Het bericht dat er een groot tekort aan officieren van justitie is |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er een groot tekort aan officieren van justitie is?1
Het Openbaar Ministerie heeft momenteel te maken met een hoge werkdruk en ondercapaciteit. Dit is al enige tijd onderwerp van gesprek tussen mij en het College van procureurs-generaal. De zorgen over overbelasting en ondercapaciteit hebben mijn nadrukkelijke aandacht en er zijn en worden maatregelen getroffen, zoals uit onderstaande antwoorden blijkt.
Wat zijn volgens u de gevolgen van deze tekorten op de reeds overbelaste officieren van justitie en hun ondersteunend personeel, de partners in de strafrechtketen en de slachtoffers van misdrijven?
Het werk van officieren van justitie wordt steeds complexer en vraagt om meer specialisatie en maatwerk. Ik erken dat dit op gespannen voet kan staan met de duurzame inzetbaarheid en vitaliteit van individuele medewerkers. Dit kan bijvoorbeeld gevolgen hebben voor het aantal zaken dat het OM in behandeling kan nemen en de doorlooptijd van zaken. Dit raakt dan ook de slachtoffers en de ketenorganisaties.
Erkent u dat dit het gevolg is van het beleid van de vorige kabinetten Rutte? Zo nee, waarom niet?
Naar de oorzaken van toegenomen druk op de capaciteit van de organisaties binnen de strafrechtketen is onderzoek gedaan. Mijn ambtsvoorganger heeft u met een brief van 26 juni 20202 over de uitkomst geïnformeerd. Geconstateerd werd dat verschillende maatschappelijke ontwikkelingen, waaronder digitalisering en internationalisering van criminaliteit en sterk toegenomen inzet voor ondermijnende criminaliteit, het werk complexer hebben gemaakt en hebben bijdragen aan een hogere werkdruk. Daarnaast heeft een veelheid aan wets-en beleidswijzigingen geresulteerd in een hogere werkdruk, vanwege de organisatorische implicaties ervan voor de betrokken organisaties. In de afgelopen jaren zijn daarnaast door de coronacrisis de voorraden gestegen, waardoor de druk extra is verhoogd.
Welke extra inspanningen gaat u samen met het Openbaar Ministerie (OM) leveren om dit op te lossen?
Het OM (en de rechtspraak) krijgt structureel extra budget om de organisatie toekomstbestendig te maken, onder meer in termen van capaciteit, wendbaarheid, kwaliteit van de informatievoorziening, digitalisering en innovatie voor verbetering van de ketensamenwerking. In totaal, inclusief onder meer extra middelen voor ondermijning, krijgt het OM in de periode van 2020 tot 2027 circa 100 miljoen aan extra middelen structureel (zie uiteenzetting vraag 5).
Het OM is bovenop de reguliere instroom van officieren van justitie reeds vorig jaar gestart met het in drie jaar laten instromen en opleiden van 250 officieren van justitie. Daarbij wordt gebruik gemaakt van nieuwe methoden, zoals het organiseren van meer contactmomenten met het OM (bijvoorbeeld via webinars) voor kandidaten en het voeren van langere wervingscampagnes, om ook in de huidige arbeidsmarkt kandidaten te werven en te selecteren. Verder is de wijze van opleiden gemoderniseerd en zijn de loopbaanpaden geconcretiseerd om het werken bij het OM aantrekkelijker te maken. Deze maatregelen zijn ingezet om het tekort aan personeel terug te dringen. Ook is er voor de zomer al extra geld naar de arrondissementsparketten gegaan om maatregelen te kunnen treffen ter verlichting van de werkdruk.
Verder blijkt uit recent tijdsbestedingsonderzoek van het OM dat officieren van justitie relatief veel tijd moeten besteden aan werkzaamheden die niet direct in verband staan met het behandelen van strafzaken, zoals o.a. beleidsoverleggen met ketenpartners. Om de werkdruk te verlichten heeft Het College de ambitie het volume van deze indirecte werktijd terug te dringen. Medewerkers met een ander type functie, zoals beleidsmedewerkers en interventiespecialisten, worden vaker voor dit type werk ingezet. Verder is afgesproken dat Officieren van Justitie die werken in management- en beleidsfuncties een vastgesteld aantal uren per maand op strafzaken worden ingezet.
Tot slot is haperende ICT een van de oorzaken van de hoge werkdruk bij het OM. Het OM heeft hiervoor een programma opgezet gestart om de continuïteit van de ICT te waarborgen en het aantal verstoringen is de laatste maanden afgenomen. Middels het verbeteren van de randvoorwaarden waaronder officieren hun werk moeten doen (zoals het verbeteren van de ICT) – moet het OM beter in staat zijn de werkdruk tegen te gaan.
Herinnert u zich de eerdere vragen over de werkdruk bij het OM?2 Welk deel van de middelen die het kabinet toevoegt aan de begroting van het OM komt ten goede aan de verlichting van de werkdruk en het terugdringen van het tekort aan personeel?
Zoals bij vraag 4 aangegeven, is het OM gestart met het in drie jaar laten instromen en opleiden van 250 officieren van justitie. Daarbij wordt gebruik gemaakt van nieuwe methoden om ook in de huidige arbeidsmarkt kandidaten te werven en te selecteren. Verder is de wijze van opleiden gemoderniseerd en zijn de loopbaanpaden geconcretiseerd om het werken bij het OM aantrekkelijker te maken. Deze maatregelen zijn ingezet om het tekort aan personeel terug te dringen.
Er worden op grond van het Coalitieakkoord middelen ter hoogte van in totaal € 200 mln. ingezet voor de «versterking justitiële keten», waaronder vooral rechtspraak en OM. Het gaat om een oplopende reeks van € 50 mln. in 2022 oplopend naar € 200 mln. vanaf 2025.
De onderstaande gelden voor het OM zijn voor een groot deel bedoeld om onder andere het werk eenvoudiger te maken (bijvoorbeeld informatievoorziening en digitaal betekenen) en de capaciteit te vergroten (bijvoorbeeld algemene- en specifieke versterking) in de periode van 2020–2027. De middelen voor het OM zijn als volgt verdeeld:
Informatievoorziening
35,0
algemene versterking
14,4
specifieke versterking (ZSM, milieu)
6,0
digitaal betekenen
6,0
gerechtskosten
6,0
huisvesting
3,0
diverse wet- en regelgeving (prokuratuur arrest, EOM)
4,6
Dit is exclusief de middelen (25 mln.) voor onder andere ondermijning die eerder aan het OM zijn toegekend.
Wanneer verwacht u dat de tekorten bij het OM zijn opgelost?
Het College neemt – binnen de bestaande mogelijkheden – de nodige beslissingen om tot een verantwoorde en gefaseerde uitbreiding van het aantal officieren te komen. En daarnaast de parketten de ruimte te geven om de werkdruk aan te pakken, of terug te dringen. Ondanks deze grote inspanningen op zowel korte als langere termijn, is sprake van een complex en weerbarstig probleem. Met het in drie jaar werven en opleiden van 250 officieren van justitie wordt aan het oplossen daarvan een substantiële bijdrage geleverd.
Het bericht ‘Internet kan tientallen euro’s goedkoper in Nederland’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat Nederland de hoogste internetprijzen van Europa heeft? Zo ja, wat is hiervan de reden?1
Uit internationaal vergelijkende onderzoeken blijkt dat de prijzen voor internettoegang in Nederland relatief hoog zijn.2 Er is in deze onderzoeken niet gekeken naar de verklaring van het verschil in prijzen. Factoren die hierbij een rol kunnen spelen zijn bijvoorbeeld de kwaliteit van de netwerken (die in Nederland zeer hoog is) en de mate van concurrentie in de markt (waar in de verdere antwoorden op wordt ingegaan).
Bent u het eens met de conclusie van het artikel dat er op dit moment te weinig concurrentie is op de internetmarkt in Nederland?
Op grond van de Europese Telecomcode (richtlijn (EU) 2018/1972) is het aan de onafhankelijke markttoezichthouder, in Nederland de Autoriteit Consument en Markt (ACM), om een oordeel te vellen over de concurrentie op de internetmarkt.
Deelt u de conclusie van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) in een besluit van 25 augustus 2022 dat de internetmarkt zich kenmerkt als oligopolie en dat er risico’s zijn dat de concurrentie op de internetmarkt verzwakt?
Ja.
Deelt u de conclusie van het artikel dat het internet in Nederland tientallen euro’s goedkoper kan als er meer concurrentie is op de internetmarkt in Nederland?
Het is aan ACM om een oordeel te vellen over de concurrentie en de tarieven op de internetmarkt. In het besluit van de ACM van 25 augustus jl.3 waar de vraagsteller naar verwijst in vraag 3 concludeert de ACM dat de internetmarkt zich kenmerkt als oligopolie en dat de prijzen voor internettoegang in Nederland relatief hoog zijn. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 7 en 8 voor de acties die de ACM neemt om de concurrentie te bevorderen.
Deelt u de mening dat meer concurrentie op de internetmarkt uiteindelijk in het belang is van de Nederlandse consument?
Ja, goede concurrentie is essentieel voor het waarborgen van een goed aanbod van internetdiensten van goede kwaliteit tegen een redelijke prijs en keuzevrijheid voor de consument.
Deelt u de mening dat (snel) internet een basisvoorziening is die overal in Nederland beschikbaar moet zijn tegen een redelijke en in internationaal perspectief marktconforme prijs?
Ja.
Welke mogelijkheden zijn er om de concurrentie op de internetmarkt te bevorderen en welke instrumenten heeft u om bij een groeiende marktmacht van enkele aanbieders regulerend op te treden?
Het is mijn rol om te zorgen voor goede wettelijke kaders die de ACM in staat stellen de rol als onafhankelijk markttoezichthouder goed te kunnen vervullen. Nederland heeft zich bij de Europese onderhandelingen over de Telecomcode met succes ingezet voor een goed reguleringsinstrumentarium voor de ACM en een voortvarende implementatie daarvan in de Telecommunicatiewet.4 Het is aan de ACM als onafhankelijk markttoezichthouder om te bepalen welke regulering zij passend acht om de concurrentie op de internetmarkt te waarborgen. Ik volg dit nauwlettend gezien het grote belang van goede concurrentie, betaalbaarheid en keuzevrijheid op de Nederlandse internetmarkt.
Allereerst is er het sectorspecifieke instrumentarium voor de ACM in de Telecommunicatiewet om de concurrentie in de internetmarkt te waarborgen gezien de kenmerken van deze markt met hoge en niet-tijdelijke toegangsbelemmeringen.5 Dit betreft het maken van periodieke marktanalyses, waarin de ACM beoordeeld of bepaalde telecomaanbieders beschikken over aanmerkelijke marktmacht en zo ja, op welke wijze toegang tot de vaste telecomnetwerken moet worden gereguleerd. Goede toegang tot vaste netwerken voor internetaanbieders die geen of een beperkt eigen netwerk hebben is een essentiële randvoorwaarde voor goede concurrentie op de internetmarkt. De ACM werkt momenteel aan een nieuwe marktanalyse.6 In de marktanalyse zal de ACM rekening houden met de verbeterde toegangstarieven en -voorwaarden waar KPN en Glaspoort aan gebonden zijn op grond van het besluit van 25 augustus jl.
Daarnaast kan de ACM ook toegang tot de vaste netwerken reguleren indien er sprake is van «moeilijk te repliceren netwerkelementen». Hiervan is sprake als het zeer moeilijk is een nieuw netwerk aan te leggen en er aan andere aanvullende voorwaarden (bijvoorbeeld een zeer nadelig effect voor consumenten) wordt voldaan.7 Nederland heeft zich bij de Europese onderhandelingen over de Telecomcode ingezet voor dit aanvullende instrument. Aanbieder YouCa, die aan bod komt in het artikel in het Financieele Dagblad van 18 september, heeft op basis van dit instrument een verzoek om toegang tot het kabelnetwerk van VodafoneZiggo in Amsterdam bij de ACM ingediend. Dit verzoek is bij de ACM in behandeling.8
Naast het sectorspecifieke instrumentarium in de Telecommunicatiewet is er het generieke instrumentarium van de Mededingingswet en de Instellingswet ACM,- dat door de ACM is ingezet in het besluit van 25 augustus jl.
Ziet u voor uzelf een rol weggelegd om concurrentie op de internetmarkt te bevorderen en zo ja, welke stappen onderneemt u hiertoe?
Zie antwoord vraag 7.
Het milieuzorgsysteem van Tata Steel |
|
Eva van Esch (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kunt u zich herinneren dat de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat u heeft verzocht het milieuzorgsysteem van Tata Steel te delen met de Kamer en dat Tata Steel hierop heeft aangegeven dat het milieuzorgsysteem niet één document is, maar een set aan o.a. maatregelen, overlegstructuren, plannen en controles en dat het milieuzorgsysteem daarom niet als geheel kan worden gedeeld?1
Ja. Tata Steel heeft uw Kamer tevens aangeboden een technische briefing over het milieuzorgsysteem te verzorgen. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 28 089, nr. 213) is de ISO-certificering door Tata Steel actief openbaar gemaakt. U kunt het betreffende certificaat hier vinden: https://www.tatasteeleurope.com/sites/default/files/IJmuiden%20ISO14001.pdf.
Welke delen van het milieuzorgsysteem moeten, volgens de ISO14001:2015 certificering, zijn vastgelegd op papier?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met de Stichting Coördinatie Certificatie Managementsystemen voor milieu en gezond en veilig werken (SCCM).
SCCM geeft aan dat de ISO 14001:2015 norm vereist dat bepaalde onderdelen van het milieumanagementsysteem moeten worden gedocumenteerd. Voor andere onderdelen kan de organisatie zelf bepalen of documentatie nodig is. De organisatie kan zelf de wijze van documentatie bepalen (op papier of digitaal). In de volgende tabel zijn de onderdelen te vinden die in ieder geval gedocumenteerd moeten worden:
Art.
Documentatievereisten ISO 14001:2015
4.3
Toepassingsgebied.
5.2
Milieubeleid.
6.1.1
Bewijsmateriaal in de omvang nodig om vertrouwen te hebben dat de processen om maatregelen te identificeren om risico’s en kansen op te pakken volgens planning worden uitgevoerd.
6.1.1
– Risico’s en kansen die moeten worden opgepakt.
– Proces(sen) dat (die) nodig is (zijn) in 6.1.1 tot en met 6.1.4, in de omvang die nodig is om erop te kunnen vertrouwen dat ze volgens planning (6.1.4) worden uitgevoerd.
6.1.2
– Milieuaspecten en daaraan gerelateerde milieueffecten.
– Criteria voor het bepalen van belangrijke milieuaspecten.
– Belangrijke milieuaspecten.
6.1.3
Complianceverplichtingen.
6.2.1
Milieudoelstellingen.
7.2
Bewijzen van competenties.
7.4.1
Bewijzen van communicatie (passend bij de situatie).
7.5.1
Informatie die de organisatie nodig acht voor de doeltreffendheid van het milieumanagementsysteem.
8.1
Bewijsmateriaal in de omvang nodig om vertrouwen te hebben dat de processen voor operationele planning en beheersing volgens planning zijn uitgevoerd.
8.2
Bewijsmateriaal in de omvang nodig om vertrouwen te hebben dat de processen voor het voorbereid zijn en reageren op noodsituaties volgens planning worden uitgevoerd.
9.1.1
Bewijsmateriaal van de resultaten van het monitoren, meten, analyseren en evalueren.
9.1.2
Bewijsmateriaal van de resultaten van de compliance-evaluatie.
9.2.2
Bewijsmateriaal van de uitvoering van het auditprogramma en de auditresultaten.
9.3
Bewijsmateriaal van de resultaten van de directiebeoordeling.
10.1
Bewijsmateriaal van:
– de aard van de afwijkingen en de vervolgens genomen maatregelen;
– de resultaten van corrigerende maatregelen.
Welke delen van het milieuzorgsysteem moeten, volgens de ISO14001:2015 certificering, overlegbaar zijn aan belanghebbenden? Worden onder belanghebbenden ook omwonenden verstaan?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met SCCM. SCCM geeft aan dat de in de volgende tabel genoemde onderdelen beschikbaar dienen te zijn voor belanghebbenden.
Art.
Documentatie beschikbaar voor belanghebbenden ISO 14001:2015
4.3
Toepassingsgebied.
5.2
Milieubeleid.
Het milieubeleid wordt in de praktijk vaak een ‘milieubeleidsverklaring’ genoemd. Het is een document waarin de directie de uitgangspunten voor het milieubeleid vastlegt. Deze uitgangspunten vormen het kader voor het vaststellen van milieudoelstellingen.
Omwonenden worden volgens SCCM als belanghebbenden beschouwd.
Klopt het dat Tata Steel, volgens de ISO14001:2015 certificering, in ieder geval verplicht is om aan belanghebbenden te kunnen overleggen: de beschrijving van het toepassingsbereik van het milieuzorgsysteem (par. 4.3 ISO14001:2015) en het milieubeleid (par. 5.2 ISO14001:2015)?2 Zo nee, hoe zit dit dan?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met SCCM en de certificerende instantie British Standards Institution (BSI). Zij geven aan dat dit klopt.
Klopt het dat wanneer Tata Steel omwonenden géén inzage geeft in de delen van het milieuzorgsysteem waarvan het verplicht is deze aan belanghebbenden te kunnen overleggen, Tata Steel in strijd handelt met zijn ISO14001:2015 certificering? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor een bedrijf wanneer er in strijd wordt gehandeld met zijn ISO14001:2015 certificering?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met BSI.
BSI geeft aan dat indien een gecertificeerde organisatie niet voldoet aan de eisen van de norm waarvoor de certificering is afgegeven, door de betrokken certificatie-instelling normaliter een afwijking wordt vastgesteld. De gecertificeerde partij moet op die afwijking reageren en beschrijven welke specifieke correcties en corrigerende maatregelen hij heeft toegepast of van plan is toe te passen om de geconstateerde afwijkingen binnen een bepaalde termijn weg te werken. Doet hij dit niet (of is de afwijking zo ernstig dat dit onmiddellijk gerechtvaardigd is), dan wordt het certificaat geschorst of ingetrokken. Dit geldt ook voor het al dan niet overleggen van de door de norm vereiste delen van het milieuzorgsysteem aan belanghebbenden.
Kunt u de documenten die betrekking hebben op de beschrijving van het toepassingsbereik van het milieuzorgsysteem en het milieubeleid bij Tata Steel opvragen en naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Het certificaat waarop het toepassingsbereik staat vermeld, is openbaar toegankelijk (Kamerstuk 28 089, nr. 213). Over het certificaat heeft mijn organisatie navraag gedaan bij BSI. BSI geeft aan dat de entiteiten, locaties en activiteiten genoemd op alle bladzijden van het certificaat onderdeel uitmaken van de reikwijdte van het certificaat. Alle benoemde bedrijfsonderdelen en activiteiten vallen hiermee onder het ISO 14001 gecertificeerde managementsysteem.
Zoals ik in de inleiding aangaf, is door belanghebbenden beroep ingesteld tegen een handhavingsbesluit waar het toepassingsbereik nader aan de orde is. Dit is op dit moment onder de rechter.
Kunt u alle documenten uit het milieuzorgsysteem die betrekking hebben op Kooksfabriek 2 bij Tata Steel opvragen en aan de Kamer sturen, met inbegrip van alle documenten die op grond van de BBT-conclusies IJzer en Staal deel dienen uit te maken van een milieuzorgsysteem? Zo nee, waarom niet?
Nee. In navolging van de eerder verstuurde memo van Tata Steel (Kamerstuk 28 089, nr. 227), geeft ook SCCM aan dat het milieuzorgsysteem niet één op zichzelf staande set van documenten en registraties is waar eenvoudig delen kunnen worden uitgehaald. De zaken die op basis van de ISO 14001-norm geregeld moeten worden inclusief de op schrift gestelde documenten uit tabel 2, zijn over het algemeen geïntegreerd in de totale bedrijfsvoering.
Gelet op mijn eigen rol en positie, zoals aangegeven in de inleiding, heb ook geen wettelijke bevoegdheden om – voor zover dat überhaupt kan – de relevante delen uit het milieuzorgsysteem te vorderen. Ik kan alleen vragen of Tata Steel de stukken vrijwillig wil verstrekken. Daarmee word ik een soort doorgeefluik tussen het bedrijf en uw Kamer zonder dat ik een formele positie heb. Dat lijkt mij onwenselijk, omdat er hierdoor onbedoeld de indruk zou kunnen ontstaan dat ik de stukken ook heb beoordeeld.
Ik raad u aan gebruik te maken van het aanbod van Tata Steel Nederland om een technische briefing te organiseren over het milieuzorgsysteem. U kunt deze vragen dan direct aan het bedrijf stellen.
Kunt u ervoor zorgen dat deze documenten zo volledig mogelijk zijn als het gaat om het beleid, de doelstellingen, de rapportages, evaluaties en benchmarks voor wat betreft het goede functioneren van de Kooksfabriek 2? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u uitsluiten dat de tenuitvoerlegging van het milieuzorgsysteem voor wat betreft Kooksfabriek 2 niet voldoet of heeft voldaan aan de daarvoor geldende normen uit de BBT-conclusies voor de ijzer- en staalindustrie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met de certificerende instantie, BSI.
Deze vraag heeft betrekking op details van de werking van het milieumanagementsysteem van Tata Steel. BSI kan hier in verband met de vanuit de accreditatie vereiste geheimhoudingsplicht geen antwoord op geven.
Kunt u uitsluiten dat de certificering van het milieuzorgsysteem niet ziet op alle werkeenheden van Tata Steel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met de certificerende instantie, BSI.
Het milieumanagementsysteem van Tata Steel IJmuiden B.V. is door BSI gecertificeerd op basis van de ISO 14001 norm sinds 1 januari 2004. De entiteiten, locaties en activiteiten genoemd op alle bladzijden van het certificaat maken onderdeel uit van de reikwijdte van het certificaat. Alle benoemde bedrijfsonderdelen en activiteiten vallen hiermee onder het ISO 14001 gecertificeerde managementsysteem.
Kunt u uitsluiten dat er geen specifiek onderzoek naar Kooksfabriek 2 heeft plaatsgevonden bij de certificering van het milieuzorgsysteem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met de certificerende instantie, BSI.
BSI heeft, volgens accreditatieregels (onder andere de norm ISO/IEC 17021), een auditprogramma voor 3 jaar opgesteld waarin ten minste jaarlijks audits plaatsvinden. De uitvoering van het auditprogramma zorgt ervoor dat binnen 3 jaar alle normeisen, processen en organisatieonderdelen van het managementsysteem worden beoordeeld. Deze audits worden uitgevoerd door middel van beoordeling van gedocumenteerde informatie, het houden van interviews met functionarissen en door observatie van activiteiten. De gebruikte auditmethode is gebaseerd op steekproeven van de activiteiten van de organisatie en is bedoeld om de naleving van vereisten van de relevante managementsysteemnorm te toetsen en de conformiteit en effectiviteit van het managementsysteem en de voortdurende relevantie en toepasbaarheid ervan voor het toepassingsgebied van de certificering te bevestigen. Kooksfabriek 2 maakt onderdeel uit van dit auditprogramma.
Kunt u uitsluiten dat door de staat van onderhoud van Kooksfabriek 2 een grotere emissie van polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK‘s) optreedt dan bij een optimale staat van onderhoud mogelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Nee, ik kan dit niet uitsluiten. Gelet op mijn rol en positie heb ik hier geen zicht op. Toezicht op de emissies naar de lucht is een taak van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied houdt toezicht op de vergunningvoorschriften. Op dit moment voert de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied een monitoringsprogramma uit bij de Kooksfabriek 2, waarbij zowel diffuse als reguliere emissies worden gemeten. De uitkomsten zijn naar verwachting dit najaar beschikbaar.
Kunt u uitsluiten dat het grote aantal cokesovenkamers dat buiten gebruik is onwenselijke temperatuurschommelingen veroorzaakt bij overige cokesovenkamers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Nee, dat kan ik niet uitsluiten. Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.
De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied geeft aan dat zogenaamde «rauwe kooks» ontstaan doordat er in de cokesovenkamers een onvoldoende hoge temperatuur wordt bereikt. Hier heeft de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied recent een derde last onder dwangsom voor opgelegd3.
Kunt u uitsluiten dat Tata Steel het effect uit vraag 13 niet monitort en evalueert binnen zijn milieuzorgsysteem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met de certificerende instantie, BSI.
Deze vraag heeft betrekking op details van de werking van het milieumanagementsysteem van Tata Steel. BSI kan hier in verband met de vanuit de accreditatie vereiste geheimhoudingsplicht geen antwoord op geven.
Kunt u uitsluiten dat Tata Steel niet beschikt over kwantitatieve doelstellingen, rapportages en benchmarks voor wat betreft de milieuprestaties, in het bijzonder de emissie van PAK, van Kooksfabriek 2 en het onderhoudsprogramma van deze fabriek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Gelet op mijn eigen rol en positie, zoals aangegeven in de inleiding, heb ik geen wettelijke bevoegdheden om deze informatie te vorderen bij het bedrijf. Ik kan uw vraag derhalve niet beantwoorden.
Kunt u uitsluiten dat binnen de sector sinds het verlenen van de huidige vergunning in 2007 nieuwe technieken zijn ontwikkeld waarmee het optreden van diffuse emissies bij Kooksfabriek 2 verder kan worden gereduceerd dan bij Tata Steel gebeurt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Gelet op mijn eigen rol en positie, zoals aangegeven in de inleiding, heb ik geen wettelijke bevoegdheden om deze informatie te vorderen bij het bedrijf. Ik kan uw vraag derhalve niet beantwoorden.
Kunt u uitsluiten dat binnen de sector sinds het verlenen van de huidige vergunning in 2007 nieuwe technieken zijn ontwikkeld waarmee de milieuprestaties van kooksfabrieken nauwkeuriger gemonitord kunnen worden dan met een visuele kwalitatieve duiding, bijvoorbeeld door meer nauwkeurige kengetallen, metingen met inkapseling van lekkages, metingen op afstand, monitoring met camera's, monitoring met hittecamera's, meting van tracerstoffen of de geautomatiseerde verwerking van gegevens uit voornoemde bronnen met conventionele rekenmethodes dan wel door gebruik van kunstmatige intelligentie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
In een BREF-document staat beschreven wat de meest milieuvriendelijke technieken zijn die een bedrijf kan toepassen. Dit is een referentiedocument voor BBT-conclusies. Deze technieken zijn ontleend aan een aantal referentiesituaties binnen de Europese context. De meest recente BREF IJzer en Staal, waarbinnen ook de cokesproductie aan de orde komt, is verschenen in 2012. Hier staan een aantal maatregelen in waarmee milieuprestaties van cokesfabrieken geduid kunnen worden.
De omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft de relevante aspecten uit deze BREF voor de Kooksfabrieken nog niet geheel verwerkt in de vergunning van Tata Steel. Dit zal op korte termijn gebeuren.
Kunt u uitsluiten dat Tata Steel sinds 2007 heeft nagelaten de ontwikkelingen bedoeld in vraag 16 en 17 regelmatig te benchmarken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Zie het antwoord op vraag 17. Deze ontwikkelingen zijn onderdeel van de reguliere beleidscyclus, worden opgenomen in BREF-documenten en landen daarmee uiteindelijk in de vergunningen.
Kunt u uitsluiten dat Tata Steel sinds 2007 heeft nagelaten op basis van deze benchmarks continu verbeteringen door te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u uitsluiten dat het (senior) management sinds 2007 in zijn strategie goedkoop onderhoud heeft verkozen boven een voortdurend streven tot nulemissie van PAK? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Gelet op mijn eigen rol en positie, zoals aangegeven in de inleiding, heb ik geen wettelijke bevoegdheden om inzicht te krijgen in de bedrijfsvoering van Tata Steel. Ik kan uw vraag derhalve niet beantwoorden.
Kunt u uitsluiten dat de meest recente rapportages van Tata Steel over de emissie van PAK, ook na de expertmeeting met het RIVM, nog altijd niet volledig, consistent en geloofwaardig zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
In de inleiding heb ik mijn rol- en positie toegelicht. Toezicht op de registratie van emissies is een taak van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld, zijn door de Omgevingsdienst met Tata Steel afspraken gemaakt om de kwaliteit van de jaarlijkse emissieregistratie door Tata Steel te verbeteren, onder andere door het verbeteren van de kenmerken van emissiebronnen (Kamerstuk 28 089, nr. 242).
Kunt u uitsluiten dat de meest recente rapportages van Tata Steel over de emissie van PAK nog altijd gebruik maken van berekeningen op basis van algemene kengetallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uitsluiten dat de gebruikte kengetallen niet representatief zijn voor Kooksfabriek 2, mede in het licht van de staat van onderhoud? Op basis waarvan kunt u dit wel of niet uitsluiten?
Zie antwoord vraag 21.
Wat is uws inziens het gevolg als Kooksfabriek 2 moet sluiten?
Op dit moment onderzoekt de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, naar aanleiding van de in het antwoord op vraag 13 genoemde last onder dwangsom, onder andere de mogelijkheid tot het intrekken van de vergunning van de Kooksgasfabrieken, voor het geval de onderneming ook deze last niet naleeft.
Daarnaast heb ik in de Expression of Principles (Kamerstuk 32 813, nr. 1082), mede naar aanleiding van de motie Hagen c.s. (Kamerstuk 28 089, nr. 239) met het bedrijf afgesproken dat er onderzoek wordt gedaan naar het verder verbeteren van de milieu en gezondheidssituatie voor 2030, bijvoorbeeld door het al eerder sluiten van bedrijfsactiviteiten zoals de Kooksfabriek 2. Dit onderzoek loopt. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten.
De asfaltfabriek in Deventer |
|
Bouchallikh |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten over de zorgen die leven bij omwonenden van de asfaltfabriek in Deventer over de uitstoot van schadelijke stoffen?1, 2
Ja, ik ben bekend met de door u genoemde berichten.
Wat vindt u ervan dat de asfaltfabriek in Deventer bij het bevoegd gezag heeft verzocht om de uitstootnormen op te rekken, in tegenstelling tot de afspraken die al in 2016 met de sector zijn gemaakt over deze uitstoot? Wat betekent dat voor de waarde van afspraken met de asfaltfabrieken?
Binnen het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) ligt het bevoegd gezag voor de asfaltcentrales bij gemeenten en provincies: zij zijn vergunningverlener, toezichthouder en handhaver. De asfaltcentrales zijn zelf primair verantwoordelijk voor de veiligheid en voor naleving van de relevante wet- en regelgeving.
De asfaltcentrale AsfaltNu Deventer (AND) heeft een aanvraag ingediend bij het bevoegde gezag voor een tijdelijke verruiming van de emissiegrenswaarde voor benzeen, middels een maatwerkvoorschrift. Deze verruiming is gevraagd voor een periode van 18 maanden vanaf juli 2022 tot het moment dat als emissie-reducerende maatregel ofwel een actief koolfilter ofwel een indirect verwarmde zwarte trommel in gebruik is genomen. Deze beoordeling ligt bij het bevoegde gezag. Op 21 oktober 2022 heeft de omgevingsdienst IJsselland het ontwerpbesluit genomen om deze aanvraag niet te honoreren en de tijdelijke verruiming niet toe te staan. Dit ontwerpbesluit ligt momenteel ter inzage.
Hoe beoordeelt u de controleerbaarheid van de geopperde oplossing om de productie tijdelijk te verlagen? Is het bevoegd gezag in staat om zelf luchtmetingen te doen? Klopt het dat de metingen alleen aangekondigd (en in opdracht van de asfaltfabriek) zullen plaatsvinden?
Het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving is gedecentraliseerd, in dit geval is de gemeente Deventer het bevoegde gezag. De beoordeling van het meten en monitoren van de emissies van bedrijven is aan de bevoegde gezagen.
De OD IJsselland vraagt in het kader van het houden van toezicht elke week de productieplanning op bij de asfaltcentrale AND. De asfaltcentrale AND vermeldt hierin de per dag geplande tonnages per product. De OD IJsselland controleert AND in het kader van periodieke controles en in het kader van de opgelegde last onder dwangsom conform de landelijke handhavingsstrategie (LHS).
Emissiemetingen zijn een specialisme en kunnen niet door iedere meetinstantie worden uitgevoerd. Daarom is voor het uitvoeren van emissiemetingen een accreditatie verplicht. De OD IJsselland heeft geen eigen meetdienst en de metingen in het kader van de recent opgelegde last onder dwangsom worden uitgevoerd door de luchtmeetdienst van Omgevingsdienst Regio Arnhem in opdracht van de gemeente Deventer en vinden onaangekondigd plaats.
Welke opties ziet u voor zich om de uitstootnormen onaangekondigd te controleren? En bent u bereid daarover in contact te treden met de betrokken omgevingsdiensten en het RIVM?
Het RIVM beheert de gegevens van de emissieregistratie, maar heeft geen directe rol bij het meten van de uitstoot bij de asfaltcentrales. De omgevingsdienst IJsselland geeft aan dat de luchtemissie-metingen bij de asfaltcentrale alleen zinvol zijn, wanneer er op de meetdag voldoende uren achter elkaar asfalt wordt geproduceerd met een voldoende hoog gerecycled materiaal. Met de productieplanning die elke week wordt opgevraagd is de OD IJsselland in staat om onaangekondigd een meting te laten verrichten.
Wat zijn de meetuitkomsten bij de asfaltfabrieken die nog incompleet waren in juli van dit jaar?3
Bij de kamerbrief van 7 juli is een bijlage gevoegd met een inventarisatie die OD NL heeft uitgevoerd bij de betreffende omgevingsdiensten naar de uitstoot van benzeen en PAK’s bij de asfaltcentrales. De gevraagde gegevens zijn afkomstig van de omgevingsdiensten. In de bijlage treft u een door OD NL geactualiseerd overzicht aan met daarin verwerkt recente gegevens over de meetuitkomsten bij de asfaltfabrieken. Dit is een continu proces en nieuwe metingen zijn aangekondigd. Dit overzicht laat ook zien dat de omgevingsdiensten met de asfaltcentrales actief in gesprek zijn en handhavingsacties inzetten om de asfaltcentrales maatregelen te laten nemen om te voldoen aan de emissienormen.
Welke oplossingen worden bij andere asfaltfabrieken uitgevoerd om de bovenwettelijke uitstoot van schadelijke stoffen onder de norm te krijgen?
De beoordeling welke technische oplossingen geschikt zijn bij de asfaltcentrales, is ter beoordeling aan het betreffende bevoegde gezag. In opdracht van Omgevingsdienst NL is het adviesdocument Emissies Asfaltcentrales4 opgesteld. Met dit document zorgen de 29 omgevingsdiensten in Nederland voor een (meer) uniforme aanpak van vergunningverlening, toezicht en handhaving om de emissies van benzeen en PAK’s te beperken. In dit adviesdocument staat het toepassen van een paralleltrommel met lucht-voorverhitter of een indirect gestookte paralleltrommel genoemd als best beschikbare techniek. Tot het moment waarop de paralleltrommel is aangepast of vervangen, moeten de volgende emissiebeperkende maatregelen worden getroffen:
Uitzeven fijne fractie asfaltgranulaat;
Schoepen afstellen;
Vlam afschermen;
Beperken productievolume zwarte trommel; en
Verlaging eindtemperatuur van het asfaltgranulaat in de zwarte trommel (indicatief < 110 graden Celsius).
Daarnaast zijn er asfaltcentrales die filtratie met actief kool inzetten als «end-of-pipe» techniek.
Wordt er met de herziening van het Schone Lucht Akkoord een aanpak ontwikkeld voor asfaltfabrieken? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het Schone Lucht Akkoord heb ik de Kamer toegezegd, naar aanleiding van de nieuwe WHO advieswaarden, te verkennen welke mogelijke aanvullende activiteiten en maatregelen effectief zijn om de blootstelling aan fijnstof en stikstofdioxide verder te verminderen. Daarbij kijk ik ook naar mogelijkheden binnen de industrie. In 2023 wordt de uitvoeringsagenda van het Schone Lucht Akkoord herzien.
Binnen het Schone Lucht Akkoord wordt voor industriële bedrijven onder andere gestuurd op vergunnen van zo streng mogelijk emissie-eisen (onderkant BREF-range). Er is geen aparte aanpak voor asfaltcentrales, hiervoor geldt dat ze moeten voldoen aan geldende wet- en regelgeving.
De Kamerbrief 'Mogelijke overschrijding handhavingspunten Rotterdam The Hague Airport' |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is het effect van het overnemen van commerciële vluchten van Schiphol op de geluidsnormen van Rotterdam The Hague Airport?
De handhavingspunten voor geluid en de daaraan gekoppelde grenswaarden zijn in de Omzettingsregeling Rotterdam The Hague Airport (RTHA) opgenomen. Mede op basis hiervan bepaalt de luchthaven de capaciteit. Aangezien RTHA een slot-gecoördineerde luchthaven is, wijst de (onafhankelijke) slotcoördinator vervolgens op basis van de door RTHA bepaalde capaciteit de slots toe aan luchtvaartmaatschappijen. Dit heeft geen betrekking op politie- en traumahelikopters. Het gebruik van politiehelikopters wordt bepaald door de Nationale Politie en van traumahelikopters door het Traumacentrum. Er wordt tussen handelsverkeer (commerciële vluchten) en politie- en traumahelikopters ook niet geprioriteerd.
Het is een verantwoordelijkheid van de luchthaven om ervoor te zorgen dat de vluchten die op RTHA uitgevoerd worden binnen de grenswaarden blijven. Deze worden door de Inspectie Leefomgeving Transport (ILT) gehandhaafd. Aangezien RTHA slechts een beperkt aantal vluchten van Schiphol overgenomen heeft, is de bijdrage daarvan aan de grenswaarden ook beperkt. Bij een dreigende overschrijding zoals gemeld in de brief van 12 september jl.,1 is het voorts aan de luchthaven om er in overleg met de gebruikers voor te zorgen dat de grenswaarden uiteindelijk niet overschreden worden, en om daartoe keuzes te maken.
Hoe kijkt u naar de afweging van prioritering van vluchten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft u het in uw brief niet over het verminderen van commerciële vluchten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt de geluidsruimte op Schiphol ingedeeld, specifiek tussen passagiersvluchten en inzet van MMT en politieverkeer?
Voor Schiphol wordt er voor de geluidsruimte onderscheid gemaakt tussen handelsverkeer (commerciële vluchten) en niet-handelsverkeer, waar maatschappelijk verkeer (zoals politie- en traumahelikopters) onderdeel van uitmaakt. Van niet al het verkeer dat onder niet-handelsverkeer valt is de geluidsbelasting bekend. Daarom wordt de geluidsbelasting van niet-handelsverkeer bepaald door de geluidsbelasting van handelsverkeer met 2,5% te verhogen. In een brief aan uw Kamer van 19 november 20182 en in de Milieueffectrapportage3 van het Nieuw Normen- en Handhavingstelsel (NNHS) is dit toegelicht.
Spelen financiële redenen mee met uw besluit om een tweede geluidsruimte niet toe te kennen aan operationele diensten?
Er is geen sprake van een besluit: zoals in de brief van 12 september jl. aangegeven, is het creëren van een aparte gebruiksruimte voor geluid voor spoedeisende hulpverlening en politietaken op dit moment juridisch niet mogelijk. In de Luchtvaartnota 2020–2050 is aangegeven dat luchthavens met vluchten voor spoedeisende hulpverlening en politietaken een aparte gebruiksruimte in luchthavenbesluiten krijgen. In dit kader zijn de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Justitie en Veiligheid betrokken.
Heeft de luchthaven contact gehad over het besluit met de politie en het Erasmus MC? Zo ja, wat was hun reactie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre zijn het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Justitie en Veiligheid betrokken bij dit besluit en de totstandkoming daarvan?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt de inzet van de traumahelikopter bij Rotterdam The Hague Airport beperkt nu er mogelijke overschrijding is van de handhavingspunten?
In de brief aan uw Kamer van 12 september jl. is aangegeven dat ik aan RTHA gevraagd heb om in overleg met de gebruikers maatregelen te nemen om de mogelijke overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Wat de effecten van de te nemen maatregelen zullen zijn op de inzet van de politie- en traumahelikopter en (bij gevolg) voor de traumazorg en de uitvoering van politietaken is nog niet aan te geven. Uitgangspunt is dat luchthavens publieke voorzieningen zijn, waarbij gezondheid en veiligheid voorop staan. Commercieel verkeer en vrachtverkeer mogen dus niet ten koste gaan van de inzet op gezondheid (trauma-heli) en veiligheid (politie, onder andere luchtsteun voor de Dienst speciale interventie).
Wat is hiervan het gevolg voor de traumazorg in de regio die de helikopter gestationeerd bij Rotterdam The Hague Airport bedekt?
Zie antwoord vraag 8.
Welke gevolgen heeft eventuele beperking van de inzet voor de uitvoering van politietaken?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u inzichtelijk maken wat de effecten en resultaten zijn van de inzet van maatschappelijk verkeer zoals politie- en traumahelikopters vanaf Rotterdam The Hague Airport?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid geeft aan dat in 2020 in heel Nederland vijftig mensenlevens gered zijn dankzij zoekacties van politiehelikopters. Op aanwijzing van de helikopterbemanning werden 150 verdachten op heterdaad aangehouden. In veel gevallen zijn politiehelikopters een zogenoemde «force multiplier» waarbij de ogen vanuit de lucht zorgen voor veel extra slagkracht door overzicht en bieden extra veiligheid voor de politiecollega’s op straat.
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geeft aan dat er in Nederland momenteel vier helikopters voor Mobiel Medische Teams (MMT) zijn, waaronder die in Rotterdam, die een bovenregionale functie hebben. Zij verlenen urgente, vaak hoog-complexe prehospitale zorg die alleen door een dergelijk team kan worden verleend. Het gaat hierbij onder andere om levensreddende voorbehouden handelingen die alleen door een arts mogen en kunnen worden uitgevoerd. Dit betreft bijvoorbeeld patiënten die ter plaatste onder anesthesie gebracht moeten worden en waarvan de luchtweg middels intubatie gezekerd moet worden, om de ademhaling gecontroleerd over te kunnen nemen en te verbeteren. In 2021 werden per dag gemiddeld 1 tot 2 patiënten geïntubeerd door het MMT-team van Rotterdam, nog los van andere levensreddende en/of gezondheidsschadebeperkende handelingen die alleen dit team kan uitvoeren.
Bent u het ermee eens dat de onvoorziene toename van het aantal traumavluchten vergeleken met de prognose slechts in het belang is voor de acute hulp van burgers?
De inzet van traumahelikopters maakt een belangrijk onderdeel uit van acute medische hulp. Daarnaast hebben operationele diensten een inspanningsverplichting om geluidsoverlast voor omwonenden zoveel mogelijk te beperken.
Bent u het ermee eens dat er in de handhavingspunten rekening moet worden gehouden met onvoorziene uitruk van MMT en politie?
De luchthaven en haar gebruikers moeten ervoor zorgen dat de vluchten die op RTHA uitgevoerd worden binnen de grenswaarden blijven. Zij moeten dus met elkaar bezien hoe gepland en ongepland verkeer ingepast kunnen worden. In dat kader is het van belang dat luchthaven en operationele diensten goed monitoren hoe het gebruik door maatschappelijk verkeer zich ontwikkelt, om zodoende tijdig te kunnen bijsturen waar dat mogelijk is.
Voor het nieuw vast te stellen Luchthavenbesluit voor RTHA zal een aparte gebruiksruimte worden opgenomen voor vluchten ten behoeve van spoedeisende hulpverlening en de uitoefening van politietaken. Hiervoor zijn ook goede prognoses van de operationele diensten nodig over de inzet van dit verkeer voor de komende jaren, zodat van een potentiële overschrijding geen sprake hoeft te zijn. Daarbij merk ik op dat in het geval van een onverwachte overschrijding als gevolg van onvoorziene of ongeplande omstandigheden (bijvoorbeeld als gevolg van een ramp) in de Wet luchtvaart is bepaald dat geen handhavingsmaatregelen worden ingezet.
Tot slot, het maatschappelijk verkeer heeft een belangrijke maatschappelijke functie. Tegelijkertijd moet er ook bij dit verkeer oog zijn voor het feit dat dit verkeer impact heeft op de omgeving van de luchthaven. Daarom spannen de operationele diensten zich in om eventuele hinder zoveel als mogelijk te beperken en bijvoorbeeld bij de aanschaf van helikopters rekening te houden met de omgevingsimpact. Verder geldt dat als het gebruik van politie- en traumahelikopters blijft toenemen er opnieuw een afweging gemaakt moet worden over het accommoderen van dit verkeer en de locatie daarvan.
Hoe zorgt u er op de langere termijn voor dat traumazorg en de inzet van politie in de toekomst niet in de knel komt door de regels omtrent geluidshinder?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht dat vier van de tien zorgmedewerkers de zorg dreigen te verlaten |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat vier van de tien zorgmedewerkers de zorg dreigen te verlaten?1
Het betreffende bericht verwijst naar de uitkomsten van de Monitor Gezond Werken in de Zorg 2022 van Stichting IZZ. In het desbetreffende rapport wordt geconstateerd dat bijna vier op de tien zorgmedewerkers (40%) er wel eens over denkt om buiten de zorg te gaan werken (p. 4). Slechts een deel (9%) van de zorgmedewerkers is dit daadwerkelijk van plan. Dit beeld sluit aan op het jaarlijkse landelijke uitstroomonderzoek van RegioPlus2 waaruit blijkt dat in 2021 een klein deel (tien procent) van het vertrekkende personeel van de deelnemende zorg- en welzijnsorganisaties een functie heeft gevonden buiten de zorgsector. Voor een toekomstbestendige arbeidsmarkt in zorg en welzijn is het essentieel dat zorg- en welzijnsmedewerkers niet onnodig de zorg verlaten. Daarom is het belangrijk om in te zetten op het behoud van zorg- en welzijnsmedewerkers. Werkgevers moeten hier serieus werk van maken. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) ondersteunt werkgevers bij deze opgave binnen het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt in Zorg en Welzijn (TAZ). Onder andere door de mogelijkheden te verkennen naar het ontsluiten en het gebruik van (gecombineerde) data rond verzuim, verloop en functiekenmerken op branche-, regionaal-, en organisatieniveau. Deze inzichten kunnen benut worden voor het maken van regioplannen door werkgeversorganisaties gericht op een gezonde en veilige werkomgeving.
Wat is uw reactie op de stijging van 29 procent van de vraag naar psychische zorg onder zorgverleners?
Zorg- en welzijnsmedewerkers moeten gezond en veilig hun werk kunnen doen. Het is belangrijk dat werkgevers aandacht geven aan de mentale gezondheid van zorg- en welzijnsmedewerkers. Het verhogen van het werkgeluk en welbevinden draagt hieraan bij, onder andere door goed werkgeverschap en het vergroten van zeggenschap. Hierop wordt ingezet met Programma TAZ. In de beantwoording op vraag 6 en 8 ga ik hier nader op in. Daarnaast wordt de actielijn «Mentaal gezond aan het werk» van de aanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal» van de ministeries VWS, OCW en SZW vertaald naar een set aandachtspunten voor de sector zorg en welzijn door de overheid, brancheorganisaties en vakbonden. Ook stimuleren we met het Programma TAZ dat zorgorganisaties meer gaan samenwerken op gezamenlijk werkgeverschap, waaronder het gezamenlijk aanpakken van psychosociale arbeidsbelasting.
Wat vindt u ervan dat zorgverleners door de stijgende kosten steeds vaker kiezen voor een zorgverzekering met een verhoogd eigen risico? Bent u het ermee eens dat dit onwenselijke zorgmijding en langer ziekteverzuim kan stimuleren?
Het vrijwillig eigen risico biedt keuzevrijheid aan verzekerden. Deze keuzemogelijkheid is belangrijk voor het draagvlak van jonge en gezonde verzekerden voor het solidaire zorgstelsel. Verder maakt het vrijwillig eigen risico mensen bewust van de kosten van zorg. Zorgverzekeraars zijn niet verplicht om een vrijwillig eigen risico aan te bieden en verzekerden hebben de keuze om wel of geen vrijwillig eigen risico te kiezen.
Het verplichte eigen risico bedraagt 385 euro. 13,0% van de verzekerden kiest in 2022 voor een vrijwillig eigen risico in ruil voor een premiekorting. Het aantal verzekerden dat kiest voor een vrijwillig eigen risico is al een aantal jaar vrijwel gelijk. Zo koos in 2016 12% van de verzekerden voor een vrijwillig eigen risico en in 2019 13,1% van de verzekerden. Verzekerden kunnen kiezen voor een vrijwillig eigen risico tussen de 100 en 500 euro. Van de mensen met een vrijwillig eigen risico kiest 75,2% voor het hoogste bedrag. Zorgverleners kunnen, net als alle andere verzekerden, tijdens het overstapseizoen een keuze maken uit het polis aanbod van de verschillende zorgverzekeraars en zoeken naar de meest passende zorgverzekering.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat zorgverleners hierdoor een hogere drempel hebben tot de zorg, zeker gezien het feit dat zij zelf de zorg draaiend houden?
We hebben geen inzicht in de keuze van zorgverleners voor het type zorgverzekering en of zij vaker dan gemiddeld kiezen voor het vrijwillig eigen risico. Wel wil ik graag benadrukken dat voor alle verzekerden geldt dat het ongewenst is als zij vanwege de kosten afzien van noodzakelijke zorg. Zorgverleners hebben geen hogere drempel tot zorg dan andere verzekerden. Het kiezen voor het vrijwillig eigen risico is een individuele keuze. Zowel op landelijk als gemeentelijk niveau zijn maatregelen genomen om ongewenste zorgmijding vanwege financiële redenen tegen te gaan:
Bent u het ermee eens dat het logischer zou zijn om zorgverleners beter te belonen, zodat zij gewoon een fatsoenlijke zorgverzekering kunnen afsluiten, in plaats van hen ertoe te drijven om geld te besparen via een slechtere zorgverzekering?
Zorgprofessionals dienen een goed salaris te ontvangen voor het belangrijke werk dat zij doen. Voor een concurrerende salarisontwikkeling wordt jaarlijks de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova) beschikbaar gesteld. Voor 2022 bedraagt de ova 2,2 miljard euro en voor 2023 3 miljard euro. Het is aan sociale partners om met deze extra middelen goede caos af te sluiten. En dat lukt ook goed. De afgelopen jaren zijn de salarissen in de zorg meegestegen met de ontwikkeling in de markt en zelfs veelal daar wat boven.
Bent u het ermee eens dat er dringend stappen moeten worden gezet om werken in de zorg aantrekkelijk te houden? Zo ja, waarom laat u dit soort verontrustende ontwikkelingen opstapelen zonder de problemen echt aan te pakken?
Zorgmedewerkers moeten de tijd en ruimte krijgen om het werk anders te organiseren, zodat het werk leuk, uitdagend en aantrekkelijk blijft. Ze moeten zich kunnen richten op waar het daadwerkelijk om draait, namelijk met passie en plezier goede zorg leveren aan patiënten en cliënten. Het is belangrijk dat de medewerker méér centraal komt te staan met goed werkgeverschap. Dat werkgevers werk maken van goed werkgeverschap en dat we als sector meer inzetten op het toepassen van effectieve vormen van sociale en technische innovatie. Met het Programma TAZ wil ik het werken in de zorg anders organiseren om de arbeidsmarkt in de zorg toekomstbestendig te maken. Met een minder sterke groei van het aantal zorgmedewerkers moet goede persoonlijke zorg en ondersteuning geboden worden. Zodat zorgmedewerkers met plezier werken in de zorg en het werken in de zorg aantrekkelijk is en blijft. Het nieuwe programma is de opvolger van het actieprogramma Werken in de Zorg. Binnen het programma wordt voorgebouwd op de goede resultaten die zijn geboekt.
Waarom kiest u er ondanks de grote ontevredenheid onder zorgpersoneel alsnog voor om de zorgsalarissen flink achter te laten lopen op de marktsector en de rest van de publieke sector?
De werktevredenheid onder zorgpersoneel is hoog. 77% van de zorgverleners geeft aan (zeer) tevreden te zijn met hun werk. Ook blijkt uit landelijke uitstroomonderzoek van RegioPlus dat het salaris geen belangrijke reden is om de zorg te verlaten. Waardering en de aantrekkelijkheid van werken in de zorg is van veel meer afhankelijk is dan salaris. Zaken als professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden zijn minstens zo belangrijk. Dat laat onverlet dat zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zorgprofessionals een goed salaris dienen te ontvangen voor het belangrijke werk dat zij doen. Via de ova scheppen we daar ook de mogelijkheden voor. Specifiek voor de middengroep in de zorg is voor dit jaar daar bovenop extra geld (675 miljoen euro structureel) beschikbaar gesteld, waardoor sociale partners deze groep er extra op vooruit kunnen laten gaan. We zien dat in nagenoeg alle caos daar ook afspraken over zijn gemaakt.
Ziet u na het zien van deze verontrustende cijfers ook de noodzaak van het geven van echt zeggenschap aan zorgverleners over hun eigen werk? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit te bewerkstelligen?
Ik vind het belangrijk dat zeggenschap wordt bevorderd om werkplezier te vergroten en uitstroom terug te dringen. Ik zie het bevorderen van zeggenschap primair als opgaaf voor werkgevers in het kader van goed werkgeverschap, al erken ik dat het als werkgever in een krappe arbeidsmarkt uitdagend is om de benodigde ruimte voor zeggenschap te creëren. Om werkgevers te ondersteunen zet ik met het arbeidsmarktprogramma TAZ beleidsmatig in op zeggenschap. Onder meer met de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap, waarmee in totaal 12,75 miljoen euro subsidie beschikbaar is om op instellingsniveau met dit thema aan de slag te gaan. Parallel hieraan organiseert de projectorganisatie «Landelijk Actieplan Zeggenschap» zeggenschapsactiviteiten, zoals netwerk- en leerbijeenkomsten. In de verdere uitwerking van de TAZ zal worden bezien hoe invulling gegeven kan worden aan de langer termijn aanpak. Tot slot is ook een klankbordgroep ingesteld onder leiding van de Chief Nursing Officer, prof. dr. Evelyn Finnema. Hiermee wordt geborgd dat zorgmedewerkers inbreng hebben in het programma en de manier waarop goede ideeën in de praktijk kunnen worden gebracht.
Bent u zich ervan bewust dat de uitlatingen die u heeft gedaan over het niet verder laten toenemen van het aantal zorgverleners2 de wanhoop onder zorgverleners over de werkdruk verder kunnen versterken? Zo ja, bent u van plan om zorgverleners op dit punt echt perspectief te geven in lijn met de aangenomen motie Hijink3, in plaats van u neer te leggen bij de personeelstekorten?
Op dit moment werkt ongeveer een op de zes werknemers in Nederland in de zorg. Om aan de stijgende zorgvraag te kunnen blijven voldoen zou in 2040 een op de vier werknemers in de zorg werkzaam moeten zijn. Het is irreëel te veronderstellen dat het aandeel van de zorg op de Nederlandse arbeidsmarkt of in de collectieve middelen in een dergelijke mate kan oplopen. We staan als samenleving immers ook nog voor andere grote uitdagingen op het gebied van bijvoorbeeld klimaat, veiligheid, onderwijs en wonen. Daarom zetten we in op beleid waarbij het huidige aandeel werknemers als uitgangspunt geldt. Wat overigens niet betekent dat er de komende jaren geen enkele personeelsgroei meer mogelijk is. Omdat de beroepsbevolking de komende jaren nog stijgt is er nog een beperkte personeelsgroei mogelijk. De uitdaging om met een gelijkblijvend aandeel werknemers in de zorg aan de zorgvraag te kunnen voldoen vraagt om een brede arbeidsmarktaanpak langs meerdere sporen. Dit doen we in en via meerdere programmas zoals TAZ, Integraal Zorg Akkoord (IZA), Wonen, Ondersteuning en Zorg voor ouderen (WOZO), Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA), maar ook langs de lijn van de kabinetsbrede aanpak arbeidsmarktkrapte.
Daarbij willen we erop wijzen dat de aantrekkelijkheid van werken in de zorg van veel meer afhankelijk is dan van salaris. Zaken als professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden zijn zeker zo belangrijk voor een keuze om wel of niet in de zorg te blijven werken. Dat bevestigt ook de SER en daarop ligt dus ook de focus in het arbeidsmarktbeleid van VWS. De inzet gericht op arbeidsmarkt in de VWS-programmas zal zich focussen op beperken van de groei van de zorgvraag, op behoud en duurzame ontwikkeling van personeel en op arbeidsbesparende innovaties in combinatie met slimmer organiseren van de zorg. Voor de zorgverleners moet deze inzet leiden tot meer zeggenschap, meer werkplezier en minder werkdruk waarbij met minder meer zorgverleners aan de zorgvraag voldaan kan worden. De voortgang van de programmas volgen we in de monitoring op de verschillende programmas. In het in de komende tijd in te richten bestuurlijk overleg arbeidsmarkt worden de voortgang en samenhang van deze programmas bewaakt. Specifiek gericht op het inlopen van salarisachterstand van de zorgmedewerkers in de middengroepen van de loongebouwen van zorg en welzijn heeft het vorige kabinet in reactie op het SER-advies en de motie Hijink bovenop de ova nog eens 675 miljoen euro beschikbaar gesteld. CAO-partijen kunnen de komende tijd verdere stappen zetten bij het inlopen van de salarisachterstand van de middengroepen door een relatief groter deel van de beschikbare middelen voor deze groep in te zetten.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel van IZZ om arbeidsrisico’s financieel af te dekken voor zorgmedewerkers?
In Nederland zijn werknemers al verzekerd voor (de financiële effecten) van ziekte of arbeidsongeschiktheid. Dat geldt ongeacht of zij ziek of arbeidsongeschikt zijn geraakt door een risico bij de arbeid die zij verrichten of anderszins.
Of een specifieke groep werknemers (zoals in dit geval medewerkers in de zorg) in aanmerking moet (kunnen) komen voor een bovenwettelijke uitkering, wordt normaliter aan de cao-tafel behandeld. Daar worden eventuele afspraken gemaakt over een collectieve WIA-verzekering of over collectief aangeboden mogelijkheden om je individueel bij te verzekeren.
In de zorg zien we dat hier al initiatief toe is genomen. In de CAO voor sector Verpleging, verzorging en thuiszorg (VVT) was afgesproken dat werkgevers en vakbonden medewerkers wilden beschermen tegen verlies aan inkomsten na arbeidsongeschiktheid of werkloosheid. Recent is hieraan invulling gegeven door een mantelovereenkomst waarbij zorgorganisaties een verzekering afsluiten voor het opvangen van een terugval in inkomsten van zorgmedewerkers die ziek of arbeidsongeschikt worden. Meer specifiek gaat het om uitbreiding van de dekking voor het derde WW-jaar en WGA-hiaat.5
Het bericht 'Tientallen Deventenaren trekken witte pakken aan om asbest te verwijderen: ‘Dat sjouwen wordt nog zwaar’' |
|
Chris Simons (VVD), Erik Haverkort (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tientallen Deventenaren trekken witte pakken aan om asbest te verwijderen: «Dat sjouwen wordt nog zwaar»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met het initiatief van woningbouwcorporatie Rentree en inwoners in de Deventer wijk Zandweerd om samen asbestsaneringswerkzaamheden uit te voeren?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kent u dergelijke initiatieven elders in het land?
Ja. Milieu Centraal stimuleert dergelijke initiatieven met de actie «Week van de asbestvrije schuur». Deze is eerder in 2020 en 2021 georganiseerd en uw Kamer is hierover geïnformeerd in de brief van 1 december 2021 over de voortgang van de asbestdakenaanpak (Kamerstuk 25 834, nr. 187). De actie is bedoeld om particulieren zelf op een veilige manier een klein asbestdak te laten verwijderen, onder de geldende wettelijke voorwaarden zoals een maximale oppervlakte van het dak van 35 m2. Milieu Centraal stelt voor de deelnemende gemeenten een toolkit ter beschikking met daarin ondersteunende informatie en communicatiemiddelen. Gemeenten verzorgen daarmee zelf de opzet en uitvoering van de actieweek, bijvoorbeeld het ter beschikking stellen van benodigde materialen en de afvoer van het afval. De week van de asbestvrije schuur was dit jaar van 12 tot en met 18 september. Dit jaar organiseerden zestien gemeenten een actie of communicatie rondom het verwijderen van kleine asbestdaken.
Kunt u een overzicht geven van de nog aanwezige hoeveelheid asbest op particuliere daken in dorpen en steden?
In de hiervoor genoemde brief van 1 december 2021 is als resterende asbestdakenopgave eind 2021 een oppervlakte van 74 miljoen m2 genoemd, waarbij is aangegeven dat rekening moet worden gehouden met een aanzienlijke marge. Naar schatting2 ligt 20% van de oppervlakte aan asbestdaken op particuliere daken. Ik kan hierbij geen onderscheid maken in particuliere daken in dorpen en steden en in landelijk gebied.
Kunt u een overzicht geven van de nog aanwezige hoeveelheid asbest op bedrijfsdaken in Nederland?
Op bedrijfsdaken ligt naar schatting 75% van de totale resterende oppervlakte van 74 miljoen m2die is genoemd in antwoord 4. De naar schatting resterende 5% ligt op overige daken, waarbij moet worden gedacht aan overheden en stichtingen.
Kunt u een overzicht geven van de nog aanwezige hoeveelheid asbest in overheidsgebouwen en in overheidsinfrastructuur (tunnels, bruggen etc.)?
Dit is helaas niet mogelijk. In 2005 is met het onderzoek «Asbest in Kaart; Historisch onderzoek Asbestgebruik en Methode Asbest-kansenkaart»3 verkend welke hoeveelheid asbest in Nederland is verwerkt. Het rapport concludeert dat in Nederland tussen 1917 en 1993 ruim 1,3 miljoen ton aan asbestvezels is verwerkt in ruim 7,7 miljoen ton asbesthoudend materiaal, waarbij uiteenlopende toepassingen worden beschreven. In het rapport wordt gesteld dat niet valt te becijferen hoeveel van de 7,7 miljoen ton asbesthoudend materiaal die in Nederland is verwerkt waar terecht is gekomen.
Om betrouwbare en gedetailleerde informatie te verkrijgen van waar nu nog asbest aanwezig is en in welke hoedanigheid, zouden voor alle overheidsgebouwen en -objecten van voor 1994 asbestinventarisaties moeten worden uitgevoerd. Een totale hoeveelheid laat zich met een dergelijk onderzoek niet optellen vanwege de diversiteit aan toepassingen en asbesthoudende producten met verschillende concentraties en soorten asbest, verschillende eenheden als vierkante meter, kilogrammen of aantal en zeker ook van belang de staat waarin de asbesttoepassing verkeert.
Als de nog aanwezige hoeveelheid asbest bekend zou zijn, moet dat niet worden gezien als een verwijderingsopgave. Veel toepassingen kunnen zonder gezondheidsrisico’s blijven zitten tot het moment van sloop, verbouwing of renovatie. Wanneer dat natuurlijke moment is aangebroken, voorziet de regelgeving in de verplichting vooraf een asbestinventarisatie te laten uitvoeren om de aanwezigheid van asbest en voor zover van toepassing de noodzaak van verwijderen te onderkennen.
Gelet op de omvang, kosten, beperkte bruikbaarheid en ook de naar verwachting onvoldoende capaciteit van de markt om dit uit te kunnen voeren, acht ik een onderzoek naar aanwezige hoeveelheden asbest in overheidsgebouwen en -objecten niet doelmatig.
Kunt u aangeven welke kosten jaarlijks gemaakt worden voor het saneren van asbest in overheidsgebouwen en overheidsinfrastructuur? Zo nee, bent u bereid dat te laten onderzoeken?
Dit is helaas niet mogelijk. Een onderzoek om dit te achterhalen zou veel tijd en geld kosten vanwege het grote aantal opdrachtgevers (zoals Rijkswaterstaat, Rijksvastgoedbedrijf, provincies, gemeenten, waterschappen). Daarbij komt dat de kosten voor asbestsanering veelal onderdeel zijn van totale projectkosten en de kosten per project zouden moeten worden geanalyseerd. Een dergelijk omvangrijk onderzoek acht ik niet doelmatig.
Het Economisch Instituut voor de Bouw noemt in het rapport «Toekomstperspectieven sloopsector 2019, Ontwikkelingen en vooruitzichten»4 een omzet uit asbestverwijdering van € 660 miljoen in 2018. De omzet was toen gegroeid vanwege de asbestdaken van bijna € 440 miljoen in 2013. Deze cijfers geven een indruk van de totale jaarlijkse uitgaven van overheden, bedrijven, stichtingen en particulieren voor asbestverwijdering.
Bent u bekend met de innovatieve saneringsmethode waarbij schuim, dat vezels isoleert, gehanteerd wordt, waardoor veilig maar veel sneller en dus goedkoper gesaneerd kan worden?
Ja, ik ben bekend met de saneringsmethode waarbij schuim wordt toegepast. Er zijn verschillende methoden en soorten schuim in gebruik als emissiebeperkende maatregel bij de verwijdering van verschillende asbesttoepassingen.
Uw Kamer heeft de motie Stoffer en Geurts aangenomen over emissiebeperkende maatregelen specifiek bij het verwijderen van asbestdaken (Kamerstuk 28 089, nr. 189) waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd (brief 17 juni 2022, Kamerstuk 25 834, nr. 188). Ik heb daarin toegelicht dat volgens een uitgevoerde kostenanalyse er geen sprake was van lagere kosten als schuim wordt toegepast bij de sanering van asbestdaken. Voor andere saneringen, met name saneringen binnen een gebouw, is de kostenopbouw anders en zou de toepassing van schuim tot financieel gunstigere uitkomsten kunnen leiden. Overigens zijn er meerdere maatregelen die genomen kunnen worden die tot een kostenverlaging kunnen leiden, bijvoorbeeld omdat het in bepaalde gevallen mogelijk is om ook zonder schuim te saneren in een lagere risicoklasse.
Kunt u aangeven waarom de innovatieve saneringsmethode met schuim door het Validatie en Innovatiepunt Asbest (VIP) niet positief beoordeeld is en realiseert u zich dat de overheid daardoor miljoenen euro’s per jaar meer uitgeeft dan nodig? Kunt u aangeven hoe u dit vrijgaveproces kunt versnellen?
Alle aanvragen met betrekking tot schuim die bij het VIP zijn ingediend, zijn tot nu toe positief beoordeeld.
Het is goed om op te merken dat het gebruik van schuim als emissiebeperkende maatregel altijd mag worden toegepast. Als men echter door het inzetten van schuim de werkwijze wil uitvoeren in risicoklasse 1 (waarbij minder beschermende maatregelen verplicht zijn), moet worden aangetoond door de asbestverwijderaar (werkgever) dat dat op een veilige manier kan en blootstelling van werknemers aan asbestvezels niet boven de grenswaarde uitkomt, bijvoorbeeld door op projectbasis specifieke metingen te doen. Wil men aantonen dat de werkzaamheden landelijk standaard (dus niet alleen op projectbasis) in risicoklasse 1 worden ingedeeld, dan is om die beoordeling uit te voeren door de Minister van SZW het VIP opgericht. Om werkmethoden en soorten schuim te laten beoordelen door het VIP, kunnen leveranciers een aanvraag doen en meetgegevens en informatie over de werkmethode aan het VIP overleggen.
Een producent of leverancier van schuim kan een aanvraag doen bij het VIP. De betreffende leveranciers zijn hiervan reeds geruime tijd op de hoogte. Om eventuele belemmeringen weg te nemen en ter verduidelijking van de procedure is in het kader van een motie van het lid Stoffer5 op 6 juli 2021 een bijeenkomst georganiseerd voor schuimproducenten en -leveranciers. Dit heeft niet bij alle leveranciers geleid tot het doen van een aanvraag.
Alle aanvragen met betrekking tot schuim die wél bij het VIP zijn ingediend, zijn zoals gezegd tot nu toe positief beoordeeld. In de zomer van 2021 is een eerste VIP-advies over een verwijderingsmethode voor verschillende asbesttoepassingen met behulp van schuim door de Minister van SZW goedgekeurd voor landelijk gebruik in risicoklasse 1.6 Recent heeft het VIP positief geadviseerd over een uitbreiding van het werkdomein van deze methode, hetgeen ook is overgenomen door de Minister van SZW. Er loopt momenteel een nieuwe aanvraag met betrekking tot schuim bij het VIP.
De Minister van SZW en ikzelf hechten veel waarde aan het bieden van ruimte voor innovatieve werkwijzen bij het verwijderen van asbest, ook met betrekking tot mogelijke kostenbesparingen, mits dat aangetoond op een veilige manier gebeurt. Wij moedigen leveranciers en producenten daarom aan om, zoals een andere leverancier van een specifieke schuimtoepassing reeds heeft gedaan met succesvolle uitkomst, een aanvraag in te dienen bij het VIP.
Kunt u ervoor zorgdragen dat de antwoorden op bovenstaande vragen de Kamer bereiken voor het commissiedebat Leefomgeving op 12 oktober?
Ja, daar kan ik voor zorgdragen.
Het bericht dat kleinschalige jeugdgevangenissen weinig gebruikt worden |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u van mening dat de inzet van Kleinschalige Voorzieningen Justitiële Jeugd (KVJJ) van grote waarde kan zijn om ervoor te zorgen dat jongeren na een straf beter re-integreren in de samenleving?
Ja. De Kleinschalige Voorziening Justitiële Jeugd (hierna: KVJJ) is een voorziening waar jongeren dichtbij hun eigen leefomgeving verblijven met een lager beveiligingsniveau dan in de JJI. Ik ben ervan overtuigd dat het gebruik van de KVJJ de resocialisatie van jongeren ten goede komt, omdat positieve elementen in het netwerk van de jongeren behouden kunnen blijven en eerder ingezette zorg, hulp, onderwijs en/of werk kunnen doorlopen.
Kunt u een reactie geven op het eindrapport van de monitor kleinschalige voorziening Amsterdam, waaruit blijkt dat bij alle ketenpartners groot enthousiasme en breed draagvlak voor deze manier van werken is ontstaan, dat in vrijwel alle onderzochte gevallen dagbesteding en hulpverlening worden gecontinueerd of opgestart en beschermende factoren grotendeels in stand blijven na uitstroom uit de KVJJ?
In het kader van de Verkenning Invulling Vrijheidsbeneming Justitiële Jeugd (VIV JJ) heeft de Academische Werkplaats Risicojeugd in de periode 2016 tot en met 2018 de pilotfase van de KVJJ onderzocht. Daaruit bleek dat de ervaringen met kleinschalige voorzieningen positief waren. Mede op basis van dit onderzoek heeft mijn ambtsvoorganger besloten om het stelsel van justitiële jeugd te wijzigen middels het programma Vrijheidsbeneming op Maat, waar de invoering van de KVJJ onderdeel van uitmaakt1.
Bent u het eens met de stelling van professionals dat er voldoende personeel en geld is gereserveerd en dat er vaak geadviseerd wordt om jongeren in een KVJJ te plaatsen, maar dat de lage bezetting komt door beslissingen van de Divisie Individuele Zaken (DIZ) van het Ministerie van Justitie?
De KVJJ’s beschikken over voldoende personeel en middelen. Dat de lage bezetting te wijten valt aan de beslissingen die DIZ neemt, bestrijd ik. Bij ongeveer 75% van alle aanmeldingen voor plaatsing in de KVJJ besluit DIZ om te plaatsen. Als een jongere niet in een KVJJ wordt geplaatst, dan zijn daar goede redenen voor: er wordt niet voldaan aan de plaatsingscriteria en/of er is sprake van één of meer contra-indicaties. Mijn indruk is dat de lage bezetting veel verschillende oorzaken heeft. DJI zet zich, samen met de (jeugd)strafrechtketen volop in om de knelpunten in de toeleiding weg te nemen, zodat de toeleiding naar de KVJJ beter verloopt. Sinds medio 2021 wordt het functioneren van de KVJJ’s (en de keten daaromheen) gemonitord en de werkwijze van plaatsing wordt meegenomen in de volgende monitor. Dit onderzoek is naar verwachting in april 2023 gereed.
Hoeveel jongeren zijn sinds de introductie in een KVJJ geplaatst?
De gemiddelde bezetting van de KVJJ’s is laag. In bovengenoemde monitor wordt momenteel onderzocht hoe groot de potentiele doelgroep voor deze modaliteit is.
Daarnaast verloopt de toeleiding naar de KVJJ nog niet goed, waardoor de KVJJ onderbenut wordt. Ik zet me in om de mogelijkheden van de KVJJ’s optimaal te benutten, om zo het gewenste maatwerk voor strafrechtelijke jongeren te realiseren. Dit heeft echter tijd nodig. De KVJJ is een relatief nieuwe modaliteit binnen het jeugdstrafrecht, waardoor het nog niet overal in de jeugdstrafrechtketen even bekend is en de werkwijze voor plaatsing nog niet optimaal is ingericht.
Jaartal
Totale instroom KVJJ’s
2017
48
2018
41
2019
32
2020
43
2021
51
2022
391
Per 26-09-2022.
KVJJ
Operationeel sinds
Capaciteit
Gemiddelde bezetting in 2021
Gemiddelde bezetting in 20221
Bezetting op 12-10-2022
Amsterdam
September 2016
8
5,3
4,53
8
Zuid
April 2020
8
1,19
1,41
2
Noord
April 2021
8
0,99
1,82
0
Rijnmond
Augustus 2021
82
0,46
1,54
4
Den Haag
September 2021
83
0,42
1,82
1
Per 13-10-2022.
Bij ingebruikname 4 plekken.
Bij ingebruikname 2 plekken.
Wat was de gemiddelde bezetting van de KVJJ sinds de introductie per jaar?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeveel gevallen is een uitspraak van de kinderrechter om een jongere in een KVJJ te plaatsen overstemd door het ministerie? En indien dat gebeurde, waarom week het ministerie af van de uitspraak van de kinderrechter?
De rechter(-commissaris) beslist of vrijheidsbeneming voor een jongere aan de orde is en kan over de plaats van tenuitvoerlegging, zoals een KVJJ, ook advies uitbrengen aan DIZ. Door DJI wordt niet bijgehouden hoe vaak rechters een positief advies geven over plaatsing in een KVJJ.
Welke voorwaarden worden nu door de DIZ gebruikt om jongeren wel of niet in een KVJJ te plaatsen en zijn die voorwaarden opgesteld in samenspraak met de rechtspraak, OM, de advocatuur, reclassering, de Raad voor de Kinderbescherming of andere relevante partijen?
Jongeren worden in een KVJJ geplaatst als ze voldoen aan een aantal criteria (zoals motivatie en aanwezigheid van beschermende factoren) en als er geen contra-indicaties zijn (zoals nabijheid van het slachtoffer en een hoog risico op onttrekking). Jongeren met een verdenking van levensdelicten, ernstige zedendelicten of ernstige psychiatrische problematiek worden niet geplaatst. Voor een volledig overzicht van de huidige plaatsingscriteria verwijs ik naar het informatieblad over de KVJJ voor ketenpartners2. De plaatsingscriteria zijn tot stand gekomen in samenspraak met de jeugdstrafrechtketen3.
Waarom zijn de voorwaarden voor plaatsing in een KVJJ niet al eerder aangepast aangezien de bezetting erg laag is, terwijl professionals erg te spreken zijn over de werking van KVJJ?
In de praktijk worden de plaatsingscriteria door de organisaties in de jeugdstrafrechtketen niet altijd op dezelfde manier geïnterpreteerd. Daarom worden de plaatsingscriteria, in samenspraak met de jeugdstrafrechtketen, momenteel herijkt. Deze herijking zal dit najaar afgerond zijn. Ik verwacht dat de plaatsingscriteria hiermee duidelijker zullen worden en ze een betere onderlinge samenhang krijgen. De plaatsingscriteria worden periodiek op deze wijze tegen het licht gehouden. De uitkomsten van het eindrapport van de monitor kleinschalige voorziening Amsterdam zijn destijds betrokken bij het aanpassen van de plaatsingscriteria.
Daarnaast wordt gekeken of en zo ja, hoe de werkwijze voor plaatsing kan worden vereenvoudigd. Om een jongere in een KVJJ te kunnen plaatsen moet er een aantal administratieve stappen doorlopen worden, wat mogelijk afschrikt om een jongere voor de KVJJ aan te melden. Ook wordt de werkwijze van plaatsing meegenomen in de monitor van de KVJJ. Dit onderzoek is naar verwachting in april 2023 gereed.
Worden bij het aanpassen van de voorwaarden voor plaatsing in een KVJJ onderzoeken en evaluaties betrokken van KVJJ zoals het eindrapport van de monitor kleinschalige voorziening Amsterdam?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke termijn zullen de voorwaarden voor plaatsing in een KVJJ aangepast zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om te onderzoeken of de kinderrechter weer de beslissing kan maken of een jongere in een KVJJ geplaatst wordt in plaats van DIZ?
Nee. Sinds het besluit om de KVJJ op te nemen in het stelsel, is het plaatsingsproces van de KVJJ en de rol van DIZ daarin in lijn gebracht met het bredere plaatsingsproces zoals geregeld in hoofdstuk IV van de Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen. Dat betekent dat de rechter besluit of vrijheidsbeneming voor een jongere aan de orde is en DIZ besluit, net als bij alle andere strafrechtelijke plaatsingen, namens mij in welke inrichting en afdeling dat gebeurt. Op deze wijze kan centraal worden gestuurd en getoetst op de kwaliteit en uniformiteit van de selectie(voorstellen). Hierdoor wordt rechtsongelijkheid zoveel mogelijk voorkomen: bij elke jongere wordt de vraag of plaatsing in een KVJJ wenselijk is op dezelfde manier gewogen. Daarnaast kan door de plaatsing te centraliseren naast het belang van de jongere, ook het bredere belang van capaciteitsmanagement worden meegewogen. Tenslotte kan op deze wijze goed worden beoordeeld in hoeverre het wenselijk is om een jongere samen te plaatsen met de jongeren die al in een KVJJ verblijven, en kan ook rekening worden gehouden met elementen als delictgeschiedenis en eventuele nabijheid van een slachtoffer.
Bent u bereid om te onderzoeken of het principe van relationele beveiliging niet alleen toegepast wordt of kan worden als leidraad voor de nieuw opgezette KVJJ, maar ook in de JJI en bejegening van risicojeugd in meer open setting, zoals aanbevolen in het eindrapport van de monitor kleinschalige voorziening Amsterdam?
JJI De Hunnerberg heeft een Laagbeveiligde Unit (LBU), waarin jongeren meer vrijheden hebben dan op reguliere leefgroepen. De LBU is een pilot en kan mogelijk op termijn een vast onderdeel gaan worden van de JJI. Zowel op de reguliere leefgroepen van de JJI’s als op de LBU wordt relationele beveiliging toegepast.
De beweringen van de minister voor Rechtsbescherming tijdens het debat over het systeem van de jeugdbeschermingsketen en de documentaire ‘Taken - kinderen van de Staat’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kunt u zich uw uitspraak herinneren tijdens het debat over het systeem van de jeugdbeschermingsketen (d.d. 15 september 2022), met betrekking tot de documentaire «Taken – Kinderen van de Staat»1, dat deze documentaire vol zit met «ongefundeerde verdachtmakingen»?
Kunt u specificeren aan welke «verdachtmakingen» in de documentaire u in het debat precies refereerde?
Kunt u aantonen waarom de uitspraken en verklaringen in de documentaire «ongefundeerd» zijn en dus niet op waarheid berusten? Over welke informatie beschikt u die aantoont dat de documentaire feitelijk onjuiste informatie bevat? Kunt u een uitgebreide verklaring met bewijslast geven?
Bent u zich ervan bewust dat er op dit moment nog een strafrechtelijk onderzoek loopt, dan wel binnenkort gevraagd zal worden, naar de casus van de overleden Kiemtie Jokhoe uit de documentaire, die het slachtoffer is geworden van misbruik binnen de jeugdzorgketen, wat heeft geleid tot haar zelfdoding?
Met uw uitspraken in het debat over de documentaire mengt u zich actief in strafrechtelijk onderzoek, vindt u dat geoorloofd? Kunt u een uiteenzetting van uw beweegredenen geven?
Heeft u kennisgenomen van de verklaring van jurist Tom Knijp, van LLM Legal, aangaande de casus van Kiemtie Jokhoe?2
Hoe reflecteert u op het feit dat opnames van het verhoor van Kiemtie, waarop zij aan de zedenrecherche verklaart misbruikt te zijn door de adoptiefzoon van het gezinshuis uit de documentaire, in het bezit waren van het Openbaar Ministerie (OM), terwijl het OM lange tijd beweerde dat deze opnames niet bestonden?
Correspondentie van de advocaten van het betreffende gezinshuis toont aan dat deze opnames later zelfs zijn gebruikt om de zaak van Kiemtie te seponeren, terwijl de officier van justitie tot dan toe altijd heeft beweerd dat er geen opnames zouden bestaan, wat vindt u hiervan? Kunt u een uitgebreide analyse geven?
Kunt u reflecteren op de gespreksverslagen gepubliceerd door jurist Tom Knijp, die aantonen dat de opnames er wel degelijk waren en waarin vele ongefundeerde aantijgingen jegens de moeder van Kiemtie worden gedaan en de manier waarop zij door het OM onder druk gezet werd om niet zelf ruchtbaarheid te geven aan de zaak van haar dochter en geen contact te zoeken met de media?
Wat vindt u van het rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) dat specifiek gaat over de suïcide van Kiemtie in de jeugdzorginstelling Midgaard, welke laakbaar handelen wordt verweten, nadat Kiemtie hiernaar was overgeplaatst na haar verblijf in het Friese gezinshuis, waar zij is verkracht?
Kunt u uitleggen waarom u het OM de hand boven het hoofd houdt, terwijl door jurist Knijp is aangetoond dat het OM bewust belastend bewijsmateriaal in deze zaak heeft achtergehouden en dit later heeft ingezet ten gunste van de jeugdzorginstelling uit de documentaire, om de zaak van Kiemtie te seponeren?
Kunnen wij concluderen dat hier sprake is van belangenverstrengeling tussen het OM, de jeugdzorginstelling, de jeugdbeschermingsketen en de politie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen worden er nu ondernomen?
Bent u het eens met de stelling dat uw optreden en uw uitspraken in het debat over de jeugdbeschermingsketen, d.d. 15 september 2022, dat de documentaire «ongefundeerde verdachtmakingen» zou bevatten laakbaar, misleidend en onrechtsstatelijk zijn en bovendien een strafrechtelijk onderzoek oneigenlijk beïnvloeden? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat u doen aan de dreigementen die verschillende betrokkenen bij deze documentaire inmiddels ontvangen? Gaat u hiernaar onderzoek doen?
Wat gaat u doen aan het feit dat het OM bewust belastend bewijsmateriaal heeft achtergehouden in de zaak van Kiemtie Jokhoe?
Bent u voornemens uw uitspraken in het debat over de jeugdbeschermingsketen te herzien? Zo nee, waarom niet?
De prijscap op energie |
|
Lilian Marijnissen , Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Klopt het dat de regering overgaat tot het instellen van een prijscap op energie? Zo ja, wanneer gaat die in en op welk niveau worden verbruik en prijs vastgesteld?
Ja, dit klopt. Het kabinet gaat op dit moment uit van invoering van een prijsplafond per 1 januari 2023 voor alle huishoudens. Daarbij is de inzet dat minimaal de helft van de huishoudens wat betreft verbruik volledig onder het tariefplafond valt als zij blijvend een inzet doen op besparing in hun energieverbruik. Hiertoe stelt het kabinet een volumegrens van 1.200 m3 voor gas en 2400KWh voor elektriciteit voor. Het kabinet denkt aan een tariefplafond van maximaal 1,50 euro voor gas en 70 cent voor elektriciteit. Mocht de ontwikkeling van de prijs voor gas of elektriciteit meevallen voor vaststelling van het plafond later deze maand, kunnen de plafonds nog worden verlaagd. Het prijsplafond voor gas wordt in dat geval maximaal verlaagd tot de prijs op 1,20 per kuub gas.
Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik voor verdere uitleg van dit antwoord kortheidshalve naar mijn brief van 20 september 2022.
Kunt u aangeven wat de geschatte kosten zijn van de prijscap?
De exacte kosten zijn vanzelfsprekend zeer afhankelijk van de vormgeving van het tijdelijke prijsplafond en de daadwerkelijke prijsontwikkeling op de energiemarkten gedurende 2023. In de Miljoenennota is voor het tijdelijke prijsplafond al een reservering opgenomen. Voor het prijsplafond zal het kabinet in eerste instantie de middelen voor verlaging energiebelasting in 2023 (kosten 5,4 miljard euro) uit de Miljoenennota aanwenden. Dit ligt voor de hand gezien het doel en de doelgroepen vergelijkbaar zijn. Daarnaast worden de opbrengsten van een solidariteitsheffing en een inframarginale heffing ingezet. Daarvoor geldt wel dat de opbrengsten en vormgeving nog onzeker zijn.
Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik voor verder uitleg kortheidshalve naar mijn brief van 20 september 2022.
In welke ministerraad is vergaderd over een prijscap en is besloten een prijscap in te stellen?
In de vierhoek – een onderraad van de ministerraad – van 16 september 2022 is besloten tot het instellen van een prijsplafond. In de daarop aansluitende ministerraad is dit besluit toegelicht en hebben de vakministers de ruimte gekregen om het besluit op korte termijn verder uit te werken.
Kunt u aangeven wie onder de prijscap vallen en dan in het bijzonder ingaan op een woning die van het gas af is en waar alleen elektriciteit gebruikt wordt, een woning die op stadswarmte in aangesloten, blokverwarming, een tweede woning, een vakantiewoning die permanent wordt bewoond?
Het voornemen is om het prijsplafond aan te laten sluiten bij de doelgroep die in aanmerking komt voor de belastingvermindering in de energiebelasting. De belastingvermindering energiebelasting geldt voor elektriciteitsaansluitingen met een verblijfsfunctie. De vijf genoemde voorbeelden vallen in principe dus onder het prijsplafond. Er wordt op korte termijn in de uitwerking nog bezien hoe de prijs van warmte meegenomen kan worden in het tijdelijk prijsplafond.
Is er een tegemoetkoming voor mensen die in een tochtig, slecht geïsoleerd huurhuis wonen (bijvoorbeeld enkel glas of energielabel F). Is deze maatregel toereikend?
Het kabinet ziet een tijdelijk prijsplafond als een stevige waarborg voor een betaalbare energierekening voor huishoudens.
De precieze vormgeving van het tijdelijke prijsplafond wordt momenteel nog verder uitgewerkt met de sector. Daarbij zijn variaties denkbaar in de hoogte van het tarief waarop het tijdelijke plafond wordt vastgesteld, tot welk energieverbruik het prijsplafond zal gelden en hoe lang dit plafond in stand blijft. Het kabinet wil de volumegrens zo kiezen dat alle huishoudens met een hoge energieprijs voordeel hebben van het plafond. Daarbij is de inzet dat minimaal de helft van de huishoudens wat betreft verbruik volledig onder het tariefplafond valt als zij blijvend een inzet doen op besparing in hun energieverbruik. Hiertoe stelt het kabinet een volumegrens van 1.200 m3 voor gas en 2400KWh voor elektriciteit voor. Alle huishoudens met een variabel contract hebben tot dit verbruik profijt van het energieplafond. Daarnaast heeft het kabinet in de brief van 20 september 2022 geïnformeerd over het voornemen om een belangrijk deel van de energietoeslag voor de meest kwetsbare huishoudens in 2023 naar voren te halen zodat gemeenten die nog dit jaar kunnen overmaken. En tot slot is in de Miljoenennota een omvangrijk koopkrachtpakket gepresenteerd om in 2023 de koopkrachteffecten te dempen.
Heeft u een maatregel voor bedrijven (bijvoorbeeld bakkers of slagers) die energie-intensief zijn?
Het kabinet zet alles op alles om een gerichte subsidieregeling voor de energiekosten voor het energie-intensieve mkb op te zetten. Voor de uitvoering van een dergelijke specifieke subsidieregeling is de Minister van Economische Zaken en Klimaat in gesprek met energieleveranciers.
Bent u ervan op de hoogte dat een aantal energiebedrijven zeer hoge prijzen in rekening brengt (zoals rond de één euro voor één kWh en 4 euro voor een kuub gas), terwijl de marktprijzen daar – gelukkig – onder zitten. Op welke wijze zult u bevorderen dat de prijscap, die een groot deel van het crediteurrisico wegneemt bij energiebedrijven, niet leidt tot excessieve winsten bij energiebedrijven?
Ja. De invoering van een prijsplafond mag niet leiden tot overcompensatie van leveranciers. De precieze vormgeving van het tijdelijke prijsplafond wordt op korte termijn verder uitgewerkt in nauw overleg met de sector en de beoogde uitvoerder RVO (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland). Hierbij wordt uitgegaan van een consistente systematiek vormgegeven voor het vaststellen van de vergoeding vastgesteld bij een hogere marktprijs dan het tarief van het tijdelijke plafond.
Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik kortheidshalve ook naar mijn brief van 20 september 2022. Daarbij is volledigheidshalve reeds aangegeven dat het kabinet is zich er terdege van bewust dat er voorbeelden zullen ontstaan van bedrijven, huishoudens of mogelijk energieleveranciers die meer compensatie ontvangen dan strikt genomen wenselijk is.
Bent u ervan op de hoogte dat eigenaren van windmolen, kolencentrales, zonneparken of een nucleaire centrale voor lage kosten (soms rond de 0,1 euro) energie kunnen opwekken, dat die energie nu met winstmarges tot 1.000 procent wordt verkocht wordt en dat de overheid vervolgens de huishoudens weer subsidieert totdat zij ongeveer de kostprijs betalen?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. De Europese Commissie doet voorstellen voor een inframarginale prijscap waardoor inkomsten kunnen worden afgeroomd en een solidariteitsbijdrage van fossiele energieproducten. Ik verwijs u kortheidshalve naar mijn brief over de appreciatie van deze Europese voorstellen van 20 september 2022. Het kabinet staat positief tegenover het voorstel van de Commissie om de infra-marginale opbrengsten af te romen die ontstaan doordat de inkomsten van bepaalde elektriciteitsproducenten sterk gestegen zijn door de hoge elektriciteitsprijzen, terwijl daar voor hen geen hogere productiekosten tegenover staan. We bestuderen de wijze waarop nationale uitvoering aan de doelen van het voorstel vorm kan worden gegeven. Dit doet het kabinet ook door te kijken naar alternatieve maatregelen die hetzelfde doel dienen. Ten aanzien van de inframarginale prijscap heeft het kabinet nog onvoldoende inzicht of, en zo ja hoeveel, deze extra middelen zal opleveren en op welke manier de cap wordt uitgewerkt.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat deze vormen van elektriciteit tegen kostprijs en een redelijke mark-up geleverd gaan worden aan het systeem, zodat er geen overwinsten gaan ontstaan, die vooral publiek betaald worden?
Voor de niet-slimme meters moeten de meterstanden worden doorgegeven voor 1 januari 2023. Dit hoeft echter niet exact op de dag dat de maatregel ingaat. De procedure wijkt wat dat betreft ook niet af van eerdere jaren.
Moeten alle niet-slimme meters uitgelezen worden op de dag dat deze maatregel ingaat?
Ja, die zijn hedenochtend gedeeld met de Kamer.
Kunt u de memo’s die de fractievoorzitters van de coalitiepartijen over deze maatregel en varianten daarvan gezien hebben de afgelopen maanden, aan de Kamer doen toekomen?
Het kabinet zal de Kamer voorafgaand aan de algemene financiële beschouwingen een doorrekening van de koopkrachteffecten sturen.
Heeft u indicaties van de koopkrachteffecten? Kunt u die delen?
Sinds het voorjaar is er regelmatig contact geweest met de energieleveranciers, waaronder op bestuurlijk niveau in maart, juni, augustus en tweemaal in september. Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik voor wat betreft de uitkomst van deze gesprekken kortheidshalve naar mijn brief van 20 september 2022.
Op welke momenten is overlegd met de energiebedrijven? Met wie van de energiebedrijven? Zijn hier verslagen van gemaakt? Kunt u dus van elke bijeenkomst datum, aanwezigheid (van zijde regering en energiebedrijven) en verslagen delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 12.
Wanneer zijn deze overleggen gestart?
Ja, het prijsplafond is door het kabinet besproken met de fractievoorzitters van GroenLinks en de Partij van de Arbeid, die een vergelijkend voorstel hebben gedaan betreft het prijsplafond. Hiervoor zijn geen aanvullende voorbereidende notities gemaakt.
Zijn deze maatregelen besproken met andere partijen dan de coalitie? Kunnen voorbereidende notities worden gedeeld met de gehele kamer?
De elektriciteitsopwekking vindt in Nederland voor een groot deel plaats met gascentrales. Als deze gascentrales niet de kosten van het gas met voldoende hoge elektriciteitsprijzen kunnen terugverdienen, zullen ze geen elektriciteit produceren. Zonder de gascentrales is er in Nederland een groot deel van de tijd te weinig elektriciteitsopwekking om in alle elektriciteitsvraag te voorzien. Ook de Europese Commissie heeft met haar recente voorstellen niet voor ontkoppeling van de gas- en elektriciteitsprijs gekozen.
Waarom wordt de energieprijs niet losgekoppeld van de gasprijs? Is dit overwogen?
Nee. Op basis van het Europees recht worden dergelijke tarieven gereguleerd en worden de kosten gezamenlijk opgebracht door alle gebruikers van het net.
Is overwogen dat de transportkosten van energie voor huishoudens wordt kwijtgescholden?
Het kabinet wil dat huishoudens deze winterperiode niet worden afgesloten als gevolg van financiële problemen en het daardoor niet kunnen betalen van de energierekening. Daarbij blijft uitsluitend ruimte voor contractopzegging, en daaropvolgend afsluiting door de netbeheerder, in gevallen van fraude, weigering om mee te werken of bij veiligheidsrisico’s. In gesprekken met energieleveranciers kwam naar voren dat deze intentie breed wordt gedeeld. Dit vraagt uiteraard een gezamenlijke verantwoordelijkheid en inspanning op korte termijn vanuit huishoudens, energieleveranciers en de overheid. Er wordt op korte termijn bezien of en hoe dit wordt verwerkt kan worden in de Regeling afsluitbeleid onder de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet.
Wordt wettelijk geregeld dat niemand wordt afgesloten deze winter?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Kunt u deze vragen een voor een en zoveel mogelijk voor aanvang van de APB beantwoorden?
Het bericht dat Turkije lid wil worden van de ‘NAVO van het Oosten’ |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Turkije lid wil worden van de door China geleide Shanghai Cooperation Organization (SCO)?1
Ja.
Op welke wijze werken lidstaten van de SCO politiek en militair met elkaar samen? Delen ze inlichtingen en ontwikkelen ze gezamenlijk militair strategische concepten?
De Shanghai Cooperation Organisation (SCO) is een in 2001 opgerichte regionale organisatie, die zich in eerste instantie primair richtte op contra-terrorismesamenwerking en de stabilisering van grensgebieden tussen China, Rusland en ex-Sovjetstaten. Oorspronkelijke leden zijn China, Rusland, Kazachstan, Tadzjikistan, Kirgizië en Oezbekistan. In 2017 werden ook India en Pakistan lid. Tijdens de SCO-Top van 16 september jl. in Samarkand tekende ook Iran voor lidmaatschap, dat per april 2023 in zal gaan. De organisatie kent daarnaast een aantal waarnemende landen en «dialogue partners» (waaronder Turkije). De Samarkandverklaring spreekt voorts van de intentie om de samenwerking verder te ontwikkelen op het gebied van politiek, veiligheid, economie, financiële zaken en investeringen en culturele en humanitaire banden. De staatshoofden en regeringsleiders van de SCO komen jaarlijks bijeen.
Militaire oefeningen in SCO-verband vinden met enige regelmaat plaats. Ook is er sprake van inlichtingensamenwerking tussen SCO-leden. Tegelijkertijd moet geconstateerd worden dat er onlangs sprake was van gewapende confrontatie tussen Tadzjikistan en Kirgizië en dat India en Pakistan regionale rivalen zijn. De mate van wederzijds vertrouwen binnen de SCO is dus beperkt. Van de ontwikkeling van gezamenlijke militaire concepten lijkt geen sprake te zijn, maar in SCO-verklaringen komt wel nieuwe terminologie voor die implicaties heeft voor het militaire domein, zoals de notie van «equal, common, indivisible, comprehensive and sustainable security».2
Hoe groot acht u het risico dat president Erdogan het lidmaatschap zal gebruiken om de NAVO, en het Westen in het algemeen, mee te chanteren als dat hem uitkomt?
Het is aan landen om een eigenstandige soevereine beslissing te nemen ten aanzien van hun deelname aan internationale samenwerkingsverbanden. Daarbij zij wel opgemerkt dat bij het aangaan van nieuwe partnerschappen de verplichtingen die daaruit voortvloeien niet op gespannen voet mogen staan met reeds aangegane partnerschappen, in dit concrete geval betekent dit dat de verplichtingen die Turkije op zich neemt bij toetreding tot SCO niet op gespannen voet mogen staan met de voor Turkije uit NAVO-lidmaatschap voortvloeiende verplichtingen.
Deelt u de mening dat een Turks lidmaatschap van de SCO onverenigbaar is met het NAVO-lidmaatschap en het bondgenootschap zelfs ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe ziet u het Turkse voornemen om lid te worden van de «NAVO van het Oosten», tegen de achtergrond van uw stelling dat we wereldwijd te maken hebben met een «krachtmeting tussen democratie en autocratie»?2
Eensgezindheid van NAVO-lidstaten en het waarborgen van de waarden die daarbij horen zijn van groot belang. Daar spreekt NL ook regelmatig over met Turkije. Overigens heeft Turkije de oorlog in Oekraïne veroordeeld, gezorgd voor naleving van het Montreux Verdrag, en een cruciale rol gespeeld bij de totstandkoming van de graandeal. Bovendien heeft Turkije zich uitgesproken tegen de recente door de pro-Kremlin autoriteiten georganiseerde zogenaamde referanda en steun uitgesproken voor de territoriale integriteit, onafhankelijkheid, en soevereiniteit van Oekraïne.
Constaterende dat de oorlog in Oekraïne volgens u een lakmoesproef voor (potentiële) dictators is, hoe komt dictator Erdogan door deze lakmoesproef nu hij aansluiting zoekt bij een organisatie waar ook China, Pakistan en straks ook nog Iran bij aangesloten zijn?3
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u er tot slot voor pleiten dat Turkije uit het NAVO-bondgenootschap moet worden gezet omdat Turkije niet alleen een onbetrouwbare bondgenoot is, maar tevens in vergaande mate lak heeft aan democratische en rechtsstatelijke beginselen?
Binnen de NAVO is er ruimte om met elkaar te spreken over zaken van gemeenschappelijk belang, maar ook over zaken waarover zorgen bestaan. Turkije is een belangrijke NAVO-bondgenoot, mede gezien geografische locatie, capaciteiten en de grote bijdrage die Turkije levert aan missies. Het is dus niet in ons belang om Turkije uit de NAVO te zetten. Daarmee zouden we bovendien een zeer geschikt forum verliezen om met elkaar over onze eventuele zorgen te spreken. Ten slotte voorziet het NAVO verdrag niet in de mogelijkheid van gedwongen uittreding.
De Europese Parlementsverkiezingen van 2024 naar aanleiding van het kabinetsstandpunt over het initiatiefvoorstel van het Europees Parlement over de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen (Europese Kiesakte) d.d. 17 juni 2022 |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) toelichten hoeveel niet-Nederlandse EU-ingezetenen tijdens de Europese Parlementsverkiezingen (EP-verkiezingen)in 2019 stemgerechtigd waren en wat uiteindelijk de opkomst was onder deze kiezersgroep?
Anders dan bij de verkiezingen voor gemeenteraden en waterschapsbesturen dienen niet-Nederlandse EU-burgers die bij de Europees Parlementsverkiezingen (hierna: EP-verkiezing) in Nederland willen stemmen voor een Nederlandse kandidaat zich te registreren bij de gemeente waar zij als ingezetene staan ingeschreven. Deze registratie is nodig omdat Europese regelgeving burgers van Europese lidstaten de mogelijkheid geeft om bij de EP-verkiezing te stemmen voor een kandidaat uit de lidstaat van verblijf of de lidstaat van nationaliteit.
Het aantal stemgerechtigden binnen deze groep is daarmee het aantal niet-Nederlandse EU-ingezetenen dat zich heeft geregistreerd om in Nederland te kunnen stemmen voor een Nederlandse kandidaat. Voor de EP-verkiezing in 2019 waren dit 56.637 personen. Voor de EP-verkiezing in 2014 ging het om 48.169 personen.1 Nederland houdt niet bij hoeveel van deze personen daadwerkelijk zijn gaan stemmen.
Kan de Minister van BZK toelichten op welke wijze deze kiezersgroep is geïnformeerd over de registratie voor de EP-verkiezingen?
Niet-Nederlandse EU-burgers die in Nederland verblijven (ook wel mobiele EU-burgers genoemd) worden op verschillende wijzen geïnformeerd over de uitoefening van het kiesrecht in Nederland bij de gemeenteraads-, waterschaps- en EP-verkiezingen. Het kabinet doet dit onder meer door op rijksoverheid.nl relevante informatie over actief en passief kiesrecht bij deze verkiezingen beschikbaar te stellen in zowel het Nederlands als het Engels.
Gemeenten hebben daarnaast voor de registratie voor de EP-verkiezingen een wettelijke verplichting om iedere niet-Nederlandse EU-burger die zich van buiten Nederland in de gemeente vestigt het formulier toe te sturen waarmee deze persoon zich kan registreren om bij de EP-verkiezingen in Nederland te stemmen voor een Nederlandse kandidaat. De begeleidende brief bij dit zgn. Y32-formulier is vertaald in het Engels, Duits en Frans. Ook zijn gemeenten verplicht om ten minste zes weken voor de dag van de kandidaatstelling de mogelijkheid van registratie opnieuw onder de aandacht te brengen.2
In aanloop naar de afgelopen EP-verkiezingen zijn gemeenten middels verschillende nieuwsbrieven van het Ministerie van BZK gewezen op de verplichting tot het informeren van niet-Nederlandse EU-burgers. Ook het registratieformulier en de tekst voor de aanschrijfbrief (vertaald in het Engels, Duits en Frans) zijn daarbij met gemeenten gedeeld.3 In aanloop naar de EP-verkiezingen van 2024 zal ik gemeenten opnieuw wijzen op het belang van het informeren van de niet-Nederlandse EU-burgers in hun gemeente.
Zoals gebruikelijk heeft het Ministerie van BZK de afgelopen EP-verkiezing ook geëvalueerd. Daarbij zijn via een enquête vragen gesteld aan gemeenten over het informeren van de groep niet-Nederlandse EU-burgers. Uit deze enquête kwam naar voren dat 98% van de gemeenten die hebben deelgenomen aan de enquête niet-Nederlandse EU-burgers tenminste zes weken voor de dag van de kandidaatstelling actief gewezen heeft op de mogelijkheid om zich in Nederland te registreren voor de EP-verkiezingen. 62% van de gemeenten gaf aan niet-Nederlandse EU-burgers die voor die tijd buiten Nederland woonachtig waren bij vestiging in de gemeente het Y-32 formulier te hebben gestuurd.4 Dit blijft dus een belangrijk aandachtspunt in de aanloop naar de eerstvolgende Europees Parlementsverkiezingen.
In 2022 heb ik ook met uw Kamer gesproken over het voorstel van de Europese Commissie (hierna: EC) ter herziening van de richtlijn voor kiesrecht van mobiele EU-burgers bij gemeenteraadsverkiezingen (94/80/EG)5 en de verkiezingen van het Europees Parlement (93/109/EG).6 Het hoofddoel van beide wijzigingen is het verbeteren van de informatieverstrekking aan mobiele EU-burgers.
Het BNC-fiche dat is opgesteld naar aanleiding van dit voorstel van de EC geeft het standpunt van het kabinet weer.7 Kortheidshalve verwijs ik daar naar, waarbij ik er uit licht dat het kabinet veel waarde hecht aan het informeren van mobiele EU-burgers over hun actief en passief kiesrecht en dit is dan ook onderdeel van het bestaande beleid.
Het kabinet is daarbij van mening dat Nederland momenteel al voldoet aan de informatieplicht om mobiele EU-burgers tijdig en eenvoudig in ten minste twee talen te informeren over regels voor registratie. Wel zal het kabinet in aanloop naar de EP-verkiezingen van 2024 inzetten op verdere uitbreiding van de informatieverstrekking aan niet-Nederlandse EU-burgers. Zo zal het kabinet o.a. met de Kiesraad in gesprek gaan over het uitbreiden van de Engelstalige informatie op hun website, naast de informatievoorziening op rijksoverheid.nl. Het kabinet zal daarnaast gemeenten vragen om ook op hun eigen website en/of in de begeleidende brief aan kiezers informatie over de verkiezing beknopt in het Engels beschikbaar te stellen.8 Ter ondersteuning van gemeenten zal ik hiervoor teksten en andere relevante communicatiemiddelen in in elk geval het Engels beschikbaar stellen. Informatiematerialen zullen waar mogelijk ook actief worden verspreid onder organisaties die niet-Nederlandse EU-burgers vertegenwoordigen.
Kan de Minister van BZK toelichten of op basis van de opkomst een evaluatie, landelijk dan wel op gemeentelijk niveau, heeft plaatsgevonden onder deze groep? Zo ja, kan de Minister toelichten wat de belangrijkste conclusies en aanbevelingen waren van deze evaluatie? Zo nee, waarom niet?
Nederland houdt niet bij wat het opkomstpercentage is onder deze specifieke groep kiezers. Naar aanleiding van de lage opkomst bij de afgelopen gemeenteraadsverkiezingen heeft het kabinet wel onderzoek laten doen naar de niet-stemmer. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van het Lokaal Kiezersonderzoek (LKO), alsmede aanvullend kwalitatief onderzoek. Binnen (Nederlandstalige) panels zijn mensen met een andere nationaliteit (zoals niet-Nederlandse EU-burgers) vaak minder goed vertegenwoordigd, wat het lastig maakt om conclusies over deze afzonderlijke groep te trekken. In het onderzoek is daarom ook een aantal experts gevraagd om extra aandacht te schenken aan mogelijke redenen voor het niet-stemmen onder bepaalde groepen. Hierbij wordt ook specifiek aandacht besteed aan niet-Nederlanders met lokaal kiesrecht. Alhoewel deze groep niet geheel overlapt met de groep niet-Nederlandse EU-burgers, biedt het onderzoek wel enkele inzichten over deze groep(en). De resultaten van het onderzoek zijn met de Kamer gedeeld.9 Ook zijn in de evaluatie van de GR-verkiezingen gemeenten, net zoals voorheen bij de EP-verkiezingen, gevraagd of zij hun communicatie gericht hebben op specifieke groepen kiezers, waaronder niet-Nederlandse EU-burgers. Deze evaluatie is op 30 september jl. aan uw Kamer verzonden.
Kan de Minister van BZK specifiek toelichten wat de regeldruk was en of de financiële compensatie voor gemeenten om deze kiezersgroep te informeren toereikend was?
Uit de in antwoord op vraag 2 genoemde enquête blijkt dat 98% van de gemeenten deze kiezersgroep actief informeert in aanloop naar de EP-verkiezingen. Ik heb niet de indruk dat de verplichtingen daartoe te belastend zijn voor gemeenten, ook gezien het belang dat moet worden toegekend aan het informeren van niet-Nederlandse EU-burgers over de uitoefening van hun kiesrecht. Het is aan de gemeenten zelf om een inschatting te maken van de middelen die zij nodig hebben voor het informeren van niet-Nederlandse EU-burgers. Gemeenten kunnen hiervoor gebruik maken van het geld dat zij ontvangen uit het Gemeentefonds.
In hoeverre is de Minister van BZK het ermee eens dat alle gemeenten dezelfde procedure zouden moeten hanteren als het gaat om de organisatie en informatievoorziening voor deze kiezersgroep en hoeveel regie kan het Ministerie van BZK nemen in dit proces?
Lokaal maatwerk staat voorop bij het informeren van de groep niet-Nederlandse EU-burgers. Gemeenten maken dus zelf een inschatting van de meest effectieve manier om in hun gemeente de groep niet-Nederlandse EU-burgers te bereiken. De gemeenten dienen hierbij wel te voldoen aan de wettelijke verplichting. In het verleden hebben Nederlandse gemeenten niet-Nederlandse EU-burgers geïnformeerd door middel van een persoonlijke brief, informatie op de gemeentelijke website, huis-aan-huisbladen, social media, advertenties in de (plaatselijke) krant.10 Het Ministerie van BZK zal het belang van deze informatieverstrekking blijven benadrukken en ondersteuning bieden aan gemeenten met kant-en-klare communicatiemiddelen in zowel het Nederlands als in elk geval het Engels.
Klopt het dat gemeenten eerder verplicht waren om niet-Nederlandse EU-ingezetenen in hun gemeenten te informeren over hoe zij gebruik kunnen maken van hun stemrecht en het daarvoor benodigde formulier naar hen op te sturen? Is dat nog steeds het geval? Zo nee, waarom is die verplichting vervallen?
Het klopt dat gemeenten verplicht zijn om niet-Nederlandse EU-burgers die in Nederland verblijven te informeren over hoe zij gebruik kunnen maken van hun stemrecht. Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 2 hebben gemeenten een wettelijke verplichting om iedere niet-Nederlandse EU-burger die zich van buiten Nederland in de gemeente vestigt het formulier toe te sturen waarmee deze persoon zich kan registreren om bij de EP-verkiezingen in Nederland te stemmen voor een Nederlandse kandidaat. Ook zijn gemeenten verplicht om ten minste zes weken voor de dag van de kandidaatstelling de mogelijkheid van registratie opnieuw onder de aandacht te brengen.11
Is de Minister van BZK het ermee eens dat het van groot belang is dat gemeenten verplicht worden gesteld niet-Nederlandse EU-ingezetenen proactief, tijdig en correct te informeren over hun Europees stemrecht?
Ik vind het van belang dat niet-Nederlandse EU-ingezetenen proactief, tijdig en correct worden geïnformeerd over hun recht om zich te registreren om in Nederland te stemmen voor een kandidaat op een Nederlandse lijst. Om deze reden is er ook een wettelijke verplichting voor gemeenten om deze groep te informeren op de wijzen zoals in antwoord op vraag 2 is weergegeven.
Kan de Minister van BZK het tijdspad voor de organisatie en voorlichting van de EP-verkiezingen 2024 voor deze specifieke kiezersgroep schetsen?
Net zoals bij voorgaande verkiezingen zal ik ruim voor de EP-verkiezingen op verschillende manieren aandacht besteden aan voorlichting. Zo zal ik in contacten met gemeenten middels verschillende nieuwsbrieven en circulaire opnieuw wijzen op de verplichting niet-Nederlandse EU-burgers te informeren. Zoals aangegeven zal ik hierbij doorgaan met de huidige inspanningen en waar mogelijk en opportuun extra aandacht besteden aan het informeren van deze specifieke doelgroep.
Kan de Minister van BZK toelichten wanneer zij een definitief besluit verwacht met betrekking tot de wijzigingen van de Europese Kiesakte en deelt de Minister de mening dat alle burgers in Nederland, en in het bijzonder niet-Nederlandse EU-ingezetenen, tijdig en correct geïnformeerd moeten worden over eventuele wijzigingen in de Europese Kiesakte en dat dit van groot belang kan zijn voor de opkomst?
Onlangs zijn in Raadsverband de eerste gesprekken gestart over het initiatiefvoorstel van het Europees Parlement aangaande de Europese Kiesakte.12Meerdere lidstaten gaven aan bezwaren te hebben ten aanzien van verschillende elementen uit het initiatiefvoorstel, waaronder de transnationale kieslijsten (EU-breed kiesdistrict), briefstemmen, regels ten aanzien van verkiezingscampagnes en de vaste verkiezingsdag. Nederland neemt conform het kabinetsstandpunt13, de aangenomen motie van het lid Strolenberg c.s.,14 en de overgenomen motie van het lid Bisschop15 aan deze discussies deel.
Het is onduidelijk wanneer een definitief besluit over dit initiatiefvoorstel verwacht kan worden binnen de Raad. Uw Kamer zal conform de vastgestelde afspraken geïnformeerd worden over het verloop van de onderhandelingen van de Europese Kiesakte.16
Ik deel met de leden Dekker-Abdulaziz en Sjoerdsma het belang van het tijdig en correct informeren van alle burgers in Nederland over eventuele wijzigingen in de Europese Kiesakte en het mogelijke belang daarvan voor de opkomst.
Voor de in antwoord op vraag 2 gememoreerde voorgestelde herzieningen van de richtlijn voor kiesrecht van mobiele EU-burgers bij gemeenteraadsverkiezingen (94/80/EG) en de verkiezingen van het Europees Parlement (93/109/EG) geldt dat er nog geen onderhandelingen in Raadsverband geweest zijn. Uw Kamer wordt conform de daarvoor geldende informatieafspraken geïnformeerd over het verloop van de onderhandelingen zodra deze starten.
Thuiszitters in het funderend onderwijs |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Hoeveel thuiszitters zijn er op dit moment?
De meest recente cijfers waar ik inzicht in heb, zijn de jaarlijkse verzuimcijfers over schooljaar 2020–2021. Deze verzuimcijfers heb ik in maart 2022 met de Tweede Kamer heeft gedeeld1. De cijfers over schooljaar 2021–2022 worden momenteel verzameld door DUO, ik informeer u begin 2023 hierover.
In schooljaar 2020–2021 waren er ruim 4.300 kinderen en jongeren die langer dan drie maanden niet naar school gingen. Ook waren er in dat schooljaar nog eens ruim 4.400 kinderen en jongeren die korter dan drie maanden maar langer dan vier weken niet naar school gingen. Deze aantallen gaan over leer- en kwalificatieplichtige kinderen en jongeren die ongeoorloofd verzuimen.2 Samen met de ruim 7.000 kinderen en jongeren met een vrijstelling op basis van psychische of lichamelijke gronden (artikel 5 onder a van de Leerplichtwet) betekent dit dat ruim 15.000 kinderen om verschillende redenen meerdere weken niet naar school gaan. Daarnaast zijn er nog meer kinderen en jongeren die veel of langdurig geoorloofd (ziekte)verzuimen en kinderen en jongeren die één of meerdere malen korter dan zestien uur in vier weken verzuimen.
Hoe verklaart u de toename van het aantal vrijstellingen artikel 5 onder a Leerplichtwet (Lpw)?
Ook ik ben geschrokken van de toename van het aantal vrijstellingen. Hoewel er in veel gevallen goede redenen zijn voor ouders en verzorgers om een beroep te doen op een vrijstelling, is het zorgwekkend dat het aantal vrijstellingen al jaren oploopt. Op basis van de cijfers die ik via gemeenten ontvang heb ik geen verklaring voor de toename. Daarom ga ik deze toename van vrijstellingen meenemen in een breder onderzoek dat de Ministeries van VWS en OCW laten uitvoeren naar de vraag en het aanbod voor kinderen en jongeren met ondersteuningsbehoeften in jeugdzorg, onderwijs en kinderopvang en de keteneffecten hiervan. Het is belangrijk om beter zicht krijgen op eventuele belemmeringen in de keten voor het organiseren van het best passende aanbod voor kinderen. Een initieel onderzoek naar de aantallen (en ontwikkeling) van de problematiek en vervolgens naar de achterliggende en onderliggende factoren zal hier meer inzicht in geven. Ik informeer u begin 2023 over de stand van zaken van het onderzoek.
Daarnaast is onderdeel van het wetsvoorstel terugdringen verzuim dat de procedure van een vrijstelling op een aantal punten wordt aangescherpt. Dit moet ervoor zorgen dat een zo volledig mogelijke afweging gemaakt wordt van de noodzaak tot een vrijstelling en of deze wel in het belang is van het kind. Zo dient een onderwijskundige bij de procedure te worden betrokken en krijgt het samenwerkingsverband een rol. Hiernaast moet de duur van de vrijstelling aansluiten bij de geconstateerde problematiek van het betreffende kind. Het wetsvoorstel was tot voorkort in internetconsultatie en wordt naar verwachting voor de zomer van 2023 aangeboden aan de Tweede Kamer.
Hoe ziet de procedure eruit, zowel op papier als in de praktijk, om tot een vrijstelling artikel 5 onder a Lpw te komen?
Op hoofdlijnen ziet het huidige proces, dus voor de hiervoor genoemde aanpassingen via het wetsvoorstel terugdringen verzuim, er op papier als volgt uit. Ouders of verzorgers doen een beroep op vrijstelling op grond van artikel 5 onder a van de Leerplichtwet bij de gemeente middels een kennisgeving. Deze kennisgeving moet vergezeld gaan met een verklaring van een door de gemeente aangewezen arts, niet zijnde de behandelend arts, of door een academisch geschoolde of daarmee bij ministeriële regeling gelijkgestelde pedagoog of psycholoog waaruit blijkt dat het kind niet geschikt geacht wordt om tot een school te worden toegelaten. De vrijstelling ontstaat van rechtswege op het moment dat de ouders of verzorgers een beroep op de vrijstelling doen en daarbij aan de voorwaarden voldoen. De leerplichtambtenaar heeft geen inhoudelijke rol, maar controleert of aan de voorwaarden is voldaan, zoals of het advies van de arts aanwezig is.
In de praktijk kan de invulling per gemeente wat verschillen omdat het handhaven van de leerplicht een gemeentelijke taak is. Binnen de wettelijke kaders van de Leerplichtwet geven gemeenten zelf invulling geven aan deze taak, afhankelijk van de inrichting van het gemeentelijk beleid.
Hoe vaak komt het voor dat een school zich handelingsverlegen verklaart en in welk deel van de gevallen wordt een andere school gevonden voor een kind?
Ik beschik niet over cijfers over hoe vaak dit voorkomt. Scholen hebben zorgplicht, waardoor scholen ervoor moeten zorgen dat leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte altijd een passende plek krijgen. Wanneer de school de extra ondersteuning voor een leerling niet kan bieden, zoekt de school in samenwerking met ouders en zo nodig het samenwerkingsverband een passende onderwijsplek op een andere school. Het samenwerkingsverband is immers verantwoordelijk voor een dekkend netwerk van voorzieningen. Sinds 2019 spreekt de inspectie de scholen in het vierjaarlijks onderzoek expliciet aan op de naleving van de zorgplicht.
Hoe gaan samenwerkingsverbanden om met hun wettelijke taak om een dekkend aanbod aan ondersteuning te hebben voor een leerling, ook als die leerling niet op een school ingeschreven staat?
Het samenwerkingsverband beschrijft in het ondersteuningsplan hoe de basis en extra ondersteuning voor een dekkend aanbod in de regio zorgen. Dit wordt elke vier jaar herzien. De zorgplicht van de school geldt zodra een kind of jongere is aangemeld of ingeschreven. Ouders/verzorgers zijn volgens de Leerplichtwet verplicht ervoor te zorgen dat hun kind als leerling van een school staat ingeschreven. Wettelijk gezien hebben samenwerkingsverbanden en scholen geen directe taak in het ondersteunen van leerlingen die niet zijn ingeschreven.
Om te voorkomen dat kinderen en jongeren die niet ingeschreven zijn op een school buiten de boot vallen, is het project «WEL in ontwikkeling» gestart. Doel hiervan is ervoor te zorgen dat kinderen en jongeren die niet ingeschreven zijn in het onderwijs te helpen de afstand tot onderwijs te verkleinen en hen weer in ontwikkeling te brengen. In de eerste fase is in pilotregio’s een aanpak ontwikkeld die de te maken beweging ondersteunt. In deze regio’s zijn er bijeenkomsten geweest voor samenwerkingsverbanden en is een start gemaakt met het uitwerken van casussen van kinderen en jongeren. De tweede fase omvatte de mogelijkheid voor samenwerkingsverbanden een om subsidieaanvraag in te dienen. 103 samenwerkingsverbanden maakten hier gebruik van. Tot augustus 2025 zullen zij via regionale samenwerking deze kinderen en jongeren weer in ontwikkeling proberen te brengen.
Hoe vaak komt het voor dat er geen actie meer ondernomen wordt door samenwerkingsverbanden en andere betrokken partijen na een vrijstelling?
Na het ontstaan van een vrijstelling op grond van artikel 5 onder a van de Leerplichtwet, wordt er in principe door samenwerkingsverbanden en andere betrokken partijen geen actie meer ondernomen. Een vrijstelling wordt op dit moment voor de duur van één jaar of de gehele leerplichtige leeftijd afgegeven, waarbij in de eerste situatie opnieuw een vrijstelling aangevraagd moet worden. De gemeente wordt dan procedureel betrokken.
Op dit moment hoeft bij de procedure van een vrijstelling niet gekeken te worden naar de onderwijsmogelijkheden van een kind, waardoor de procedure van een vrijstelling nu onvoldoende rekening houdt met nieuwe (maatwerk) mogelijkheden binnen onderwijs en zorg. Dat vinden wij onwenselijk en daarom worden door middel van de nieuwe verzuimaanpak de volgende drie dingen geregeld:
Het doel hiervan is dat de afgifte van een vrijstelling alleen gebeurt in situaties waarin er redelijkerwijs geen vorm van onderwijs mogelijk is en waar (de ontwikkeling van) het kind of jongere bij gebaat is, ter voorkoming van onnodige vrijstellingen.
Deelt u de mening dat digitaal afstandsonderwijs een oplossing kan zijn voor leerlingen die dreigen uit te vallen?
Ja, die mening deel ik. Ik wil de beweging naar meer en beter digitaal afstandsonderwijs voor dreigende thuiszitters daarom versnellen, onder andere door scholen nu al te helpen bij het organiseren van digitaal afstandsonderwijs. Dat doe ik op dit moment bijvoorbeeld door het delen van goede voorbeelden en het geven van informatie op lesopafstand.nl. Hiernaast wordt op dit moment in samenwerking met Stichting Kennisnet hard gewerkt aan het verder ontwikkelen van de mogelijkheden voor digitaal afstandsonderwijs in Nederland.
Hoe vaak is bij scholen en samenwerkingsverbanden digitaal afstandsonderwijs al onderdeel van de aanpak om thuiszitters te voorkomen?
Hier heb ik op dit moment geen zicht op, aangezien hierover tot op heden geen cijfers werden verzameld of onderzoek naar werd gedaan. De coronapandemie heeft de mogelijkheden en kansen van digitaal afstandsonderwijs (voor een specifieke groep leerlingen) duidelijk naar voren gebracht. Mede daarom is het vormgeven van de Digitale School een onderdeel geworden van de thuiszittersaanpak. Kwantitatieve gegevensverzameling met betrekking tot afstandsonderwijs als onderdeel van de thuiszittersaanpak neem ik in de uitwerking mee. Daarnaast onderzoek ik de mogelijkheid om op meer korte termijn al gegevens te verzamelen op een manier die niet belastend is voor scholen en bijdraagt aan de ontwikkeling van de Digitale School. Ik zal uw Kamer daarover informeren in de eerstvolgende voortgangsrapportage passend onderwijs.
Wat is de status van het wetsvoorstel onderwijskundig perspectief bij vrijstellingen?
Het wetsvoorstel onderwijskundig perspectief bij vrijstellingen op grond van artikel 5 onder a van de Leerplichtwet is opgegaan in het nieuwe wetsvoorstel terugdringen verzuim. Dit wetsvoorstel heeft deze zomer open gestaan voor internetconsultatie. Momenteel worden de reacties verwerkt en worden de gebruikelijke toetsen en adviezen gevraagd voordat het wetsvoorstel naar de Raad van State kan voor advies. Naar verwachting wordt het wetsvoorstel voor de zomer 2023 aangeboden aan de Tweede Kamer.
Waar kunnen ouders zich melden als, in hun ogen, het samenwerkingsverband niet voldoende actie onderneemt om schooluitval te voorkomen?
Ouders kunnen in eerste instantie contact zoeken met de onderwijsconsulenten via de website www.onderwijsconsulenten.nl. Zij kunnen de ouder, de school en het samenwerkingsverband helpen een oplossing te zoeken. Een ouder kan ook een klacht indienen tegen het samenwerkingsverband. Dit kan bij de Landelijk Klachtencommissie Onderwijs (LKC) (Stichting Onderwijsgeschillen).
Deelt u de mening dat het voor sommige kinderen beter is om parttime naar school te gaan en op die manier uitval te voorkomen?
Ja, die mening deel ik. Soms kunnen kinderen vanwege psychische of lichamelijke beperkingen tijdelijk of gedeeltelijk niet naar school. Het is dan mogelijk om deze leerlingen een op maat gemaakt onderwijsprogramma aan te bieden door af te wijken van het minimumaantal uren onderwijstijd3. Ondertussen blijft het mijn ambitie, en daarmee van dit Kabinet, om maatwerkmogelijkheden uit te breiden. Er wordt gewerkt aan combinaties van onderwijs en zorg op één locatie en de financiering van zorg in onderwijstijd wordt vereenvoudigd. En zoals ik bij mijn antwoord op vraag 7 ook noem, wil ik de beweging naar meer en beter digitaal afstandsonderwijs voor deze doelgroep versnellen. Dit kan juist een oplossing zijn voor kinderen die nu geen of slechts gedeeltelijk onderwijs kunnen volgen.
De strijd tussen Azerbeidzjan en Armenië |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Veroordeelt u, net als Amerikaans democraat Nancy Polesi, de illegale aanvallen van Azerbeidzjan op Armenië die 13 september jl. begonnen zijn?
Beide landen ontkennen de gevechten te zijn begonnen en beide partijen ontkennen het staakt-het-vuren als eerste te hebben geschonden. Het kabinet heeft noch de capaciteit, noch de presentie ter plaatse, om vast te stellen wie de gevechten is begonnen, of wie het staakt-het-vuren als eerste heeft geschonden. Belangrijkste is nu dat het staakt-het-vuren standhoudt en dat het conflict niet escaleert. Daartoe heeft NL, evenals de EU en andere internationale partners zoals de VS, beide partijen opgeroepen.
Spreekt u steun uit voor Armenië in dit conflict?
Het kabinet zet in op de-escalatie en stabiliteit. Steun uitspreken aan één van beide partijen draagt daar op dit moment in deze situatie niet aan bij. Namens de EU spelen de Voorzitter van de Europese Raad Michel, de Hoge Vertegenwoordiger Borrell en de Speciaal Vertegenwoordiger voor de Zuidelijke Kaukasus Klaar een actieve bemiddelende rol tussen Armenië en Azerbeidzjan en Nederland steunt hen daarin.
Een belangrijke stap in het vredesproces werd vorige week gezet en marge van de eerste top van de Europese Politieke Gemeenschap (EPG) in Praag, op 6 oktober jl. Daar hebben de leiders van beide landen elkaar gesproken, op uitnodiging van de Voorzitter van de Europese Raad Michel en President Macron (Frankrijk). Tijdens dit gesprek hebben beide landen hun steun uitgesproken voor het VN Handvest en de Alma Alta 1991 Verklaring1, waarmee zij respect voor elkaars territoriale integriteit en soevereiniteit erkennen. Ook werd afgesproken dat de besprekingen over grensdemarcatie hervat zullen worden.
Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over een EU civiele monitoringsmissie (EUMM) op Armeens grondgebied. Azerbeidzjan heeft zich bereid verklaard een dergelijke missie te steunen. De missie zal zich richten op observatie, verslaglegging en advisering m.b.t. monitoring en grensdemarcatie. Het is de bedoeling dat de missie na formele goedkeuring zo snel mogelijk wordt ingezet. Het kabinet is bezig de mogelijkheden te verkennen voor een Nederlandse bijdrage aan deze missie op korte termijn.
Wat doet Nederland om vrede te faciliteren in deze regio?
Zoals in het antwoord op de vorige twee vragen is gezegd, steunt Nederland het EU-bemiddelingsproces. Daarnaast kijkt Nederland hoe het kan bijdragen aan de EU civiele monitoring missie. Nederland heeft eerder cfm. de Motie 35 925-V nr. 37 Ceder c.s. over een onafhankelijk onderzoek naar de feiten in het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan in de EU gepleit voor een fact finding missie. Met de totstandkoming van de monitoringsmissie wordt hieraan invulling gegeven.
Daarnaast kijkt Nederland naar de financiering van specifieke projecten die vrede in de regio kunnen faciliteren, bijvoorbeeld door financiering van een project door de International Commission for Missing Persons.
Krijgt Azerbeidzjan directe giften, subsidies of leningen van Nederland? Zo ja, hoeveel en wanneer?
Nee.
Krijgt Azerbeidzjan via internationale organisaties waar Nederland bij aangesloten is giften, subsidies of leningen? Zoja, hoeveel en wanneer?
De Azerbeidzjaanse overheid ontvangt vanuit gedelegeerde middelen van Nederland geen gelden. Wel steunt Nederland via gedelegeerde middelen de activiteiten van geselecteerde NGO’s en het UNDP, die zich richten op vrouwen en kwetsbare groepen in Azerbeidzjan.
Het door de EU aan Azerbeidzjan gealloceerde budget onder het EU Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) voor de periode 2021–2024 bedraagt in totaal EUR 60 miljoen. Dit betreft geen begrotingssteun. Het kabinet hecht bij de verstrekking van EU-steun aan nabuurschapslanden veel waarde aan het principe van conditionaliteit. Landen die commitment tonen en voortgang boeken met noodzakelijke hervormingen verdienen meer financiële steun dan landen waar hervormingen uitblijven of zelfs sprake is van regressie (more for more, less for less).
Ook ontvangt Azerbeidzjan financieringen van organisaties waarvan zowel Nederland als Azerbeidzjan aandeelhouder zijn zoals de Wereldbank, de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) en de Europese Investeringsbank (EIB). Volgens opgave van de Wereldbank lopen er momenteel 8 financieringen voornamelijk op het terrein van landbouw en vervoer met een totale committering van USD 629 miljoen2. Voor de EBRD gaat het om 31 actieve financieringen met een committering van EUR 884 miljoen vooral op het gebied van duurzame infrastructuur3.
Bent u van mening dat Armenië hulp nodig heeft van Nederland in dit conflict?
Het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan is zeer complex. Nederland steunt het EU-bemiddelingsproces, waarbij de EU bemiddelaars actief optreden om vrede in de regio te faciliteren. De EUMM is hier een concreet voorbeeld van.
Nederland steunt Armenië op andere manieren, bijvoorbeeld ten aanzien van opbouw van de rechtsstaat en democratie. Deze hulp wordt o.a. geboden via het MATRA-programma.
Wat kan Nederland nog meer doen om Armenië te ondersteunen in deze strijd?
Het kabinet richt zich er allereerst op om te zorgen dat nu de situatie stabiliseert, dat nieuwe vijandelijkheden uitblijven en dat er een duurzame politieke oplossing komt. Daarbij zet NL in op het spoor van de EU.
Is Nederland afhankelijk van handel met Azerbeidzjan?
Nee, Nederland is niet afhankelijk van handel met Azerbeidzjan. Voor Nederland staat Azerbeidzjan op nummer 94 wat betreft landen waar Nederland goederen heen exporteert (cijfers 2020, OEC). In 2020 bedroeg de export van Nederlandse goederen naar Azerbeidzjan € 187 miljoen. In hetzelfde jaar importeerde Nederland voor € 9.05 miljoen uit Azerbeidzjan, waarbij acyclische alcohol het grootste importgoed was.
Bent u bereid binnen de EU te pleiten voor sancties gericht op het regime van Azerbeidzjan?
Op dit moment draagt het pleiten voor sancties in EU-verband tegen de regering van Azerbeidzjan niet bij aan een vreedzame oplossing.
Wat voor andere acties kan Nederland ondernemen om Azerbeidzjan tot de orde te roepen?
Nederland heeft op hoog ambtelijk niveau de zorgen over mogelijke escalatie van het conflict overgebracht aan de vertegenwoordigers van zowel Azerbeidzjan als Armenië. Beide landen hebben zich publiekelijk gecommitteerd aan de vredesonderhandelingen. Op 5 oktober jl. heeft Azerbeidzjan, na bemiddeling door de VS, 17 Armeense gevangenen vrijgelaten.
Daarnaast heeft op 5 oktober jl. een gesprek plaatsgevonden op het Ministerie van Buitenlandse Zaken met de Azerbeidzjaanse ambassadeur naar aanleiding van het verschijnen van een video waarop te zien is dat Azerbeidzjaanse soldaten Armeense krijgsgevangenen neerschieten. Het Azerbeidzjaanse Openbaar Ministerie heeft een onderzoek aangekondigd naar de gebeurtenissen in deze video. Nederland heeft bij die gelegenheid afschuw over de video uitgesproken en er bij Azerbeidzjan op aangedrongen dat dit onderzoek onafhankelijk en effectief is en de resultaten openbaar worden gemaakt.
Nederland hecht groot belang aan accountability en alle mogelijke schendingen van het internationaal humanitair oorlogsrecht door ieder land dienen te worden onderzocht en de daders dienen te worden vervolgd.
Bent u bereid net als Nancy Pelosi een bezoek af te leggen aan Armenië op korte termijn? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet nu eerst in op EU-bemiddeling. De Speciale Vertegenwoordiger van de EU voor de Zuidelijke Kaukasus is namens de EU meteen na het oplaaien van het geweld afgereisd naar Jerevan en Bakoe, waar hij op hoog niveau gesprekken heeft gevoerd met beide landen.
Bent u bereid elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘UWV ontdekt Slowaakse fraude met ziekte-uitkeringen’ |
|
Daan de Kort (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «UWV ontdekt Slowaakse fraude met ziekte-uitkeringen»?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Kunt u aangeven hoe het tekort aan verzekeringsartsen bij het Uitkeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) invloed heeft op het al dan niet signaleren van fraude?
Voor zover bekend is er geen causaal verband tussen het tekort aan verzekeringsartsen en het al dan niet signaleren van fraude. Handhaven en fraudealertheid is een UWV-brede opgave en een kerntaak van UWV. In onderhavige handhavingscasus was het juist de voortdurende alertheid van alle bij de gevalsbehandeling betrokken medewerkers, waaronder de verzekeringsarts, de medewerker verzuimbeheer en de re-integratiebegeleider, van doorslaggevend belang bij het signaleren van de huidige fraudezaken. Ik waardeer de oplettendheid van de medewerkers bij het UWV.
Bent u op de hoogte van meer vergelijkbare, buitenlandse uitzendbureaus die dergelijke activiteiten inzetten om fraude te plegen met Nederlandse ziekte-uitkeringen?
We hebben geen concrete aanwijzingen dat uitzendbureaus een rol spelen bij de huidige fraudezaken.
Kunt u uitleg geven over hoe het UWV het onterecht uitgekeerde bedrag gaat terugvorderen?
In dit onderzoek ging het half september om 94 uitkeringen, hiermee was een bedrag gemoeid van ruim € 200.000. UWV heeft met de desbetreffende uitkeringsgerechtigden contact gezocht om aanvullende informatie op te vragen en ze op te roepen voor controle door een arts. Inmiddels zijn 69 uitkeringen stopgezet of tegengehouden. Van de resterende 25 lopende uitkeringen wordt nog onderzocht of ze stopgezet kunnen worden. UWV doet verder onderzoek of er sprake is van georganiseerd misbruik en of er zaken zijn die aan het Openbaar Ministerie voor een strafrechtelijk onderzoek kunnen worden overgedragen.
Wanneer er sprake is van onterecht betaalde uitkeringen, moeten deze worden terugbetaald. In grensoverschrijdende situaties wordt zo veel mogelijk dezelfde aanpak gehanteerd als in nationale gevallen. Dat wil zeggen: het terug te betalen bedrag wordt verrekend met een nog lopende uitkering en/of er wordt loonbeslag opgelegd. Heeft de debiteur geen inkomen in Nederland en woont de debiteur in een EU-lidstaat, dan wordt de UWV-zusterorganisatie/uitkeringsinstantie van het desbetreffende land aangeschreven. UWV doet het verzoek om te verrekenen wanneer er een uitkering bij die instantie loopt.
Wanneer er geen uitkering loopt, wordt de zusterorganisatie gevraagd incassomaatregelen te nemen ten behoeve van de vordering van UWV. In de voorliggende casussen zal deze handelwijze ook worden gevolgd.
Hoe verklaart u de stijging van Ziektewet(ZW)-uitkeringen naar Europese Unie(EU)-burgers in de afgelopen jaren (van € 15 miljoen in 2014 naar € 27 miljoen in 2020)?
De stijging van de export van ZW-uitkeringen in de periode 2014–2020 heeft voor een belangrijk deel te maken met de stijging van het totale aantal ZW-uitkeringen en uitgekeerde bedragen. De stijging kan daar echter niet geheel uit worden verklaard
Uit cijfers van het UWV blijkt dat het totaal aantal ZW-uitkeringen tussen 2018 en 2020 steeg met 15%. In diezelfde periode steeg het aantal geëxporteerde ZW-uitkeringen met 17%.
UWV monitort of de stijging de komende jaren aanhoudt en onderzoekt mogelijke verklaringen.
Hoe verloopt de samenwerking tussen UWV, Sociale Verzekeringsbank (SVB), de Belastingdienst en de Nederlandse Arbeidsinspectie ten aanzien van het opsporen van fraude met de export van uitkeringen? Kan deze samenwerking verbeterd worden, bijvoorbeeld door middel van een Frauderaad of het oprichten van een gemeenschappelijk team dat zich richt op het tegengaan van deze fraude?
UWV, de SVB, de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) en de Belastingdienst werken in meerdere samenwerkingsverbanden samen om misbruik met o.a. uitkeringen, A1-verklaringen (voor het vaststellen van de toepasselijke wetgeving (SVB)), heffen en innen van premies (Belastingdienst), misstanden met arbeidsomstandigheden (NLA) te signaleren en aan te pakken. De samenwerking tussen de verschillende partners in deze samenwerkingsverbanden wordt als productief ervaren.
Voorbeelden hiervan zijn het samenwerkingsverband Aanpak Misstanden Uitzendsector (AMU) en de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI).
Ook zijn er in een aantal landen (Marokko, Turkije, Spanje, Suriname) attachés voor sociale zaken die in opdracht van onder andere de SVB en UWV handhavingstaken uitvoeren op verschillende beleidsterreinen. In strafrechtelijke onderzoeken naar uitkeringsfraude vindt eveneens samenwerking plaats tussen de arbeidsinspectie en UWV of SVB.
Inzake het tweede deel van de vraag of er een frauderaad of gemeenschappelijk team ten behoeve van de aanpak van fraude kan worden opgericht, kan ik het volgende melden. Naar aanleiding van een motie van 13 maart 2019 van de toenmalige Kamerleden Wiersma en Van Dijk heeft mijn voorganger besloten tot de oprichting van een Fraudeberaad. Uw Kamer is daar bij brief van 28 juni 2019 inzake «de stand van zaken uitkeringsfraude» over geïnformeerd (TK-stukken 2018–2019, 17 050, nr. 577). In dit beraad wisselen verantwoordelijke directeuren binnen de diverse instanties (Belastingdienst, Nederlandse Arbeidsinspectie, SVB, UWV en VNG/gemeenten) periodiek kennis uit en stemmen de aanpakken tussen de verschillende uitvoeringsinstanties voor de handhaving van de sociale zekerheid af. Internationale handhaving van de sociale zekerheid (zoals export van uitkeringen of vermogensonderzoek in het buitenland) hoort daar in toenemende mate ook bij en zal als terugkerend agendapunt van het beraad gaan fungeren.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om uitgekeerde uitkeringsbedragen, waarmee is gefraudeerd, in het buitenland terug te vorderen, juist omdat het als buitenlandse uitzendkracht hier mogelijk is bij ziekte een uitkering aan te vragen? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om het handhavingsinstrument uit te breiden zodat handhaving in het buitenland wel mogelijk is?
In het kader van het borgen van de solidariteit – als fundament van de sociale zekerheid – is het te allen tijde noodzakelijk dat in het geval er uitkeringen onterecht zijn betaald, deze terug te vorderen. Daar gaat bovendien een preventief effect vanuit.
In het antwoord op vraag 4 staat beschreven welke stappen worden doorlopen in het invorderingsproces als de uitkeringsgerechtigde in het buitenland woont. UWV zal in de voorliggende casussen deze handelwijze ook volgen. Volledigheidshalve wil ik daarbij opmerken dat terugvordering in het buitenland moeilijker is dan in Nederland als gevolg van verschillende praktische belemmeringen. De Algemene Rekenkamer benoemt deze belemmeringen in het onderzoek «Een Nederlandse uitkering in het buitenland», 22 juni 2022». De Rekenkamer wijst bijvoorbeeld op het gegeven dat niet altijd duidelijk is welke instantie verantwoordelijk is voor terugvordering. Dat speelt vooral een rol bij landen die een (sterk) gedecentraliseerd sociale zekerheidssysteem hebben. De Rekenkamer stelt tegelijkertijd vast dat UWV, ondanks de praktische beperkingen de handhavingsmogelijkheden die er zijn bij de export van uitkeringen benut. UWV probeert ook afspraken te maken met landen waar veel uitkeringsgerechtigden wonen bilaterale te maken over terug- en invorderen.
Deelt u de mening dat het voor het draagvlak van de sociale zekerheid en het rechtvaardigheidsgevoel van burgers noodzakelijk is om alle uitgekeerde uitkeringsbedragen waarmee is gefraudeerd in het buitenland terug te vorderen? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om het terugvorderen van onterechte uitkeringen te intensiveren?
Zoals eerder in het antwoord op de vragen 4 en 7 aangegeven, dienen uitkeringen die onterecht zijn betaald als gevolg van fraude te worden teruggevorderd.
In de beantwoording van deze vragen is ook ingegaan op de mogelijkheden voor terugvordering.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat buitenlandse uitzendkrachten die in Nederland een uitkering hebben aangevraagd deze uitkering naar het buitenland kunnen meenemen zonder dat er adequaat toezicht en handhaving mogelijk is om fraude te voorkomen? Zo ja, welke opties ziet u om de wettelijke mogelijkheid om de handhaving op fraude van export van uitkeringen naar het buitenland te verbeteren?
Zoals mijn ambtsvoorganger in de Kamerbrief van 11 maart 2020 in verband met fraude met ZW-uitkeringen heeft aangegeven, is Nederland gebaat bij een open en naar buiten gerichte economie en een goed werkende interne Europese markt. Daarbij hoort ook dat mensen die in Nederland werken aanspraak kunnen maken op de sociale zekerheid en dat zij hun in Nederland opgebouwde rechten niet verliezen wanneer zij terugkeren naar hun land van herkomst. Dat wordt geregeld in de Europese coördinatieverordening sociale zekerheid (EU-Verordening 883/2004)). Deze Verordening regelt ook dat mensen een uitkering mogen exporteren naar een andere lidstaat.
Goede controle op een rechtmatige verstrekking van uitkeringen is daarbij van wezenlijk belang. Bij de onderhandelingen over de herziening van Verordening 883/2004 heeft Nederland zich de afgelopen jaren dan ook ingezet voor verbeterde handhavingsmogelijkheden bij de export van uitkeringen.
Het rapport ‘Global Estimates of Modern Slavery: Forced Labour and Forced Marriage’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport «Global Estimates of Modern Slavery: Forced Labour and Forced Marriage» van de International Labour Organization, Walk Free en de International Organization for Migration?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat elke dag 50 miljoen mensen zich in een situatie van moderne slavernij bevinden en dat dit aantal in de afgelopen jaren hard is gestegen?
Het is onacceptabel dat er wereldwijd zoveel mensen te maken hebben met dwangarbeid en gedwongen huwelijken, en dat een groot deel daarvan ook kinderen betreft. Het is verontrustend dat deze cijfers de afgelopen jaren zijn toegenomen. Het kabinet zet zich in om moderne slavernij tegen te gaan, zie ook de beantwoording van vraag 3.
Welke bijdrage kan het kabinet leveren aan het uitbannen van moderne slavernij? Welke rol neemt de voorgenomen wetgeving voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) in op dat gebied?
Mensenhandel doet grove afbreuk aan de waardigheid van mensen. De aanpak van mensenhandel heeft daarom voor het kabinet prioriteit. Nederland kent beleid en wetgeving gericht op het bestrijden van arbeidsuitbuiting, mensenhandel, gedwongen huwelijken en kinderarbeid in binnen- en buitenland.
In Nederland kan dwangarbeid strafrechtelijk aangepakt worden wanneer het zich uit als arbeidsuitbuiting. Het kabinet gaat – nationaal en internationaal – arbeidsuitbuiting tegen middels het programma «Samen tegen mensenhandel»2, dat op dit moment een herijking ondergaat. Artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht wordt gemoderniseerd om vervolging van daders te verbeteren, hierover is uw Kamer recent geïnformeerd (Kamerstuk 28638–210).3
Het kabinet zet zich via verschillende programma’s actief in voor het terugdringen van het aantal kindhuwelijken wereldwijd4 en investeert in de bestrijding van (commerciële) seksuele uitbuiting van kinderen. Daarnaast zet het kabinet zich via verschillende programma’s in voor de bestrijding van kinderarbeid, waaronder ook gedwongen kinderarbeid.
Wat betreft wetgeving op IMVO bevordert het kabinet – conform coalitieakkoord – in de EU de IMVO-richtlijn Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD)en voert het nationale IMVO-wetgeving in die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving. De voorgestelde IMVO-richtlijn verplicht ondernemingen gepaste zorgvuldigheid toe te passen, het aanpakken en voorkomen van mensenrechtenschendingen zoals dwangarbeid horen daarbij. Naast de CSDDD publiceerde de Europese Commissie in september 2022 een verordening die toeziet op een verbod op het op de markt brengen en uitvoeren van producten vervaardigd met dwangarbeid. Het kabinet heeft zijn positie en inzet op dit voorstel via een BNC-fiche onlangs met uw Kamer gedeeld.5
Deelt u de mening dat het Nederlandse bedrijfsleven de kans heeft om een belangrijke rol te spelen in het tegengaan van moderne slavernij in internationale waardeketens?
Nederlandse bedrijven kunnen onder andere middels gepaste zorgvuldigheid bijdragen aan het tegengaan van dwangarbeid. Op deze manier kunnen zij nagaan of er in hun waardeketens misstanden op mensenrechten, arbeidsomstandigheden en milieu plaatsvinden, deze misstanden aanpakken en hierover rapporteren. Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen. Dwangarbeid is een van de risico’s die bedrijven binnen gepaste zorgvuldigheid moeten adresseren.
Onderstrepen de genoemde cijfers niet het belang van ambitieuze wetgeving en daarmee het opnemen van de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) in zowel de nationale als de Europese IMVO-wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Ja, de genoemde cijfers onderstrepen het belang van ambitieuze IMVO-wetgeving, waarvoor de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de OESO de basis vormen.
De lange-termijnaanpak Corona |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Kuipers |
|
Wordt er in de lange-termijnaanpak naar uw mening genoeg ingezet op het voorkomen van de verspreiding van het coronavirus in een vroeg stadium? Welke maatregelen worden daarvoor gebruikt?
Het kabinet wil de samenleving zo veel mogelijk open houden. Daartoe heeft het kabinet in de langetermijnstrategie twee nevengeschikte doelen geformuleerd: sociaal-maatschappelijke en economische continuïteit/vitaliteit, en het toegankelijk houden van de zorgketen voor iedereen. Om deze doelen te bereiken moet de verspreiding van het virus geremd worden. Dit is een verantwoordelijkheid voor ons allemaal: de overheid, de sectoren en de burgers.
In de beginfase wordt verspreiding in eerste instantie voorkomen door de basisadviezen op te volgen. De basisadviezen luiden: was vaak je handen, hoest en nies in je elleboog, blijf thuis bij klachten en doe een zelftest, zorg voor voldoende frisse lucht, en haal een vaccin, booster- of herhaalprik. De overheid zet mediacampagnes in om het belang van basisadviezen te onderstrepen. Naast de basisadviezen vanuit de overheid, is er in de langetermijnstrategie van de overheid, in overleg met sectoren, gekeken naar maatregelen die ter preventie kunnen worden getroffen om de virusverspreiding te remmen. Het naleven en benadrukken van de basisadviezen vormt een belangrijk onderdeel van de basis- en preventiemaatregelen in de sectorplannen. Andere veel voorkomende voorbeelden van preventieve maatregelen in de sectorplannen zijn: adequate ventilatie, hygiëne- en schoonmaakprotocollen, looproutes, spat- en kuchschermen, druktemeters, gezondheidschecks, mondkapjesadvies, thuiswerkadvies en het gebruik van zelftesten. Door in te zetten op basis- en preventiemaatregelen wordt de verspreiding van het virus – en verdergaande (contactbeperkende) maatregelen – voorkomen of vertraagd. Het openhouden van de samenleving vraagt dus om een preventieve aanpak waar wij allen een verantwoordelijkheid voor dragen.
Kunt u aangeven welk wetenschappelijk bewijs er is dat aantoont dat de inzet van spat- en kuchschermen helpt in de strijd tegen corona? Kunt u de wetenschappelijke onderzoeken die dit aantonen, bijvoegen?
Het RIVM maakt vanuit infectiebestrijdingslogica onderscheid tussen bronmaatregelen, collectieve maatregelen en individuele maatregelen.1 Bronmaatregelen – maatregelen om verspreiding van corona vanuit een bron (een besmettelijke persoon) te voorkomen – zijn de meeste effectieve maatregelen om verspreiding te stoppen. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn thuisblijven bij klachten en in isolatie gaan na een positieve test. Dit is ook de reden dat het kabinet hamert op het belang van het opvolgen van de basisadviezen. Collectieve maatregelen (zoals de 1,5 meter afstandsnorm, een algemeen mondneusmaskeradvies, adequate ventilatie en spat- en kuchschermen) alsook individuele maatregelen (zoals het dragen van medisch mondneusmasker in drukke binnenruimtes door kwetsbaren) dienen ter afscherming van het restrisico.
Het vaststellen van de effectiviteit van een individuele maatregel op zichzelf is moeilijk, omdat het afhankelijk is van diverse factoren die in de tijd kunnen veranderen. Zo is een spat- of kuchscherm effectief als het op de juiste manier en consequent gebruikt wordt. Daarnaast kijkt het RIVM bij het adviseren van maatregelen naar de som van de maatregelen die gezamenlijk – en in onderlinge samenhang – effectief zijn om de R-waarde te laten zakken.
Kunt u aangeven waarom gekozen is voor de inzet van het coronatoegangsbewijs? Heeft dat bij de vorige uitbraken gewerkt? Voorkomt dit bewijs dat mensen met een besmetting alsnog de deur uitgaan en anderen besmetten?
Een aantal sectoren hebben in hun sectorplannen aangegeven het coronatoegangsbewijs (CTB) als enig werkbaar alternatief te zien om renderend open te kunnen blijven tijdens een zware opleving van het coronavirus. Zonder een alternatieve maatregel zal een maatregel zoals 1,5-meter afstand een grote negatieve impact hebben op het bedrijfsmodel van een aantal ondernemers.
De TU Delft heeft in 2022 op basis van de Deltavariant en de Omikronvariant onderzoek gedaan naar de effectiviteit van het CTB, en concludeert dat het CTB invloed kan hebben op het verlagen van het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames onder bezoekers van een CTB-locatie. Verder concluderen de onderzoekers dat de effectiviteit van het CTB in het afremmen van de epidemie afhankelijk is van de epidemiologische context (immuniteit onder de bevolking, vaccineffectiviteit en circulerende virusvarianten), het type CTB dat wordt ingezet (1G, 2G of 3G) en de breedte waarmee het CTB wordt ingezet.2 Zowel de Raad van State als de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)3 als het Maatschappelijk Impact Team (MIT)4 geven aan dat het CTB één van de maatregelen is die nodig kan zijn voor het bestrijden van het coronavirus in de zwaardere scenario’s. Daarom pleiten deze partijen voor het opnemen van deze maatregel in de gereedschapskist.
Het CTB kan, in combinatie met andere maatregelen geldend in een specifieke setting, het risico op verspreiding van het virus verkleinen.
Op dit moment bestaat er geen wettelijke grondslag voor het CTB. Deze grondslag is ook niet voorzien in de Eerste tranche Wpg. Een wetsvoorstel dat onder voorwaarden de inzet van het CTB mogelijk maakt, valt wat het kabinet betreft te overwegen ter ondersteuning van de sectorplannen. Voorwaardelijk hieraan is dat er in uw Kamer draagvlak bestaat voor een dergelijk wetsvoorstel. Hierover gaat het kabinet graag met uw Kamer in gesprek.
Kunt u aangeven hoe en wanneer de motie van het lid Den Haan1 wordt uitgevoerd?
De sectoren hebben hun concept-sectorplan medio juli aangeleverd. Vervolgens hebben diverse experts naar de plannen gekeken. Het gaat hierbij om infectiepreventiespecialisten, arbeidshygiënisten, de RIVM-gedragsunit en juristen van de betrokken departementen. Medio augustus hebben de sectoren de reflecties van voornoemde experts ontvangen. De reflecties dienden als input voor het aanscherpen van de sectorplannen waar nodig. Op basis van de reflecties en adviezen hebben de sectoren eind augustus hun definitieve plannen ingediend.
De sectorplannen zijn vervolgens gewogen door de betrokken ministeries, waarbij is gekeken of de feedback van experts in voldoende mate is verwerkt, en of daarmee sprake is van voldoende solide plannen, zodat in verschillende scenario’s handelingsperspectief bestaat. Hierbij is ook de reflectie van het responsteam van het RIVM meegenomen.7 Vervolgens heeft het kabinet, op basis van de sectorplannen, maatregelenladders opgesteld. Deze maatregelenladders zijn in de meeste gevallen een gecomprimeerde vorm van de sectorplannen. Dit zorgt voor meer uniformiteit, overzicht, en draagt bij aan duidelijke communicatie. Voor sommige sectoren is op bepaalde onderdelen afgeweken van de sectorplannen. Zo is de volgorde van de te nemen maatregelen soms aangepast om meer eenduidigheid tussen sectoren te creëren (bijvoorbeeld een voorgestelde maatregel verplaatst van de interventiefase naar preventiefase). Daar waar sectoren in hun sectorplan geen interventiemaatregelen hebben aangegeven, zijn de meest passend geachte maatregelen door het kabinet aangevuld. Deze aanvulling is in de maatregelenladders duidelijk kenbaar gemaakt door het gebruik van een andere kleur in de maatregelenladder (blauw), zodat het meteen duidelijk is welke maatregelen vanuit sectoren zelf zijn aangedragen, en welke maatregelen een aanvulling zijn vanuit het kabinet. Zo maakt het kabinet kenbaar wat de appreciatie van de overheid is.
Het kabinet heeft daarmee kaders opgesteld voor de sectorplannen, regie gevoerd en heeft de plannen integraal getoetst op tegengestelde belangen. In combinatie met het borgen van de positie van mensen met een kwetsbare gezondheid (zie het antwoord op vraag 3) beschouw ik de motie hiermee als afgedaan.
Kunt u aangeven hoe de positie van mensen met een kwetsbare gezondheid worden geborgd in de lange termijnaanpak die er nu ligt? Wat gaat u doen met de constatering van het responseteam van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat het in de maatregelenladder specifieke maatregelen mist om de meest kwetsbaren in de samenleving te beschermen en ook zijn er geen maatregelen om kwetsbaren in staat te stellen zichzelf te beschermen?
Allereerst is de najaarsvaccinatieronde gestart met het vaccineren van 60-plussers en medische (hoog)risicogroepen, aangezien zij het meest kwetsbaar zijn. Het kabinet houdt binnen de langetermijnstrategie rekening met één of meerdere vaccinatierondes in 2023, al dan niet specifiek voor bepaalde groepen die een verhoogd risico lopen. Daarnaast verstrekt het kabinet – via apotheken – persoonlijke beschermingsmiddelen en zelftesten aan medisch kwetsbaren, en degenen die voor hen zorgen. Deze regeling loopt vooralsnog tot 1 januari 2023. Verder wordt er periodiek overlegd met patiëntenfederaties en cliëntenorganisaties, en is het alternatieve langetermijnplan van VergeetOnsNietErnst (#VONE) meegenomen. Dit plan bevat aanbevelingen die gericht zijn op de positie van mensen met een kwetsbare gezondheid. Een groot deel van deze aanbevelingen werd al toegepast of is overgenomen bij de verdere uitwerking van de langetermijnaanpak. Zoals bijvoorbeeld de verkenning naar een post-covid expertisecentrum, aandacht voor communicatie naar groepen die minder goed te bereiken zijn en het voornemen om een publiekscampagne over het beschermen van kwetsbare groepen te starten. Daarnaast worden mensen met een beperking of chronische ziekte vertegenwoordigd in de praktijkkringen van het MIT. Het MIT benut deze praktijkkringen met maatschappelijke organisaties om te beschikken over actuele kennis, informatie en inzichten voor hun advies.
Het kabinet heeft daarnaast sectoren, bij het opstellen van sectorplannen, expliciet gevraagd aandacht te hebben voor kwetsbare groepen (conform motie Paulusma).5 Sectoren hebben hiervoor een handreiking ontvangen. Infectiepreventiespecialisten en arbeidshygiënisten hebben in hun feedback aan sectoren ook aandacht gevraagd voor kwetsbare groepen (voor zowel bezoekers als voor medewerkers). In de opgestelde maatregelenladders zijn kwetsbare groepen als één van de algemene aandachtspunten benoemd.
Het kabinet ziet dat verschillende sectoren hun eigen ervaringen en inzichten van de afgelopen ruim twee jaar met betrekking tot kwetsbaren groepen hebben verwerkt in de sectorplannen.
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is van de onderhandelingen over de antivirale middelen Paxlovid en Lagevrio?
Vanuit de Europese Commissie heb ik begrepen dat er recent vorderingen zijn gemaakt in de onderhandelingen over Paxlovid en dat zij binnenkort een eindresultaat verwachten. Daarnaast heeft de firma een vergoedingendossier voor Paxlovid ingediend, waardoor het hopelijk ook binnen afzienbare termijn op de normale wijze beschikbaar zal komen. Voor Lagevrio geldt dat de vertraging debet is aan het feit dat het middel nog geen handelsvergunning heeft.
Wat is de stand van zaken van de distributie van het middel Evusheld? Kunt u aangeven hoeveel mensen met een kwetsbare gezondheid het middel inmiddels hebben gekregen?
Het middel wordt zeer beperkt ingezet door behandelaren. Ik kan geen uitspraken doen over exacte aantallen omdat de uitleveringen van het RIVM niet één-op-één corresponderen met daadwerkelijke toedieningen van het middel.
Heeft u kennisgenomen van de lange-termijnaanpak in Duitsland? Deelt u de mening dat deze plannen duidelijker en logischer zijn? Zo nee, waarom niet? Zijn er punten uit de aanpak van Duitsland die Nederland zou kunnen overnemen?
Ik ben bekend met de Duitse strategie. Vooraf wil ik opmerken dat er in Duitsland een verschil is tussen de verantwoordelijkheden op federaal niveau en op lokaal niveau. In de Duitse strategie wordt voor het komende najaar onderscheid gemaakt in twee verschillende aanpakken; het winterbanden- en sneeuwkettingenscenario. Het winterbandenscenario bevat een aantal maatregelen die uit voorzorg getroffen worden; dit scenario is per begin september van kracht. Het sneeuwkettingenscenario bevat zwaardere maatregelen die achter de hand gehouden worden.
De maatregelen die Duitsland neemt, komen ook terug in de gereedschapskist in Nederland, met uitzondering van maatregelen die lijken op een coronatoegangsbewijs. Het grootste verschil met Duitsland is dat wij in Nederland op dit moment geen wettelijke grondslag hebben om maatregelen te treffen uit voorzorg of wanneer de epidemiologische situatie vraagt om zwaardere maatregelen ter bestrijding van het virus. Bovendien zijn er ook in Nederland sectoren die zonder het gebruik van een coronatoegangsbewijs geen alternatief hebben voor stevige maatregelen, zoals een afstandsplicht of een mondkapjesplicht.
Het problematisch tekort aan sociaal advocaten |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het onderzoek waaruit blijkt dat er in de nabije toekomst grote tekorten aan sociaal advocaten zullen zijn?1
Ja.
Wat betekent het volgens u voor de rechtsbescherming van Nederlanders als er een tekort aan sociaal advocaten is?
In het rapport wordt de conclusie getrokken dat er in de toekomst tekorten voor de sociale advocatuur in het verschiet kunnen liggen. De conclusies uit het rapport vind ik verontrustend. Ik onderschrijf daarbij het belang van de sociale advocatuur en het belangrijke werk dat sociaal advocaten verrichten in onze rechtsstaat. Sociaal advocaten vormen een onmisbare schakel voor de rechtsbescherming in Nederland.
Onderschrijft u de conclusie in het rapport dat het verhogen van de vergoedingen van de sociaal advocatuur de beste remedie zal zijn om de tekorten op te lossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Lucratieve verdiensten kunnen het voor mensen aantrekkelijk maken om voor een bepaald beroep te kiezen. Vergoedingen voor gefinancierde rechtsbijstand worden betaald uit beperkte publieke middelen en vergoedingen kunnen daarom niet in verhouding staan tot de uurtarieven die in de commerciële praktijk worden gehanteerd. In het rapport wordt geconcludeerd dat het verschil tussen commerciële tarieven en de vergoedingen voor gesubsidieerde rechtsbijstand er mede toe leidt dat jonge juristen minder snel voor de sociale advocatuur kiezen. Daarbij is ook opgemerkt dat «zowel voor nieuwe sociaal advocaten als huidige sociaal advocaten de financiële vergoedingen het belangrijkste probleempunt blijven. De vergoeding per uur is in de meeste gevallen minder dan de helft van het tarief dat een advocaat bij een commercieel kantoor krijgt. De per 1 januari 2022 ingezette verhoging in uren zal een structureel karakter moeten krijgen en de komende jaren moeten worden doorgezet».
Per 1 januari 2022 zijn de vergoedingen voor de sociale advocatuur al structureel verbeterd. In het Coalitieakkoord 2021–2025 zijn hiervoor ook structureel extra financiële middelen vrijgemaakt. In het Programma Stelselvernieuwing Rechtsbijstand wordt op dit moment een herijkingsproces ontwikkeld, waardoor deze vergoedingen in de toekomst bij de tijd zullen blijven. Ik zal uw Kamer in de Voortgangsrapportage rechtsbijstand, die voor het kerstreces verzonden wordt, hierover nader informeren. Daarnaast deel ik niet de conclusie dat de tarieven sec de oorzaak zijn van het kiezen voor een bepaald beroep. Er kunnen ook andere redenen zijn waarom mensen wel of niet voor een bepaald beroep kiezen.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar de mogelijkheden om de uiteenlopende vergoedingen voor de commerciële advocatuur en sociaal advocatuur te beperken, zoals ook de Raad voor Rechtsbijstand bepleit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op korte termijn is een overleg tussen mijn ministerie, de Raad voor Rechtsbijstand en de Nederlandse Orde van Advocaten gepland om de te nemen vervolgstappen te bespreken. Ik ben van plan om een aanvullend onderzoek uit te laten voeren met daarbij onder meer aandacht voor de demografische spreiding van sociaal advocaten en de vraag en aanbod per rechtsgebied. Een onderzoek naar uiteenlopende vergoedingen voor de commerciële en sociale advocatuur ga ik niet laten uitvoeren. Zoals bij vraag 3 al aangegeven heb ik te maken met beperkte publieke middelen die niet in verhouding kunnen staan tot de uurtarieven die in de commerciële praktijk worden gehanteerd.
Bent u bereid om de tarieven van de sociaal advocatuur in ieder geval actueel te houden nu na diverse jaren eindelijk scenario 1 van Van der Meer is ingevoerd, het aantal uren periodiek te herijken en het uurtarief voor gefinancierde rechtsbijstand te herzien? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie vraag 2.
Het bericht ‘Miljoenentekort dreigt voor Zeeuwse GGD: ‘De bodem is bereikt’’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht: «Miljoenentekort dreigt voor Zeeuwse GGD: «De bodem is bereikt»»?1
Ja.
Erkent u dat het zorgelijk is dat GGD Zeeland weliswaar een sluitende begroting heeft, maar te weinig geld om alle taken op professioneel niveau uit te voeren? Met name gezien de rol van de GGD in de bestrijding van het coronavirus?
In een verklaring2 geeft de GGD Zeeland aan te maken te hebben met jarenlange bezuinigingen en grotere uitdagingen op gebied van onder andere infectieziektebestrijding en milieugezondheidsvraagstukken. Ik vind het positief dat de GGD Zeeland hierover in gesprek gaat met de gemeenten waar de GGD voor werkt om te voorkomen dat er financiële knelpunten ontstaan in de toekomst. Gemeenten zijn immers de opdrachtgever van de GGD. Voor wat betreft de bestrijding van het coronavirus geldt sinds voorjaar 2020 de «meerkostenregeling». Dit is een regeling ondertekend door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport waardoor GGD-regio’s de kosten die zij maken voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van de bestrijding van het coronavirus kunnen indienen bij het Ministerie van VWS. Deze kosten worden dan vergoed.
Deelt u de opvatting dat de GGD de ruggengraat voor de preventieve publieke gezondheid is voor gemeenten/regio’s en daartoe voldoende middelen zou moeten krijgen? En op welke wijze ondersteunt het kabinet de GGD’s bij de omslag naar preventie?
De GGD speelt inderdaad een belangrijke rol ten aanzien van preventie en publieke gezondheid. De Wet publieke gezondheid (Wpg) legt een verantwoordelijkheid voor preventie op aan gemeenten. In de Wpg is ook vastgelegd dat gemeenten op regionaal niveau gezamenlijk een gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) instellen en dat zij de GGD raadplegen bij het nemen van belangrijke besluiten op gebied van de publieke gezondheid. Hiermee is de rol van de GGD wettelijk geborgd, en ligt het opdrachtgeverschap en daarmee de financiering van de GGD’en voor deze taken ook primair bij de gemeenten. De financiering hiervoor loopt via het gemeentefonds. In 2014 zijn met de VNG afspraken gemaakt over de bij de GGD te beleggen taken.
Een belangrijk deel van de rol van de GGD ziet op uitvoering van taken die bij gemeenten zijn belegd, zoals infectieziektebestrijding en preventie. Voor wat betreft prenatale voorlichting en huisbezoeken, de jeugdgezondheidszorg en het Rijksvaccinatieprogramma zijn gemeenten vrij om de uitvoering ook bij andere organisaties te beleggen. Vanuit de rol van systeemverantwoordelijke kan het Rijk zelf programma’s bij de GGD’en beleggen. Voorbeelden zijn de Gezonde School aanpak en de rookvrije omgeving. Vanuit het landelijke programma Gezonde School adviseren en begeleiden Gezonde School-adviseurs van de GGD scholen bij de uitvoering van de Gezonde School-aanpak. Verder zet de GGD zich in voor een rookvrije omgeving onder andere door gemeenten te ondersteunen bij de aanleg van rookvrije zones in openbare ruimtes.
De GGD’en hebben tevens een belangrijke rol in zowel het genereren van kennis via bijvoorbeeld de vierjaarlijkse Gezondheidsmonitor als bij het vertalen van landelijke kennis naar advies aan gemeenten over interventies op lokaal niveau. Het Ministerie van VWS draagt met de financiering van verschillende landelijke kennisinstellingen bij aan een gedegen kennisbasis waar de GGD’en gebruik van kunnen maken en op voort kunnen bouwen. Het Ministerie van VWS financiert het preventieprogramma van ZonMw, waarin ook aandacht is voor versterking van de samenwerking tussen verschillende partijen, waaronder de GGD’en, rond kennis over preventie. Het RIVM ondersteunt de GGD’en onder andere door met financiering vanuit het Ministerie van VWS kennis te ontsluiten. Het gaat daarbij om kennis over interventies op gebied van preventie en gezondheidsbevordering en hoe deze interventies in de praktijk te implementeren, maar ook bijvoorbeeld om kennis rond medische milieukunde. Dit zijn enkele belangrijke voorbeelden van hoe het Ministerie van VWS GGD’en ondersteunt in hun wettelijke rol als deskundige adviseur aan gemeenten.
Op 16 september jl. is het Integraal Zorgakkoord (IZA) ondertekend door Actiz, De Nederlandse GGZ, Federatie Medische Specialisten, InEen, Nederlandse Federatie van Universitaire medische centra, Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen, Patiëntenfederatie Nederland, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland, Zelfstandigen Klinieken Nederland, ZorgthuisNL, Zorgverzekeraars Nederland en het Ministerie van VWS. In het IZA zijn ook afspraken over preventie opgenomen, waaronder de versterking van de kennisfunctie van de GGD.
Het Rijk ziet dat gemeenten, en daarmee ook GGD’en, voor een belangrijke uitdaging staan gelet op de toenemende aandacht voor preventie en de opgave waaraan partijen zich in het IZA aan hebben verbonden. Om die reden voorziet het Ministerie van VWS voor de periode 2023–2025 een financiële impuls van € 2,5 miljoen per jaar om de kennis- en adviesrol van de GGD’en te versterken. Deze impuls wordt gefinancierd vanuit de middelen die met het coalitieakkoord zijn vrijgemaakt voor preventie. Op dit moment wordt nog bezien hoe deze middelen het beste kunnen worden ingezet, ook met het oog op de verantwoordelijkheden van de verschillende overheden. Ik zal uw Kamer voor het eind van dit jaar hierover nader informeren.
Kunt u aangeven welke middelen uit het Regeerakkoord ingezet worden voor versterking van de GGD’s?
Dit kabinet heeft een envelop ter beschikking gesteld ter versterking van de pandemische paraatheid. Onderdeel van de envelop is het versterken van de basis van infectieziektebestrijding op GGD-niveau. In de begroting van het Ministerie van VWS die uw Kamer met Prinsjesdag heeft ontvangen, is voor 2023 en 2024 een bedrag van jaarlijks ruim 37 miljoen euro opgenomen voor korte termijn versterkingen van de infectieziektebestrijding om kwetsbaarheden aan te pakken. Deze middelen worden met een specifieke uitkering beschikbaar gesteld aan GGD regio’s. Verder breng ik dit jaar samen met veldpartijen in beeld wat benodigd is voor structurele versterking van de GGD’en op het terrein van de infectieziektebestrijding om op termijn de paraatheid van de GGD’en voor volgende pandemieën te vergroten. Ik zal u over de uitkomsten daarvan volgend jaar informeren.
Het Ministerie van VWS voorziet in de periode 2023–2025 een financiële impuls van € 2,5 miljoen per jaar om de kennis- en adviesrol van de GGD’en te versterken, zie ook het antwoord op vraag 3. In het coalitieakkoord zijn middelen vrijgemaakt voor preventie en de aanpak van volksziektes. Een belangrijk deel van deze middelen zal aan de gemeenten worden toegekend voor activiteiten op gebied van preventie en gezondheidsbevordering. Daarbij ligt een belangrijke rol weggelegd voor de GGD’en als kennispartner, adviseur en uitvoerder.
Kunt u aangeven wat de opzet van de Landelijke Functionaliteit Infectiebestrijding gaat betekenen voor de ondersteuning van de GGD’s?
Het Verwey-Jonker Instituut heeft in juni 2021 een onderzoek3 opgeleverd met verbetervoorstellen voor de publieke gezondheid en de rol van de GGD’en in relatie tot het Ministerie van VWS en het RIVM. Er is geconcludeerd dat er weinig eenduidigheid was in de werkwijzen en processen van de GGD’en en dat de structuur beperkt aanknopingspunten voor eenduidige samenwerking en uitvoering bood. Geconstateerd wordt dat er wel behoefte én noodzaak bestond om centraal te kunnen sturen op een uniforme aanpak en een mate van robuustheid van uitvoering en randvoorwaarden (zoals ICT).
Naar aanleiding van o.a. het Verwey-Jonkerrapport heeft het kabinet op 3 juni 2022 besloten tot instelling van de LFI bij het RIVM4. De LFI zal een sterke focus op logistieke aspecten van de infectieziektebestrijding hebben in een crisiscontext, met een duidelijke afbakening van taken en processen van de LFI ten opzichte van de onafhankelijke medisch-inhoudelijke onderzoeks- en adviesrol van andere onderdelen van het RIVM.
De LFI zal verantwoordelijk zijn voor: (a) de centrale regie op de voorbereiding van een toekomstige pandemie van een A-infectieziekte (met landelijke impact), door kaderstelling en het organiseren van centrale capaciteiten zodat medisch-operationele processen in de gehele infectieziektebestrijdingsketen meer uniform worden uitgevoerd en daardoor beter opschaalbaar zijn, en (b) de operationele aansturing van (de opschaling van) grootschalige uitvoeringsaspecten in het geval van een pandemie van een A-infectieziekte (met landelijke impact).
Om beter opschaalbaar te kunnen zijn bij een grote uitbraak zullen de relevante werkwijzen en personele capaciteit van de GGD’en, ook in de koude fase, waar nodig moeten worden aangepast. De kaders hiervoor worden in samenwerking met de ketenpartners opgesteld, waarbij de inbreng van de kennis en expertise van de GGD’en, GGD GHOR Nederland en het RIVM essentieel zijn.
Kunt u aangeven hoe de Rijksgelden worden verdeeld, gezien het feit dat GGD's gelden ontvangen van de gemeente voor hun gemeentelijke taken maar ook Rijksgelden voor hun wettelijke taken?
In het algemeen geldt dat GGD’en werken in opdracht van gemeenten, en ze worden dan ook voor een belangrijk deel door de gemeenten gefinancierd. Bij het beleggen van wettelijke taken bij gemeenten worden hiervoor ook middelen aan het gemeentefonds toegevoegd. Het gemeentefonds wordt volgens een verdeelmodel onder de gemeenten verdeeld. Op 6 april jl. informeerde de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer over de aanpassing van het verdeelmodel die vanaf 1 januari 2023 wordt ingevoerd5.
In het rapport «De GGD in beeld»6 heeft AndersonElffersFelix in opdracht van het Ministerie van VWS uitgewerkt welke taken de GGD’en uitvoeren en welke capaciteit hiervoor beschikbaar is. Uit dit rapport bleek dat destijds landelijk ca. 50% van de financiering van GGD’en uit vaste gemeentelijke bijdragen kwam. Binnenkort brengen de GGD’en een benchmark uit met nieuwe cijfers over 2021. De gemeentelijke bijdrage is vaak op basis van een bedrag per inwoner. Daarnaast kan een gemeente regionale omstandigheden meewegen bij de opdrachtverlening en financiering van de GGD. De overige middelen die GGD’en ontvangen zijn afkomstig van contractafspraken, (Rijks)subsidies en de markt.
Daarnaast zijn, zoals beschreven in antwoord op de vragen 2 en 4, voor de wettelijke taak van infectieziektebestrijding door GGD’en specifieke regelingen beschikbaar. Het gaat dan om de meerkostenregeling in de bestrijding van het coronavirus, en voor de jaren 2023 en 2024 de specifieke regeling die ziet op activiteiten ter versterking van de infectieziektebestrijding om op termijn de paraatheid van de GGD’en voor volgende pandemieën te vergroten.
Voor de taken die de GGD heeft binnen de opvang van ontheemden uit Oekraine, ontvangt de GGD vergoeding via het Bekostigingsbesluit eerste opvang ontheemden Oekraïne door veiligheidsregio’s. De GGD ontvangt vergoeding voor o.a. hun regie-, coördinatie- en communicatierol. Daarnaast voor het organiseren van de zorg. Hier kan het volgende onder vallen: medische/psychosociale hulp na intake, organiseren meldpunt infectieziekten en vaccineren.
Kunt een overzicht geven van de huidige verdeling van Rijksgelden per GGD-regio?
Gemeenten ontvangen vanuit het gemeentefonds middelen volgens een vast verdeelmodel dat erop gericht is dat gemeenten met een gelijke lastendruk een gelijkwaardig voorzieningenniveau kan realiseren. Deze middelen zijn vrij besteedbaar en zijn dus niet geoormerkt, gemeenten ontvangen vanuit het gemeentefonds geen geoormerkte middelen voor GGD’en. Voor wat betreft de middelen die via het Regeerakkoord beschikbaar komen voor pandemische paraatheid geldt dat deze middelen voor 2023 en 2024 worden toegekend aan de GGD regio’s. De verdeling hiervan wordt op dit moment nog uitgewerkt. Voor de meerkostenregeling COVID geldt dat GGD’en kostendekkend vergoed worden voor de extra inspanningen die zij hebben geleverd bij de aanpak van de coronapandemie. Zoals bij het antwoord op vraag 6 benoemd kunnen GGD’en ook middelen ontvangen uit onder andere Rijkssubsidies. In het antwoord op vraag 3 wordt een aantal voorbeelden genoemd, maar daarnaast kunnen GGD’en ook Rijksgelden ontvangen via bijvoorbeeld ZonMw, het RIVM of kennisinstellingen die door het Rijk worden gefinancierd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van VWS?
Ja.
Dat er wederom racistisch nepnieuws is verspreid door Ongehoord Nederland |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat bij Ongehoord Nederland tijdens een uitzending is beweerd dat «blanken» in elkaar worden geslagen door mensen van kleur en dat dit veel gebeurt?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat vindt u van deze uiting? Keurt u deze af?
De redactionele onafhankelijkheid van mediaorganisaties is een groot goed. Het mediawettelijk systeem zit zo in elkaar dat ik als bewindspersoon geen oordeel vel over de inhoud van de programmering. De NPO Ombudsman en het Commissariaat voor de Media toetsen elk vanuit hun eigen rol of publieke omroepen zich aan respectievelijk de journalistieke codes en de Mediawet houden.
De NPO Ombudsman heeft naar aanleiding van de uitzending en klachten die zij daarover heeft ontvangen aangekondigd de uitzending te onderzoeken. De NPO heeft daarnaast aan het Commissariaat voor de Media verzocht om te onderzoeken of de uitzending van Ongehoord Nederland voldoet aan de kaders van de Mediawet. Om ervoor te kunnen zorgen dat eenieder zijn rol binnen het mediabestel goed kan vervullen, loop ik niet vooruit op uitspraken van de NPO Ombudsman en het Commissariaat.
Vindt u dat dit racistisch nepnieuws is?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat de betreffende uitzending niet past bij de wettelijke taak van de publieke omroep en de opdracht die omroepen hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat op de publieke omroep door Ongehoord Nederland het n-woord is gebruikt? Keurt u dit af?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat het gebruik van het n-woord niet past bij de rol van de publieke omroep?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u de Commissariaat voor de Media verzocht om een onderzoek in te stellen naar Ongehoord Nederland?
Tijdens het commissiedebat over de hoofdlijnenbrief media heb ik u toegezegd aan het Commissariaat te vragen om een onderzoek te doen naar aanleiding van een uitzending van Ongehoord Nederland. Het Commissariaat heeft mij inmiddels laten weten onderzoek te doen naar de betrouwbaarheid van journalistiek bij de publieke omroep. De vraag hoe de uitzendingen van Ongehoord Nederland zich verhouden tot de Mediawet wordt hierbij meegenomen. Het Commissariaat heeft laten weten dit onderzoek in het tweede kwartaal van 2023 op te leveren. In verband met de onrust die de uitzending heeft veroorzaakt, heb ik het Commissariaat per brief ter overweging gegeven het onderzoek naar de uitzending van Ongehoord Nederland prioriteit te geven. Een afschrift van de brief stuur ik u als bijlage mee.
Zo ja, wanneer vindt dit onderzoek plaats?
Zie antwoord vraag 7.
Welke mogelijkheden heeft u om in te grijpen, indien een omroep zich niet aan de opdracht en de wettelijke taak houdt?
Conform de Mediawet kan ik de erkenning van een omroep intrekken als een omroep tweemaal een sanctie van de NPO of tweemaal een sanctie van het Commissariaat heeft ontvangen. Ook kan ik een erkenning intrekken indien de raad van bestuur van de NPO aangeeft dat een omroep niet voldoende bereid is om samen te werken of als uit twee evaluaties blijkt dat een omroep niet voldoende bijdraagt aan de publieke media-opdracht. Ik wil niet op dit proces vooruitlopen.
Bent u voornemens om vanuit uw rol stappen te ondernemen tegen Ongehoord Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u dat betreffende uiting in de uitzending van Ongehoord Nederland mogelijk aanzet tot haat of geweld jegens een groep? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij als bewindspersoon om dit te beoordelen. Een rechter kan op basis van het strafrecht beoordelen hoe uitingen in de uitzending gekwalificeerd moeten worden.
Vindt u dat de NPO moet optreden tegen Ongehoord Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om dit te beoordelen. De NPO opereert onafhankelijk en gaat zelf over welke stappen zij ondernemen.
Vindt u dat de betreffende uitzending niet «evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand» is?2
Dat is op dit moment niet aan mij om te beoordelen. Pas op het moment dat ik als bewindspersoon aan zet ben op basis van het mediawettelijke proces zoals geschetst in het antwoord op vraag 10, beraad ik mij op eventuele vervolgstappen.
Vindt u dat de betreffende uitzending niet «op evenwichtige wijze een beeld van de samenleving geeft en de pluriformiteit van onder de bevolking levende overtuigingen, opvattingen en interesses op maatschappelijk, cultureel en levensbeschouwelijk gebied weerspiegelt»?3
Zie antwoord vraag 13.
Vindt u dat Ongehoord Nederland uit het publieke omroepbestel gegooid moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.