Het bericht dat Schiphol dit jaar niet hoeft te krimpen |
|
Mahir Alkaya |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u de Kamer informeren over de consequenties van het rechterlijke oordeel over uw inzet om het aantal vliegbewegingen vanaf Schiphol terug te dringen naar respectievelijk 460.000 en 440.00 jaarlijkse vluchten?1, 2
Gevolg van de uitspraak is dat de Staat het anticiperend handhaven niet mag beëindigen of de (voorgenomen) experimenteerregeling vast kan stellen zonder dat daarvoor de balanced approach procedure op grond van de EU-Verordening 598/2014 over geluidgerelateerde exploitatiebeperking op luchthavens is doorlopen. Er is hoger beroep aangetekend tegen het vonnis van de voorzieningenrechter.3
Het kabinet blijft werken aan een betere balans tussen het belang van de luchthaven Schiphol voor Nederland en de leefomgevingskwaliteit. Hiervoor wordt doorgewerkt aan de effectuering van het Kabinetsbesluit uit de Hoofdlijnenbrief Schiphol middels spoor 2 (verankeren van maximaal aantal vliegtuigbewegingen) en spoor 3 (ontwikkeling van nieuw normenstelsel met een continue reductie van negatieve milieueffecten). Daarnaast zijn er trajecten als geluidsadaptief bouwen en gevelisolatie om de geluidsbelasting bij woningen te reduceren.
Op welke gronden zijn de vliegmaatschappijen die het kort geding tegen de Staat hebben aangespannen in het gelijk gesteld?
De maatschappijen zijn in het gelijk gesteld omdat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat voor het (doen) beëindigen van het anticiperend handhaven en het vaststellen van de voorgenomen experimenteerregeling niet de juiste procedure is gevolgd. In verband met de vaststelling van de experimenteerregeling had de balanced approach procedure op grond van de EU Geluidsverordening moeten worden doorlopen. Voor de volledige uitspraak van de voorzieningenrechter wordt u verwezen naar de website rechtspraak.nl.4 In verband met het hoger beroep kan hier niet verder op worden ingegaan.
Heeft u de indruk dat u voldoende grip heeft op Schiphol als zijnde een staatsdeelneming en verreweg de grootste luchthaven van Nederland?
Ja, in onder meer de Wet Luchtvaart is vastgelegd waaraan luchthavens in Nederland moeten voldoen. Daarnaast is in de Nota Deelnemingenbeleid toegelicht op welke wijze de Minister van Financiën namens het kabinet de aandeelhoudersrol bij staatsdeelnemingen invult. Naast de formele bevoegdheden
is er ook veelvuldig contact met de onderneming waarin relevante ontwikkelingen besproken worden.
Wat betekent de uitkomst van dit kort geding voor uw voornemen om de impact die Schiphol heeft op de nabije omgeving terug te dringen?
Dat voornemen is niet gewijzigd.
Zijn Schiphol, de vliegmaatschappijen en de afhandelingsbedrijven die op de luchthaven actief zijn volgens u voldoende voorbereid om herhaling van de wachtrijen en chaos van 2022 te voorkomen bij een uitgifte van 500.000 vluchten?
Er zijn door Schiphol en andere partijen in de keten grote inspanningen geleverd om de capaciteit op te schalen en een herhaling van de wachtrijen in 2022 te voorkomen. Schiphol blijft hierover in gesprek met onder meer de luchtvaartmaatschappijen en grondafhandelingsbedrijven. Naast de maatregelen aan de aanbodkant heeft Schiphol een marge ingebouwd van 5% minder vertrekkende passagiers in de ochtendpiek. Die maatregel loopt t/m 14 mei. Meer informatie omtrent de aanpak van de drukte vindt u in de brief over de achtste update drukte Schiphol.5
Ondanks de inspanningen die zijn gedaan is een vakantieperiode altijd een drukke periode voor de luchthaven. Er zullen wachtrijen ontstaan, maar waar het om draait is of die beheersbaar zijn. Het Paasweekend en het eerste weekend van de meivakantie verliepen in ieder geval goed. Overeenkomstig eerdere toezeggingen wordt de Kamer op de hoogte gehouden van ontwikkelingen met betrekking tot de drukteproblematiek.
Kunt u een update geven van de inspanningen die door Schiphol en de sectorpartijen zijn verricht om de arbeidsomstandigheden op Schiphol te verbeteren en kunt u aangeven in hoeverre de personeelstekorten in onder meer de beveiliging, op de platforms en de afhandeling zijn ingelopen?
Over de verbetering van de arbeidsomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden zijn door Schiphol en de vakbonden afspraken gemaakt en vastgelegd in een Sociaal Akkoord. De stand van zaken omtrent de uitvoering van het Sociaal Akkoord vindt u in de brief over de achtste update drukte Schiphol.6 Daarnaast worden er door Schiphol en de sectorpartijen verbeteringen in de arbeidsomstandigheden doorgevoerd naar aanleiding van recente controles door de Arbeidsinspectie en de ILT. De Kamer wordt (zowel door het Ministerie van IenW als door het Ministerie van SZW) op de hoogte gehouden van de voortgang daarvan, evenals van andere relevante trajecten zoals de eventuele reductie van het aantal grondafhandelaren op Schiphol.7
Schiphol meldt dat het beoogde aantal van 850 nieuwe beveiligers is gehaald. Een deel van hen zit nog wel in de screening of de opleiding. In aanvulling op het werven van extra personeel zijn er ook productiviteitsmaatregelen genomen bij de beveiliging. Ten slotte kunnen vertrekkende passagiers die binnen het Schengengebied reizen een tijdslot reserveren om zodoende de doorstroming te verbeteren.
Deelt u de mening dat de recent door u gedeelde bevindingen van TNO inzake de uitstoot van zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) op Schiphol absolute prioriteit verdienen?3
In antwoorden op Kamervragen van begin 20229 is al ingegaan op de emissies van ZZS door de luchtvaart. In de antwoorden is onder meer aangegeven dat zal worden bezien of de uitstoot van ZZS door de luchtvaart, de omgeving van luchthavens dusdanig negatief beïnvloedt, dat die uitstoot moet verminderen.
In de Kamerbrief over de emissies van de luchtvaart10 en in de brief waarmee het TNO-rapport aan de Kamer is aangeboden11, is aangegeven wat de stand van zaken is, wat de verdere stappen zijn en dat in het derde kwartaal van 2023 de Kamer daarover wordt geïnformeerd.
Deelt u de mening dat een krimp naar de beoogde 440.000 vluchten per jaar eenvoudig gehaald zou kunnen worden door het aantal transferpassagiers en zakelijke veelvliegers terug te dringen middels een ontmoedigingsbeleid of extra beprijzingsmaatregelen?
Nee, voor het (daadwerkelijk) realiseren van een lager maximumaantal vliegtuigbewegingen wordt een wijziging van het Luchthavenverkeerbesluit noodzakelijk geacht. Ter voorbereiding hiervan wordt momenteel de balanced approach procedure doorlopen.
Zo ja, welke maatregelen heeft u hiertoe voor ogen?
Zie antwoord op vraag 8.
Heeft deze rechterlijke uitspraak volgens u gevolgen voor de recent gepresenteerde ambities van Schiphol om privéjets en nachtvluchten uit te faseren en de meest vervuilende vliegtuigen te weren?
De uitspraak van de voorzieningenrechter heeft hier geen gevolgen voor. Wel zal Schiphol zich rekenschap moeten geven van de noodzaak tot het doorlopen van een zorgvuldig proces om dit plan tot uitvoering te brengen.
Betalingen aan de Rutgers Stichting |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid tussen 2016 en 2022 betaald aan de Rutgers Stichting?
Het is niet mogelijk gebleken om over deze periode een exact overzicht van alle individuele betalingen uit de systemen te halen. Tussen 2016 en 2022 is er in ieder geval € 305.110,- aan de Rutgers Stichting overgemaakt.
Waarom (voor welke diensten of producten) heeft het ministerie dit bedrag aan de Rutgers Stichting betaald?
De Rutgers Stichting heeft bijdrages ontvangen voor onder meer het doen van onderzoek onder auspiciën van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) naar data omtrent de Prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Geweld 2020 1. Daarnaast zijn aan de Rutgers Stichting betalingen gedaan voor het ontwikkelen van gedragsinterventies en richtlijnen gericht op het voorkomen van (online) seksueel grensoverschrijdend gedrag en het verminderen van recidive. Een concreet voorbeeld van een dergelijke gedragsinterventie is So-cool, dat gericht is op jongeren van 12 tot 23 jaar met een IQ tussen 50 en 85 die delicten hebben gepleegd en tekorten hebben in sociale probleemoplossingsvaardigheden. So-Cool richt zich ook op een intermediaire doelgroep, namelijk de ouders of opvoeders en een vertrouwenspersoon uit het netwerk van de jongere2.
Initiatieven van sportduikers |
|
Inge van Dijk (CDA), Mark Strolenberg (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de vermissingszaak van Piet Hölskens en Hans Martens uit Asten en de wens om met sportduikers te gaan zoeken naar overblijfselen van de auto en beide mannen in een zandwinplas?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
De reden dat de sportduikers niet meer zoeken heeft te maken met een rechterlijke uitspraak in een zaak tegen Signi Zoekhonden op 14 september 20222, bent u bekend met deze uitspraak, die volgt uit een eerdere uitspraak en het op 8 februari 2019 opgelegde proces-verbaal?
Ja, ik ben hiermee bekend. Overigens heeft deze rechter geoordeeld dat hoewel er elementen van hobbybeoefening zijn bij de vrijwilligers van Signi, er sprake is van arbeid. Hiermee vallen de activiteiten van deze vrijwilligers onder de regels van de Arbeidsomstandighedenregelgeving waaronder het bezit van een certificaat voor duikers. Verder heeft Signi op 25 oktober 2022 hoger beroep ingesteld bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Hierin is nog geen uitspraak gedaan.
De bestuursrechter overwoog het volgende: «De vraag of de relevante regels ingevolge de Arbeidsomstandighedenwetgevings voor sportduikers moeten worden aangepast, zodat aan organisaties als eiseres geen boete kan worden opgelegd, is echter een vraag die in de eerste plaats moet worden beantwoord door de wet- en regelgever en niet door de rechter. Wat dat betreft is de wetgever aan zet.»; deelt u de opvatting van de bestuursrechter dat de wetgever nu aan zet is?
Ik begrijp het gevoel dat is ontstaan na de boete van de Nederlandse Arbeidsinspectie. Ik onderschrijf de maatschappelijke betekenis van sportduikers in dit soort gevallen. Desondanks hebben zij deels hun activiteiten moeten stilleggen. Dit heeft er mede toe geleid dat zij nabestaanden hebben moeten teleurstellen, die geen afscheid hebben kunnen nemen van hun naasten. Binnen de mogelijkheden die er zijn, zoek ik naar een oplossing om dit weer mogelijk te maken. Signi Zoekhonden heeft eerder te kennen gegeven een wijziging in de voorschriften te wensen zodat zij hun activiteiten kunnen hervatten. Op 21 november 2022 hebben wij een delegatie van Signi voor een informeel ambtelijk overleg op het ministerie ontvangen. Dit oriënterende overleg vond plaats in een open en constructieve sfeer. Partijen maakten kennis met elkaar. Signi benutte de gelegenheid om zijn argumenten over te brengen voor een wijziging van de voorschriften.
Voor mijn ministerie bood dit overleg de gelegenheid om meer zicht te krijgen op de activiteiten die Signi onder water uitvoert en onder welke omstandigheden. Dit overleg heeft mij gesterkt in de overtuiging dat er een oplossing dient te komen die Signi in staat stelt om zijn activiteiten weer te hervatten. Ik zal bezien binnen de Arbowet en -regelgeving en de doelstellingen daarvan of en zo ja welke aanpassingen in de wettelijke voorschriften mogelijk en nodig zijn.
Gezien de termijnen die met het wijzigen van regelgeving gemoeid zijn, dringt Signi aan op een overgangsregeling: men wil graag snel weer hun activiteiten hervatten. Zo lang niet helder is of de wettelijke voorschriften daadwerkelijk aanpassing behoeven en ook niet duidelijk is hoe een eventuele aanpassing er uit zou moeten zien, is er ook nog geen overgangsregeling mogelijk. Immers de eindsituatie is ongewis. Als wel al duidelijk was geweest hoe een eventuele aanpassing eruit zou hebben gezien, dan had per direct een overgangsregeling in gang kunnen worden gezet waardoor er wel tijdsvoordeel zou worden geboekt ten opzichte van een reguliere wijziging in de bestaande regelgeving. (zie ook de antwoorden op vragen 4, 5, 8 en 9).
Als uw antwoord op vraag drie positief luidt, bent u dan van mening dat er snel een voorziening getroffen moet worden om duikarbeid volgens de Arbowet te onderscheiden van de vrijwillige observerende duikactiviteiten?
De Arbeidsomstandighedenwet en -regelgeving ziet toe op gezond en veilig werken. Het verrichten van arbeid onder overdruk (waaronder duiken) is een risicovolle activiteit, die kan leiden tot ernstige gevolgen, waaronder het overlijden van de duiker. Ook vrijwilligers die duiken en arbeid onder water verrichten dienen dit op een veilige wijze te kunnen doen. Daarom is deze wet- en regelgeving ook van toepassing op vrijwilligers.
Van andere organisaties die eveneens van maatschappelijke waarde zijn en veiligheid hoog in het vaandel hebben staan, heb ik soortgelijke verzoeken als die van Signi ontvangen. Ook voor hen onderschrijf ik dat er een oplossing dient te komen van dit vraagstuk. De Stichting Werken onder Overdruk (hierna SWOD) beschikt over veel expertise op het gebied van duiken en is de beheerder van de bestaande certificatieschema’s van de duikberoepen. Op basis van de wederzijds als goed beoordeelde contacten tussen SWOD en SZW heeft SWOD daarom recent op basis van deze verzoeken een projectgroep opgericht waarin alle betrokken partijen vertegenwoordigd zijn en die financieel door mijn ministerie wordt gesteund. Ik wacht het advies van de projectgroep af, dat uiterlijk in het najaar van 2023 beschikbaar komt. Dit advies zal ik vervolgens bestuderen om te onderzoeken welke stappen wenselijk en verantwoord zijn.
Vindt u de maatschappelijke functie van vrijwilligersorganisaties die veiligheid hoog in het vaandel hebben staan een zwaarwegend belang in het tijdig oplossen van dit knelpunt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een overzicht maken van regelingen voor vrijwillige zoekacties door duikers in vergelijkbare Europese landen? Worden deze acties daar als duikarbeid gezien, met alle regelgeving van dien?
Ik wacht eerst het advies van de projectgroep af. Daarna zal ik in overleg met u afwegen of een overzicht van regelingen voor vrijwillige zoekacties door duikers in vergelijkbare Europese landen dan nog nodig is en wat mogelijk is.
Indien uw antwoord op vraag vijf positief luidt, bent u dan bereid om – conform de aangenomen motie-Inge van Dijk3 – om met een wetswijziging te komen om de vrijwillige inzet van sportduikers voor burgerinitiatieven niet langer onder duikarbeid te laten vallen?
Voor het antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Als het antwoord op vraag zeven positief is, bent u dan bereid om – zodra het advies van Stichting Werken Onder Overdruk is afgerond – afhankelijk daarvan te onderzoeken of er een overgangsregeling getroffen kan worden om te garanderen dat sportduikers die vrijwillig observerende duikactiviteiten uitvoeren niet onder duikarbeid vallen?
Zodra het advies van de projectgroep is afgerond, zal ik onderzoeken of een overgangsregeling getroffen kan worden en wat dan de meerwaarde is. Afhankelijk van de resultaten van dit onderzoek zal duidelijk worden welke inhoud en welke vorm de regeling kan krijgen. (zie ook de antwoorden op vragen 3, 4, en 5)
Aangezien er door de Tweede Kamer in 2021 (schriftelijke vragen4) en 2022 (motie-Inge van Dijk5) aandacht is gevraagd voor sportduikers, wordt op korte termijn vooruitgang gewenst, bij voorkeur dit jaar, hoe kan het tijdspad voor de wetswijziging en eventueel het treffen van een overgangsregeling er uit komen te zien?
Het tijdspad voor een wijziging in de bestaande regelgeving en voor een overgangsregeling is afhankelijk van het niveau in de regelgeving waarin dit dient te gebeuren. Afhankelijk daarvan kan de planning er als volgt uitzien:
Omdat de uitkomst ongewis is (zie antwoord vraag 3) is er in dit geval geen verschil in termijnen tussen een overgangsregeling en een reguliere wijziging in de bestaande regelgeving.
Uiteraard proberen wij zaken te bespoedigen waar dat mogelijk is.
Drugs per post |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van het lid Michon-Derkzen over het bericht «Drugs per post neemt vlucht: Overal ter wereld meer dancefeesten»?1
Ja.
Wat is de voortgang van de, in de antwoorden op deze vragen genoemde, verkenning op welke wijze een gezamenlijk postteam tussen politie en douane ingevuld kan worden?
Ik ben verheugd te kunnen melden dat naar voorbeeld van de Hit and Run Cargo teams op de logistieke knooppunten de aanpak versterkt wordt door het inrichten van een gecombineerd opsporingsteam bestaande uit medewerkers van de politie, douane en Openbaar Ministerie. Doel van het team is het intensiveren van de onderlinge samenwerking, het versterken van de gezamenlijke informatiepositie en uiteindelijk duurzaam verstoren van de verspreiding van verdovende middelen. Hiermee volgt het team de uitgangspunten van de Hit and Run Cargo (HARC).
Het team krijgt de naam Hit And Run Post (HARP) en zal zich richten op de strafrechtelijke onderzoeken met een korte doorlooptijd van zo’n 6 tot 8 weken.
Naast de strafrechtelijke onderzoeken is de ambitie dat het HARP leidt tot een beter zicht op de deze vorm van criminaliteit, hetgeen benut zal worden om tot een effectieve publiek-private en internationale samenwerking te komen.
Door de Douane wordt de ingezette geïntensiveerde controle op de post- en pakketstroom voortgezet. In overleg met Politie en OM wordt daarbij bezien of geconstateerde vaststellingen kunnen leiden tot een opsporingsonderzoek in bestaande opsporingsteams.
In de antwoorden noemde u dat er samenwerkingsverbanden bestaan tussen de politie en post- en pakketdiensten. Geldt dat voor elk bedrijf uit de top vijf post- en koeriersdiensten?2 Zo ja, waaruit bestaat die samenwerking per bedrijf?
De politie werkt samen met post- en pakketdiensten, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van de e-learning (zie het antwoord op vraag 6) of bij de ontwikkeling van het barrièremiddel (zie antwoord op vraag 7). Het HARP streeft naar een effectieve publiek-private samenwerking. Een exact overzicht van bestaande (lokale) initiatieven ontbreekt. Zie ook het antwoord op vraag 5.
De Douane heeft met PostNL het initiatief genomen om te onderzoeken of er op innovatieve wijze in de poststroom selecties kunnen worden uitgevoerd door middel van een vorm van autodetectie. Hierbij worden scanbeelden geautomatiseerd beoordeeld op de aanwezigheid van tabletten/pillen. Indien deze methodiek succesvol blijkt zal dit breder ingezet worden bij andere post- en pakketdiensten.
Er is tevens sprake van een goede publiek-private samenwerking in de vorm van regulier overleg tussen PostNL en de Douane op Schiphol en Amsterdam. Met de koeriersdiensten is er overleg met de douanekantoren waar deze diensten gevestigd zijn. Hierbij komt de publiek-private samenwerking ook ter sprake.
Is u bekend wat er per jaar door deze (top vijf) bedrijven aan harddrugs wordt onderschept en ingenomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat per bedrijf beantwoorden?
Nee, dat is niet bekend omdat er geen registratie plaatsvindt per koeriersbedrijf.
Zijn er naar uw weten inmiddels meer projecten gestart rondom weerbare Post- en Koeriersdiensten? Zo ja, welke? Om wat voor projecten gaat het dan?
Naast de strafrechtelijke onderzoeken is de ambitie dat het HARP leidt tot een beter zicht op deze vorm van criminaliteit, hetgeen benut zal worden om tot een effectievere publiek-private te komen. In de uitwerking van de motie Michon-Derkzen c.s.3 wordt hier nader op in gegaan.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aangekondigde e-learning over weerbaarheid van post- en koeriersdiensten tegen ondermijnende criminaliteit?
De e-learning is momenteel in ontwikkeling. Er is een bijeenkomst geweest met transportondernemers en securitymanagers van grotere Post- en Pakketdiensten (3 van de top 5), er is een bijeenkomst geweest waarbij een aantal ervaringsdeskundigen (ex-criminelen) kwetsbaarheden van bedrijven in de transport en logistieke sector hebben blootgelegd en er heeft een ophaalsessie plaatsgevonden waarbij experts vanuit verschillende overheidsdiensten waren aangesloten. Het ging om experts van de regionale politie, Landelijke Eenheid, Douane, IL&T, Platforms Veilig Ondernemen, Taskforce- RIEC Brabant-Zeeland en de Avans Hogelschool. Met deze input wordt momenteel de e-learning zelf ontwikkeld en zal bestaan uit twee modules; een gericht op «Transport over de Weg» en een op «Pakketdiensten». Het Platform Veilig Ondernemen Zeeland-Brabant is aanjager en initiator, maar het is de bedoeling dat de e-learning landelijk zal worden uitgerold.
Is het barrièremodel met betrekking tot de distributie van drugs door post- en koeriersdiensten inmiddels gereed? Kunt u hier nader op ingaan? Hoe ziet dit barrièremodel er in de praktijk precies uit? Is er bij de ontwikkeling van het barrièremodel ook aandacht geweest voor het uitbreiden van (nationale) strafbaarstellingen.
Het barrièremodel Synthetische drugs vervoeren via post- en koeriersdiensten is gereed en komt voor de zomer voor deelnemers beschikbaar via een website en via een te downloaden publicatie. Met dit barrièremodel brengt het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) samen met verschillende partners het fenomeen in kaart. Hierbij wordt gekeken welke stappen criminelen moeten zetten. Per stap wordt nagegaan welke dienstverleners en gelegenheden het fenomeen mogelijk maken en welke signalen kunnen duiden op criminele activiteit. Hierdoor maken we gelegenheidsstructuren inzichtelijk. Daarna kunnen barrières opgeworpen worden om deze gelegenheden en daarmee het werk van criminelen te verstoren. Met het barrièremodel is ruimte voor preventieve interventies en voor repressieve maatregelen.
Ziet u meer mogelijkheden om post- en koeriersbedrijven op hun verantwoordelijkheden te wijzen? Is er ruimte om deze bedrijven strafbaar te stellen indien zij deze verantwoordelijkheid weigeren te nemen?
De verschillende post- en koeriersbedrijven zijn zich zeer bewust van hun verantwoordelijkheden en er wordt door hen dan ook veel gedaan om drugspakketten en pakketten met andere illegale inhoud te onderscheppen. Zij zoeken de samenwerking zelf ook op met politie, douane ILT en het OM. Ook voeren zij in samenspraak met het bevoegd gezag zelf controles uit en investeren ze in onderzoek. Ik heb op dit moment daarom geen behoefte aan een wettelijke grondslag voor het strafbaar stellen van bedrijven.
Is bekend welke landen het meest betrokken zijn bij de verzending van drugs per post via Nederland, zowel inkomend als uitgaand? Is er een overzicht van strafbaarstellingen in de meest betrokken landen?
De douane houdt bij welke landen betrokken zijn bij de meeste inbeslagnames.
Dat gaat om aantallen inbeslagnames, ongeacht welke soort en welke hoeveelheid drugs. Dat zijn bij de inkomende stroom: Suriname, Peru, De Verenigde Staten, Zuid-Afrika en Canada.
De landen betrokken bij de meeste inbeslagnames bij de verzending van drugs per post via Nederland zijn bij de uitgaande stroom: Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk en Australië.
Het betreft allerlei soorten drugs, dat verschilt per land. Deze cijfers zijn afkomstig van de Douane en zien daarom alleen op EU-buitengrens overschrijdend.
Een overzicht van strafbaarstellingen in de betrokken landen is mij niet bekend.
Het bericht ‘Russische hackers trainen voor aanvallen op kritieke infrastructuur’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Russische hackers trainen voor aanvallen op kritieke infrastructuur?1
Ja.
Bent u op de hoogte van softwareprogramma’s en projecten, zoals Scan-V en Crystal-2V, die als doel hebben om cyberaanvallen (op kritieke infrastructuur) te stimuleren? Herkent het u dit verontrustende beeld van Russische cyberoperaties, gericht op onze vitale infrastructuur, zoals spoorwegen, vliegvelden, en elektriciteitsnetwerken? Zo ja, hoe beoordeelt u dit beeld?
Nederland wordt doorlopend geconfronteerd met digitale aanvallen. Dergelijke aanvallen neemt het kabinet uiterst serieus. Staten dienen zich te houden aan het normatief kader voor verantwoordelijk statelijk gedrag in de digitale ruimte. Rusland heeft een offensief cyberprogramma tegen Nederland. In het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2 van november 2022 rapporteren AIVD, MIVD en NCTV over Russische dreiging tegen vitale infrastructuur2. Russische cyberactoren ondernemen activiteiten die duiden op spionage en op voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage.
Nederlandse organisaties in vitale sectoren kunnen ook indirect door ketenafhankelijkheden geraakt worden als gevolg van aanvallen in relatie tot de Russische dreiging.
De AIVD ziet daarnaast dat cyberactoren gebruik maken van commerciële software die ook wordt gebruikt door beveiligingsonderzoekers en cybercriminelen, en niet specifiek te herleiden is, om te voorkomen dat hun aanvallen worden ontdekt.
Daarmee past de berichtgeving over het vermeende gebruik van software van een commercieel bedrijf voor het offensieve cyberprogramma van Rusland in het dreigingsbeeld. Het Nationaal Cyber Security Centrum blijft waakzaam voor veranderingen in het dreigingsbeeld.
Hoe staat het met de versterkte aanpak vitaal? Acht u de toegezegde stappen en acties afdoende in het kader van de Russische voornemens om cyberaanvallen op onze kritieke infrastructuur uit te voeren? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, welke aanvullende acties acht u noodzakelijk?
Momenteel werkt het kabinet aan een versterkte aanpak voor de bescherming van de vitale infrastructuur (Aanpak vitaal). Hier wordt uw Kamer voor de zomer nader over geïnformeerd. Binnen de aanpak wordt ingezet op meer rechten en plichten voor alle vitale aanbieders en een verankering hiervan in de wet- en regelgeving. De herziene Network and Information Security (NIS2) richtlijn is hier een belangrijk onderdeel van.
De NIS2-richtlijn versterkt de bescherming van bedrijven en andere organisaties binnen de EU door hen te verplichten een hoog niveau van cyberbeveiliging te hebben. De richtlijn is van toepassing op organisaties in sectoren die van maatschappelijk belang zijn, zoals drinkwater en energie. Uit de richtlijn volgt een zorgplicht die deze organisaties verplicht zelf een risicobeoordeling uit te voeren, op basis waarvan zij passende maatregelen nemen om hun diensten zoveel mogelijk te waarborgen en de gebruikte informatie te beschermen. Ook schrijft de richtlijn voor dat die entiteiten incidenten binnen 24 uur melden bij de toezichthouder. In het geval van een dergelijk incident moet het ook gemeld worden bij het relevante Computer Security Incident Response Team (CSIRT), zoals het Nationaal Cyber Security Centrum, dat vervolgens hulp en bijstand kan leveren. Organisaties die onder de richtlijn vallen komen ook onder toezicht te staan, waarbij wordt gekeken naar de naleving van de verplichtingen uit de richtlijn, zoals de zorg- en meldplicht. De komende tijd wordt door het kabinet gewerkt aan de implementatie van de NIS2-richtlijn in Nederlandse wet- en regelgeving.
Het belang van het versterken van de digitale weerbaarheid en het beter beschermen van de vitale infrastructuur komt ook terug in de actielijnen van de vorige maand gepubliceerde Veiligheidsstrategie voor het Koninkrijk der Nederlanden3.
Welke maatregelen neemt u om onze vitale infrastructuur beter te beschermen tegen digitale aanvallen via de toeleveringsketen ook wel «supply chain» cyberaanvallen genoemd?
Het kabinet deelt de zorgen over cyberaanvallen op leveranciersketens, zoals onder andere is uiteengezet in het Cybersecuritybeeld Nederland 2022 (CSBN 2022)4.
Mede daarom zet het kabinet dan ook stevig in op het verhogen van de digitale weerbaarheid van Nederland. In oktober 2022 is de Nederlandse Cybersecuritystrategie gepubliceerd. Een van de doelstellingen hiervan is te zorgen dat organisaties in de vitale infrastructuur goed beschermd zijn tegen digitale risico’s, en hierin hun belang voor de sector en andere organisaties binnen de keten meenemen. In de hiervoor genoemde Aanpak vitaal is hier nadrukkelijk aandacht voor. Dit komt tot uiting in verschillende concrete acties, zoals de implementatie van de NIS2 en uitgebreide voorlichtingscampagnes.
Organisaties in de vitale infrastructuur hebben hierbij ook nadrukkelijk een eigen verantwoordelijkheid om hun digitale weerbaarheid op orde te hebben. Dit komt onder andere tot uitdrukking in de zorgplicht van de Wet Beveiliging Netwerk- en Informatiesystemen (Wbni) ter implementatie van de Network and Information Security (NIS1)5-richtlijn, op basis waarvan aanbieders van essentiële diensten technische en organisatorische maatregelen moeten nemen om hun netwerk- en informatiesystemen te beveiligen (artikel 7). De NIS2-richtlijn kent ook een dergelijke zorgplicht, waarbij expliciet uit die richtlijn volgt dat de zorgplicht in enkel geval maatregelen omvat ter beveiliging van de toeleveringsketen, met inbegrip van beveiligingsgerelateerde aspecten met betrekking tot de relaties tussen elke entiteit en haar rechtstreekse leveranciers of dienstverleners (artikel 21, eerste lid, onderdeel d, van de NIS2-richtlijn).
De rijksoverheid is daarbij verantwoordelijk voor het creëren van een systeem waarbinnen organisaties de juiste maatregelen kunnen nemen om hun digitale weerbaarheid te vergroten en daarmee hun continuïteit en betrouwbaarheid te borgen.
Om de risico’s van organisaties te beperken is er de afgelopen periode door het Nationaal Cyber Security Centrum en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid steeds nadruk gelegd op het belang van cyberweerbaarheid en waakzaamheid. Ook worden actuele dreigingsbeelden regelmatig gedeeld met organisaties in vitale sectoren.
Om voorbereid te zijn op een crisis in het digitale domein is het Landelijk Crisisplan Digitaal opgesteld (LCP-Digitaal). Het LCP-Digitaal is het overkoepelende kader dat overheden en bedrijven gebruiken voor de inrichting van de eigen cybercrisisplannen. In het LCP-Digitaal wordt ook aandacht besteed aan ketenafhankelijkheid in relatie tot digitale crises. Het LCP-Digitaal is op 23 december 2022 met uw Kamer gedeeld.6 Ook wordt er geoefend met ketenafhankelijkheden, bijvoorbeeld in de nationale cybercrisisoefening ISIDOOR.
Concreet adviseert het Nationaal Cyber Security Centrum om de basismaatregelen in acht te nemen die te vinden zijn op www.ncsc.nl. Voorbeelden hiervan zijn het installeren van updates, het regelmatig maken van back-ups, en het versleutelen van gevoelige bedrijfsinformatie. Ook informeert het Nationaal Cyber Security Centrum organisaties binnen de vitale infrastructuur over digitale dreigingen via de toeleveringsketen.
Kunt u een update geven over de voortgang en de uitkomsten van het overheidsbreed cyberprogramma? In hoeverre is Nederland voorbereid op eventuele cyberaanvallen?
Zie antwoord bij vraag 7.
Hoe frequent wordt er binnen de vitale sectoren geoefend met het anticiperen op digitale aanvallen op onze vitale infrastructuur? Wordt hierbij ook geoefend op scenario’s van uitval van kritieke diensten? Zo nee, waarom niet?
Op nationaal niveau wordt er circa eens in de twee jaar de grootschalige publiek-private cyberoefening ISIDOOR georganiseerd, waaraan organisaties uit de vitale infrastructuur deelnemen. Tijdens deze cyberoefening worden afspraken, structuren en processen uit het Landelijk Crisisplan Digitaal beoefend. Hierbij wordt ook op scenario’s geoefend van uitval kritieke diensten, met de nadruk op digitale veiligheid. Ook worden er (cross-)sectorale oefeningen gehouden en is onder andere het Nationaal Cyber Security Centrum tijdens verschillende oefeningen actief betrokken. Voor zowel ISIDOOR als (cross-)sectorale cyberoefeningen wordt samengewerkt met andere ministeries.
Wanneer was de laatste digitale oefening op cyberaanvallen en welke lessen zijn hieruit getrokken? Wat zijn de vervolgstappen om beter voorbereid te zijn op eventuele cyberaanvallen?
Sinds 2019 organiseert het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties jaarlijks in oktober, tijdens de maand van de cybersecurity, een cyberoefening van en voor de overheid. Deze overheidsbrede cyberoefening is aanvullend op wat verschillende bestuurslagen zelf al organiseren. Een voorbeeld hiervan zijn de oefenpakketten van de Informatiebeveiligingsdienst (IBD) van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG)7. Ook tijdens de coronapandemie zijn deze oefeningen georganiseerd en sindsdien zijn zij online te volgen. Vanaf 2022 is er naast een centraal te volgen crisisoefening ook de mogelijkheid om simultaan met de eigen organisatie mee te oefenen. Aan de meest recente oefening van oktober 2022 namen meer dan 70 overheidsinstanties deel aan het simultaan oefenen. Daarnaast volgden nog ruim 450 mensen de livestream van de centrale crisisoefening. Nadere informatie is te vinden op www.weerbaredigitaleoverheid.nl.
Inmiddels zijn ook drie edities van cybercrisisoefening ISIDOOR georganiseerd, dit is een door het Ministerie van Justitie en Veiligheid georganiseerde grootschalige oefening voor zowel publieke als private partijen. De laatste editie, ISIDOOR III, vond plaats in juni 2021. De lessen uit ISIDOOR III zijn gedeeld met uw Kamer8, en zijn meegenomen in het Landelijk Crisisplan Digitaal (LCP-Digitaal). Deze lessen en aanbevelingen zagen onder andere toe op het vergroten van inzicht in rollen en routes in de crisisbeheersing, in zorgvuldigheid en snelheid van informatiedeling en crisisrespons, in het optimaal benutten van capaciteit en expertise en het samen met partners blijven werken aan de voorbereiding op cybercrises. Een nieuwe versie van het plan is eind december 2022 aangeboden aan de Kamer.9
Het LCP-Digitaal vormt de basis voor de volgende editie van ISIDOOR: ISIDOOR IV. Jaarlijks zal worden bezien of het LCP-Digitaal actualisatie behoeft, onder andere aan de hand van de nieuwe geleerde lessen uit incidenten en oefeningen (waaronder ISIDOOR IV) en andere relevante ontwikkelingen.
In februari 2023 vond ook een cross-sectorale digitale oefening plaats, waarin publieke en private organisaties getest hebben hoe goed hun systemen bestand zijn tegen zowel zware als ook slimmere DDoS-aanvallen. Traditionele DDoS-aanvallen zijn aanvallen waarbij een systeem wordt overladen met verzoeken, waardoor deze onbereikbaar wordt. Bij een slimme aanval krijgen de servers andere, zwaardere taken te vervullen, waardoor de capaciteit voor normaal gebruik wordt opgeslokt. De oefening werd georganiseerd tussen leden van de Anti-DDoS-Coalitie. Dit is een publiek-privaat samenwerkingsverband waar onder andere het Nationaal Cyber Security Centrum bij betrokken is
Bent u het met de stelling eens dat het belangrijk is om regelmatig te oefenen met het bestrijden van cyberaanvallen zodat Nederland voorbereid is op actuele dreigingen? Zo ja, wanneer is de eerstvolgende cross-sectorale cyberoefening? Welke oefeningen staan gepland op de langere termijn? Hoe staat het met structureel organiseren van cross-sectorale cyberoefeningen? Zo nee, waarom niet?
Effectieve crisisbeheersing vergt behalve gezamenlijke voorbereiding ook oefening. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft daarom een oefenprogramma ontwikkeld en in gebruik laten nemen. Dit is op 12 juni 2019 met uw Kamer gedeeld10.
In dat programma wordt op drie sporen ingezet: het organiseren van grootschalige oefeningen, deelname van de overheid aan bestaande cyberoefeningen en het ontwikkelen van initiatieven op oefenen in publiek-privaat verband. Deze inzet blijft belangrijk onder de in oktober 2022 gepubliceerde Nederlandse Cybersecuritystrategie, waarin het belang wordt benadrukt van snel en adequaat reageren op cyberincidenten en -crises.
De oefening ISIDOOR vindt eens per twee jaar plaats. De organisatie van ISIDOOR IV is op dit moment al begonnen en in volle gang. De oefening zal naar verwachting eind 2023 plaatsvinden. Voor de meeste (cross-)sectorale oefeningen is geen vaste frequentie. De onder vraag 7 genoemde Anti-DDoS-coalitie beoogt om twee keer per jaar een oefening te organiseren over het omgaan met DDoS-aanvallen. Jaarlijks blijft ook de overheidsbrede cyberoefening plaatsvinden voor medeoverheden, waar ook bedrijven mogen aanhaken.
Gesloten jeugdinstellingen. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u het Nationaal Jeugddebat 2023 gezien, waarin jongeren uit gesloten jeugdzorginstellingen in de Kamer vertelden wat er speelt in de gesloten jeugdzorg?
Ja.
Deelt u de mening van deze jongeren dat het belangrijk is om beslissingen die over hen gaan, ook samen met jongeren te maken?
Ja. Want hun ervaringen en ideeën wil ik graag weten voordat ik beslissingen neem die belangrijk zijn voor jongeren. Daarom is het ook goed als jongeren die in een instelling wonen meedoen aan de cliëntenraad. Zij kunnen dan meedenken aan wat er in die instelling gebeurt.
Zo ja, kunt u vertellen op welke manier u de mening van jongeren die jeugdzorg krijgen of in een instelling wonen, meeneemt in het maken van beleid?
Een belangrijke manier om dat te weten te komen is om met jongeren zelf te praten. Daarom doe ik dat altijd als ik op bezoek kom bij een instelling. Hoe zij het vinden bij deze instelling en hoe het beter kan, zijn vragen die ik bijna altijd stel.
Ook zorg ik ervoor dat mijn medewerkers jongeren naar hun mening vragen als voorbereiding op een nieuwe wet of een brief aan de Tweede Kamer.
Wat vindt u van het voorstel van de jongeren om tenminste eens in de drie maanden in gesprek te gaan? Doet u dat al? Zo nee, bent u bereid om dit te doen en jongeren ook op te zoeken in gesloten jeugdzorginstellingen?
Ik doe dit al en zal dit blijven doen.
Wat vindt u ervan dat jongeren aangeven dat een werkbezoek van een Kamerlid of Staatssecretaris eigenlijk niet aangekondigd zou moeten worden, zodat er bij een werkbezoek een echt realistisch beeld wordt laten zien van hoe het leven eruit ziet in een (gesloten) jeugdzorginstelling?
Ik weet niet of dat een goed idee is. Omdat ik altijd met jongeren praat bij een bezoek aan een (gesloten) jeugdhulpinstelling, geloof ik een goed beeld te hebben. Zij vertellen mij ook de dingen die niet goed gaan.
Bent u bereid om met jeugdzorginstellingen in gesprek te gaan over het feit dat meubilair en spullen in sommige jeugdzorginstellingen erg verouderd zijn, wat de jongeren in het debat aangaven?
Ja. Er komt daarover een gesprek met instellingen en ook met gemeenten omdat zij verantwoordelijk zijn voor de financiering.
Wat doet u, aangezien de jongeren ook aangaven dat in grote groepen minder persoonlijke aandacht is en jongeren zich minder thuis voelen, om te zorgen dat er meer hulpverleners komen?
Het is belangrijk dat jongeren die in een instelling wonen persoonlijke aandacht krijgen. Dat is lastig in een grote groep. Onderzoek heeft laten zien dat dat beter kan in een kleinschalige groep. Daarom krijgen de instellingen die kleinschaliger worden ondersteuning. Ik geloof dat het werken in de jeugdhulp dan ook leuker wordt waardoor er meer hulpverleners komen.
Wat vindt u van het voorstel van de jongeren om korte praktijkgerichte cursussen aan te bieden, aangezien de jongeren in het debat aangaven dat het onderwijs in gesloten jeugdzorginstellingen vaak niet aansluit bij de behoefte van leerlingen, ook omdat zij soms tijdelijk in een instelling wonen?
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en ik willen dat het onderwijs in de instellingen zo goed mogelijk aansluit bij het onderwijs dat de jongeren al kregen. Als korte praktijkgerichte cursussen daarbij helpen is dat goed en kan dat ook nu al.
Wat vindt u ervan dat jongeren zelf aangeven dat er vaak nog steeds geen onderwijs op havo en vwo wordt aangeboden? Wat gaat u concreet doen om dit op te lossen?
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en ik vinden dat jongeren die instellingen wonen het onderwijs moeten krijgen wat bij ze past. Helaas is dat nu niet altijd zo, zoals deze jongeren ook hebben gezegd. Dat willen we veranderen door de school waar de jongeren op zaten voordat ze in de instelling gingen wonen wanneer dat kan verantwoordelijk te maken voor het onderwijs in de instelling. Zo kunnen jongeren die op de havo of vwo zaten dat ook makkelijker blijven volgen als ze in de instelling zitten.
Wat kunt u doen om het probleem van stagediscriminatie bespreekbaar te maken met uw collega in het kabinet en werkgevers, aangezien jongeren die in een (gesloten) jeugdzorginstelling hebben gewoond ook aangeven dat ze hiermee te maken krijgen?
Er is het Stagepact MBO 2023–2027. Daarin staan afspraken om ervoor te zorgen dat alle studenten een stage of leerbaan krijgen met de juiste begeleiding en goede randvoorwaarden.1 Daar horen ook maatregelen bij tegen stagediscriminatie. Die gaan we de komende periode uitvoeren.
Wilt u, aangezien veel jongeren ook te weinig worden voorbereid op hun achttiende levensjaar en alle veranderingen die dan plaatsvinden, zoals het regelen van de zorgverzekering en het op eigen benen staan, dit probleem bespreekbaar maken met de jeugdzorginstellingen zodat iedere jongere zo goed mogelijk wordt voorbereid?
Dat doe ik en blijf ik doen. Want het is belangrijk dat jongeren na hun verblijf in een instelling er goed op voorbereid zijn als ze weer op eigen benen staan.
Deelt u de mening dat vaak ingewikkelde taal wordt gebruikt in debatten en brieven aan de Kamer? Wilt u deze vragen in helder taalgebruik en zo concreet mogelijk beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan hierop te letten en heldere taal te gebruiken.
Het nieuwe NWO-programma voor onderzoeksfinanciering dat de etniciteit van academici beoordeelt |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het nieuwe onderzoeksprogramma Advancing Equity in Academia through Innovation van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)?1
Dit onderzoeksprogramma is door NWO ontwikkeld naar aanleiding van de Wetenschapsbrief in 2019. Op basis van deze brief werd € 5 miljoen structureel extra aan de Vernieuwingsimpuls (nu: Talentprogramma) toegekend. Het NWO-Talentprogramma biedt persoonsgebonden financiering aan talentvolle, creatieve onderzoekers. De middelen zijn onder andere ingezet voor onderzoekers met een migratieachtergrond.
Het kabinet stimuleert diversiteit en kansengelijkheid. Het genoemde NWO-onderzoeksprogramma «Advancing Equity in Academia through Innovation» is hiervan een mooi voorbeeld om diversiteit en kansengelijkheid in de wetenschap te bevorderen.
Acht u het tegenstrijdig dat de NWO zich met dit programma enerzijds richt op het actief steunen van specifieke etnische groepen en anderzijds een cultuur nastreeft«waarin iedereen wordt gewaardeerd, ongeacht zijn etnische achtergrond»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Diversiteit en kansengelijkheid zijn binnen de wetenschap van groot belang en hiervoor is het noodzakelijk een cultuur te hebben waarin mensen zich veilig en geaccepteerd voelen. Een gelijke vertegenwoordiging van demografische groepen kan bijdragen aan een inclusieve cultuur. Daarom kan het wenselijk zijn om diversiteit en kansengelijkheid actief te stimuleren, zoals ook de Sociaal-Economische Raad (SER) heeft bepleit2. Om die reden is besloten een deel van de € 5 miljoen voor de Vernieuwingsimpuls (zie vraag 1) in te zetten voor onderzoekers met een migratieachtergrond. Het actief stimuleren van een ondervertegenwoordigde groep hoeft de waardering voor andere groepen niet in de weg te staan.
Hoe is bepaald dat de NWO onder ondervertegenwoordigde etnische groepen verstaat «Nederlandse inwoners met een migratieachtergrond uit Afrika, Azië, het Caribisch gebied, het Midden-Oosten, Midden- en Zuid-Amerika en Turkije»? Waarom worden deze etnische groepen als ondervertegenwoordigd gezien en andere etnische groepen niet? Onder welke omstandigheden acht de NWO deze etnische groepen wel voldoende vertegenwoordigd? Kunt u uw antwoord toelichten?
NWO baseert zich voor dit programma op cijfers en definities van het CBS en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK). Uit onderzoek van het Ministerie van BZK blijkt dat in 2018 6,8% van de werknemers in het Onderwijs en de Wetenschap een niet-westerse migratieachtergrond had. Uit kwalitatief onderzoek van De Jonge Akademie blijkt dat er nog steeds sprake is van discriminatie in de Nederlandse wetenschap op basis van etniciteit3.
In het programma is geen doel geformuleerd om te monitoren wanneer de vertegenwoordiging van de genoemde etnische groepen voldoende zou zijn.
Hoe wordt iemand behorend tot een van deze ondervertegenwoordigd geachte etnische groepen gedefinieerd? Worden academici gescreend op etniciteit of moeten zij zelf hun etniciteit identificeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
NWO volgt hierin de definities van het CBS4. De etniciteit van academici wordt niet opgevraagd door NWO, noch wordt hen gevraagd naar zelfidentificatie.
Indien een academicus een gemengde etniciteit heeft, tot welke etnische groep behoort hij/zij dan? Indien iemand met een andere etniciteit zich identificeert als behorend tot een ondervertegenwoordigd geachte etnische groep, hoe wordt hier dan binnen het onderzoeksprogramma mee omgegaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
NWO volgt de definities van het CBS. NWO heeft geen beleid op het terrein van zelfidentificatie, als dat afwijkt van de definities van het CBS.
Hoe definieert u de term «geracialiseerde Nederlandse wetenschappers»? Waaruit blijkt dat deze groep wordt buitengesloten binnen de Nederlandse academische wereld, zoals wordt beweerd in de beschrijving van het vierde onderzoeksproject, genaamd «Quotas voor de inclusie van geracialiseerde Nederlandse wetenschappers», uit dit onderzoeksprogramma?2
Het is niet aan mij om een door NWO gesubsidieerd onderzoeksproject te duiden. Het gebruik van de term is voor rekening van de onderzoekers.
Hoe ziet u de doelstelling van dit vierde onderzoeksproject, namelijk de implementatie van verplichte etniciteitsquota in de Nederlandse academische wereld, in het licht van artikel 1 van de Nederlandse Grondwet? Kunt u uw antwoord toelichten?
NWO heeft de kwaliteit van de ingediende voorstellen beoordeeld via de hiervoor gebruikelijke beoordelingsprocedure (peer review). Het is niet aan mij om deze beoordeling te duiden.
Kunt u de Kamer de wetenschappelijke onderbouwing van deze verplichte quota, zoals vermeld in de beschrijving van dit vierde onderzoeksproject, doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om een door NWO gesubsidieerd onderzoeksproject te duiden. De wetenschappelijke onderbouwing is voor rekening van de onderzoekers.
Acht u het wenselijk dat er in Nederland al dan niet verplichte etniciteitsquota worden ingevoerd? Zo ja, waarom wel? Zo nee, hoe gaat u de invoering van deze quota voorkomen?
Het betreft hier een onderzoek dat door NWO is gefinancierd dat dient om meer inzicht te verwerven in de kansen, beperkingen en effectiviteit omtrent quota. Het gaat dus niet om een onderzoek dat is uitgezet door het kabinet. Er zijn op het moment ook geen beleidsvoornemens om een dergelijk quotum in te voeren.
Bent u het ermee eens dat diversiteit binnen het academisch veld primair gericht zou moeten zijn op diversiteit van ideeën en niet op «diversiteit op het gebied van gender, LHBTI+ en etniciteit», zoals Margot Heijnen, lid van de raad van bestuur van de NWO en portefeuillehouder op het onderwerp diversiteit en inclusiviteit, stelt?3 Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Diversiteit en kansengelijkheid zijn binnen de wetenschap van groot belang. Het vergroot de kans op verschillende perspectieven en nieuwe ideeën. Wanneer een groep mensen met bepaalde identiteitskenmerken ondervertegenwoordigd is in een sector, kan het risico bestaan dat bepaalde perspectieven onbenut blijven. Identiteitskenmerken betrekken in het beleid rondom het aantrekken van een diverse groep onderzoekers, kan bijdragen aan de kwaliteit van de wetenschap en het beleid door het herkennen en bestrijden van ongelijkheid.
Diversiteit van ideeën is uiteraard ook van groot belang voor de wetenschap. NWO zet zich in om een diversiteit aan ideeën te ondersteunen middels haar onderzoeksprogramma’s.
Vindt u het een goede ontwikkeling dat kennisinstellingen, die deze diversiteit op het gebied van gender, LHBTI+ en etniciteit niet nastreven, straks niet meer in aanmerking komen voor NWO-subsidies, zoals Margot Heijnen stelt?4
Margot Weijnen geeft aan dat NWO wil dat kennisinstellingen in de toekomst kunnen aantonen dat inclusie op instellingsniveau goed geborgd is. En dat als een instelling dat niet heeft geregeld, deze niet in aanmerking komt voor NWO-subsidies. In de NWO-strategie staat dat NWO in nauwe afstemming met kennisinstellingen op instellingsniveau afspraken gaat maken rondom diversiteits- en inclusiebeleid en andere thema’s. Ik heb met interesse kennis genomen van deze ambitie om in gezamenlijkheid tot afspraken te komen. Deze ambitie sluit aan bij de doelen van het nationaal actieplan Diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en zo volledig mogelijk beantwoorden, met het oog op uw stelselverantwoordelijkheid voor zelfstandige bestuursorganen zoals de NWO en met het oog op het feit dat dit onderzoeksprogramma met belastinggeld wordt gefinancierd? Indien u deze vragen niet zelf kunt beantwoorden, kunt u deze dan doorgeleiden naar de directie van de NWO en via hen antwoorden verkrijgen?
Ja
Een mogelijk ongeluk op vliegbasis Volkel |
|
Frank Futselaar |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat de foto bij een artikel over een mogelijk ongeluk een B-61–11 betreft? Zo nee, wat is het dan voor wapen?1
Het Amerikaanse Ministerie van Defensie heeft in reactie op het artikel van de Federation of American Scientists kenbaar gemaakt dat er geen sprake is geweest van een ongeluk met een nucleair wapen. Op de foto is een oefening met een Amerikaans trainingswapen te zien. Over de locatie waar de foto is gemaakt worden geen mededelingen gedaan. Het is aan de Verenigde Staten om te bepalen wat publiekelijk gedeeld kan worden in het kader van de Amerikaanse kernwapens.
Is deze foto in Volkel gemaakt? Zo nee, waar is het dan wel gebeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat het hier om een echte kernbom? Zo nee, wat is het dan?
Zie antwoord vraag 1.
Is de veronderstelling juist dat deze bom beschadigd is geraakt? Zo ja, waardoor?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer is dat ongeluk(je) geweest?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat het Los Alamos National Laboratory, dat de betreffende foto in een presentatie heeft gebruikt, stelt dat er geen aanvullende informatie beschikbaar is over deze foto omdat het beleid geldt dat er niets wordt erkend of ontkend aangaande kernwapens?2
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wordt er na de benadrukking van ontkenning of erkenning van de feiten nu expliciet ontkend dat er een ongeluk is gebeurd?3
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid met andere kernwapendelers (België, Duitsland, Italië en Turkije) contact op te nemen in geval het niet in Nederland was?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u contact gehad met de Amerikaanse autoriteiten over deze casus?
Ja. Naar aanleiding van het artikel van de Federation of American Scientists, is er contact geweest met de Amerikaanse autoriteiten.
Wat stelt de Status of Forces Agreement (SOFA) tussen Nederland en de VS over dit soort ongelukken?
De notawisseling tussen de Nederlandse en de Amerikaanse regering inzake legering van Amerikaanse troepen in Nederland (Trb. 1954, 120) in combinatie met het Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun Krijgsmachten (NAVO SOFA, Trb. 1951, 114 met vertaling in Trb. 1953,4 bevatten de algemene afspraken over de status van Amerikaanse troepen in Nederland. Deze verdragen zien niet specifiek op nucleaire aangelegenheden of ongevallen in dat kader. De verdragen zijn openbaar en er is op dit moment geen aanleiding om de afspraken te herzien.
Deelt u de opvatting dat deze SOFA moet worden gemoderniseerd?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u tevens de opvatting dat het nodig is alle B-61–11 bommen naar de VS terug te sturen en dat deze ook in het licht van de militaire en politieke spanningen niet moeten worden vervangen door de hypermoderne B-61–12 raket?
De illegale oorlog van Rusland tegen Oekraïne heeft het Europese veiligheidsklimaat fundamenteel veranderd en de situatie in het nucleaire domein nog verder verslechterd. Naast de recente Russische aankondiging om kernwapens in Belarus te plaatsen en het gebruik van nucleaire retoriek, moderniseert Rusland al langer zijn kernwapenarsenaal – waaronder een groot aantal sub-strategische kernwapens –, breidt het zijn nucleaire wapensystemen uit en ondermijnt het de mondiale wapenbeheersingsarchitectuur. De Russische opschorting van het New START-verdrag is daar een recent voorbeeld van. Eerder schond Rusland het INF-verdrag, hetgeen reden was voor de VS om in 2019 het verdrag op te zeggen.
Gezien de verslechterde internationale veiligheidssituatie is het een essentieel veiligheidsbelang dat de NAVO een geloofwaardige en effectieve nucleaire afschrikking behoudt. Hoewel het kabinet gecommiteerd blijft aan een wereld zonder kernwapens, bemoeilijkt het huidige internationale veiligheidsklimaat de inzet op wapenbeheersing en ontwapening aanzienlijk. Zolang kernwapens bestaan in de wereld, blijft de NAVO een nucleaire alliantie en blijft nucleaire afschrikking een essentiële rol spelen bij het behouden van strategisch evenwicht en het voorkomen van de inzet van kernwapens (Kamerstuk 36 200-V-73). De modernisering van Amerikaanse kernwapens draagt bij aan de effectiviteit, geloofwaardigheid en veiligheid van de bondgenootschappelijke nucleaire afschrikking.
De nuclear sharing arrangements van de NAVO raken aan de essentie van de collectieve verdediging van het bondgenootschap. Nederland en andere bondgenoten vervullen de kernwapentaak op basis van een soeverein besluit. De nuclear sharing arrangements van de NAVO zijn ook volledig in lijn met het Non-Proliferatieverdrag (NPV). Ten tijde van de onderhandelingen over het NPV bestonden deze NAVO-afspraken al. De afspraken zijn in die onderhandelingen expliciet aan de orde geweest en geaccepteerd door onderhandelende partijen.
Het recentelijk door Rusland geuite voornemen om nucleaire wapens in Belarus te plaatsen dateert van na de inwerkingstelling van het NPV en gaat in tegen de achtergrond en geest van het Boedapest Memorandum van 1994. Daarmee gaf Belarus zijn voormalige Sovjet-kernwapens op en werd als niet-kernwapenstaat lid van het NPV. De Russische aankondiging is, net als eerdere nucleaire retoriek, onverantwoord en destabiliserend.
Deelt u de mening dat het naar aanleiding van de Russische beslissing om kernwapens in Belarus te plaatsen een provocerende daad is?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de opvatting dat het gebruiken van derde landen door kernmachten om hun kernwapens te plaatsen in het kader van de wereldvrede ontmoedigd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht 'ISU brengt Nederland in verlegenheid: Overleg met Russische bondsvoorzitter tijdens WK Afstanden in Heerenveen wekt wrevel’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «ISU brengt Nederland in verlegenheid»; Overleg met Russische bondsvoorzitter tijdens WK Afstanden in Heerenveen wekt wrevel»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de voorzitter van de Russische schaatsbond, Nikolai Gulyaev, deze maand aanwezig was tijdens de WK Afstanden in Heerenveen om deel te nemen aan vergaderingen met de Internationale Schaatsunie (ISU)?
Ja.
Hoe verklaart u dat deze ontmoeting heeft kunnen plaatsvinden op Nederlandse bodem, terwijl is uitgesproken dat Rusland en Wit-Rusland moeten worden geweerd van internationale sportwedstrijden?2
De bijeenkomst is georganiseerd door de ISU. De ISU was dan ook verantwoordelijk voor het uitnodigen, niet de KNSB. Het is aan de ISU om haar uitnodigingsbeleid vorm te geven. De KNSB heeft schriftelijk geprotesteerd bij de ISU.
Staan de ondertekenaars onverminderd achter de statements zoals gepubliceerd op 9 maart 2022 en 4 juli 2022?
Ja.
Bent u het eens dat ook vertegenwoordigers van de Russische en Wit-Russische federatie niet mogen deelnemen aan de werkzaamheden van internationale sportbonden? Zo ja, bent u bereid om zich hierover uit te spreken?
Ja. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft zich hier al meermaals voor uitgesproken. Echter, de internationale sport is autonoom. Wij hebben dan ook geen middelen om dit soort besluiten tegen te gaan.
Het door schoolbesturen weigeren van gebedsruimten en gebedsmogelijkheden |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Scholen worstelen met gebedsruimtes voor leerlingen – «bij ons wordt niet aan religie gedaan»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met het oordeel van de Commissie gelijke behandeling uit 2000, waaruit onder andere blijkt dat een school een godsdienstige uiting, zoals het verrichten van het gebed, niet mag verbieden?2 Zo ja, hoe beoordeelt u in dit licht de opstelling van sommige scholen, die in de praktijk leerlingen een ruimte en een mogelijkheid om te bidden ontzeggen?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Op school moeten alle leerlingen zich vrij en veilig kunnen voelen en zichzelf kunnen zijn. Dat is een van de kernpunten waar ik voor sta. Daarom kun je in Nederland ook de school kiezen die het beste bij jou past en bieden we via artikel 23 van de Grondwet alle ruimte aan bijzondere scholen. Veel leerlingen en ouders maken binnen die keuzevrijheid bewust de keuze voor het openbaar onderwijs, waarbij het onderwijs niet uitgaat van een godsdienst of geloofsovertuiging.
De toenmalige Commissie gelijke behandeling (nu: College voor de Rechten van de Mens) heeft in haar oordeel destijds expliciet gesteld dat een school niet verplicht is om een gebedsruimte in te richten of religieuze gebruiken te faciliteren. Ik vind dit gegeven het karakter van en de bewuste keuze voor een openbare school volledig legitiem en juist. Dat is iets anders dan leerlingen te verbieden om te bidden.
Hoe verhoudt een de facto gebedsverbod op (openbare) scholen zich tot de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging zoals vastgelegd in de Grondwet?
Het niet faciliteren van een gebedsruimte of religieuze faciliteiten is geen de facto gebedsgebod. Hierin voel ik mij gesteund door de eerder genoemde uitspraak van de toenmalige Commissie gelijke behandeling. Scholen kunnen de manier waarop ze met het bidden omgaan in hun leerlingenstatuten verder uitwerken, bijvoorbeeld door op te nemen dat bidden op school is toegestaan, mits dit in de eigen tijd is en op een plek waar anderen er niet door gestoord kunnen worden. Maar dit is uiteraard aan de school zelf.
Hoeveel gevallen zijn bekend van scholen die het gebed in eigen tijd, bijvoorbeeld tijdens pauzes, verbieden voor leerlingen, stagiaires en/of docenten? Bent u bereid om dit nader te onderzoeken?
Navraag bij koepelorganisatie VOS/ABB leert dat er in de afgelopen periode zes vragen van scholen over dit onderwerp binnen zijn gekomen. Verdere gevallen zijn ons niet bekend.
Omdat de huidige regelgeving voldoende duidelijk is zie ik op dit moment geen aanleiding om nader onderzoek te doen. Het moet iedere leerling vrij staan om te bidden, maar scholen hebben het recht op grenzen te stellen aan deze vrijheid van leerlingen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de rechten van leerlingen, stagiaires en docenten om in eigen tijd te bidden worden gewaarborgd en niet worden geschonden?
Het is aan de school om een eigen afwegingen te maken waar het aankomt op de omgang hiermee. Mijn opvatting is dat het openbare karakter van de school leidend moet zijn en gerespecteerd dient te worden.
Bent u het ermee eens dat artikel 2.3 van de Wet voortgezet onderwijs 20203, waarin wordt gesteld dat het openbaar onderwijs bijdraagt aan de ontwikkeling van de leerlingen met aandacht voor de godsdienstige, levensbeschouwelijke en maatschappelijke waarden, zoals die leven in de Nederlandse samenleving, waarbij de betekenis van de verscheidenheid van deze waarden wordt onderkend en zo wordt gegeven dat ieders godsdienst of levensovertuiging wordt geëerbiedigd, te allen tijde nageleefd moet worden? Zo ja, deelt u dan de mening dat het ontzeggen van een gebedsruimte op scholen, of het ontzeggen van de mogelijkheid om het gebed te verrichten op scholen, in strijd is met de wet?
Natuurlijk moet artikel 2.3 van de Wet voorgezet onderwijs nageleefd worden. Ik deel de mening echter niet dat het niet inrichten van een gebedsruimte, in strijd met de wet zou zijn. Evenmin deel ik de mening dat hiermee de mogelijkheid tot gebed zou worden ontzegd. Een openbare school die geen gebedsruimte faciliteert, handelt niet in strijd met artikel 2.3 van de Wet voortgezet onderwijs 2020. Openbare scholen moeten weliswaar aandacht besteden aan de verschillende godsdienstige en levensbeschouwelijke opvattingen binnen de Nederlandse samenleving, maar daaruit vloeit niet de verplichting voort tot het instellen van een stilte- of gebedsruimte.
Bent u het ermee eens dat een de facto gebedsverbod, gehandhaafd door diverse scholen, in strijd is met de uitspraak van de Commissie gelijke behandeling uit 2000 en dat dit niet zonder consequenties kan blijven? Zo ja, wat gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat zijn de gevolgen voor scholen die het verrichten van het gebed in eigen tijd verbieden voor leerlingen, stagiaires of docenten? Bent u bereid om scholen aan te spreken die op deze wijze de rechten van genoemde personen schenden?
Zoals gezegd ben ik niet van mening dat met het niet inrichten van een gebedsruimte, het recht om te bidden wordt geschonden. Mocht daar onverhoopt sprake van zijn, dan bestaan er vanzelfsprekend mogelijkheden om hiertegen bezwaar te maken.
De inspectie ziet er daarnaast op toe dat scholen hun plicht nakomen om zorg te dragen voor een veilig schoolklimaat.
Gaat u de Inspectie van het Onderwijs instrueren om actief te controleren of scholen leerlingen, stagiaires en docenten verbieden om in eigen tijd een gebed te verrichten om zodoende het schenden van de rechten van leerlingen, stagiaires en docenten tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met het advies van VOS/ABB om gebedsruimtes te faciliteren op openbare scholen?4 Onderschrijft u dit advies?
Ja, ik ben bekend met dit advies, maar ik onderschrijf het niet. Scholen hebben de ruimte om een eigen afweging te maken op dit punt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat scholen die geen gebeds- of stilteruimte willen inrichten, zorgen voor een veilige omgeving voor leerlingen, docenten of stagiaires die in eigen tijd het gebed wensen te verrichten?
Het is aan de Onderwijs- of Arbeidsinspectie om te beoordelen of scholen een veilige omgeving bieden voor leerlingen, docenten of stagiaires. Daarbij is voor mij geen gegeven dat scholen die geen gebeds- of stilteruimte hebben ingericht, geen veilige omgeving zouden creëren.
Bent u bereid om in gesprek te treden met scholen en betrokken partijen over hoe zij de rechten van leerlingen, docenten of stagiaires kunnen waarborgen en respecteren met betrekking tot religieuze activiteiten op school, waaronder het verrichten van het gebed? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voortdurend met koepels en scholen in gesprek over tal van onderwerpen. Mocht daartoe aanleiding zijn, dan zal ik dat ook over dit onderwerp doen.
Bent u van plan om richtlijnen op te stellen voor scholen over het faciliteren van gebedsruimtes en het toestaan van bidden op school? Zo nee, waarom niet?
Nee, de huidige regelgeving geeft voldoende duidelijkheid rondom dit thema.
Kwaliteitsmonitoring van coronavaccins |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hoe werd/wordt de kwaliteit van de coronavaccins in Nederland gemonitord?
Wanneer fabrikanten een medicijn of vaccin indienen om goedgekeurd te worden voor toelating tot de Europese markt, moeten zij data aanleveren conform in Europa vastgelegde regels. Fabrikanten moeten een dossier aanleveren dat uit vijf onderdelen bestaat, waaronder het productieproces en kwaliteit (inclusief alle testen die de fabrikant uitvoert om de kwaliteit te waarborgen). In Europa beoordelen beoordelingscomités binnen het Europees Medicijn Agentschap (EMA) nieuwe medicijnen en vaccins. In deze comités zijn alle 27 nationale medicijnautoriteiten van de Europese Unie vertegenwoordigd, ook het Nederlandse College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Na afloop van het registratieproces voor een nieuw vaccin, vindt er controle plaats van alle afzonderlijk geproduceerde batches (partijen). Voordat een partij vaccins voor gebruik wordt vrijgegeven, moet deze uitgebreid worden getest. Dit wordt niet alleen door de fabrikant gedaan, maar ook door een onafhankelijk nationaal controlelaboratorium (Official Medicines Control Laboratory, OMCL). In Nederland is het OMCL onderdeel van het RIVM. Het OMCL gaat aan de hand van productie- en controleprotocollen na of de fabrikant de partij heeft geproduceerd volgens de eisen die zijn vastgelegd in het registratiedossier en in de Europese Farmacopee. Daarnaast worden monsters van de betreffende partij in een onafhankelijk laboratoriumonderzoek (door een OMCL) gecontroleerd op hun kwaliteit. Het doel van deze zogenaamde partijgewijze vrijgifte («batch release») is het extra waarborgen van de kwaliteit en veiligheid van partijen. Een partij vaccins mag pas op de markt komen als alle controles door de fabrikant en het OMCL zijn uitgevoerd en als de resultaten voldoen aan de strenge kwaliteitseisen. Het OMCL verstrekt dan een batch releasecertificaat aan de fabrikant. Dit certificaat is geldig voor de gehele Europese Unie. Bovengenoemde procedure geldt ook voor COVID-19-vaccins. In de praktijk wordt dus iedere partij vaccins onafhankelijk onderzocht door een overheidslaboratorium. Informatie over de testen die de OMCL’s uitvoeren is voor ieder type vaccin te vinden in richtlijnen op de site van de European Directorate for the Quality of Medicines & Healthcare (EDQM). Het testen en vrijgeven van partijen vaccins is gespreid over laboratoria in Europa. Zo onderzoekt het OCML van het RIVM voor Europa de COVID-19-vaccins van AstraZeneca, het Duitse Paul Ehrlich Institute de COVID-19-vaccins van BioNTtech/Pfizer en het Oostenrijkse Agentur für Gesundheit und Ernährungssicherheit (AGES) onderzoekt de Moderna COVID-19-vaccins. Deze laboratoria leggen aan elkaar verantwoording af. Dit is al eerder vermeld in de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen (FVD) van 30 december 20211.
Welke tests werden/worden uitgevoerd op elke batch van de coronavaccins, voordat deze werden/worden toegestaan voor gebruik?
Zie antwoord vraag 1.
Wie was/is verantwoordelijk voor het uitvoeren van deze tests en hoe werden/worden de verantwoordelijke partijen gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak werden/worden de tests uitgevoerd om ervoor te zorgen dat de vaccins blijven voldoen aan de specificaties?
Zie antwoord vraag 1.
Was/is er een procedure voor het geval afwijkingen worden gevonden tijdens deze tests?
Als het resultaat van de controles niet voldoet aan de gestelde eisen, wordt de partij afgekeurd en wordt hiervoor geen Europees batchreleasecertificaat afgegeven. De partij mag dan niet op de Europese markt worden gebracht. Alle aangesloten OMCL-leden worden hiervan onmiddellijk op de hoogte gesteld.
Werden/worden de resultaten van deze tests openbaar gemaakt? Zo ja, waar? Zo nee, waarom niet? Waar worden deze resultaten dan bewaard?
Vanwege de commercieel vertrouwelijke aard van deze informatie zijn testuitslagen en productiedetails niet deelbaar. Zie de antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen FvD van 9 december 20212.
Op welke locatie(s) vond/vindt de productie van de vaccins die in Nederland zijn toegediend, plaats?
De vaccins die Nederland in het vaccinportfolio heeft, worden op verschillende locaties in verschillende landen geproduceerd. Deze informatie staat in het registratiedossier. Op iedere productielocatie gelden dezelfde wettelijke eisen en kwaliteitsnormen
Hoeveel vaccinbatches en doseringen zijn er tot dusver voor Nederland geproduceerd?
COVID-19 vaccinbatches worden op basis van aankoopovereenkomsten met verschillende farmaceuten op Europees niveau afgenomen. De vaccins worden daardoor gezamenlijk geproduceerd voor de EU lidstaten en niet voor één specifiek land.
Welke partijen waren/zijn betrokken bij het productieproces en welke kwalificaties hebben ze?
De Europese inspectiediensten houden doorlopend toezicht op de fabrikanten. In Nederland doet het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen dit.
Wat zijn de precieze normen waaraan het productieproces van de vaccins moet voldoen en waar zijn deze gepubliceerd?
Het productieproces moet worden uitgevoerd zoals vastgelegd in het registratiedossier, welke is goedgekeurd door het Europees Medicijnagentschap (EMA). Dat registratiedossier is beoordeeld door de Europese geneesmiddelen autoriteiten en getoetst aan de Europese geneesmiddelen wet, de Europese Farmacopee, alsmede de verschillende richtsnoeren. Deze richtsnoeren zijn te vinden op de website van het EMA. Daarnaast is er een openbaar verslag van de overwegingen bij de beoordeling en vergunningverlening (European Public Assessment Report, EPAR) van elk van de toegelaten vaccins. De fabrikant moet bij de productie zich houden aan de Good Manufacturing Practice (GMP)-richtlijnen, zoals vastgelegd in Eudralex-Volume 43.
Hoe worden de vervaldatums van de vaccins vastgesteld?
De houdbaarheid van de verschillende vaccins wordt vastgelegd in het registratiedossier aangeleverd door de Aanvrager/Registratiehouder. Deze claimt in het dossier een bepaalde houdbaarheid op basis van houdbaarheidsonderzoek; voor zulk onderzoek bestaan richtsnoeren die op de EMA website te vinden zijn4, 5. De houdbaarheid en bijbehorende onderzoeksgegevens worden door het EMA beoordeeld; de vastgestelde houdbaarheid zoals vermeld in de samenvatting van de productkenmerken (SmPC) is de door de EMA goedgekeurde houdbaarheid.
Hoe wordt de kwaliteit van de vaccins na verloop van tijd en tijdens de opslag bewaakt?
Er bestaan strenge protocollen en eisen voor de bewaring van vaccins waar organisaties aan dienen te voldoen. Dit geldt overigens niet alleen voor de bewaring, maar ook voor de productie, vrijgifte en kwaliteitscontroles. Het naleven van deze protocollen en eisen wordt gecontroleerd door de relevante Supervisory Authority/Inspecties.
Wie is verantwoordelijk voor het veilig toedienen van het vaccin?
De zorgverlener die de prik zet is verantwoordelijk voor het op de juiste manier toedienen van het vaccin volgens de Uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie van het RIVM.
Hoe worden tegenstrijdige rapporten over de kwaliteit van het vaccin geverifieerd en door wie?
Ik ben niet bekend met tegenstrijdige officiële rapporten over de kwaliteit van vaccins.
Welke maatregelen worden genomen in geval van een productieprobleem?
Zie mijn antwoord op vraag 5. Daarnaast ziet de Supervisory Authority erop toe dat productiefaciliteiten produceren volgens de GMP-richtlijnen, en dat alleen partijen/batches die voldoen aan de eisen, worden vrijgegeven voor gebruik.
Hoe transparant is de regering over de kwaliteit van de vaccins?
Zie antwoord op vraag 6. Er is een openbaar verslag van de overwegingen bij de beoordeling en vergunningverlening (European Public Assessment Report, EPAR). Hierin is relevante informatie over de kwaliteit van vaccins samengevat.
De weigering van het Rijksvastgoedbedrijf de in 2017 getaxeerde waarde van het Landgoed Paleis Soestdijk openbaar te maken |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat vijf jaar geleden het Landgoed Paleis Soestdijk (circa 165 hectare) inclusief alle opstallen voor € 1.711.033,– verkocht zijn aan een consortium bestaande uit MeyerBergman, Westergasfabriek, Hylkema Consultants en Leeuwenpoort, en dat bij deze verkoop geen openbaar taxatierapport is opgesteld? Klopt het hierbij ook dat er een verschil zit tussen taxatie en bieding?1 Zo ja, hoe verklaart u dit verschil?
Landgoed Paleis Soestdijk is in 2017 voor € 1.711.033,- verkocht aan een consortium bestaande uit Meyer Bergman Erfgoedgroep B.V., Beheer- en Exploitatiemaatschappij Westergasfabriek B.V., Hylkema Erfgoed B.V. en MeyerBergman Erfgoed Ontwikkeling B.V. Dit consortium heeft het Rijksvastgoedbedrijf verzocht het Landgoed Paleis Soestdijk te leveren aan MeyerBergman Erfgoed Made By Holland B.V. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft met dit verzoek ingestemd en Landgoed Paleis Soestdijk in december 2017 aan MeyerBergman Erfgoed Made By Holland B.V. overgedragen.
Taxatierapporten worden door het Rijksvastgoedbedrijf in beginsel niet openbaar gemaakt omdat openbaarmaking de economische en financiële belangen van de Staat kan schaden. Zie tevens het antwoord op vraag 4, 5, 6 en 7. De verhouding tussen de taxatiewaarde en het geboden bedrag wordt om deze reden ook niet openbaar gemaakt.
Onderschrijft u het algemene beginsel dat wanneer de Staat overgaat tot verkoop van monumentaal Rijksvastgoed er sprake dient te zijn van een transparant proces? Zo niet, waarom niet?
Dat beginsel onderschrijf ik. Indien een object voor verkoop in aanmerking komt, wordt gekeken welke verkoopprocedure het meest geschikt is voor dat specifieke object. Voor alle procedures geldt dat zij moeten voldoen aan de vereisten van een open en transparant proces. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de opdracht van de toenmalige Minister voor Wonen en Rijksdienst tot verkoop van Paleis Soestdijk volgens een zorgvuldig proces en volgens de vooraf afgesproken formele procedures uitgevoerd. Juist omdat die opdracht de verkoop van een voormalig koninklijk paleis en landgoed betrof, zijn de Tweede Kamer, de provinciale staten van Utrecht en de gemeenteraden van Baarn en Soest destijds over elke stap in de verkoopprocedure geïnformeerd.2
Acht u, gelet op Europese regelgeving met betrekking tot (ongeoorloofde) staatssteun, het van belang dat zorgvuldigheid hier nadrukkelijk geboden is? Zo niet, kunt u dit toelichten?
Ja, dat acht ik van belang en de openbare verkoopprocedure met voorselectie is ook zorgvuldig doorlopen. Het object is aan de partij met de hoogste (onvoorwaardelijke) bieding gegund. Binnen de vooraf door de Staat gestelde voorwaarden was dit de hoogst haalbare prijs.
Bent u ervan op de hoogte dat het Rijksvastgoedbedrijf weigert, ook na een Woo-verzoek, om het in 2017 door onderzoeksbureau Ecorys vastgestelde eindbedrag van de getaxeerde marktwaarde van het Landgoed Paleis Soestdijk openbaar te maken?2 Kunt u nader toelichten welke beweegredenen hieraan ten grondslag liggen? Zo niet, waarom niet?
Ik ben op de hoogte van de weigering van het Rijksvastgoedbedrijf om de getaxeerde waarde openbaar te maken. Het taxatierapport is naar aanleiding van het verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) niet openbaar gemaakt omdat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen de financiële en economische belangen van de Staat (artikel 5.1, tweede lid onder b van de Woo). De financiële en economische belangen van de Staat kunnen worden geschaad als de taxatie en de onderbouwing daarvan openbaar worden, omdat andere marktpartijen dan weten welke afwegingskaders aan de taxaties van vastgoedobjecten ten grondslag liggen. Deze vraag is reeds bij meerdere gelegenheden gesteld aan het RVB. De taxatiesystematiek zoals bij Paleis Soestdijk toegepast, wordt ook bij andere vastgoedobjecten toegepast. Andere partijen zouden op de vastgoedmarkt informatie over de taxatiesystematiek in hun voordeel kunnen gebruiken in toekomstige onderhandelingen of bij het aangaan van een overeenkomst. Tevens zou het openbaar maken van de verhouding tussen de taxatiewaarde en de verkoopprijs van het pand inzicht geven in de onderhandelingsruimte en -tactieken van de Staat. Ook dit zouden marktpartijen in hun voordeel kunnen gebruiken bij toekomstige onderhandelingen of het aangaan van een overeenkomst met de Staat ten aanzien van vastgoedobjecten. Om die reden worden taxatierapporten nooit openbaar gemaakt en ben ik niet bereid het taxatiebedrag alsnog openbaar te maken.
Indien u van oordeel bent dat openbaarmaking de marktwaarde van het landgoed de economische en financiële belangen van de Staat zullen schaden, kunt u dan aangeven waarop deze aanname is gebaseerd? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van oordeel dat de weigering het getaxeerde eindbedrag prijs te geven in lijn is met de eisen van transparantie en zorgvuldigheid als het gaat om de verkoop van monumentaal Rijksvastgoed? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u alsnog bereid het door onderzoeksbureau Ecorys in 2017 in opdracht van het Rijksvastgoedbedrijf vastgestelde eindbedrag van de getaxeerde marktwaarde van het landgoed openbaar te maken? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het opschorten van de vergunningverlening door de provincie Noord-Brabant en de gepubliceerde natuurdoelanalyses |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Hoe waardeert u het besluit van de provincie Noord-Brabant om naar aanleiding van de natuurdoelanalyses de vergunningverlening op te schorten?1
De natuurdoelanalyses beschrijven hoe het gaat met de natuur in een gebied, of en welke problemen er zijn en in welke richting maatregelen nodig zijn om de natuur weer gezond te maken. De natuurdoelanalyses zijn niet bedoeld om conclusies te trekken over toestemmingverlening. Bij toestemmingverlening wordt per geval een passende beoordeling gemaakt op basis van de best beschikbare kennis van de Natura 2000-gebieden. De natuurdoelanalyses dienen dus wel betrokken te worden bij het opstellen van passende beoordelingen en besluiten over vergunningaanvragen, zoals de provincie Noord-Brabant terecht constateert. Hoewel de natuurdoelanalyses zelf geen passende beoordeling zijn, concludeert de provincie Noord-Brabant vanuit haar rol als bevoegd gezag dat de natuurdoelanalyses laten zien dat als gevolg van overbelasting met stikstof het dusdanig slecht gaat met 13 gebieden dat op voorhand al te zeggen is dat een aanvraag voor een vergunning die leidt tot extra stikstofdepositie op deze gebieden niet toegewezen kan worden.
Is de veronderstelling juist dat het constateren van een mogelijke verslechtering van beschermwaardige habitats en soorten in een Natura 2000-gebied in de eerste plaats vereist dat passende (beheer)maatregelen op grond van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn worden genomen en niet dat automatisch de vergunningverlening op grond van artikel 6, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn wordt opgeschort?
Het is juist dat bij het risico op verslechtering als gevolg van artikel 6, lid twee, van de Habitatrichtlijn passende maatregelen getroffen moet worden en het niet per definitie uitgesloten is om nog toestemming te verlenen met toepassing van artikel 6, lid drie en vier, van de Habitatrichtlijn. Wel geldt dat alleen toestemming verleend kan worden als significante negatieve effecten kunnen worden uitgesloten. Ook moeten mitigerende (en compenserende) maatregelen additioneel zijn ten opzichte van de passende maatregelen en instandhoudingsmaatregelen die nodig zijn om verslechtering tegen te gaan en instandhoudingsdoelstellingen te realiseren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Programma Aanpak Stikstof (PAS)-knelgevallen in de provincie Noord-Brabant worden gelegaliseerd?
De Provincie Noord-Brabant heeft door de uit de natuurdoelanalyses geconstateerde staat van de Brabantse stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden en op basis van jurisprudentie moeten besluiten om tijdelijk geen vergunningverlening in het kader van de WNb gebaseerd op vormen van extern salderen op N2000-gebieden meer toe te staan. Het gaat dan specifiek om vergunningen die betrekking hebben op delen van die N2000-gebieden waarvan de natuurdoelanalyses aangeven dat zonder additionele inzet verslechtering niet uit te sluiten is.
In tussentijd wordt de verificatie van de PAS-meldingen afgerond. Op basis daarvan kan soms op basis van maatwerk worden geconstateerd op welke manier toch een legale situatie gerealiseerd kan worden. Zo kan soms worden geëxtensiveerd of blijkt op basis van intern salderen dat er sprake is van een legale situatie. De middelen uit de Regeling provinciale maatregelen PAS-melders (Rpmp) kunnen daar ook bij helpen. In totaal is er € 250 miljoen beschikbaar, waarvan € 44,8 miljoen voor Noord-Brabant. Deze mogelijkheden zijn aanvullend ten opzichte van het landelijke legalisatieprogramma en de landelijke maatregelen (Saneringsregeling varkenshouderij, Maatregel Gerichte Aankoop, Landelijke beëindigingsregeling en de aanpak piekbelasters) die ingezet gaan worden voor het legaliseren van PAS-meldingen. De provincie werkt er hard aan om de melders zo snel als mogelijk van duidelijkheid te voorzien. Nadat weer vergunningen verleend kunnen worden, zullen ook de meldingen die daadwerkelijk stikstofruimte nodig hebben zo snel mogelijk worden gelegaliseerd.
Hoe moet worden beoordeeld of sprake is van verslechtering? Welke criteria gelden hiervoor? Welke rol spelen de ontwikkeling van typische soorten, de oppervlakte respectievelijk de abiotische factoren daarbij?
Volgens de uitleg van de Europese Commissie (Mededeling van de Commissie C(2018) 7621), die ook in Nederland als kader wordt gebruikt, «is sprake van verslechtering van een habitat in een gebied wanneer de door het habitattype of de habitat van een soort bestreken oppervlakte in dit gebied kleiner wordt, of wanneer de specifieke functies die nodig zijn voor de instandhouding op lange termijn van deze habitat of de staat van de soorten die met deze habitat zijn verbonden, beperkter worden dan hun oorspronkelijk of herstelde staat. Deze beoordeling vindt plaats in overeenstemming met de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied en de bijdrage van het gebied aan de samenhang van het netwerk.»
In Nederland is aan de hand van het genoemde Europese document in het Profielendocument (https://www.natura2000.nl/profielen) uitgewerkt hoe de oppervlakte en de kwaliteit moeten worden bepaald. Ten aanzien van de oppervlakte geldt een minimumoppervlak (specifiek voor groepen habitattypen); deze bepaalt de mate van precisie bij het bepalen van de oppervlakte. Bij kwaliteit gaat het om vier aspecten, namelijk: vegetatietypen, abiotische randvoorwaarden, typische soorten en overige kenmerken van goede structuur en functie. In de «Werkwijze kwaliteit van habitattypen op gebiedsniveau», dat onderdeel is van het Profielendocument, is uitgelegd hoe het profiel van een habitat doorwerkt in de definiëring van wat behoud van kwaliteit is. Daarmee is ook duidelijk wat verslechtering is, want dat is precies het tegenovergestelde van behoud. Uit de tekst volgt dat het principe van «one out, all out» geldt, want alle vier de aspecten moeten (minimaal) behouden blijven en zijn onderling niet uitwisselbaar. Verder volgt uit de aanwijzingsbesluiten dat ook oppervlakte en kwaliteit niet uitwisselbaar zijn (ze hebben afzonderlijke doelstellingen).
Is de veronderstelling juist dat niet automatisch sprake is van verslechtering als abiotische condities ongunstig zijn?
Dat is juist. Er moet namelijk onderscheid worden gemaakt tussen een situatie en een verandering. Als de situatie ongunstig is, maar onveranderd is ten opzichte van het moment waarop de bescherming van het habitat begon, is er geen sprake van verslechtering in de zin van artikel 6, tweede lid, Habitatrichtlijn («verslechteringsverbod»). Wel is het zo dat er een reële kans op toekomstige verslechtering is als niet wordt voldaan aan de abiotische randvoorwaarden. Te denken valt aan het verdwijnen van bepaalde vegetatietypen of typische soorten, of het afnemen van het oppervlak. Daarom moet de overheid zich ervan vergewissen of het wellicht noodzakelijk is om preventieve maatregelen te nemen om die toekomstige verslechtering te voorkomen. Dat zijn dan passende maatregelen zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid.
Is de veronderstelling juist dat niet automatisch sprake is van verslechtering als het aantal typische soorten minder is dan voor een gunstige staat van instandhouding gewenst is?
Dat is juist, om dezelfde reden als genoemd in het antwoord op vraag 5. Wat het gewenste aantal typische soorten is, is overigens in het Profielendocument niet voorgeschreven. Het is aan de bevoegde gezagen om te bepalen hoe voldoende bijgedragen kan worden aan behoud en herstel van typische soorten op landelijk niveau. Dat is dus anders dan bij de abiotische randvoorwaarden, omdat in het Profielendocument is gedefinieerd wat per abiotisch aspect (bijvoorbeeld zuurgraad) het kernbereik is (optimale omstandigheden), wat het aanvullend bereik is (suboptimale omstandigheden) en wat de klassen zijn die daarbuiten vallen (ongunstige omstandigheden).
Hoe moeten bij de beoordeling of sprake is van verslechtering negatieve en positieve ontwikkelingen ten opzichte van elkaar worden gewogen?
Negatieve en positieve ontwikkelingen mogen alleen onder bepaalde voorwaarden gecombineerd worden tot één oordeel. De hoofdregel is dat de verschillende aspecten niet uitwisselbaar zijn. Zie voor de exacte uitleg de in antwoord 4 genoemde «Werkwijze kwaliteit van habitattypen op gebiedsniveau».
Is de veronderstelling juist dat in of op basis van de Brabantse natuurdoelanalyses niet zozeer kan worden vastgesteld dat sprake is van daadwerkelijke verslechtering, maar dat vanwege onvoldoende gegevens over trendmatige ontwikkelingen niet kan worden vastgesteld dat geen sprake is van verslechtering?
Nee, dat is niet juist. In de natuurdoelanalyses wordt per soort en habitattype waarvoor het gebied is aangewezen een ecologisch oordeel geveld waaruit blijkt of instandhoudingsdoelstellingen gehaald worden en verslechtering kan worden uitgesloten. Daarbij wordt ook aangegeven wat de oorzaak is van het niet uit kunnen sluiten van verslechtering. In sommige gevallen is de oorzaak, met toepassing van het voorzorgprincipe, inderdaad het gebrek aan gegevens. In veel gevallen is de oorzaak ook wel duidelijk of is de verslechtering zelfs al geconstateerd. In de Brabantse natuurdoelanalyses is dit per oordeel op uniforme wijze aangegeven.
Hoe kan het dat voor de ontwikkeling van de kwaliteit van habitattypen in verschillende gebieden nog steeds geen trend kan worden vastgesteld, terwijl de meeste Habitatrichtlijngebieden reeds sinds vele jaren zijn aangewezen?
Om een trend vast te kunnen stellen moeten voor een heel Natura 2000-gebied per habitattype en soort de omvang en meerdere kwaliteitsaspecten voor langere tijd worden gevolgd. Wat betreft de omvang is dan een actuele habitattypenkaart nodig en die was in Brabant vanwege de omvang van veel Natura 2000-gebieden nog niet voorhanden. Wat betreft de kwaliteitsaspecten: deze worden (al dan niet steekproefsgewijs) gemonitord, maar de resultaten konden alleen in de natuurdoelanalyses worden verwerkt als de ruwe gegevens geïnterpreteerd waren – en dat was in nogal wat gevallen nog niet gedaan. Als er gewacht zou zijn op nieuwe rapportages, dan waren de natuurdoelanalyses niet op tijd gereed gekomen; vandaar dat deze (in de handreiking natuurdoelanalyses vastgestelde) werkwijze is toegepast.
Deelt u de analyse, op basis van de Brabantse natuurdoelanalyses, dat waar daadwerkelijke sprake blijkt te zijn van verslechtering van habitats en soorten in de meeste gevallen hydrologische factoren de achterliggende oorzaak zijn? Is de veronderstelling juist dat het in die gevallen niet nodig is de vergunningverlening wat betreft het aspect stikstofdepositie stil te leggen?
Deze analyse deel ik niet. In de Brabantse natuurdoelanalyses is per ecologische oordeel, dat gegeven wordt per soort en habitattype waarvoor het gebied is aangewezen, aangegeven wat de achterliggende oorzaken zijn. Voor de habitats waar verslechtering reeds geconstateerd is, zijn zowel overbelasting met stikstof als verdroging de meest voorkomende oorzaken. Wanneer stikstof geen relevante drukfactor is, dan is er in dat geval op voorhand geen reden om vergunningverlening stil te leggen ten aanzien van stikstof. Overigens moet dat dan wel gelden voor álle habitats in dat gebied. Maar als een ander habitat in dat gebied wel overbelast is met stikstof en daardoor (dreigend) verslechtert, dan bepaalt dat habitat wat er mogelijk is wat betreft vergunningverlening met het oog op stikstof. Als uit de natuurdoelanalyse blijkt dat op dit moment stikstofdepositie een knelpunt is, worden aanvragen met extern salderen of die gebruik maken van een doelenbank door de provincie geweigerd. Niet alle vergunningverlening met betrekking tot stikstof ligt stil, intern salderen is nog wel mogelijk.
Waarom wordt de kwaliteit van het habitattype H4030 voor het aspect typische soorten in de Groote Peel beoordeeld als matig en die van het habitattype H7120 als goed, terwijl bij H4030 een hoger percentage typische soorten voorkomt dan bij H7120? Op welke wijze wordt gezorgd voor een vergelijkbare beoordelingswijze voor alle habitattypen en natuurdoelanalyses?
Uit tabellen 5–5 en 5–16 in de natuurdoelanalyse Groote Peel blijkt dat de kwaliteit op basis van typische soorten bij habitattype H4030 als goed is beoordeeld, dus dat er op pagina 61 onderaan staat dat «De kwaliteit van het habitattype H4030 voor het aspect typische soorten wordt beoordeeld als matig, zie Tabel 5–5.» is een kennelijke verschrijving. Ten behoeve van het opstellen van de natuurdoelanalyses hebben Rijk en provincies gezamenlijk een handreiking opgesteld die ook getoetst is door de Ecologische Autoriteit. Die handreiking heeft onder andere tot doel tot uniforme natuurdoelanalyses te verkrijgen. Of de beoordeling in de Brabantse natuurdoelanalyses terecht en voldoende onderbouwd is, zal blijken uit de toetsing van deze natuurdoelanalyses door de Ecologische Autoriteit.
Waarom worden in veel natuurdoelanalyses de bodemcondities en de ontwikkeling daarvan nauwelijks in beeld gebracht, terwijl de Ecologische Autoriteit daar wel toe heeft opgeroepen in haar advies bij de handreiking voor de natuurdoelanalyses en deze gegevens van belang zijn om iets te kunnen zeggen over de mate waarin stikstofdepositie de natuur beïnvloedt?
In de natuurdoelanalyses zijn de gegevens die beschikbaar zijn, en die volgens de handreiking en het advies van de Ecologische Autoriteit daarop nodig zijn, opgenomen. Als bepaalde gegevens nu nog niet beschikbaar zijn, dan kunnen die in volgende cycli van de natuurdoelanalyses worden toegevoegd. Want de natuurdoelanalyses maken, net als de gebiedsprogramma’s, onderdeel uit van een cyclisch en iteratief proces. Het is niet juist dat bij het ontbreken van bepaalde gegevens over bodemcondities geen uitspraken gedaan kunnen worden over de relatie tussen stikstofdepositie en natuurkwaliteit. Veranderingen in vegetatie geven hier bijvoorbeeld ook inzicht in, zoals het vergrassen van heide.
Deelt u de constatering dat in de Brabantse natuurdoelanalyses nauwelijks op basis van meetdata in beeld wordt gebracht op welke wijze en in welke mate stikstofdepositie de ontwikkeling van habitats en soorten negatief beïnvloedt ten opzichte van andere drukfactoren? Acht u dit wenselijk?
Nee, ik deel deze constatering niet. De Brabantse natuurdoelanalyses maken gebruik van beschikbare informatie. Dat betreft veel monitoringsinformatie waaronder vegetatiekarteringen, maar ook data over abiotische condities. Naast de informatie uit het gebied wordt voor de huidige en toekomstig te verwachten belasting van habitattypen en leefgebieden van soorten met stikstofdepositie uitgegaan berekeningen door AERIUS. Het model is mede gebaseerd op meetgegevens en bevat op dit moment de best beschikbare informatie over de belasting met stikstof. De handreiking natuurdoelanalyses geeft aan hoe omgegaan moet worden met het opstellen van ecologische oordelen en de doorkijk naar aanvullende maatregelen bij onzekerheden of het ontbreken van data. De Ecologische Autoriteit zal bij haar toetsing van de natuurdoelanalyses nagaan of die onderbouwing volstaat en waar er voldoende zekerheid is voor het treffen van maatregelen op korte termijn en waar aanvullend onderzoek nodig is om tot besluiten over maatregelen te komen. Wanneer meer meetdata nodig zijn, dan zal de Ecologische Autoriteit dat bij haar toetsing constateren.
Hoe waardeert u de eerste adviezen van de Ecologische Autoriteit over de natuurdoelanalyses waaruit valt op te maken dat landschapsecologische systeemanalyses ontbreken en onvoldoende zicht wordt gegeven op monitoringsgegevens, waardoor geen goede ecologische analyses gemaakt kunnen worden en er geen goed zicht is op de (relatieve) invloed van actuele stikstofdepositie op de lokale natuur?2
Ik ben blij dat de eerste natuurdoelanalyses inmiddels voorzien zijn van een toetsingsadvies van de Ecologische Autoriteit. In haar eerste adviezen geeft de Ecologische Autoriteit aan dat nog niet alle gegevens over de gebieden compleet zijn. Tegelijkertijd constateert zij ook dat er voldoende kennis is om snel maatregelen te treffen voor urgente knelpunten ten aanzien van stikstofdepositie en water om verdere verslechtering van de natuur te voorkomen. De Ecologische Autoriteit geeft daarbij aanbevelingen mee die in sommige gevallen op relatief korte termijn verwerkt kunnen worden, en in andere gevallen meer tijd vragen om te verwerken. Daarmee bevatten de adviezen van de Ecologische Autoriteit bruikbare informatie voor het cyclische en iteratieve proces waar de natuurdoelanalyses (en ook de gebiedsprogramma’s) onderdeel van zijn. Dit cyclische proces waar de natuurdoelanalyses onderdeel van zijn is ook geschetst in het programma Stikstofreductie en Natuurverbetering en genoemd in de Handreiking gebiedsprogramma’s. Een volgende versie van natuurdoelanalyses zal weer beter zijn, door aanvullende kennis, bijvoorbeeld informatie over het landschapsecologische systeem en het verwerken van de effecten van voorziene maatregelen, Kortom, de natuurdoelanalyses vormen een goede basis voor ecologische analyses en het zicht op de invloed van drukfactoren op natuur.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de natuurdoelanalyses proactief worden verbeterd, gehoord de adviezen van de Ecologische Autoriteit over de eerste natuurdoelanalyses?
Zoals in het antwoord op vraag 14 is aangegeven, zijn de natuurdoelanalyses onderdeel van een cyclisch en iteratief proces waarin ruimte is om de natuurdoelanalyses steeds verder aan te vullen, te verbeteren en te actualiseren. Ik maak met de provincies en andere voortouwnemers (Rijkswaterstaat en Defensie) afspraken over hoe dit proces precies zal verlopen en welke mijlpalen daar in zitten. Uiteraard zal de Ecologische Autoriteit hier ook een rol spelen in het beoordelen van een nieuwe cyclus natuurdoelanalyses.
Op welke wijze gaat u uitvoering geven aan de motie van het lid Bisschop (SGP) waarin wordt gevraagd om een programma voor het monitoren van abiotische condities?3
De wens om meer abiotische condities te gaan monitoren zal worden meegenomen in het Programma Natuurmonitoring, dat beoogt het stelsel van natuurmonitoring uit te bouwen en te verbeteren. De Tweede Kamer zal vóór het zomerreces worden geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het programma.
Wordt, indien sprake is van verslechtering van habitats in Natura 2000-gebieden, het gevoerde natuurbeheer in deze gebieden geëvalueerd?
Wanneer sprake is van (dreigende) verslechtering, dan zullen passende maatregelen getroffen moeten worden om dit tegen te gaan. Als de oorzaak van deze (dreigende) verslechtering het beheer is, dan zal dit aangepast moeten worden. Aan de subsidiëring van het beheer via SNL zijn overigens al verplichtingen ten aanzien van monitoring verbonden. Evaluatie van het beheer is dus niet direct gekoppeld aan een oordeel wat betreft (dreigende) verslechtering in de natuurdoelanalyses. In veel gevallen zijn overigens externe drukfactoren, en niet het gevoerde natuurbeheer, oorzaak van de verslechtering.
Een mogelijk verband tussen vaccinaties en de hoge sterfte |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het volgende bericht, geplaatst op 31 maart 2023 door professor Meester op LinkedIn naar aanleiding van een onderzoeksvoorstel naar een mogelijk verband tussen vaccinaties en de hoge sterfte, dat professor Meester heeft ingediend bij – en is afgewezen door ZonMw, een afwijzing waar professor Meester op 19 december 2022 een bezwaar tegen heeft ingediend?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Is het correct dat ZonMw een dergelijk bezwaar binnen tien weken moet afhandelen, met in uitzonderingsgevallen een verlengtijd van vier weken?
Dat is correct.
Is het correct dat ZonMw, op het moment dat deze Kamervraag wordt gesteld (3 april 2023) en dus na het verstrijken van de uiterste termijn hiervoor van veertien weken in totaal, dit bezwaarschrift nog steeds niet heeft afgehandeld?
Dat is correct. De actuele stand van zaken is dat op 7 april jl. de beslissing op bezwaar is verstuurd.
Is het correct dat ZonMw hiermee de wet overtreedt?
Het is correct dat ZonMw de wettelijke termijnen heeft overschreden.
Heeft u wellicht een verklaring voor het feit dat na veertien weken ZonMw het bezwaar van professor Meester nog steeds niet heeft afgehandeld?
Ik merk op dat dit een kwestie is van ZonMw zelf. Ik heb geen betrokkenheid bij de beoordeling van onderzoeksvoorstellen noch bij de afhandeling van bezwaren daarover. Om de vraag te kunnen beantwoorden heb ik navraag gedaan bij ZonMw. Daaruit is naar voren gekomen dat het bezwaar deels zag op de motivering van de afwijzing van het onderzoeksvoorstel. Dit deel van het bezwaar is gegrond verklaard. Het advies van de commissie Bezwaarschriften NWO/ZonMw aan ZonMw was om het eerder genomen besluit beter te motiveren op twee punten en het van meer details te voorzien. ZonMw heeft het advies van de Commissie Bezwaarschriften NWO/ZonMw ontvangen op 3 maart 2023. Gelet op de inhoud daarvan, heeft ZonMw enige tijd nodig gehad om te komen tot een goed gemotiveerd besluit. Zo was o.a. consultatie nodig van de beoordelingscommissie om op een zorgvuldige wijze te komen tot een gedegen motivering. Een concept-besluit op bezwaar is daarna voorgelegd aan het ZonMw-bestuur ter accordering, waarna een getekende Beslissing op bezwaar op 7 april 2023 is verstuurd. Overigens heeft ZonMw daarbij aangegeven dat de reden waarom de aanvraag is afgewezen niet is veranderd. De inhoud van het eerdere besluit om de aanvraag af te wijzen is derhalve niet gewijzigd, maar wel beter gemotiveerd.
Is het eerder voorgekomen dat een bezwaar tegen een afwijzing van een onderzoeksvoorstel niet binnen de uiterste termijn van veertien weken door ZonMw is afgehandeld?
Uit navraag bij ZonMw komt naar voren dat dit incidenteel voorkomt.
Bent u, ook gezien het grote maatschappelijke belang, bereid bij ZonMw navraag te doen waarom na veertien weken professor Meester nog steeds geen reactie heeft ontvangen op zijn ingediende bezwaar bij ZonMw en bent u bereid het antwoord van ZonMw naar de Kamer te sturen? Indien u hier niet toe bereid bent, waarom niet?
Inmiddels is bij beschikking van 7 april 2023 door het bestuur van ZonMw beslist op het bezwaarschrift van prof. Meester.
Tot slot, is dit onderzoeksvoorstel van professor Meester dat is ingediend bij en afgewezen door ZonMw het enige onderzoeksvoorstel waarbij expliciet wordt gekeken naar een mogelijke relatie tussen vaccinatie en (over)sterfte? Zo nee, kunt u de Kamer de andere onderzoeksvoorstellen ingediend bij ZonMw doen toekomen waar deze mogelijke relatie wordt onderzocht?
Nee. Binnen lijn 3 van het ZonMw oversterfte programma zijn inmiddels negen onderzoeken gehonoreerd. Zes van deze negen onderzoeken kijken (als primaire focus of als een van parameters) naar een relatie tussen vaccinatie en oversterfte. Meer informatie over de inhoud van de onderzoeken staat op de website van ZonMw.3
Kunt u de bovenstaande vragen binnen drie weken en afzonderlijk beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Het adequaat beschermen van kwetsbare en unieke natuur en koraal op en rondom de BES-eilanden |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Lammert van Raan (PvdD), Eva van Esch (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hoe is tot nu toe uitvoering gegeven aan de aangenomen motie van de Partij voor de Dieren en BIJ1, die de regering verzoekt om in gesprek te gaan met het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) om ervoor te zorgen dat er geen onomkeerbare stappen worden gezet voor wat betreft bouwen op Plantage Bolivia totdat het ontwikkelingsprogramma is vastgesteld?1
In antwoord op de vragen van de leden Van Raan, Van Esch en Vestering (allen PvdD) is bij brief van 4 oktober 2022 (kenmerk 2022Z09873) aangegeven dat door bureau Metafoor werd gewerkt aan een partiële herziening van het ruimtelijk ontwikkelingsplan voor de voormalige plantage. Met de herziening wordt beoogd ter plaatse de bouw van woningen mogelijk te maken. Hierbij zij aangetekend dat het OLB nog geen formeel standpunt heeft ingenomen omtrent de vraag of het wenselijk is om woningen te bouwen op de voormalige plantage. De mate van ontwikkeling dan wel of ontwikkeling op deze locatie kan plaatsvinden hangt namelijk af van de uitkomst van de milieueffectenrapportage (m.e.r). Daarnaast is tijdens het bezoek van de Minister voor VRO aan Bonaire in juni 2022 vanuit het OLB aangegeven dat met de vaststelling van het ruimtelijk ontwikkelingsplan voor Bonaire zal worden gewacht totdat het ruimtelijk ontwikkelingsprogramma is vastgesteld. Logischerwijs geldt dit ook voor partiële herzieningen van het ontwikkelingsplan, zoals die voor de herontwikkeling van de voormalige plantage Bolivia. Het is derhalve nog maar de vraag of het OLB bereid is om het plan in procedure te brengen. Als dat al het geval zou zijn, dient eerst nog een aantal formele stappen te worden gezet.
Een belangrijke formele stap voor het ontwikkelingsplan is het afronden van de MER-procedure. In het najaar van 2022 heeft de startnotitie MER ter inzage gelegen. Hierop zijn bij het OLB zienswijzen ingediend. Alvorens kan worden begonnen met het opstellen van de MER, dienen richtlijnen hiervoor te worden vastgesteld door OLB, op advies van een in te stellen MER-Commissie. Het bestuurscollege is voornemens daarbij de procedure zoals beschreven in het Eilandsbesluit natuurbeheer te volgen.
De afgelopen maanden is het OLB begonnen met het werven van deskundigen die in de MER-Commissie voor dit project zitting kunnen nemen. De leden van de MER-Commissie zijn nog niet benoemd. Aangezien Bonaire nog niet een dergelijke MER-commissie voor dit project heeft aangesteld, valt niet te zeggen wanneer de uitvoering van de MER zal geschieden. Aangezien de herziening van het Ruimtelijke Ordeningsplan Bonaire (ROB) niet in procedure worden gebracht, zolang de MER niet is vastgesteld en beoordeeld, constateer ik dat het op dit moment juridisch niet mogelijk is om onomkeerbare stappen te zetten.
Is er over deze motie een gesprek geweest met het OLB? Zo ja, wanneer heeft dit gesprek plaatsgevonden en wat is er besproken? Zijn er verslagen hiervan en zo ja, kunt u deze met de Kamer delen? Wat zijn de vervolgstappen met betrekking tot het in uitvoering brengen van de aangenomen motie?
Over deze motie is in november 2022 ambtelijk gesproken met OLB. Dit in het kader van een regulier ambtelijk overleg. Er is in dit gesprek duidelijk gemaakt dat er geen onomkeerbare stappen mogen worden gezet voordat de mer is afgerond. Van deze reguliere ambtelijke overleggen worden geen verslagen gemaakt. De Minister voor VRO is voornemens om eind juni 2023 een bezoek te brengen aan Caribisch Nederland. De kwestie rondom plantage Bolivia zal dan ook onderwerp van gesprek zijn met het nieuwe bestuurscollege van Bonaire.
Indien het gesprek nog niet heeft plaatsgevonden, wanneer zal dit plaatsvinden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om actief te pleiten voor het beschermen van de natuur op Plantage Bolivia, dat 10% van het eiland beslaat en voor het benadrukken dat de open-landschapsbestemming van Plantage Bolivia ongewijzigd blijft? Zo nee, waarom niet?
Ik erken het belang van het beschermen van de op de voormalige plantage aanwezige natuur.
Binnen de bestemming «open landschap» is woningbouw niet of zeer beperkt toegestaan en worden de in het gebied aanwezige natuurwaarden afdoende beschermd. Het toekennen en eventueel wijzigen van een bestemming is de bevoegdheid van het OLB. Op basis van de uitkomsten van de milieueffectenrapportage zal het OLB beslissen welke vervolgstappen met betrekking tot het gebied Bolivia zal worden genomen.
Zodra het OLB besluit om het Ruimtelijke Ontwikkelingsplan Bonaire (ROB) voor de voormalige plantage te willen herzien en hiervoor een procedure opstart, zal het (voor)ontwerpplan door het Rijk worden beoordeeld en zal daarop worden gereageerd. Indien de natuurwaarden op Bolivia in het plan onvoldoende worden beschermd, zal daarvoor zeker aandacht worden gevraagd. Gezien de goede verstandhouding met het OLB is de verwachting dat eventuele nadere gedachten van het Rijk zullen worden meegenomen in het plan. Als dat onverhoopt niet het geval zou zijn, zal het Rijk zich beraden op vervolgstappen. De Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES (Wgro BES) biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het geven van een (reactieve) aanwijzing.
Is al concreet bekend wanneer het ontwikkelingsprogramma door de ministerraad wordt vastgesteld, die volgens de beleidsagenda volkshuisvesting en ruimtelijke ordening Caribisch Nederland in de loop van 2023 zal worden vastgesteld? Zo ja, is dit programma al in procedure gebracht en hoe ziet dit eruit voor wat betreft tijdlijn en inspreekmomenten, en wat zijn de vervolgstappen met betrekking tot het in uitvoering brengen van de aangenomen motie? Zo nee, hoe ziet de tijdlijn eruit?
Op dit moment wordt het voorontwerpontwikkelingsprogramma opgesteld, in samenwerking met onder andere de ambtenaren van het OLB. Zodra dit gereed is, naar verwachting begin juni, zal het worden besproken met de departementen en de stakeholders in Caribisch Nederland, waaronder de bestuurscolleges. Daarbij zal ook de bevolking worden betrokken. De Minister voor VRO is voornemens om eind juni 2023 een bezoek te brengen aan Caribisch Nederland. Tijdens dat bezoek zullen het voorontwerpprogramma en de daarop ontvangen reacties op de agenda staan. Na het bezoek van de Minister zullen de reacties worden verwerkt en zal een ontwerpprogramma worden opgesteld, dat vervolgens in de zomermaanden ter inzage zal worden gelegd. Gedurende de periode van terinzagelegging kan eenieder zienswijzen op het ontwerpprogramma indienen. Na afloop van de terinzagelegging zal worden bezien of de (eventuele) zienswijzen aanleiding geven om het programma aan te passen. Daarna wordt de procedure ingezet die eindigt met de vaststelling van het programma door de ministerraad. Alvorens de ministerraad een besluit kan nemen, dient het programma voor advies aan de drie eilandelijke bestuurscolleges te worden voorgelegd. Ik verwacht dat het programma in het vierde kwartaal van dit jaar zal worden vastgesteld.
Kunt u aangeven waar de procedure rondom de Milieueffectrapportage (MER) ten behoeve van de ontwikkeling van Plantage Bolivia zich momenteel bevindt?
In het najaar van 2022 heeft de startnotitie MER ter inzage gelegen. Hierop zijn bij het OLB twee zienswijzen ingediend. Deze worden aan de MER-commissie meegegeven. De MER-commissie stelt een advies over de richtlijnen op en vervolgens stelt het OLB de richtlijnen vast. Het bestuurscollege is voornemens daarbij de procedure zoals beschreven in het Eilandsbesluit natuurbeheer te volgen. De Staatssecretaris van IenW zal u informeren over de vervolgstappen.
a. Is er al een MER opgesteld voor de mogelijke ontwikkeling van Plantage Bolivia en indien deze is opgesteld, wat zijn de hoofdconclusies?
Voor de mogelijke ontwikkeling van een containerhaven nabij Hato is een startnotitie voor de MER inmiddels gereed en zal in 2023 een MER worden opgesteld. Het afronden van deze procedure kan pas plaatsvinden op het moment dat de leden van de Commissie MER zijn benoemd.
b. Zijn de richtlijnen al vastgesteld en zijn daar de ingezonden zienswijzen in verwerkt?
Een maatschappelijke kosten baten analyse (MKBA) is opgesteld met het doel om de maatschappelijke meerwaarde van de vrachthaven (waaronder, maar niet uitsluitend containers) te onderzoeken. Uit de MKBA is gebleken dat een vrachthaven maatschappelijke meerwaarde biedt, onder andere om de kosten van levensonderhoud voor de bevolking omlaag te brengen. Om de uitkomsten hiervan te verifiëren wordt ook een second opinion op de MKBA uitgevoerd door het Centraal Planbureau. Deze zal eind april gereed zijn. Als de resultaten van de MER bekend zijn zullen de uitkomsten van de MKBA hieraan getoetst worden.
c. Worden in de MER ook alternatieven onderzocht, zoals het bouwen van huizen in en rondom bestaande woonkernen? Zo nee, waarom niet en hoe bent u van plan deze lacune te laten dichten in overleg met het OLB?
Afgelopen decennia zijn verschillende onderzoeken verricht over mogelijke locaties voor container- en vrachtafhandeling op Bonaire. Met de bevolkingsgroei is de noodzaak voor een efficiëntere container- en vrachtafhandeling steeds groter geworden. In 2017 heeft Port of Amsterdam International het Bestuurscollege geadviseerd om de locatie te Hato als voorkeurslocatie aan te wijzen voor een nieuwe vrachthaven. Met de MKBA is onderzoek gedaan naar de maatschappelijke meerwaarde van de vrachthaven op twee alternatieve locaties (Hato en BOPEC) vergeleken met de huidige locatie (Kralendijk). De MKBA toont aan dat er maatschappelijk nut is. Het Centraal Planbureau zal dit nader verifiëren met een second opinion.
d. Klopt het dat het Rijk het OLB had geadviseerd om de commissie voor de milieueffectrapportage Nederland in te schakelen met betrekking tot Plantage Bolivia? Zo ja, klopt het dat het OLB dit advies niet heeft opgevolgd? Is duidelijk waarom dit advies niet is opgevolgd?
Wat in het MER onderzocht moet worden, wordt vastgelegd in de nader vast te stellen richtlijnen, waarover de MER-commissie het OLB zal adviseren.
Klopt het dat voor de mogelijke ontwikkeling van een containerhaven nabij HATO ook een MER wordt opgesteld? Zo ja, wanneer zal deze afgerond zijn? Zo nee, wat is de reden hiervoor?
Wat in het MER onderzocht moet worden, wordt vastgelegd in de nader vast te stellen richtlijnen, waarover de MER-commissie het OLB zal adviseren.
Klopt het dat bij het opstellen van de MER voor HATO geen onderzoek gedaan zal worden naar de vraag of de containerhaven überhaupt nodig is, aangezien het beleid van Bonaire erop gericht is om niet meer dan één cruiseschip per dag te hebben, waardoor uitbreiding niet nodig is? Zo nee, waarom niet?2
De regering is verantwoordelijk voor het uitvoeren van moties. Ik ben in beginsel van mening dat met de huidige wet en regelgeving en daarop gebaseerde stelsel van vergunningverlening, toezicht- en handhaving (VTH), uitvoering wordt gegeven aan de motie. Met dit stelsel worden aanvragen om (bouw)projecten namelijk op hun aanvaardbaarheid getoetst en dienen die regels gecontroleerd en gehandhaafd te worden. Ook de belangrijke vraag of koraal wordt beschadigd dient in dit stelsel aan de orde te komen en in de MER zal worden onderzocht of er mogelijke schade- effecten voor het koraal zullen zijn bij de aanleg van de nieuwe vrachthaven. Het bestuurscollege van Bonaire is verantwoordelijk voor de beoordeling van de MER en de benodigde vergunningen.
In dit verband is ook van belang dat zowel de verantwoordelijke bewindspersonen als de kamer de verantwoordelijkheid nemen om het VTH stelsel verder te versterken met eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de door de bestuurscolleges uit te voeren inspecties en beoordelingen van eventuele verleende milieu- en bouwvergunningen voor projecten aan de kust. Het is immers niet alleen van belang dat bij vergunningverlening de juiste afwegingen worden gemaakt maar ook dat de kwaliteit komt vast te staan voor toezicht en handhaving van vergunningen. Hierin voorziet het Inrichtingen en activiteitenbesluit BES (IAB BES). Deze algemene maatregel van bestuur is in uw kamer in behandeling.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat niet serieus wordt bekeken of de vrachthaven überhaupt nodig is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u concreet doen?
In de MKBA is nut en noodzaak van de vrachthaven nabij Hato onderzocht, naast mogelijke andere locaties. In de MER zal nader moeten worden onderzocht wat de milieueffecten zijn van een vrachthaven nabij Hato en of het op basis daarvan wenselijk en mogelijk is om de haven aan te leggen.
Klopt het dat bij het opstellen van deze MER ook geen onderzoek zal worden gedaan naar de mogelijkheid van de herontwikkeling van een nieuwe haven op de huidige locatie? Zo nee, waarom niet?
De ecologische kwaliteit van het koraal van Caribisch Nederland is beschreven in de staat van de natuur in Caribisch Nederland 2017. Uw Kamer is hierover op 25 februari 2019 geïnformeerd (Kamerstuk 30 825, nr. 218). De beoordeling van de kwaliteit en de algehele staat van instandhouding van het koraal zijn beide zeer ongunstig. In 2025 zal opnieuw een staat van de natuur worden opgesteld. Deze wordt dan ook met uw Kamer gedeeld.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat de huidige locatie niet als serieus alternatief wordt bekeken, omdat een andere locatie nieuwe schade aan het koraal met zich meebrengt, terwijl op de huidige locatie het koraal al is aangetast, zeker gezien de renovatie en verlenging van de zuidpier in 2021? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat het koraal aan de oostkust van Bonaire niet is geïnventariseerd. Door de stroming is onderzoek naar en inventarisatie van koraal daar moeilijk. Koraalherstel is door de stroming daar tevens zeer beperkt mogelijk. Bij St. Eustatius en Saba komt geen koraalrif voor zoals bij Bonaire maar betreft het meer koraalgemeenschappen die groeien op gestold lavagesteente. Volledige inventarisatie van koraal is niet mogelijk. Voor de monitoring van koraal worden internationale vastgestelde (wetenschappelijke) richtlijnen gevolgd4.
Bent u het ermee eens dat u verantwoordelijk bent om ervoor te zorgen dat bij een mogelijke uitbreiding van de containerhaven het koraal niet wordt beschadigd op basis van de aangenomen motie van de Partij voor de Dieren en BIJ1, die oproept om projecten waarbij het koraal wordt beschadigd niet door te laten gaan? Zo nee, waarom niet en wie zijn dan de verantwoordelijken?3
Uit de staat van natuur in Caribisch Nederland 2017 blijkt dat het koraal rondom Saba niet volledig aan het afsterven is. Wel is het zo dat de bedekking met koraal de laatste 30 jaar enorm is afgenomen van circa 30% bedekking in 1993 naar circa 8% in 2017. De laatste jaren lijkt de bedekking te stabiliseren. De hoofdoorzaken van afname van het koraal zijn klimaatverandering, extreme weersomstandigheden, erosie, sedimentatie en ziekten. De uitvoering van het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030 (NMBP) heeft tot doel de trend van koraalrifdegradatie te keren om gezonde, veerkrachtige en weerbare koraalriffen te creëren. Door de uitvoering van het NMBP investeert het Rijk in herstel van het koraal en het terugdringen van loslopende grazers om erosie en sedimentatie op het koraal te voorkomen.
Bent u het ermee eens dat als eerste de noodzaak van de containerhaven moet worden onderzocht, en daarna gekeken moet worden of de huidige locatie geschikt is voor mogelijke uitbreiding, alvorens naar andere opties te kijken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om in samenspraak met het OLB en de opstellers van de MER te kijken hoe dit bewerkstelligd kan worden?
Er zijn geen jaarlijkse voortgangsrapportages voor het NMBP opgesteld. Uw Kamer zal voor 1 juli 2023 geïnformeerd worden over de voortgang van de uitvoering van het NMBP op de eilanden. Dit zal de eilandelijke voortgangsrapportages omvatten.
Kunt u aangeven hoe het is gesteld met de ecologische kwaliteit van het koraal rondom Bonaire, Sint Eustatius en Saba?
Fase 1 van NMBP is nog in uitvoering. Er lopen verschillende activiteiten die bijdragen aan het behalen van de in bijlage 3 genoemde mijlpalen voor 2024 en 2030. De voortgang van fase 1 (2020–2024) van het NMBP zal worden geëvalueerd, deze evaluatie zal voor 1 april 2025 met uw Kamer gedeeld worden. Een van de doelen van de evaluatie is onderzoeken in hoeverre de betreffende mijlpalen voor 2024 behaald zijn.
Klopt het dat het koraal aan de oostkust van Bonaire, waaronder 15 kilometer grenzend aan Plantage Bolivia, nog niet is geïnventariseerd? Zo nee, wat waren de uitkomsten? Zo ja, bent u het ermee eens dat alle koraalriffen rond de BES-eilanden zo spoedig mogelijk geïnventariseerd moeten worden?
Voor de vraag over de voortgangsrapportage verwijs ik naar het antwoord op vraag 17. Voor projecten met mogelijke schade aan het koraal wordt het vigerend juridisch kader gehanteerd. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd bij brief van d.d. 26 november 2021 (Kamerstuk 26 407, nr. 254) en de daarin bijgevoegde beschrijving van het vigerend juridisch kader. Deze brief was een reactie op moties met als strekking om ervoor te zorgen dat bij projecten natuurbescherming wordt gewaarborgd en te voorkomen dat deze tot koraalbeschadiging leiden. Een goede uitvoering van de wet- en regelgeving biedt een gedegen kader voor toetsing van projecten en voldoende waarborgen om schade aan het koraal te voorkomen.
Klopt het dat het koraal rondom Saba aan het afsterven is? Zo ja, wat zijn de hoofdoorzaken van deze sterfte, wat wordt ertegen ondernomen en welke ondersteunende rol kan het Rijk spelen om koraalsterfte te voorkomen?4
Er is een ruimtelijk ontwikkelingsprogramma in ontwikkeling dat in Q4 2023 door de ministerraad zal worden vastgesteld. Dit programma zal het ruimtelijk kader bieden voor onder andere duurzame kustbebouwing en koraalbescherming. Voor wat betreft illegale kustbebouwing en de omgang daarmee voert de ILT een onderzoek uit naar de uitoefening van lokale taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. De ILT zal aanbevelingen doen voor een verbetering van dit stelsel. Voor legale (en gelegaliseerde) kustbebouwing biedt de uitvoering van het NMBP een integrale aanpak om de verschillende drukfactoren op het koraal te verminderen of weg te nemen.
Zijn de jaarlijkse voortgangsrapportages met betrekking tot het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030 opgesteld? Zo ja, wat waren de meest recente hoofdconclusies en resultaten?
Ik verleen met mijn collega van IenW ondersteuning aan de implementatie van het Uitvoeringsprogramma Toezicht en Handhaving van het bestuurscollege. Op basis hiervan worden meerdere taskforces ingericht waaronder de taskforce kustbebouwing maar ook de taskforce implementatie nieuwe milieuregelgeving te weten: het Inrichting en activiteitenbesluit BES (IAB BES). Beiden hebben onder meer tot doel om koraal ecosystemen te beschermen. De ondersteuning bestaat uit meerdere componenten waaronder de werving en selectie van tijdelijk en vast personeel via de VNG en omgevingsdiensten, het voorzien in ICT behoeften, het bieden van advies bij complexe vergunning-, toezicht- en handhavingstrajecten (VTH) en het trainen van personeel. Daarnaast is er ook mede financiering van de benodigde inzet.
Het OLB heeft de afgelopen maanden zich actief ingespannen om extra vast maar ook tijdelijk personeel te werven voor het behandelen van vergunningaanvragen en op deze wijze het vergunningstraject te verbeteren. Deze inspanning heeft geresulteerd in extra mankrachten die reeds zijn begonnen dan wel binnenkort met hun werkzaamheden zullen aanvangen. Tevens heeft het OLB stappen ondernomen om de nodige samenwerking met een Nederlandse gemeente te bewerkstelligen en vanuit diens omgevingsdienst de nodige ondersteuning en training op VHT-gebied te ontvangen. Deze acties zijn bij het beantwoorden van deze vragen nog niet gefinaliseerd.
Kunt u aangeven welke mijlpalen van de uitvoeringsagenda behaald zijn, zoals opgesteld in bijlage 3 en dan met name voor onderdeel: 1.1.3 Duurzame kustontwikkeling a tot f?
Ja, het is bekend dat op Sint Eustatius een onvergund pad zou zijn uitgegraven van een hotel naar de zee. Het openbaar lichaam heeft hierover gesproken met de overtreder en zij hebben de consequenties en vervolgstappen hiervan schriftelijk vastgelegd. Het openbaar lichaam heeft een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van de bouw van het hotel in kwestie en de aanleg van het pad. Op grond van dit onderzoek zal zo snel mogelijk maar in ieder geval voor 1 juni 2023 besloten worden welke acties conform het toezicht- en handhavingsstelsel ondernomen moeten worden.
Indien de rapportages nog niet zijn opgesteld, bent u bereid de Openbare Lichamen te vragen deze zo spoedig mogelijk op te stellen, en daarbij te verzoeken om te wachten met de mogelijke uitrol van projecten die schade aan het koraal kunnen berokkenen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet bekend hoeveel gebouwen op de klif van Sint Eustatius zijn gebouwd die een gevaar vormen voor het koraal. De Ministeries van IenW, LNV en BZK zijn in regulier overleg met het Openbaar Lichaam over de uitvoering van het NMBP via een stuurgroep overleg over de voortgang op het NMBP. Een belangrijk onderdeel van het NMBP op Sint Eustatius is het herstel van het koraal, onder andere door het verwijderen van het loslopend vee. Ook buiten deze bijeenkomsten om voorzien bovengenoemde ministeries het Openbaar Lichaam van advies en ondersteuning. Daarnaast lopen er meerdere door het Rijk gefinancierde anti-erosieprojecten. Zo heeft het Ministerie van IenW begin 2020 € 17 miljoen beschikbaar gesteld voor een integraal plan tegen de erosieproblematiek. Het geld is onder andere ingezet voor het op juiste wijze afvoeren van hemelwater, wat deels de erosie veroorzaakt. Daarnaast is er binnen het Tevens is er in 2018 zo’n € 10 miljoen beschikbaar gesteld voor het stutten van de klif van Fort Oranje en eind 2020 nog eens €2,5 miljoen voor het verduurzamen van de eerder genomen maatregelen. De vergunninghouder van het Chogogo Beach Resort is Chogogo Bonaire OG B.V.
Wat gaat u doen wanneer binnen een rapportagejaar duidelijk wordt dat het koraal nog steeds aangetast wordt door kustbebouwing of dat er geen concrete, positieve resultaten naar voren komen uit de voortgangsrapportage met betrekking tot 1.1.3 duurzame kustontwikkeling?
De vergunninghouder is verantwoordelijk voor het verhogen van de keermuur.
Hoe gaat u het bestuurscollege ondersteunen bij de door hun gestelde prioriteit om een taskforce kustbebouwing in te stellen, met als doel intensivering van toezicht en handhaving bij bestaande bouw, nieuwbouw of verbouwing van woningen en verblijfsrecreaties langs de kust? Of bent u hierbij anderszins betrokken?
Een overtreder is verantwoordelijk voor het betalen van de aan de overtreder opgelegde dwangsom.
Klopt het dat op Sint Eustatius een hotel aan de kust gebouwd is, waarbij tijdens de bouw (begonnen rond 2019) een illegaal pad naar zee is uitgegraven, waarvan inmiddels delen zijn ingestort, met mogelijke risico’s voor het Sint Eustatius National Marine Park, dat onderaan de klif begint?5
In de regel is degene die de schade veroorzaakt heeft verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen.
Kunt u nagaan hoeveel gebouwen op de klif van Sint Eustatius zijn gebouwd welke een gevaar vormen voor het koraal? Bent u bereid met het Openbaar Lichaam Sint Eustatius in gesprek te gaan over de uitvoering van zowel het NMBP 2020–2030 bijlage 3 en het voorkomen van kustbebouwing die nadelig is voor het koraal en/of het onderwaterleven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer? Kunt u aangeven wie de vergunninghouder(s) is (zijn) van het Chogogo Beach Resort?
Het antwoord op deze vraag vergt nader overleg met het openbaar lichaam. Het is mij bekend dat de keermuur nog niet is opgehoogd omdat tegen de besluitvorming een bezwaarprocedure loopt. Ik zal dit onderwerp in april met het nieuwe bestuurscollege bespreken. De Staatssecretaris van IenW zal uw Kamer uiterlijk eind mei 2023 hierover informeren.
Wie is (zijn) er verantwoordelijk voor het verhogen van de keermuur?
Het antwoord op deze vraag vergt nader overleg met het openbaar lichaam. De Staatssecretaris van IenW zal uw Kamer uiterlijk eind mei 2023 hierover informeren.
Wie is (zijn) er verantwoordelijk voor het betalen van de dwangsom?
Een ingediende claim is niet bekend bij het OLB.
Wie is (zijn) er verantwoordelijk voor het nemen van natuurherstelmaatregelen en dan met name voor het koraal?
Zie antwoord op vraag 29. Ik zal dit onderwerp in april met het nieuwe bestuurscollege bespreken.
Klopt het dat de keermuur nog steeds niet is opgehoogd en dat de vergunninghouder hiermee niet aan de termijn van zes weken heeft voldaan, zoals gesteld in de schriftelijke waarschuwing van het OLB, met last onder tweede dwangsom? Zo ja, waarom is de eerste opgelegde dwangsom nog niet geïnd?
Ja dat klopt. Ik ben in beginsel bereid om te ondersteunen maar stel vast dat er nog geen verzoek tot ondersteuning is gedaan. Ik zal dit onderwerp in april met het nieuwe bestuurscollege bespreken.
Wanneer zal het OLB de eerste en de tweede dwangsom innen?
Het antwoord op deze vraag vergt nader overleg met het openbaar lichaam. De Staatssecretaris van IenW zal uw Kamer uiterlijk eind mei 2023 hierover informeren.
Kunt u nagaan of de vergunninghouder of iemand van Chogogo Beach Resort een niet-publieke, financiële claim heeft gelegd op het OLB? Zo ja, om hoeveel geld gaat het?
Het onderzoek van de Inspectie Leefomgeving en Transport zal eind mei 2023 aan uw Kamer worden gestuurd. De Staatssecretaris van IenW is bereid om het onderzoek dan direct van een appreciatie te voorzien en zal ook een inhoudelijke beantwoording geven van bedoelde vragen naar aanleiding van het schriftelijk overleg inzake het Inrichtingen en activiteiten Bes (IAB BES).
Is het mogelijk dat deze claim de inning van de dwangsom frustreert?
Mijn verwachting is dat ik reeds eind mei 2023 met de conclusies van het ILT rapport een beeld zal hebben over de haalbaarheid van de lopende verbetertrajecten Als de resultaten van dat rapport verdere actie vanuit het Rijk vergt, dan ga ik hiermee gelijk aan de slag. Ik merk hierbij op dat spoedige inwerkingtreding van hoofdstuk 5 van het IAB BES noodzakelijk is voor het vaststellen van duidelijke kwaliteitseisen aan de uitvoering van lokale VTH taken, voor het voeren van overleg en ook voor het doen van aanwijzingen op grond van artikel 10.11 Wet Vrom Bes. De behandeling van het IAB BES in de kamer is echter aangehouden.
Klopt het dat de ministeries het OLB juridische bijstand kunnen bieden bij een (niet-)publieke claim? Zo ja, bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Het OLB heeft in januari 2023 een verbetertraject bestuurlijk vastgesteld voor de directies die zich bezighouden met VTH taken en de uitvoering van verantwoordelijkheden in het kader van Ruimtelijke Ordening. Het verbetertraject wordt aangestuurd door een stuurgroep waaraan namens mij en de andere ministeries wordt deelgenomen.
Is het Openbaar Lichaam van plan om natuurherstelmaatregelen te vragen aan de vergunninghouder van het Chogogo Beach Resort? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet en wie zal verantwoordelijkheid dragen voor het herstellen van het koraal?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 34.
Kunt u aangeven wanneer het onderzoek van de Inspectie Leefomgeving en Transport naar de kwaliteit van de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving taken naar de Kamer zal worden gestuurd? Bent u bereid om deze direct van een appreciatie te voorzien en daarbij ook een inhoudelijke beantwoording te geven van die vragen van het schriftelijk overleg inrichtingen- en activiteitenbesluit (IAB) BES waarbij nu in de beantwoording naar het ILT-onderzoek wordt verwezen? Zo nee, waarom niet?
Hoewel dit leidt tot een uitzonderlijke korte beantwoordingstermijn, hebben medewerkers van de betrokken departementen de beantwoording met spoed ter hand genomen en mij daarmee in staat gesteld de meeste vragen conform uw verzoek voor het Commissiedebat te beantwoorden. Ik stel het op prijs als u een volgende keer weer de reguliere termijnen wilt hanteren.
Wat gaat u doen wanneer binnen een jaar geen concrete resultaten zijn behaald in het verbetertraject bij de dienst die vergunningverlening, toezicht en handhaving taken uitvoert? Kunt u hiertoe tijdig voorbereidingen treffen?
Kunt u hierbij aangeven waarom het verbetertraject voor de implementatie nog niet bestuurlijk is vastgesteld door het OLB en wanneer dit gaat gebeuren? Wat gaat u ondernemen wanneer dit niet tot stand komt?
Wat bent u van plan te doen wanneer binnen een jaar duidelijk wordt dat de uitvoeringsprogramma’s op kernpunten niet worden geïmplementeerd, zoals wel wordt verwacht door het kabinet? Kunt u toezeggen dat de aanbevelingen binnen een jaar worden uitgevoerd?
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het verzamel-commissiedebat BES van 13 april 2023?
Nederlandse journalisten in Rusland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Russia arrests Wall Street Journal reporter and accuses him of espionage» van 30 maart 2023?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht en het feit dat een onafhankelijke, geaccrediteerde buitenlandse journalist is gearresteerd door de Russische autoriteiten?
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de sterk verslechterde rechtsstaat en persvrijheid in Rusland. De arrestatie en beschuldiging van spionage van een buitenlandse journalist is hier een uiterst zorgelijke bevestiging van. Tijdens het door Nederland geleide evenement over persvrijheid op de Summit for Democracy heb ik meteen op 30 maart jl. mijn zorgen over de arrestatie van Evan Gershkovich kenbaar gemaakt.
Bent u bereid het handelen van de Russische regering in deze kwestie te veroordelen en op te roepen tot de onmiddellijke vrijlating van Evan Gershkovich?
Op 31 maart heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de arrestatie van Evan Gershkovich veroordeeld in een verklaring op Twitter. Het kabinet zal blijven oproepen tot zijn vrijlating, en die van Russische journalisten die gearresteerd zijn omdat zij hun werk als onafhankelijke journalisten deden. Op 12 april heeft de Media Freedom Coalition onder co-voorzitterschap van Nederland en Canada een verklaring gepubliceerd waarin de arrestatie wordt veroordeeld en opgeroepen wordt tot vrijlating2.
Zijn er op dit moment Nederlandse journalisten aanwezig en aan het werk in Rusland?
Ja, er zijn op dit moment Nederlandse journalisten aanwezig en werkzaam in Rusland.
Wat doet u om de veiligheid van deze journalisten te waarborgen?
Het is in de eerste plaats aan Nederlandse journalisten en persbureaus om de afweging te maken of zij naar het buitenland te reizen, daar aanwezig willen zijn en welke veiligheidsmaatregelen zij daarbij treffen. Het ministerie verschaft actuele reisadviezen, waarin de specifieke veiligheids- en gezondheidsrisico’s voor alle Nederlandse reizigers worden belicht, op grond waarvan Nederlanders kunnen concluderen in hoeverre reizen naar het desbetreffende land verantwoord is. Ambassades onderhouden daarnaast over het algemeen goed contact met Nederlandse correspondenten en als het om veiligheid gaat in landen waar de situatie daartoe aanleiding geeft, gebeurt dit ook proactief. Het ministerie heeft ook goed contact met de Nederlandse Vereniging van Journalisten.
Bent u bereid om de in Rusland aanwezige Nederlandse journalisten te waarschuwen en te wijzen op het risico gearresteerd te worden door de Russische autoriteiten?
Zie het antwoord op vraag 5. Daarnaast vraagt het Ministerie van Buitenlandse Zaken Nederlandse journalisten, net zoals andere Nederlanders die naar het buitenland gaan, zich aan te melden bij de Informatieservice van Buitenlandse Zaken. Zo weet het kabinet dat Nederlandse journalisten in dat land aanwezig zijn en hoe hen te bereiken als dat nodig is.
Het kabinet wil verder onderstrepen dat persvrijheid en – veiligheid – in binnen- en buitenland – hoog in het vaandel te hebben staan, wat o.a. blijkt uit de organisatie van de Global Conference for Media Freedom in 2022. De moeilijke afwegingen die journalisten of hun werkgever moeten maken om verslaglegging te doen in alle delen van de wereld verdienen dan ook respect.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Toenemende stroperij |
|
Leonie Vestering (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stropers hebben vrij spel: vooral reeën en hazen illegaal afgeschoten»?1
Ja.
Deelt u de conclusies van het onderzoek dat wildstroperij steeds meer toeneemt? Zo nee, waarom niet en op welke bronnen baseert u zich? Zo ja, wat is de trend?
In eerdere Kamervragen rond dit onderwerp is reeds aangegeven dat het niet goed mogelijk is om een zuiver beeld te krijgen van «wildstroperij», omdat dit onder diverse artikelen van de Wet natuurbescherming valt en dus geen afzonderlijk strafbaar feit is. Het is op basis van de beschikbare informatie daarom niet mogelijk om te concluderen wat de omvang en trend is van wildstroperij.
Deelt u de mening dat illegale stroperij is toegenomen, omdat de pakkans zo laag is als gevolg van de bezuinigingen op handhaving in het buitengebied? Zo nee, waarom niet en op welke bronnen baseert u zich? Zo ja, wat gaat u doen om de pakkans te verbeteren?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag is het niet goed mogelijk om een zuiver beeld te krijgen van de omvang van stroperij, ik kan daarom ook niet speculeren over een eventuele oorzaak.
Ten algemene heeft de huidige personele krapte binnen de basisteams van de politie zijn weerslag op de inzetbare capaciteit van die teams. Dat geldt ook voor handhaving in het buitengebied. De milieuagenten van de politie hebben, in nauwe samenwerking met en ondersteunend aan groene boa’s, een rol in de aanpak van stroperij. De politie werkt er aan om de capaciteit van de milieuagenten op hun politiemilieutaak in 2026 weer zodanig op orde te krijgen dat stroperij effectiever kan worden aangepakt.
Overigens worden nog altijd stropers opgepakt door de politie. Zo zijn in de provincie Limburg de afgelopen jaren verschillende strafrechtelijke onderzoeken uitgevoerd naar criminele stroperij. Het gaat dan vaak om intensieve stroperij op hazen met lange honden.
Deelt u de mening dat het feit dat het aantal meldingen over stroperij afneemt mogelijk kan bijdragen aan de toename van illegale stroperij? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te voorkomen dat mensen geen melding durven te doen en/of geen getuigenisverklaring durven af te leggen?2
Zoals ook aangegeven bij mijn antwoord op vraag twee is op voorhand niet vast te stellen of en zo ja, in hoeverre stroperij toe- of afneemt. Ook is er geen informatie over het aantal meldingen en of dat aantal toe- of afneemt.
In algemene zin kan worden gesteld dat observaties van betrokken burgers een belangrijke bron zijn voor strafrechtelijke opsporingsonderzoeken naar stroperij en kunnen bijdragen aan daderindicaties. Eén van de doelen van het strafrecht is de afschrikkende werking die er van uit gaat; indien een verlaagde meldingsbereidheid leidt tot minder succesvolle strafrechtelijke vervolgingen, kan dit dus in principe ook leiden tot verminderde afschrikking.
Ten algemene vragen melders, aangevers en getuigen van misdrijven zich regelmatig af wat de gevolgen kunnen zijn van het afleggen van een getuigenis. De positie van de getuige is wettelijk geregeld en beschermd. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om via Meld Misdaad Anoniem melding te doen van feiten.
Kunt u uitsluiten dat hazen en reeën mogelijk via de lokale poelier of horecagelegenheid op het bord van de Nederlandse burger terecht kunnen komen? Zo ja, waarop baseert u dat? Zo nee, wat vindt u hiervan en wat gaat u hier tegen ondernemen?3
De NVWA controleert regelmatig bij poeliers en restaurants waar wild op de kaart staat. Tot nu toe komen de inspecteurs alleen wild van legale herkomst tegen (via de groothandel) of jagers die het wild afleveren met een «verklaring eerste onderzoek» (Gekwalificeerd Persoon verklaring). In de periode van oktober 2022 – januari 2023 zijn bij 13 poeliers en 28 restaurants inspecties uitgevoerd naar wild. Daarbij zijn geen overtredingen geconstateerd voor het onderwerp wild.
Is het juist dat zowel de haas als de ree inheemse beschermde diersoorten zijn onder de bijlage, behorende bij artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming?
Dit is juist, haas en ree zijn soorten van bijlage, onder A, bij artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming (overige soorten, nationaal beschermde soorten).
Klopt het dat u een resultaatsverplichting hebt voor de goede staat van instandhouding van deze soorten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om illegale stroperij te stoppen en te voorkomen?4
Nee, dat klopt niet. Er is geen wettelijke resultaatsverplichting om een goede staat van instandhouding van deze soorten te behouden of te bereiken. Wel geldt voor deze soorten de algemene zorgplicht (Wet natuurbescherming Art 1.11 eerste lid).
Komen er meer middelen beschikbaar om politie en Openbaar Ministerie (OM) te ondersteunen in hun strijd tegen deze vorm van illegale jacht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
De motie Hermans is aanleiding geweest voor een intensivering op het gebied van veiligheid van € 200 mln5. Onderdeel hiervan is een uitbreiding van de politiecapaciteit met 700 fte agenten voor de basisteams. De verdeling van deze extra capaciteit binnen de eenheden is uiteindelijk aan de gezagen, dus aan de hoofdofficier van justitie en aan de burgemeesters. Het eerste deel van de extra agenten zal in 2026 als volledig opgeleide agent van de politieacademie komen. Het OM en Rechtspraak krijgen op grond van het Coalitieakkoord middelen om onder meer de capaciteit te vergroten. Het betreft middelen ter hoogte van in totaal € 200 mln. voor de «versterking justitiële keten». Het gaat om een oplopende reeks van € 50 mln. in 2022 oplopend naar € 200 mln. vanaf 2025. Hiervan is € 14,4 mln. bestemd voor de algemene versterking van het OM.
De capaciteit van de zowel de politie als ook het OM wordt dus versterkt. Deze capaciteit is niet direct verbonden aan de strijd tegen stroperij. Het is aan het OM – indien hiertoe aanleiding is – om te bepalen of er extra capaciteit kan en zal worden ingezet voor de aanpak van stroperij. Daarnaast is een deel van deze zogenaamde Hermans-gelden, te weten € 5,5 mln., vrijgemaakt voor meer groene boa’s voor toezicht en handhaving in het buitengebied.
Hoe gaat u de toenemende stroperij meewegen in het beleid rond de jacht en schadebestrijding, gezien dit de balans van populaties verstoort waardoor natuurbeleid niet effectief is?
Zoals aangegeven in de antwoorden op eerdere vragen is er geen goed beeld van de omvang van stroperij. De impact is daarom ook onbekend. Ondanks dat ik stroperij ten zeerste afkeur kan ik stroperij om deze reden niet meewegen in het beleid. Bij het beleid rond de jacht en schadebestrijding wordt uitgegaan van de wettelijke kaders zoals vastgelegd in de Wet natuurbescherming en de Vogel- en Habitatrichtlijn. Tegelijkertijd weten we dat handhaven werkt en met de extra middelen (zie antwoord 8) zal daar ook op ingezet worden.
Deelt u de mening dat de jacht zonder nut of noodzaak op hazen voor het jachtseizoen 2023/2024 moet worden gesloten? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 4 april 2023 (Kamerstuk 36 200-XIV, nr. 120) heb ik aangekondigd een traject op te zullen starten om het huidige systeem van faunabeheer tegen het licht te houden, om te komen tot een toekomstbestendig stelsel. Omdat ik verwacht dat dit zorgvuldig proces meerdere jaren gaat duren, heb ik de afweging gemaakt om voor de wildlijst de huidige regeling, waarbij jacht op konijn landelijk niet geopend is en jacht op haas in drie provincies niet geopend is, in stand te houden voor tenminste het komende jachtseizoen.
Strengere regelgeving voor attractietoestellen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de stoomtreinen in het Zuiderpark door strenge regelgeving stilstaan?1
Ja.
Bent u er zich van bewust dat deze strengere veiligheidseisen ook gelden voor andere stoomtreintjes in Nederland?
Het Warenwetbesluit Attractie- en speeltoestellen (WAS) regelt de veiligheid van allerlei soorten inrichtingen. Attracties zijn in het WAS gedefinieerd als: «Al dan niet permanent geïnstalleerde inrichting ter voortbeweging van personen, die bestemd is voor vermaak of ontspanning en die aangedreven wordt door een niet-menselijke energiebron». Kleine stoomtreintjes zoals in het Zuiderpark en op andere locaties voldoen ook aan de definitie van een attractie en moeten daarmee aan de eisen van het WAS voldoen. Deze eisen zijn niet strenger geworden (zie het antwoord op vraag 3).
Deelt u de mening dat hier sprake is van overregulering dat het plezier van kinderen en ouders ontneemt, zeker omdat er bij de stoomtreinen in het Zuiderpark en elders in het land geen ongelukken gebeuren?
Nee, er is hier geen sprake van overregulering, dit berust op een misvatting. De reeds geldende regelgeving rondom attractie- en speeltoestellen heeft volgens de definitie in de het Warenwetbesluit Attractie- en Speeltoestellen (WAS) al betrekking op dit soort inrichtingen zoals uit het antwoord op vraag 2 ook blijkt. Er is geen recente nieuwe regelgeving gekomen voor attractietoestellen. Het WAS wordt weliswaar per 1 juli 2023 gewijzigd maar dit heeft geen invloed op de reikwijdte van het besluit.
Heeft u de bereidheid om te onderzoeken of de stoomtreinen in het Zuiderpark een ontheffing kunnen krijgen, zodat ze snel weer kunnen rijden? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven, waarin u de nieuwe wet nog eens scherp tegen het licht houdt om onnodige overregulering, zoals bij de stoomtreintjes, te schrappen?
Nee. De stoomtreintjes in het Zuiderpark vallen al sinds de van kracht wording van het huidige Warenwetbesluit Attractie- en Speeltoestellen onder de definitie van een attractie. Het feit dat de uitbaters van deze attractie daar tot op heden blijkbaar niet bekend mee waren vormt geen reden voor een ontheffing. Het WAS regelt dat attracties veilig moeten zijn voor de consument en daar sta ik achter.
Het bericht ‘Statushouders niet tevreden met flexwoning: weigeren contract te tekenen’ |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Statushouders niet tevreden met flexwoning: weigeren contract te tekenen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat statushouders niet tevreden zijn met een flexwoning en dus weigeren een contract te tekenen?
Ik vind dit onaanvaardbaar. Er is een schaarste aan woningen in Nederland en het weigeren van een (flex)woning staat haaks op de geboden bescherming en gastvrijheid en ondermijnt het draagvlak voor de opvang van asielzoekers en huisvesting van statushouders.
Hoeveel statushouders bevinden zich momenteel in de asielopvang die een flexwoning hebben geweigerd? Indien u geen exact getal kunt geven, kunt u dan een ruwe inschatting maken (tientallen, honderden, duizenden)?
In beginsel verblijven geen statushouders in de asielopvang die een woning hebben geweigerd. Zoals toegelicht in de beantwoording op de schriftelijke vragen die zijn gesteld door de leden Kops en Wilders (beide PVV) over woningweigering door statushouders, wordt er bij ongegronde woningweigering direct de verstrekking van onder andere eet- en leefgeld beëindigd en wordt de aanzegging gedaan om de opvang te verlaten. Indien aangewezen wordt een ontruimingsprocedure en waar nodig een gerechtelijke procedure opgestart. Statushouders dienen dus in geval van ongegronde woningweigering de opvang te verlaten. Afgelopen jaar is in 3% van het totaal aantal woningweigering overgegaan tot ontruiming. In het overige 97% is de woning na gesprek met het COA of bemiddeling alsnog geaccepteerd.
Deelt u de mening dat tijdelijke huisvesting juist een passend middel is om statushouders een dak boven het hoofd te geven?
Tijdelijke huisvesting kan een passend middel zijn om statushouders snel een dak boven het hoofd te bieden. Dit zorgt voor doorstroom in de asielopvang en bevordert een snelle start van de integratie van statushouders. Tijdelijke huisvesting is een oplossing voor een bepaalde termijn; het blijft belangrijk dat statushouders uiteindelijk doorstromen naar een reguliere woning.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat statushouders een woning kunnen weigeren? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens hiertegen te nemen?
Ja. In de beantwoording op de schriftelijke vragen die zijn gesteld door de leden Kops en Wilders (beide PVV) over woningweigering door statushouders is reeds uitgebreid ingegaan op de maatregelen die het COA neemt bij woningweigering als ook de stappen die een gemeente kan zetten wanneer een statushouder een woning weigert wanneer deze onder de Hotel- en Accomodatieregeling (HAR) valt. Indien de onwenselijke situatie zich voordoet dat een statushouder de aangeboden woning weigert kan de gemeente het tijdelijk onderdak beëindigen. Het is in dat geval aan de betrokkene zelf om huisvesting te organiseren. Het is echter aan de gemeente om, de situatie en alle belangen overziend, een keuze te maken in het te volgen proces. Verder werkt het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan een handreiking voor gemeenten die te maken krijgen met woningweigering gedurende het verblijf onder de Hotel- en accommodatieregeling.
Deelt u de mening dat het weigeren van een flexwoning door statushouders een ondankbare indruk wekt (in het bijzonder richting andere woningzoekenden) en dit het broze draagvlak voor asielopvang ondermijnt?
Zie ook antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om weigerende statushouders een ultimatum te geven: ofwel de aangeboden flexwoning accepteren, ofwel zelf voor een woning zorgen?
Het kabinet is niet in de positie om een dergelijk ultimatum te stellen in situaties zoals in Rijswijk. Het is aan de gemeente om, de situatie en alle belangen overziend, een keuze te maken in het te volgen proces. Voor het handelingsperspectief verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Hoe is de communicatie vanuit de gemeente verlopen in het kader van verwachtingsmanagement voor een volgende woning? Zijn in algemene zin verbeteringen mogelijk in deze communicatie?
De gemeente laat weten dat statushouders op verschillende manieren en momenten zijn geïnformeerd over tijdelijke huisvesting in flexwoningen. Op het moment dat de statushouders in het hotel werden ondergebracht, werd in een welkomst bijeenkomst uitleg gegeven over de toekomstige en tijdelijke woonlocatie en het perspectief op een vaste reguliere woning daarna. Later werden ook individuele en informatieve gesprekken gevoerd met de betreffende statushouders, waarin herhaald werd dat opvang in een hotel tijdelijk is en ze op korte termijn ondergebracht zouden worden op flexwoonlocaties totdat ze naar reguliere woningen kunnen doorstromen. Ook kregen statushouders tijdens het gesprek de kans om hun bedenkingen te uitten en vragen te stellen. De gemeente heeft ook een uitgebreide Q&A gemaakt in alle relevante talen die aan statushouders uitgereikt werd. Daarin stond nogmaals vermeld dat opvang in het hotel tijdelijk is en ze daarna verhuizen naar een flexwoning. De gemeente gaf aan dat een verbetering in communicatie zou zijn dat bij grote opgaven, waarin in één keer een groot aantal statushouders van het COA moeten worden overgenomen, alle partijen (zowel gemeenten als coördinatoren op de asielzoekerscentra) eerder met een gezamenlijke communicatie boodschap moeten komen.
Is bij u bekend waarom een aantal huishoudens alsnog overstag zijn gegaan? Zo ja, welke redenen waren daarvoor?
Nagenoeg iedere statushouder heeft alsnog het huurcontract ondertekend. Er is niets bekend over de exacte motieven van de betrokken personen. Aannemelijk is dat een bezoek aan de woonlocatie leidde tot een genuanceerder beeld bij de betrokkenen, evenals dat het gebrek aan perspectief op alternatieve huisvesting en de door de rechter toegewezen vordering van de gemeente om het hotel te verlaten een rol speelde. Uiteindelijk hebben gemeenten en corporaties één versie opgesteld die de boodschap bleef herhalen. Mede door het herhalen van de boodschap en verduidelijking door Q&A’s en contracten kwam er meer rust bij deze statushouders en wisten ze waar ze aan toe waren.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Reisorganisaties die consumenten misleiden met de aanbiedingsprijs |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Consumentenbond: 83 procent van reizen niet te boeken voor aanbiedingsprijs»1?
Deelt u de mening dat producten/diensten geboekt moeten kunnen worden voor de geadverteerde prijs? Zo nee, waarom dan?
Handelen deze aanbieders in strijd met de wetgeving? Kan u dit toelichten?
Welke concrete acties ondernemen om reisaanbieders aan te pakken die adverteren met misleidende prijzen voor vakanties?
Wat zijn volgens u de gevolgen van misleidende advertentieprijzen in de reisbranche voor het consumentenvertrouwen?
Volgens de Consumentenbond beloven reisorganisaties beterschap, maar zijn er toch nog een aantal reisorganisaties die servicekosten en toeristenbelasting verstoppen. Voldoet dit aan de nieuwe eisen op het gebied van prijstransparantie van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) die op 1 april 2023 ingaan? Zo ja, deelt u dan de mening dat de nieuwe eisen rondom prijstransparantie van de ACM niet volledig zijn?
De ACM heeft laten weten voornemens te zijn vanaf 1 april weer te gaan controleren en te handhaven wanneer nodig bij misleidende advertentieprijzen door reisaanbieders. Wat was de reden voor de ACM om voor 1 april 2023 niet te controleren en te handhaven?
Zijn er nog meer sectoren, anders dan de reisbranche, waar de ACM op dit moment niet controleert en handhaaft op misleidende advertenties?