicht beschikbaar van lozingen van bedrijven via de riolering op het IJsselmeer.
Wat is uw analyse van het feit dat milieukwaliteit over het algemeen in Nederland steeds slechter wordt? Hoe past dit binnen de plichten van het kabinet uit artikel 21 van de Grondwet?
De Kamer heeft in oktober 2023 de Balans van de Leefomgeving ontvangen, waarin de stand van het milieu in Nederland beschreven is. Naar aanleiding hiervan is door de Kamer om een reactie van het kabinet gevraagd. Deze reactie zal op korte termijn door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan de Kamer worden aangeboden.
Zijn er bedrijven die op basis van een verouderde vergunning lozen rondom het IJsselmeer?
Er zijn slechts enkele bedrijven die toestemming hebben om direct op het IJsselmeer afvalwater te lozen. Voor deze vergunningen is Rijkswaterstaat het bevoegd gezag. Deze vergunningen zijn onderdeel van het traject van bezien en herzien van vergunningen.
Zijn er vergunningen waarin geen maximum wordt gesteld voor het lozen van giftig afvalwater dat indirect in het IJsselmeer belandt?
Er zijn bij het Ministerie van IenW geen vergunningen bekend waarin dit het geval is.
Het bericht ‘Nictiz opent openbare consultatie over realisatie gebruik SNOMED’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Kent u het bericht «Nictiz opent openbare consultatie over realisatie gebruik SNOMED»?1
Ja.
Klopt het dat SNOMED de afgelopen jaren alleen gepresenteerd is als een koppeltaal, dus alleen als een instrument om twee talen met elkaar te laten spreken en gegevens te kunnen uitwisselen?
Nee, dit klopt niet. SNOMED is een internationaal, medisch terminologiestelsel met meer dan 375.000 gecodeerde medische termen en synoniemen. Omdat SNOMED zo gedetailleerd en breed is, kan deze taal ook worden gebruikt om andere talen uit zorginformatiesystemen aan elkaar te koppelen. Dit kan door het maken van een mapping, waarbij de informatie in de technische taal uit het ene systeem wordt omgezet naar de technische taal in het andere systeem.
SNOMED is echter niet alleen een instrument om twee talen uit zorginformatiesystemen met elkaar te laten spreken. Het maakt namelijk ook eenduidige registratie mogelijk voor meervoudig gebruik, zoals beoogd in het programma Registratie aan de bron, waarin al verwezen werd naar SNOMED.2
Vanaf 2012 werd het nut van SNOMED als uniforme medische terminologie ten behoeve van Eenheid van Taal in meerdere Kamerstukken en rapporten gepresenteerd en benadrukt, inclusief de (toen) nog bestaande knelpunten voor implementatie. Zoals in het rapport van het RIVM getiteld «Eenheid van taal in de Nederlandse zorg», waarin SNOMED geadviseerd wordt als onderdeel van het gedeelde woordenboek (de grondplaat) in het primaire proces, naast andere standaarden (LOINC en IDMP).3
In meerdere afspraken verbindt het veld zich ook al aan het gebruik van SNOMED, zoals «Het onderhandelaarsresultaat medisch specialistische zorg 2014 t/m 2017» en het besluit van het Informatieberaad Zorg in 2018. In de laatstgenoemde is SNOMED geadviseerd als onderdeel van het gedeelde woordenboek (de grondplaat) in het primaire proces ten behoeve van eenmalig vastleggen en hergebruik van gegevens.
SNOMED is dus niet enkel gepresenteerd als koppeltaal, maar ook juist als terminologie die uitermate geschikt is voor de primaire registratie van zorg- en gezondheidsgegevens.
Deelt de Minister de mening dat eenduidig registreren zeer ondersteunend is bij het adequaat kunnen uitwisselen en voorkomen dat er verwarring ontstaat over bijvoorbeeld een ziektebeeld? Wordt goed begrepen dat Nictiz SNOMED wil verplichten als registratietaal? Zo ja, betekent dit dan ook dat individuele beroepsgroepen de voor hen wetenschappelijk onderbouwde classificatiesystemen niet meer mogen/kunnen gebruiken?
Eenduidig registreren van gegevens in de zorg is noodzakelijk voor zowel het goed begrip van gegevens als het makkelijker kunnen uitwisselen en integreren van de gegevens door de systemen. Nictiz kan als kennisorganisatie het gebruik SNOMED niet verplichten, zij adviseren zorgverleners er wél gebruik van te maken. Ik kijk in het kader van Eenheid van Taal hoe hier het best op gestuurd kan worden, waarbij het uitgangspunt van eenmalig registreren en meervoudig gebruiken de basis is, om hiermee de registratielast terug te kunnen dringen.
Toepassing van SNOMED in zorginformatiesystemen betekent niet dat classificatiesystemen niet meer gebruikt mogen worden. De meeste classificatiesystemen worden gebruikt voor het rapporteren van statistische gegevens en voor het vaststellen van zorgindicaties. Door slimme toepassing van SNOMED-codes kunnen deze statistische en administratieve gegevens ook afgeleid worden, zonder dat zorgverlener daar extra werk aan heeft. Eenduidige en gestandaardiseerde vastlegging van zorggegevens moet juist het zorgproces, de registratie en de databeschikbaarheid vooruithelpen en zal voor de eindgebruiker (bijvoorbeeld arts of verpleegkundige) vooral meer tijd voor de patiënt op moeten leveren.
Op basis van welk proces/procedure is Nictiz tot dit voorstel gekomen? Wie zijn daarbij betrokken geweest? Welke scenario’s waren mogelijk? Welke groepen steunen het huidige voorstel? Naar begrepen wordt van experts in het veld is hier geen impactanalyse uitgevoerd, klopt dat? Zo ja dan is toch het mogelijke gevolg dat adequate verpleegkundige besluitvorming wordt ondermijnd waardoor kwaliteit en veiligheid van zorg in het geding is?
Voorafgaand aan dit voorstel is in 2018 door het Informatieberaad Zorg het gebruik van SNOMED als taalstandaard in de zorg ingestemd. Opeenvolgend is SNOMED in het rapport van het RIVM als grootste onderdeel van de grondplaat geadviseerd, zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht. In 2022 werd geconcludeerd dat de implementatie niet gerealiseerd was. Hierop werd door D&A Medical Group het rapport «Impact assessment Eenheid van Taal» opgesteld, waarbij de realisatie van Eenheid van Taal middels SNOMED werd onderzocht in vier sectoren (VVT, GGZ, Ziekenhuizen en huisartsen). Hieruit bleek dat er geen echte tegenstanders waren op de implementatie, maar voornamelijk regie, focus en zichtbaarheid noodzakelijk was.4
Ik heb deze regierol opgepakt en Nictiz verzocht om een advies op te stellen voor handvatten over hoe de implementatie dan plaats moet vinden. Hiervoor is eerst op basis van de kennis en ervaring van Nictiz, in combinatie met gesprekken met stakeholders, een eerste versie geschreven. Op 8 september jl. heeft vervolgens een stakeholderbijeenkomst plaatsgevonden, waarbij alle stakeholders uitgenodigd waren. Op basis van die sessie is vervolgens de conceptversie opgesteld en ter consultatie gebracht tot 13 november jl., zodat partijen nogmaals hun feedback konden geven.
In het advies van Nictiz over de realisatie van SNOMED is geen sprake geweest van meerdere scenario’s, wel bevat het advies verschillende elementen die nodig zijn. Er is geen aanvullende impactanalyse gedaan van deze aanbevelingen, omdat dit dit een verdere uitwerking is van het eerdere besluit van het Informatieberaad Zorg en de impactanalyse van de D&A Medical Group uit 2022 opvolgt.
Hoewel er op de consultatie ook positieve reacties zijn binnengekomen van sectoren die graag (nog sneller) door willen, zijn het voornamelijk partijen die op- of aanmerkingen hadden geweest die zich via die weg kenbaar hebben gemaakt. Het is in die lijn dan ook niet te zeggen welke partijen nadrukkelijk wel achter dit voorstel staan. Het neemt hoe dan ook niet weg dat er werk te doen ligt voor alle sectoren voor de implementatie.
Het uitgangspunt bij de implementatie van SNOMED is dat de eindgebruiker zo min mogelijk last en zo veel mogelijk profijt heeft van deze transitie die op de achtergrond moet gebeuren. Kwaliteit en veiligheid van zorg zal hiermee dus niet in het geding mogen komen.
Op welke wijze zijn de aanbevelingen van het Transitieplan van zib-compliance naar hergebruik van zorginformatie in dit advies meegewogen?
Het rapport en de aanbevelingen zijn bekend bij en gebruikt door Nictiz. Het conceptadvies is ook zondermeer in lijn met die aanbevelingen. Nictiz zal dat in de finale versie van het advies verduidelijken.
De mijnramp in Suriname |
|
Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat kunt u meedelen over de hulpacties die door de Surinaamse regering zijn ingezet na de ineenstorting van een mijnschacht in het Surinaamse Brokopondo?
Op maandag 20 november jongstleden zijn door het instorten van een mijnschacht ten minste 15 Surinamers overleden in het Matawai gebied in het district Brokopondo. Mijn oprechte medeleven gaat uit naar de nabestaanden van deze ramp.
De Surinaamse regering heeft voor deze ramp een coördinerend team aangesteld bestaande uit de Ministers van Justitie en Politie, Defensie, Natuurlijke Hulpbronnen, Regionale Ontwikkeling en Sport, en Volksgezondheid.
Het Nationaal Coördinatie Centrum voor Rampenbeheersing (NCCR) heeft een Search en Rescue missie opgezet. Zij hebben daarbij hulp ontvangen vanuit Frans-Guyana: 22 hulpverleners en geavanceerde apparatuur. Toen duidelijk werd dat er geen kans op overlevenden was, is de missie omgezet in een Search en Recovery operatie. Ook zijn er politie en militairen in het gebied aanwezig om de rust en orde te bewaren en de veiligheid te handhaven.
Onder leiding van het Surinaamse Openbaar Ministerie wordt ter plekke onderzoek gedaan en worden slachtoffers van de ramp geïdentificeerd.
De Medische Zending is aanwezig om sociale en mentale hulp te verlenen voor de lokale en nationale rouwverwerking.
President Santokhi heeft twee dagen van nationale rouw afgekondigd, op 24 en 25 november.
Beschikken de Surinaamse hulpdiensten over voldoende middelen voor de benodigde reddingsacties bij deze ramp?
Naast eigen inzet door Suriname is Frankrijk om additionele steun verzocht en deze is vervolgens direct vanuit het buurland Frans-Guyana verleend in de vorm van personele inzet en geavanceerde apparatuur.
Bent u in contact met de Surinaamse regering over het verlenen van eventuele bijstand en, zo ja, waarin zou Nederland nu kunnen helpen?
Ik heb mijn collega Minister van Buitenlandse Zaken Albert Ramdin mijn oprechte deelneming betuigd en Minister-President Mark Rutte heeft via sociale media zijn condoleance overgebracht aan president Santokhi, het Surinaamse volk en de nabestaanden. In alle contacten met de Surinaamse regering, ook via de Nederlandse ambassade in Paramaribo, heeft Nederland geen hulpverzoek ontvangen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De financiering van politieke partijen |
|
Nicole Temmink , Lilian Marijnissen |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat in artikel 21 lid 1 onder a, is bepaald dat de naam en adresgegevens van de uiteindelijk belanghebbende dienen te worden geregistreerd, ook indien de gift niet namens een natuurlijk persoon is gedaan?
Ja. Deze bepaling is het gevolg van het inwerking treden van de Evaluatiewet Wfpp per 1 januari 2023. Om politieke partijen de tijd te geven zich aan te kunnen passen aan de nieuwe regels is in de wet bepaald dat sommige wetsartikelen pas per 1 januari 2024 van toepassing zijn. Dit geldt ook voor deze verplichting.1
Klopt het dat in het overzicht van de donaties aan politieke partijen geen natuurlijke personen gemeld worden, maar donaties van onder andere bv’s, zoals Yip Holding, Kimi B.V. of Karo B.V.?1
Als een politieke partij een substantiële bijdrage ontvangt, moet zij dit binnen drie dagen melden aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dit is geregeld in artikel 25a van de Wet financiering politieke partijen. Daarbij moeten o.a. de gegevens worden verstrekt die op grond van artikel 21, eerste lid, in de financiële administratie van de politieke partij zijn opgenomen. Omdat de verplichting om bij een bijdrage van een rechtspersoon ook de adresgegevens van de uiteindelijk belanghebbende(n) te registreren pas van toepassing is vanaf het subsidiejaar 2024 – zie het antwoord op vraag 1 – hoefden die gegevens in het subsidiejaar 2023 nog niet te worden verstrekt noch openbaar te worden gemaakt.
Deelt u de mening dat hiermee niet voldaan wordt aan het wettelijke uitgangspunt dat duidelijk moet worden wie de uiteindelijk belanghebbenden zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan er gecontroleerd worden of het maximumbedrag van totaal 100.000 euro aan donaties niet overschreden wordt, als de uiteindelijk belanghebbende niet openbaar wordt? Deelt u de mening dat dit in strijd is met (de geest van) de wet?
Bij de verantwoordingsstukken over het jaar 2023, die politieke partijen moeten aanleveren voor 1 juli 2024, moet een goedkeurende verklaring van een accountant zitten. Als het giftenmaximum van € 100.000,– wordt overgeschreden, zal een accountant geen goedkeurende verklaring kunnen afgeven.
Indien de regels van de Wfpp worden overtreden is de Minister van Binnenlandse Zaken als toezichthouder bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete van maximaal € 25.000.
Deelt u de mening dat hierdoor onduidelijk is of er invloed wordt gekocht door grote bedragen vanuit bedrijven te storten, waardoor het voor mensen met meerdere bv’s makkelijker is het toch al forse maximum van een 100.000 te overschrijden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Als toezichthouder op de Wet financiering politieke partijen vind ik het belangrijk dat politieke partijen zich houden aan de regels die in de Wfpp zijn neergelegd. Die regels zijn tot stand gekomen na een uitgebreid parlementair debat. Mijn voorganger heeft bij de behandeling van de Evaluatiewet Wfpp in de Kamer ook benadrukt dat de aangescherpte regels in de Wfpp normstellend zijn. De transparantieregels waar politieke partijen aan moeten voldoen maken het mogelijk dat hier een maatschappelijke discussie over plaatsvindt. Het is ook de rol van politieke partijen zelf om, binnen het wettelijk kader, invulling te geven aan de normen bij het aannemen van giften.
Kunt u uitgebreid reageren op de zorgen van de Commissie toezicht financiering politieke partijen die aangeeft geen mogelijkheden te hebben om te achterhalen of er aan wettelijke verplichtingen wordt voldaan door de uiteindelijke gever niet te registreren?2
De Ctfpp merkt in haar advies over de overzichten verkiezingstijd 2023 op dat transparantie over de uiteindelijke belanghebbende van rechtspersonen «van belang is om vast te kunnen stellen of dergelijke bijdragen aan de verplichtingen van de Wfpp voldoen.» Ik onderken dit belang. Daarom zal ik er vanaf subsidiejaar 2024 op toezien dat politieke partijen bij het aannemen van een gift van een rechtspersoon ook de uiteindelijk belanghebbende registreren, zoals de Wet vanaf 1 januari 2024 voorschrijft.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 17 november 2023 moeten politieke partijen nog een overzicht van giften en schulden aanleveren voor de periode 1 november 2023 tot 22 november 2023, waarover de Ctfpp ook advies uitbrengt. Wanneer ik ook dit advies ontvangen heb, reageer ik op de beide adviezen van de Ctfpp.
Kunt u ingaan op de opmerking van deze commissie dat de handelwijze van enkele partijen daarmee in strijd is met de geest van de wet? Wat gaat u hierop ondernemen?
De commissie schrijft in haar reactie op de overzichten verkiezingstijd 2023 dat zij zich afvraagt of de handelwijze van de VVD in lijn is met de bedoeling van de wet. Uit de aangeleverde overzichten van giften en onderliggende informatie blijkt dat het gaat om giften van drie separate rechtspersonen, met bovendien drie afzonderlijke personen achter de rechtspersonen. Omdat het gaat om verschillende donateurs is dit volgens de Wfpp toegestaan. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 wil ik benadrukken dat de regels in de Wfpp ook normstellend zijn. De transparantieregels waar politieke partijen aan moeten voldoen maken het ook mogelijk dat hier een maatschappelijke discussie over plaatsvindt. Het is ook de rol van politieke partijen zelf om, binnen het wettelijk kader, invulling te geven aan deze normen.
Het afgelasten van diverse Sinterklaasintochten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Sinterklaasintocht in het Overijsselse dorpje Enter dit jaar niet door gaat omdat het organisatiecomité dit heeft besloten uit angst voor acties door Kick Out Zwarte Piet (KOZP)?1 Bent u voorts bekend met het feit dat in Rijswijk burgemeester Huri Sahin geen vergunning verleent aan de organisatie die op 25 november een sinterklaasintocht met zwart geschminkte pieten wil houden, dit omdat de burgemeester oordeelt dat de openbare orde en veiligheid niet gewaarborgd kunnen worden bij de optocht die vanuit burgers werd geïnitieerd?2
Ja, het is mij bekend dat in Enter en Rijswijk demonstratieve acties waren aangekondigd door KOZP rondom de intocht van Sinterklaas en dat de eerder geplande intochten daar niet zijn doorgegaan.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat de dwingelandij-terreur van KOZP en die andere radicale groep, Extinction Rebellion, de oer-Hollandse Sinterklaastraditie om helemaal om zeep helpen? Zo ja, hoe gaat u deze oer-Hollandse traditie beschermen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ik ben van mening dat KOZP en Extinction Rebellion net als een ieder gebruik mogen maken van hun vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van demonstreren. Het is aan het lokale gezag om dit in goede banen te leiden.
Deelt u de mening dat we in plaats van Sinterklaasintochten afgelasten, organisaties die dreigen met ongeregeldheden moeten aanpakken, moeten isoleren en weghouden van kinderen? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Het is mij bekend dat KOZP wilde demonstreren tijdens de intocht van Sinterklaas. Dit is toegestaan. Het is mij niet bekend dat zij hebben gedreigd met geweld of ongeregeldheden.
Krijgen clubs als KOZP en Extinction Rebellion subsidie? Zo ja, moet dat niet meteen stoppen, daar clubs namelijk keer op keer onze samenleving ontwrichten? Graag een gedetailleerd antwoord.
Uit het openbare overzicht van het Ministerie van Financiën, dat inzichtelijk maakt welke partijen middelen hebben ontvangen uit de Rijksbegroting, blijkt dat KOZP en Extinction Rebellion op de meest recente peildatum (ultimo 2022) geen middelen hebben ontvangen van de Rijksoverheid.3
Zijn er andere manieren die u weet om maatschappij ontwrichtende organisaties, zoals KOZP en Extinction Rebellion, aan te pakken? Zo ja welke en wilt u deze manieren gaan inzetten? Graag een gedetailleerd.
KOZP en Extinction Rebellion hebben net als iedere andere organisatie recht op vrijheid van vereniging. Deze vrijheid kan alleen door de rechter worden ingeperkt, als Minister heb ik hierin geen rol. Zolang deze organisaties vreedzaam demonstreren vallen hun acties ook onder de bescherming van het demonstratierecht. Dat betekent niet dat alles is toegestaan, de burgemeester kan demonstraties beperken als dat noodzakelijk is. Ook is demonstreren geen vrijbrief voor wetsovertredingen.
De visumverlening aan en bezoek van Taliban-vertegenwoordiger Abdul Bari Omar aan Nederland |
|
Nico Drost (CU), Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Hoe is het mogelijk dat een vertegenwoordiger van het Taliban-regime een visum voor Nederland krijgt?
Nederland was gastheer van het World Local Production Forum, een bijeenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). De WHO nodigt voor dergelijke bijeenkomsten in principe al haar lidstaten uit en stelde in dit kader ook vertegenwoordigers van Afghanistan voor. De WHO heeft inmiddels geconstateerd dat het de Afghaanse vertegenwoordiger niet had moeten uitnodigen, aangezien de VN het huidige Taliban regime niet erkent als legitieme vertegenwoordiger van de VN-lidstaat Afghanistan.
De desbetreffende deelnemer heeft ten behoeve van het bijwonen van de WHO-bijeenkomst een visum aangevraagd, dat vervolgens is verstrekt door Nederland. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de visumaanvraag beoordeeld op basis van de geldende visumvereisten, neergelegd in de EU-regelgeving (Visumcode). Een visumaanvraag wordt o.a. getoetst op het reisdoel en of de aanvrager wordt beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid en op de ondersteunende documenten zoals gepersonaliseerde uitnodiging. De uitnodiging van de WHO en bevestiging van deelname door het Ministerie van VWS vormden een ondersteuning in de toekenning van het visum. Ook wordt gecheckt of aanvragers op signalerings- en/of sanctielijsten staan.
De Afghaanse Taliban is niet geplaatst op een sanctielijst van de Europese Unie of de Verenigde Naties. Wel zijn individuele Talibanleden op deze sanctielijsten geplaatst, waardoor ze de gevolgen ondervinden van bevriezingsmaatregelen en een inreisverbod opgelegd hebben gekregen. Tegen betrokkene is geen inreisverbod uitgevaardigd, hij is niet op een sanctielijst geplaatst en komt ook niet voor op een andere signaleringlijst.
Op welk niveau is deze beslissing binnen de organisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken genomen? Heeft u het besluit zelf goed gekeurd? Bent u bereid alle documenten van het ministerie betreffende de aanvraagprocedure, al dan niet geanonimiseerd, met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Op elke visumaanvraag wordt beslist namens de Minister van Buitenlandse Zaken op grond van een mandaatregeling. Dat geldt dus ook voor deze aanvraag.
Van individuele visumaanvraagdossiers wordt geen informatie gedeeld. Aan uw verzoek kan derhalve niet worden voldaan.
Wie heeft Abdul Bari Omar uitgenodigd en waarom?
Nederland was gastheer van het World Local Production Forum, een Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)-bijeenkomst. De WHO nodigt voor dergelijke bijeenkomsten in principe al haar lidstaten uit en stelde in dit kader ook vertegenwoordigers van Afghanistan voor. De WHO heeft inmiddels geconstateerd dat de Afghaanse vertegenwoordiger niet had moeten uitnodigen, aangezien de VN het huidige Taliban regime niet erkent als legitieme vertegenwoordiger voor de VN lidstaat Afghanistan.
Hoe kan het dat Minister Kuipers een ontmoeting had met deze Taliban-vertegenwoordiger en met hem op de foto is gegaan?
Minister Kuipers had geen afspraak met deze deelnemer. Echter na afloop van de bijeenkomst wilde een aantal deelnemers met Minister Kuipers op de foto. De vertegenwoordiger van Afghanistan was daar één van. De Nederlandse organisatie was op dat moment niet op de hoogte van het feit dat de Afghaanse deelnemer een Taliban functionaris was.
Bent u bekend met de reactie van het Duitse Auswärtiges Amt dat zegt dat het Taliban-regime niet erkend wordt en er geen normalisering van de betrekkingen kan plaatsvinden?1 Waarom bent u wel tot normalisering overgegaan door het verlenen van een visum aan deze Taliban-vertegenwoordiger?
Ja, ik ben bekend met deze reactie, en deel deze. De afgifte van een visum aan de betrokkene betekent geenszins normalisering van relaties met het Taliban regime in Afghanistan.
Hoe heeft het Duitse Auswärtiges Amt gereageerd op het feit dat het Nederland is geweest dat het visum verleend heeft? Welke opheldering heeft u het Amt kunnen verschaffen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft over deze kwestie nauw contact met het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarbij is van Nederlandse kant benadrukt dat het visum niet verstrekt had moeten worden.
Als blijkens een reactie van uw ministerie deze Taliban-vertegenwoordiger geen visum had mogen hebben, waarom heeft hij het dan toch gekregen?2 Bent u het eens dat zeggen dat er een fout is gemaakt geen afdoende verklaring is?
Hoewel betrokkene niet op een van deze sanctielijsten staat, trekt het kabinet wel lering uit deze gebeurtenissen omdat het, mede met het oog op de motie-Brekelmans3, hoogst onwenselijk is dat deze vertegenwoordiger aan de conferentie kon deelnemen. Hierbij wordt gekeken naar de afspraken die van tevoren gemaakt worden aangaande het uitnodigingsbeleid bij dit soort internationale conferenties. Voorts is deze casus voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken aanleiding te bezien waar het visumproces kan worden aangescherpt zodat dergelijke visumaanvragen altijd een extra afweging ondergaan ter beoordeling of de betrokkene een visum geweigerd moet worden omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde of de internationale betrekkingen.
Op welke manier gaat u uw excuses voor deze verkeerde beslissing overbrengen aan de nabestaanden van de in Afghanistan gevallen Nederlandse militairen?
De Taliban vertegenwoordiger had geen visum mogen krijgen. Uiteraard realiseer ik me dat zijn aanwezigheid pijnlijke herinneringen oproept voor de nabestaanden van gevallen militairen maar ook voor ieder die heeft geleden of nog lijdt onder het regime van de Taliban.
Het feit dat de minister van VWS op een foto stond met een Taliban-vertegenwoordiger in Den Haag |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Kuipers , Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Hoe heeft een vertegenwoordiger van de terreurbeweging Taliban een visum kunnen krijgen om vrij door de Europese Unie (en Nederland) te kunnen reizen?
Nederland was gastheer van het World Local Production Forum, een Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)-bijeenkomst. De WHO nodigt voor dergelijke bijeenkomsten in principe al haar lidstaten uit en stelde in dit kader ook vertegenwoordigers van Afghanistan voor. De WHO heeft inmiddels geconstateerd dat het de betreffende Taliban-vertegenwoordiger niet had moeten uitnodigen, aangezien de VN het huidige Taliban regime niet erkent als legitieme vertegenwoordiger voor de VN lidstaat Afghanistan.
Desbetreffende deelnemer heeft ten behoeve van het bijwonen van de WHO-bijeenkomst een visum aangevraagd, hetgeen vervolgens verstrekt is door Nederland. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de visumaanvraag beoordeeld op basis van de geldende visumvereisten, neergelegd in de EU-regelgeving (Visumcode). Een visumaanvraag wordt o.a. getoetst op het reisdoel en of de aanvrager wordt beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid en op de ondersteunende documenten zoals een gepersonaliseerde uitnodiging. De uitnodiging van de WHO en de bevestiging van deelname door het Ministerie van VWS op naam vormden een ondersteuning bij de toekenning van het visum. Ook wordt gecheckt of aanvragers op signalerings- en/of sanctielijsten staan.
De Afghaanse Taliban is niet geplaatst op een sanctielijst van de Europese Unie of de Verenigde Naties. Wel zijn individuele Talibanleden op deze sanctielijsten geplaatst, waardoor ze de gevolgen ondervinden van bevriezingsmaatregelen en een inreisverbod. Betrokkene is niet op een sanctielijst geplaatst, en komt ook niet voor op een andere signaleringlijst.
Hoewel betrokkene niet op een van deze sanctielijsten staat, trekt het kabinet wel lering uit deze gebeurtenissen, omdat het – mede met het oog op de motie-Brekelmans – hoogst onwenselijk is dat deze vertegenwoordiger aan de conferentie kon deelnemen. Hierbij wordt gekeken naar de afspraken die van tevoren gemaakt worden aangaande het uitnodigingsbeleid bij dit soort internationale conferenties. Voorts is deze casus voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken aanleiding te bezien waar het visumproces kan worden aangescherpt zodat dergelijke visumaanvragen altijd een extra afweging ondergaan ter beoordeling of de betrokkene een visum geweigerd moet worden omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde of de internationale betrekkingen.
Hoe heeft deze vertegenwoordiger op een evenement van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) een toegangspas kunnen krijgen? Zou u contact met het WHO kunnen opnemen hierover om uitleg te krijgen en de Kamer hier zo snel als mogelijk over te informeren?
De WHO heeft inmiddels geconstateerd dat het de betreffende Taliban-vertegenwoordiger niet had moeten uitnodigen, aangezien de VN het huidige Taliban regime niet erkent als legitieme vertegenwoordiger voor de VN lidstaat Afghanistan. VN-instellingen (inclusief de WHO) volgen in de regel deze praktijk en nodigen de Taliban niet uit bij hun werk.
Aangezien de WHO deze persoon wel als deelnemer had geregistreerd, heeft Nederland als gastland een toegangspas voor de bijeenkomst afgegeven. De Nederlandse organisatie was op dat moment niet op de hoogte van het feit dat de Afghaanse deelnemer een Taliban functionaris was. Er is contact over deze kwestie met de WHO. Het onderzoek naar hoe deze persoon een uitnodiging heeft kunnen krijgen, is nog niet afgerond.
Hoe is deze persoon de EU binnengekomen en welke lidstaat heeft hem een visum verleend?
Nederland heeft het visum verstrekt. Bij de aanvraag zijn reisbescheiden overlegd voor een vliegreis naar Nederland (Schiphol).
Waren er méér vertegenwoordigers van de Taliban (of andere terroristische organisaties) aanwezig op dit evenement? Zo ja, waarom waren überhaupt vertegenwoordigers van terreurbewegingen aanwezig op een evenement als deze?
Vanuit Afghanistan was dit de enige fysieke deelnemer. VN-instellingen (inclusief de WHO) erkennen de Taliban niet als officiële vertegenwoordiger van de lidstaat Afghanistan, en nodigen vertegenwoordigers van het huidige regime niet uit bij hun werk. Dit betekent dat de WHO de betreffende Taliban-vertegenwoordiger die aanwezig was op het World Local Productions Forum, niet had moeten uitnodigen.
Weet u waar deze Taliban-vertegenwoordiger nu verblijft? Indien dit nog altijd binnen de EU is, bent u bereid Europol te informeren hierover?
Volgens de bij het visum overlegde reisbescheiden heeft betrokkene het land inmiddels verlaten. Dit wordt bevestigd door berichten op sociale media.
Waren er ook afgevaardigden van het Iraanse regime aanwezig op dit evenement?
Er waren geen fysieke deelnemers vanuit Iran op de conferentie.
Bent u van mening dat er gevolgen voor de WHO moeten zijn voor het verlenen van toegang aan een vertegenwoordiger van een terreurgroep? Zo ja, welke gevolgen?
De WHO nodigt standaard al haar lidstaten uit voor haar bijeenkomsten, ongeacht waar deze plaatsvinden. Aangezien de VN de Taliban niet als de legitieme vertegenwoordiger voor de VN-lidstaat Afghanistan erkent had deze persoon niet uitgenodigd mogen worden door de WHO. Er is contact over deze kwestie met de WHO. Het onderzoek naar hoe deze persoon een uitnodiging heeft kunnen krijgen, is nog niet afgerond.
Waarom was niet bekend bij de Nederlandse inlichtingendienst dat een vertegenwoordiger van een terreurbeweging op de Europese sanctielijst aanwezig was in Nederland? Is hier niet vreselijk gefaald?
Nederland monitort reisaanvragen en/of -bewegingen van individuen die op sanctielijsten geplaatst staan om te voorkomen dat deze afreizen naar Nederland. Betrokkene staat niet op een sanctielijst.
Welke veiligheidsmaatregelen waren er tijdens het evenement om Onze Minister en andere aanwezigen te beschermen tegen niet alleen terreuracties maar ook tegen diplomatieke netwerkpogingen om banden met Westerse mogendheden aan te halen?
Alle reguliere veiligheidsmaatregelen verbonden aan het organiseren van een VN-vergadering in Nederland, zijn getroffen. Alle aanwezige deelnemers waren vooraf geregistreerd en kregen slechts toegang tot de bijeenkomst op basis van deze registratie en het vertoon van hun paspoort. Naar inzicht van het kabinet zijn de politici en andere deelnemers op geen enkele manier in gevaar geweest.
Welke stappen zet Nederland zodat in de toekomst vertegenwoordigers van de Taliban of andere terroristische organisaties niet meer vrij kunnen bewegen binnen de EU?
Nederland speelt een actieve rol in het plaatsen van individuen die zich schuldig maken aan terreuracties op sanctielijsten. Ook internationaal spannen wij ons hiervoor in. Om op de sanctielijst geplaatst te worden, is een van de vereisten dat bewezen moet zijn dat een persoon onderdeel is van een terroristische groepering die op de sanctielijst staat en/of terreuracties heeft begaan.
Zoals eerder aangeven is de Afghaanse Taliban niet geplaatst op een sanctielijst van de Europese Unie of van de Verenigde Naties. Wel zijn individuele Talibanleden op een sanctielijst van de VN geplaatst, waardoor ze de gevolgen ondervinden van bevriezingsmaatregelen en het inreisverbod.
Die VN-sancties gelden ook binnen de EU, omdat ze door de EU zijn omgezet in een besluit van de Raad en een verordening. Daarnaast zijn individuele Talibanleden op de EU mensenrechtensanctielijst geplaatst voor ernstige mensenrechtenschendingen.
Hoewel betrokkene niet op een van deze sanctielijsten staat, trekt kabinet echter wel lering uit deze gebeurtenissen, want zoals hierboven aangegeven is het van mening dat het hoogst onwenselijk is dat deze vertegenwoordiger aan de conferentie kon deelnemen. Hierbij wordt gekeken naar de afspraken die van tevoren gemaakt worden aangaande het uitnodigingsbeleid bij dit soort internationale conferenties. Voorts is deze casus voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken aanleiding te bezien waar het visumproces kan worden aangescherpt zodat dergelijke visumaanvragen altijd een extra afweging ondergaan ter beoordeling of de betrokkene een visum geweigerd moet worden omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde of de internationale betrekkingen.
Wie heeft de reis- en verblijfkosten betaald van deze Taliban-vertegenwoordiger en zijn eventuele collega’s? Hoeveel euro bedroeg dit?
Nederland heeft geen reis en verblijfskosten betaald van deelnemers aan deze bijeenkomst. Bij de Wereldgezondheidsorganisatie konden lage- en middeninkomens landen wel een economy ticket van het land van herkomst naar Nederland krijgen en werden de reis- en verblijfskosten vergoed. Het is onbekend of deze deelnemer uit Afghanistan van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. Dit wordt ook nog door de WHO onderzocht.
Kunt u deze vragen uiterlijk binnen drie dagen beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het verspreiden van antisemitische flyers op de Universiteit van Leiden |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Harm Beertema (PVV) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het College van Bestuur van de Universiteit Leiden al op 15 oktober 2023 met een e-mail werd gewaarschuwd voor het antisemitische pamflet?1
Ja. Ik heb dit nagevraagd bij het College van Bestuur (CvB) van de universiteit. Het CvB geeft aan sinds het oplaaien van het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden alert te zijn op het verspreiden van haatzaaiende boodschappen en pamfletten in haar gebouwen en dit absoluut niet te tolereren. Tevens heeft het CvB de beveiligers opdracht gegeven om scherp op te letten dat dit niet gebeurt en als dit zich toch voordoet diegene direct te sommeren hiermee te stoppen.
Weet u dat in de betreffende e-mail een foto stond van deze folder, alsook de verschillende citaten die uiteindelijk op het pamflet zijn verspreid?
Ja.
Wilt u bij het College van Bestuur informeren waarom er vervolgens totaal niets is gedaan om te voorkomen dat deze ontoelaatbare Jodenhaat werd gepromoot op de Universiteit Leiden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 geeft de Universiteit Leiden aan extra alert te zijn op verspreiding van haatzaaiende boodschappen en dit niet te tolereren. De beveiligers van de universiteit hebben de opdracht gekregen om scherp op te letten dat haatzaaiende flyers worden verspreid. Ook worden verspreiders direct gesommeerd hiermee te stoppen. In reactie op mails en brieven die het College van Bestuur sinds het begin van het conflict ontvangt heeft het in verschillende berichten aan medewerkers en studenten laten weten dat oproepen tot haat, geweld en onverdraagzaamheid in geen enkel geval getolereerd worden. In een interview heeft de voorzitter van het College van Bestuur van de Universiteit Leiden tevens verdere toelichting gegeven op haar standpunten en zienswijze op de casus. Ook heeft ze aangegeven wat de instelling heeft gedaan en nog zal doen om incidenten te voorkomen.2
Bent u bereid om de Raad van Toezicht te verzoeken het College van Bestuur ontslag te verlenen nu dit aantoonbaar zo schrijnend tekort is geschoten in het beschermen van een deel van de samenleving dat in deze tijd onder grote druk staat?
De verantwoordelijkheid voor de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving ligt bij de Colleges van Bestuur en het is de taak van de Raden van Toezicht om toe te zien op het bestuurlijk handelen, waaronder de wijze waarop het veiligheidsbeleid wordt vormgegeven en uitgevoerd inclusief de afhandeling van incidenten. De medezeggenschapsraden kunnen hierop in- en tegenspraak bieden. De Universiteit Leiden heeft bij navraag aangegeven dat zij juist in deze moeilijke tijd van polarisatie pal voor de veiligheid van haar medewerkers en studenten staat, oproept tot verdraagzaamheid en helder met hen communiceert over wat wel en niet getolereerd wordt. Ik vind het belangrijk dat bovenstaande partijen met elkaar spreken over de wijze waarop het soms schurende gesprek wordt vormgegeven, met aandacht van de ondergrens en de spelregels van het academische debat. Ingrijpen via de Raad van Toezicht gebeurt alleen in zeer uitzonderlijke gevallen. Voor een dergelijke (zware) procedure zie ik geen aanleiding.
Deelt u de mening dat de universiteitsinstanties, vertrouwenspersonen en diversity officers niet of onvoldoende hebben gefunctioneerd als het gaat om het welzijn van Israëlische en Joodse studenten die hebben geleden onder de oplaaiende Jodenhaat van de laatste maanden?
Laat ik voorop stellen dat iedereen zich veilig moet kunnen voelen in het onderwijs en op de onderwijsinstelling. Antisemitisme, moslimhaat en elke andere vorm van discriminatie is volstrekt onacceptabel en hier moet krachtig tegen worden opgetreden. De verantwoordelijkheid voor de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving ligt bij hoger onderwijsinstellingen bij de Colleges van Bestuur. Studenten die zich gediscrimineerd of onveilig voelen kunnen terecht bij de docent, functionarissen ten behoeve van studentenwelzijn, vertrouwenspersoon of de beveiliging. Het is aan de instellingen om casuïstiek proportioneel af te handelen, waar nodig de daartoe bevoegde partijen hierbij in te schakelen en bij strafbare feiten aangifte te doen bij de politie. Bij iedere universiteit is tevens een intern alarmnummer beschikbaar.
Instellingen geven aan dat zij per situatie kijken naar een passende oplossing en ondersteuning. Mijn beeld is dat zij hiermee hard aan de slag zijn. Het borgen van een veilige leer- en werkomgeving voor iedereen is geen eenvoudige taak voor instellingen en vraagt onze doorlopende aandacht. Met de actualiteit van dit conflict wordt er bovendien veel van het onderwijs gevraagd. Ik vind het van groot belang dat instellingen ruimte bieden aan het voeren van het moeilijke gesprek over de situatie in het Midden-Oosten, en zo bijdragen aan verbinding. Diverse universiteiten en hogescholen organiseren bijeenkomsten en nemen daartoe verschillende initiatieven. Ik vind het goed dat universiteiten en hogescholen samenwerken aan een veilige leer- en werkomgeving via het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs en via het netwerk van integrale veiligheidsadviseurs van de Universiteiten van Nederland (UNL). Langs die weg ondersteunen zij elkaar door het ontwikkelen en delen van expertise, het bespreken van casuïstiek en het opstellen van methodieken en handreikingen op de vele aspecten van veiligheid. Momenteel voer ik ook actief het gesprek met onder meer studenten, docenten, wetenschappers en onderwijsbestuurders over de impact van het conflict, hoe zij daarmee omgaan, en om kennis en ervaringen onderling te delen.
Ik heb grote waardering voor de docenten en bestuurders die het moeilijke gesprek op hun instelling mogelijk maken en ik wil hen ook oproepen om dat te blijven doen. Op deze wijze bieden we studenten een ventiel om hun gevoelens en emoties te kunnen uiten en om hen uit te nodigen om open te staan voor anderen, ook als je het inhoudelijk niet met elkaar eens bent.
Blijft u bij uw weigering om met universiteiten in gesprek te gaan, zoals u eerder aangaf in antwoord op schriftelijke Kamervragen over de onveilige situatie voor Joodse studenten aan de Universiteit van Amsterdam?2
Sinds het oplaaien van het conflict voer ik actief gesprekken met het onderwijsveld over de impact van het conflict op de leergemeenschappen, hoe zij daarmee omgaan en de uitdagingen die dit met zich meebrengt. Bij deze gesprekken waren ook vertegenwoordigers van studenten, docenten, wetenschappers en onderwijsbestuurders aanwezig.
Zoals aangegeven in de beantwoording van bovenstaande vragen, heeft de veiligheid van studenten en medewerkers de volle aandacht van Universiteit Leiden. Ik constateerde eerder dat dit ook geldt voor de Universiteit van Amsterdam. Ik zie op dit moment daarom geen aanleiding voor een aanvullend gesprek met genoemde universiteiten.
Wilt u op alle vragen afzonderlijk antwoord geven en de Kamer hierover volgende week informeren?
Ik heb getracht aan uw verzoek voor een spoedige beantwoording te voldoen. Met het verzamelen van de benodigde gegevens ging echter enige tijd gemoeid.
Het voorkomen van medicijnresten in het water |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Brabants waterschap investeert vele miljoenen om giftige medicijnresten uit het rioolwater te halen»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja, dat bericht is bekend. Medicijnresten en andere organische microverontreinigingen in oppervlaktewater zijn een probleem. Het is goed dat de Nederlandse waterschappen investeren in zuiveringen om medicijnresten te verwijderen.
Wat is uw reactie op de ontregelende effecten die medicijnresten in het water hebben op het onderwaterleven, namelijk geslachtsveranderingen, gedragsveranderingen en weefselschade?
Het RIVM rapport Medicijnresten in oppervlaktewater2 uit 2016 en de daaropvolgende update3 in 2020 heeft deze effecten beschreven. Uit deze rapporten blijkt dat verschillende soorten medicijnresten een risico vormen voor het waterleven. Het onderzoek uit 2016 is mede de aanleiding geweest om de «Ketenaanpak medicijnresten uit water» op te starten. Deze ketenaanpak heeft als doel om over de gehele medicijnketen maatregelen te nemen die uiteindelijk leiden tot verlaging van de hoeveelheid medicijnresten in oppervlaktewater.
Bent u het ermee eens dat hoewel het goed is dat het Brabants Waterschap investeert in technieken om medicijnresten uit het rioolwater te halen, het beter is om te voorkomen dat medicijnresten in het rioolwater terecht komen?
Voorkomen is beter dan genezen, dat geldt ook voor medicijnresten in rioolwater. Echter, medicijnen zijn onmisbaar voor het behandelen van ziektes. Hiermee dragen ze bij aan onze volksgezondheid. Door gebruik van medicatie komt een deel van de medicijnenresten via urine en ontlasting in het rioolwater terecht. Het is dus niet te voorkomen dat medicijnresten in rioolwater terecht komen na gebruik door de patiënt. Het beleid van het Ministerie van VWS is er op gericht om het onnodig gebruik van medicijnen te voorkomen door bijvoorbeeld het stimuleren van gepast en verantwoord voorschrijven, het verstrekken en het bevorderen van therapietrouw, het minderen en stoppen. Daarnaast wordt ingezet op het juist inzamelen van medicijnresten, zodat deze niet weggespoeld worden. Bijvoorbeeld recent in de Week van ons Water, waar ook apothekers aan meewerken.
Wat is uw reactie op dat 80 procent van de aangetroffen medicijnresten medicijnen zijn die zonder recept bij de apotheek of drogist kunnen worden gehaald, zoals ibuprofen, diclofenac en medicijnen tegen diabetes?
De resultaten in het RIVM rapport uit 2020 laten zien dat de hoogste gemeten concentraties, receptplichtige medicijnen betreffen waaronder röntgencontrastmiddelen en anti-diabetesmiddelen. Medicijnen tegen diabetes worden enkel op recept verstrekt. Diclofenac en ibuprofen worden zowel zonder als op recept verstrekt (hoge doseringen). De hoeveelheid aangetroffen medicijn zegt echter nog niets over het overschrijden van de milieurisicogrens in oppervlaktewater. Dat bepaalt immers of er milieurisico’s optreden en dat kan zowel bij hoge als ook bij lage concentraties het geval zijn. Er is dus niet zomaar een verband te leggen tussen de wijze van voorschrijven en het al dan niet optreden van milieurisico’s.
Ziet u het verband tussen de toename van diabetes type 2 onder jongeren en de grote hoeveelheid medicijnen tegen diabetes in het water?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u zetten op het gebied van leefstijlpreventie zodat kan worden voorkomen dat mensen medicijnen tegen diabetes nodig hebben?
Een toename van een ziekte, die behandeld wordt met medicijnen, leidt logischerwijs tot toename van dit medicijngebruik. Wanneer dit medicijn niet wordt omgezet in het lichaam van de patiënt en slecht wordt verwijderd in rioolwaterzuiveringen zal dit zijn terug te vinden in een toename van concentraties medicijnresten in oppervlaktewater. Deze omzetting en verwijdering verschilt per stof. Een toenemende trend wordt wel verwacht gezien vergrijzing van de bevolking. Deze kan echter nog niet worden waargenomen omdat de systematische monitoring van medicijnresten nog niet zo lang gebeurt. In de toekomst kan dit mogelijk wel een goede indicatie zijn voor een toename van het gebruik. De door de arts voorgeschreven en vervolgens door de apotheker verstrekte medicatie is een betere indicatie voor het toegenomen gebruik.
In het Nationaal Preventieakkoord5 staan afspraken om Nederlanders gezonder te maken door roken, problematisch alcoholgebruik en overgewicht terug te dringen, waaronder afspraken om diabetes terug te dringen. De behandeling van diabetes type 2 is in eerste instantie gericht op het aanpassen van de leefstijl. Als met deze leefstijlinterventies geen goede bloedglucoseregulatie wordt bereikt, komt bloedglucoseverlagende medicatie in aanmerking.
Bent u ervan op de hoogte dat slechts zes procent van het receptvrije geneesmiddel Voltaren Emulgel, waarvan het werkzame bestanddeel diclofenac is, door het lichaam wordt opgenomen en dat 94 procent van het middel tijdens het douchen wegspoelt naar het riool (en dus niet eerst effect uit oefent in het lichaam)? Wat is uw reactie hierop?
Ja, het in antwoord 2 aangehaalde RIVM-rapport «Medicijnresten en waterkwaliteit: een update» geeft aan dat voor toepassingen van geneesmiddelen op de huid is aangenomen dat ongeveer 90% van de dagelijkse dosering via het wassen van handen, lichaam en kleding naar het riool wordt uitgescheiden. Specifiek voor de gels met diclofenac is dit 94%. De gel is geschikt voor behandeling van artritis in handen en knieën. Patiënten kunnen veel baat en verlichting ervaren bij het gebruik van dit medicijn. De opname van de werkzame stof is inderdaad zeer beperkt maar werkt wel lokaal. Dat kan voor patiënten met artritis in handen en knieën een uitkomst zijn, omdat het gebruik van tabletten diclofenac, zeker bij chronisch gebruik, tot veel serieuze bijwerkingen kan leiden.
Bent u het ermee eens dat, omdat 94 procent van Voltaren Emulgel het riool in spoelt, het beter zou zijn om gels als Voltaren Emulgel niet meer te gebruiken of eventueel te vervangen door bijvoorbeeld het oraal innemen van diclofenac of een andere pijnstiller? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven?
De afspraak in de Green Deal Duurzame Zorg, dat in de situatie dat er sprake is van gelijke werking, zorgaanbieders voorkeur moeten geven aan de minder milieuschadelijke optie, is belangrijk. In het geval van diclofenac geldt echter dat het oraal innemen meer risico geeft op bijwerkingen en dat een gel sneller werkt. Dat maakt dat er geen sprake is van een gelijke werking. Wanneer het niet nodig is een zware ontstekingsremmende pijnstiller te gebruiken kan paracetamol een goede optie zijn, zowel vanwege de beperktere bijwerkingen voor de patiënt als vanwege het milieurisico. Dit illustreert de behoefte aan een brede, goed onderbouwde afweging van milieurisico’s, werking én bijwerkingen. In de Ketenaanpak Medicijnresten uit Water werken ketenpartijen aan een afwegingskader, waarin wordt gekeken hoe de milieueffecten van vervangende toedieningsvormen of middelen meegewogen kunnen worden.
Zo nee, hoe rijmt u dit met de afspraak in de Green Deal Duurzame Zorg dat in de situatie dat er sprake is van gelijke werking, zorgaanbieders voorkeur moeten geven aan de minder milieuschadelijke optie?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het eens met watergraaf De Ridder, die stelt dat er normen moeten worden gesteld aan de hoeveelheid medicijnresten in het oppervlaktewater? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit doen?
Het voorstel van de Europese Commissie betreffende de herziening van de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater heeft hier een artikel over opgenomen. Grote rioolwaterzuiveringen moeten stapsgewijs vergaande zuiveringen (vierde trap) gaan implementeren. In 2045 moeten alle grote zuiveringen een zuiveringstrap hebben voor de verwijdering van microverontreinigingen waaronder medicijnresten, met een verwijderingsrendement van 80%. Voor middelgrote zuiveringen geldt dat er eerst een milieurisicoanalyse moet plaats vinden, om te bepalen of zij ook aan die eisen moeten voldoen.
Daarnaast ligt er een voorstel om voor enkele medicijnresten, die nu op de watchlist staan van de Kaderrichtlijn Water (KRW)-stoffenlijst, op de lijst met prioritaire stoffen te plaatsen. Dat betekent dat er dan ook waterkwaliteitsnormen voor deze medicijnresten gelden voor KRW-waterlichamen.
Beide voorstellen zullen worden geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving zodra er een Europees besluit over is genomen. De verwachting is dat EU-besluitvorming in 2024 gaat plaatsvinden.
Hoe wordt er een vervolg gegeven aan de «Ketenaanpak Medicijnresten uit Water» dat dit jaar afloopt?
Op dit moment wordt gewerkt aan een nieuw uitvoeringsplan voor de Ketenaanpak Medicijnresten uit Water. Het nieuwe uitvoeringsplan is eind januari 2024 gereed. Intussen lopen projecten gewoon door, zoals de bouw van nieuwe, verdergaande zuiveringen voor de verwijdering van medicijnresten, RIVM-onderzoeken en lokale initiatieven zoals de Brabantse en Noord-Nederlandse netwerken Medicijnresten uit Water.
Hoe worden hierbij de aanbevelingen uit de «Evaluatie Ketenaanpak Medicijnresten uit Water» over het versterken en verbeteren van de ketenaanpak meegenomen?
De aanbevelingen uit de Evaluatie Ketenaanpak Medicijnresten uit Water zijn het vertrekpunt van het uitvoeringsplan. Deze aanbevelingen zullen dus te herkennen zijn in het nieuwe uitvoeringsplan Ketenaanpak Medicijnresten uit Water.
Het bericht 'Klokkenluiders: De Overloop ging gebukt onder schrikbewind' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht het bericht «Klokkenluiders: De overloop ging gebukt onder schrikbewind»?1
Ja.
Klopt het dat er zes medewerkers van zorggroep Almere op non-actief zijn gezet wegens intimidatie, machtsmisbruik, privacyschending, willekeur, nalatigheid en mogelijk onjuist of onzorgvuldig handelen met betrekking tot medicatie en financiële zaken? Hoe kon deze situatie ontstaan?
Ik kan hier vanuit mijn positie geen uitspraken over doen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft mij laten weten dat Zorggroep Almere haar heeft geïnformeerd over de situatie. De zorgaanbieder heeft aangegeven zelf onderzoek te laten verrichten door een extern bureau. Het bestuur van Zorgroep Almere heeft aan de IGJ toegezegd haar over de uitkomsten te informeren.
Hebben bewoners altijd de benodigde en juiste medicatie ontvangen, ondanks dat deze werknemers medicijnen gestolen hebben van het woonzorgcentrum? Zo nee, wat zijn de gevolgen hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er handelingen verricht zijn door niet gekwalificeerde medewerker(s)? Zo ja, zijn er hierdoor onveilige situaties voor bewoners ontstaan? Kunt u een opsomming geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) onderzoek gedaan naar deze situatie? Zo ja, waar kunnen we het inspectierapport vinden? Zo nee, waarom niet?
Nee, wel heeft de zorggroep Almere de IGJ geïnformeerd over de situatie en is het op eigen initiatief een onderzoek gestart. Zie ook mijn antwoord op de voorgaande vragen. Wanneer uit dit onderzoek blijkt dat sprake is van zaken die zij conform de Wet kwaliteit klachten geschillen zorg (Wkkgz) bij de IGJ moet melden, moet de zorgaanbieder dit na die constatering onverwijld doen. Zorggroep Almere heeft toegezegd de IGJ te informeren over de ontwikkelingen en uitkomsten van hun onderzoek. De IGJ zal op basis hiervan afwegen of vervolgtoezicht noodzakelijk is.
Heeft de IGJ de instelling in het verleden bezocht? Zo ja, hoe vaak en wanneer? En waren dit aangekondigde of onaangekondigde bezoeken?
De IGJ heeft in 2017 regulier en 2019 en 2021 thematisch toezicht uitgevoerd bij Zorggroep Almere. Deze rapporten zijn openbaar gemaakt. Het reguliere bezoek vond onaangekondigd plaats, het thematisch toezicht aangekondigd. In de zomer van 2023 heeft de inspectie gesproken met de raad van bestuur en de raad van toezicht van Zorggroep Almere. Ook bezocht de IGJ een aantal locaties van de zorgaanbieder aangekondigd. Deze bezoeken vonden plaats in het kader van toezicht op zeer grote zorgaanbieders. De rapporten naar aanleiding van deze bezoeken maakt de inspectie over een aantal weken openbaar. Geen van de genoemde bezoeken vond plaats naar aanleiding van meldingen of signalen. Bij een van de bezoeken vindt vervolg toezicht plaats. Dit betreft niet locatie De Overloop.
Heeft u de IGJ opdracht gegeven onderzoek te verrichten naar de mogelijk onnodige dood van 10 bewoners? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik heb de IGJ geen opdracht gegeven een onderzoek te verrichten naar de zorgaanbieder. De IGJ is als toezichthouder onafhankelijk in haar oordeel en maakt haar eigen afwegingen. Vanuit mijn positie kan ik mij niet mengen in de wijze waarop een specifiek onderzoek wordt verricht en geen aanwijzingen geven die zien op de bevindingen, oordelen en adviezen van de IGJ.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze medewerkers, indien vervolg en veroordeeld, niet opnieuw ergens anders in de zorg aan het werk gaan? Klokkenluiders: «De Overloop ging gebukt onder schrikbewind» – Almere DEZE WEEK | Dé krant die Almere in beweging brengt
Op grond van de Wkkgz zijn zorgaanbieders verplicht om te controleren of een nieuwe medewerker geschikt is om zorg te verlenen. De zorgaanbieder is hierbij verplicht zich te vergewissen van het arbeidsverleden van een sollicitant. Dit geldt ook voor zzp’ers, uitzendkrachten of gedetacheerden die met patiënten en cliënten in contact komen.
De lobby-activiteiten van oud-bewindspersonen bij de IND |
|
Nicole Temmink , Lilian Marijnissen |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ervoor gekozen lobbygesprekken te voeren met twee oud-bewindspersonen?1
De IND is een uitvoeringsorganisatie die transparant is over haar werk en vanuit haar maatschappelijke opgave in contact staat met belanghebbenden en ervaringsdeskundigen uit het werkveld. Daarom heeft de directie van de IND, op verzoek van mw. Verdonk en dhr. Teeven, ingestemd met het voeren van gesprekken, met als doel de geldende wet- en regelgeving en procedures omtrent erkend referentschap en verblijfsvergunningen voor het verblijfsdoel «studie» nader toe te lichten. Deze gesprekken waren toegespitst op de specifieke casus van Indonesische verpleegkundigen.
Waarom is, na deze lobbygesprekken, door de IND besloten om de procedure voor het verstrekken van visa aan verpleegkundigen uit Indonesië aan te passen?
De IND heeft de aanvraag om erkend referentschap door de betrokken onderwijsinstelling ingewilligd toen bleek dat de instelling aan de geldende regels voldeed. De gesprekken met mw. Verdonk of dhr. Teeven hebben geen invloed gehad op deze beslissing.
Toen de onderwijsinstelling eenmaal was erkend als referent kon deze op de gebruikelijke wijze, volgens de algemeen geldende procedures, aanvragen voor verblijfsvergunning studie indienen. Er is op geen enkel moment sprake geweest van aangepaste procedures.
Deelt u de mening van de voormalig Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat er niks verkeerds is aan het gegeven «dat partijen met geld meer kunnen bereiken dan partijen zonder geld. Dat is in de hele wereld zo. Dus ook bij de IND»? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Deze uitspraak is in november 2023 gedaan door dhr. Teeven, lang nadat hij als Staatssecretaris was teruggetreden. Het lijkt ons ongepast en onnodig om in te gaan op de mening van een privé persoon. In zijn algemeenheid merken wij op dat Nederland een rechtsstaat is, waarin de overheid de wetten en regels toepast en burgers in gelijke gevallen gelijk behandelt. De IND doet niet anders wanneer het gaat om de uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000.
Zijn er meer instanties die onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid vallen waarbij lobbycontacten onderhouden worden met voormalige bewindspersonen van het departement, of worden er op het ministerie zelf lobbygesprekken gevoerd met oud-bewindspersonen? Zo ja, waarover gaan deze gesprekken en welke organisaties betreft dit?
Een groot aantal organisaties vallen onder onze verantwoordelijkheid. Wij verwijzen uw kamer hiervoor naar het Organisatiebesluit Ministerie van Justitie en Veiligheid2. De medewerkers van onze ministeries zijn gehouden aan de Gedragscode Integriteit Rijk (hierna GIR).
In paragraaf 4.7 van de GIR is aangegeven dat ambtenaren op zichzelf mogen omgaan met lobbyisten als zij op hun pad komen. Wel onder de voorwaarde dat zij hun werk als ambtenaar transparant én onafhankelijk kunnen doen. Het lobbyverbod voor bewindspersonen gedurende twee jaar na hun aftreden is een uitzondering op deze regel. Gedurende die periode mogen ambtenaren vanuit hun ambtelijk functioneren geen zakelijke contacten onderhouden met een gewezen bewindspersoon op diens voormalig beleidsterrein of op aanpalende beleidsterreinen. Als een ambtenaar op enige manier toch met zo’n situatie te maken krijgt, verwijst hij door naar de secretaris-generaal van zijn departement.
Wij verwachten van de medewerkers van onze ministeries dat ze zich houden aan de verplichtingen van de GIR in de omgang met lobbyisten, waaronder de verplichting om door te verwijzen naar de secretaris-generaal indien een oud-bewindspersoon, die onder het lobbyverbod valt, zakelijk contact zoekt.
Hoeveel klokkenluiderszaken lopen er die betrekking hebben op het Ministerie van Justitie en Veiligheid of een van de organisaties die onder de verantwoordelijkheid vallen van dit ministerie?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft momenteel één melding in de zin van artikel 1 van de Wet bescherming klokkenluiders. Dat is een melding van een mogelijke misstand bij het College voor de rechten van de mens. Uw kamer is hierover geïnformeerd. (met noot: Kamerstuk II, vergaderjaar 2022–2023, 36 200 VI, nr. 139.)
Is het beleid dat klokkenluiders worden ontslagen als ze contact hebben met de pers? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het is geen beleid dat klokkenluiders in de zin van de Wet bescherming klokkenluiders worden ontslagen als zij contact hebben met de pers. Onder bepaalde voorwaarden kan een werknemer die een mogelijke misstand openbaar maakt, aanspraak maken op bescherming tegen benadeling als gevolg van die openbaarmaking. Die voorwaarden zijn opgenomen in artikel 17ea van de Wet bescherming klokkenluiders. Kortheidshalve verwijzen wij naar de desbetreffende bepalingen. Per geval wordt beoordeeld of aan die voorwaarden is voldaan.
Klopt het dat de agenda’s van bewindspersonen nog altijd niet goed openbaar gemaakt worden? Deelt u de mening dat openheid over lobby belangrijk is om besluitvorming te controleren?2
Het kabinet onderkent het belang van transparante belangenvertegenwoordiging. Mede vanuit die doelstelling zijn de agenda’s van bewindspersonen sinds enkele jaren openbaar. Omdat hierin nog verbeteringen nodig zijn, is de Uitvoeringsrichtlijn openbare agenda’s bewindslieden aangescherpt in lijn met de motie Van Baarle-Dassen4. In de Uitvoeringsrichtlijn5 is opgenomen dat van elke te publiceren afspraak (behalve ministerraden en onderraden) ten minste het onderwerp en een toelichting op de afspraak moet worden opgenomen, alsmede een contactpersoon voor het geval meer informatie wordt gewenst. Bewindspersonen dragen zelf verantwoordelijkheid voor het bijhouden van hun agenda’s. Recentelijk publiceerde de Open State Foundation een onderzoek waaruit opnieuw bleek dat de openbaarmaking van agenda’s van bewindspersonen moet verbeteren. Naar aanleiding daarvan is bij de bewindspersonen opnieuw aandacht gevraagd voor adequate naleving van de Uitvoeringsrichtlijn.
Hoe kan het dat een gezamenlijk gesprek van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en u, de Minister van Justitie en Veiligheid, met de KNVB niet in uw openbare agenda vermeld staat maar wel in de openbare agenda van de andere Minister?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 7. Het is de eigen verantwoordelijkheid van bewindspersonen om uitvoering te geven aan de «Uitvoeringsrichtlijn transparantie agenda’s bewindslieden».
Door een menselijke fout is de afspraak van 27 mei jl. niet in de openbare agenda gezet.
Bent u nu wel bereid een lobbyregister in te voeren, na meerdere oproepen van de Tweede Kamer, en meerdere weigeringen van het kabinet, omdat de agenda’s van bewindspersonen openbaar zouden zijn? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Met verbetering van de openbare agenda’s van bewindspersonen en lobbyparagrafen bij wet- en regelgeving wordt naar het oordeel van het kabinet de facto tegemoetgekomen aan de achterliggende gedachte bij een lobbyregister, namelijk inzicht bieden in contacten met derden (transparantie) en laten weten wat daadwerkelijk met de inbreng van derden is gedaan (verantwoording)6. Aan dit kabinetsstandpunt ligt het onderzoeksrapport7 van prof. dr. C. Braun en dr. B. Fraussen over de mogelijke invoering van een lobbyregister ten grondslag. Zoals eerder toegezegd aan uw Kamer onderzoekt prof. Braun momenteel of de verbetering van de openbare agenda’s van bewindspersonen en de lobbyparagrafen bij wet- en regelgeving voldoende effect sorteren. Wanneer dat niet het geval blijkt, zal het kabinet alsnog een ontwikkeltraject overwegen om te komen tot een lobbyregister8. De resultaten van het onderzoek worden in de loop van 2024 verwacht. Ondertussen is ook aan uw Kamer gemeld dat wordt verkend welke onderdelen van lobbyregisters elders effectief en uitvoerbaar zijn9. Mocht naar aanleiding van de evaluatie worden gekozen voor een lobbyregister, dan hoeft de ideeënvorming niet pas dan te beginnen.
De casus van mevrouw Passemiers bij de Jeugdbescherming |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kent u de casus van Emily Passemiers m.b.t de Jeugdbescherming en de uithuisplaatsing van haar kinderen?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom het Hof Den-Bosch een gunstig rapport m.b.t terugplaatsing voor thuisplaatsing, dat door 11 gekwalificeerde deskundigen (pedagogisch opgeleide deskundigen, een orthopedagoog en een unitmanager) is bekrachtigd, terzijde kan schuiven?
Het past niet om als Minister voor Rechtsbescherming te treden in individuele zaken en/of te oordelen over beslissingen van de rechterlijke macht.
Hoe kan het dat de procureur-generaal van de Hoge Raad, de Rechtbank Middelburg en het Gerechtshof Den-Bosch, zo’n gunstig rapport voor terugplaatsing van de kinderen zonder goede onderbouwing naast zich neerleggen? Kunt u hiervoor alsnog een gedetailleerde onderbouwing overleggen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan de politie Middelburg een huis binnendringen en een mannelijke politieman de badkamerdeur laten opendoen, terwijl de vader aangeeft dat mevrouw Passemiers naakt was?
Ik kan niet oordelen over het optreden van de politie in dit geval. In algemene zin geldt het uitgangspunt dat de politie alleen assisteert in jeugdbeschermingszaken als dit nodig is ter waarborging van de veiligheid en als de omstandigheden daarom vragen.2 Over de inzet van de politie zijn afspraken vastgelegd in een interne richtlijn in samenwerking met het OM en Jeugdzorg NL (namens alle gecertificeerde instellingen). De afspraken zijn gericht op de-escalatie en het voorkomen van schade. De daadwerkelijke inzet van politie vindt plaats in afstemming met het Openbaar Ministerie. De Officier van Justitie beslist daarbij over inzet door de politie.
Hoe kan de klachtencommissie van de politie en de Nationale ombudsman alle serieuze klachten die zijn ingediend ongegrond verklaren?
Ook hier geldt dat het niet past om als Minister voor Rechtsbescherming te treden in de beoordeling van individuele klachten door de politie en de Nationale ombudsman.
Hoe kan het dat Minister-President Rutte, op camera, beloofd heeft om de zaak te onderzoeken en hier vervolgens niet inhoudelijk op terugkomt?
Het past niet om als Minister voor Rechtsbescherming te treden in individuele zaken en/of te oordelen over de manier waarop de Minister-President in deze zaak heeft gehandeld.
Waarom mogen de kinderen van E. Passemiers na 35 rechtszaken niet een weekend thuis logeren?
Vanwege de bescherming van de privacy van betrokkenen past het niet om in te gaan op deze individuele zaken. Daarnaast past het niet om als Minister voor Rechtsbescherming te oordelen over de beslissing van de burgemeester van Middelburg. In algemene zin hecht ik er wel aan mee te geven dat een behandeling alleen met toestemming van de ouder met gezag en/of de jeugdige zelf kan starten.3 Zij hebben het recht om hulp te weigeren of te beëindigen.
Waarom wordt er niet gewerkt naar terugplaatsing thuis?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom kan de William Schrikker Stichting niet toewerken naar uitbreiding van bezoeken thuis?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom wil de burgemeester van de gemeente Middelburg, Harald Bergmann, geen onafhankelijk dossieronderzoek verrichten in deze zaak?
Zie antwoord vraag 7.
Wordt er op dit moment dwang toegepast bij een van de kinderen om een EMDR-therapie te ondergaan?
Zie antwoord vraag 7.
Wilt u terugkijken naar de eerdere Kamervragen die gesteld zijn over deze zaak, op de jaarvergadering 2019–2020? Zo ja, kunt u hierop reflecteren?
De destijds gestelde schriftelijke vragen gingen over de eis van de betrokken jeugdzorginstelling dat de ouders een video van de uithuisplaatsing van hun dochter van internet moesten verwijderen. De rechter oordeelde in deze zaak dat het belang van de instelling en haar medewerkers prevaleerde boven het belang van de ouders en dat door de publicatie van de video en de brief de ouders onrechtmatig handelden.4
Hoe kan het zo zijn dat de broertjes en zusjes uit dit gezin uit elkaar worden gehaald?
Vanwege de bescherming van de privacy van betrokkenen past het niet om in te gaan op deze individuele zaken. In algemene zin hecht ik er wel aan nog het volgende mee te geven. De Richtlijn uithuisplaatsing en terugplaatsing schrijft voor dat broers en zussen samen moeten worden geplaatst bij een uithuisplaatsing, tenzij dit niet in het belang van (een van de) kinderen is. In mijn brief over de verbetering van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming van 18 november 2022 heb ik aangegeven dat het uitgangspunt «samen, tenzij» ook in de Jeugdwet wordt opgenomen. Deze aanpassing wordt meegenomen in het wetsvoorstel voor aanpassing van de kinderbeschermingswetgeving.5
Hoe kan het zo zijn dat mevrouw Passemiers geen moeder mag zijn van al haar kinderen, terwijl zij nu voor een peuter van 1 jaar oud zorgt, die wel thuis mag wonen?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u de kosten specificeren die door de (gemeentelijke) overheid zouden moeten worden gemaakt bij/voor een OTS, zoals in het geval van de casus van mevrouw Passemiers?
De gecertificeerde instellingen (GI) krijgen van de gemeenten een gemiddeld bedrag/tarief per kind voor de uitvoering van de maatregelen voor kinderbescherming. Recent heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de bestuurlijke afspraken die ik met gemeenten heb gemaakt voor het toepassen van een landelijk tarief in de jeugdbescherming6. Op dit moment verschilt het tarief per regio. Als een GI conform de bestuurlijke afspraken bekostigd zou worden, zouden ze in 2023 een tarief van € 12.918 krijgen voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
Waarom wordt de aanvaardbare termijn in deze zaak tegen mevr. Passemiers gebruikt?
Vanwege de bescherming van de privacy van betrokkenen past het niet om in te gaan op deze individuele zaak.
De aanwezigheid van een hoge Talibanfunctionaris op het WHO-congres in Den Haag. |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Geert Wilders (PVV) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat op het Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)-congres van afgelopen week een hoge functionaris van de Taliban, het hoofd van de Afghaanse Voedsel- en Medicijnautoriteit, aanwezig was?
Nederland was gastheer van het World Local Production Forum, een bijeenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). De WHO nodigt voor dergelijke bijeenkomsten in principe al haar lidstaten uit en stelde in dit kader ook vertegenwoordigers van Afghanistan voor. De WHO heeft inmiddels geconstateerd dat het de Afghaanse vertegenwoordiger niet had moeten uitnodigen, aangezien de VN het huidige Taliban regime niet erkent als legitieme vertegenwoordiger van de VN-lidstaat Afghanistan.
De desbetreffende deelnemer heeft ten behoeve van het bijwonen van de WHO-bijeenkomst een visum aangevraagd, dat vervolgens is verstrekt door Nederland. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de visumaanvraag beoordeeld op basis van de geldende visumvereisten, neergelegd in de EU-regelgeving (Visumcode). Een visumaanvraag wordt o.a. getoetst op het reisdoel en of de aanvrager wordt beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid en op ondersteunende documenten zoals een gepersonaliseerde uitnodiging. De uitnodiging van de WHO enbevestiging van deelname door het Ministerie van VWS op naam vormden een ondersteuning bij de toekenning van het visum. Ook is gecheckt of de aanvrager op signalerings- en/of sanctielijsten staat vermeld.
De Afghaanse Taliban is niet geplaatst op een sanctielijst van de Europese Unie of de Verenigde Naties. Wel zijn individuele Talibanleden op deze sanctielijsten geplaatst, waardoor ze de gevolgen ondervinden van bevriezingsmaatregelen en een inreisverbod. Tegen betrokkene is geen inreisverbod uitgevaardigd, hij is niet op een sanctielijst geplaatst en komt ook niet voor op een andere signaleringlijst.
Klopt het dat, zoals Duitse media melden, Nederland aan deze man een Schengenvisum heeft afgegeven op basis waarvan hij zowel in Nederland als Duitsland activiteiten heeft kunnen verrichten?1
Ja. Bij visumverlening is de norm dat er een visum wordt verstrekt dat geldig is voor het hele Schengengebied.
Klopt het dat u heeft aangegeven dat de betreffende persoon weliswaar niet op een sanctielijst stond, maar desondanks geen visum had moeten krijgen?
Ja.
Hoe ziet de gevolgde procedure eruit waaraan u refereert?2 Is de gemaakte fout een incident of is onder de huidige procedure het risico groot dat ongewenste personen een visum krijgen zolang zij niet op een sanctielijst staan?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de visumaanvraag beoordeeld op basis van de geldende visumvereisten, neergelegd in de EU-regelgeving (Visumcode). Een visumaanvraag wordt – naast de standaard toets op sanctie- en signaleringslijsten – o.a. ook getoetst op het reisdoel, de openbare orde, binnenlandse veiligheid, volksgezondheid, de internationale betrekkingen en op de ondersteunende documenten.
Elke visumaanvraag wordt op eigen merites beoordeeld. Ook in de toekomst zal telkens worden afgewogen of er voldoende grond is voor afwijzing op grond van de bepalingen in de Visumcode.
Op welke wijze gaat u de procedure herzien en aanscherpen?
Hoewel betrokkene niet op een van deze sanctielijsten staat, trekt het kabinet wel lering uit deze gebeurtenissen, omdat het, mede met het oog op de motie-Brekelmans3, hoogst onwenselijk is dat deze vertegenwoordiger aan de conferentie kon deelnemen. Hierbij wordt gekeken naar de afspraken die van tevoren gemaakt worden aangaande het uitnodigingsbeleid bij dit soort internationale conferenties. Voorts is deze casus voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken aanleiding te bezien waar het visumproces kan worden aangescherpt zodat dergelijke visumaanvragen altijd een extra afweging ondergaan ter beoordeling of de betrokkene een visum geweigerd moet worden omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde of de internationale betrekkingen.
Hoeveel en welke Talibanfunctionarissen staan er momenteel op de sanctielijst?
Onder het VN-sanctieregime m.b.t. Afghanistan staan momenteel 135 individuen en 5 entiteiten gelist. Daarnaast zijn er vijf individuele Talibanleden op de EU mensenrechtensanctielijst geplaatst voor ernstige schending van vrouwenrechten.
Indien dit een selecte groep is, bent u dan bereid deze uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
Nederland speelt een actieve rol in het plaatsen van individuen die zich schuldig maken aan terreuracties op sanctielijsten. Om op de sanctielijst geplaatst te worden, is een van de vereisten dat bewezen moet zijn dat een persoon onderdeel is van een terroristische groepering die op de sanctielijst staat en/of terreuracties heeft begaan.
Het functioneren van de arbeidswetgeving in de vrije culture sector |
|
Sjoerd Warmerdam (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat in de vrije cultuursector, zoals de musicalsector, arbeidsrechten regelmatig worden geschonden en dat er grote verschillen in arbeidsvoorwaarden zijn tussen de gesubsidieerde- en vrije cultuursector?
Het is mij bekend dat er in de culturele sector (verschillen in) de arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden zijn die door werkers niet altijd als wenselijk worden ervaren in de vrije culturele sector. Het (generieke) arbeidsmarktpakket van dit kabinet is gericht op de hervorming van de arbeidsmarkt, waardoor ook de arbeidsmarktomstandigheden binnen de vrije cultuursector zich positief kunnen ontwikkelen.1
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voert daarnaast specifiek beleid om de gehele culturele en creatieve sector te stimuleren om tot een eerlijkere beloning en betere arbeidsvoorwaarden te komen. Om dit te bewerkstelligen wordt over de breedte van de sector de sociale dialoog tussen werkgevers en werkenden gestimuleerd. Hoewel vanuit het Rijk meer directe sturing mogelijk is op het Rijksgesubsidieerde deel van de cultuursector dan bij de vrije cultuursector, geldt in beide gevallen dat het aan de werknemers en werkgevers is om collectieve afspraken te maken over eerlijke beloning en betere arbeidsvoorwaarden. Het Ministerie van OCW ondersteunt Platform ACCT om dit te faciliteren. Het Rijksgesubsidieerde deel heeft extra verplichtingen rond werkgeverschap, bijvoorbeeld omdat ze de fair practice code, een leidraad voor eerlijk werkgeverschap, moeten onderschrijven. Daarnaast moeten culturele instellingen in de basisinfrastructuur zich vanaf 2025 verbinden aan collectieve tariefafspraken. Daarmee wordt een voorbeeld gesteld aan de rest van de sector.
Herkent u het signaal dat veel mensen in de vrije culture sector zich niet aan kunnen of willen sluiten bij een vakbond uit angst dat dit negatieve consequenties heeft voor hun werkzekerheid? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om daar verandering in aan te brengen?
Ondanks dat ik geen eerder signaal heb ontvangen over negatieve gevolgen van het aansluiten bij een vakbond is het niet ondenkbaar dat dit zorgen opwekt bij werknemers in de vrije culturele sector. Ik vind dat niet wenselijk. Het uitgangspunt, ook in de vrije culturele sector, is dat werknemers en freelancers zich kunnen aansluiten bij een vakvereniging die hun belangen behartigt, zonder dat zij hoeven te vrezen voor negatieve consequenties. Vakbondsleden hebben ontslagbescherming. Ingevolge artikel 7:670 lid 5 BW kan de werkgever de arbeidsovereenkomst niet opzeggen wegens het lidmaatschap van een werknemersvereniging.
Indien de werkgever toch in strijd met het opzegverbod handelt kan de werknemer binnen twee maanden na het eindigen van de arbeidsovereenkomst een verzoek indienen bij de kantonrechter op grond van art. 7:681 lid 1 sub b BW, tot vernietiging van de opzegging en loondoorbetaling en wedertewerkstelling. In plaats daarvan kan de werknemer ook de kantonrechter verzoeken om een billijke vergoeding toe te kennen. Ik vind het daarom belangrijk te benadrukken dat ook werknemers in de vrije culturele sector zich vrij moeten voelen om zich aan te sluiten bij een vakbond.
Het Platform ACCT en de Fair Practice Code zijn goede voorbeelden van getroffen maatregelen die aantonen dat de verschillende actoren binnen de vrije culturele sector bereid zijn zich gezamenlijk in te zetten voor goede arbeidsvoorwaarden en omstandigheden in de creatieve en culturele sector. Het is ook belangrijk dat de werkgevers in de sector dit zelf uitdragen.
Herkent u het signaal vanuit de sector dat vervanging van een acteur vaak lastig is, waardoor werkers onder hoge druk worden gezet om toch te werken bij ziekte of blessure, met alle negatieve gevolgen voor de mentale en fysieke gezondheid van dien? Welke rol voor de Nederlandse Arbeidsinspectie ziet u hierin?
Genoemde situaties zijn voorstelbaar, maar ik heb daarover geen specifieke signalen ontvangen. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet is de werkgever verantwoordelijk voor een gezonde en veilige werkomgeving. De werkgever is verplicht om in de Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) arbeidsrisico’s op het terrein van fysieke en mentale belasting, zoals werkdruk, in kaart te brengen. Vervolgens maakt de werkgever, samen met de werknemers, een plan van aanpak voor het beheersen van deze risico’s.
De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt toezicht op de verantwoordelijkheid van de werkgever over een gezonde en veilige werkomgeving en doet dat risicogericht en programmatisch. Dit betekent dat de Arbeidsinspectie kijkt naar het beleid bij een bedrijf of organisatie. Indien de Nederlandse Arbeidsinspectie tijdens het uitvoeren van een controle vaststelt dat een werkgever onvoldoende maatregelen heeft genomen om gezondheidsrisico’s op de werkvloer te voorkomen, wordt er een eis tot naleving gegeven. Als bij herinspectie blijkt dat er geen gevolg is gegeven aan de eis tot naleving, kan als sluitstuk op het toezicht een bestuurlijke boete volgen. Het volledig ontbreken van een RI&E is overigens een direct beboetbare overtreding waarbij de boete kan oplopen tot € 4.500,–. Incidenten en zorgen rondom ongezonde of onveilige werksituaties voor werkenden kunnen gemeld worden bij de Nederlandse Arbeidsinspectie.2
Bent u bekend met het feit dat werkers in sectoren die qua karakter sterk afhangen van projectmatig (flex)werk, zoals de musicalsector, door de huidige arbeidswetgeving zowel een vast contract mislopen, als werk mislopen, dankzij de ketenbepaling?
Het is bekend dat partijen de ketenbepaling, zoals bedoeld in artikel 7:668a BW, soms als problematisch wordt ervaren. De ketenregeling houdt in dat er binnen een bepaalde periode drie tijdelijke arbeidsovereenkomsten aan de werknemer kunnen worden aangeboden. Met de ketenbepaling wil het kabinet voorkomen dat structureel werk in permanente tijdelijkheid wordt vervuld.
Het doel van de ketenbepaling is ervoor zorgdragen dat werknemers die werken op basis van een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd, uiteindelijk een vast contract krijgen.
Er is een aantal specifieke maatregelen genomen door de regering die tegemoet komen aan deze zorgen. Ten eerste is in de «Wet arbeidsmarkt in balans» de wettelijke termijn van die vaste periode uit de ketenregeling gewijzigd van twee jaar naar drie jaar. Bij de vierde aangeboden arbeidsovereenkomst of na een periode van drie jaar moet de werkgever een vast contract aanbieden aan de werknemer. Ten tweede is het ook mogelijk om niet een reeks van tijdelijke contracten aan te gaan, maar één langjarig tijdelijk contract. Voor een langjarig project zou één tijdelijk contract van vier of vijf jaar ook uitkomst kunnen bieden. Deze bescherming vormt een zeer belangrijke waarborg voor de belangen van werknemers en draagt bij aan de welzijnsaspecten van de Nederlandse arbeidsmarkt. Daarom is het belangrijk dat deze wettelijke bescherming blijft bestaan.
Bent u bekend met het feit dat de huidige wetgeving niet als geschikt wordt gezien door mensen die werkzaam zijn in de culture sector en bijvoorbeeld de ketenbepaling vooral gezien wordt als een beperking op werk?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven hebben werkgevers binnen de culturele sector de mogelijkheid om op diverse manieren invulling te geven aan hun arbeidsrelatie. Werkgevers kunnen maximaal drie tijdelijke contracten aanbieden en zij zijn vrij om met de looptijd van die contracten in te spelen op de duur van het werk binnen hun organisatie. Ook kunnen ze een projectcontract van lange duur aangaan als het werk daarom vraagt. Daarom vindt het kabinet dat werkgevers voldoende ruimte wordt geboden om in te spelen op wisselingen in werkaanbod, ook in de culturele sector.
Een uitzondering op de ketenbepaling zou de beschermingsmechanismen voor werknemers binnen de sector kunnen verminderen. Juist in situaties als in de culturele sector waarin werknemers relatief kwetsbaar zijn, is zo’n bescherming belangrijk. De inzet van het kabinet is om duurzame arbeidsrelaties te bevorderen. Het is van belang dat deze wettelijke bescherming blijft bestaan voor werknemers, zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om, eventueel samen met de Nederlandse Arbeidsinspectie, in gesprek te gaan met de sector en de werkers in deze sector, om zo te kijken hoe de arbeidsomstandigheden in deze sector verbeterd kunnen worden, zodat deze mensen op een eerlijke en veilige manier kunnen bijdragen aan een sterke vrije culturele sector?
Het is van groot belang de dialoog met én binnen de sector te voeren om de arbeidsomstandigheden in de sector te verbeteren. Als gevolg van de Arbeidsmarktagenda is het platform ACCT in het leven geroepen. Deze organisatie, die wordt ondersteund door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, is opgericht voor het blijvend versterken van de arbeidsmarkt van de culturele en creatieve sector door de sociale dialoog te faciliteren tussen vertegenwoordigers van sociale partners, andere belangbehartigers en overheden. Juist daar zou het gesprek over de verbetering van arbeidsvoorwaarden gevoerd moeten worden nu de belangrijkste actoren binnen het platform ACCT al aanwezig zijn. Binnen het platform ACCT vindt dit gesprek al plaats.
Een vullingstoets |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Klopt het dat u voornemens bent om bij het plaatsen van stikstofdepositieruimte in het Stikstofregistratiesysteem (SSRS) op voorhand de additionaliteit wilt onderbouwen middels een zogenoemde vullingstoets?
Ja. Het gaat niet goed met veel natuur in Nederland. Dit maakt het lastig om voor uitgifte van stikstofdepositieruimte te voldoen aan het additionaliteitsvereiste wat een voorwaarde is voor een houdbare vergunning (staande jurisprudentie). Ik ben met de rijkspartners en provincies in gesprek om te bezien hoe we economische en maatschappelijke activiteiten mogelijk kunnen maken en tegelijk zoveel mogelijk zekerheid in kunnen bouwen dat stikstofdepositieruimte gebruikt kan worden voor toestemmingverlening.
Waarop baseert u de noodzaak van deze vullingstoets gezien het feit dat noch artikel 5.5a, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb), noch artikel 6.1 en 6.2 van de Habitatrichtlijn hiertoe aanleiding geven? Waarom wenst u een strengere additionaliteitstoets dan wettelijk is vereist of uit jurisprudentie blijkt?
Het voornemen om, naast uitgifte, ook voorafgaand aan het vullen van stikstofbanken een toets op additionaliteit te doen is een beleidsmatige keuze en betekent geen verzwaring van de inhoud van de provinciale toets achteraf. De keuze voor een vullingstoets leidt ertoe dat er meer zekerheid is over de inzetbaarheid van de stikstofdepositieruimte in de stikstofbanken. Ik vind het belangrijk dat er voor gebruikers een grotere mate van zekerheid bestaat dat stikstofdepositieruimte die geregistreerd staat in een stikstofbank daadwerkelijk gebruikt kan worden ten behoeve van toestemmingverlening.
Bent u zich ervan bewust dat de vullingstoets mogelijk niets meer toevoegt of tenminste is achterhaald ten aanzien van wettelijk verplichte additionaliteitstoets op het moment van toestemmingsverlening? Hoe wilt u hiermee omgaan? Wat gebeurt er met stikstofdepositieruimte die achteraf onterecht niet in het SSRS is geplaatst en waardoor Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders nog steeds niet in aanmerking komen voor legalisatie?
Het gaat niet goed met veel natuur in Nederland. Dit beperkt de mogelijkheden om nieuwe economische en maatschappelijke initiatieven mogelijk te maken en PAS-melders te legaliseren. Gelet op het additionaliteitsvereiste, vind ik het een uiting van betrouwbaarheid van de overheid dat alleen stikstofdepositieruimte in de banken wordt opgenomen die gebruikt kan worden voor toestemmingverlening. Een additionaliteitstoets bij vulling borgt deze betrouwbaarheid waardoor de waarde van de stikstofbanken wordt verhoogd. Stikstofdepositieruimte die nu nog niet-additioneel is, wordt bewaard zodat het op een later moment ingezet kan worden ten behoeve van toestemmingverlening zodra additionaliteit onderbouwd kan worden. Door een additionaliteitstoets bij vulling te hanteren, kan een toets bij uitgifte eenvoudiger worden door na te gaan of er wezenlijk nieuwe inzichten zijn.
Tegelijk ben ik nog met rijkspartners en provincies in gesprek over hoe deze vullingstoets er inhoudelijk precies uit komt te zien.
Waarom bent u voornemens de (voorlopige) resultaten van de natuurdoelanalyses (NDA’s) te gebruiken om de additionaliteit te onderbouwen en daarmee te bepalen of ruimte voldoet aan de vullingstoets voor het SSRS?
Bij de behandeling van aanvragen om een natuurvergunning moet bij het inzetten van depositieruimte uit een stikstofbank rekening worden gehouden met de meeste actuele inzichten over de staat van de natuur. Hier geven de NDA’s ook informatie over. Er kan uit ander onderzoek blijken dat depositieruimte wel inzetbaar is en in de stikstofbanken beschikbaar kan worden gemaakt, ook die inzichten worden meegenomen in de onderbouwing van additionaliteit.
Hoe voorkomen we dat de stikstofdepositieruimte die later uit Instrument-X in SSRS wordt geplaatst (langdurig) beschikbaar komt voor andere project in plaats van de PAS-melders, waardoor voor de PAS-melders weer minder mogelijkheden tot legalisatie overblijven?
Met de wijziging van de Regeling natuurbescherming in oktober 2023 zijn ook de afspraken over prioritering van de doelen voor de uitgifte van depositieruimte uit het SSRS gewijzigd. De nieuwe afspraken houden in dat, na pre-reservering voor de exacte benodigde ruimte voor woningbouwprojecten, de beschikbare ruimte in het SSRS als eerste voor PAS-meldingen beschikbaar is. Dat geldt ook voor depositieruimte die later bruikbaar is en in het SSRS beschikbaar komt.
Hoe verantwoordt u dat onderaan de streep dit jaar slechts een zeer beperkt aantal PAS-melders zal worden geholpen middels een legalisatie van de stikstofdepositie uit hun (terechte) melding door uw voorgenomen besluit, met name gelet op het feit dat er geen (juridische) aanleiding is voor de voorgestelde vullingstoets?
Het moment waarop een additionaliteitstoets wordt gedaan (zoals een toets bij vulling) doet mijns inziens geen afbreuk aan de hoeveelheid stikstofdepositieruimte die uit het SSRS kan worden ingezet voor vergunningverlening. Het borgt juist een mate van zekerheid dat ruimte dat geregistreerd staat, daadwerkelijk gebruikt kan worden voor toestemmingverlening. Het uitvoeren van bronmaatregelen voor stikstofreductie is essentieel voor natuurherstel en randvoorwaardelijk voor een houdbare vergunningverlening in verband met het additionaliteitsvereiste.
Ik ben van mening dat de PAS-melders moeten kunnen vertrouwen op een betrouwbare overheid die zich inzet om al het mogelijke te doen, waarbij juridische zekerheid voor juist deze groep, heel belangrijk is. Als een van de instrumenten die vergunningverlening mogelijk moet (blijven) maken, wil het Rijk dit instrument met zoveel mogelijk waarborgen omgeven. Tegelijk ben ik nog met rijkspartners en provincies in gesprek over hoe deze vullingstoets er inhoudelijk precies uit komt te zien.
De ‘Borselse voorwaarden voor een kerncentrale’ |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Hoe luidt uw reactie op de 39 voorwaarden die de Borselse Voorwaarden Groep heeft geformuleerd en op 3 november heeft gepresenteerd?1 Kunt u ook reageren op het gevolgde proces en hoe u de uitkomst van dit proces weegt?
De gemeente Borsele heeft een groep inwoners gevraagd om mee te denken over de voorwaarden voor de eventuele komst van negen grote energieprojecten in de gemeente. Een groep van honderd inwoners heeft in vijf bijeenkomsten deze Borselse voorwaarden uitgewerkt. Het resultaat daarvan is op 3 november 2023 gepresenteerd en aangeboden aan de gemeenteraad. De gemeenteraad stelt de Borselse voorwaarden, al dan niet gewijzigd, vast. Ondertussen is de provincie Zeeland ook een consultatietraject begonnen om belanghebbenden mee te kunnen laten denken over de kansen die de mogelijke komst van twee nieuwe kerncentrales en het langer openhouden van de huidige kerncentrale biedt voor Zeeland en de inhoudelijke wensen die men daarbij heeft. De uitkomsten van dat traject worden waarschijnlijk in februari 2024 vastgesteld door de provinciale staten Zeeland. Vervolgens worden deze voorwaarden en wensen van de gemeente en de provincie gebundeld en aangeboden aan het Rijk. Ik kijk uit naar het regionale wensen- en voorwaardenpakket dat zal worden aangeboden.
Ik mocht tijdens de eerste en laatste bijeenkomst van de Borselse voorwaardengroep aansluiten. Daar heb ik mijn dank en waardering uitgesproken voor de inzet van alle deelnemers en aangegeven dat het kabinet de regionale wensen uiterst serieus zal nemen. Nadat ik de regionale wensen en voorwaarden in ontvangst heb mogen nemen zal ik samen met de gemeente en provincie hier vervolg aan geven. Ik wil zeker weten dat ik alle wensen en voorwaarden goed begrijp, ik ga waar nodig informatie ophalen en de invulling van de wensen en voorwaarden in overleg met de gemeente en provincie verder uitwerken en borgen. Het is op dit moment te vroeg om inhoudelijk in te gaan op de voorwaarden. De voorwaarden die betrekking hebben op de kerncentrales, zal ik betrekken bij de besluitvorming over de komst van nieuwe kerncentrales in Borsele.
Kunt u inhoudelijk ingaan op het geformuleerde voorwaardenpakket?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uw uitspraak «Ik kan niet beloven dat we overal aan gaan voldoen» nader toelichten?2 Kunt u aangeven op welke gronden u beoordeelt of wel of niet aan de geformuleerde Borselse Voorwaarden wordt voldaan?
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 1 en 2, is het resultaat van de Borselse Voorwaardengroep in de eerste plaats een advies aan de gemeente. Zo zijn een aantal voorwaarden van de Borselse voorwaardengroep ook specifiek gericht op gemeentelijk beleid. De gemeente Borsele en de provincie hebben zich voorgenomen om een regionaal wensen- en voorwaardenpakket samen te stellen en aan te bieden aan het Rijk. Ik ben in afwachting van het uiteindelijke pakket van regionale wensen en voorwaarden en zal deze na ontvangst beoordelen. Ondertussen ben ik al begonnen met inventariseren waar ik de benodigde informatie kan vinden om dadelijk een oordeel te kunnen geven.
Erkent u dat de provincie Zeeland in het algemeen, en de gemeente Borsele in het bijzonder, een zeer grote en belangrijke rol gaan spelen in de toekomstige energievoorziening van Nederland, door de aanlanding van de elektriciteit van windmolenparken Borsele 1 tot en met 5, IJmuiden Ver Alpha en Nederwiek én de realisatie van nieuwe kerncentrales bij Borsele? Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat dit tot baten gaat leiden voor de Zeeuwse samenleving en economie, zodat het in Zeeland anders en beter gaat dan in Groningen?
Ik erken dat de provincie Zeeland en de gemeente Borsele een cruciale rol hebben in de toekomstige energievoorziening van Nederland en de projecten langdurige effecten hebben in de regio. Energieprojecten worden daarom via een zorgvuldig proces ruimtelijk ingepast, met ruime participatiemogelijkheden. Mensen en partijen in de omgeving worden gevraagd mee te denken en gebiedskennis, aandachtspunten en ideeën aan te dragen. Zo kunnen we rekening houden met belangen en wensen van betrokken personen en partijen en uiteindelijk zorgvuldige en integrale afwegingen maken. Door kennis vanuit de omgeving te betrekken, neemt ook de kwaliteit van de besluiten toe. Soms blijken er ook andere initiatieven of ontwikkelingen naar voren te komen die we kunnen combineren met dit project, de zogenaamde mee-koppelkansen. De Borselse voorwaardengroep en het consultatietraject van de provincie Zeeland zijn daarin een waardevolle toevoeging, omdat die een uitgebreid en gedegen inzicht biedt in de lokale belangen. Het kabinet zal de wensen en voorwaarden beoordelen en zorgvuldig meewegen in de besluitvorming en de ruimtelijke inpassing, zoals we dat met alle lokale belangen doen.
Bij de afweging van lokale belangen wordt ook gekeken naar financiële compensatie vanwege de ruimtelijke en maatschappelijke impact van grootschalige energieprojecten. Zo heeft het kabinet al 500 miljoen euro beschikbaar gesteld voor gebiedsinvesteringen in de omgeving van de vijf aanlandlocaties van de netaansluitingen die rond 2030 gerealiseerd worden, waaronder Zeeland. De gebiedsinvesteringen zijn een extra impuls voor de regio en staan daarmee los van de kosten voor realisatie en (wettelijke) compensatie die van toepassing zijn op de energie-infrastructuur projecten. De 500 miljoen euro zal in twee tranches uitgevoerd worden. De eerste tranche betreft 220 miljoen euro, daarvan zal er de komende jaren 50 miljoen euro beschikbaar komen voor de regio Zeeland. De regio schrijft op dit moment aan een regioplan met een voorstel welke projecten gefinancierd worden vanuit deze gelden.
Hoe gaat u zich in lijn met de motie Grinwis c.s. over een zorgvuldige landschappelijke en ruimtelijke inpassing van de kerncentrales en bijbehorende energie-infrastructuur bij Borsele (Kamerstuk 32 645, nr. 109) inspannen om aan alle door de Borselse Voorwaarden Groep geformuleerde voorwaarden te voldoen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het met de vraagsteller eens dat het unieke open Zeeuwse landschap beschermenswaardig is, en bij nieuwe ontwikkelingen ernaar gestreefd moet worden dit open karakter te behouden?
Ik ben mij zeer bewust van de waardering die men heeft voor het Zeeuwse landschap. Het behoud en versterken van ruimtelijke kwaliteit is daarom een belangrijke opgave in de leefomgeving. In de Nationale Omgevingsvisie3 (NOVI) is één van de leidende principes dan ook het centraal stellen van gebiedskenmerken. De aandacht voor ruimtelijke kwaliteit en de inzet van ontwerp is niet alleen bij de verkenning van opgaven en strategieën van belang, maar ook bij de uitwerking in plannen en bij de uitvoering. Daarbij geldt voor ruimtelijke kwaliteit dat de uitwerking van plek tot plek verschilt. Bij inpassing van energieprojecten in de ruimte wordt er aan de hand van het milieueffectrapport (MER) gekeken naar de effecten van die inpassing op de bestaande ruimte en het karakter van die omgeving. Daarbij wordt ook altijd gekeken naar de situatie in de toekomst als het plan niet doorgaat, maar andere ontwikkelingen wél. Dit noemen we in het MER ook wel de «referentiesituatie». Die andere ontwikkelingen, die wel doorgaan, noemen we ook wel «autonome ontwikkelingen». Zo worden projecten waarover al een besluit is gevallen integraal meegewogen.
Het beoordelingskader van het MER bevat ook het aspect landschap, cultuurhistorie en archeologie waarbij wordt gekeken naar invloed van het voorgenomen project op de gebiedskarakteristiek en de invloed op historische geografie. In het MER zullen milieueffecten, zowel positief als negatief, worden beschreven en beoordeeld ten opzichte van de referentiesituatie en alternatieve oplossingen worden hierdoor beoordeeld. Nadat de uiteindelijke voorkeurslocatie is bepaald, wordt in samenspraak met de omgeving gekeken hoe het project landschappelijk het beste kan worden ingepast gedurende de planuitwerking.
Bent u het, in lijn met voorwaarde 4.3 «Geen impact op het huidige landschap: geen hoogspanningsmasten en koeltorens» met de vraagsteller eens dat alle bestaande en nieuwe 380Kv-kabels ondergronds moeten worden aangelegd?
In de NOVI zijn principes voor de aanleg van elektriciteitsinfrastructuur op land opgenomen. Het in beginsel bovengronds aanleggen van nieuwe hoogspanningsverbindingen met een spanning van 220 kV en hoger is in de NOVI reeds benoemd. Deze principes zijn in het (ontwerp-)Programma Energiehoofdstructuur4 geactualiseerd en op onderdelen aangevuld, mede op basis van uitwerkingen uit het Programma Mooi Nederland, waarin het ontwerpen met ruimtelijke kwaliteit centraal staat.
Nieuwe hoogspanningsverbindingen op land in het landelijke transportnetwerk met een spanning van 220 kV en hoger worden dus in beginsel bovengronds en als wisselstroomverbindingen aangelegd. Het ondergronds aanbrengen van een hoogspanningsverbinding van 220 kV en hoger kan leiden tot verhoogde risico’s met betrekking tot leveringszekerheid en elektrotechnisch gedrag, en daarmee de stabiliteit van het energiesysteem. Ook is de reparatietijd van een ondergrondse kabelverbinding ten opzichte van een bovengrondse verbinding significant langer en daarnaast is ondergrondse aanlag substantieel duurder.
Op basis van een integrale afweging op projectniveau kan – voor zover dit uit oogpunt van leveringszekerheid verantwoord is – in bijzondere gevallen, met name voor kortere gedeelten van nieuwe hoogspanningsverbindingen met een spanning van 220 kV en hoger, ondergrondse aanleg worden overwogen. Binnen het project 380 kV Zeeuws-Vlaanderen is het doorkruisen van de Westerschelde een dergelijke bijzondere situatie waar de overweging voor een deels ondergronds tracé aanwezig is. Om te beoordelen of een ondergrondse 380 kV-kabel de netintegriteit en leveringszekerheid in gevaar brengt, zijn per project gedetailleerde elektrotechnische studies en analyses noodzakelijk. Dit zal dan ook verder onderzocht moeten worden binnen de procedure voor het project 380 kV Zeeuws-Vlaanderen.
Bent u het, in lijn met voorwaarde 4.3 «Geen impact op het huidige landschap: geen hoogspanningsmasten en koeltorens» met de vraagsteller eens dat een nieuwe kerncentrale zonder koeltorens moet worden gerealiseerd?
Momenteel wordt in een koelwaterstudie in beeld gebracht hoeveel koelwater er beschikbaar is in de Westerschelde om nieuwe kerncentrales te kunnen koelen. De uitkomsten van deze studies zullen worden gedeeld met de marktpartijen die in aanmerking komen voor de bouw van de twee nieuwe kerncentrales. Zij moeten vervolgens berekenen of de beschikbaarheid aan koelwater voldoende is om hun ontwerpen te koelen. Aan de bedrijven is gevraagd om te onderzoeken of een ontwerp zonder koeltorens technisch haalbaar is. Effecten van de koeloplossingen op het landschap en het milieu worden uiteindelijk ook geadresseerd in het planMER en wegen mee in de besluitvorming over de locatie. De koeloplossing die uiteindelijk wordt gekozen moet vergunbaar zijn, onder andere met het oog op bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.
Kunt u gedetailleerd aangeven of en zo ja, op welke wijze het mogelijk is om kerncentrales slim en onzichtbaar te realiseren zonder koeltorens? Kunt u aangeven welke gevolgen dit heeft voor de realisatie, kosten en termijnen van opening van een kerncentrale?
Voor het vaststellen van de locaties van de kerncentrales zal in het planMER ook worden gekeken naar de ruimtelijke inpassing. Dat houdt onder meer in dat zal worden gekeken hoe en onder welke voorwaarden de kerncentrales passen binnen de omgeving. Indien koeltorens nodig zijn als koeloplossing van de kerncentrales dan zullen ook deze (mee) worden beoordeeld binnen de inpassing van het landschap. Een gedetailleerd antwoord over de landschapseffecten is pas te geven als meer bekend is over het ontwerp van de centrales. In de technische haalbaarheidsstudie wordt meer bekend over het ontwerp van de verschillende centrales en de te verwachten effecten wat betreft kosten en tijdlijnen. Naar verwachting komt deze informatie in de tweede helft van 2024 beschikbaar.
Op welke wijze wordt in de op te stellen Nota Ruimte rekening gehouden met de ruimtelijke inpassing van kerncentrales? Houdt u hierbij rekening met een kerncentrale zonder koeltorens? Zo nee, waarom niet?
Recent heeft uw Kamer de contourennotitie Nota Ruimte ontvangen, waarin de nieuwbouw van twee kerncentrales als uitgangspunt van het kabinetsbeleid zijn opgenomen5. De Nota Ruimte zal het overkoepelend rijksbeleid voor opgaven in de fysieke leefomgeving voor de langere termijn bevatten en afwegingen tussen sectorale ruimteclaims beschrijven. Onderdeel is een nationale ruimtelijke hoofdstructuur voor energie, met de grootschalige locaties voor opwekking, import, transport en distributie. Het Programma Energiehoofdstructuur vormt voor deze nationale ruimtelijke hoofdstructuur voor energie de basis. De Nota Ruimte zal zich niet uitspreken over locatiespecifieke afwegingen zoals de precieze wijze waarop koeling plaatsvindt of het ondergronds aanleggen van hoogspanningsverbindingen. Deze afweging vindt plaats in de betreffende procedures voor de ruimtelijke inpassing van de nieuwbouw van de 2 kerncentrales. Begin volgend jaar zal het voornemen voor de nieuwbouw van twee kerncentrales ter inzage gelegd worden.
Op welke wijze wordt in de op te stellen Nota Ruimte rekening gehouden met de ruimtelijke inpassing van energie-infrastructuur naar kerncentrales? Houdt u hierbij rekening met een kerncentrale zonder hoogspanningsmasten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om in de vervolgonderzoeken naar het realiseren van een kerncentrale in Borsele uit te gaan van een kerncentrale zonder koeltorens en ondergrondse hoogspanningskabels?
We wachten eerst op de resultaten van de technische haalbaarheidsonderzoeken. In de technische haalbaarheidsstudies is als uitgangspunt gehanteerd dat er geen koeltorens komen. We vragen de marktpartijen vervolgens te onderzoeken of dat technisch haalbaar is. In het planMER wordt vervolgens gekeken naar de ruimtelijke inpassing en milieueffecten van de kerncentrales op verschillende alternatieve locaties -inclusief de mogelijke koeloplossingen. Zie ook het antwoord op vraag 8. In de voorkeursbeslissing, zal op basis van resultaten uit de planMER en integrale effectenanalyse een keuze over de locatie en de daarbij behorende koeloplossingen worden gemaakt. De locatie van de kerncentrales inclusief de gekozen koeloplossing en de aansluiting van de nieuwe centrales naar het 380 kV station zullen de basis zijn voor de vervolgonderzoeken in het projectMER.