Het artikel "Remkes feliciteert waterschap op zeeniveau" |
|
Hero Brinkman (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Remkes feliciteert waterschap op zeeniveau»?1
Ja.
Bent u verbaasd dat de huidige voorzitter van het Interprovinciaal Overleg (IPO) de waarde van de zelfstandigheid van de waterschappen zo hoog acht, terwijl het IPO vorig jaar nog opperde de taken van de waterschappen bij de provincie onder te brengen? Zo nee, waarom niet?
Op 23 mei 2011 is het Bestuursakkoord Water ondertekend door de bij het waterbeheer betrokken partijen. In dit bestuursakkoord zijn afspraken gemaakt over onder meer de taakverdeling tussen Rijk, gemeenten, provincies en waterschappen, alsmede over de wijze waarop de verschillende bestuurslagen met elkaar samenwerken om de gemeenschappelijke doelen te realiseren. Van onderbrenging van de taken van de waterschappen bij de provincie is in deze afspraken geen sprake. Aangezien ook het IPO het bestuursakkoord water heeft ondertekend, verbaast de uitspraak van de voorzitter van het IPO mij niet.
Deelt u de mening dat het, in het kader van de kerntakendiscussie en reorganisatie van het binnenlands bestuur, een goed idee is de taken van de waterschappen bij de provincie onder te brengen en daarmee de waterschappen op te heffen? Zo ja, bent u bereid hierover plannen naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
In het regeerakkoord is vastgelegd dat het kabinet met een voorstel komt dat erin voorziet dat de besturen van de waterschappen door de gemeenteraden verkozen worden. Daarmee heeft het kabinet de keuze gemaakt om de waterschappen als functioneel orgaan met een gekozen bestuur te laten voortbestaan. Ook in mijn visienota «Bestuur en bestuurlijke inrichting» heb ik duidelijk gemaakt dat de waterschappen Grondwettelijk ingestelde functionele bestuursorganen blijven.
Het behoud van de huidige organisatievorm is belangrijk omdat de opgaven op het gebied van waterveiligheid omvangrijk zijn. De uitvoeringskracht van de waterschappen is van essentieel belang om voortvarend aan de slag te blijven. De waterschappen beschikken over deze uitvoeringskracht omdat zij uitsluitend het belang van goede waterstaatszorg behartigen en via hun heffingen de benodigde middelen voor hun wettelijke taken kunnen genereren, terwijl deze niet kunnen worden aangewend voor andere belangen.
Indien u ervan uit gaat dat de heer Remkes niet als voorzitter van het IPO heeft gesproken, bent u dan van mening dat de ondemocratisch, door de Koning benoemde, bestuurder Commissaris van de Koningin Remkes, zich beter bezig kan houden met het besturen van zijn provincie, dan zich te bemoeien met het binnenlands bestuur en te lobbyen voor een randstadprovincie? Zo nee waarom niet?
In onze gedecentraliseerde eenheidsstaat beschikken de medeoverheden over autonome vrijheid. Het is daarmee niet aan mij te oordelen over welke zaken de heer Remkes zich al dan niet uitlaat, in welke van de twee hoedanigheden dan ook.
Beperkte representativiteit vakbondsleden |
|
|
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Vakbeweging telt steeds meer 65-plussers»?1
Het bericht schetst een bekende ontwikkeling. De vergrijzing van de vakbond in combinatie met een dalende organisatiegraad van de vakbond is een ontwikkeling die al enige tijd gaande is. In andere landen in West Europa, zoals Duitsland, Engeland en Zweden, zien we vergelijkbare ontwikkelingen. Ook andere maatschappelijke organisaties hebben te maken met relatief sterke vergrijzing, veelal in combinatie met dalende ledenaantallen.
Wat is volgens u de oorzaak van het feit dat vakbonden sneller vergrijzen dan de bevolking? Hoe kan het dat het aantal vakbondsleden van 65-plus de afgelopen twintig jaar met 6,8% is toegenomen, terwijl het aantal 65-plussers in de bevolking met 2,3% toenam? Hoe kan het dat 60% van de vakbondsleden tot 65 jaar tussen 45 en 65 jaar oud is, terwijl dit percentage in de samenleving op slechts 40% ligt? Hoe kan het dat het aandeel vakbondsleden onder 25 jaar in de afgelopen twintig jaar is gedaald van 10% naar 4%?
Ik constateer met u dat het aantal vakbondsleden tussen de 45 en 65 jaar gestaag toeneemt en dat in verhouding tot de beroepsbevolking deze groep oververtegenwoordigd is. De dalende organisatiegraad en de «scheve» verdeling ten opzichte van de beroepsbevolking is mede het gevolg van feit dat relatief weinig jongeren lid worden van de vakorganisaties.
Uit onderzoek (TNO, NEA 2009) is gebleken dat de belangrijkste reden voor jongeren om geen lid te worden van de vakbond is dat mensen niet stil staan bij de mogelijkheid om lid te worden. Achtergrond kan zijn dat mensen niet perse lid hoeven te zijn van de vakbond om toch te kunnen profiteren van alle voordelen, zoals de cao en O&O fondsen. Het aantal jongeren is overigens het afgelopen jaar wel voor het eerst sinds 1993 toegenomen (met 3 000).
Wat is volgens u de oorzaak van het feit dat vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in de vakbonden? Hoe kan het dat slechts een derde van de vakbondsleden vrouw is?
De lagere organisatiegraad van vrouwen is een historisch gegeven. Echter, het aantal vrouwelijke vakbondsleden stijgt inmiddels al gedurende twintig jaar (van 332 duizend in 1991 tot 647 duizend in 2011). Ook in het afgelopen jaar is het aantal vrouwen dat lid is geworden toegenomen (met 20 duizend). Deze ontwikkeling zou het gevolg kunnen zijn van de stijgende participatiegraad van vrouwen.
Vindt u het wenselijk als vakbonden een representatieve afspiegeling van de bevolking – of tenminste het werknemersbestand – zijn? Klopt het dat vakbonden de belangen van hun leden behartigen? Denkt u in dat kader dat de samenstelling van het ledenbestand invloed heeft op de adviezen en inzet van de vakbonden?
Een doel van de vakbeweging is om de belangen van hun leden te behartigen. Ervaring leert dat de vakbonden daarnaast ook oog hebben voor het algemeen belang. Dit is kenmerkend voor het Nederlandse poldermodel.
Het is de verantwoordelijkheid van de vakbonden om leden te werven. Iedereen in Nederland kan lid worden van een vakbond. Uit het onderzoek van het CBS blijkt dat alle onderscheiden groepen binnen de vakbond zijn vertegenwoordigd.
Onderneemt u initiatieven om te stimuleren dat vakbonden een betere afspiegeling van de bevolking worden? Hoe kijkt u in dat licht aan tegen een organisatie als «Alternatief voor vakbond»?
Het is een zaak van de vakbonden om leden aan zich te binden. Daar ga ik niet over. Dit geldt ook voor «Alternatief voor vakbond».
De kinderprogrammering bij de publieke omroep, in het bijzonder de TROS |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met de aankondiging van de TROS om per 1 januari 2012 te stoppen met dat deel van de kinderprogrammering waar verkoop van bij het kinderprogramma behorende producten een rol speelt?1
Ja.
Waarom is Sesamstraattandpasta wel toegestaan en zijn Sprookjesboomboekjes dat niet? Klopt het dat merchandising in sommige gevallen wel is toegestaan en in andere gevallen niet? Kunt u aangeven welke regels er gelden voor de publieke omroep? Zo nee, waarom niet?
Laat ik allereerst de geldende regels voor de publieke omroep weergeven. Principieel uitgangspunt is de non-commercialiteit van de publieke omroep en de eigen verantwoordelijkheid van de omroepen om die te bewaken. Dat is wettelijk verankerd.
Allereerst in artikel 2.1, tweede lid, onderdeel d, van de Mediawet 2008: het media-aanbod is onafhankelijk van commerciële invloeden. Daarnaast bepaalt artikel 2.88 Mediawet 2008 dat publieke omroepen zelf verantwoordelijk zijn voor de inhoud van hun media-aanbod en redactioneel onafhankelijk zijn van adverteerders, sponsors en andere financiers. Dit is verder uitgewerkt in het verbod om dienstbaar te zijn aan commerciële belangen van derden (het zogenaamde dienstbaarheidverbod van artikel 2.141 Mediawet 2008) en in de specifieke regels over reclame en sponsoring (artikelen 2.89 tot en met 2.114 Mediawet 2008 en de daarop gebaseerde regels van de artikelen 7 tot en met 14a van het Mediabesluit).
Tot slot gelden er specifieke regels voor het verrichten van nevenactiviteiten, opgenomen in de artikelen 2.132 tot en met 2.135 van de Mediawet 2008. Het Commissariaat voor de Media heeft beleidsregels vastgesteld en brochures gemaakt die toelichten hoe in de praktijk de wettelijke regels worden toegepast. Bovendien is er in de loop der tijd uitvoerige jurisprudentie ontstaan over de uitleg en toepassing van de wettelijke regels.
Merchandise is het commercieel exploiteren van rechten op karakters/figuren, namen en (beeld)merken door het op de markt brengen van producten en diensten. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen merchandise die ontwikkeld wordt door of in samenwerking met een publieke omroep en merchandise die ontwikkeld wordt door derden buiten een publieke omroep om.
In het eerste geval is er sprake van een nevenactiviteit van de publieke omroep. Daarvoor is voorafgaande toestemming nodig van het Commissariaat. Die toetst vooraf of de nevenactiviteit verband houdt met of ten dienste staat van de publieke taak, marktconform wordt verricht en kostendekkend is.
In het tweede geval – merchandise ontwikkeld door derden buiten publieke omroepen om – is er uiteraard geen sprake van een nevenactiviteit van een publieke omroep die getoetst moet worden. Sesamstraattandpasta, maar ook de Sprookjesboomboekjes zijn daar voorbeelden van. Die merchandise door derden is toegestaan. Mocht echter de NTR – die Sesamstraat uitzendt – of de TROS – die Sprookjesboomfeest uitzond – bijvoorbeeld zijn naam of logo op de Sesamstraattandpasta of de Sprookjesboomboekjes willen zetten, dan is er sprake van merchandise waaraan die omroepen meewerken. Dat is dan een en een nevenactiviteit die vooraf getoetst moet worden.
Merchandise hoeft geen belemmering te zijn bij de aankoop van kinderprogrammering, als de keuze voor aankoop en uitzending maar het resultaat is van programma-inhoudelijke afwegingen, niet gebeurt om commerciële belangen van derden te dienen (of de ogen te sluiten voor de kans dat het zal gebeuren of gebeurt) en de onafhankelijkheid van de publieke omroep overeind blijft. De merchandise op zichzelf is meestal ook niet het probleem. Publieke omroepen moeten vooral alert zijn op de reclame- en sponsorregels en het dienstbaarheidverbod als het gaat om aankoop van programma’s waar commerciële derden ook merchandiseproducten en -diensten van op de markt brengen. De TROS heeft in de kwestie van het kinderprogramma Het Sprookjesboomfeest geen boete gekregen vanwege ongeoorloofde merchandise, maar vanwege overtreding van de reclameregels en van het dienstbaarheidsverbod. Het logo, de naam, de karakters, het décor en de muziek in het kinderprogramma Het Sprookjeboomfeest zijn vrijwel identiek aan die van attracties in de Efteling en aan die welke de Efteling commercieel gebruikt op producten. Volgens het Commissariaat bevat het programma te veel ongeoorloofde reclame-uitingen voor de Efteling en producten van de Efteling. Daarnaast is het Commissariaat van mening dat de omstandigheden er toe leiden dat er sprake is van dienstbaarheid aan het commercieel exploiteren van de Efteling-attractie. Daarbij speelden vooral het moment van uitzending van de afleveringen van het programma in relatie tot de bouw van de Efteling-attractie, de opvoering van een gelijknamige musical en de publiciteit daarover een rol. Het is niet aan mij om een oordeel te geven of de opgelegde boetes terecht zijn; dat is een zaak van het Commissariaat en uiteindelijk de rechter.
Bent u bekend met de brief aan het Commissariaat voor de Media2, waarin de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) stelt dat het CvdM heeft aangegeven dat het niet mogelijk is om specifieke regels voor de aankoop van kinderprogrammering op te stellen vanwege de casuïstiek? Deelt u de mening dat zonder specifieke regels onduidelijkheid voor de omroepen blijft bestaan inzake merchandising bij kinderprogrammering?
Ja, ik ken de brief van de NPO.
Merchandise bij kinderprogrammering is mogelijk. Maar het mag er niet toe leiden dat commerciële partijen daar meer dan normaal van profiteren. Publieke omroepen en programma’s mogen geen springplank zijn voor commerciële activiteiten. Het is op het vlak van dit dienstbaarheidverbod in relatie tot merchandise en aankoop van programma’s waar de behoefte aan meer duidelijkheid bestaat. Het dienstbaarheidverbod staat al van oudsher in de wet. Hoewel de bepaling algemeen van aard is, is het geen richtingloze regel. De toelichting bij de wet geeft deze bepaling nader inhoud: een omroep overtreedt het dienstbaarheidverbod als geen sprake is van normaal economisch handelen waarbij door derden meer dan normale winst wordt gemaakt of andere concurrentievoordelen worden behaald. Of daar sprake van is moet echter beoordeeld worden aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. Het is niet goed mogelijk daar specifiekere regels voor te maken. Wat betreft de toets op het dienstbaarheidverbod in relatie tot aankoop van programma’s heeft het Commissariaat in een expertmeeting op 31 mei 2011 de omroepen nadere duidelijkheid willen geven. Het Commissariaat heeft de omroepen concrete richtsnoeren aan de hand gedaan die hen kunnen helpen bij de beoordeling of zij zich niet dienstbaar maken aan de commerciële belangen van derden bij de aankoop van vooral kinderprogrammering. Daarnaast heeft de NPO inmiddels zelf ook concrete randvoorwaarden geformuleerd voor de aankoop van programma’s, die met het Commissariaat zijn gewisseld.3
Deelt u de mening dat, om onbedoelde fouten te voorkomen, het mogelijk moet zijn het CvdM vooraf te laten toetsen welke zaken toelaatbaar zijn en welke niet?
Wanneer omroepen daarom vragen is het Commissariaat altijd bereid informatie en uitleg te geven over de toepassing van de regels. In voorkomende gevallen kan het Commissariaat desgevraagd een bestuurlijk rechtsoordeel geven of voorgenomen activiteiten naar verwachting passen binnen de wettelijke regels en het toezichtbeleid. Maar dat gebeurt wel altijd onder het voorbehoud van definitieve toetsing achteraf op basis van de werkelijke feiten en onverminderd de eigen verantwoordelijkheid van de omroepen om te zorgen dat de regels in acht worden genomen. Als het gaat om de inhoud van programma’s verbieden de Grondwet (artikel 7) en de Mediawet 2008 (artikel 7.20) toezicht vooraf.
Deelt u de mening dat het schrappen van kinderprogrammering als gevolg van onduidelijkheid in de regelgeving een onnodig verlies betekent voor de kinderprogrammering van de publieke omroep?
Ja, dat zou ik betreuren. Het is naar mijn mening ook niet nodig. Ik zie heel goed dat bepaalde vormen van financiering belangrijk zijn om goede en kostbare kinderprogramma’s mogelijk te maken. Zoals gezegd is merchandising bij kinderprogrammering mogelijk. Maar de wijze waarop dat gebeurt moet wel in overeenstemming zijn met het non commerciële karakter van de publieke omroep en de inhoud van de programma’s moet voldoen aan de wettelijke regels.
Worden kinderprogramma’s van Nederlandse bodem inzake merchandising door het CvdM anders beoordeeld dan kinderprogramma’s van buitenlandse makelij? Is dat volgens u terecht?
Nee, er is geen verschil in beoordeling. De toets of het dienstbaarheidverbod wordt overtreden is bij beide categorieën hetzelfde.
Bent u bereid om met het CvdM in gesprek te gaan om duidelijkheid te scheppen, zodat voor 1 januari 2012 duidelijkheid ontstaat voor omroepen wat is toegestaan aan merchandising voor kinderprogramma’s en wat niet?
Ik vind het belangrijk dat er zo veel mogelijk duidelijkheid is voor de omroepen. Ik zal het Commissariaat vragen zich in te blijven spannen om zoveel mogelijk duidelijkheid voor de omroepen te scheppen. Op 17 november aanstaande organiseert het Commissariaat een vervolgseminar over de toepassing van het dienstbaarheidverbod.
Het bericht dat Griekenland 400 tanks koopt |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Grieken kopen 400 tanks in VS»?1
Ja.
Is dit bericht waar? Zo ja, deelt u de mening dat het te gek voor woorden is dat Griekenland 400 tanks koopt terwijl het land nagenoeg failliet is en afhankelijk is van miljarden euro's aan financiele steun onder andere van de Nederlandse belastingbetaler? Zo nee, waarom niet?
Zoals de Minister van Financiën heeft aangegeven in reactie op eerdere vragen hierover van de leden Irrgang en Van Bommel (SP) (kenmerk BFB 2011–1972M) is de berichtgeving over de aanschaf van 400 tanks door Griekenland onjuist. Naar verluidt hebben de VS een aanbod gedaan om 400 gevechtstanks van het type A1A Abrams gratis te leveren. Omdat de kosten die met transport en logistiek daarvan zijn gemoeid zeer aanzienlijk zouden zijn en voor rekening van Griekenland komen, hebben de Grieken afgezien van deze transactie. Dit wordt bevestigd door het Griekse ministerie van Defensie. Ik zie derhalve geen aanleiding om Griekenland op deze kwestie aan te spreken.
Deelt u de mening dat Griekenland per direct moet afzien van de aankoop van deze 400 tanks en dit geld beter kan besteden aan het terugdringen van haar begrotingstekort? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid per ommegaande Griekenland aan te spreken op deze krankzinnige plannen en bij hun weigering om van deze aankoop af te zien iedere verdere steun aan Griekenland per direct stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen voor dinsdag 11 oktober, te 11.00 uur beantwoorden?
Ja.
De uitwassen van het niet hervormen van het ontslagrecht |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Payrollen, dat ontslaat wel zo lekker»?1
Ja.
Hoe waardeert u het systeem van payrolling voor de werknemers? Ziet u een relatie tussen het Nederlands ontslagrecht en het groeiende gebruik van payrolling? Klopt het dat door het uitblijven van modernisering van het ontslagrecht, de werkgevers in hoge mate uitwijken naar payroll-constructies?
Over de ontwikkeling van payrolling, mede in het licht van de gevolgen voor werknemers als het gaat om ontslag, heeft het kabinet op 23 juni jl. advies gevraagd aan de Stichting van de Arbeid. De Stichting heeft mij bij brief van 17 oktober jl. laten weten dat het advies naar verwachting begin december van dit jaar zal worden uitgebracht. Vervolgens zal het kabinet een standpunt bepalen en de Kamer hierover informeren. Ik acht het niet opportuun hierop vooruit te lopen.
Is de praktijk van het payrolling al besproken met de sociale partners? Zo ja, met welk resultaat? Zo niet, is overleg over dit onderwerp gepland of wordt dit onderwerp als niet prioritair en onbelangrijk ingeschat?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven heeft het kabinet de Stichting van de Arbeid om advies hieromtrent gevraagd. Daaruit blijkt dat het kabinet beide onderwerpen (payrolling als zodanig en in relatie tot ontslag) van belang acht.
Hoe is het personeelsbestand van payrollers opgebouwd? Betreft dit veel jonge ambtenaren?
Momenteel zijn 1 100 payrollwerknemers werkzaam bij de rijksoverheid. Ongeveer 75% van deze payrollwerknemers bevindt zich in de leeftijdscategorie 25 tot 45 jaar (zie ook eerdere antwoorden van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op vragen van de leden Heijnen en Hamer, ingezonden op 8 april 2011, Kamerstukken II 2010–2011, 29 544, nr. 2647). Overigens, payrollmedewerkers zijn niet in dienst bij de rijksoverheid, maar bij het payrollbedrijf en worden tewerkgesteld bij een derde, de opdrachtgever.
Wat is het beleid van de overheid voor payrollen voor de toekomst? Gaat de overheid het aantal payrollers verder uitbreiden? Welke argumenten spelen hierbij een rol?
Zoals verwoord in antwoord op vraag 2 heeft het kabinet de Stichting van de Arbeid om advies gevraagd. De Stichting brengt naar verwachting in december advies uit. Daarna zal het kabinet met een reactie komen waarbij tevens zal worden ingegaan op het beleid ten aanzien van inhuur van payrollmedewerkers bij de rijksoverheid. Ik acht het niet opportuun hierop vooruit te lopen.
Kan het kabinet u een indicatie geven van de hoogte van de ontslagvergoeding inclusief bijkomende voorziening in Euro’s van een ambtenaar, die is aangesteld bij een ministerie en die van een ambtenaar, die voor een payrollbedrijf werkt?
Een ontslagvergoeding op grond van het BW kent het ambtenarenrecht niet; bij ontslag anders dan door eigen toedoen ontstaat in de regel aanspraak op WW en – bij een vaste aanstelling – bovenwettelijke WW.
Indien een medewerker in dienst is van een payrollbedrijf, betreft dit niet een ambtenarenaanstelling maar een arbeidsovereenkomst met het payrollbedrijf. In die zin is er geen sprake van een ambtenaar die voor een payrollbedrijf werkt. Voor werknemers van een payrollbedrijf die werkzaam zijn voor de rijksoverheid gelden de bepalingen betreffende het recht op ontslagvergoeding zoals die zijn vastgelegd in de cao voor payrollondernemingen. Deze cao houdt per 1 januari 2012 op te bestaan. Na die datum is het recht op en de hoogte van een eventuele ontslagvergoeding afhankelijk van wat een payrollonderneming hierover afspreekt met de payrollwerknemer of van wat hierover in een andere op dat moment van toepassing zijnde cao is afgesproken. Als er geen afspraken zijn gemaakt en de werknemer meent recht te hebben op een ontslagvergoeding dan kan hij zich wenden tot de rechter die hier vervolgens over zal beslissen.
Wanneer verwacht het kabinet het standpunt van de Stichting van de Arbeid over payrolling? Gaat het kabinet hierover de Kamer informeren?
Zie de antwoorden op de vragen 2, 3 en 5.
Veelvoorkomende oplichting van ouderen door middel van babbeltrucs |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Is het u bekend dat in onze samenleving jaarlijks zo'n 30 000 ouderen door middel van een babbeltruc aan de deur of via de telefoon voor honderden zo niet duizenden euro's worden opgelicht, waarbij sommige ouderen zelfs meerdere keren?1
Het aantal van 30 000 is, zo leid ik uit de context van de berichtgeving af, gebaseerd op eigen onderzoek van De Stentor. Ik kan dit aantal niet bevestigen uit eigen gegevens.
Deelt u de mening dat de politie meer aandacht moet besteden aan het oplossen van deze ernstige delicten?
De babbeltruc is bekend bij de politie. De politie besteedt in samenwerking met ketenpartners actief aandacht aan het thema en waarschuwt inwoners via onder andere internet, flyers en lokale bladen tegen oplichters. Zo is recent in de uitzending van «Opsporing Verzocht» van 6 september 2011 ingegaan op deze vorm van criminaliteit, met onder meer praktische tips om oplichting tegen te gaan. Het Openbaar Ministerie treedt op als sprake is van strafbare feiten zoals oplichting, bedreiging of bedrog bij verkoop.
Bent u bereid onderzoek te laten verrichten naar het criminologische beeld van de daders?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om onderzoek naar het criminologische beeld van de daders uit te laten voeren.
Bent u bereid een voorlichtingscampagne te houden om ouderen meer bewust te maken van de risico's die zij lopen, te meer nu het aantal ouderen, en daarmee het aantal mogelijke slachtoffers, in onze samenleving toeneemt?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 2 vindt reeds op diverse manieren voorlichting plaats. Ook de Fraudehelpdesk speelt een rol op het gebied van voorlichting door burgers die slachtoffer zijn geworden te begeleiden naar de juiste instantie en door het verstrekken van informatie over preventie. Signalen over nieuwe oplichtingspraktijken worden actief in de openbaarheid gebracht.
Eigen bijdrage e-mental health |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Eigen bijdrage werkt ontwikkeling e-mental health tegen»?1
Ja.
Bent u van mening dat e-mental health, in het regeerakkoord expliciet genoemd als aandachtsgebied, een veelbelovende ontwikkeling is en een antwoord kan zijn op de stijgende zorgkosten? Kunt u dit toelichten?
Ik deel zeker de mening dat e-mental health een veelbelovende ontwikkeling is en moet worden bevorderd. De toepassing van e-mental health kan bijdragen aan het anders en efficiënter aanbieden van zorg en ondersteuning of zelfs (gedeeltelijk) vervangen ervan. E-health toepassingen kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het versterken van de vrijheid en zelfredzaamheid van patiënten, oplossingen voor het dreigende personeelstekort, het verbeteren van de uitkomsten van zorg en beperking van de kostenstijging.
Herkent u de berichten dat e-mental health – ondanks bewezen effectiviteit – op dit moment slechts op beperkte schaal wordt toegepast? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Gaat u actie ondernemen om de toepassing van e-mental health te stimuleren?
De berichten dat e-mental health op dit moment nog beperkt worden toegepast herken ik.
Het is van belang dat er ruimte is voor het gebruik van e-health toepassingen die bijdragen aan kwaliteit, doelmatigheid en arbeidsbesparing. Waar die ruimte nog niet is, zal ik deze bieden door het wegnemen van mogelijke belemmeringen in wet- en regelgeving. Over mijn voornemens om de implementatie van e-health te versnellen, zal ik de Tweede Kamer dit jaar nog apart informeren in een brief over e-health en ICT in de zorg.
Bent u op de hoogte dat zowel burgers als verwijzers beperkt op de hoogte zijn van het bestaan en de mogelijkheden van e-mental health? Zo nee, hoe verklaart u de beperkte toepassing van e-mental health? Zo ja, op welke wijze denkt u de bekendheid te bevorderen?
Een toenemend aantal burgers en zorgaanbieders of verwijzers is op de hoogte van e-mental health. De bekendheid van e-health vind ik van belang en zoals aangegeven zal ik hierop terugkomen in de toegezegde brief.
Deelt u de mening dat een eigen bijdrage van 50 euro voor een internetbehandeltraject een grote drempel vormt voor cliënten? Zo nee, waarom niet?
De eigen bijdrage van 50 euro voor een internetbehandeltraject moet worden afgezet tegen andere eigen bijdragen in de GGZ. Vanuit die optiek vind ik een eigen bijdrage van 50 euro redelijk. Bovendien is het een drempel die ook een meerwaarde kan hebben. Ik vind het belangrijk dat patiënten zich bewust zijn van de kosten van zorg voordat ze aan een behandeling beginnen. De eigen bijdrage draagt bij hieraan. Het bevordert tevens de therapietrouw van patiënten, hetgeen juist binnen de GGZ van groot belang is.
Hoe ziet u het verhogen van de eigen bijdrage voor een internetbehandeltraject in het licht van de bredere toepassing van e-mental health als goedkopere en beter toegankelijke zorgvorm?
De eigen bijdrage voor een internetbehandeltraject is niet verhoogd. Ten opzichte van het jaar 2011 heb ik zelfs de eigen bijdrage voor internetbehandeltraject verlaagd. In het jaar 2011 gold namelijk ook al een eigen bijdrage voor een internetbehandeling, maar dan van maximaal € 80 (indien verzekeraar en aanbieder een prijs zouden afspreken voor een internetbehandeltraject van acht zittingen eerstelijnspsychologische zorg) Ter toelichting: een internetbehandeltraject valt onder de aanspraak eerstelijnspsychologische zorg. Dit betekent dat per 2012 een prijs mag worden afgesproken tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar voor een internetbehandeltraject datovereenkomt met maximaal vijf zittingen eerstelijnspsychologische zorg. Een zitting eerstelijnspsychologische zorg kent een vrije prijs, maar de marktprijs van een zitting ligt ongeveer op € 80. Een internetbehandeltraject zou dan – in relatie tot die marktprijs – maximaal € 400 mogen kosten binnen de aanspraak eerstelijnspsychologische zorg. De eigen bijdrage die daarbij geldt is € 50. Voor face tot face contacten geldt een eigen bijdrage van € 20 per zitting, waarmee bij vijf zittingen dan een eigen bijdrage van € 100 wordt betaald.Ik vind een eigen bijdrage van € 50 voor een internetbehandeltraject in dit licht niet onredelijk. Ik ben van mening dat er enige drempel voor een patiënt nodig is bij het aangaan van een internetbehandeltraject om te voorkomen dat patiënten halverwege het traject stoppen. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoord op vraag 5. Ik heb e-mental health hoog op mijn agenda staan en vind het van belang dat zowel in de eerstelijn als in de tweedelijns GGZ e-health breed wordt toegepast.
Vindt u het wenselijk dat de drempel bij e-mental health door de heffing van een eigen bijdrage van 50 euro vooraf groter is dan de drempel voor een reguliere behandeling waar de eigen bijdrage per behandeling wordt betaald en na één sessie kan worden stopgezet? Zo ja, waarom vindt u deze drempel wenselijk? Zo nee, hoe gaat u deze drempel verlagen?
Dit ligt genuanceerder. Het klopt dat in eerste instantie de eigen bijdrage voor een internetbehandeltraject hoger is dan de eigen bijdrage van één sessie (oftewel één zitting eerstelijnspsychologische zorg). Echter, één zitting eerstelijnspsychologische zorg kan nooit het behandeleffect hebben die een compleet internetbehandeltraject wel kan hebben. Het internetbehandeltraject is veelal een langduriger traject dan één of twee zittingen face to face behandeling. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Het berekenen van buitensporig hoge annuleringskosten |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat bij annulering van op Vliegwinkel.nl gekochte tickets een hoog annuleringstarief wordt berekend, nl. € 50 euro voor Vliegwinkel.nl en nog eens € 50 euro voor de luchtvaartmaatschappij?1
Ik heb kennisgenomen van de algemene voorwaarden die Vliegwinkel.nl hanteert.
Deelt u de mening dat het hier om een buitensporig hoog tarief gaat in relatie tot de ticketprijs?
Een aanbieder mag kosten in rekening brengen voor het annuleren of wijzigen van een boeking. Ik verwijs hierbij naar de antwoorden op de vragen van de leden Van Dam en Dijksma van 23 september jl. over de kosten van annuleren van boekingen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, Aanhangsel 83). De consument moet volgens artikel 6:193b BW in staat zijn een geïnformeerd besluit te nemen. Daarvoor moet de consument voor het aangaan van een overeenkomst essentiële informatie ontvangen over de aankoop. Informatie over de annulerings- of wijzigingsvoorwaarden kan worden beschouwd als essentiële informatie voor het aangaan van een overeenkomst; kan een consument hiervan niet of onvoldoende kennis nemen, dan is doorgaans sprake van een oneerlijke handelspraktijk. Voorts moet de consument kennis kunnen nemen van de overige algemene voorwaarden. Bij een online boeking krijgt de consument de algemene voorwaarden ter kennisname te zien voordat de overeenkomst wordt gesloten en moet hij vervolgens akkoord gaan met de algemene voorwaarden voordat de boeking definitief gemaakt kan worden.
Waarom zijn deze annuleringskosten niet bekend gemaakt anders dan door de onleesbare «annuleringsvoorwaarden» op de website?
Zie antwoord vraag 2.
Is, in het licht van vraag 3, er hier sprake van een misleidende handelspraktijk in de zin van art. 6:193d en 6:193e van het burgerlijkwetboek? Zo ja, hoe en wanneer gaat de Consumentenautoriteit hier iets aan doen? Zo nee, hoe is het hanteren van dit tarief dan te kwalificeren?
Verwezen zij naar de beantwoording van de vragen 2 en 3. De Consumentenautoriteit doet geen uitspraken over eventueel lopende onderzoeken en het oordeel of er in een specifiek geval sprake is van een oneerlijke handelspraktijk is voorbehouden aan de Consumentenautoriteit en de rechter.
Welke andere wegen staan er voor de gedupeerde reiziger open om zijn recht te halen?
De consument die vindt dat zijn rechten zijn aangetast, kan zich wenden tot de Geschillencommissie Reizen. Daarnaast kan de consument zijn geschil aanhangig maken bij de burgerlijke rechter.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen Overleg Luchtvaart & Consumentenrechten op 13 oktober 2011?
Ja.
Indiase operatieassistenten en risico’s voor patiënten |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bereid de bevindingen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg over de risico’s van Indiaas Operatiekamer (OK)-personeel in Nederlandse ziekenhuizen voorzien van uw reactie naar de Kamer te zenden?1 Zo ja, binnen welke termijn kunnen deze tegemoet worden gezien?
Ik ben daartoe bereid. De bevindingen van de Inspectie verwacht ik in het voorjaar van 2012 naar de Tweede Kamer te kunnen sturen, inclusief een reactie van mijn kant.
Bent u bereid met de Nederlandse ziekenhuizen in contact te treden en af te spreken dat er geen nieuw OK-personeel meer uit India wordt geworven gezien de positieve effecten van het Fonds Ziekenhuisopleidingen?1 Zo nee, waarom niet?
In 2010 heb ik het Fonds Ziekenhuisopleidingen opgesteld in nauwe samenwerking met de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra. Sinds 2011 krijgen ziekenhuizen een subsidie naar rato van het aantal mensen dat opgeleid wordt. Uit de eerste gegevens blijkt dat de instroom in opleidingen voor operatie-assistenten inmiddels gestegen is ten opzichte van de voorgaande jaren. Samen met veldpartijen worden de effecten van het fonds gemonitord. Het is de bedoeling om tot regionale ramingen te komen, zodat de regionale opleidingsinspanningen daarop afgestemd kunnen worden.
Gegeven de positieve ontwikkelingen rond het Fonds Ziekenhuisopleidingen zal het tijdelijk werven van operatie-assistenten uit bijvoorbeeld India veel minder aan de orde zijn. Mocht dergelijke werving desondanks plaatsvinden, dan is het van belang dat werkgevers handelen in overeenstemming met de WHO-gedragscode over het ethisch werven van zorgpersoneel buiten de EU. Bij de werving van Indiase operatie-assistenten gaat het echter om tijdelijke plaatsen voor mensen die hier extra ervaring opdoen en deze meenemen naar hun eigen land. Daar ben ik niet principieel op tegen, maar het moet wel voldoen aan kwaliteitseisen.
De onterechte korting op de bijzondere bijstand van chronisch zieken en gehandicapten |
|
Sadet Karabulut , Renske Leijten |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter dat de gemeente Amsterdam ten onrechte de bijzondere bijstandsuitkeringen van chronisch zieken en gehandicapten heeft gekort?1
De verlening van de bijzondere bijstand is beleidsmatig en financieel gedecentraliseerd aan de gemeenten. In dit kader is het aan de onafhankelijke rechter om een oordeel te geven over de besluiten die de gemeente Amsterdam in individuele gevallen heeft genomen en of er daarbij al dan niet sprake is van een onterechte korting op de bijzondere bijstand. Ik treed niet in individuele gevallen en de besluitvorming daaromtrent.
In hoeveel gemeenten is ten onrechte gekort op de bijzondere bijstanduitkering na de invoering van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten? Om hoeveel personen en/of huishoudens gaat het? Mocht u niet over cijfers beschikken. bent u dan bereid hier onderzoek naar te doen?
Ik beschik niet over informatie van het aantal gemeenten waar de rechter gemeentelijke besluiten inzake de verlening van bijzondere bijstand aan chronisch zieken en gehandicapten, wegens strijdigheid met de WWB heeft vernietigd. Zoals in antwoord 1 is aangegeven treed ik niet in individuele gevallen en de besluitvorming daaromtrent. Ik zie dan ook geen aanleiding om een onderzoek te doen naar de mate waarin gemeentelijke besluiten ten aanzien van de verlening van bijzondere bijstand door rechterlijke uitspraken worden vernietigd.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van deze onterechte korting op de bijzondere bijstand?
Het is mijn ministerie bekend, dat reeds in de zomer van 2010 de Rechtbank Amsterdam een aantal besluiten van de gemeente Amsterdam inzake de verlening van bijzondere bijstand aan chronisch zieken en gehandicapten, wegens strijdigheid met de WWB heeft vernietigd.
Hoe beoordeelt u het feit dat de gemeenste Amsterdam de brief van voormalig staatssecretaris Klijnsma in 2009 heeft genegeerd en twintig mensen in onnodige onzekerheid heeft geplaatst? Kunt u dit toelichten?
In verband met de inwerkingtreding van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) heeft de toenmalige staatssecretaris van SZW in de verzamelbrief van februari 2009 de gemeenten erop gewezen dat de invoering van de Wtcg in beginsel geen consequenties heeft voor het recht op algemene en bijzondere bijstand. In dit verband wijs ik er op dat het op lokaal niveau aan de gemeenten is om te beoordelen of en zo ja in welke mate er in individuele gevallen recht op bijzondere bijstand bestaat. Zoals in antwoorden 1 en 2 is aangegeven treed ik daar niet in.
Welke maatregelen gaat u treffen om de mensen die onterecht gekort zijn op hun bijzondere bijstanduitkering financieel te compenseren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Daar waar de gemeenten op lokaal niveau te maken hebben met rechterlijke uitspraken over de door hen verleende (categoriale) bijzondere bijstand, is het niet aan het rijk maar aan de betreffende gemeenten om daar uitvoering aan te geven.
Bent u bereid gemeenten te verplichten voor chronisch zieken en gehandicapten automatisch categorale bijzondere bijstand te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik zie geen aanleiding om gemeenten te verplichten gebruik te maken van de in de WWB opgenomen mogelijkheid om categoriale bijzondere bijstand te verlenen aan chronisch zieken en gehandicapten. Individueel maatwerk is immers hét belangrijkste uitgangspunt van de verlening van bijzondere bijstand, en bij uitstek het instrument voor het gericht verstrekken van inkomensondersteuning aan chronisch zieken en gehandicapten.
De ontvoering van de Irakese vrouwenrechtenactiviste Aya Al Lami |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de ontvoering1 en mishandeling van Aya Al Lami, activiste van de Iraakse organisatie OWFI, Organisation for Women's Freedom Iraq, op afgelopen vrijdag 30 september?
Ja.
Bent u voornemens de Nederlandse ambassade te instrueren om contact op te nemen met OWFI en Aya Al Lami in Irak en bent u bereid de Irakese ambassadeur in Nederland om opheldering te verzoeken over de zaak?
De Nederlandse ambassade in Bagdad heeft regelmatig contact met OWFI en heeft navraag gedaan over deze zaak.
Bent u voornemens de zaak bij EU collega's onder de aandacht te brengen en hen te verzoeken binnen EU verband gezamenlijk om opheldering te vragen over de zaak bij uw Iraakse collega's, alsmede in bilateraal verband?
De Nederlandse ambassade in Bagdad heeft informatie over deze zaak gedeeld met EU-partners.
Deelt u de waarneming dat er een zorgwekkende toename is van arrestaties en mishandeling van vrouwen tijdens demonstraties in Irak, zoals ook blijkt het artikel Iraqi Feminists Sexually Assaulted During Pro-Democracy Protests?2
Het is niet vast te stellen of de in het artikel vermelde gebeurtenissen deel uitmaken van een trend of dat het hier incidenten betreft. Nederland zet zich bilateraal en in EU verband in voor het recht op vrije meningsuiting en vereniging en blijft de Iraakse autoriteiten verzoeken zich terughoudend op te stellen bij demonstraties. In contacten met de Iraakse autoriteiten wordt ook aandacht besteed aan de rol van vrouwen in het politieke proces.
Geweld tegen Nuba’s in het zuiden van Soedan |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het steeds hoger oplaaiende geweld tegen de inwoners van Nuba-bergen, een gebied in het zuiden van Soedan?
Ja.
Hoe beoordeelt u de ernst van dit geweld mede in het licht van de voortdurende onrust aan de grenzen tussen Soedan en Zuid-Soedan? Op welke manier en via welke kanalen heeft u het regime in Khartoem opgeroepen om het geweld tegen de Nuba's te staken en welke stappen zult u nog nemen?
Wij zijn bezorgd over het voortdurende geweld aan de grens tussen Sudan en Zuid-Sudan. Vooralsnog ziet Zuid-Sudan het conflict aan de zuidgrens van Sudan (in Zuid- Kordofan en Blue Nile) als een interne aangelegenheid.
Sinds het oplaaien van het conflict bepleit Nederland, zowel bilateraal, in EU en VN verband alsmede met de leden van de Internationale Contactgroep Sudan, bij de Sudanese regering en de SPLM-Noord om het geweld te beëindigen en te onderhandelen over een politieke oplossing.
Beschikt u over aanvullende informatie ten aanzien van de geruchten dat er sprake is van aanvallen met chemicaliën door de regering van president Omar Al Basjir in dit gebied? Zo ja, bent u bereid deze feiten te gebruiken ter ondersteuning van uw eerdere pleidooi voor een internationaal onderzoek naar de gewelddadigheden in Zuid-Kordofan?
Toen het conflict in Zuid-Kordofan op 5 juni jl. begon was sprake van een gerucht over een transport met chemische wapens dat van Khartoum naar Zuid-Kordofan onderweg zou zijn. Het is moeilijk deze geruchten te verifiëren omdat internationale waarnemers niet of nauwelijks toegang hebben tot de twee protocolgebieden. Daarom pleit Nederland voor een onafhankelijk internationaal onderzoek naar vermeende mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden in Zuid-Kordofan en Blue Nile.
Deelt u de mening dat binnen de ontwikkelingsrelatie met Soedan bijzondere aandacht zou moeten zijn voor de veiligheid van het leefgebied van de Nuba-bevolking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier komt dit tot uiting?
Nederland is voorstander van volledige implementatie van het Comprehensive Peace Agreement (CPA). Op grond van het CPA dienen in de twee protocolgebieden Blue Nile en Zuid-Kordofan zgn. popular consultations plaats te vinden waarin de bevolking zich indirect mag uitspreken over de constitutionele, bestuurlijke en veiligheidsarrangementen die het CPA in afzonderlijke protocollen voor deze deelstaten in het leven heeft geroepen. Inzet is vooral de mate van autonomie en financiële onafhankelijkheid van de centrale regering in Khartoum. In de politieke dialoog met Sudan dringt Nederland aan op democratisering in de geest van het CPA en op bescherming van de mensenrechten, inclusief die van groepen als de Nuba.
Kunt u een inschatting geven van de hulpbehoefte die is ontstaan naar aanleiding van de gewelddadigheden, mede in het licht van het feit dat deze samenvielen met de start van het zaai- en plantseizoen? Kunt aangeven op welke manier aan deze behoefte tegemoet kan worden gekomen en hoe de internationale gemeenschap de bereikbaarheid van de bevolking in het gebied kan verbeteren?
De overheid van Sudan ontzegt sinds het uitbreken van het conflict internationale humanitaire organisaties de toegang tot het grootste deel van Zuid-Kordofan, waaronder het Nuba-gebergte. Humanitaire hulpverleners en konvooien worden tegengehouden waardoor de hulp de getroffen bevolking niet bereikt. Het gebrek aan toegang betekent dat het tevens moeilijk is om de aantallen hulpbehoevenden in kaart te brengen. Schattingen gaan uit van ongeveer 230 000 ontheemden die zich in het Nuba-gebergte zouden bevinden. 12 000 mensen uit Zuid-Kordofan zijn gevlucht naar Zuid-Sudan. Zolang er geen toegang is, zullen de noden toenemen.
Nederland bepleit de internationale druk op de Sudanese regering te verhogen opdat humanitaire organisaties toegang wordt verleend om de getroffen bevolking hulp te bieden.
Het bericht ‘Shell oil paid Nigerian military to put down protests, court documents show’ |
|
Mariko Peters (GL), Arjan El Fassed (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Heeft u kennis kunnen nemen van het bericht «Shell oil paid Nigerian military to put down protests, court documents show»?1
Ja.
Kunt u bevestigen of ontkrachten dat Shell het Nigeriaanse leger en de Nigeriaanse ME betaald heeft om op gewelddadige wijze vreedzame protesten de kop in te drukken? Zo ja, sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte? Zo nee, bent u bereid het gesprek met Shell aan te gaan om uit te vinden hoe dit precies in elkaar steekt?
Het bericht in The Guardian beschrijft gebeurtenissen in de jaren negentig. De joint venture van oliemaatschappijen, waarvan de Shell Petroleum Development Company (SPDC) operator is, besloot in 1993 de productie in Ogoniland te beëindigen wegens de verslechterde veiligheidssituatie in het gebied. Sindsdien beperken de zakelijke activiteiten van de joint venture zich tot het transport van olie via twee pijpleidingen door het gebied.
De correspondentie van Shell waarnaar The Guardian verwijst, is beschikbaar op de website www.shellguilty.com. De website is een initiatief van Friends of the Earth, Oil Change International en Platform/Remember Saro-Wiwa. Shell stelt dat deze informatie betrekking heeft op de zaak Saro-Wiwa, die in 2009 is geschikt.
Door u in uw brief2 aangeeft dat u de conclusies van het UNEP-rapport «Environmental Assessment of Ogoniland» ronduit zorgwekkend vindt, bent u bereid om in internationaal verband een onafhankelijk onderzoek naar mensenrechtenschendingen door Shell in Nigeria te bepleiten?
Het UNEP-rapport laat zien dat de omvang en aard van de olievervuiling in Ogoniland zorgwekkend zijn. De verantwoordelijke partijen – de Nigeriaanse autoriteiten, de joint venture van oliemaatschappijen met operator SPDC en de bevolking van Ogoniland – moeten samen optrekken om het gebied te saneren. Het UNEP-rapport schept de voorwaarden daartoe, mede omdat de schuldvraag niet centraal staat. De Nigeriaanse overheid heeft tot nu toe niet gereageerd op het rapport. Het is aan de Nigeriaanse overheid om te bepalen of er in aanvulling op het UNEP-rapport onafhankelijk onderzoek moet komen.
De Nederlandse ambassade in Abuja neemt momenteel met Britse en Amerikaanse partners het voortouw om de discussie met Nigeria over de «Voluntary Principles on Security and Human Rights» te intensiveren. Deze «Voluntary Principles» zijn in 2000 opgesteld door de VS, het VK, Noorwegen en Nederland, een aantal bedrijven en NGO’s en zijn gericht op de bevordering van veiligheid en mensenrechten bij de winning van delfstoffen en energie. Ook Shell heeft de «Voluntary Principles» onderschreven. Deze beschrijven gedetailleerd hoe de interactie tussen bedrijven en publieke veiligheidsdiensten eruit zou moeten zien.
Deelt u de mening dat Shell verantwoordelijk is voor de daden van haar dochtermaatschappij «Shell Petroleum Development Company» (SPDC), die in het verleden olie heeft gewonnen in het Nigeriaanse Ogoniland en die nu nog steeds olie transporteert door Ogoniland en elders in Nigeria ook nog steeds olie wint?
Het UNEP-rapport biedt een belangrijk houvast voor het aanpakken van de problemen in Ogoniland en doet voorstellen voor maatregelen die de verschillende partijen kunnen ondernemen. Alle partijen moeten zich daadwerkelijk inzetten om daaraan gevolg te geven. In dat verband hechten wij aan de betrokkenheid van SPDC. SPDC staat in contact met gerenommeerde internationale instanties als Veritas, het British Standards Institute en de International Union for Conservation of Nature (IUCN) over assistentie bij het beoordelen van uitgevoerde saneringen en rehabilitatie-operaties.
Deelt u de mening dat SPDC en Shell de vervuiling in de Nigerdelta op moet ruimen, hun excuses aan moeten bieden aan de lokale bevolking en dat ze de slachtoffers van vervuiling en mensenrechtenschendingen ruimhartig moeten compenseren voor de geleden schade? Zo nee, wie houdt u dan wel verantwoordelijk voor de vervuiling en mensenrechtenschendingen? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen?
Wij zijn van mening dat alle partijen met een verantwoordelijkheid voor de situatie in Ogoniland gehouden zijn naar hun verantwoordelijkheid te handelen.
Shell-dochter SPDC heeft zich, anders dan de Nigeriaanse regering en andere partners in de joint venture, al gedetailleerd uitgesproken over het UNEP-rapport. Meteen na de publicatie onderkende SPDC managing director de heer Sunmonu het belang van het UNEP-rapport. Hij wil ook samen met de Nigeriaanse regering, UNEP en andere actoren actie ondernemen. SPDC werkte eveneens mee aan de noodmaatregelen die het rapport opsomt.
Onlangs is op de SPDC-website een uitgebreidere reactie gepubliceerd3. SPDC verwelkomt daarin het UNEP-rapport als een belangrijke mijlpaal voor Ogoniland en de olie-industrie in Nigeria. SPDC hoopt dat het rapport als katalysator de samenwerking tussen alle betrokken partijen tot stand zal brengen. Een dergelijke samenwerking is een voorwaarde voor een succesvol begin van de oplossing van de vervuiling en de daaraan gerelateerde problemen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen niet alleen bij mooie woorden van Shell blijft, maar dat het bedrijf de daad ook bij het woord voegt?
Zie antwoord vraag 4.
Introductie van tweedeling in de ouderenzorg door Menzis en AEGON |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar Menzis en schadeverzekeraar AEGON een «zorgspaarproduct» hebben gelanceerd, zodat mensen kunnen sparen voor luxe zorg op hun oude dag? Deelt u de mening dat hier een ongewenste tweedeling in de ouderenzorg wordt geïntroduceerd? Zo nee, waarom niet?1
De marktpositioneringsstrategie behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de verzekeraar. De burger maakt zelf een afweging of hij al dan niet gebruik wil maken van (spaar)producten die verzekeraars aanbieden. Ook nu al kunnen mensen geld opzij zetten voor onvoorziene uitgaven door bijvoorbeeld geld op een spaarrekening te zetten of een lijfrentepolis af te sluiten. Het gelanceerde «zorgspaarproduct» verandert niets aan de collectieve zorgarrangementen zoals we die in Nederland kennen en de solidariteit die daarin besloten ligt.
De WMO, noch de AWBZ, maken in het aanbod onderscheid naar respectievelijk ingezetenen en verzekerden die gebruik willen maken van beschikbaar welzijns- en zorgaanbod. Ingezetenen kunnen op grond van de WMO in aanmerking komen voor maatschappelijke ondersteuning. De AWBZ-zorg is voor iedereen gelijk waarbij de zorgvraag van de betreffende verzekerde bepalend is voor de aanspraak. Deze aanspraak is gelijk voor «arm en rijk». Via de eigen bijdragen voor de Wmo en de AWBZ wordt wel een grotere bijdrage in de zorgkosten gevraagd van rijkeren. Volledigheidshalve wil ik er op wijzen dat dit kabinet bovendien 852 miljoen euro investeert om de kwaliteit van de AWBZ-zorg te verbeteren en juist in de zorg wordt -mede daardoor- deze Kabinetsperiode een groei van de uitgaven geaccommodeerd. Dit laat onverlet dat om de houdbaarheid van de AWBZ-zorg op langere termijn te waarborgen een aantal structurele maatregelen nodig is. De Staatssecretaris van VWS heeft deze maatregelen in haar programmabrief langdurige zorg van 1 juni jongstleden uiteengezet.
Vindt u het niet zorgwekkend dat zorgverzekeraars, nog voordat ze de AWBZ uit gaan voeren, al duidelijk maken dat luxezorg en pluspakketten meer prioriteit hebben dan het garanderen van goede zorg voor iedereen? Wilt u uw antwoord toelichten?
De premisse dat zorgverzekeraars meer prioriteit hechten aan het bieden van luxezorg en pluspakketten boven het uitvoeren van de AWBZ onderschrijf ik niet. De zorgverzekeraar is ook nu al verantwoordelijk voor een goede uitvoering van de AWBZ. Het feit dat zorgkantoren het dagelijks werk verrichten doet daaraan niet af. Het zorgspaarproduct dat Menzis en Aegon nu lanceren staat hier los van. Zoals gezegd staat het verzekeraars vrij om binnen de kaders die de wet stelt hun marketingbeleid vorm te geven. Burgers zijn vrij om hiervan gebruik te maken.
Vindt u het niet verontrustend dat zorgverzekeraars, nog voordat de uitvoering van de AWBZ naar hen is overgeheveld, het signaal afgeven dat niet solidariteit de norm is, maar «eigen verantwoordelijkheid» en ieder-voor-zich?
Nee, ik ben het niet eens met uw stelling. Solidariteit blijft ook na overheveling van de uitvoering van de AWBZ naar zorgverzekeraars onverkort overeind. Het daarnaast aanbieden van een specifiek commercieel product doet hier niet aan af.
Erkent u dat iedereen via de collectieve volksverzekering de AWBZ al verzekerd is van zorg? Zo ja, waar zit het winstmodel voor het pluspakket dat Menzis/AEGON zien?
Ja, verzekerden hebben recht op zorg onder de AWBZ en ingezetenen kunnen op grond van de WMO in aanmerking komen voor maatschappelijke ondersteuning. Voor een antwoord op de vraag naar het winstmodel van dit pluspakket verwijs ik u naar de aanbieders Menzis en Aegon.
Welke tweedeling tussen de zorg voor arme en rijke ouderen vindt u aanvaardbaar? Zou u bijvoorbeeld accepteren dat rijke ouderen thuiszorg via Menzis/AEGON krijgen en minder gefortuneerden bij het Wet Maatschappelijke ondersteuning (Wmo)-loket van de gemeente moeten aankloppen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u trots op de volksverzekering AWBZ, of bent u van mening dat we weer terug moeten naar de situatie dat hulpbehoevende mensen met spaargeld een plekje konden inkopen bij een gasthuis en dat minder gefortuneerden richting liefdadigheid of de goot verdwenen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het rapport van de Nationale Commissie Oudeliedenzorg uit 1957 waarin de situatie van ouderen vóór de oprichting van de volksverzekering AWBZ is beschreven? Zo neen, bent u bereid dit te lezen? Zo ja, erkent u de noodzakelijkheid waarmee de AWBZ is ingevoerd?
Nee, ik ken het door u genoemde rapport uit 1957 niet. Overigens is de AWBZ in 1968 ingevoerd en de hoofdlijnen van de ontstaansgeschiedenis van de AWBZ zijn mij inderdaad bekend. Ik onderschrijf de redenen waarom de AWBZ destijds is ingevoerd.
Deelt u de mening dat, indien het volksverzekeringskarakter van de AWBZ feitelijk wordt opgeheven, een fatsoenlijke oude dag alleen nog is weggelegd voor mensen die veel geld opzij hebben kunnen zetten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het volksverzekeringskarakter wordt niet opgeheven. De AWBZ biedt onverzekerbare langdurige zorg die voor iedere verzekerde gelijk is en van goed kwalitatief niveau, ongeacht diens financiële positie. Het eventueel aanbieden van spaarrekeningen en pluspakketten door zorgverzekeraars betekent niet dat de AWBZ is verschraald.
Deelt u de mening dat de actie van Menzis en AEGON erop duidt dat de AWBZ inmiddels zodanig is verschraald dat deze verzekeraars een markt zien voor pluspakketten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw opvatting over de uitspraak van Menzis en AEGON in het persbericht dat met het zorgsparen mogelijk wordt gemaakt dat ouderen de eigen regie hebben om zo lang mogelijk thuis te kunnen wonen? Bieden de verzekeraars een onzinnig product aan of hebben zij gelijk dat de huidige AWBZ hierin niet voorziet zodat mensen apart bij moeten sparen? Wilt u uw antwoord toelichten?
De wijze waarop Menzis en Aegon hun product aanprijzen komt voor rekening van die organisaties. Dit kabinet streeft overigens naar goede, toegankelijke basiszorg en ondersteuning in de buurt, zodat ook ouderen en mensen met beperkingen in staat worden gesteld om eigen regie te houden en zo lang mogelijk thuis te kunnen wonen.
Deelt u de mening dat het voor individuele burgers onmogelijk te voorspellen is hoe oud zij worden en hoe zij oud worden, met andere woorden, hoeveel zorg ze nodig zullen hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, erkent u dat op grond hiervan een volksverzekering nodig is in plaats van een individuele spaarregeling? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja, de individuele kosten voor langdurige zorg van een individu zijn vaak moeilijk te voorspellen. Om die reden hebben en houden we een verzekering voor de daarmee gemoeide kosten, de AWBZ.
Bent u zich ervan bewust dat lager opgeleide mensen met lagere inkomens gemiddeld minder lang in goede gezondheid leven en vaker kampen met chronische ziekten en daardoor meer afhankelijk worden van zorg, de zogenaamde «sociaaleconomische gezondheidsverschillen»? Deelt u de mening dat constructies als zorgsparen en pluspakketten juist de rijkere en relatief gezondere ouderen bevoordelen, terwijl deze niet of minder bereikbaar zijn voor juist die lagere inkomens? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik ben me bewust van sociaaleconomische gezondheidsverschillen. Als gezegd hebben wij in Nederland een volksverzekering die voor iedereen gelijk is om onder meer hieraan tegemoet te komen. Als meer draagkrachtige burgers daarbovenop extra voorzieningen wensen te ontvangen en daarvoor al dan niet via Menzis en Aegon te sparen, staat hen dat vrij.
Welke financiële risico’s lopen mensen met het zorgsparen? Is dit een bankproduct? Zo ja, vallen deze spaargelden onder de garantieregeling bij faillissement?
Uitgaande van de omschrijving die Menzis geeft over hun product lijkt het om een spaarproduct te gaan. Menzis heeft namelijk aangegeven dat de klant zelf mag bepalen wanneer en waaraan hij of zij het geld uitgeeft. Er is geen enkele verplichting voor de klant om dit gespaarde geld aan te wenden voor kosten in de zorg. De klant kan zelf bepalen hoeveel hij spaart en kan dit geld op elk gewenst opnemen en vrij besteden.
AEGON Bank N.V. staat zoals alle banken onder het toezicht van De Nederlandsche Bank. De hierboven genoemde spaarrekeningen vallen dan ook onder het depositogarantiestelsel. Het depositogarantiestelsel garandeert een bedrag van € 100 000 per rekeninghouder per bank, ongeacht het aantal rekeningen dat de rekeninghouder heeft.
De forse toename van de toeristenbelasting en legeskosten vergunningen |
|
Pauline Smeets (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Toeristenbelasting fors omhoog»1 en het persbericht «Horeca blijft melkkoe voor gemeentekas»?2
Ja.
Vindt u het acceptabel dat tussen het hoogste en de laagste bedrag van de legestarieven die gemeenten hanteren voor het totale pakket van horecagerelateerde vergunningen ruim € 3 0003 zit? Zo nee, bent u bereid afspraken te maken met gemeenten over acceptabele tarieven en tariefstijgingen?
De tarieven worden vastgesteld door de gemeente. De gemeenteraad beslist als democratisch gelegitimeerd orgaan over de tariefstelling. Dat is dan ook de plaats waar ondernemers invloed kunnen uitoefenen op de tarieven. Gemeenten doen in het algemeen hun best om redelijke tarieven te heffen. De democratische legitimatie van de gemeenteraad zorgt voor terughoudendheid ten aanzien van tariefsverhoging. Verschillen kunnen voorkomen, bijvoorbeeld vanwege een verschil in niveau van dienstverlening of het aantal vereiste vergunningen. De leges kennen wel een maximum. De begrote opbrengst van de leges mag namelijk de begrote kosten niet overschrijden, op het niveau van de legesverordening.
Zoals u weet bevordert het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de transparantie in de opbouw van de tarieven. Daarbij is in samenwerking met het toenmalige ministerie van VROM bijvoorbeeld een leidraad transparantie leges omgevingsvergunning opgesteld. Ook bij de andere gemeentelijke heffingen ben ik een voorstander van transparantie in de opbouw van de tarieven. De VNG heeft voor diverse heffingen een model kostenonderbouwing opgesteld, dat moet helpen om te komen tot meer inzicht in de opbouw van de tarieven en de onderlinge vergelijkbaarheid. Dit model levert een bijdrage aan de controleerbaarheid van de tarieven. Het is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen over de juistheid van de tarieven met betrekking tot de kostenonderbouwing.
Ook bevordert het Rijk de transparantie van de lokale lasten in het algemeen. Daarvoor ontwikkelt het Rijk in samenwerking met de decentrale overheden een aparte monitor, die de jaarlijkse ontwikkeling van de lokale lasten zal bijhouden.
Deelt u de mening dat tariefstijgingen van zelfs meer dan 100% bij heffing van toeristenbelasting niet acceptabel zijn? Zo nee, waarom niet? Wat is in uw visie nog acceptabel bij een verhoging van de toeristenbelasting?
De toeristenbelasting is een algemene belasting, waarvan het tarief wordt vastgesteld door de gemeenteraad. Ik acht de gemeenten goed in staat om op basis van de lokale situatie een goede inschatting te kunnen maken van het benodigde tarief. Een tariefstijging van 100% kan veel lijken, maar uitgedrukt in euro’s kan het meevallen. Het gemiddelde tarief 2011 bedraagt immers 1,34 % van de overnachtingprijs per overnachting per persoon.
Daarbij komt dat de meeste gemeenten de toeristenbelasting gebruiken om de kosten te dekken van het gebruik van gemeentelijke voorzieningen zoals wegen, parken en zwembaden, ook door niet-inwoners van de desbetreffende gemeenten.
Wat zijn de effecten van een grote stijging van de toeristenbelasting voor de ondernemers in de branche, in het bijzonder voor de campingeigenaren? En hoe beïnvloeden de grote verschillen in legestarieven de overlevingskansen van horecaondernemers?
De toeristenbelasting is gericht op niet-inwoners van de gemeente. De ondernemer kan de toeristenbelasting daarop verhalen. Ik heb niet het beeld dat de hoogte van de toeristenbelasting het reisgedrag van de toerist beïnvloedt. Het gemiddelde tarief 2011 bedraagt 1,34 % van de overnachtingprijs per overnachting per persoon. Mocht dit wel zo zijn dan ondervindt de gemeente daar ook de gevolgen van, door een dalend aantal toeristen. Minder toeristen betekent immers ook minder toeristenbelasting. De oorzaak van het verschil in legestarieven en de wenselijkheid daarvan heb ik al genoemd in mijn antwoord op vraag 2. Door het daar ook genoemde maximum, namelijk dat van de begrote kosten die gedekt worden met de leges, acht ik de leges niet van een dergelijke invloed op de overlevingskansen van horecaondernemers, als door u wordt geschetst.
Bent u bereid gemeenten die excessieve toeristenbelastingtarieven hanteren een halt toe te roepen, omdat anders gezinnen met een smalle beurs volgend jaar nauwelijks meer in staat zijn een campingvakantie te betalen als gevolg van grote stijgingen van de overnachtingprijs? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u eerder al heb aangegeven in antwoord op vraag 3 is de hoogte van de toeristenbelasting een autonome beslissing van de gemeente. Indien de hoogte van de tarieven leiden tot het vermijden van de desbetreffende gemeente, dan zal die gemeente de gevolgen van de tariefstelling ook zelf ondervinden. Ik acht de gemeente voldoende toegerust hier een juiste beslissing in te nemen.
Deelt u de mening dat de toeristenbelasting niet bestemd is om gaten in de begroting van gemeenten te dichten? Zo nee, waarom niet?
De toeristenbelasting is een algemene belasting waarvan de opbrengst toevloeit naar de algemene middelen. Geen enkele heffing is bestemd om gaten in de begroting van gemeenten te dichten. Vanuit de algemene middelen bekostigen gemeenten – naar redelijkheid – diverse onderdelen van de begroting. De algemene middelen worden verder gevoed door de algemene uitkering uit het gemeentefonds en overige inkomsten zoals grondexploitatie en dividend op aandelen.
Welk percentage van de onderzochte gemeenten heeft een verhoging van de toeristenbelasting aangekondigd zonder overleg met de ondernemers?
Cijfers over gemeenten die een verhoging van de toeristenbelasting hebben aangekondigd zonder overleg met de ondernemers zijn mij niet bekend. Zoals gezegd ben ik een voorstander van een transparante opbouw in de tarieven, en juich ik initiatieven van de VNG om dit te bereiken toe. Overleg voorafgaand aan de wijziging van de tarieven met de ondernemers die deze tarieven moeten innen namens de gemeente lijkt mij een goede zaak.
In hoeverre stroken de uitkomsten van de onderzoeken van Gastvrij Nederland en Horeca Nederland met de belofte van de minister-president ervoor te zorgen dat gemeenten de lokale lasten niet gaan gebruiken om bezuinigingen «over de rug van ondernemers op te vangen»?4
Zoals gezegd is de toeristenbelasting gericht op de niet-inwoner van de gemeente, en niet op de ondernemer. Er zijn met de medeoverheden bestuursafspraken gemaakt ten aanzien van de lokale lasten. De medeoverheden zullen inzetten op beperking van de kostenniveaus en niet op verhoging van de opbrengsten van lokale lasten. Het uitgangspunt is een gematigde ontwikkeling van de lokale lasten. De lokale lasten voor ondernemers worden niet afzonderlijk bijgehouden. De bestaande macronorm voor de ozb-opbrengst draagt bij aan het beheersen van de lokale lastendruk en wordt gecontinueerd. Er wordt daarbij gewerkt aan zo veel mogelijk transparantie over ontwikkeling van de lokale lasten. Zoals gezegd komt er daartoe een gezamenlijke uniforme monitor van Rijk en decentrale overheden.
Welke concrete maatregelen treft het kabinet om de belofte van de minister-president aan de ondernemers na te komen?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat de voor- en vroegschoolse educatie (vve) niet werkt |
|
Nine Kooiman , Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de voor- en vroegschoolse educatie (vve) niet werkt?1
Zoals de onderzoekers zelf ook vermelden, zijn kwalitatief hoogwaardige programma’s gericht op de vroege ontwikkeling van kinderen over het algemeen effectief. Voor- en vroegschoolse educatie (vve) is een van de beste investeringen die een overheid kan doen (CPB, De pijlers onder de kenniseconomie: opties voor institutionele vernieuwing, 2002). Doorslaggevend is echter wel dat vve op een goede manier wordt uitgevoerd. Daarom is vorig jaar met de wet Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie (OKE) een aantal kwaliteitseisen vastgelegd voor de voorschoolse educatie. Daarnaast is de Inspectie van het Onderwijs gestart om toezicht te houden op de kwaliteit van de uitvoering van vve.
Bent u bereid het onderzoek Pilot Gemende groepen 2007–2010 van de vakgroep orthopedagogie van Universiteit Utrecht-uitgevoerd in opdracht van de gemeente Utrecht naar de Kamer te sturen met uw reactie op dit onderzoek? Zo ja, wanneer kunnen wij dit rapport en uw reactie verwachten? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet gaat het onderzoeksrapport van de Universiteit Utrecht niet aan de Kamer verzenden. Het kabinet heeft namelijk geen opdracht gegeven voor dit onderzoek; de opdrachtgever is de gemeente Utrecht. Het rapport is te downloaden via de website van de gemeente Utrecht, www.utrecht.nl/smartsite.dws?id=15298. Overigens komt het kabinet dit jaar nog met een brief aan uw Kamer over beleidsvoornemens gericht op de verbetering van de kwaliteit van vve.
Welke lessen kunt u trekken uit het onderzoek, die ook te vertalen zijn naar andere lopende vve-projecten?
Een belangrijke conclusie uit het onderzoek van de Universiteit Utrecht is, dat het succes van de voorschoolse en vroegschoolse educatie valt of staat bij de kwaliteit van de leidsters en leraren. Ook blijkt het werken in kleine groepjes belangrijk voor de ontwikkeling van kinderen. Aanbevelingen van de onderzoekers om de kwaliteit van vve op een hoger niveau te krijgen, zijn coaching op de werkvloer en uitwisseling van goede voorbeelden tussen leidsters en leraren. Beide aanbevelingen neemt het kabinet mee in de uitwerking van het beleid, waarover u later dit jaar wordt geïnformeerd (zie antwoord op vraag 2).
Wat is uw reactie op de conclusie uit het onderzoek dat het niet uitmaakt voor de ontwikkeling van het kind of het nu wel of niet een vve-programma volgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat kinderen in groepen waar gewerkt werd met een vve-programma zich niet sneller ontwikkelen dan kinderen waar geen vve-programma werd uitgevoerd. Echter, volgens de onderzoekers ligt dit niet aan het vve-programma, maar aan de uitvoering van het programma. De manier waarop de leidsters en leraren de activiteiten uitvoeren is dus bepalend.
Welke gevolgen hebben de bezuinigingen op de Kinderopvang voor vve? Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat de kwaliteit behouden blijft?
De overheid stelt eisen aan de kwaliteit van de kinderopvang. De GGD-en en gemeenten zien erop toe dat deze kwaliteitseisen in acht worden genomen en worden gehandhaafd. Het kabinet geeft een hoge prioriteit aan de stroomlijning en aanscherping van het toezicht en de handhaving van de kwaliteit van de opvang. Hiervoor zijn extra middelen uitgetrokken. De basiskwaliteit in de kinderopvang wordt daarmee geborgd. Door de bezuiniging op de kinderopvangtoeslag neemt de vraag naar kinderopvang naar verwachting af. Dit leidt tot minder wachtlijsten en meer concurrentie tussen aanbieders van kinderopvang. Aanbieders zullen zich meer van elkaar moeten onderscheiden om zich aantrekkelijker te maken ten opzichte van concurrenten. Dit kan een positief effect hebben op de kwaliteit van de opvang en op het aanbod van vve. Omdat via vve-subsidies van gemeenten aan peuterspeelzalen en kinderdagverblijven kwaliteitseisen worden gesteld, dragen gemeenten ook bij aan de borging van de kwaliteit van vve.
Wat is uw reactie op de constatering van de onderzoekers dat kinderen met een achterstand voornamelijk baat hebben bij gemende groepen, met kinderen zonder achterstand, omdat zij dan wel veel meer vooruit gaan in taal en rekenen dan in een groep met louter achterstandskinderen?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het vve-beleid, ook op het punt van de mate waarin zij het wenselijk vinden al dan niet gemengde groepen te bevorderen. Gemeenten hebben de wettelijke zorgplicht voor voldoende voorzieningen in «aantal en in spreiding». Verder zijn gemeenten er voor verantwoordelijk om de criteria vast te stellen wanneer een kind tot de doelgroep behoort. Daarnaast is het aan gemeenten om te bepalen of zij regels stellen over de samenstelling van de groepen. Daarbij komt het overigens regelmatig voor dat de bevolkingssamenstelling in wijken zodanig is, dat in een groep zowel doelgroepkinderen zitten als kinderen zonder een achterstand.
Bent u voornemens om ervoor te zorgen dat kinderen in een vve-programma in gemengde groepen terecht komen? Zo nee, waarom niet? Is het wel zinvol om vve-programma’s op deze manier voort te zetten nu uit onderzoek blijkt dat ze onvoldoende effectief zijn?
Zie het antwoord op vraag 6. Uit het onderzoek komt naar voren, dat de kwaliteit van de leidsters het meest bepalend is voor het succes van vve. Daarom zet het kabinet de komende periode vooral in op een kwaliteitsverhoging van de leidsters om de effectiviteit van vve te verhogen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook hoogopgeleide ouders hun kind willen plaatsen in een vve-groep?
Gemeenten zullen kinderen van hoogopgeleide ouders niet vaak tot de doelgroep van vve rekenen. Gemeenten kunnen er voor kiezen ook deze kinderen toe te laten om tot een meer gemengde samenstelling van vve-groepen te komen. Veel gemeenten doen dat ook.
Ziet u in de uitkomsten van het onderzoek parallellen met de situatie in Amsterdam, waar deze zomer bleek dat de taalbeheersing en -vaardigheid van onderwijsassistenten onder de maat is?
In het in de vraag aangehaalde onderzoek in Amsterdam ging het om de taalvaardigheid van onderwijsassistenten. In het onderzoek naar vve in Utrecht gaat het over de vaardigheden van de leidsters en leraren om het vve-programma effectief uit te voeren. Naast de taalvaardigheid gaat het hierbij ook nog om andere vaardigheden. Wat overeenkomt is dat Utrecht net als Amsterdam de keuze maakt om te investeren in de kwaliteit van het personeel.
Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat de manier van lesgeven en de kwaliteit van de leidsters en leerkrachten overal in het land verbeteren, ongeacht of de gemeente daartoe ook maatregelen nemen?
Gemeenten pakken de verbetering van de kwaliteit van vve serieus op. De Inspectie van het Onderwijs is op dit moment bezig met een nulmeting van de kwaliteit van vve in gemeenten. Het blijkt tot nu toe dat gemeenten de inspectierapporten aangrijpen om de kwaliteit van vve te verbeteren. Verder investeert het kabinet tot 2014 via het programma Vversterk in scholing en ondersteuning van vve-beroepskrachten: leidsters van peuterspeelzalen, pedagogisch medewerkers van peuterspeelzalen en kinderdagverblijven en leerkrachten van groep 1 en 2 van het basisonderwijs. Het gaat om een bedrag van € 29,8 miljoen voor 2010 tot 2014.
Tevens investeert dit kabinet in de professionalisering van leraren in het basisonderwijs. Van de schoolbesturen wordt verwacht dat zij hun professionaliseringsbudget onder andere inzetten om te zorgen dat meer leraren opbrengstgericht kunnen werken en hun onderwijs beter afstemmen op de verschillen tussen kinderen. Hierover maakt het kabinet nu afspraken met de PO-raad.
Ook wordt op de pabo de specialisatie jonge kind/oude kind verder verdiept. In de eerste helft van 2012 stuurt staatssecretaris Zijlstra een uitgewerkt voorstel over de specialisatie van de pabo naar de Tweede Kamer.
Tot slot gaat het kabinet (Kamerstuk 33 000-VIII, nr. 117), naar aanleiding van de motie Van Haersma Buma met een gerichte impuls investeren in een verbetering van de kwaliteit van de voorschoolse educatie in de grote steden (G4 en G33). Die kwaliteit kan onder meer beter door meer opbrengstgericht te werken, professionalisering van de pedagogisch medewerkers, de inzet van hbo-geschoolde medewerkers en een verbetering van de ouderbetrokkenheid. Daarom zal dit kabinet voor de grote steden de kwaliteitseisen voor de voorschoolse educatie aanscherpen. Aansluitend wordt de inspectie gevraagd om hierop te monitoren.
Zoals het kabinet in zijn reactie aan uw Kamer op het rapport van de commissie Gunning heeft aangegeven (Kamerstuk 32 500-VI, nr. 117), wordt er samen met de branche een kwaliteitsagenda voor de kinderopvang opgesteld. De verbetering van de deskundigheid van de pedagogisch medewerker speelt ook hierin een belangrijke rol. In december wordt u hierover nader geïnformeerd.
Capaciteitsopbouw op de BES-eilanden |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat lokale capaciteitsopbouw op de BES-eilanden1 van wezenlijk belang is voor een duurzame toekomst van de BES-eilanden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wat is uw reactie op de voorgestelde plannen van de stichting Ban Boneiru Bèk om Caribische Nederlanders die in Nederland hebben gestudeerd te stimuleren terug te gaan naar de eilanden?2
Ik sta in beginsel positief tegenover initiatieven die de lokale capaciteitsopbouw trachten te bevorderen.
Welke concrete mogelijkheden en obstakels ziet u anders dan betreffende de suggesties van Ban Boneiru Bèk om Caribische Nederlanders te stimuleren terug te gaan naar de BES-eilanden?
Het is aan de werkgevers zelf om werknemers aan te trekken. Dit geldt ook voor de openbare lichamen als werkgever.
Vanuit de hoedanigheid van werkgever voor het Rijkspersoneel op Caribisch Nederland stimuleert de Rijksdienst Caribisch Nederland de terugkeer van lokale werknemers. In de CAO 2011 voor het Rijkspersoneel op Caribisch Nederland is reeds een afspraak gemaakt voor de totstandkomig van een regeling tegemoetkoming in studieschuld. Deze regeling maakt het mogelijk dat door het RCN de studieschuld van niet in Caribisch Nederland woonachtige afgestudeerden, die zich voor een functie bij het RCN in Caribisch Nederland vestigen, geheel of grotendeels wordt afgelost op voorwaarde dat die afgestudeerden voor minimaal drie jaar tegen lokale arbeidsvoorwaarden in dienst treden. Deze regeling is op 24 mei tot standgekomen, Nr. 2011–2000111221.
Voor zover het de capaciteitsopbouw voor het onderwijs betreft, wordt bij de initiële opleiding, na- en bijscholing van nieuwe en zittende docenten zoveel mogelijk gezocht naar lokale oplossingen.
Kunnen eventuele remigratie stimulerende maatregelen gefinancierd worden van uit het huidige voor de BES-eilanden beschikbare budget?
Vanuit de Rijksoverheid bestaat geen specifieke regeling gericht op de terugkeer van studenten naar Caribisch Nederland anders dan beschreven bij antwoord 3. De openbare lichamen kunnen als werkgever eveneens kiezen voor een dergelijke regeling. Het is aan het betreffende openbaar lichaam te beslissen over de inzet van haar beschikbare budget en de prioritering daarbinnen.
De aanpak van jeugdbendes |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Keiharde aanpak jeugdbendes»?
Ja.
Wat is uw mening over het initiatief om broertjes en zusjes van notoire Haagse jeugdbendeleden uit huis te doen plaatsen als de ouders hun kinderen niet op het rechte pad houden? Past dit bij uw aangekondigd beleid om de nu bekende criminele jeugdgroepen van de straat te halen?
Zoals u weet zet het kabinet in op het terugdringen van grensoverschrijdend gedrag van risicojongeren, individueel en in groepen. Daarover is het Regeerakkoord helder. Om straten, buurten en wijken veiliger te maken worden veel maatregelen genomen. Gemeenten, politie en OM kunnen reeds bestaande instrumenten inzetten tegen overlast, geweld en criminaliteit door jongeren. Naast de aanpak van de risicojongeren die zelf grensoverschrijdend gedrag vertonen, is er in mijn beleid aandacht voor preventieve maatregelen gericht op het voorkomen dat bijvoorbeeld broertjes en zusjes worden meegenomen in het gedrag van betrokkene. Waar mogelijk gebeurt dit via opvoedingsondersteuning aan de ouders. Maar als dat onvoldoende resultaat oplevert kan als uiterste middel de uithuisplaatsing worden ingezet.
Deelt u de mening dat het in eerste instantie meer voor de hand ligt om een crimineel of overlastgevend kind uit huis te plaatsen, dan zijn broers of zusters? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot bovengenoemd initiatief?
Ik richt de aanpak in de eerste plaats op degene die de problemen veroorzaakt. Met de aanpak van de jeugdgroepen wordt ook primair de criminele of overlastgevende jongere aangepakt. Afhankelijk van het individuele geval wordt bezien of gedragsverandering binnen het gezin kan plaatsvinden of daarbuiten. Niet in alle gevallen zal bij de aanpak een civielrechtelijke uithuisplaatsing aan de orde zijn. Ook in strafrechtelijk kader bestaan mogelijkheden om de jongere uit zijn leefomgeving te halen. De aanpak is er een waarin de criminele jeugdige wordt aangepakt. Vanuit preventief oogpunt wordt ook naar beïnvloedbare broertjes en zusjes gekeken en wordt – op maat – actie ondernomen. Dat sluit goed op elkaar aan.
Welke mogelijkheden bestaan er om te zorgen dat de ouders wel betrokken worden bij het corrigeren van grensoverschrijdend gedrag van hun kinderen? Hoe beoordeelt u in dit verband de mogelijkheden van een sociaal verhoor zoals verwoord in de motie Marcouch c.s. (32 500 VI, nr. 62)?
Het snel betrekken van ouders bij het strafrechtelijke traject van hun minderjarige kind is belangrijk en wordt door mij en de verschillende partners in de uitvoering actief bevorderd. De politie, de Raad voor de Kinderbescherming, de jeugdreclassering en de justitiële jeugdinrichtingen leggen contact met de ouders van minderjarige delinquenten. Deze instanties hebben een belangrijke taak in het detecteren van achterliggende gezinsproblematiek en de toeleiding tot de benodigde hulpverlening of opvoedingsondersteuning, of een civielrechtelijke of strafrechtelijke maatregel in het gedwongen kader. In mijn brief van 1 maart 2011 (Kamerstukken II, 2010/11, 32 500 VI, nr. 84) is uitvoerig belicht hoe op deze wijze uitvoering wordt gegeven aan het gesprek met de ouders (sociaal verhoor) dat de motie-Marcouch beoogt. Sinds 1 januari 2011 zijn de ouders verplicht om aanwezig te zijn bij de terechtzitting van hun minderjarige kind. Deze zogenaamde verschijningsplicht beoogt eveneens de betrokkenheid van ouders bij de opvoeding te vergroten en daardoor de recidive bij de jeugdige delinquent te verminderen.
Wat is het juridisch kader waarbinnen het initiatief plaatsvindt? Voldoen de bestaande mogelijkheden die de wet nu kent om kinderen uit huis te plaatsen aan de behoefte om niet-criminele kinderen uit een gezin te plaatsen, omdat de gezinssituatie vanwege de criminele achtergrond van andere gezinsleden daar aanleiding toe geeft?
Het juridisch kader om broertjes en zusjes van notoire jeugdgroepleden uit huis te doen plaatsen is dat van de jeugdbescherming. De bepalingen in de kinderbeschermingswetgeving over ondertoezichtstelling van een minderjarige en zo nodig uithuisplaatsing berusten op twee belangrijke vereisten:
In die situatie kan in het gedwongen kader een kinderbeschermingsmaatregel worden opgelegd door de kinderrechter. De rechter dient in ieder individueel geval een afzonderlijke beoordeling van alle feiten en omstandigheden te maken.
Wordt bovengenoemd initiatief ook overwogen in andere regio’s dan Haaglanden? Zo ja, welke regio’s? Zo nee, waarom niet?
Naast de aandacht voor de individuele jongeren die tot een criminele jeugdgroep behoren, gaat de aandacht in de andere regio’s ook uit naar de broertjes en zusjes van criminele jongeren. Dit heb ik in mijn brief van 18 mei jl. (TK 2010–2011 nr. 28684–320 actieprogramma criminele jeugdgroepen) aangegeven. Hoe de zorg aan de broertjes en zusjes in de specifieke situatie wordt vormgegeven is afhankelijk van de voorliggende problematiek binnen het gezin (zie antwoord 3 en 5).
In hoeverre is u bekend of gezinsleden van personen die voor criminaliteit en buurtoverlast zorgen eerder geneigd zijn ook van het rechte pad af te dwalen dan gezinsleden uit gezinnen waar dat niet gebeurt, ook? Kunt u dit antwoord met cijfers onderbouwen?
Uit onderzoek is gebleken dat ouders of broers en zussen met probleemgedrag (criminaliteit) een risicofactor tot probleemgedrag (criminaliteit) vormen bij jonge kinderen1. Ouders die zelf een lagere standaard aan normen en waarden hanteren, zullen hun kind minder snel corrigeren bij ongewenst gedrag. Bovendien kan er sprake zijn van een leereffect waarbij kinderen het probleemgedrag van zijn ouders en/of broers en zussen overnemen.
Specifiek voor problematische jeugdgroepen is dat van de hinderlijke en overlastgevende groepen er in iets minder dan een derde van de gevallen sprake is van familierelaties binnen de groep. Bij de criminele jeugdgroepen stijgt dit tot ruim over de helft (60%)2. Ook uit internationaal onderzoek is gebleken dat binnen bepaalde criminele jeugdgroepen met name jonge broertjes worden gerekruteerd3. Mede hierom wordt aandacht besteed aan het voorkomen dat jonge broertjes en zusjes doorstromen naar criminele jeugdgroepen.
In de Veiligheidshuizen bespreken de deelnemers uit de bestuurlijke, strafrechtelijke en zorgketen over de aanpak van het individu en zijn/haar omgeving (gezinsleden). Het vroegsignaleringsinstrument van de politie, genaamd Prokid, is eveneens bedoeld om risicojongeren onder de twaalf vroeg op het spoor te komen en tijdig te helpen. Prokid is een methodiek waarmee het risico op een (gewelddadige) criminele carrière kan worden vastgesteld en signalen door de politie kunnen worden doorgezet naar Bureau Jeugdzorg. Omdat ProKid signalen op woonadres genereert, komt de rest van het gezin tevens in beeld.
Burgemeesters en officieren van justitie beschikken voor de aanpak over een breed palet aan bevoegdheden om vroegtijdig in te grijpen in de criminele carrière van jongeren en het gezin.
Is er een relatie tussen het veroorzaken van buurtoverlast of het tonen van crimineel gedrag en familie- of gezinsverbanden? Zo ja, acht u dan meer dan tot nu toe het geval is een aanpak op families of gezinnen noodzakelijk en welke aanpak staat u daarbij voor ogen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Moet uit het feit dat in deze maar ook andere berichtgeving in het kader van buurtoverlast steeds vaker sprake is van bendes de conclusie worden getrokken dat jeugdgroepen die overlast veroorzaken vaker met een georganiseerd structuur optreden? Is een verschil tussen jeugdbendes en de door u gesignaleerde criminele jeugdgroepen? Zo ja, wat betekent dat voor uw aanpak van dit probleem? Zo nee, waarom wordt er dan wel de term bende genoemd?
Sinds eind 2009 registreren alle korpsen de jeugdgroepen op identieke wijze en is het mogelijk om op basis hiervan een inschatting te maken van de jeugdgroepen die problematisch van aard zijn. Driekwart van alle jeugdcriminaliteit in Nederland wordt gepleegd in groepsverband of vloeit voort uit groepsdynamische processen.
Het landelijk beeld van eind 2010, op basis van de uitvoering van de shortlist op wijkniveau, heeft aangetoond dat er 89 criminele jeugdgroepen zijn. Uit onderzoek is bekend dat de jeugdgroepen fluïde van aard zijn; er lijkt geen sprake van een toename van het optreden in een georganiseerde structuur.
De jeugdbendes vormen de zwaarste categorie binnen de criminele jeugdgroepen. Kenmerken van deze jeugdbendes zijn de hechte organisatie en de grote mate van hiërarchie. De motieven voor het plegen van delicten ligt bij deze groepen vooral in de financiële opbrengsten. De voorkeur van deze groepen gaat dan ook uit naar vormen van criminaliteit met een geringer risico en een groot rendement. De veronderstelling is dat deze groepen minder openlijk aan de weg timmeren2 en derhalve zoveel mogelijk uit het zicht van de politie en de media willen blijven. Deze groepen zullen overeenkomstig de aanpak als beschreven in mijn brief van 18 mei jl. worden aangepakt.
De consequenties van de feitelijke fusie van ROC Flevoland en het ROC van Amsterdam |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen in 2008 over de fusie van ROC’s?1
Ja.
Verandert het bericht dat alle vier de bestuurders van het veel kleinere ROC Flevoland dankzij de samenwerking met het ROC van Amsterdam nu in de top tien van best betaalde ROC-bazen zitten2 iets aan uw destijds afwachtende houding? Zo neen, waarom niet?
Ik heb destijds geen afwachtende houding aangenomen. Ik heb de Inspectie van het Onderwijs onderzoek laten doen (augustus 2010) naar de samenwerkingsconstructie. Ik heb met de betrokken Colleges een gesprek gevoerd en kon op basis van de stukken en de uitkomsten van het onderzoek van de Inspectie geen aanwijzingen vinden dat er sprake zou zijn van een formele fusie.
Ik deel uw mening dat in deze casus samenwerking zeker niet mag leiden tot een stijging van de beloning van één van de bestuurders. Sterker nog, dat keur ik ten zeerste af en ik heb dat de betrokken Raad van Toezicht inmiddels laten weten. De toezichthouder dient als werkgever van de collegeleden te komen tot een maatschappelijk aanvaardbare beloning. Om de topinkomens van de bestuurders in de publieke en semipublieke sector te normeren en daarop, indien nodig, te kunnen ingrijpen, heeft het kabinet het wetsvoorstel «normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector» (WNT) ingediend. Afhankelijk van de behandeling door de Eerste Kamer, treedt de WNT vermoedelijk in 2013 in werking. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de WNT voer ik sinds enige tijd al actief beleid om topinkomens van onderwijsbestuurders tegen te gaan. In dit verband verwijs ik u naar de aan uw Kamer hierover gezonden brief (TK 31 288 nr. 147).
Tevens heb ik de Inspectie van het Onderwijs gevraagd om nu aanvullend onderzoek te doen naar de door het ROC van Amsterdam en het ROC Flevoland toegepaste constructie van samenwerking. De hogere bezoldiging van deze bestuurder lijkt op zijn minst erop, dat gehandeld wordt als ware dit een fusie. Ik zal u op de hoogte stellen van de uitkomsten van dit onderzoek en de stappen die ik op basis daarvan denk te gaan zetten.
Vindt u dat het zogenaamd veel ingewikkelder werk, dat het besturen van deze samenwerkende ROC zou betekenen, een rechtvaardiging vormt voor zo’n buitenproportionele beloning? Zo ja, waarom? Zo neen, heeft u dit deze bestuurders al laten weten?
Nee, zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Neemt u voor lief dat er zo publiek geld wordt onttrokken aan het primaire proces? Zo neen, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Ontvangt u, net als wij, klachten van burgers, docenten en studenten over deze ontwikkeling? Zo ja, hoe reageert u daarop?
Neen, voor zover mij nu bekend is, zijn hierover geen klachten bij mijn ministerie binnengekomen
Het bericht waarin een ex-topagent onthult hoe hij in het Midden-oosten door MIVD werd geofferd |
|
Wassila Hachchi (D66), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Op de vlucht voor verraad»?1
Ja.
Welke maatregelen heeft u ten tijde van het openlijk bekend worden van de geheime operatie die de inlichtingenofficier J.W. te Amman runde getroffen om de veiligheid van J.W. in Amman te garanderen?
Welke maatregelen heeft u getroffen om de veiligheid van J.W. bij zijn vertrek uit Amman te garanderen?
Wie waren er verantwoordelijk voor de veiligheid van J.W. ten tijde van zijn stationering in Amman? Wie was de eindverantwoordelijke voor de veiligheid van J.W. ten tijde van zijn stationering in Amman?
Wie zijn verantwoordelijk voor de huidige veiligheid van J.W.? Wie is eindverantwoordelijk voor de huidige veiligheid van J.W.?
Waarom heeft de MIVD niet gereageerd op de door J.W. verzonden brieven van 23 september 2009 en 24 november 2009 aan de toenmalige directeur van de Militaire inlichtingen- en veiligheidsdienst (MIVD) waarin J.W. er melding van maakt dat hij zich concreet zorgen maakt om zijn veiligheid?
Wat is de relatie tussen de verstoorde arbeidsrelatie bij de MIVD van twee MIVD-topmedewerkers T.en K. aan wie de geheim agenten die werkten onder de dekmantel van het nep-beveiligingsbedrijf Global Security Providers (GSP) rechtstreeks rapporteerden, en de ontmaskering van de dekmantelfirma van J.W. te Amman?
Beschouwt u de ontmaskering van de dekmantelfirma van J.W. te Amman als verraad? Zo nee, waarom niet?
Wie is verantwoordelijk voor de ontmaskering van de dekmantelfirma van J.W. te Amman? Wie is eindverantwoordelijk voor de ontmaskering van de dekmantelfirma van J.W. te Amman?
Wanneer en welk onderzoek is er door de MIVD ingesteld naar het lekken van staatsgeheime informatie omtrent het bedrijf GSP aan de media?
Wanneer is er door het ministerie van Defensie bij het Openbaar Ministerie aangifte gedaan van het lekken van deze staatsgeheime informatie?
Op welke wijze gaat u J.W. schadeloos stellen voor de door hem geleden schade als gevolg van de ontmaskering van de dekmantelfirma van J.W. te Amman?
Welke overige aanvullende maatregelen gaat u treffen om J.W. schadeloos te stellen, mede ter compensatie voor de door hem geleden materiële en immateriële schade als gevolg van de ontmaskering van de dekmantelfirma van J.W. te Amman?
Welke overige aanvullende maatregelen gaat u treffen om de veiligheid van J.W. te waarborgen?
Kunt u deze vragen, met het oog op het algemeen overleg MIVD d.d. 27 oktober aanstaande, voor 20 oktober aanstaande beantwoorden?
Voor het AO MIVD heeft u mijn antwoord ontvangen.