Het bericht "Concerns ontwijken Afrikaanse fiscus' |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Concerns ontwijken Afrikaanse fiscus»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat landen die ontwikkelingshulp krijgen van Nederland ter stimulering van de economie, tegelijkertijd belastingopbrengsten over winsten gerealiseerd in deze landen zien wegvloeien naar Nederland?
Nederland heeft een aantrekkelijk (fiscaal) vestigingsklimaat voor internationaal opererende bedrijven met reële aanwezigheid in Nederland («rokende schoorstenen»). Heel belangrijk voor internationaal zakendoen is dat dubbele belastingheffing wordt voorkomen en bronheffingen worden gereduceerd. Belangrijke pijlers zijn: deelnemingsvrijstelling, het uitgebreide verdragennetwerk, de afwezigheid van bronheffing op uitgaande rente- en royaltystromen.5 Verder biedt de Nederlandse belastingdienst een grote mate van zekerheid over de toepassing van fiscale regels. Deze regels kunnen ertoe leiden dat ook bedrijven met een relatief beperkte aanwezigheid in Nederland van het aantrekkelijke vestigingsklimaat gebruik maken.
De belastingheffing van multinationals kan door de internationale vervlechting niet slechts nationaal worden beoordeeld. Voor multinationals bestaat het Nederlandse fiscale stelsel niet als een geïsoleerd fenomeen, maar is het een onderdeel van een internationaal netwerk van landen, jurisdicties en verdragen. Het heeft daarom niet zoveel zin om de problematiek waar ontwikkelingslanden zich voor gesteld zien alleen vanuit Nederland te bezien. Belastingplanning is mogelijk doordat verschillende fiscale systemen niet op elkaar aansluiten. Voor ontwikkelingslanden geldt in het bijzonder nog dat deze vaak speciale faciliteiten (belastingvrijstellingen) aanbieden waardoor de belastinggrondslag wordt uitgehold. Eenzijdig door Nederland te nemen maatregelen om belastingvlucht uit ontwikkelingslanden te beperken, zullen dus geen of slechts een beperkt effect hebben en zijn bovendien schadelijk voor onze reële economie. Het bijvoorbeeld introduceren van een Nederlandse bronheffing op royalty’s is daarom ongewenst en onevenwichtig. In het in de Volkskrant beschreven geval heeft Ghana ervoor gekozen om in het verdrag met Nederland te opteren voor een bronheffing van 8% op uitgaande royaltybetalingen aan Nederland.
Dat belastingplichtigen profiteren van verschillen tussen belastingstelsels is van alle tijden en daar hebben alle landen mee te maken. Het is van belang dat landen zich daar zelf tegen kunnen wapenen. Dat geldt voor een ontwikkeld land zoals Nederland, maar ook voor ontwikkelingslanden.
Het kabinet neemt de problematiek van belastingontduiking en -ontwijking zeer serieus. Dit geldt op nationaal niveau, zie bijvoorbeeld de door dit kabinet ondernomen activiteiten tegen zwartspaarders, maar ook op internationaal niveau. Nederland heeft in het kader van de in april 2009 gehouden G20 top in Londen ondernomen initiatieven voor internationale afspraken tegen belastingontduiking en -ontwijking van harte ondersteund en bilateraal meerdere belastingverdragen met diverse landen over onder meer informatie-uitwisseling afgesloten. Bij de laatste top in Korea hebben de G20-landen een oproep gedaan om ontwikkelingslanden bij het voeren van belastingpolitiek en het opbouwen van capaciteit te steunen. Het is voor het kabinet vanzelfsprekend dat ontwikkelingslanden bij deze ontwikkelingen worden betrokken en daarbij worden ondersteund. Hernieuwde aandacht voor verbeterde belastingheffing vormt een van de kernonderdelen van de modernisering van het ontwikkelingsbeleid. Om aan deze agenda inhoud te geven hebben de toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de toenmalige staatssecretaris van Financiën in 2009 een intentieverklaring ondertekend waarin is vastgelegd dat gezamenlijk wordt gewerkt aan een actieve Nederlandse aanpak van deze problematiek.
Het gaat om maatwerk gericht op de behoeften van elk afzonderlijk land. Een dergelijke aanpak vereist maatregelen op verschillende terreinen.
Allereerst zal de capaciteit van overheden in ontwikkelingslanden op het gebied van belastingheffing en belastingbeleid moeten worden versterkt. Dit wordt in internationaal verband georganiseerd (OESO, IMF, Wereldbank en VN). Nederland speelt daarbij een vooraanstaande rol. De internationale en Nederlandse inzet richt zich op het versterken van de positie van ontwikkelingslanden zodat zij zelf een evenwichtige afweging kunnen maken hoe zij hun fiscale stelsel willen inrichten en dat ze goed geëquipeerde mensen hebben om de wetgeving te kunnen uitvoeren.
Er lopen meerdere initiatieven binnen de OESO die zich richten op verbetering van transparantie in financiële stromen en uitwisseling van informatie tussen landen, ter voorkoming van onder andere belastingontduiking en -ontwijking, die specifiek gericht zijn op ontwikkelingslanden. Zo is onlangs deelname aan het Global Forum on Tax Transparancy and Exchange of Information opengesteld voor ontwikkelingslanden en wordt gewerkt aan multilaterale mechanismen voor alle landen, inclusief ontwikkelingslanden, op het gebied van uitwisseling van informatie. Door middel van het Global Relations programma van de OESO worden trainingen gegeven aan ontwikkelingslanden, o.a. op het gebied van uitwisseling van informatie en verrekenprijzenmethodieken. Mede op Nederlands initiatief is in de OESO besloten tot een gezamenlijke aanpak door het Ontwikkelingscomité, het Comité voor Fiscale Zaken en het Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes. Een daarvoor in mei 2010 in het leven geroepen OECD Informal Taskforce on Tax and Development, met daarin overheden uit OESO- en ontwikkelingslanden, non-gouvernementele organisaties, internationale instellingen en internationaal bedrijfsleven zal begin 2011 met een breed programma van start gaan. De Taskforce, onder co-voorzitterschap van Nederland en het African Tax Administration Forum,zal werken aan concrete en voor ontwikkelingslanden bruikbare voorstellen op het gebied van uitwisseling van informatie, transfer pricing, country by country reportingen capaciteitsversterking. De G20 heeft recent aan de Taskforce verzocht om samen met de VN, het IMF en de Wereldbank daarover in 2011 te rapporteren.
Ten slotte zullen multinationale ondernemingen zelf moeten worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen.
In de motie Vendrik6 is gevraagd om het Nederlandse fiscale stelsel voor multinationale bedrijven door te lichten op het punt van belastingontduiking en -ontwijking ten koste van ontwikkelingslanden.
Uit het voorgaande volgt dat het doorlichten van het Nederlandse fiscale stelsel alleen weinig oplevert. Belastingontwijking of -ontduiking is bij uitstek een internationaal fenomeen en staat daarom hoog op de agenda van de OESO. Uiteindelijk kunnen belastingontduiking en -ontwijking in ontwikkelingslanden alleen effectief worden tegengegaan door versterking van belastingstelsels in de betrokken landen zelf, aangevuld met sluitende internationale afspraken over informatie-uitwisseling, fraudebestrijding en het tegengaan van belastingparadijzen.
Deelt u de mening dat ontwikkelingslanden de dupe zijn van het Nederlandse belastingstelsel? Bent u het eens met de in dit artikel aangehaalde stelling «Veruit de grootste bijdrage die ondernemingen kunnen leveren aan ontwikkeling van landen is door doodgewoon hun werk te doen: leveranciers betalen, lonen betalen, belastingen betalen»?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat bedrijven zoveel mogelijk de winstbelasting zouden moeten betalen in het land waar de winst eigenlijk gemaakt wordt?
Bedrijven dienen zich aan de wetten te houden. In de wetgeving komt tot uiting hoe landen de winsten willen belasten. De nationale parlementen kunnen de wetgeving tot op grote hoogte zelf inrichten (zij zullen daarbij rekening houden met de behoeften van het land), zolang zij zich houden aan de internationale spelregels. In de Europese context valt te denken aan het EU verdrag, de regels inzake verboden staatsteun en de gedragscode tegen schadelijke belastingconcurrentie. Ook de OESO heeft richtlijnen op het gebied van schadelijke belastingconcurrentie7.
Bent u bereid de mogelijkheid te onderzoeken om de belastingmogelijkheden ten aanzien van royalty’s te veranderen zodat (ontwikkelings-)landen niet meer de dupe zijn van dit Nederlandse systeem?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u dit verband aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie Vendrik2 van ruim een jaar geleden die ook verzoekt om een doorlichting van het Nederlands fiscaal stelsel met het oog op dit soort ontwijking?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de bevindingen van professor Geert Michielse die stelt dat het effectieve tarief van de vennootschapsbelasting van multinationals rond de 5% is?1 Zo nee, bent u dan bereid om te onderzoeken wat de effectieve belastingdruk van multinationals in Nederland is?
Nee. Voor wat betreft de belastingdruk van multinationals in Nederland geldt dat de Nederlandse belastingregels geen onderscheid maken tussen grote en kleine bedrijven. Over de verdeling van de vennootschapsbelasting is mijn ambtsvoorganger in een brief aan de Tweede Kamer d.d. 26 oktober 2009 (DB/2009/624M) uitvoerig ingegaan.
Kunt u aangeven hoeveel belasting er in Nederland in totaal wordt betaald over winsten uit aan Nederlandse vennootschappen betaalde royalty’s? Kunt u daarbij aangeven hoe zich dat verhoudt tot de totale omzet van statutair in Nederland gevestigde vennootschappen?
Nee, dat is niet mogelijk. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft innovatie al jaren hoog in het vaandel staan. Enkele concrete voorbeelden zijn onderzoek op het gebied van voeding, medicijnen, biotechnologie, technische toepassingen en het ontwikkelen van een merk(naam). Naast het zelf ontwikkelen van intellectueel eigendom door in Nederland gevestigde bedrijven, wordt door in Nederland gevestigde ondernemingen ook intellectueel eigendom gekocht. De kosten welke verband houden met het zelf ontwikkelen van intellectueel eigendom en de aankoop van intellectueel eigendom verminderen over het algemeen het fiscale resultaat. Een complicerende factor hierbij is dat de huidige kosten voor een aanzienlijk deel zien op huidige ontwikkelingen van toekomstig te exploiteren intellectueel eigendom. Waarbij ook niet vooraf bekend is of en in hoeverre de ontwikkeling succesvol zal zijn. De opbrengst van het intellectuele eigendom bestaat niet alleen uit ontvangen royalty’s van zowel derde partijen als groepsvennootschappen, maar ook uit eigen opbrengsten door middel van verkoop van producten en/of diensten door de Nederlandse eigenaar van het intellectueel eigendom (bespaarde royalty).
Kunt u ingaan op de stelling in het artikel dat er jaarlijks 8000 miljard euro door Nederland spoelt via brievenbusmaatschappijen die hier vooral om fiscale redenen zitten? Klopt deze schatting volgens u? Kunt u ook in gaan op de schatting dat dit de Belastingdienst jaarlijks zo’n 2 miljard euro oplevert? Zou dit eventueel ook verder onderzocht kunnen worden?
Uit gegevens van DNB over 2008 kan worden vastgesteld dat de bruto gesommeerde geldstroom via zogenaamde bijzondere financiële instellingen 12 300 miljard euro bedroeg. Bijzondere financiële instellingen zijn entiteiten die in Nederland zijn opgericht door buitenlandse multinationale concerns als doorvoerkanaal van financiële stromen tussen buitenlandse concernmaatschappijen.
Voor wat betreft de rol van Nederland als financieel knooppunt verwijs ik naar de beantwoording op de vragen 2, 3, 5 en 6. Deze rol levert Nederland werkgelegenheid op en levert de schatkist geld op. De toegevoegde economische waarde is naar schatting € 1,5 miljard per jaar. Ongeveer € 1 miljard in de vorm van belastingen en € 0,5 miljard in de vorm van vergoedingen voor financiële professionals. 8
Vindt u het wenselijk dat het Nederlandse belastingstelsel door buitenlandse multinationals wordt gebruikt om via brievenbusfirma’s winsten door te sluizen?
Zie antwoord op vragen 2 en 3.
Massale boskap |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Bent u bekend met de omvangrijke protesten van omwonenden in Schipborg en omstreken, Baarn en omstreken en Nijmegen en omstreken, met betrekking tot de kap van prachtige bosgebieden? Klopt het dat Staatsbosbeheer hier tientallen hectaren bos aan het kappen is?1,2,3
Ja.
Deelt u de mening dat Staatsbosbeheer geen rekening houdt met de wensen van omwonenden en dat dit ontoelaatbaar is? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Naar mijn mening pleegt Staatsbosbeheer veel inspanningen om omwonenden en belanghebbenden actief te betrekken bij de planvorming. Bovendien is het gemeengoed dat Staatsbosbeheer tal van informatiebijeenkomsten en excursies organiseert gedurende planvormingsprocessen. Vanzelfsprekend kan bij de planvorming niet iedere wens worden meegenomen en kan het niet ieder naar de zin worden gemaakt. Er zullen bij dergelijke plannen altijd voor- en tegenstanders blijven.
Kunt u verklaren waarom prachtige eeuwenoude bossen gekapt moeten worden om vreemde natuur in de vorm van heidegebieden te creëren?
In het project Heiderijk werken Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, de gemeente Nijmegen en Prorail samen om kwetsbare soorten in het gebied Nijmegen/Mook te ondersteunen door het ontwikkelen en herstellen van leefgebieden, open heideterreinen en overgangen naar opgaand bos.
Dit past binnen de benadering van de rijksoverheid om het leefgebied van bijzondere en bedreigde dier- en plantensoorten van de heide te herstellen (leefgebiedenbenadering). Hiervoor is in totaal op een plangebied van 3000 hectare in totaal 16,8 ha gekapt, 38 ha spontane opslag van bomen en struiken verwijderd en 29 ha gedund. Hiervan is uiteindelijk 13,5 ha geplagd om de bestaande heideterreinen uit te breiden. Er zijn vooral exoten weggehaald, boomsoorten die niet van nature in Nederland thuishoren, zoals de douglasspar, de Amerikaanse eik en de Amerikaanse Vogelkers. Inheemse soorten, zoals zomer- en wintereiken, berken, beuken en beeldbepalende grove dennen zijn gespaard en vrijgesteld. Wel is een aantal zieke beuken weggehaald, maar dat vond niet plaats in het kader van het project Heiderijk, maar is het gevolg van regulier bosbeheer.
Bij Schipborg is na een uitgebreid traject met de omwonenden en gebruikers besloten om de cultuurhistorische aspecten van het gebied een accent te geven. Hiervoor wordt open heide weer in ere hersteld.
In het Baarnsche bos is alleen sprake van reguliere beheersmaatregelen om het bos gezond en gevarieerd te houden. Hier vindt geen omvorming naar heide plaats.
Kunt u garanderen dat de kap in Heiderijk, Schipborg en het Baarnsche Bos per direct stop worden gezet? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer geeft mij de mogelijkheid om in te grijpen als Staatsbosbeheer naar mijn mening haar wettelijke taken niet naar behoren uitvoert. Daar is hier geen sprake van. Ik ben van mening dat in deze drie gevallen het planvormingtraject goed is verlopen en dat de bestuurders in de omgeving van de natuurgebieden en de omwonenden en/of de gebruikers hier goed bij zijn betrokken geweest. Het feit dat niet iedereen zich kan vinden in de uiteindelijke plannen is spijtig, maar voor mij geen reden om in te grijpen.
Kunt u uiteenzetten waarom Staatsbosbeheer geen waarde hecht aan het gebrek aan draagvlak voor de wilde boskap in deze gebieden?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe verhoudt de massale boskap zich met de EU-groenboek bosbescherming?
Het groenboek van de Europese Commissie is een discussiestuk over het toekomstige beleidsinstrumentarium voor de bescherming van bossen in de EU. Op 30 juni 2010 heb ik u de kabinetsreactie op dit groenboek toegestuurd (Tweede Kamer, 32 442, nr. 1). In deze kabinetsreactie wordt het belang van duurzaam bosbeheer benadrukt. Duurzaam bosbeheer vraagt om zorgvuldige afwegingen in het beheer en gebruik van bossen.
Omvorming van bos naar andere vormen van natuur kan plaatsvinden, wanneer deze zorgvuldigheid in acht wordt genomen en de belangen van het om te vormen bos goed worden afgewogen tegen de belangen van de te realiseren nieuwe natuur.
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Wikileaks: Iran obtained 19 advanced North Korean missiles»?1 Hoe beoordeelt u dat bericht?
Ja.
Is tijdens de recente NAVO-top in Lissabon gesproken over de mogelijkheid dat de Islamitische Republiek Iran nu al kan beschikken over overbrengingsmiddelen waarmee een nucleaire aanval op West-Europa kan worden uitgevoerd? Zo ja, waarom is deze informatie voor het publiek geheim gehouden? Zo ja, welke concrete maatregelen worden dan genomen om die Iraanse dreiging te pareren? Zo nee, was u toch bekend met de informatie?
Tijdens de NAVO top in Lissabon is in samenhang met de besluitvorming over raketverdediging ook gesproken over de toenemende dreiging vanuit landen die ballistische raketten ontwikkelen, zoals Iran en Syrië. Het NAVO raketverdedigingssysteem dient ter bescherming van bevolking en grondgebied in Europa tegen deze dreiging. In de brief van 10 november jl. over raketverdediging (TK 28 676, nr. 118) zijn de minister van Defensie en ik uitgebreid ingegaan op deze dreigingsontwikkelingen.
Deelt u de inschatting dat een land dat overgaat tot de aanschaf of productie van overbrengingsmiddelen voor nucleaire wapens ook van plan zal zijn de bijbehorende nucleaire wapens aan te kopen of te produceren? Zo ja, hoe ziet u dit in het licht van de systematische Iraanse ontkenning dat het land over kernwapens zou willen beschikken?
Een land dat de ontwikkeling van ballistische raketten nastreeft en daarnaast niet in staat is om de internationale gemeenschap te overtuigen van het feit dat het nucleaire programma uitsluitend vreedzaam van aard is laat inderdaad gerede twijfel bestaan over zijn intenties. Ik vind dit zeer zorgelijk en zal dit in EU-verband en in andere internationale contacten aan de orde blijven stellen.
Ervan uitgaand dat het gemelde bericht waar is, wat zijn dan de implicaties voor het strategisch concept van de NAVO en voor de burgerbescherming in West-Europese steden?
In het Strategisch Concept heeft het Bondgenootschap vastgelegd dat raketverdediging een kernelement van de collectieve verdediging wordt. Verder stelt het Strategisch Concept dat het Bondgenootschap beschikt over alle middelen om zich tegen elke dreiging tegen de veiligheid van haar bevolking te verdedigen2. Het Strategisch Concept van 2010 houdt dus al rekening met deze dreiging en behoeft geen aanpassing.
Ervan uitgaand dat het gemelde bericht waar is, deelt u de mening dat de nieuwe feiten over de Iraanse bewapeningsinspanning moeten leiden tot verdere aanscherping van het sanctiebeleid tegen de Islamitische Republiek Iran?
Het huidige sanctiebeleid jegens Iran, VN Veiligheidsraadresolutie 19293 en de Europese Verordening inzake sancties tegen Iran, richt zich reeds op het tegengaan van het ballistische rakettenprogramma van Iran.
Dreigende doodstraf voor Afghaanse christen zonder advocaat |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bent u bekend met het bericht dat een Afghaanse christen mogelijk vanwege zijn bekering tot het christendom ter dood veroordeeld zal worden en dat hem geen advocaat ter beschikking staat in zijn proces?1
Ja.
Bent u bereid op zeer korte termijn contact op te nemen met de Afghaanse regering om de regering te bewegen dat er in ieder geval geen berechting plaats zal vinden zonder inschakeling van een advocaat?
Mede op verzoek van Nederland is in EU-verband over deze zaak contact gelegd met de Afghaanse autoriteiten, waarbij de ernstige zorg van de EU in dezen kenbaar is gemaakt. Daarbij is naast het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging ook het belang van een eerlijke rechtsgang ter sprake gekomen. De gesprekken met de Afghaanse autoriteiten verlopen tot op heden constructief, maar ik zou in dit stadium terughoudend willen zijn met verdere informatie hierover, in het belang van betrokkenen.
Bent u bereid om alle denkbare druk, waar mogelijk ook via internationale gremia, uit te oefenen op de Afghaanse regering om te verhinderen dat deze persoon wordt veroordeeld wegens zijn overgang tot het christelijk geloof?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bereid om, waar mogelijk in internationaal verband, druk uit te oefenen op deze regering om een einde te maken aan de strafbaarstelling van bekering tot het christelijk geloof en tevens te voorkomen dat in dergelijke situaties de doodstraf wordt uitgesproken?
Nederland en zijn internationale partners vragen regelmatig en op verschillende niveaus bij de Afghaanse autoriteiten aandacht voor het belang van mensenrechten. De vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, waaronder de vrijheid om van geloof te veranderen of geen geloof (meer) aan te hangen, maakt daar onderdeel van uit. Daarbij benadrukken Nederland en andere Europese partners consequent de EU-positie ten aanzien van de doodstraf en worden de autoriteiten opgeroepen om als eerste stap naar afschaffing van de doodstraf in ieder geval een moratorium op uitvoering in te stellen. Daarnaast wijst de internationale gemeenschap de Afghaanse overheid op de noodzaak om kwetsbare groepen als religieuze minderheden de maximaal mogelijke bescherming te bieden.
Strengere eisen aan elektrische auto's |
|
Diederik Samsom (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Overheid remt innovatie af»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het stellen van strengere eisen aan elektrische auto’s innovatie en ontwikkeling op dit vlak niet in de weg mag staan?
Het gaat hier niet om strengere eisen maar om nieuwe eisen. Er waren tot op heden geen specifieke eisen aan elektrische voertuigen. Deze nieuwe eisen vormen naar mijn mening geen belemmering voor nieuwe ontwikkelingen, maar een uitdaging voor innovatieve ideeën.
Kunt u aangeven wat de rechtvaardiging is van het stellen van strenge generieke eisen in deze fase van de ontwikkeling van elektrische auto’s? Kunt u daarbij gegevens overleggen van het aantal ongelukken dat is toe te schrijven aan het rijden met elektrische auto’s die in het verleden niet aan de nieuwe normen voldeden?
Deze nieuwe eisen zijn ontwikkeld naar aanleiding van een onderzoek uitgevoerd door TNO en KEMA, in samenwerking met de RDW, naar mogelijke risico's van het ombouwen van conventioneel aangedreven voertuigen naar elektrische aandrijving. Uit de inventarisatie is gebleken dat aan de toelating van elektrisch aangedreven en hybride elektrische voertuigen tot het verkeer specifieke veiligheidsrisico’s verbonden zijn. Het belangrijkste risico bleek ondeugdelijke en onherkenbare elektrische bedrading met hoge voltages te zijn. Dergelijke elektrische bedrading vormt een gevaar voor monteurs, verkeersdeelnemers en hulpverleners die in het wegverkeer werkzaam zijn.
Met aanvullende toelatingseisen zal worden getracht deze veiligheidsrisico’s af te dekken. Er hebben zich gelukkig nog geen ongelukken voorgedaan.
Kunt u inzicht geven in de kosten die de nieuwe eisen van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) voor elektrische auto’s met zich mee brengen? Kunt u daarbij specifiek in gaan op de eis dat elektrische auto’s in een hoogfrequente testruimte moeten worden geplaatst voordat zij de weg op mogen, aangeven om hoeveel testen het hier jaarlijks zal gaan en wat hiervan de totale kosten zullen zijn?
Het gaat hier om toelatingseisen voor alle typen elektrische auto’s. Elk type dient eenmalig getest te worden. Als meerdere auto’s van hetzelfde type worden geproduceerd, hoeven de producenten niet steeds weer deze kosten te betalen. De kosten van de RDW-keuring zal omstreeks de € 725,00 komen te liggen. Ik ben van mening dat deze kosten gerechtvaardigd zijn, gezien het positieve effect op de veiligheid.
Bent u bereid om te bezien welke mogelijkheden er zijn om kleine bedrijven, particuliere ontwikkelaars en studenten te behoeden voor te hoge kosten die mogelijk voortvloeien uit de nieuwe RDW regeling en daarbij te kijken naar mogelijkheden om hen (deels) voor deze kosten te compenseren op basis van bestaande regelingen op dit gebied?
Auto’s die op de markt komen, moeten voldoen aan toelatingseisen. Er zijn regels opgesteld die moeten voorkomen dat er producten op de markt komen waarbij de veiligheid niet gegarandeerd is. De kosten die hiervoor moeten worden gemaakt, zijn niet onevenredig hoog.
Een medisch letselschadefonds |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de TV-uitzending over de moeizame weg naar genoegdoening voor de slachtoffers van medisch handelen?1
In deze uitzending komt naar voren dat een veelvoorkomende klacht is dat de procedure rondom de afhandeling van de medische schade vaak onnodig lang duurt en een onbevredigend resultaat heeft. Dit betreur ik.
Vindt u dat, wanneer er sprake is van medische letselschade, de slachtoffers thans voldoende mogelijkheden hebben om hun recht te halen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de positie van het slachtoffer van medische letselschade kan worden verbeterd. Dit doe ik met het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) dat op 7 juni 2010 naar uw kamer is gezonden. In de Wcz doe ik o.a. voorstellen ter verbetering van het klachtrecht, hetgeen de positie van de slachtoffers van medische letselschade ten goede komt. Om te beginnen wordt in de Wcz een harde termijn gesteld aan een zorgvuldige klachtafhandeling door de zorgaanbieder. De zorgaanbieder dient binnen een periode van zes weken (te verlengen met een periode van vier weken) het slachtoffer te voorzien van een inhoudelijke, schriftelijke reactie op de klacht. Wordt een klacht binnen deze termijn niet of niet naar tevredenheid afgehandeld dan staat de weg open naar een onafhankelijke geschilleninstantie (de Wcz verplicht de zorgaanbieder zich aan te sluiten bij een onafhankelijke geschilleninstantie) die een bindende uitspraak kan doen. De geschilleninstantie kan een schadevergoeding toekennen van (op termijn) € 25 000,00. Om iemand met een klacht (bijv. het slachtoffer in het geval van medische letselschade) zo goed als mogelijk te begeleiden en te adviseren schrijft de Wcz een voor de cliënt kostenloze klachtenfunctionaris of vertrouwenspersoon voor. Het is op grond van de Wcz de plicht van de zorgaanbieder om zorg te dragen voor deze klachtenfunctionaris, dan wel vertrouwenspersoon.
Daarnaast staat het het slachtoffer eveneens te allen tijde vrij een procedure voor de burgerlijke rechter te starten. Met betrekking tot deze procedure hebben het Kabinet en veldpartijen onlangs stappen ter verbetering gezet. Ik verwijs hiervoor naar de brief van 3 juni 2010 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (TK2009–2010, 31 765 nr. 20). Samengevat gaat het hierbij om de volgende maatregelen:
Al het voorgaande leidt ertoe dat slachtoffers van medische letselschade meer en betere mogelijkheden hebben om hun recht te halen.
Kunt u aangeven welk percentage van de mensen die schade oplopen ten gevolge van medisch handelen hiervoor een financiële tegemoetkoming ontvangen? Om hoeveel mensen gaat het jaarlijks in absolute zin? Wat vindt u van dit percentage?
Deze informatie heb ik niet volledig tot mijn beschikking. De schadeverzekeraars Centramed en MediRisk hebben mij hun gegevens hierover verstrekt. Het overgrote deel van de Nederlandse ziekenhuizen is bij één van deze twee verzekeraars aangesloten. Een beperkt aantal ziekenhuizen is in het buitenland verzekerd. Op basis van de informatie die door Centramed en MediRisk is verstrekt, kan worden aangenomen dat in ons land ca. 2000 tot 2 200 patiënten jaarlijks aanspraak maken op schadevergoeding door het indienen van een claim na een behandeling in een zorginstelling (met name ziekenhuizen). In deze cijfers is niet verdisconteerd dat zorginstellingen bepaalde zaken zelfstandig of via de geschillencommissie in Den Haag afhandelen. MediRisk geeft daarbij aan dat op basis van de gegevens over de afgelopen jaren kan worden vastgesteld dat bij 38% van de bij MediRisk aangemelde claims de patiënt een vergoeding ontvangt voor de geleden schade. Centramed geeft aan dat bij 42% van de zaken die zijn afgewikkeld tussen 2006 en nu, een betaling aan de patiënt heeft plaatsgevonden.
Wat is het gemiddelde bedrag dat slachtoffers van medische letselschade krijgen uitgekeerd?
Op grond van gegevens van MediRisk over de afgelopen jaren blijkt dat gemiddeld een bedrag van € 19 197 aan schadevergoeding aan de patiënt is uitgekeerd. In dit bedrag zijn de kosten inbegrepen van buitengerechtelijke bijstand van een door de patiënt ingeschakelde belangenbehartiger. Bij Centramed bedraagt het gemiddelde bedrag dat is uitgekeerd voor de zaken die in de periode 2006 tot en met 2010 zijn afgewikkeld € 14 793 per patiënt.
Hoe lang duurt gemiddeld de rechtsgang voordat tot uitkering van de verzekeraar wordt overgegaan?
De afhandelingsduur van een letselschadeclaim is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. Slechts een deel van de letselschadezaken wordt via de rechter beslist; het merendeel van de zaken wordt in onderling overleg, al dan niet langs de weg van de geschillencommissie, afgehandeld. Zaken die bij de rechter komen, zijn vooral zaken die in het buitengerechtelijke traject zijn vastgelopen.
Gerechtelijke procedures konden afgelopen jaren afhankelijk van de inhoud van de zaak en van de houding van procespartijen soms lang duren. De Rechtspraak richt zich de laatste jaren met succes op een effectievere inzet van de comparitiezitting, waarbij partijen zo snel mogelijk alle relevante bewijsstukken en informatie overleggen, zodat via eindvonnis of schikking letselschadeprocedures sneller afgehandeld kunnen worden. De in het antwoord op vraag 2 genoemde deelgeschilprocedure draagt hieraan bij doordat partijen niet de volledige zaak voor de rechter hoeven te brengen, maar slechts het deel van het geschil waar men het onderling niet over eens kan worden.
Cijfers over de duur van de rechtsgang zijn niet voorhanden. Wel zijn er cijfers over de behandelduur van claims. Centramed geeft aan dat van de claims die in 2006 zijn ingediend nog 20% openstaat, uit 2007 nog 31%, 2008 nog 45%, uit 2009 nog 71% en uit 2010 nog 92%. MediRisk geeft aan dat claims in 22% van de gevallen binnen 1 jaar worden afgewikkeld; 43% wordt afgewikkeld tussen 1 en 2 jaar; 13% tussen 2 en 3 jaren, terwijl 22% een afwikkelingsduur kent van langer dan 3 jaren. Slechts een deel van deze openstaande zaken bevindt zich dus onder de rechter.
Welke termijn bij dergelijke procedures vindt u aanvaardbaar?
Ik heb geen oordeel over een te hanteren termijn. De duur van letselschadezaken hangt samen met de inhoud van de zaak en de houding van de procespartijen. Wel ben ik van mening dat de betrokken partijen zich moeten inspannen om de termijn zo kort als mogelijk te laten zijn.
Wat is uw oordeel over het gegeven dat slachtoffers van medische letselschade vanwege de hoge kosten van rechtsbijstand afzien van het halen van hun recht?
Als dit zo is dan betreur ik dat. Juist om te voorkomen dat slachtoffers van medische letselschade vanwege de hoge kosten afzien van rechtsbijstand is er ook voor wat betreft medische missers aangesloten bij het regime van de Wet op de rechtsbijstand. Heeft het slachtoffer ingevolge deze wet recht op rechtsbijstand dan betaalt hij een eigen bijdrage naar rato van zijn inkomen. Het recht op gesubsidieerde rechtsbijstand ontstaat als het verzamelinkomen minder is dan € 24 400,00 (voor alleenstaanden) en € 34 400,00 (voor niet alleenstaanden). Bij een lager inkomen is de eigen bijdrage lager. De eigen bijdrage bedraagt tenminste € 100,00 en ten hoogste € 750,00. Naast de mogelijkheden die de Wet op de rechtsbijstand biedt tot het verlenen van gesubsidieerde rechtsbijstand kunnen personen die op grond van deze wet in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand, ook aanspraak maken op een subsidie ten behoeve van medisch haalbaarheidsonderzoek en een renteloze lening van maximaal € 3 000,00 voor het verkrijgen van een deskundigenbericht. De brief die de Minister van Justitie op 29 september 2010 (TK2010–2011, 31 116 nr. J) aan de voorzitter van de Eerste Kamer heeft gezonden gaat hier nader op in.
Wat zijn de recente ervaringen in de Scandinavische landen, als Zweden en Denemarken, met het no-fault systeem?
Ik beschik niet over recente gegevens over de werking van het no-fault systeem zoals dat in de Scandinavische landen wordt gehanteerd.
Bent u bereid een onderzoek te doen naar de mogelijkheden om een medisch letselschadefonds of instantie in Nederland op te richten op basis van het no-fault systeem, waarbij de ernst maar niet de verwijtbaarheid van medische letselschade doorslaggevend is om tot financiële vergoeding over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik wil niet tornen aan het Nederlandse aansprakelijkheidssysteem, dat is geënt op schuld en verwijtbaarheid. Dit houdt in dat men, om tot aansprakelijkheid te kunnen besluiten en schadevergoeding te kunnen eisen, moet aantonen dat een instelling of een hulpverlener zich zodanig onjuist heeft gedragen dat daardoor voor de patiënt schade is ontstaan. De initiatieven die ik heb benoemd in mijn antwoord op vraag 2 en vraag 5 dragen bij aan een snellere en toch zorgvuldige afhandeling van schadeclaims. Ik zie geen aanleiding om op dit gebied nieuwe initiatieven te starten.
De blokkade van Gaza |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Bent u bekend met het rapport «Dashed Hopes: Continuation of the Gaza Blockade»1, opgesteld door een internationale coalitie van 23 ontwikkelings-, mensenrechten- en vredesorganisaties?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat Israël de versoepelingsafspraken voor de blokkade van Gaza niet is nagekomen en daardoor: Kunt u uw antwoord toelichten?
De verbetering van goederen- en personenverkeer van en naar Gaza is essentieel voor de wederopbouw. Dit wordt zowel door de EU als bilateraal door de Nederlandse regering uitgedragen. Sinds juni 2010 heeft Israel hiermee een begin gemaakt. Israël heeft hiertoe besloten ondanks het feit dat er nog steeds raket- en mortierbeschietingen vanuit Gaza op burgerdoelen in Israël plaatsvinden.
Zowel de Nederlandse regering als de EU-lidstaten zijn van mening dat de huidige situatie niet bijdraagt aan een duurzame oplossing. De Nederlandse regering en de EU moedigen de Israëlische autoriteiten aan om de beweging van goederen en personen verder te versoepelen, rekening houdend met de hierover gemaakte afspraken inzake en verkeer en toegang (Agreement on Movement and Access 2005 en resolutie 1860 van de VN-Veiligheidsraad). Op aandringen van de internationale gemeenschap heeft de Israëlische regering op 8 december besloten om de exportmogelijkheden vanuit Gaza verder te verruimen. Nederland verwelkomt de Israëlische besluiten.
Deelt u de conclusie van het rapport, dat een half jaar na de beloofde versoepeling van de Israëlische blokkade van de Gazastrook de toestand in het gebied nog maar weinig is verbeterd en dat er te weinig gedaan wordt om de beperkingen die Israël als gevolg van de blokkade heeft opgelegd aan de inwoners van Gaza, op te heffen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen zult u bilateraal en in EU-verband ondernemen zodat Israël zich aan de gemaakte afspraken gaat houden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie (EU) voor Buitenlandse Zaken, Catherine Ashton: «We denken dat wat er in de Gazastrook gebeurde niet toereikend is, dat Israël zijn belofte om de blokkade van de Gazastrook te verlichten, niet naleefde.»?2 Zo nee, waarom niet?
De situatie in Gaza blijft zorgelijk, zowel voor de Gazanen als voor Israël. De huidige toegang tot Gaza is inderdaad niet toereikend voor wederopbouw en economisch herstel. De wederopbouw – met name op het gebied van toevoer van goederen ten behoeve van internationale organisaties en VN projecten (zoals bouwmaterialen voor scholen) – maar ook het economische herstel is een prioriteit van de EU-lidstaten, zonder hierbij de veiligheid van Israël uit het oog te verliezen.
Nederland heeft bilateraal altijd aangedrongen op onvoorwaardelijke humanitaire toegang en optimale bewegingsvrijheid van personen en goederen van en naar Gaza met in achtneming van de veiligheid van Israël. Dit zal de Nederlandse regering blijven doen, zowel bilateraal als in EU- en ander multilateraal kader.
Bent u bereid in navolging van Hoge Vertegenwoordiger Ashton Israël op te roepen tot beëindiging van de blokkade van Gaza?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zult u dit doen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken (in de week van 13 december)?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Geweldsincidenten in Eindhoven |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Geweld door wietcriminaliteit» en «Eindhoven is nog steeds onveilig»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de Eindhovense burgemeester over deze verontrustende toename van het geweld? Zo ja, wat gaat uw bijdrage zijn aan het beëindigen hiervan? Zo nee, waarom niet?
Die zorgen deel ik. Om die reden heb ik direct actie ondernomen. Op donderdagavond 2 december jl. heb ik met onder meer de (loco-) burgemeesters van de gemeenten Breda, Helmond, Eindhoven, ’s Hertogenbosch en Tilburg een Taskforce ingesteld. Daaraan nemen ook de politie (nationale recherche en regionale korpsen), het openbaar ministerie, de Koninklijke Marechaussee en de Belastingdienst deel.
Ik verwijs verder naar mijn brief van 3 december 2010 aan uw Kamer.
In hoeverre is er sprake van een wietoorlog binnen de onderwereld? Is dit alleen een probleem in Eindhoven of krijgt u signalen uit andere steden? Zo ja, welke signalen zijn dat en hoe gaat u dit bestrijden?
Georganiseerde criminaliteit, waaronder hennepteelt en daarmee verbonden activiteiten, komen niet alleen in Brabant, maar op tal van plaatsen in het land voor. De aanpak van georganiseerde criminaliteit is een topprioriteit van dit kabinet. Zoals ik heb aangegeven tijdens de begrotingsbehandeling op 24 en 25 november jl. is het mijn doelstelling om het aantal aangepakte criminele organisaties te verdubbelen. De bestrijding van de georganiseerde hennepteelt maakt daarvan onderdeel uit, niet alleen in Brabant maar overal waar deze zich voordoet.
Specifiek voor de Brabantse situatie is een Taskforce ingesteld die ervoor zal zorgen dat de bestuurlijke en justitiële aanpak van de georganiseerde misdaad aldaar per direct wordt geïntensiveerd (zie ook het antwoord op vraag 2). Alleen door een gecombineerde inzet van bestuurlijke, strafrechtelijke en fiscale instrumenten kan de georganiseerde misdaad de voet worden dwarsgezet.
Tevens zullen de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s) bijdragen aan de bestrijding van georganiseerde misdaad. Zie daarover ook mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat, naast wetgeving, de aanpak van drugsgerelateerde criminaliteit in Nederland vooral een kwestie van handhaving en opsporing is? Zo ja, hoe gaat u dit doen en is daar een uitbreiding van capaciteit boven de bestaande politiesterkte voor nodig? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat handhaving en opsporing een belangrijk deel uitmaken van de aanpak van drugsgerelateerde criminaliteit. Een effectieve bestrijding van georganiseerde misdaad vraagt echter om een geïntegreerde aanpak op lokaal en (boven)regionaal niveau, waarbij opsporing en vervolging aansluiten op preventieve en bestuurlijke handhavende maatregelen. Om deze geïntegreerde aanpak te ondersteunen zijn de RIEC’s actief. Deze RIEC’s hebben als doel informatie van de verschillende partijen regionaal te bundelen en te analyseren, waardoor een zo goed mogelijk beeld ontstaat van criminele organisaties en criminele activiteiten in de gehele regio. De overheidspartijen gaan zich nu beter organiseren om adequaat te kunnen handelen. We doen wat nodig is.
Wat is uw mening over het gestelde dat vanwege de door deze zaak gevergde recherchecapaciteit, in Eindhoven andere zaken moeten blijven liggen?
Het maken van keuzes en het stellen van prioriteiten is onvermijdelijk. We doen wat nodig is. In het kader van de Taskforce zullen de drie regiokorpsen in Brabant als één team gaan werken en zal de Nationale Recherche ondersteuning leveren.
In hoeverre is criminaliteit in het algemeen en geweldscriminaliteit in het bijzonder een structureel probleem in Eindhoven en omgeving in die zin dat daar criminaliteit per hoofd van de bevolking vaker voorkomt dan bij vergelijkbare gemeenten elders in het land?
De Brabantse gemeenten scoren al jaren hoog op de gemeentelijke veiligheidsindex. Uit onderzoek2 blijkt dat dit direct én indirect samenhangt met de verwevenheid tussen (een deel van de) «reguliere zichtbare probleemgroepen» (jeugdgroepen, straatdealers, veelplegers e.d.) en minder zichtbare criminele samenwerkingsverbanden (georganiseerde criminaliteit).
Uit het voornoemde onderzoek blijkt dat voor de Brabantse situatie ondermeer geldt:
In het onderzoek wordt een aantal aanbevelingen gedaan te weten: komen tot een betere informatiepositie, meer bovenregionale politiële én bestuurlijke samenwerking en een verdere uitbouw van het bestuurlijk veiligheidsbeleid. Deze aanbevelingen worden door de Taskforce opgepakt en uitgewerkt. Ik verwijs daarvoor naar mijn brief van 3 december 2010 aan uw Kamer.
Hoeveel politiecapaciteit krijgt Eindhoven en omgeving extra op basis van het nieuwe budgetverdeelsysteem? Op welke termijn wordt deze extra capaciteit gerealiseerd?
De invoering van het herijkte budgetverdeelsysteem zal onderdeel uitmaken van het bestuursakkoord met de korpsbeheerders waaraan nu wordt gewerkt. Ik kan nog niets zeggen over de exacte omvang van het budget vanaf 2012 en de gevolgen voor de verdeling daarvan over de politieregio’s.
Deelt u de mening van de Eindhovense burgemeester dat meer controle op de aanvoer van drugs naar de coffeeshops tenminste een deel van de problematiek oplost? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening niet. Het drugsgerelateerde geweld benadrukt de noodzaak tot een intensivering van de bestuurlijke en justitiële aanpak van de georganiseerde misdaad in Brabant. Het gaat dan om het bestrijden van hennepteelt over de gehele keten. Daar past een gecontroleerde aanvoer en het toestaan van het kweken van wiet door coffeeshops niet bij. De kracht zit in een geïntegreerde aanpak, zoals de Taskforce dan ook beoogt.
Deelt u de mening van de Eindhovense burgemeester dat het toestaan dat coffeeshops zelf, via een systeem van een besloten club, voor hun klantenwiet kunnen gaan telen, zal bijdragen aan het terugbrengen van de drugsgerelateerde geweldscriminaliteit? Zo ja, hoe gaat u dit systeem faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre hebben versnippering van taken, verschil van visie, te veel gepraat over te veel schijven gezorgd voor een gebrek aan slagkracht en hebben het opdrogen van rijksgeld en de gemeentelijke bezuinigingen bijgedragen aan de huidige situatie in Eindhoven?
De Eindhovense situatie heeft geleid tot een onderzoek onder de vier grootste Brabantse gemeenten naar de achtergronden van de hoge scores op de gemeentelijke veiligheidsindex. De aanbevelingen uit dit onderzoek (zie vraag 6), en de concretisering daarvan, zijn al in de zomer opgepakt door een samenwerkingsverband van de gemeenten Breda, Tilburg, Helmond, ’s-Hertogenbosch en Eindhoven, de zogenoemde «B5».
De actualiteit heeft inmiddels genoodzaakt tot het versneld aanpakken van de problematiek waarbij de overheid nu als één front maximaal inzet op de bestuurlijke en justitiële aanpak. Door de instelling van de Taskforce ga ik, samen met de burgemeesters, ervoor zorgen dat per direct maximaal gebruik wordt gemaakt van alle bestuurlijke, fiscale en justitiële instrumenten in de gehele regio.
Autobranden |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Auto’s in Den Bosch en Rosmalen in brand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke misdrijven, die veel onrust geven en tot grote schade leiden, om bijzondere aandacht van de politie vragen? Zo ja, op welke wijze wordt die bijzondere aandacht aan deze misdrijven geschonken?
Zodra er medio oktober 2010 het vermoeden bestond van seriematige autobranden in Vught is een districtelijke Staf Grootschalig en Bijzonder optreden opgericht, met ondermeer een districtelijk rechercheteam. Daarnaast zijn vanuit het verantwoordelijke politieteam Boxtel ’s nachts extra politiemensen ingezet om de kans op heterdaad te vergroten. Naar behoefte wordt ook geschoven met personeel binnen het district c.q. de regio. Tot slot zijn verschillende technische hulpmiddelen ingezet.
Wordt ten aanzien van dergelijke delicten expertise uitgewisseld tussen de diverse korpsen?
Naar aanleiding van de autobranden in Vught is onder meer contact gelegd met korpsen in Groningen, Noord-Brabant, Overijssel en Limburg. Binnen het korps was overigens, naar aanleiding van de serie autobranden in Boxmeer, reeds de nodige expertise beschikbaar.
Zou een landelijke aanpak van autobranden uitkomst kunnen bieden, nu in de afgelopen maanden over het land verspreid ongeveer 150 auto’s in brand gestoken zijn?
Er vindt landelijk reeds informatie-uitwisseling plaats over daderprofielen en over mogelijke opsporingstactieken. Bij langdurig extra toezicht in de nachtelijke uren kan bijstandsverlening worden overwogen. Vooralsnog acht ik deze maatregelen voldoende.
Het tekort aan kennis over biometrische technieken bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Herkent u zich in de kritiek van de directeur van het agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten (BPR) Gerdine Keijzer-Baldé dat uw ministerie niet genoeg kennis in huis heeft over biometrische technieken?1 Zo nee, waarom niet?
Nee. De directeur van het agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten (BPR) heeft in een interview met het blad Burgerzaken en Recht (nr. 10) tot uitdrukking willen brengen welke verbeterslagen zij voornemens is te realiseren bij het agentschap BPR waar zij leiding aan geeft. De directeur BPR heeft niet beoogd te stellen dat er bij het ministerie van BZK onvoldoende kennis zou bestaan over biometrische techniek.
Hoe hoog zijn de kosten voor de inhuur van externe deskundigen op het gebied van biometrische technieken voor de nieuwe Paspoortwet en de bijhorende databanken?
In 2009 en 2010 is aan de inhuur van externe deskundigen op het gebied van biometrische technieken in de reisdocumenten ca € 36 000,– besteed.
Hoe kunnen de adviezen van externe deskundigen over biometrische technieken op waarde worden geschat als het ministerie deze kennis zelf ontbeert?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de kritiek op de mismatch tussen techniek en doel, en de wijze waarop de techniek wordt ingezet bij de toepassing van biometrische kenmerken in paspoorten?
Neen.
Welke maatregelen neemt u om de kwaliteit van de biometrische gegevens optimaal te krijgen?
Zoals u weet gelden voor de foto die in het reisdocument wordt opgeslagen sinds jaar en dag eisen. De eisen, die zijn vastgelegd in de Fotomatrix Model 2007, zijn ontleend aan Europese regelgeving. Het gaat in casu om de voorgeschreven internationale standaard ISO 19794-5 die mede geënt is op geautomatiseerde gezichtscontrole. Voor de opname van de vingerafdrukken geldt eveneens dat de Europese regelgeving wordt gevolgd. Voor wat betreft de apparatuur en programmatuur voor de opname van de vingerafdrukken en voor het bepalen van de kwaliteit van de opgenomen vingerafdrukken wordt verwezen naar het antwoord op vraag 9.
Het ministerie van BZK heeft opleidingsmateriaal voor de ambtenaren van de uitgevende instanties van de reisdocumenten laten ontwikkelen en praktijktrainingen georganiseerd. Het trainingsmateriaal is permanent voor de uitgevende instanties beschikbaar. Het is een verantwoordelijkheid van de uitgevende instanties om ervoor te zorgen dat alleen bekwaam personeel wordt ingezet voor het aanvragen en uitgeven van de reisdocumenten. Als blijkt dat de bekwaamheid tekort schiet moeten de uitgevende instanties maatregelen daartegen treffen.
Wat is uw reactie op de zorgen uit het rapport «Het biometrische paspoort in Nederland»?2
In antwoord op vragen tijdens de behandeling van de begroting van Binnenlandse Zaken heb ik aangegeven mij in dit dossier te zullen verdiepen om tot een oordeel te kunnen komen over de wijze waarop de centrale reisdocumentenadministratie vorm kan worden gegeven. Ik kijk daarbij ook naar de zorgen en bezwaren die leven in uw Kamer en daarbuiten.
Mogelijk ten overvloede wijs ik er nog op dat de opname van de foto en de vingerafdrukken voor opslag in de reisdocumenten verplicht is op grond van Europese regelgeving. Er is dus geen sprake van een eigen afweging of keuze op dat punt.
Wat doet u om ervoor te zorgen dat baliemedewerkers voldoende aandacht en expertise hebben om manipulatie van vingerafdrukken te herkennen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat doet u om de verwachtingen van biometrische technieken zo realistisch mogelijk te maken?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van het TK-lid Schouw over de beveiliging opslag van ID-gegevens (nummer 2010Z16631).
Deelt u de kritiek op het gebrek aan onafhankelijke testlaboratoria? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u doen om bij te dragen aan het vergroten van die capaciteit?
De apparatuur en programmatuur die wordt gebruikt voor de opname van de vingerafdrukken is gecertificeerd door het Bundesamt für Sicherheit in der Informationstechnik (BSI) en daarvoor getest door Fraunhofer-Institut für Angewandte Optik und Feinmechanik IOF. Informatie over deze certificering is door BSI gepubliceerd (https://www.bsi.bund.de). BSI is onderdeel van het Duitse federale ministerie van Binnenlandse Zaken. BSI is binnen de Europese Unie en binnen ICAO actief bij het opstellen van standaarden en normen. Eerder is aan uw Kamer gemeld dat Nederland voor de opname van de vingerafdrukken voor reisdocumenten dezelfde vingerafdruklezer (de Dermalog ZF1) gebruikt als de Bondsrepubliek Duitsland.
De kwaliteit van de vingerafdrukken wordt bepaald met het NFIQ algoritme uit de NIST Biometric Image Software. Duitsland gebruikt eveneens deze programmatuur. Deze programmatuur is ontwikkeld door het National Institute of Standards and Technology (NIST) en is vrij van rechten te gebruiken.
Wat is de status van het verzoek aan het BPR om medewerking aan het onderzoek van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)?
Het ministerie van BZK heeft op 1 september 2010 in een brief de WRR laten weten voorafgaand aan het te voeren gesprek graag nadere informatie te willen ontvangen over de aard van het onderzoek en de vraagstukken die aan de orde zouden komen in het gesprek. Een reactie van de WRR op deze brief is ontvangen op 16 november 2010. Ik wijs erop dat de Web-publicatie «Happy landings: Het biometrische paspoort als zwarte doos» reeds in oktober 2010 is uitgebracht.
Is dit onderzoek aanleiding voor u om de technische aspecten en consequenties van het opnemen van biometrische kenmerken in paspoorten nogmaals kritisch te bezien?
Zie antwoord vraag 6.
Welke les trekt u uit de conclusie dat beleid en techniek dusdanig ver uit elkaar lopen dat eerst een meer solide (technische) basis nodig is alvorens over te gaan tot de voorgenomen afname, registratie en toepassing van biometrie?
Zie antwoord vraag 6.
Uitspraken van de Keniaanse premier Raila Odinga |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Keniase premier: alle homo’s arresteren»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel in de Telegraaf en van soortgelijke artikelen in andere media. Echter, volgens premier Odinga is hij verkeerd uitgelegd. Op 29 november 2010 heeft hij tijdens een redevoering, waarbij vrijwel het voltallige kabinet en vertegenwoordigers van de Keniaanse en internationale pers aanwezig waren, het geschetste beeld recht gezet. Odinga legde uit dat hij niet tot arrestatie heeft opgeroepen en dat homo’s in Kenia rechten hebben. De redevoering is live op de Keniaanse televisie uitgezonden.
Deelt u de mening dat deze uitspraken zorgwekkend zijn, en zo ja, bent u bereid uw zorgen over deze uitspraken bij de regering van Kenia kenbaar te maken?
Ik ben van mening dat de Keniaanse regering het in de media geschetste beeld al overtuigend heeft rechtgezet en zie geen reden voor bilaterale stappen of een veroordeling van de uitspraken van premier Odinga in EU-verband.
Welke concrete stappen gaat u ondernemen om er bij de Keniaanse regering op aan te dringen deze uitspraken terug te nemen en de veiligheid van homoseksuele Kenianen te waarborgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zich binnen de EU sterk te maken voor een gezamenlijke veroordeling van deze uitspraken van de premier van Kenia?
Zie antwoord vraag 2.
Valys |
|
|
|
Bent u bekend met de TV-uitzending waarin over Valys werd gesproken?1
Ja.
Beschikken de mensen die in deze uitzending over hun problematiek verhaalden, inmiddels over bij hun indicatie passend vervoer, al dan niet via Connexxion? Zo ja, wat is de reden dat het nu wel is gelukt? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de uitzending is aandacht besteed aan twee situaties waarin het helaas niet gelukt is om tot passend vervoer te komen. De persoon die alleen liggend kan worden vervoerd heeft bij mij een bezwaarschrift ingediend tegen de beslissing dat zij niet vervoerd kan worden. Dit bezwaarschrift is nog in behandeling. Voor de andere situatie geldt dat Connexxion met het oog op de veiligheid niet heeft kunnen instemmen met de voorwaarde van de passagier om op de scootmobiel te blijven zitten, terwijl deze wordt ingeladen. De strikte toepassing van deze regel vindt mede zijn oorsprong in eerder plaatsgevonden ongevallen. Voor het Valys vervoer geldt naar mijn mening dat veiligheid voorop staat.
Valys is bovenregionaal vervoer voor sociaalrecreatieve doeleinden. Met Valys kunnen pashouders een dagje op stap of op familiebezoek. Dat bevordert de participatie, het kunnen meedoen in de maatschappij, van deze mensen. Valys is gecombineerd vervoer per taxibus. Er gelden daardoor beperkingen: personen (en hun hulpmiddelen) moeten veilig kunnen worden vervoerd. Daarmee mag geen risico worden genomen. Omdat Valys combinatievervoer is en de bagageruimte grenzen heeft, kan men voorts niet onbeperkt bagage en hulpmiddelen meenemen.Het is spijtig dat het voor deze mensen niet gelukt is om tot passend vervoer te komen, maar het opheffen van deze beperkingen zou ten koste gaan van de veiligheid van het vervoer en van de mogelijkheid voor andere pashouders om van Valys gebruik te maken. De beperkingen bij Valys laten onverlet dat gemeenten op grond van de Wmo een plicht hebben om maatschappelijke participatie op lokaal niveau te bevorderen.
Kunt u aangeven of de maatwerkregeling, waarover u in uw brief van 20 november 2009 spreekt, nog steeds van kracht is? Zo ja, staan er nog mensen op de lijst? Zo nee, waarom niet?2
De mogelijkheid om tot een maatwerkoplossing te komen, wordt nog steeds geboden. Voor negen personen is die oplossing gevonden (zo was het mogelijk om in enkele gevallen de gordels en het onderstel van de rolstoel aan te passen), voor twee personen helaas niet.
Zelfmoord onder politieagenten |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Dienders in zwaar weer»?1
Ja
Bent u op de hoogte van de voorlopige onderzoeksgegevens van de werkgroep Mentale Weerbaarheid? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ben bekend met de voorlopige onderzoeksgegevens. Het baart mij zorgen dat er diverse indicatoren zijn die wijzen op een toename van psychosociale klachten onder politiemensen.
Deelt u de mening dat het eerder en beter signaleren van problemen, zoals angst en depressiviteit, van belang is om de gezondheid en weerbaarheid van politiemensen op peil te houden? Zo ja, wat gaat u eraan doen om hieraan te werken? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat het eerder en beter signaleren van problemen van belang is om de gezondheid en weerbaarheid van politiemensen op peil te houden. De Raad van Korpschefs heeft op 24 november 2010 ingestemd met een voorstel om een landelijk programma in te richten om de professionele weerbaarheid van politieambtenaren te versterken. In dit programma komen zowel de fysieke, de mentale als de morele weerbaarheid samen. Momenteel wordt het programmaplan geschreven, in nauwe samenwerking met de Politieacademie, politiekorpsen en het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Deelt u de mening dat de kennis die bij de behandeling van onder meer posttraumatisch stresssyndroom bij militairen en militaire veteranen is opgedaan ook ten dienste moet worden gesteld van de behandeling van politiemensen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. De werkgroep Mentale Weerbaarheid van de politie heeft reeds contact gelegd met de Defensie academie om kennis en ervaringen uit te wisselen. Het ministerie van Defensie heeft aan de werkgroep inhoudelijk materiaal ter beschikking gesteld over hoe er binnen de krijgsmacht wordt gewerkt aan het zogeheten «mentale schild» van defensiemedewerkers. Hiernaast zal Defensie participeren in de ontwikkeling van het «mentale schild» binnen de politie. Hierbij wordt een direct samenwerkingsverband aangegaan tussen Politieacademie en de Defensie academie.
Deelt u de zorg van de onderzoekers van de werkgroep Mentale Weerbaarheid over het aantal zelfmoorden onder politiemensen? Hebt u wel al enig inzicht in de omvang van dit probleem? Zo ja, wat doet u om dit probleem tegen te gaan?
Ik deel de zorg over het aantal zelfmoorden onder politiemensen. Op dit moment heb ik nog geen inzicht in de omvang van het probleem. De werkgroep Mentale Weerbaarheid zal verder onderzoek doen naar zelfdoding onder politieambtenaren. Het onderzoek wordt uitgevoerd in een samenwerkingsverband tussen de Politieacademie, vakbonden, politiekorpsen en wetenschap.
Deelt u de conclusie van de voorzitter van de werkgroep Mentale Weerbaarheid dat de oorzaken van de mentale problemen bij politiemensen deels te herleiden zijn tot het ontbreken van de menselijke maat bij het leidinggeven? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik neem het signaal uit de onderzoeken van de SP en vakorganisaties, waarin wordt aangegeven dat leidinggeven te veel in het beheer zit en er te weinig aandacht is voor de menselijke maat, serieus. Wat de rol van de leidinggevende is in dit traject en hoe dit verbeterd kan worden zal worden meegenomen in het programmaplan van het landelijk programma versterken professionele weerbaarheid. Opzet is om de aanpak professionele weerbaarheid in de gehele organisatie te verbeteren.
Deelt u de conclusie dat voldoende menskracht een eerste voorwaarde is voor de politie om goed te kunnen functioneren? Zo ja, welke conclusies trekt u daar uit? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer in recente debatten heb aangegeven ga ik voor maximale operationele sterkte met het beschikbare budget. Ook zet ik mij in voor het vergroten van de professionele ruimte van agenten. Daar hoort bij dat zij over voldoende weerbaarheid beschikken om die ruimte ten volle te kunnen benutten. De hiervoor geschetste initiatieven sluiten daar dus goed op aan.
De actie van onder andere Stop Aids Now over het mogelijke gevaar voor 18.000 HIV geïnfecteerde mensen die afhankelijk zijn van Nederlandse hulpgelden |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de website www.aidshulpmoetblijven.nl?
Ja
Zo ja, wat is uw oordeel over deze website?
Ik begrijp dat het Aids Fonds een kwantitatieve schatting heeft willen maken om aandacht te vragen voor de consequenties van bezuinigingen op HIV/Aids. Het klopt dat bezuinigingen mensen raken maar de directe vertaling van bezuinigingen naar mensenlevens vind ik onzuiver.
Klopt het op de site genoemde aantal van 180 000 mensen die afhankelijk zijn van Nederlandse hulp bij het financieren van HIV medicatie?
Het genoemde aantal is niet te relateren aan de Nederlandse hulp. Nederland draagt via het GFATM bij aan aidsbehandeling. 60% van de financiering door het GFATM komt ten goede aan aidsbestrijding. Van dat bedrag is de helft bestemd voor behandeling. Maar slechts een deel van de behandelingskosten is bestemd voor aidsmedicatie. Het is dus niet met exactheid te zeggen hoeveel mensen «afhankelijk zijn» van Nederlandse hulp voor HIV medicatie.
Zo ja, hoe zorgt u ervoor dat deze mensen hun HIV medicatie kunnen blijven krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Zo nee, om hoeveel mensen gaat het dan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat de mensen die afhankelijk zijn van Nederlandse steun voor het verkrijgen van hun HIV medicatie, verzekerd zijn van continuering van de beschikbaarheid en betaalbaarheid van medicijnen?
Nederland steunt de verstrekking van HIV medicatie middels een bijdrage aan het GFATM. Voor 2011 heb ik een bijdrage voorzien van EUR 40 mln. Ook via de Europese Commissie draagt Nederland bij aan het GFATM met een bedrag van ruim EUR 5 miljoen per jaar.
Nederland is uiteraard niet de enige donor van het GFATM. Tijdens de middelenaanvulling bijeenkomst in oktober jongstleden is in totaal USD 9,1 miljard toegezegd. Het GFATM verwacht nog USD 2,6 miljard van donoren die zich nog moeten beraden over hun bijdragen. Met dit totale bedrag kan de financiering van de bestaande programma’s worden voortgezet.
Bent u bereid alle voorbereidingen op de voorgenomen bezuinigingen op het HIV/Aidsbeleid aan te houden totdat de Kamer zich kan uitspreken over de bezuiniging?
Pas na vaststelling van de begroting van Buitenlandse Zaken ga ik het beleid uitvoeren.
Besluitvorming van Staatsbosbeheer over Lauwershage |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Kent u de uitzending «Friese burgemeesters klagen over besluitvorming Staatsbosbeheer»?1
Ja.
Wat is het besluitvormingstraject van Staatsbosbeheer bij plan «Lauwershage» in de gemeente Kollumerland?
In zijn rol als deskundig beheerder adviseert de regiodirecteur Staatsbosbeheer, op basis van advies van districtbeheerders en stafmedewerkers, de algemeen directeur Staatsbosbeheer over de mogelijke procedures die door Staatsbosbeheer gevolgd kunnen worden om de waarden van de terreinen die ze beheren in stand te houden. De algemeen directeur besluit daarover.
Wat is de democratische legitimatie van Staatsbosbeheer inzake de besluitvorming rond «Lauwershage»?
In de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer is geregeld dat Staatsbosbeheer, als zelfstandig bestuursorgaan, is belast met het beheer van de haar toevertrouwde objecten. Dit met de doelstelling de bestaande en potentiële natuurwetenschappelijke, bosbouwkundige, landschappelijke, recreatieve, archeologische, aardkundige of cultuurhistorische waarden in het algemeen belang duurzaam in stand te houden. Om deze taak uit te kunnen voeren, heeft Staatsbosbeheer de mogelijkheid om procedures te volgen die nodig zijn om aantasting van deze waarden te voorkomen. Staatsbosbeheer gaat hier in zijn algemeenheid terughoudend mee om.
Ter aanvulling wijs ik er u nog op dat de provincie Fryslân het bevoegde gezag is in de procedures die nodig zijn voor de besluitvorming rond «Lauwershage»
Steun aan buitenlandse organisaties |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de onderzoeksresultaten van NGO-Monitor betreffende de steun van Interkerkelijke Coördinatie Commissie Ontwikkelingssamenwerking (ICCO) aan Electronic Intifada en het corresponderende artikel «Dutch will look into NGO funding of anti-Semitic website»?1
Ja.
Zijn de berichten, zoals verschenen in het bovengenoemde artikel, dat u persoonlijk deze kwestie gaat onderzoeken waar? Zo ja, wanneer kan de Kamer een reactie van u verwachten? Bent u bereid ook andere organisaties die Nederlandse subsidie ontvangen in uw onderzoek te betrekken?
Ik heb naar aanleiding van deze berichten onderzoek verricht. Gebleken is dat ICCO van 2006–2009 Electronic Intifada heeft ondersteund met Euro 150 000, afkomstig uit Medefinancieringsstelsel (MFS)-middelen. In 2010 heeft ICCO Euro 50 000 aan eigen fondsen ingezet. Hierover is een gesprek met ICCO gevoerd op 13 januari 2011. Tevens is gekeken of een en ander zich ook voordoet bij activiteiten van andere gesubsidieerde NGO’s die zich (mede) op Israël en/of de Palestijnse Gebieden richten. Hiervoor zijn geen aanwijzingen gevonden.
Deelt u de mening dat een uitlating zoals van Electronic Intifada, welke gesteund wordt door ICCO, die onder andere oproept tot een boycot van Israëlische producten en Israël met Nazi-Duitsland vergelijkt fundamenteel onverenigbaar is met het Nederlands buitenlands beleid?
Sinds mijn aantreden heb ik namens de regering gepleit voor intensievere betrekkingen met Israël. Daarmee verdraagt zich niet dat indirect gesubsidieerd met Nederlands geld wordt opgeroepen tot een boycot van Israël. Ik heb er dan ook bij ICCO op aangedrongen de ondersteuning van organisaties die zich daarmee actief bezighouden te herzien. Doorgaan met activiteiten die strijdig zijn met de regeringsopvattingen, kan gevolgen hebben voor het subsidiebeleid. Uiteraard zijn uitspraken – indien gedaan – waarin Israël wordt vergeleken met Nazi-Duitsland onacceptabel en fundamenteel onverenigbaar met het Nederlandse beleid.
Bent u bereid om van organisaties die subsidie ontvangen, in dit geval ICCO, als voorwaarde te stellen dat zij geen organisaties of initiatieven steunen welke fundamenteel onverenigbaar zijn met het Nederlands buitenlands beleid, hetzij uit eigen middelen hetzij uit subsidiegelden?
Ik heb tegenover ICCO de boodschap uitgedragen dat dit bij toekomstige subsidieverlening het geval zal zijn. Deze boodschap zal ik ook uitdragen richting andere MFS-organisaties. In de subsidiebeschikkingen van het ministerie staat een bepaling die betrekking heeft op de verenigbaarheid met het buitenlands beleid. Indien blijkt dat een subsidieontvanger activiteiten in strijd met het Nederlandse buitenlandse beleid ontplooit, kan in overleg worden getreden. Werpt dat overleg geen vrucht af, dan kunnen aan de subsidieontvanger aanwijzingen worden gegeven die ertoe strekken om deze strijdigheid op te heffen. Als de subsidieontvanger geen gehoor geeft aan dergelijke aanwijzingen bestaat de mogelijkheid dat de subsidie wordt verlaagd.
Dit laat onverlet de betekenis die NGO’s hebben voor het Nederlandse OS-beleid zoals ook aangegeven in de basisbrief OS van november vorig jaar.
Russische betrokkenheid bij de moord op Rode Kruismedewerkers in Tsetsjenië |
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitlatingen van de Russische geheim agent Potjomkin over de moord op Rode Kruismedewerkers in Tsjetsjenië in 1996?1,2
Ik heb kennisgenomen van de uitlatingen van de heer Potjomkin. Ik onthou me van commentaar over de vraag of deze uitspraken op waarheid berusten.
Kunt u aangeven wat de Nederlandse regering tot nu toe heeft ondernomen na de moord op 5 Rode Kruismedewerkers, onder wie de Nederlander Elkerbout?
Nederland heeft meerdere malen bij de Russische autoriteiten zijn zorgen geuit over het uitblijven van voortgang bij het justitieel onderzoek naar de moord op de Rode Kruis-medewerkers. Tevens onderhoudt het ministerie van Buitenlandse Zaken contact met het Rode Kruis over de kwestie en zijn herdenkingsdiensten voor de slachtoffers bijgewoond.
Zowel in 1996 als bij deze verklaring neemt het Rode Kruis, als werkgever van betrokkenen, het voortouw in de contacten met de Russische autoriteiten. Het Rode Kruis heeft onlangs aangegeven in contact te staan met de Russische autoriteiten over het onderzoek.
Mede gelet op de reactie van het Rode Kruis en het feit dat het vooralsnog om speculaties lijkt te gaan, is vooralsnog afgezien van een demarche richting de Russische autoriteiten, zoals die in het verleden is uitgevoerd. Uiteraard zal ik hierover contact blijven houden met het Rode Kruis.
Zijn de uitlatingen van de voormalige Russische geheim agent Potjomkin voor u aanleiding om bij de Russische regering om opheldering te vragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Trekt u hierbij gezamenlijk op met Spanje, Noorwegen, Canada en Nieuw Zeeland, omdat burgers van deze landen ook tot de slachtoffers van deze laffe moordaanslag behoorden? Zo nee, bent u bereid contact op te nemen met de regeringen van deze landen en het Internationale Rode Kruis om gezamenlijk van de Russische autoriteiten te verlangen dat de moordenaars alsnog gestraft zullen worden?
Zie antwoord vraag 2.
De bescherming van persoonsgegevens van Europese consumenten in de Verenigde Staten |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Vindt u het «Safe-Harbor»-keurmerk voor Amerikaanse bedrijven van cruciaal belang om de privacy van Europese consumenten te beschermen, omdat alleen gecertificeerde Amerikaanse bedrijven privégegevens van Europese consumenten mogen verwerken en het keurmerk belangrijke principes bevat voor de verwerking van persoonsgegevens? Zo nee, waarom niet?
De doorgifte van persoonsgegevens uit de Europese Unie naar de Verenigde Staten en de daaropvolgende verdere verwerking van die gegevens met toepassing van de beschikking van de Europese Commissie van 26 juli 2000 (PbEG L 215), de zogenaamde «Safe Harbor»-beschikking, is inderdaad van groot belang voor de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens afkomstig uit de Europese Unie. Het is overigens niet zo dat alleen met toepassing van de «Safe Harbor»-beschikking doorgegeven persoonsgegevens Amerikaanse bedrijven rechtvaardigt die gegevens te verwerken. Daarvoor bestaan verschillende aanvullende grondslagen.
Wat is uw reactie op het artikel waaruit blijkt dat door Amerikaanse bedrijven al jarenlang grootschalige fraude wordt gepleegd met het «Safe-Harbor»-keurmerk?1
Het artikel in Webwereld.nl is gebaseerd op de weergave door derden van mondelinge uitlatingen van een vertegenwoordiger van een Australisch onderzoeksbureau. Het betreffende bureau, Galexia, heeft, naar het beweert op de eigen website, onderzoek gedaan naar de werking van het «Safe Harbor»-keurmerk, maar het rapport over dat onderzoek tot dusverre niet willen publiceren, of willen toezenden aan belanghebbenden. Onder deze omstandigheden onthoud ik mij van een oordeel over de beweringen in het artikel in Webwereld.nl die betrekking hebben op het desbetreffende rapport.
Hoe beoordeelt u de controle op de regels rondom «Safe-Harbor»? Is het waar dat het Amerikaanse ministerie van Handel geen enkel onderzoek doet naar privacybeleid noch enige controle uitoefent, en dat de bedrijven zichzelf certificeren en controleren?
De essentie van het «Safe Harbor»-systeem is dat bedrijven op basis van volstrekte vrijwilligheid verklaren zich te zullen houden aan de «Safe Harbor»- beginselen en de antwoorden die zijn gegeven op de Frequently Asked Questions (FAQ), zoals geformuleerd in de beschikking van de Commissie, genoemd in antwoord 1. In FAQ nr. 7 is het systeem van controle en toezicht op de verklaringen van de desbetreffende bedrijven opgenomen. Zakelijk weergegeven kunnen bedrijven de naleving van de regels verzekeren via een zelfevaluatie, of via een externe audit, die beide wel aan bepaalde eisen moeten voldoen. Bij niet-naleving van deze regels, bestaat de mogelijkheid voor belanghebbenden bij de Federal Trade Commission (FTC) een klacht in te dienen, om te bezien of de mededingings- en consumentenbeschermingswetgeving – waar gegevensbescherming een onderdeel van is – wordt nageleefd. De FTC kan een verbod opleggen tot het uitoefenen van praktijken in strijd met de «Safe Harbor»-beginselen, of zonodig de federale rechter inschakelen. Strafrechtelijke actie is ook mogelijk, zeker bij het afleggen van valse verklaringen. De taak van het Department of Commerce (DoC) is slechts beperkt tot het bijhouden van een openbaar bestand van bedrijven die onder de «Safe Harbor»-beginselen zijn gecertificeerd. Permanente niet-naleving van de regels kan leiden tot verwijdering van die lijst, maar er is niet voorzien in een actieve rol van het DoC bij de handhaving van die lijst. Dat vereist gerichte actie van, hetzij de FTC, hetzij belanghebbenden.
Bij dit systeem moet worden bedacht dat het Amerikaanse gegevensbeschermingsrecht voor de private sector sterk afwijkt van het Europese systeem. Er bestaat geen algemene wetgeving voor gegevensbescherming in de particuliere sector, en evenmin een algemeen bevoegde toezichthouder. De handhaving berust, in overeenstemming met de principes van het Amerikaans privaatrecht, op eigen initiatief van belanghebbenden.
Is het waar dat honderden Amerikaanse bedrijven ten onrechte claimen gecertificeerd te zijn en zich niet houden aan deze principes van bescherming van persoonsgegevens? Is het waar dat veel bedrijven die wel gecertificeerd zijn helemaal niet duidelijk maken hoe zij de principes handhaven en de gevoelige data van Europeanen beschermen?
Het College bescherming persoonsgegevens heeft mij bericht dat in het verleden in eerdere rapporten over het functioneren van het «Safe Harbor»-systeem die zijn uitgebracht aan de Europese Commissie kritisch is geoordeeld over de beperkte mogelijkheden van het DoC voor toezicht op de naleving en handhaving van de lijst met aanmeldingen. Tot welke misstanden dit aanleiding gaf, en in welke mate zich die hebben voorgedaan, is mij niet bekend.
Maakt u zich zorgen over de bescherming van persoonsgegevens van Europeanen in de Verenigde Staten? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat deze persoonsgegevens veel beter dan nu het geval is beschermd gaan worden?
De omstandigheid dat in de Verenigde Staten een ander gegevensbeschermingsrecht bestaat dan in de Europese Unie geeft mij op zichzelf genomen geen reden tot zorg over het niveau van de bescherming van persoonsgegevens afkomstig uit de Europese Unie in de Verenigde Staten. De handhaving van de «Safe Harbor»-beschikking is echter een zaak die uitsluitend op Europees niveau door de Commissie kan worden aangepakt. Het ligt dan ook op de weg van de Commissie om het niveau van uitvoering en handhaving van de door haar vastgestelde beschikking in de Verenigde Staten met de Amerikaanse autoriteiten op te nemen. Verder is, voor zover mij bekend, de «Safe Harbor»-beschikking nog niet geëvalueerd. Krachtens artikel 4 van de beschikking heeft de Commissie een verplichting daartoe. Ik ben bereid de Commissie daar op gepaste wijze over te benaderen.
Bent u van mening dat het hard nodig is dat er zo snel mogelijk een algemeen bindend verdrag wordt gesloten met de Verenigde Staten over de bescherming van persoonsgegevens, dat niet alleen ziet op justitiële gegevens maar op alle gegevens? Zo ja, hoe gaat u dit bevorderen? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen gaat u dan nemen om er voor te zorgen dat persoonsgegevens van Europese burgers in de Verenigde Staten beter beschermd worden?
De grote verschillen tussen het Amerikaans en Europees gegevensbeschermingsrecht voor de private sector zouden het opstellen van een verdrag tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten over gegevensbescherming tot een gecompliceerde en langdurige opgave maken. De vraag is dan ook of de Verenigde Staten en de Europese Unie daartoe bereid zullen zijn. Er zijn echter, juist in Europees verband, alternatieven beschikbaar. Naast een meer gerichte aandacht voor de werking van de «Safe Harbor»-beschikking in de praktijk, zijn er mogelijkheden om via door de Europese Commissie vastgestelde standaardcontracten persoonsgegevens rechtmatig aan ontvangers in de Verenigde Staten door te geven. Het lijkt zeker mogelijk om bij de komende herziening van de EU-privacyrichtlijn meer instrumenten te ontwikkelen die een verantwoorde gegevensoverdracht naar de Verenigde Staten mogelijk maken.
De erkenning van freelancers door het vervangingsfonds |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Is het waar dat freelancers niet worden erkend door het Vervangingsfonds?
Voor onderwijsondersteunend personeel en management geldt dat ten laste van het Vervangingsfonds, naast kosten van personeel met een tijdelijke aanstelling of benoeming, ook kosten van uitzendarbeid, payrolling en freelancers (zzp-ers) kunnen worden gebracht. Voor leerkrachten geldt echter dat het Vervangingsfonds niet voorziet in bekostigde vervanging door middel van het inhuren van freelancers.
Kunt u aangeven om hoeveel freelancers het gaat?
Ik heb daarover geen gegevens beschikbaar.
Bent u zich ervan bewust dat hierdoor freelancers alleen via uitzendbureaus het onderwijs in kunnen en dat dit een ontmoedigende werking kan hebben op freelancers om in het onderwijs actief te worden of blijven?
Op zich kan een werkgever altijd freelancers voor de vervanging van leerkrachten inschakelen. Wel is het zo dat, als hij dat doet, de kosten van vervanging niet bij het Vervangingsfonds kunnen worden gedeclareerd. Niet alle vormen van afwezigheid komen overigens voor vervanging ten laste van Vervangingsfonds in aanmerking. Een voorbeeld daarvan is ouderschapsverlof. De keuze van een werkgever om in die gevallen een freelancer in te schakelen, wordt door het Vervangingsfonds dus niet beperkt. Omdat de kosten van ziektevervanging wel bij het Vervangingsfonds kunnen worden gedeclareerd, geldt de beperking om een freelancer op ziektevervanging van een leerkracht in te zetten wel. Er is natuurlijk altijd de mogelijkheid een dienstverband aan te gaan of via een uitzendbureau te werken. Hierdoor wordt door het Vervangingsfonds bekostigde vervanging mogelijk.
Deelt u de mening dat de inzet van freelancers belangrijk kan zijn bij het vervangen van docenten in vaste dienst, bijvoorbeeld bij ziekte of verlof?
Voor zover er behoefte is aan een extra aanbod van vervangers, bij voorbeeld bij een tekort aan vervangers, kan de freelancer een rol spelen. Ik heb van het Vervangingsfonds geen signalen ontvangen dat er op ruime schaal behoefte aan freelancers bestaat.
Kunt u aangeven welke stappen u gaat ondernemen om ervoor te zorgen dat freelancers erkend worden door het Vervangingsfonds?
De verantwoordelijkheid voor het beheer en de reglementering van de vervangingsuitgaven ligt in handen van het bestuur van het Vervangingsfonds, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties. Ten aanzien van de vraag of de kosten van vervanging door freelancers ten laste van dat fonds kunnen worden gebracht heeft het bestuur mij laten weten dat allereerst de positie van freelancers (zzp-ers) ordentelijk in de CAO geregeld dient te zijn, zoals dat ook is gedaan voor uitzendkrachten, alvorens die vraag kan worden beantwoord. Ik heb uw vragen en zorgen overgebracht aan het bestuur van het Vervangingsfonds.
Het laten afmaken van duizenden kuikens |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «Dienst laat tienduizenden kuikens afmaken»?1
Ja.
Kunt u aangeven of dergelijke maatregelen, waarbij zulke grote aantallen dieren betrokken zijn, vaker voorkomen? Kunt u een overzicht geven van dergelijke massale dodingen in de afgelopen drie jaar?
Een dergelijke maatregel heeft zich in de afgelopen drie jaren niet eerder voorgedaan.
Wat is de norm voor antibioticaresiduen die aanwezig mogen zijn in dieren die voor de slacht worden aangeboden? Wordt elke aangeboden levering gecontroleerd? Zo ja, bent u bereid deze data openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Dieren die voor de slacht worden aangeboden mogen residuen bevatten voor zover deze onder de Maximale Residu Limiet (MRL) liggen. De MRL wordt voor elk toegelaten antibioticum afzonderlijk bepaald. Voor de markttoelating van het antibioticum moet door onderzoek zijn vastgesteld wat de wachttermijn van het betreffende middel is om aan de MRL te voldoen. Indien de geldende wachttermijn na het toedienen van een diergeneesmiddel wordt aangehouden, mag dus worden aangenomen dat de MRL niet wordt overschreden. Bij elke levering controleert het slachthuis voorafgaand aan de slacht of de pluimveehouder de wachttermijn heeft gerespecteerd aan de hand van informatie van de pluimveehouder (Voedsel Keten Informatiesysteem, VKI). De nVWA voert een verificatie uit op de controles van het slachthuis. De nVWA controleert standaard de VKI-formulieren.
De nVWA controleert niet standaard elke levering van dieren op residuen door monstername. In lijn met het risicogericht toezicht van de nVWA vinden de controles deels plaats door steekproeven en deels op basis van risico-inschattingen.
Welk bedrijf bood de slachtkuikens aan en welke slachterij was hierbij betrokken? Deelt u de mening dat «naming and shaming» een prima beleid bij dit soort bedrijven zou zijn en bent u bereid de naam van de bedrijven vrij te geven?
De namen van de betreffende pluimveehouder en slachterij worden niet vrijgegeven.
Welke sanctie kan maximaal worden opgelegd voor een overtreding als deze?
Verordening (EG) nr. 854/2004 schrijft voor dat indien de VKI-voorschriften ten aanzien van het gebruik van diergeneesmiddelen niet zijn nageleefd de dieren ongeschikt voor menselijke consumptie dienen te worden verklaard. Eventueel kan de nVWA nadere controles uitvoeren op het bedrijf van herkomst. Er kan een proces-verbaal worden opgemaakt van de geconstateerde overtreding. De hoogte hiervan wordt bepaald door het Openbaar Ministerie (OM).
Kunt u uitsluiten dat het vlees van deze kuikens alsnog in enig voedselkanaal terecht komt? Zo nee, waarom niet?
Het materiaal is als categorie-2 materiaal, als bedoeld in de Regeling dierlijke bijproducten 2008, afgevoerd en is derhalve in geen enkel voedselkanaal terechtgekomen, noch voor menselijke consumptie, noch als diervoeder.
Kunt u aangeven of in casu sprake was van een routinecontrole, een verdenking en/of recidive?
Dit was een routinecontrole (steekproef, zie ook het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid op korte termijn zodanige maatregelen te treffen dat overschrijding van de antibioticanormen uitgesloten wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Ik bekijk momenteel samen met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het gehele antibioticabeleid in de dierhouderij in het kader van het tegengaan van antibioticaresistentie bij zowel dieren als mensen. De handhaving van de wettelijke regels vormt daarvan een essentieel onderdeel.
Ik verwijs hiervoor naar de brief die de minister van VWS en ik onlangs op
8 december 2010 naar uw Kamer hebben gezonden (Kamerstuk 29683-65).