De schotten tussen onderwijs en zorg |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat er nog steeds veel kinderen zijn met een ondersteuningsbehoefte, die om financiële redenen niet het onderwijs krijgen dat bij hen past, zoals ook blijkt uit het artikel «Lennox (8) met downsyndroom is dupe van «bezuinigingsoperatie» gemeente»?1 Zo ja, hoe rijmt u dat met de ambities in het regeerakkoord waarin staat dat wordt gestreefd naar inclusief onderwijs?
Het verhaal van de betreffende leerling is bij ons bekend en vanuit OCW is ambtelijk contact gelegd met zijn moeder. Het is erg jammer en schrijnend dat het niet meer lijkt te lukken om afspraken te maken over wat nodig is om hem passende (zorg)begeleiding op school te bieden, waardoor hij mogelijk van de school af moet waar hij al langer zit en het naar zijn zin heeft. Daarom is nu een onderwijsconsulent ingeschakeld, zodat die samen met de ouder, school en gemeente kan kijken naar de situatie en kan zoeken naar een oplossing.
Het verhaal staat niet op zichzelf. Er zijn meer verhalen bekend waarbij het niet lukt om afspraken te maken over wat er nodig is om passende (zorg)begeleiding op school te bieden. Juist deze gevallen onderstrepen waarom het belangrijk is om toe te werken naar inclusief onderwijs. Zodat ieder kind mee kan doen, erbij hoort en dichtbij huis naar school kan, waar nodig met extra ondersteuning. Vanuit de maatschappij, ouders en het onderwijs is de roep om inclusief onderwijs en een minder strakke scheiding tussen regulier en speciaal onderwijs en tussen onderwijs en zorg, de afgelopen jaren alleen maar sterker geworden. En ook door Nederland geratificeerde internationale verdragen, zoals het VN-verdrag Handicap en het VN-kinderrechtenverdrag, zetten daartoe aan. Dat is de reden waarom het kabinet zich daar de komende periode voor wil inzetten. We informeren u begin 2023 nader over de stappen die het kabinet in dit kader de komende jaren wil zetten.
Vindt u dat deze ambitie om te gaan naar inclusief onderwijs in praktijk ook betekent dat gemeenten voldoende financiële middelen moeten hebben om (waar nodig) de juiste ondersteuning te regelen?
Om inclusief onderwijs te kunnen bieden, is samenwerking tussen alle bij het onderwijs betrokken partijen belangrijk. De gemeente is daarbij een belangrijke partij, gezien de verantwoordelijkheid om bepaalde vormen van ondersteuning te leveren. Het is daarbij belangrijk dat in elke regio het onderwijs samen met de partners nadenkt over hoe inclusief onderwijs vormgegeven kan worden en welke stappen en bijbehorende middelen daarvoor nodig zijn.
In het artikel stelt onderwijsmedewerker Gert de Graaf dat gemeenten vaker ondersteuningsuren drastisch verlagen. Wordt bijgehouden hoeveel kinderen gebruik maken van ondersteuningsuren om onderwijs te kunnen volgen? En om hoeveel uren dit gaat? Zo ja, bent u bereid de ontwikkeling sinds de invoering van passend onderwijs te delen met de Kamer?
Op landelijk niveau wordt niet bijgehouden hoeveel kinderen gebruik maken van ondersteuningsuren om onderwijs te volgen, of om hoeveel uren dit gaat. Binnen het regulier onderwijs kan een beroep gedaan worden op ondersteuning vanuit de budgetten voor passend onderwijs indien nodig aangevuld met ondersteuning vanuit de Jeugdwet. De toekenning van extra ondersteuning vanuit de wet passend onderwijs verloopt via het samenwerkingsverband, toekenning vanuit de Jeugdwet verloopt via de gemeente.
Wat is er sinds de Kamerbrief van 12 juli 20212 concreet gedaan om de discussie over wat onder zorg en wat onder onderwijs valt verder te brengen? Zijn er afgelopen jaar concrete acties in gang gezet die voor duidelijkheid zorgen voor alle betrokkenen? Zo ja, welke?
Ja, er zijn in het afgelopen jaar concrete acties in gang gezet om de discussie wat onder zorg en wat onder onderwijs valt verder te brengen. Zo zijn 50 zorgarrangeurs ingezet om scholen in het speciaal onderwijs te helpen bij het organiseren van de zorg in onderwijstijd. Daarnaast is er onderzoek uitgevoerd door DSP/Oberon en zijn twee pilots begeleid waar men de zorg collectief inzet in de klas.3
Nog dit jaar ontvangt u het eindrapport van DSP/Oberon gericht op de zorg in onderwijstijd. Op basis hiervan zullen wij aanvullende maatregelen nemen om de zorg in onderwijstijd te vereenvoudigen. Hierover wordt uw Kamer geïnformeerd in de beleidsreactie op dit rapport, welk u ontvangt zo spoedig mogelijk, uiterlijk in het voorjaar van 2023.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat kinderen minder ondersteuning ontvangen dan zij nodig hebben? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat ieder kind de benodigde ondersteuning ontvangt?
Elk kind verdient een passend aanbod en het is schrijnend wanneer kinderen niet de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. Zie ook het antwoord gegeven op vraag 1.
Het is aan gemeenten, scholen en samenwerkingsverbanden om hier samen afspraken over te maken, in overleg met ouders en jeugdigen zelf. Daar waar er discussie is over dit ondersteuningsaanbod kunnen ouders gebruik maken van een onderwijsconsulent en zo nodig een procedure starten bij de geschillencommissie passend onderwijs en/of bezwaar maken bij de gemeente. Maar het liefst zijn zulke procedures niet nodig.
Om er voor te zorgen dat kinderen de benodigde ondersteuning krijgen en gemeenten en samenwerkingsverbanden dit kunnen organiseren wordt gewerkt aan onder andere de verbeteraanpak passend onderwijs inclusief maatregelen op het gebied van onderwijs en zorg, het experiment onderwijszorgarrangementen en een plan van aanpak hoogbegaafdheid. In december van dit jaar ontvangt u de uitwerking van het plan van aanpak hoogbegaafdheid, in het voorjaar wordt u in de voortgangsrapportage passend onderwijs geïnformeerd over de verbeteraanpak.
Kunt u uitleggen dat, ondanks de aangenomen motie Westerveld/Kwint3, waarin de regering wordt opgeroepen om maatregelen te treffen, zodat beschikkingen om kinderen met een handicap naar het regulier onderwijs te laten gaan, voor een langere tijd afgegeven kunnen worden dan voor een half jaar, het nog steeds gebeurt dat ouders ieder half jaar moeten aantonen dat hun kind nog een blijvende handicap, zoals het syndroom van Down, heeft? Welke concrete maatregelen zijn tot nu toe genomen om uitvoering te geven aan de motie?
Gemeenten hebben beleidsvrijheid bij de uitvoering van de jeugdwet en mogen zelf beslissen over de duur van beschikkingen. Binnen de Jeugdwet zijn geen juridische belemmeringen om langdurige beschikkingen af te geven. Gemeenten zijn hier op gewezen en hiertoe opgeroepen door voormalig Staatssecretaris Blokhuis in de brief die op 2 december 2021 naar alle wethouders Jeugd is verzonden.
In de motie Werner5 wordt eveneens opgeroepen om afspraken te maken met gemeenten en zorgverzekeraars zodat mensen met een handicap een langere beschikkingsduur krijgen. De afgelopen maanden zijn verkennende gesprekken met gemeenten gevoerd. Voor de Kerst wordt uw Kamer geïnformeerd over hoe samen met gemeenten de motie wordt uitgevoerd.
In het eerste kwartaal van 2023 wordt de Kamer geïnformeerd over het Actieplan voor de doelgroep jeugdigen met een levenslange en levensbrede beperking/aandoening (Triple L). In dit plan wordt ook het passend beschikken in duur, aard en omvang meegenomen.
Bij Kamerbrief van 22 januari 2021 is toegezegd dat KPMG een ondersteunend instrument voor gemeenten en cliënten zou ontwikkelen.4 In hoeverre heeft dit concreet bijgedragen aan het helpen van kinderen en jongeren met levenslange beperkingen?
Het is niet bekend of het KPMG rapport dat in februari 2021 in opdracht van VWS is uitgebracht7 concreet heeft bijgedragen aan het helpen van jeugd met een levenslange en levensbrede hulpvraag. Uit dit rapport volgen onder meer leidende principes, waarmee een wijkteam aan de slag kan gaan om de toegang tot zorg en ondersteuning te verbeteren en knelpunten in kaart te brengen. De wijkteams zijn in de afgelopen jaren vanuit het programma Zorg voor Jeugd praktisch ondersteund in het kader van het verbetertraject toegang hetgeen een vervolg krijgt in de Hervormingsagenda Jeugd. Zo organiseert Movisie op 28 november 2022 in samenwerking met o.a. de VNG en VWS vanuit het Verbetertraject Toegang een online kennisdeelbijeenkomst die zich richt op de toegang tot het sociaal domein voor mensen met een levenslange en levensbrede beperking.8
Bent u ook bekend met de crowdfundactie van Spirare, een van de organisaties die hoogbegaafde kinderen helpt, en zodanig in de financiële problemen zit dat het risico bestaat dat tientallen kinderen er straks niet meer terecht kunnen?5
Ja, we zijn bekend met de crowdfundactie van Spirare. Op 7 november j.l. heeft de Minister voor Primair en Voorgezet Onderwijs via een videoverbinding een gesprek gevoerd met de initiatiefnemers van Spirare, als onderdeel van een werkbezoek met ambtelijke vertegenwoordiging vanuit zowel VWS als OCW.
Vindt u dat ook hier weer dezelfde discussie speelt over de vraag wat gefinancierd moet worden door onderwijs en wat door zorg, en het onwenselijk is dat kinderen de dupe worden van een systeemdiscussie?
Spirare is een zorginstelling die geen onderwijs biedt. Daarmee lijkt hier geen sprake van een voorbeeld dat duidt op de voornoemde discussie. Deze instelling heeft op dit moment een liquiditeitsprobleem. In gesprek met Spirare is ambtelijk door VWS een aantal adviezen gegeven zoals advies te vragen aan de Jeugdautoriteit, te bekijken of zorg in natura in plaats van het werken met PGB’s mogelijk zou kunnen helpen en de optie van een expertisecentrum als onderdeel van Spirare om hun kennis en ervaring te delen.
De Minister voor primair en voortgezet onderwijs heeft tijdens voornoemde digitale ontmoeting met Spirare gesproken over onder andere het bieden van meer ruimte voor samenwerkingsverbanden bij de inzet van hun middelen, zoals binnen het experiment onderwijszorgarrangementen ook mogelijk wordt, en of dit initiatieven als Spirare ten goede zou kunnen komen.
Wat is de afgelopen jaren gedaan om initiatieven, die kinderen met een ondersteuningsvraag passende hulp bieden om schooluitval te voorkomen (of een alternatief te bieden), te ondersteunen? Wat zijn uw ideeën ten aanzien van deze initiatieven?
In algemene zin zijn dit soort initiatieven een wenselijke ontwikkeling, zeker daar waar combinaties van zorg en onderwijs worden georganiseerd. In de afgelopen twee jaar zijn dit soort initiatieven ondersteund in het kader van het project Proeftuinen onderwijszorgarrangementen (OZA). Dit project is inmiddels afgerond en de leerpunten zijn verwerkt in een eindevaluatie en een toolbox om de kennis die is opgedaan breed te delen. Ook is in het kader van het programma Met Andere Ogen in 2021 nader onderzoek gedaan naar financiering van OZA-initiatieven10 en volop informatie hierover gedeeld.
Om dergelijke initiatieven meer mogelijkheden tot maatwerk te bieden start per 1 januari het voornoemde experiment onderwijszorgarrangementen. Binnen dit experiment krijgen 80 initiatieven de mogelijkheid om onderwijs op een andere locatie dan de school te organiseren, af te wijken van wettelijke bepalingen met betrekking tot onderwijstijd en onderwijsinhoud en kunnen samenwerkingsverbanden een deel van hun budget flexibeler inzetten. Op basis van het experiment en hetgeen daarin geleerd wordt – zo heeft de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs toegezegd – zal na uiterlijk een jaar parallel gestart worden met een wetswijziging om dit breed mogelijk te maken.
Bent u het ermee eens, dat het niet uit te leggen is dat een groot deel van de 8,5 miljard euro, die in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs is uitgekeerd aan scholen, nu heeft geleid tot een stijging van de financiële reserves van scholen in het primair en voortgezet onderwijs, alsmede van samenwerkingsverbanden, terwijl tegelijkertijd kinderen met een ondersteuningsbehoefte vanwege financiële redenen niet naar school kunnen?
In algemene zin vinden wij het onwenselijk dat geld dat bedoeld is voor leerlingen wordt toegevoegd aan de reserves van scholen en samenwerkingsverbanden, als dit leidt tot bovenmatige eigen reserves. Dit geld is immers bedoeld voor het lesgeven aan kinderen en de ondersteuning die daarbij nodig is. Daarom werken we ook gericht aan het afbouwen van de reserves en aan een wetsvoorstel om in te kunnen grijpen wanneer er sprake is van bovenmatige eigen reserves.
De stijging van de financiële reserves door het Nationaal Programma Onderwijs wordt veroorzaakt doordat scholen de middelen die zij in 2021 hebben ontvangen nog niet in hetzelfde jaar hebben kunnen uitgeven. Dat betekent dat deze middelen weliswaar in het eigen vermogen zitten, maar wel op korte termijn zullen worden uitgegeven. Ik verwacht daarom ook dat de middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs binnen de looptijd van het programma zullen worden uitgegeven aan de doelen van het NP Onderwijs en deze reserves zullen verdwijnen.
Uw Kamer wordt op korte termijn geïnformeerd over de financiële positie van het onderwijs over het kalenderjaar 2021. Daarnaast ontvangt u in het eerste kwartaal van 2023 nog een brief met een update van het ingezette beleid en extra te zetten stappen onder meer rondom de mogelijke (bovenmatige) reserves.
Bent u het ermee eens dat de problemen in de jeugdzorg ook het streven naar inclusief onderwijs aan kinderen met een handicap of een specifieke leerbehoefte raken? Zo ja, hoe rijmt u dit met de plannen die in het regeerakkoord staan over jeugdzorg, waaronder een toekomstige bezuiniging van 500 miljoen euro?
We delen op zichzelf de zorg dat de problemen in de jeugdzorg ook het streven naar inclusief onderwijs aan kinderen met een handicap en een specifieke leerbehoefte kunnen raken. Voor een aantal van deze kinderen zal naast extra ondersteuning vanuit het onderwijs ook aanvullende zorg nodig zijn om onderwijs te kunnen volgen. Om voor jeugdigen die dat nodig hebben blijvend hulp te kunnen bieden is een hervorming van de jeugdzorg nodig. Daarom werken we aan een Hervormingsagenda jeugd waarin we ook ingaan op de verbinding tussen onderwijs en zorg
Bent u bereid deze vragen ieder afzonderlijk en voor de behandeling van de begroting OCW te beantwoorden?
Ja.
Het onderzoeksrapport van Casual Academy over precaire werkomstandigheden in het hoger onderwijs |
|
Peter Kwint |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «Casualisation in Dutch Academia»?1
Ik heb het rapport Casualisation in Dutch Academia gelezen. Gebleken is dat tijdelijke contracten van invloed kunnen zijn op het welbevinden van werknemers. Negatieve effecten van tijdelijke contracten vind ik onwenselijk. Ik vind het belangrijk dat onderzoekers werken in een gezonde en sociaal veilige werkcultuur, waarin zij optimaal de kans krijgen zich te ontwikkelen.
Onderwijs- en onderzoeksinstellingen zijn vanuit hun rol als werkgever verantwoordelijk voor het personeelsbeleid. Door universiteiten en onderzoeksinstellingen is de laatste jaren gewerkt aan het verbeteren van de sociale veiligheid. Er zijn klachtenprocedures, vertrouwenspersonen en arbozorg. Universiteiten en vakbonden hebben het thema «verbetering carrièreperspectieven voor junior docenten en postdocs» gezamenlijk op de agenda gezet. Zij hebben afspraken gemaakt die inzetten op een verhoging van het aantal vaste contracten en hebben deze vastgelegd in de cao Nederlandse Universiteiten.
Het uitgangspunt van het kabinet is dat structureel werk in beginsel wordt georganiseerd op basis van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd. In het coalitieakkoord staat dat ter bescherming van de werknemer tijdelijke arbeidscontracten beter gereguleerd zullen worden. De uitwerking van dit kabinetsvoornemen om regelgeving rond tijdelijke contracten aan te scherpen ligt bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De vormgeving van deze maatregelen zal generiek gelden.
Onderwijs- en onderzoeksinstellingen zijn vanuit hun rol als werkgever verantwoordelijk voor het personeelsbeleid. In mijn rol als stelselverantwoordelijke zet ik mij in voor meer rust en ruimte in het wetenschapssysteem. Ik verwijs in dit verband naar mijn beleidsbrief van 17 juni 2022 (Kamerstuk 31 288, nr. 964). Kwetsbare groepen, met name jonge onderzoekers en (tijdelijke) docenten, hebben hierin mijn specifieke aandacht. Om rust en ruimte in het stelsel te realiseren, investeer ik structureel € 200 miljoen per jaar in sectorplannen. In de sectorplannen wordt beschreven hoe de middelen gericht worden ingezet door de vaste capaciteit uit te breiden, zoals in het Kader voor sectorplannen is opgenomen. Bij de toekenning van de middelen toetst de Nationale Commissie Sectorplannen de sectorplannen aan dit kader. Bovendien investeer ik € 300 miljoen per jaar in de starters- en stimuleringsbeurzen. De doelen van de beurzen zijn het stimuleren van ongebonden onderzoek en het verlagen van de werk-, competitie- en aanvraagdruk. Omdat de beurzen voor onderzoekers met een vaste aanstelling bedoeld zijn, kan hier een stimulans van uitgaan voor universiteiten om meer mensen in vaste dienst aan te nemen. Tevens heb ik in het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap met de universiteiten afgesproken het aandeel vaste en tijdelijke contracten in de wetenschap te monitoren. In het bestuursakkoord is als indicator opgenomen het percentage wetenschappelijk personeel met vaste en langdurige (>4 jaar) en tijdelijke dienstverbanden, uitgezonderd PhD’s en medewerkers in hun «proefperiode».2
Erkent u dat tijdelijke contracten een bron van angst en stress, de gezondheid en het welzijn van werknemers beïnvloeden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat tijdelijke contracten in het hoger onderwijs verdwijnen? Deelt u de mening dat groei van het aantal tijdelijke contracten onwenselijk is? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat universiteitsbesturen opzettelijk werknemers ervan weerhouden om te voldoen aan de criteria voor een vast contract? Herkent u dit?
Ik herken dit niet, maar als het gebeurt, acht ik dat onwenselijk. De werkgever voert, binnen het algemeen arbeidsomstandighedenbeleid, een beleid gericht op voorkoming en, indien dat niet mogelijk is, beperking van psychosociale arbeidsbelasting.3In de organisatie moeten voldoende waarborgen zijn om werknemers te beschermen tegen verhindering om tot een vast contract te komen.
Erkent u dat flexcontracten kunnen leiden tot een gevoel van onzichtbaarheid van werknemers, hen kwetsbaar maakt voor misbruik en uitbuiting, academische vrijheid ondermijnt en een flinke impact hebben op de mentale en fysieke gezondheid van werknemers?
Ik onderken dat flexcontracten negatieve effecten kunnen hebben en die vind ik, zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 1, 2 en 3, onwenselijk.
Hoe gaat u ervoor zorg dragen dat medewerkers met flexcontracten zich geen zorgen meer hoeven te maken over uitbuiting en onveilige arbeidsomstandigheden?
De werkgever is primair verantwoordelijk om zorg te dragen dat medewerkers met flexcontracten zich geen zorgen hoeven te maken over uitbuiting en onveilige arbeidsomstandigheden. In aanvulling daarop zet ik mij er voor in om meer vaste contracten aan universiteiten te stimuleren.
Deelt u de mening dat tijdelijke contracten niet alleen de persoonlijke levens van werknemers op een negatieve manier beïnvloeden, maar ook de kwaliteit van het onderwijs? Kunt u dit toelichten?
De mate waarin een instelling bij het verzorgen van onderwijs gebruik maakt van docenten met een tijdelijk contract kan invloed hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Mede daarom wordt het personeelsbeleid van een instelling beoordeeld bij de instellingstoets kwaliteitszorg, of indien de instelling deze toets niet met succes heeft doorlopen, bij de uitgebreide opleidingsbeoordelingen ten behoeve van accreditatie.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat tijdelijke contacten enkel ingezet worden voor «piek en ziek» en structureel bij te houden wat de impact van tijdelijke contracten op werknemers en de kwaliteit van het onderwijs is? Zo nee, waarom niet?
«Piek en ziek» is niet de enige passende reden voor een tijdelijk contract aan de universiteit. Zo is het bijvoorbeeld voor promovendi en postdocs vaak passend om op basis van een tijdelijk contract te werken gezien de – meerjarig – projectmatige aard van de werkzaamheden.
Op dit moment acht ik het niet noodzakelijk structureel bij te houden wat de invloed van tijdelijke contracten is op de kwaliteit van het onderwijs. Het is bekend dat tijdelijke contracten van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van het onderwijs. Mede daarom wordt, zoals in mijn antwoord op vraag 7 is aangegeven, het personeelsbeleid van een instelling beoordeeld bij de instellingstoets kwaliteitszorg.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de afspraak in de cao Nederlandse Universiteiten dat «de flexibele schil van wetenschappelijk personeel [...] niet groter dient te zijn dan noodzakelijk en uitlegbaar is» wordt nageleefd?
Het is aan de cao-partijen om te zorgen dat deze afspraak wordt nageleefd. De universiteiten zijn als werkgever verantwoordelijk voor het navolgen van de gemaakte afspraken in de cao en het is de taak van de vakbonden om ervoor te zorgen dat de afspraken die zij met de werkgevers in de cao hebben gemaakt, worden nageleefd. De universiteiten en lokale vakbonden zijn hierover op dit moment met elkaar in gesprek.
Universiteiten en vakbonden zijn in september 2022 een gezamenlijke studie gestart om op basis van een analyse van gegevens vast te stellen hoe de contractuele positie van docenten in de volgende cao-periode kan worden verbeterd waarbij met name ook gekeken wordt naar de mogelijkheid om meer vaste contracten te creëren. Daarbij worden de mogelijkheden en beperkingen vanuit organisatieperspectief meegenomen. De uitkomsten van deze studie zijn input voor de onderhandelingen voor de volgende cao.
Bent u bereid structureel onderzoek te doen naar het aantal tijdelijke contracten op universiteiten en hogescholen en de gevolgen hiervan in kaart te brengen?
In mijn antwoord op vragen 1, 2 en 3 geef ik aan het aandeel vaste en tijdelijke contracten in de wetenschap te gaan monitoren. Tevens doen de Universiteiten van Nederland en de Vereniging Hogescholen reeds structureel onderzoek naar het aantal tijdelijke contracten op respectievelijk universiteiten en hogescholen. Zij publiceren hier jaarlijks cijfers over op hun website. Daarnaast houdt het Rathenau Instituut jaarlijks gegevens bij over tijdelijke contracten aan de universiteiten. Deze gegevens publiceert het Rathenau in een factsheet dat de cijfers in context plaatst en dieper ingaat op de verschillen tussen universiteiten en functiecategorieën.
Over de gevolgen van tijdelijke contracten is reeds een aantal rapporten gepubliceerd, waaronder het onderzoeksrapport van Casual Academy in oktober 2022. Ik heb in oktober 2022 een onderzoeksrapport over uitval van vrouwen in de wetenschap met uw Kamer gedeeld, waarin ook de invloed van tijdelijke contracten is onderzocht.4 Ook heeft de Arbeidsinspectie SZW5 zich verdiept in dit type vraagstukken naar aanleiding van een rapport van WOinActie6 over de werkdruk aan de universiteiten. In dat rapport worden tijdelijke contracten genoemd als een van de factoren die bijdragen aan de hoge werkdruk. Daarnaast doet het Rathenau Instituut elke vier jaar onderzoek naar wat wetenschappers motiveert in het zogeheten drijfverenonderzoek. Het drijfverenonderzoek geeft, naast andere inzichten, inzicht in de mate waarin onderzoekers en docenten aan universiteiten en hogescholen het niet kunnen krijgen van een vaste aanstelling ervaren als een belemmering bij het realiseren van hun ambities. De reeds beschikbare rapportages bieden inzicht in de gevolgen van tijdelijke contracten en ik zie op dit moment geen noodzaak hiernaar nog een extra onderzoek naar te laten uitvoeren.
Het WEF |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Uit de beantwoording van Kamervragen (kenmerk 2022Z12930) blijkt dat de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland te Genève «de tussenschakel voor de ministeries en het WEF» vormt: zijn er wellicht ook andere private buitenlandse stichtingen waarvoor de Permanente Vertegenwoordiging deze functie vervult?
De Permanente Vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden in Genève vertegenwoordigt Nederland bij de in Genève gevestigde internationale organisaties. Het World Economic Forum is in 1971 opgericht als stichting naar Zwitsers recht (artikel 80 en verder van het Zwitsers Burgerlijk Wetboek) en is een internationale organisatie voor publiek-private samenwerking met hoofdkantoor in Cologny, Genève. Naast het behartigen van de belangen van het Koninkrijk bij Geneefse internationale organisaties, is de Permanente Vertegenwoordiging ook eerste aanspreekpunt voor veel andere in Genève opererende actoren, zoals stichtingen, instituten en ngo’s. Voorbeelden daarvan zijn het Rode Kruis, Article 19, International Institute for Sustainable Development (IISD), CUTS International, DiploFoundation, de International Chamber of Commerce en het Geneva Graduate Institute.
Indien dit het geval is, kunt u misschien een paar voorbeelden noemen?
Zie antwoord vraag 1.
Kan de Kamer vanaf 1 januari 2020 alle communicatie ontvangen die via de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland te Genève is verlopen met betrekking tot het uitnodigen, coördineren en ondersteunen van bezoeken van Nederlandse bewindspersonen aan het World Economic Forum?
Er is in reactie op eerdere verzoeken al de nodige informatie met de Kamer gedeeld inzake recente deelname van Nederlandse bewindspersonen aan eerdere jaarlijkse vergaderingen van het World Economic Forum (Zie eerdere beantwoordingen – in het bijzonder: Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nrs. 1162, 1164, 1464, 2541, 2806, 3037, 3214, 3545, 3546 en 3554; en vergaderjaar 2022–2023 nummer 637). Dit omvat onder meer de volledige programma’s van bewindspersonen voor de jaarlijkse vergadering die plaatsvond in mei 2022. De eerstvolgende jaarlijkse vergadering zal plaatsvinden van 16 tot en met 20 januari 2023 in Davos. De uitnodigingen voor deze bijeenkomst gericht aan Nederlandse bewindspersonen zijn als bijlage toegevoegd.
Het IMG die wachttijd voor schadeafhandeling laat oplopen naar 21 maanden |
|
Sandra Beckerman , Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Herkent u dat gedupeerden met mijnbouwschade die eerder 15 maanden moesten wachten op een beslissing op hun schademelding nu een brief krijgen dat ze nog zes maanden extra moeten wachten?
Ja, ik herken dit.
Deelt u de mening dat 21 maanden moeten wachten op een beslissing ontoelaatbaar lang is?
Ja. Ik deel uw mening dat een wachttijd van 21 maanden voor een besluit ontoelaatbaar lang is. Een lange wachttijd tot besluiten en bijbehorende onzekerheid maakt het proces voor gedupeerden te belastend. Het IMG streeft ernaar schademeldingen binnen een half jaar (26 weken) af te handelen. De gemiddelde gerealiseerde doorlooptijd (mediaan) voor fysieke schades van 2022 tot nu toe, ligt met 23 weken onder de streeftermijn (=26 weken). Het IMG geeft echter aan dat, als er sprake is van complexe dossiers, de beslistermijn kan oplopen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om midden- en kleinbedrijven of om monumenten met tot wel 400 schades. Helaas is het aantal langlopende dossiers van méér dan twee jaar oud het afgelopen jaar toegenomen. Zo lang moeten wachten op een besluit is ontoelaatbaar en kan redelijkerwijs niet van bewoners gevraagd worden.
Is het (nog verder) verlengen van de beslistermijn door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) overlegd met het ministerie?
Over het verlengen van de beslistermijn in individuele situaties, zoals meegedeeld in de door het IMG verstuurde brieven, wordt niet overlegd met het Ministerie van EZK. Sinds de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet Groningen is het IMG als zelfstandig bestuursorgaan een onafhankelijk instituut. Door de onafhankelijkheid waarmee het IMG zijn procedures vormgeeft, wordt met het Ministerie van EZK niet overlegd over de invulling van procedures. Zoals ook in het antwoord op vraag 2 aangegeven zijn wij het erover eens dat 21 maanden moeten wachten op een besluit redelijkerwijs niet van bewoners gevraagd kan worden. Juist in complexe situaties, is het belangrijk dat bewoners snel perspectief op een oplossing wordt geboden.
Hoeveel gedupeerden hebben de brief van het IMG ontvangen dat de beslistermijn verlengd is? Hoe vaak betrof het een materiële schademelding? Hoe vaak betrof het een immateriële schademelding?
Het IMG houdt niet separaat bij in hoeveel gevallen zij een brief met een verlenging van beslistermijnen hebben verstuurd. Het IMG houdt wel bij hoeveel schademeldingen er worden gedaan en hoe lang deze meldingen in behandeling zijn. Het aantal dossiers van meer dan één jaar oud is op peildatum 15 november 3.206. Het aantal dossiers van meer dan twee jaar oud is op peildatum 15 november 1.459. 45% van de reguliere schademeldingen wordt binnen een half jaar afgehandeld.
Herkent u dat het weer oprekken van de beslistermijn en het 21 maanden moeten wachten op een beslissing op een schademelding niet bijdraagt aan het herstel van vertrouwen?
Ja. Ik heb de afgelopen maanden met mensen in het aardbevingsgebied gesproken, en de lange wachttijden waren vaak een centraal thema waardoor gedupeerden zich gefrustreerd voelen. Het onderzoek «Gronings Perspectief» van Rijksuniversiteit Groningen concludeerde dat bewoners met langdurige en/of meervoudige schades meer stress ervaren dan bewoners waarvan het IMG de schades spoedig afhandelt. Daarnaast hebben deze gedupeerden minder vertrouwen in instanties zoals gemeenten, IMG/NCG of de overheid in het algemeen. Het zijn dus juist de complexe dossiers met een moeizaam verloop en lange doorlooptijd die niet bijdragen aan het herstel van vertrouwen. Om het vertrouwen onder bewoners te vergroten, is het dus van belang dat de behandeling van vastgelopen situaties meer prioriteit krijgt en hier spreekt EZK met IMG over.
Herkent u dat het lang moeten wachten op schadeloosstelling ook voor andere problemen zorgt bij eigenaren? Herkent u bijvoorbeeld de verhalen van gedupeerden die onnodig veel moeten stoken omdat ze verduurzaming uitstellen nu de schadeafhandeling niet geregeld is?
Zie het antwoord op vraag 5 voor problemen die bewoners ervaren bij langdurige procedures. Signalen over andere problemen als gevolg van het lang moeten wachten op schadeloosstelling zijn bij mij niet bekend. Het IMG geeft aan hier ook niet bekend mee te zijn.
Welke stappen gaat u zetten om te garanderen dat de beslistermijn op schademeldingen omlaag gaat?
Ik zal de ontwikkeling van het aantal langlopende dossiers blijven monitoren en zal, door middel van gesprekken met het bestuur van het IMG, aansturen op snellere behandeling van complexe en/of vastgelopen situaties.
Het blijkt moeilijk voor het IMG om bij complexe dossiers, waarbij schade en andere problematiek samenkomen, snelle resultaten te bieden: deze dossiers lost IMG nadrukkelijk samen met bewoners op. Het IMG heeft bijvoorbeeld een speciaal programma opgezet voor deze dossiers. Dit leidde ertoe dat het afgelopen jaar het aantal schademeldingen van tussen de 1 en 2 jaar oud vrijwel is gehalveerd, van circa 6.400 naar circa 3.200 aanvragen op dit moment (peildatum 15 november). Daarnaast is er een speciaal team dat zich bezighoudt met Impactvolle Dossiers. De voortgang hiervan wordt wekelijks door het bestuur besproken en waar nodig wordt de casus doorgeleid naar het interventieteam. Door eenvoudige schades af te handelen met een vaste vergoeding heeft het IMG extra capaciteit vrijgemaakt om complexe dossiers te behandelen. Het IMG zet dus al langer in op het voorkomen van lange doorlooptijden en geeft aan dit te prioriteren.
Herkent u dat de schadeafhandeling juist ook traag verloopt doordat er veel mechanismen zijn ingebouwd om gedupeerden te controleren (wantrouwen)?
Ten algemene geven bewoners aan zich zorgen te maken over de procedures en juridisering bij het IMG. Dit heeft mijn aandacht en ik laat daarom uitzoeken hoe een eventueel ander schademodel hierin kan helpen. Het IMG werkt ook mee aan dit onderzoek. Ik herken echter niet dat het IMG moedwillig meer controlerende stappen inbouwt in de procedures dan strikt noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn werkzaamheden. Voor verschillende regelingen zijn er werkwijzers ontwikkeld waarbij IMG vooraf zo ver mogelijk ingevulde formulieren klaar zet, met als doel de aanvraag voor bewoners te vergemakkelijken. Dit geldt bijvoorbeeld voor waardedaling en immateriële schade. Bij de regeling waarbij IMG, na aanvraag van een bewoner, een vaste vergoeding uitkeert bij een eerste melding van fysieke schade wordt de aanvrager gevraagd foto’s te uploaden of neemt een deskundige schade op. Als een aanvrager foto’s heeft geüpload, beoordeelt het IMG uiteraard wel of daarop schade is te zien. Dit soort mechanismen resulteren juist in een sneller verloop van de schadeafhandeling.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Groningen?
Ja.
Het bericht dat Bouwend Nederland waarschuwt dat er gaten in de weg komen door een dreigende asfaltcrisis. |
|
Erik Haverkort (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Bouwend Nederland waarschuwt: Gaten in de weg door een dreigende asfaltcrisis»?1
Ja, ik ben bekend met het door u genoemde bericht.
Wat is uw reactie op dit bericht?
De aanname van Bouwend Nederland in het artikel dat de asfaltproductie komt stil te liggen, acht ik niet aannemelijk, omdat er asfaltbedrijven zijn die voldoen aan de normen en de asfaltcentrales maatregelen kunnen nemen om aan de normen te voldoen. In de kamerbrief van 7 juli 20222 staat ook aangegeven dat de omgevingsdiensten vooruitlopend op het schrappen van de erkende maatregel in gesprek zijn met de asfaltcentrales om hierop voor te sorteren.
De omgevingsdiensten en bevoegde gezagen hebben aangegeven dat de erkende maatregel (inname-certificaat met informatie over het teergehalte van het te recyclen materiaal) een beperking vormde voor het handhaven door het bevoegd gezag. Zo konden vergunningverleners bijvoorbeeld geen monitoringsverplichting opleggen voor PAK’s en kon evenmin worden gehandhaafd op overschrijdingen van de emissienorm. Om die reden is de erkende maatregel voor de PAK-emissies bij asfaltcentrales vervallen. De erkende maatregel blijkt namelijk niet te waarborgen dat aan de normstelling voor de PAK’s emissies wordt voldaan.
Zijn Rijkswaterstaat en Bouwend Nederland geconsulteerd voor het schrappen van de erkende maatregel voor de productie van asfalt? Zo ja, wat was de reactie van Rijkswaterstaat en Bouwend Nederland? Zo nee, bent u bereid om Rijkswaterstaat en Bouwend Nederland alsnog te consulteren?
Het schrappen van de erkende maatregel geeft invulling aan de toezegging aan de Tweede Kamer in de brief van 8 november 20213 dat de erkende maatregel geschrapt wordt, als deze niet voldoet. Met Bouwend Nederland en Rijkswaterstaat is gesproken over het schrappen van de erkende maatregel.
Het schrappen van de erkende maatregel maakt deel uit van de Verzamelregeling IenW uit de huidige Activiteitenregeling4. De verzamelwijziging bevat reparaties en technische wijzigingen in enkele bestaande regelingen (huidig recht), die samenhangen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze wijziging is op 4 november 2022 gepubliceerd en in werking getreden. In het kader van de invoering van de Omgevingswet vindt een formele consultatie plaats.
De bovengenoemde Activiteitenregeling vervalt namelijk bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet en de inhoud wordt opgenomen in het Besluit Activiteiten Leefomgeving. Dit Verzamelbesluit Omgevingswet 2023 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, is ter consultatie voorgelegd: Overheid.nl | Consultatie Verzamelbesluit Omgevingswet 2023 (internetconsultatie.nl). Rijkswaterstaat is hierover geïnformeerd. Bouwend Nederland heeft aangegeven van deze mogelijkheid tot consultatie gebruik te willen maken.
Welk aandeel heeft het gebruik van circulair asfalt in de ambitie van Rijkswaterstaat om volledig circulair te werken in 2030? Wat zou het effect zijn op deze ambitie als de productie van circulair asfalt stil komt te liggen?
Nederland is koploper als het gaat om het hergebruik van asfalt, momenteel is 40 tot 50% van gebruikt asfalt afkomstig uit de asfaltcentrales. De ambitie is om dit hergebruik verder te optimaliseren. Dit zal komende jaren naar verwachting doorgroeien naar 70%.
Rijkswaterstaat is voor circulair asfalt deels afhankelijk van asfaltcentrales. In de brief aan de Kamer van 7 juli 20225 zijn de resultaten gepresenteerd van de inventarisatie van asfaltcentrales die aan de emissienormen voldoen. Hieruit blijkt dat er asfaltcentrales zijn, die aan de normen voor PAK’s kunnen voldoen6. Er is dan ook geen sprake van het geheel stil komen te liggen van de productie van circulair asfalt. Op 15 november 20227 heb ik uw Kamer een update verzonden waarbij ik ben ingegaan op de openstaande meetonderzoeken van het eerdere overzicht van 7 juli 2022.
Wat zou het effect zijn op onze ambitie voor de verkeersveiligheid van N-wegen, als we freesasfalt niet langer kunnen gebruiken voor de productie van circulair asfalt?
Freesasfalt heeft betrekking op het hergebruik van materialen. Uitgangspunt moet zijn dat het hergebruik van materialen niet leidt tot grotere risico’s voor de verkeersveiligheid.
Wat zou het effect zijn op onze ambitie voor het onderhoud van bestaande wegen en de bouw van nieuwe wegen voor nieuwe woonwijken, als de productie van circulair asfalt stil komt te liggen en we alleen nog nieuw asfalt kunnen gebruiken? Wat zou het effect zijn op de prijs van asfalt en op de begroting Infrastructuur en Waterstaat?
Aangezien er geen sprake is van het stil komen te liggen van asfaltcentrales is de verwachting dat de effecten daarvan voor aanleg en onderhoud van rijkswegen vooralsnog beperkt zijn. Op dit moment ondervindt Rijkswaterstaat geen knelpunten ten gevolge van verminderde productie voor aanleg en onderhoud van het Rijkswegennet. Het is niet goed in te schatten wat dit betekent voor de prijs van asfalt en de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. De prijs van asfalt en andere materialen is van veel factoren afhankelijk. Verminderde beschikbaarheid van materialen zou kunnen leiden tot prijseffecten.
Wat zou het effect zijn op de ambities van provincies en gemeenten, als de productie van circulair asfalt stil komt te liggen en provincies en gemeenten alleen nog nieuw asfalt kunnen gebruiken?
De verwachting is dat de productie van circulair asfalt niet stil komt te liggen. Zoals aangegeven in het antwoord onder vraag 4 blijkt dat er asfaltcentrales zijn die kunnen voldoen aan de emissienormen van PAK’s.
Bent u bereid om de erkende maatregel voor de productie van asfalt nog niet te schrappen en om samen met Rijkswaterstaat en Bouwend Nederland de effecten van verschillende uitstootnormen eerst te onderzoeken en een uitstootnorm te laten ingaan die asfaltbergen voorkomt en de productie van circulair asfalt laat doorgaan?
Nee, de erkende maatregel is ingetrokken, zie antwoord onder vraag 4. Het intrekken van de erkende maatregel leidt niet tot een aanpassing van de normen. Ik vind het belangrijk dat er een niet-toxische leefomgeving is. Een mogelijke versoepeling van de emissienormen lijkt mij gelet op de gezondheidsrisico’s voor omwonenden niet wenselijk. Er zijn asfaltcentrales die aan de normen kunnen voldoen. Meer kennisuitwisseling tussen de centrales over mogelijke technische aanpassingen lijkt mij hier de gewenste route. Met Bouwend Nederland ben ik hierover in gesprek.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg MIRT van 28 november 2022?
Ja.
Het innen van een schadevergoedingsmaatregel voor slachtoffers |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het verhaal van Cees, een zwakbegaafde autistische jongen, die is afgeperst op het internet, aan wie de schade nu niet vergoed wordt door de criminelen ondanks hun veroordeling daartoe?1
Ik kan niet ingaan op deze individuele zaak. In algemene zin vind ik het belangrijk dat slachtoffers van crimineel gedrag hun schade vergoed krijgen door de dader. Schadevergoeding kan slachtoffers namelijk ook een gevoel van erkenning geven.
Ik vind het daarom van belang dat het CJIB, dat is belast met de inning van schadevergoedingsmaatregelen, diverse instrumenten tot de beschikking heeft om de kans op betaling te optimaliseren.
Het CJIB bekijkt persoonsgericht welke mogelijkheden er bij de veroordeelde zijn om de schadevergoeding te innen. Het huidige instrumentarium stelt het CJIB in staat daders die willen betalen te helpen (o.a. met betalen in termijnen en de noodstopprocedure) en om daders die niet willen betalen daartoe te stimuleren of dwingen (inzet gerechtsdeurwaarder, beslag op banktegoeden en gijzeling). Dit werkt over het algemeen goed. Het merendeel van de daders betaalt (na verloop van tijd)de volledige opgelegde schadevergoeding: 70% na drie jaar, 80% na tien jaar. Tegelijkertijd is er dus ook een deel van de daders dat niet tot (volledige) betaling kan worden bewogen of betalingsonmachtig is.
Om te voorkomen dat slachtoffers lang op hun schadevergoeding door de daders moeten wachten of met schade blijven zitten, is de voorschotregeling in het leven geroepen. Op basis hiervan kan acht maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis een voorschot worden uitgekeerd voor de op dat moment nog niet betaalde schadevergoeding. Voor slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven is dit voorschot niet gemaximeerd. Voor overige misdrijven – waaronder dus ook internetfraude – wordt een voorschot van maximaal 5.000 euro uitgekeerd. Alhoewel dit niet voor alle slachtoffers de volledige schade zal vergoeden, wordt door de inspanningen van het CJIB en met deze voorschotregeling uiteindelijk ruim 90% van de slachtoffers volledig gecompenseerd. Dat betekent dat een kleine 10% van de slachtoffers helaas de schade niet volledig vergoed krijgt.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat kwetsbare mensen het slachtoffer worden van gewetenloze criminelen, en dat de politie in eerste instantie niet in staat was ook maar iets voor hen te doen vanwege gebrek aan opsporingscapaciteit?
Ja, ik deel de mening dat het schrijnend is als kwetsbare mensen het slachtoffer worden van een strafbaar feit en dat deze groep extra bescherming behoeft. In ons antwoord op vraag 4 en 5 gaan we in op de slachtofferrechten.
Politiecapaciteit is per definitie schaars, waardoor keuzes moeten worden gemaakt. Voor wat betreft de inzet van de politie geldt dat na overleg met het Openbaar Ministerie prioritering plaatsvindt. Bij deze afweging wordt naast de beschikbare capaciteit ook de opsporingsindicatie meegewogen.
Als vervolgens de daders door inzet van de familie van Cees in de val zijn gelokt en er wel een veroordeling ligt inclusief een forse schadevergoedingsmaatregel, hoe kan het dan dat er jaren later nog steeds geen cent is terugbetaald aan het slachtoffer?
Ik kan niet ingaan op deze individuele kwestie maar in z’n algemeenheid merk ik op dat het in bepaalde situaties lange tijd duurt voordat het slachtoffer zijn schade geheel vergoed krijgt. De inning bij de veroordeelde kan bijvoorbeeld moeilijk verlopen in de situatie dat het bedrag van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel hoog is, de veroordeelde weinig vermogen of een beperkt inkomen heeft of dat er geen betalingsbereidheid is bij de veroordeelde (bijvoorbeeld door het onvindbaar maken van vermogen). Indien mogelijk wordt in situaties beslag gelegd op bezittingen en/of woningen, waarbij dan de eventuele overwaarde kan worden ingezet. De mogelijkheden om tot betaling te komen raken evenwel in sommige gevallen toch uitgeput.
Het CJIB toetst periodiek de inkomsten en het eigen vermogen van veroordeelden. Het CJIB kan hierbij diverse bronnen raadplegen zoals het Kadaster of de RDW. Als blijkt dat er veranderingen zijn omtrent het eigen vermogen of inkomen van de veroordeelde, hervat het CJIB de inning.
Snapt u het gevoel van deze mensen dat zij hiermee voor de tweede keer in de steek gelaten worden door de overheid, omdat ze niet geholpen worden?
Ik begrijp dat het onbevredigend is voor slachtoffers als zij hun schade niet vergoed krijgen van de daders. De afgelopen tien jaar is er veel verbeterd voor slachtoffers en hun rechtspositie. Zo kunnen slachtoffers voor gratis hulp, advies en informatie terecht bij een aantal organisaties (zoals Slachtofferhulp Nederland), hebben slachtoffers spreekrecht gekregen en kunnen nabestaanden en naasten aanspraak maken op vergoeding van affectieschade.
Voorts zet de overheid zich maximaal in dat het slachtoffer zijn schade vergoed krijgt. Het strafproces is zo ingericht, dat slachtoffers zich als benadeelde partij in het strafproces kunnen voegen om een vergoeding voor hun geleden schade te vorderen. Deze voeging is laagdrempeliger dan de civiele procedure. Als de strafrechter een schadevergoedingsmaatregel oplegt, neemt het CJIB de inning en incasso voor het slachtoffer op zich. Dit neemt slachtoffers veel werk uit handen, kan stress helpen voorkomen en bespaart kosten. Dit is een voorbeeld van hoe de overheid oog heeft voor burgers die zich in een kwetsbare positie bevinden en hen in staat stelt aanspraak te maken op hun rechten. Beide zijn onmisbare elementen van een goede rechtsbescherming. Met deze inspanningen trachten wij het vertrouwen van burgers in de overheid te vergroten.
Erkent u ook dat onder andere hierdoor wantrouwen in de overheid ontstaat en versterkt wordt, omdat de overheid er niet voor je is als je die hard nodig hebt?
Zie antwoord vraag 4.
Snapt u ook het gevoel dat hier sprake is van klassenjustitie, omdat gewone mensen die een paar kilometer per uur te hard rijden prima gevonden kunnen worden door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), maar gewetenloze criminelen niet, omdat zij op slinkse wijze ervoor kunnen zorgen dat zij zelf en/of hun vermogen moeilijk te vinden zijn?
Het CJIB is namens de Minister voor Rechtsbescherming verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van verschillende soorten sancties. Er is geen sprake van klassenjustitie: het CJIB zet zich voor de inning van elke sanctie maximaal in. Voor de inning van verkeersboetes geldt dat deze in algemene zin makkelijker inbaar zijn dan bijvoorbeeld een schadevergoedingsmaatregel. Dit komt onder andere door de hoogte van het te vorderen bedrag; dat is bij verkeersboetes vaak (veel) lager, waardoor het bedrag sneller volledig geïnd is. Dit neemt overigens niet weg dat er ook burgers met verkeersboetes zijn die hun betalingsverplichting proberen te ontlopen.
Hoeveel meer mensen zitten in een soortgelijke situatie? Hoeveel schadevergoedingsmaatregelen kunnen niet worden geïnd, hoeveel personen (daders en slachtoffers) betreft dit en om hoeveel geld gaat het?
Het CJIB heeft mij bericht dat het exacte aantal slachtoffers dat zich in een soortgelijke situatie bevindt niet zonder intensief onderzoek uit de systemen kan worden gehaald.
Zijn de dwangmaatregelen om betaling af te dwingen voldoende, zoals het inzetten van deurwaarders of de mogelijkheid mensen opnieuw in hechtenis te nemen bij het uitblijven van betaling als zij wel kunnen maar niet willen betalen, en worden die ook consequent ingezet? Welke afweging vindt daar dan nog over plaats? Spelen in deze fase bijvoorbeeld ook overwegingen rondom inzet van capaciteit of de opportuniteit een rol?
Ruim 70% van de schadevergoedingsmaatregelen wordt binnen drie jaar door de dader volledig betaald. In de resterende zaken lopen dan in veel gevallen nog betalingsregelingen, waardoor dit percentage uiteindelijk oploopt naar ruim 80% na tien jaar.
Gelet op deze inningspercentages acht ik de middelen die het CJIB heeft om betaling van een schadevergoeding af te dwingen, voldoende. In de brief van 11 februari 20222 heeft de Minister voor Rechtsbescherming alle mogelijkheden uiteengezet. Deze zet het CJIB consequent in. Het CJIB beoordeelt persoonsgericht op welke wijze de inning van de schadevergoeding plaatsvindt. Bij de inning spelen overwegingen rondom inzet van capaciteit of opportuniteit geen rol. Als een veroordeelde wel kan maar niet wil betalen en betaling uitblijft kan de veroordeelde worden gegijzeld. De gedachte is dat de (dreiging van) toepassing van een dwangmiddel de dader prikkelt om zich maximaal in te spannen om de schadevergoeding snel en volledig te voldoen. Ook na een eventuele gijzeling blijft het CJIB tot aan het einde van de tenuitvoerleggingstermijn (artikel 76 Wetboek van strafrecht) de inning van de schadevergoeding vervolgen.
Waarom gebeurt er in deze zaak ogenschijnlijk zo weinig? Hoe kan het dat de familie er wel in slaagt via social media allerlei gegevens van de betalingsplichtigedaders te achterhalen maar de overheid niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft het toegezegde betere systeem van schadevergoedingen voor slachtoffers van misdrijven (naar aanleiding van de commissie Donner) vertraging opgelopen? Welke besluiten zijn hier al wel over genomen? Waar zit dit nu op vast?
De voorstellen uit het rapport van het adviescollege onder leiding van dhr. mr. J.P.H. Donner worden op dit moment binnen het «Programma Stelsel voor Compensatie Slachtoffers van een strafbaar feit» nader uitgewerkt. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de ketenpartners (OM, Schadefonds Geweldsmisdrijven, Rechtspraak, Slachtofferhulp Nederland, CJIB etc.). Het verder uitwerken van de voorstellen en het bezien van de consequenties ervan, ook voor wat betreft de kosten, is een omvangrijk en complex traject en kost meer tijd dan voorzien. Ik streef ernaar om de Tweede Kamer uiterlijk 1 juni 2023 een beleidsreactie op het rapport toe te zenden.
Welke maatregelen stelt u nu voor om de inning van schadevergoedingsmaatrelen zo spoedig mogelijk te verbeteren, om dit onrecht te bestrijden en in de toekomst te voorkomen?
Zoals is aangegeven in de beantwoording van vraag 8 bestaan er diverse instrumenten om een schadevergoedingsmaatregel te innen. Het CJIB spant zich zoals gezegd maximaal in op de inning van schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van slachtoffers. Dat laat onverlet dat blijvend zal worden gekeken op welke wijze de inning van schadevergoedingsmaatregelen kan worden verbeterd, en op welke wijze reeds bestaande instrumenten nog beter kunnen worden ingezet.
De beantwoording op de schriftelijke vragen over het bericht dat de vierbaans N18 waar 100 kilometer mag worden gereden blijft staan als piketpaal |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw beantwoording op de schriftelijke vragen over het bericht «Vierbaans N18 waar 100 kilometer mag worden gereden blijft staan als piketpaal»?1
Ja.
Klopt het dat in uw beantwoording een lage slachofferongevalsdichtheid, in combinatie met een hoog gemonetariseerd slachtofferongevalsrisico, betekent dat er relatief weinig ongevallen plaatsvinden, maar als er een ongeval plaatsvindt deze relatief ernstig is?
In de beantwoording is onderscheid gemaakt tussen de verschillende criteria die in de IMA in beeld zijn gebracht. Het betreft:
Een lage slachtofferongevalsdichtheid betekent dat er relatief weinig slachtofferongevallen plaatsvinden, in verhouding tot andere (vaak drukker bereden) rijkswegen die zijn onderzocht in de IMA. Een hoog slachtofferongevallenrisico betekent dat de kans op een slachtofferongeval (het aantal slachtofferongevallen afgezet tegen de hoeveelheid verkeer op de weg) relatief hoog is, in verhouding tot andere rijkswegen die zijn onderzocht in de IMA. Het gemonetariseerd slachtofferrisico vormt vervolgens een vertaling van de maatschappelijke kosten die hiermee samenhangen. In deze cijfers is geen rekening gehouden met niet-slachtofferongevallen (in de ongevallenregistratie bekend als UMS-ongevallen: uitsluitend materiële schade) en de verhouding tussen ongevallen waarbij wel of geen slachtoffers vallen (ernst). Over die verhoudingen kunnen op basis van de IMA dan ook geen uitspraken worden gedaan.
Hoe rijmt dit met uw beantwoording dat de kosten van de verkeersonveiligheid relatief laag zijn?
Zie ook de toelichting onder vraag 2 m.b.t. de in de IMA in beeld gebrachte criteria. De kosten van verkeersonveiligheid (uitgedrukt in miljoen euro per 10 km weglengte) betreffen een vertaling van de maatschappelijke kosten van het aantal slachtofferongevallen op een bepaalde weg. Het gemonetariseerd slachtofferrisico betreft een vertaling van de maatschappelijke kosten van het slachtofferongevallen risico op een bepaalde weg. Hierbij zijn de absolute aantallen slachtoffers afgezet tegen de totaal gereden kilometers op een weg. Een weg waar in absolute zin minder slachtoffers vallen (dus lagere kosten van verkeersonveiligheid) maar waar ook minder verkeer rijdt kan daarom tegelijkertijd hoger scoren op het gemonetariseerd slachtofferrisico.
Wat veroorzaakt specifiek de verkeersonveiligheid van de N18 en specifiek tussen Varsseveld en Groenlo?
De N18 tussen Varsseveld en Groenlo is een weg zonder rijbaanscheiding met een maximumsnelheid van 80 km/uur. Over het algemeen vinden op de doorgaande delen van de weg beperkt ongevallen plaats. Het zijn vooral de gelijkvloerse kruispunten waar ongevallen plaatsvinden. We onderscheiden daarin:
In de rij voor een verkeerslicht kunnen kop/staartongevallen plaatsvinden. Dit speelt in mindere mate bij kruispunten met verkeerslichten met zgn. dubbele opstelstroken.2 Twee kruispunten op de N18 hebben dat nog niet. Een daarvan vervalt medio volgend jaar omdat dit kruispunt (Zieuwentseweg) wordt opgeheven. Voor het andere kruispunt (Landstraat) is nog geen zicht op een oplossing.
Zoals op alle kruispunten met verkeerslichten vinden ook hier soms kop/staart ongevallen plaats vanwege stilstaand en/of optrekkend verkeer. Ook vinden flankongevallen plaats op het kruispunt zelf omdat bij kruisende bewegingen, ondanks verkeerslichten, het menselijk gedrag (bijv. door rood rijden of te hard rijden) nog steeds mede bepalend is.
Enkele kruispunten en oversteken zijn nu nog ongeregeld. De risico’s op kop/staart- en flankongevallen zijn op dit soort kruispunten groter dan bij kruispunten met verkeerslichten, maar voor deze locaties zijn maatregelen gepland.
In hoeverre verbeteren de door u aangekondige maatregelen voor de N18 de hiervoor genoemde verkeersveiligheid en specifiek tussen Varsseveld en Groenlo, zoals het voorzien van verkeerslichten op het laatste ongeregelde kruispunt en het treffen van bermmaatregelen?2
Met de maatregelen die al genomen zijn en die nog staan gepland verminderen we het aantal (ongeregelde) kruispunten op de N18.Minder (ongeregelde) kruispunten betekent in zijn algemeenheid een veiligere weg. Wanneer kruispunten ongeregeld zijn moeten gebruikers m.b.v. voorrangsborden en haaientanden zelf een inschatting maken. Met het plaatsen van verkeerslichten wordt deze menselijke inschattingsfactor (als men zich aan de regels houdt) zeer beperkt. Daarmee wordt de verkeersveiligheid aanzienlijk vergroot. Naast het verminderen van (ongeregelde kruispunten) is de weg voorzien van een markering die weggebruikers waarschuwt als ze per abuis naar de andere weghelft sturen door middel van een trilling en akoestisch signaal.
De volgende maatregelen staan nog gepland:
Verder concludeert de SWOV dat een belangrijke oorzaak voor dodelijke aanrijdingen op rijkswegen onoplettendheid of (bewust) risicogedrag van de weggebruiker is, maar dat de ernst van de afloop van het ongeval voor een belangrijk deel bepaald wordt door de inrichting van de berm. De belangrijkste infrastructurele maatregel ter voorkoming van een dodelijke afloop van ongevallen op rijkswegen is daarom ook een veilige inrichting van bermen. Met de € 200 miljoen die dit kabinet beschikbaar heeft gesteld voor verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen, wordt de komende jaren daarom ook diverse bermmaatregelen getroffen, waaronder op de N18.
In hoeverre zou u de MIRT-gelden kunnen gebruiken om het Rijk extra geld bij te laten dragen voor het verbeteren van de verkeersveiligheid van de N18 en specifiek tussen Varsseveld en Groenlo?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zijn voor de komende jaren maatregelen voorzien om de verkeersveiligheid van de N18 te verbeteren. Hiervoor worden o.a. uit de € 200 miljoen die dit kabinet beschikbaar heeft gesteld voor verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen extra middelen in de N18 geïnvesteerd.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het MIRT-overleg van 28 november 2022?
Ja.
De ‘escalatie kanalen’ en het ‘desinformatieteam BZK’ naar aanleiding van een Wob-verzoek |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Is de Minister zich ervan bewust dat de Interdepartementale Werkgroep Desinformatie in een advies aan het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie te kennen heeft gegeven dat het BZK desinformatieteam toegang heeft «tot zogeheten «escalatie kanalen» van Facebook, Google en Twitter»?1
Ja. Het Ministerie van BZK heeft de status van «trusted flagger» bij Meta, Google, Twitter, TikTok en Snapchat. Trusted flaggers» meldingen worden door de genoemde sociale media platformen met prioriteit behandeld. Deze trusted flagger status kunnen deze online platformen ook geven aan andere overheidsorganisaties of NGO’s.2 Het Ministerie van BZK zet dit middel met grote terughoudendheid in en alleen rondom verkiezingen: wanneer er een vermoeden bestaat van de verspreiding van des- of misinformatie waarvan de inhoud als gevolg heeft dat de integriteit van het verkiezingsproces, een vitaal onderdeel van de democratie, belemmering zou kunnen ondervinden. De bedrijven waarbij een melding wordt gedaan maken hierbij hun eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden en dus of verwijdering, labelen of een andere actie gerechtvaardigd is. Het ministerie heeft via deze kanalen geen bevoegdheid bepaalde content te laten verwijderen.
Sinds wanneer zijn deze drie «escalatie kanalen» operationeel?
Het Ministerie van BZK is sinds mei 2019 trusted flagger binnen het Partner Support Portal bij Twitter. Dit account is aangevraagd in aanloop naar de provinciale staten verkiezing van 2019 en geactiveerd in mei 2019. Van dit account is tot 11 maart 2021 geen gebruik gemaakt.
Het Ministerie van BZK is sinds medio 2019 trusted flagger binnen het Election Security Escalation Channel van Facebook (nu Meta). Van dit account is tot 9 maart 2021 geen gebruik gemaakt.
Het Ministerie van BZK heeft bij Google, TikTok en Snapchat de status van «trusted flagger» gekregen in aanloop naar de Tweede Kamerverkiezing van 2021.
Wie heeft waarom het initiatief genomen tot het oprichten van deze drie «escalatie kanalen»?
In 2019 boden Twitter en Facebook het ministerie de mogelijkheid een account aan te maken als trusted flagger zodat meldingen van het ministerie over des- of misinformatie, waarvan de inhoud als gevolg heeft dat de integriteit van het verkiezingsproces, een vitaal onderdeel van de democratie, belemmering zou kunnen ondervinden, met prioriteit zouden worden behandeld. Het ministerie heeft gebruik gemaakt van dit aanbod maar de accounts pas in 2021 voor het eerst gebruikt.
In aanloop naar de Tweede Kamerverkiezing van 2021 was er extra aandacht voor het tegengaan van desinformatie. In deze context is door meer online platformen de mogelijkheid tot het worden van «trusted flagger» opengesteld. Het ministerie heeft hier gebruik van gemaakt. Dit om voorbereid te zijn, mocht er veel desinformatie rondgaan over het verkiezingsproces.
Hoeveel verzoeken zijn er, sinds de oprichting van het «escalatie kanaal», door de overheid ingediend bij Facebook via het «escalatie kanaal»? Hoeveel van deze verzoeken zijn door Facebook ingewilligd en hoeveel niet?
Sinds het verkrijgen van de status «trusted flagger» medio 2019 heeft het Ministerie van BZK vier keer een casus voorgedragen bij Facebook/Meta gedaan.
De eerste melding bij Facebook/Meta werd gedaan op 9 maart 2021. Het betrof een video die rondging op Facebook, waarin werd gezegd dat je door te gaan stemmen gelijk toestemming zou geven voor een covid-19 vaccinatie. Deze informatie is op 8 maart 2021 ontkracht door onafhankelijke factcheckers.3 Het Ministerie van BZK heeft Facebook daarom op deze factcheck gewezen en gevraagd naar deze video te kijken. Facebook heeft daarop aangegeven dat de video voorzien is van een label vanwege de factcheck door onafhankelijke factcheckers.
De tweede melding werd gedaan op 17 maart 2021. Het betrof een bericht dat op Facebook en Twitter werd verspreid, waarin werd gezegd dat je deze verkiezingen twee vakjes rood mocht kleuren op het stembiljet. «Twijfel je nog steeds tussen de PVV en FvD? Vergeet niet, dit jaar mag je twee vakjes rood kleuren op het stembiljet», was te lezen in diverse berichten. Deze informatie is op 16 maart 2021 ontkracht door onafhankelijke factcheckers van DPA-factchecking. 4 Na deze factcheck werden dergelijke berichten al vaak van een label voorzien door Facebook, maar niet overal. Het Ministerie van BZK heeft daarom een melding gedaan van zeven berichten die nog niet van een dergelijk label waren voorzien.5 Ook heeft het Ministerie van BZK zelf een bericht op Twitter geplaatst in reactie op deze berichtgeving. Het inkleuren van twee vakjes leidt namelijk tot een ongeldige stem. Facebook heeft de zeven berichten daarna van een label voorzien.
De derde melding werd gedaan op 18 november 2021 namens een gemeente die een vraag had gesteld rondom de herindelingsverkiezingen voor de nieuwe gemeente Dijk en Waard, maar die zelf geen reactie kreeg van Meta. Het betrof een melding dat een link naar de lokale Stemwijzer werd geblokkeerd wanneer de gemeente deze op haar pagina wilde plaatsen kort voor de herindelingsverkiezingen. Het Ministerie van BZK vernam op 18 december 2021 van Facebook dat het probleem was opgelost.
De vierde en laatste melding bij Facebook/Meta werd gedaan op 9 maart 2022 namens een gemeente die een vraag had gesteld rondom de gemeenteraadsverkiezingen, maar die zelf geen reactie kreeg van Meta. Het betrof een melding van een raadslid uit de gemeente Beek dat zijn Instagram pagina en die van de lokale CDA-afdeling waren geblokkeerd, een paar dagen voor de gemeenteraadsverkiezingen. De gemeente kreeg zelf geen gehoor bij Meta, dus het Ministerie van BZK heeft het verzoek van de gemeente om te kijken wat er mis ging, overgebracht aan Meta. Meta liet het ministerie weten dat de accounts gedeblokkeerd waren, maar gaf geen reden voor de blokkade.
Hoeveel verzoeken zijn er, sinds de oprichting van het «escalatie kanaal», door de overheid ingediend bij Google via het «escalatie kanaal»? Hoeveel van deze verzoeken zijn door Google ingewilligd en hoeveel niet?
Sinds het verkrijgen van de status «trusted flagger» heeft het Ministerie van BZK geen enkele casus voorgedragen bij Google.
Hoeveel verzoeken zijn er, sinds de oprichting van het «escalatie kanaal», door de overheid ingediend bij Twitter via het «escalatie kanaal»? Hoeveel van deze verzoeken zijn door Twitter ingewilligd en hoeveel niet?
Sinds het verkrijgen van de status «trusted flagger» op 3 mei 2019 heeft het Ministerie van BZK tweemaal een casus voorgedragen bij Twitter.
De eerste melding werd gedaan op 11 maart 2021. Het betrof een mail van de gemeente Midden-Delfland dat haar Twitteraccount geblokkeerd was, en Twitter haar hier geen reden voor gaf. Het ministerie heeft bij Twitter navraag gedaan, waarbij Twitter reageerde er een probleem was met het verifiëren van een telefoonnummer dat aan het account gekoppeld was, maar dat het account inmiddels weer gedeblokkeerd was.
De tweede melding werd gedaan op 17 maart 2021. Het betrof een zelfde casus als beschreven onder vraag 4, de tweede melding bij Facebook. Het Ministerie van BZK heeft verder niet gevolgd wat Twitter met de gedane melding heeft gedaan.
Zijn verzoeken vanuit de staat via de «escalatie kanalen» altijd verzoeken om desinformatie te verwijderen of zijn er ook andere type verzoeken die via de «escalatie kanalen' kunnen worden doorgegeven?
Zoals ook opgemerkt in de beantwoording van vraag 1 kan het Ministerie van BZK de status van «trusted flagger» niet gebruiken om een verzoek tot verwijdering in te dienen. De status dient als middel om een melding te doen van berichten waarvan het ministerie vermoedt dat ze niet voldoen aan de gebruikersvoorwaarden van bedrijven. De bedrijven waarbij een melding wordt gedaan, maken hierbij nog altijd hun eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden, en dus of verwijdering, labelen of een andere actie gerechtvaardigd is. Het Ministerie van BZK zet de status van «trusted flagger» met grote terughoudendheid in: wanneer er een vermoeden bestaat van de verspreiding van misleidende informatie waarvan de inhoud als gevolg heeft dat de integriteit van het verkiezingsproces, een vitaal onderdeel van de democratie, belemmering zou kunnen ondervinden. Of wanneer een gemeente rondom verkiezingen een vraag had voor Meta en zelf geen gehoor kreeg.
Kan de Minister de Kamer een afschrift toesturen van alle verzoeken die door het BZK desinformatieteam via deze drie «escalatie kanalen» zijn ingediend bij Facebook, Google en Twitter?
Ja, de afschriften zijn als bijlage toegevoegd bij deze brief.
Kan de Minister de Kamer een afschrift toesturen van de reacties van Facebook, Google en Twitter op alle verzoeken die door het BZK desinformatieteam via deze drie «escalatie kanalen» zijn ingediend bij Facebook, Google en Twitter?
Ja, de afschriften zijn als bijlage toegevoegd bij deze brief.
Hoe stelt het BZK desinformatieteam vast dat er op sociale media doelbewust misleidende informatie wordt verspreid met het doel om schade toe te brengen?
De afdeling Democratie van BZK stelt niet zelf vast of er op sociale media doelbewust misleidende informatie wordt verspreid met het doel om schade aan te richten. Zoals aangegeven in eerdere Kamerbrieven is dit primair een taak van onafhankelijke factcheckers, media en wetenschappers. Wel heeft het Ministerie van BZK de taak om de integriteit van de verkiezingen te beschermen. Waar het gaat om misleidende of onjuiste informatie over het verkiezingsproces, zoals onjuiste informatie over de sluitingstijden van stemlokalen of de wijze van stemmen, kan het ministerie deze toetsen aan de geldende regels en procedures.
Betekent «doelbewust» dat het BZK desinformatieteam (om immers vast te kunnen stellen of er sprake is van «desinformatie» of niet) bij elk verzoek dat wordt ingediend via een «escalatie kanaal», eerst moet vaststellen wat de intentie van de verspreider van «desinformatie» is? Of betekent het iets anders? En betekent «doel om schade toe te brengen» dat deze intentie ook kwaadwillend moet zijn? Of betekent het iets anders?
De afdeling Democratie van BZK stelt niet zelf vast of er op sociale media doelbewust misleidende informatie wordt verspreid met het doel om schade aan te richten. De afdeling Democratie van BZK gebruikt de status van «trusted flagger» met grote terughoudendheid: wanneer er een vermoeden bestaat van de verspreiding van des- of misinformatie waarvan de inhoud als gevolg heeft dat de integriteit van het verkiezingsproces, een vitaal onderdeel van de democratie, belemmering zou kunnen ondervinden. Dit volgt uit de verantwoordelijkheid van BZK voor het beschermen van de integriteit van het verkiezingsproces. Het risico op belemmering van de integriteit van het verkiezingsproces staat daarbij centraal, niet de intentie van de verspreider.
Hoe slaagt het BZK desinformatieteam erin een onderscheid te maken tussen het bewust en het onbewust verspreiden van misleidende informatie? Welke methode, welke instrumenten, welke protocollen worden daarvoor gehanteerd? Kan de Minister een paar voorbeelden geven van het bewust versus het onbewust verspreiden van misleidende informatie?
De afdeling Democratie van BZK stelt niet zelf vast of er op sociale media doelbewust misleidende informatie wordt verspreid met het doel om schade aan te richten. Wanneer er een vermoeden bestaat van de verspreiding van des- of misinformatie waarvan de inhoud als gevolg heeft dat de integriteit van het verkiezingsproces belemmering zou kunnen ondervinden, kan het ministerie een melding doen bij een onder vraag 1 genoemde bedrijven... Voor het onderscheid tussen bewuste en onbewuste verspreiding van misleidende informatie kijken bedrijven bijvoorbeeld naar technieken die worden ingezet om berichten te verspreiden. Zo hadden internetdiensten Facebook, Twitter, Google, Microsoft, TikTok en Snapchat richting de Tweede Kamerverkiezing van 2021 maatregelen genomen om misinformatie en desinformatie tegen te gaan en hierop extra alert te zijn. Dit betekende onder meer dat door internetdiensten actief gezocht is naar gecoördineerd niet-authentiek gedrag die berichten kunstmatig populairder kunnen laten lijken.6
Staat er wellicht ergens op een ons nog onbekend «Ministerie van Waarheid» een apparaat waarmee men niet alleen met absolute zekerheid kan vaststellen of iets «waar» of «niet waar» (en dus wel of niet «misleidend») is, maar kan dit apparaat misschien gelijk ook feilloos de goedwillende dan wel kwaadwillende intentie van de verspreider van de misleidende informatie vaststellen?2 En als zo’n apparaat niet bestaat, hoe kan de Minister er dan zeker van zijn dat verzoeken ingediend door de staat bij Facebook, Google en Twitter via de «escalatie kanalen» om «desinformatie» te verwijderen niet onbedoeld resulteren in censuur van informatie die niet (doelbewust) misleidend is? Censuur die dus gelijk staat aan het onterecht en onnodig beknotten van de vrijheid van meningsuiting?
Nee, een dergelijk apparaat en het «Ministerie van Waarheid» bestaan allebei niet in Nederland.
De afdeling Democratie van BZK stelt niet zelf vast of er op sociale media doelbewust misleidende informatie wordt verspreid met het doel om schade aan te richten. Wanneer er een vermoeden bestaat van de verspreiding van des- of misinformatie waarvan de inhoud als gevolg heeft dat de integriteit van het verkiezingsproces belemmering zou kunnen ondervinden, kan het ministerie een melding doen bij een onder vraag 1 genoemde bedrijven. De betreffende bedrijven bij wie de melding wordt gedaan, maken altijd hun eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden en dus of verwijdering, labelen of een andere actie gerechtvaardigd is. Hiervoor maken zij gebruik van de eigen gebruikersvoorwaarden.
Door gebruik te maken van diensten van online platformen – bijvoorbeeld door een account aan te maken, het online spelen van games, het plaatsen van eigen content of het lezen van content van overige gebruikers – stemmen gebruikers in met de gebruikersvoorwaarden van dat online platform. Hiermee gaan zij een civielrechtelijke overeenkomst met dat platform aan, waarbij het toepasselijke rechtsstelsel bij geschillen wordt bepaald door het betreffende platform. In het kader van de contractvrijheid staat het aanbieders van online platformen vrij om grenzen te stellen aan het soort content op hun platform en de manier waarop hun platform wordt gebruikt. Ook staat het hen vrij actie te ondernemen indien zij van mening zijn dat gebruikers hun gebruiksvoorwaarden overtreden. Dat behelst ook de mogelijkheid om content te verwijderen of een gebruikersaccount op te schorten. Het idee hierachter is, dat gebruikers zelf de vrijheid en mogelijkheid hebben om te bepalen of zij gebruik maken van een bepaald online platform – en daarmee instemmen met de gebruikersvoorwaarden – of niet. Voor meer informatie verwijs ik u graag door naar de Kamerbrief over contentmoderatie en vrijheid van meningsuiting op online platformen van 21 september 2021.8
Kan de Minister de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Betalingen aan de heer Johan Vollenbroek (voorzitter van Mobilisation for the Environment) |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wordt of werd Johan Vollenbroek, als persoon of via zijn milieuadviesbureau, betaald door het ministerie voor het geven van advies in het algemeen en voor zijn advies voor het inrichten van een «geitenpaadje» voor de bouw, geadviseerd door de heer Vollenbroek in een brief aan het ministerie ongeveer een half jaar geleden, in het bijzonder?1
Nee, de heer Vollenbroek heeft niet betaald gekregen voor zijn advies. De heer Vollenbroek heeft mij vanuit zijn rol als voorzitter van Mobilisation for the Environment (MOB) uit eigen beweging een brief gestuurd, zoals ik vaker brieven mag ontvangen.
In deze brief ben ik geadviseerd over het opstellen van een bouwvrijstelling voor enkel de woningbouw, bijvoorbeeld gestoeld op toepassing van een ADC-toets onder de Wet natuurbescherming.
Ik heb kennisgenomen van het advies. Op basis van een zorgvuldige overweging heb ik er afgelopen jaar voor gekozen om geen gebruik te maken van een ADC-toets als basis voor het toestaan van de woningbouw. Het is ondoenlijk om de precieze generieke compensatieopgave als onderdeel van een ADC-toets af te leiden en te realiseren voor woningbouw. Daarbij komt dat een voorstel om de ADC-toets toe te passen op grootschalige woningbouw waar dan ook in Nederland, naar verwachting niet veel kans maakt op een positief advies van de Europese Commissie. Een EC-advies is nodig als prioritaire habitats of soorten betrokken zijn, vanwege woningnood als «andere dwingende reden van groot openbaar belang». Werken met een negatief EC-advies is geen optie vanwege de rechtsonzekerheid die dat geeft. Het opstarten van de ADC-procedure kan in het uiterste geval wel soelaas bieden voor kleinschalige of regionale woningbouwprojecten.
Sinds de Porthosuitspraak heeft het kabinet een verdere aanpak met maatregelen in gang gezet, zoals deze ook in de Kamerbrief Voortgang integrale aanpak landelijk gebied en opvolging uitspraak Raad van State over Porthos van 25 november 2022 zijn opgenomen. Om de administratieve lasten voor initiatiefnemers te verminderen zet het kabinet onder meer ook in op standaardisatie door middel van kengetallen of vuistregels. Het doel hiervan is om snel inzicht te verschaffen in de vraag of voor een activiteit geen vergunningplicht geldt. Om de administratieve lasten voor bouwprojecten met geringe stikstofemissies structureel te verminderen, wordt parallel aan de genoemde uitwerking van kengetallen of vuistregels, de mogelijkheden bezien om voor deze projecten een ondergrens toe te passen («generieke voortoets»), waaronder een project niet vergunningplichtig is. Juridische houdbaarheid is hierbij leidend.
De motie-Omtzigt (Kamerstuk 36200, nr. 118) |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich de motie van het lid Omtzigt c.s. over ervoor zorgen dat energiebedrijven onder het prijsplafond een vergoeding krijgen op basis van de inkoopprijs met een kleine mark-up gebaseerd op reële kosten, die op 11 oktober 2022 met 141 stemmen voor is aangenomen?1 Kunt u aangeven hoe die wordt uitgevoerd?
Ja. Op dit moment worden gesprekken gevoerd met de energieleveranciers over hoe te komen tot een vorm van margetoetsing bij de uitvoering van de prijsplafondregeling voor 2023. Hiermee wordt invulling gegeven aan een waarborg dat er geen overwinsten plaatsvinden bij de energieleveranciers.
Herinnert u zich de motie van het lid Omtzigt c.s. over bij de uitwerking van het prijsplafond een voorstel doen voor situaties waarin er meerdere huishoudens per aansluiting zijn, die op 11 oktober 2022 met 150 stemmen voor is aangenomen?2
Ja.
Kunt u aangeven hoe u deze motie over blokverwarming en andere situaties waarin er meerdere huishoudens per aansluiting zijn, gaat uitvoeren?
Een oplossing voor blokaansluitingen heeft de hoogste prioriteit van het kabinet. Zoals ook aangegeven in mijn Kamerbrief van 7 november jl. (Kamerstuk 36 200 nr. 162) wordt op dit moment onder coördinatie van de Belastingdienst hard gewerkt aan een oplossing voor blokaansluitingen.
Kunt u de uitstaande schriftelijke vragen van 17 oktober 2022 over het energieplafond en blokverwarming en van 27 oktober 2022 over de 190 euro regeling voor huishoudens in november en december 2022 per ommegaande, dus tezamen met deze schriftelijke vragen, beantwoorden?
De antwoorden op de schriftelijke vragen over de 190 euro regeling heeft u ontvangen op 10 november (Kamerstuknummer 2022D46616).
Herinnert u zich dat u per nota van wijziging ongeveer 5 miljard euro aan tijdelijke verlaging van belasting op energie in het belastingplan heeft teruggedraaid om dat geld vrij te maken voor het energieplafond?
Ja.
Herinnert u zich dat u daarmee bijvoorbeeld effectief de energiebelastingen op gas verhoogt en dat de btw op energie daardoor op 1 januari 2023 stijgt van 9 naar 21% en de heffingskorting (de belastingkorting) daardoor fors daalt op 1 januari 2023 en dat de energierekening daardoor fors stijgt?
De verlagingen zoals die in 2022 van toepassing waren worden in 2023 niet verlengd.
Wat is, indien het energieplafond niet ingaat op 1 januari 2023, uw plan B?
De intentie van het kabinet is dat het energieplafond ingaat op 1 januari 2023.
Houdt u er rekening mee de belastingpercentages op energie alsnog aan te passen in 2023 om huishoudens lucht te geven? Zo ja, is het dan wel verstandig om het belastingplan te behandelen en daarover te stemmen in de komende week? Zo nee, weet u dat zeker?
Nee, op dit moment is dat niet iets waar ik van uit ga.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 8 november om 15:00 uur beantwoorden in verband met de regeling van werkzaamheden, die om ongeveer 15:45 uur aanvangt en waarin besloten dient te worden over de debatten in de komende week?
Door de vele andere Kamervragen en debatvoorbereiding is het niet gelukt om de vagen voor 8 november te beantwoorden.
Het bericht ‘Chinese TikTok-medewerkers krijgen toegang tot data Europese gebruikers’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Bouchallikh , Renske Leijten , Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Farid Azarkan (DENK), Danai van Weerdenburg (PVV), Henri Bontenbal (CDA), Marieke Koekkoek (D66), Barbara Kathmann (PvdA), Joost Eerdmans (EénNL), Don Ceder (CU) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Chinese TikTok-medewerkers krijgen toegang tot data Europese gebruikers»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Kunt u een schatting geven hoeveel Nederlanders momenteel gebruik maken van TikTok? Hoeveel van deze gebruikers zijn kinderen?
In januari 2022 waren er ongeveer drie miljoen Nederlandse gebruikers van TikTok.2 De minimumleeftijd voor het gebruik van TikTok, volgens het beleid van TikTok, is 13 jaar. Bij TikTok is nagevraagd hoeveel van de gebruikers in Nederland minderjarig zijn. Hierbij heeft TikTok aangegeven dat zij deze informatie niet openbaar kunnen maken, omdat het voor TikTok bedrijfsgevoelige informatie betreft. Het is moeilijk met zekerheid vast te stellen hoeveel van de Nederlandse gebruikers minderjarig zijn. Hierbij speelt een rol dat de juistheid van de door gebruikers opgegeven leeftijd door TikTok niet wordt geverifieerd. Minderjarigen kunnen zich daarom als meerderjarigen voordoen. Uit onderzoek van de Britse (telecom) toezichthouder Office of Communications (Ofcom) bleek vorige maand dat één op de drie Britse kinderen een sociale media-account voor volwassenen heeft.3 Naar alle verwachting zijn er ook in Nederland kinderen die een account voor een volwassene hebben.
Welke medewerkers hebben toegang tot de verzamelde informatie? Klopt het dat een deel van de medewerkers van TikTok een dubbelrol hebben bij de Chinese Communistische Partij en dat dus de Chinese overheid toegang krijgt tot al deze persoonlijke informatie?
Op dit moment weten we niet welke medewerkers van TikTok toegang hebben tot welke gegevens. TikTok is benaderd om hier meer informatie over te geven, maar TikTok heeft aangegeven hier geen antwoord op te kunnen geven. Uiteraard zou ik het absoluut onacceptabel vinden als persoonsgegevens in strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) worden doorgegeven aan de Chinese overheid.
De voorwaarden waaronder persoonsgegevens vanuit de EU naar derde landen kunnen worden doorgegeven liggen vast in de AVG. Doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen, waaronder China, dient plaats te vinden volgens hoofdstuk V van de AVG. Of er bij TikTok sprake is van een onrechtmatige doorgifte, is niet aan mij of dit kabinet om vast te stellen, maar aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) of diens collega in de lidstaat waar TikTok haar hoofdzetel heeft.
Momenteel doet de Ierse toezichthouder (DPC) als leidende autoriteit van de EU onderzoek naar de wijze waarop TikTok persoonsgegevens verwerkt. Het betreft een tweetal onderzoeken. Het eerste onderzoek richt zich op de verwerking van persoonsgegevens van minderjarige gebruikers in de context van de platforminstellingen van het TikTok-platform met betrekking tot accounts van gebruikers jonger dan 18 jaar en leeftijdsverificatiemaatregelen. Het onderzoek gaat ook na of TikTok heeft voldaan aan de transparantieverplichtingen van de AVG in het kader van de verwerking van persoonsgegevens van gebruikers jonger dan 18 jaar. Het tweede onderzoek richt zich op de overdracht door TikTok van persoonsgegevens naar derde landen waaronder China en de naleving van de vereisten van de AVG voor deze overdrachten.
De DPC is beide onderzoeken gestart in september 2021. De DPC heeft haar ontwerpbesluit in het eerste onderzoek begin september 2022 voorgelegd aan de toezichthouders – waaronder de AP – in de andere lidstaten. Dit maakt deel uit van het proces op grond van artikel 60 van de AVG. Voor het tweede onderzoek waar het gaat om de doorgifte naar derde landen heeft de Minister voor Rechtsbescherming de AP gevraagd om bij haar Ierse collega te vragen naar de stand van zaken van dit onderzoek.
Kunt u toelichten om wat voor een data het hier gaat? Gaat het hier om persoonsgegevens, persoonlijke voorkeuren of psychologische profielen?
Het is mij niet bekend welke gegevens op welke manier verwerkt worden en welke TikTok-medewerkers toegang hebben tot welke gegevens. TikTok geeft in zijn privacybeleid aan welke gegevens worden verzameld. In zijn beleid schrijft TikTok dat gegevens onder drie categorieën wordt verzameld: (1) informatie die de gebruiker verstrekt, (2) automatisch verzamelde informatie en (3) informatie uit andere bronnen.
Het gaat hier o.a. om profielinformatie, gebruikerscontent en informatie uit directe berichten van gebruikers, maar ook om locatiegegevens van de gebruikers, technische gegevens met betrekking tot het apparaat van de gebruiker, gebruikers informatie en cookies. Ook wordt in gevallen door adverteerders op TikTok informatie over gebruikers gedeeld met TikTok.4
Acht u het wenselijk dat de Chinese overheid toegang heeft tot dit soort informatie, met name ook over kinderen?
Zoals ik in antwoord op vraag 3 schreef, zou ik het absoluut onacceptabel vinden als persoonsgegevens in strijd met de AVG worden doorgegeven aan de Chinese overheid. Binnenkort ga ik met TikTok in gesprek in het kader van een serie gesprekken met verschillende grote tech-bedrijven. In dat gesprek zullen de hierboven genoemde uitgangspunten bij TikTok onder de aandacht worden gebracht.
Bent u bereid om TikTok per direct op te roepen geen gegevens van Europese gebruikers opgeslagen binnen de Europese Unie met China te delen?
Zoals gemeld in antwoord op vraag 3 kan doorgifte van persoonsgegevens in derde landen rechtmatig plaatsvinden, mits voldaan aan de voorwaarden van hoofdstuk V van de AVG. Op 18 juni 2021 heeft het Europees Comité voor Gegevensbescherming (EDPB) richtsnoeren vastgesteld die beogen bedrijven en organisaties handvatten te bieden bij de beoordeling welke aanvullende maatregelen zij kunnen treffen bij de verwerking – waaronder doorgifte – van persoonsgegevens met derde landen om te voldoen aan de voorwaarden van de AVG.
Ik vind het onacceptabel indien gegevens van Nederlandse burgers onrechtmatig worden gedeeld met de Chinese overheid. Binnenkort spreek ik met TikTok in het kader van een serie gesprekken met verschillende grote tech-bedrijven. De hierboven genoemde uitgangspunten zullen bij TikTok onder de aandacht worden gebracht, mede naar aanleiding van de berichtgeving hierover. Het blijft aan de onafhankelijke toezichthouder om de rechtmatigheid van gegevensverwerkingen te onderzoeken en daar op te handhaven.
Welke stappen acht u noodzakelijk richting TikTok in Nederland en de Europese Unie zolang persoonlijke gegevens terecht komen in handen van de Chinese overheid?
Het is in de eerste plaats aan de onafhankelijke toezichthouder om onderzoek te doen naar rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens, en om daar vervolgens tegen op te treden. In het stelsel van de AVG zijn geen bevoegdheden toegekend aan het kabinet. Daarbij wil ik graag opmerken dat de toezichthouder binnen de AVG een breed scala aan bevoegdheden heeft tot het nemen van corrigerende maatregelen mocht zij dat nodig achten. De toezichthouder kan bijvoorbeeld de verwerkingsverantwoordelijke of verwerker waarschuwen, berispen of gelasten een verzoek van betrokkene voor de uitoefening van zijn of haar rechten in te willigen. Ook kan er ook een geldboete worden opgelegd en de toezichthouder kan ook een tijdelijk of definitief verwerkingsverbod opleggen of gelasten de gegevensstromen naar een ontvanger in een derde land op te schorten.
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 3, voert de DPC momenteel onderzoek uit naar of de doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen – waaronder China – voldoet aan de AVG-vereisten voor deze doorgifte. Daarnaast heeft de AP vorig jaar een boete van 750.000 euro aan TikTok opgelegd wegens het schenden van de privacy van jonge kinderen. De informatie die de Nederlandse gebruikers van TikTok kregen bij het installeren en gebruiken van de app was in het Engels en daardoor niet goed te begrijpen door jonge kinderen. Door de privacyverklaring niet in het Nederlands aan te bieden, legde TikTok onvoldoende uit hoe de app persoonsgegevens verzamelt, verwerkt en gebruikt. Tijdens het onderzoek door de AP heeft TikTok zich gevestigd in Ierland en de AP was vanaf dat moment alleen nog bevoegd om te oordelen over de privacyverklaring van TikTok, omdat de overtreding was beëindigd.
Wat betreft de inzet van TikTok voor overheidscommunicatie kan ik u melden dat de Dienst Publiek en Communicatie (DPC) van het Ministerie van Algemene Zaken (AZ) sinds september adviseert om de inzet van TikTok voor de rijksoverheid op te schorten vanwege zorgen over gegevensbescherming.
Welke stappen worden er op dit moment binnen de Europese Unie gezet om de juridische kaders ten aanzien van adequate beveiliging van data-transfers wereldwijd te verduidelijken en uit te breiden om te voorkomen dat buitenlandse inlichtingendiensten toegang krijgen tot persoonsgegevens van Europese gebruikers?
Binnen de EU zijn bepalingen uit de AVG t.a.v. adequate beveiliging van data-transfer verduidelijkt via richtsnoeren van de EDPB (zie ook antwoord op vraag 6).5 Deze richtsnoeren beogen organisaties handvatten te bieden voor veiligheidsmaatregelen bij de verwerking – waaronder doorgifte – van persoonsgegevens met derde landen om te voldoen aan de voorwaarden van de AVG. Zo worden in deze richtsnoeren praktische voorbeelden gegeven van hoe veiligheidsmaatregelen getroffen kunnen worden. In deze richtlijnen staat bijvoorbeeld hoe gegevens gepseudonimiseerd kunnen worden doorgegeven en hoe gegevens versleuteld kunnen worden om deze te beschermen tegen toegang voor overheidsinstanties van het derde land.
Welke stappen zet u richting de Europese Commissie om hier aandacht voor te vragen en actie op te ondernemen?
Zie het antwoord op vraag 10.
Hoe geeft u uitvoering aan de afspraak uit het coalitieakkoord dat we kinderen beschermen door ze het recht te geven niet gevolgd te worden en geen dataprofielen te krijgen?
Wat betreft het recht van kinderen om niet gevolgd te worden en geen dataprofiel te krijgen is Europese wetgeving van belang. In het gegevensbeschermingsrecht hebben kinderen het recht op specifieke bescherming, met name bij het gebruik van hun persoonsgegevens voor marketingdoeleinden of voor het opstellen van persoonlijkheids- of gebruikersprofielen (overweging 38 AVG). Deze bescherming zal versterkt worden door de Digital Services Act (DSA) die in 2024 in werking treedt. Het wordt dan voor zeer grote platforms zoals TikTok verboden om data van minderjarigen te verzamelen voor het profileren voor marketingdoeleinden
De Europese Commissie heeft in de geactualiseerde Better Internet For Kids (BIK+) strategie aangekondigd een EU gedragscode voor leeftijdsgeschikt ontwerpen te gaan publiceren. Deze gedragscode moet er aan bijdragen dat de verplichtingen neergelegd in de DSA en AVG worden nageleefd om zo te voorkomen dat kinderen gevolgd worden en dataprofielen krijgen. Wij zijn nauw betrokken bij deze Europese ontwikkelingen en maken ons er hard voor om de bescherming van kinderen in de digitale wereld verder te versterken.
Kunt u deze vragen nog voor het begrotingsdebat Digitale Zaken op 14 november 2022 afzonderlijk beantwoorden?2
Ja.
Terugtreden aannemer bij sloop-nieuwbouw in het kader van de versterkingsoperatie in Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat de eigenaar van een onveilige woning in het centrum van Loppersum na jaren wachten op de sloop-nieuwbouw van zijn woning nu te horen heeft gekregen dat de aannemer zich terugtrekt?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de aannemer dit doet omdat de overheidsinstelling Nationaal Coördinator Groningen (NCG) na al die jaren nog geen duidelijkheid geeft over budget en planning en slecht communiceert? Herkent u dat het voor aannemers die elders ook goede opdrachten kunnen krijgen zonder zekerheid erg moeilijk is om voor de NCG te werken?
Nee. De aannemer heeft aan de NCG aangegeven dat hij om andere redenen deze opdracht teruggeeft. Het uitgangspunt is dat aannemers, de NCG en bewoners goede afspraken met elkaar maken voordat de opdrachtverlening aan de aannemer plaatsvindt.
Herkent u dat de woningeigenaar al in 2018 heeft aangegeven dat zijn gezin onderdoor is gegaan aan het wonen in een kapot en onveilig huis en het moeten strijden om herstel?
Ja. Ik herken dat een moeizaam verlopend versterkingstraject negatieve invloed kan hebben op de mentale gesteldheid van bewoners. Daar wil ik iets aan doen. In mijn brief van 23 november jl. (kenmerk 2022D49408) heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn aanpak van het welzijn van bewoners in het aardbevingsgebied.
Herkent u dat de strijd, de boosheid en stress een negatieve invloed hebben gehad op het functioneren van de woningeigenaar als vader, als partner, als professional, op zijn humeur, zijn mentale gezondheid en de wijze waarop hij in het algemeen in het leven staat?
Zie antwoord vraag 3.
Is het u bekend dat juist om deze reden terecht is gekomen bij de Commissie Bijzondere Situaties?
De gemeente heeft, op het moment dat dit mogelijk was, dit adres bij NCG voorgedragen om met prioriteit op te pakken. Het adres is toegewezen aan het programma Versterking Bijzondere Situaties (VBS) van de NCG.
Herkent u dat de Commissie Bijzondere Situaties er is voor mensen die dringend hulp nodig hebben? Herkent u dat het doel is om samen een oplossing te vinden waarmee mensen weer verder kunnen?
Zie antwoord vraag 5.
Zo ja, hoe kan het dat er na tweeënhalf jaar onderdeel te zijn van deze regeling geen oplossing is, hij niet verder kan en er nu nieuwe vertraging optreedt door het terugtreden van de aannemer?
Met de aanmelding bij het programma Bijzondere Situaties is de versterking met prioriteit opgepakt door de NCG. Er ligt inmiddels een versterkingsadvies voor dit adres en het uitvoeringsontwerp ligt bij de gemeente voor de vergunningaanvraag. Het terugtrekken van de aannemer kan tot vertraging leiden. Er wordt echter zo snel als mogelijk een voorstel gedaan voor een vervangende aannemer.
Wat gaat u doen om te zorgen dat er wel een dringend nodige oplossing komt?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u zich voorstellen hoe groot de mentale klap is nu een commissie die moet zorgen dat mensen verder kunnen na mentale klappen van de overheid ook weer faalt in haar aanpak?
Ja. Zie mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Herkent u dat deze woningeigenaar en andere gedupeerden vast komen te zitten en geen regie meer hebben door deze gang van zaken?
Het teruggeven van een opdracht door een aannemer in een dusdanig laat stadium is een uitzonderlijke situatie. Dit neemt niet weg dat ik ook zie en hoor over vele moeizaam verlopende versterkingstrajecten die en zware wissel trekken op het welzijn van bewoners.
Herkent u dat de situatie van deze woningeigenaar symbool staat voor problemen van veel meer gedupeerden in het mijnbouwgebied?
Het teruggeven van een opdracht door een aannemer in een dusdanig laat stadium is een uitzonderlijke situatie. Dit neemt niet weg dat ook ik zie en hoor over vele moeizaam verlopende versterkingstrajecten die een zware wissel trekken op het welzijn van bewoners.
Herkent u dat het wanhopig maakt dat zelfs in het centrum van Loppersum mensen ruim 10 jaar na de aardbeving bij Huizinge nog zo ver van een veilig huis zijn?
Ja. Ik herken dit onder meer uit mijn werkdagen in Groningen. Het blijft mijn hoogste prioriteit om bewoners zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden.
Is het u bekend dat dit niet de eerste keer is dat aannemers in Groningen besluiten opdrachten terug te geven omdat het werken in opdracht van de overheidsinstelling NCG voor veel problemen zorgt?
Ja. Het is mij bekend dat een beperkt aantal aannemers zich heeft teruggetrokken uit projecten. De NCG is met deze aannemers in gesprek om te achterhalen wat de redenen zijn voor de besluiten om opdrachten terug te geven. Het teruggeven van een opdracht door een aannemer in een dusdanig laat stadium, zoals het geval is in Loppersum, is gelukkig een uitzondering.
Herkent u dat de Kamer vorig jaar aan de bel trok toen bekend werd dat aannemers de versterkingsopdracht van 90 woningen terug gaven?1
Ja.
Hoe gaat het met deze groep bewoners die vorig jaar langer moesten wachten doordat aannemers de opdrachten teruggaven? Hoe ver zijn zij inmiddels in hun traject? Hoe waarderen deze bewoners het traject?
Na het opnemen en beoordelen bleek dat de betreffende 90 woningen in aanmerking kwamen voor sloop-nieuwbouw. In het programma Bouwimpuls heeft de NCG met de aannemers de afspraak gemaakt dat zij enkel de bouwkundige versterking realiseren van bestaande woningen. De adressen zijn daarom vanuit het programma Bouwimpuls verplaatst naar het reguliere versterkingstraject bij de NCG. De NCG en de gemeente pakken de uitvoering van deze adressen versneld op en in de communicatie met bewoners is hiervoor expliciet aandacht.
Hoe vaak hebben aannemers in de versterkingsoperatie opdrachten teruggegeven?
Zie mijn antwoord op vraag 13. Het exacte aantal wordt niet centraal geadministreerd.
Herkent u dat er veel signalen zijn waarbij aannemers een begroting maken die niet wordt goedgekeurd door de NCG?
Ik herken de signalen dat begrotingen worden afgekeurd. De NCG beoordeelt begrotingen op marktconformiteit. Bij excessieve afwijkingen wordt overlegd met de betreffende aannemer over de afwijkingen. Op basis hiervan vindt al dan niet een bijstelling plaats. Dit is maatwerk per aannemer.
Herkent u dat er signalen zijn dat de NCG ook tijdens versterking en sloop-nieuwbouw facturen van aannemers niet of vertraagd betaald?
Ja. De NCG betaalt in meer dan 95% de van de gevallen de facturen van aannemers binnen de termijn van 30 dagen. De NCG streeft ernaar dat alle aannemers op tijd worden betaald.
Herkent u dat het bewoners tot wanhoop drijft wanneer er vertraging optreedt in vaak al langslepende trajecten?
Ja. Zie mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Herkent u voorts dat er ook in trajecten die zijn gestart om de versterkingsoperatie te versnellen alsmede in trajecten die zijn gestart om bewoners meer te ontzien en te steunen vertraging ontstaat vanwege gedoe om geld?
Ja. Om dergelijke complexe situaties te voorkomen heeft de NCG een knelpuntenpot om knelpunten op te lossen en lopende projecten verder te brengen.
Heeft u gesprekken gehad met aannemers over het werken voor de NCG? Zo nee, bent u bereid om met aannemers in gesprek te gaan om te horen welke problemen zij ervaren en welke kansen zij zien voor verbetering?
Ik ben bereid om hierover met aannemers in gesprek te gaan. In een van mijn werkdagen in Groningen begin 2023 zal ik hier invulling aan geven. De NCG voert daarnaast geregeld gesprekken met aannemers. Dit vindt op projectniveau plaats, en tijdens evenementen zoals de door de NCG georganiseerde bouwtafels.
Hoe gaat u zorgen dat vertraging door toedoen van de NCG wordt geminimaliseerd? Welke stappen heeft u daar reeds voor gezet? Welke stappen gaat u zetten?
De NCG heeft stappen gezet om vertraging in het versterkingsproces te minimaliseren. Zo werkt de NCG met het Meerjarenversterkingsplan (MJVP). Het MJVP creëert samenhang in de versterkingsoperatie, maakt de benodigde capaciteit voor de komende jaren inzichtelijk en biedt continuïteit richting aannemers. Dit heeft de NCG de afgelopen tijd gedaan door bijvoorbeeld te werken met een inkoopkalender en via het plan Vergroten Uitvoeringscapaciteit. Ik kijk momenteel met de NCG kritisch naar de processen om vertragende factoren te identificeren en op te lossen.
Kunt u deze vragen voor het wetgevingsoverleg Groningen beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Zonder ingrijpen valt nieuwbouw terug naar 45.000 woningen per jaar' |
|
Peter de Groot (VVD), Fahid Minhas (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zonder ingrijpen valt nieuwbouw terug naar 45.000 woningen per jaar»?1
Ja.
Kunt u toelichten of u het eens bent met de conclusie in het artikel dat de jaarlijkse woningbouw kans maakt om terug te vallen tot 45.000 woningen als we door blijven gaan met de huidige aanpak?
Bij de realisatie van nieuwbouwwoningen spelen allerlei factoren een rol die belemmerend kunnen zijn. Deze belemmeringen worden geadresseerd in het programma Woningbouw met de daarin beschreven vier actielijnen. Juist nu de omstandigheden moeilijker zijn geworden, is het van groot belang dat de huidige aanpak met nog meer inzet uitgevoerd wordt. Alle betrokken partijen, overheden, marktpartijen zoals ontwikkelaars, bouwers en beleggers en ook de corporaties zijn daarbij onmisbaar en ik ben daarom met deze partijen continue in overleg over het wegnemen van belemmeringen. Ik hou nadrukkelijk vinger aan de pols nu de economische omstandigheden veranderd zijn.
Kunt u toelichten hoe u aankijkt tegen het beeld dat de start van bouwprojecten die reeds onherroepelijk zijn vergund wordt uitgesteld?
De woningbouw kan worden vertraagd door de processen en procedures bij onder meer vergunningenverlening. Met actielijn twee 2 van Programma Woningbouw en de Wet versterking regie op de Volkshuisvesting zet ik in op het generiek versnellen de woningbouw. Om de bouwproductie te verhogen is het cruciaal dat wordt gewerkt aan het sneller, slimmer en efficiënter inrichten van de processen en procedures bij woningbouwontwikkeling. van processen en procedures en op versterking van juridische instrumenten voor gemeenten, provincies en Rijk.
Daarom kom ik begin volgend jaar met een plan van aanpak om de woningbouw te versnellen.
Hoe kijkt u aan tegen het alleen verstrekken van subsidie en/of het investeren in woningbouwprojecten die ook daadwerkelijk van start gaan, anders dan de bestaande Woningbouwimpuls die meer op toekomstige plannen is gericht?
Met verschillende financiële middelen draagt het Rijk bij aan de bouw van woningbouwprojecten, zoals de Woningbouwimpuls. Een van de voorwaarden voor de Woningbouwimpuls is dat de woningen uiteindelijk ook daadwerkelijk gerealiseerd worden. We bekijken of de huidige financiële regelingen afdoende zijn en of er aanleiding voor aanpassing of een andere financiële regeling. In het Wetgevingsoverleg Ruimte en Wonen van 14 november jl. heb ik toegezegd om het vervolg van de inzet van de middelen voor de Woningbouwimpuls zoveel mogelijk te laten toekomen aan het doel om juist de komende jaren door te bouwen en dat ik in het voorjaar op terugkom op welke wijze ik dat voor me zie.
Hoe gaat u de te verwachte uitval, van soms wel 40% zo blijkt uit onderzoek, bij binnenstedelijk bouwen ondervangen?
Zoals ook is aangegeven in de Kamerbrief van 8 november over de antwoorden op de Kamervragen van het lid de Groot (VVD) over het bericht «Straatje erbij in elk dorp oplossing woningcrisis» is het onderdeel van mijn bestuurlijke afspraken om voldoende zekerheid te krijgen voor wat betreft bouwlocaties, provincies en gemeenten zorgen voor een overmaat aan bouwlocaties in de plannen. Die afgesproken overmaat is 130% in de provincies met het hoogste woningtekort. Die overmaat moet ook op peil blijven, zodat er voldoende plannen beschikbaar blijven als plannen vertragen of vervallen. Ik wil dat in de woondeals ook marktpartijen en corporaties daar een bijdrage aan kunnen leveren door te signaleren wanneer plannen vertragen, of door reservelocaties aan te dragen, ingeval er locaties vertragen of afvallen.
Ook veranderende marktomstandigheden spelen een rol. We hebben op dit moment te maken met veel onzekerheid in de markt, bijvoorbeeld als het gaat om kosten van materialen. Daarom heb ik eerder dit jaar samen met de bouwsector de intentieverklaring «samen doorbouwen in onzekere tijden» opgesteld. Partijen spreken daarbij de intentie uit om samen door te bouwen en maken onderling afspraken over hoe ze omgaan met de risico’s. We liggen voor dit jaar op koers om de doelstelling van 80.000 woningen te realiseren. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 hou ik nadrukkelijk samen met de andere partijen vinger aan de pols ten aanzien van de veranderende economische omstandigheden en zetten we samen de schouders eronder om de belemmeringen van onder andere economische tegenwind op te vangen.
Bij hoeveel van de ruim 900.000 aangeboden woningen door de provincies is gebruik gemaakt van binnenstedelijke focus, of de ladder van binnenstedelijke verduurzaming?
Zoals ook is aangegeven in de Kamerbrief van 8 november over de antwoorden op de Kamervragen van het lid de Groot (VVD) over het bericht «Straatje erbij in elk dorp oplossing woningcrisis» beschik ik nu niet over een dergelijk overzicht. ABF raamt dat 35 à 40% van de huidige woningbouwplannen buiten bestaand bebouwd gebied ligt. Ik zet er bij de woondeals op in dat meer focus komt te liggen op kansrijke locaties, zowel binnenstedelijk als buitenstedelijk.
Bent u het eens met een van de oorzaken die in het artikel wordt genoemd, dat het besluit van tien jaar geleden om te stoppen met het ontwikkelen van grote woningbouwlocaties, een verkeerde inschatting is geweest? Zo nee, waarom niet?
Momenteel zijn veel mensen op zoek naar een woning. Daarbij kunnen veel mensen geen woning vinden die past bij hun inkomen. De decentralisatie van het woningbouwbeleid heeft ertoe geleid dat er onvoldoende sprake is geweest van richtinggevende bouwdoelstellingen. Met de Nationale Woon- en bouwagenda, en in het bijzonder het Programma Woningbouw, herneemt de overheid de regie om zo snel het woningtekort in te lopen. Grootschalige woningbouwlocaties zijn daarbij van groot belang omdat alleen kleine en middelgrote locatie niet voldoende zijn om bij te dragen aan de realisatie van 900.000 woningen tot en met 2030.
Bent u bereid om te kijken naar de in het verleden succesvolle aanpak Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (Vinex) en de lessen van deze aanpak te betrekken in het nemen van meer landelijke regie bij het sturen op grootschalige woningbouwlocaties? Zo ja, hoe gaat u dit concreet vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid om te kijken naar de lessen uit de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra Vinex. Ik zie parallellen tussen de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra en de opgaven waarvoor we nu gesteld staan. De VINEX-periode leert ons bijvoorbeeld dat een hechte, langjarige samenwerking tussen gemeente en marktpartijen belangrijk is voor de gezamenlijke planvorming, procesaanpak en financiële inkadering van grootschalige gebiedsontwikkelingen. Ook is de koppeling tussen woningbouw en infrastructuur investeringen essentieel.
De lessen uit de VINEX pas ik nu toe op de aanpak in de 17 grootschalige NOVEX- woningbouwlocaties. Vooruitlopend op de brede gebiedsontwikkeling in de 17 grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties hebben we daarom in het najaar besluiten genomen over de € 7,5 miljard voor infrastructuurinvesteringen voor het ontsluiten en bereikbaar maken van de nieuwe woningen.
Kunt u toelichten in hoeverre het instrument nota ruimtelijke ordening kan helpen bij het ordenen waar de meest kansrijke bouw is in relatie tot het vervallen van de bouwvrijstelling?
Het instrument nota ruimtelijke ordening betrof voorheen een beleidsinstrument waarin voor de Ruimtelijke Ordening beleidsdoelen werden gesteld voor de ruimtelijke ordening in Nederland. Zo gaf de Vierde Nota over de ruimtelijke ordening extra (Vinex; Ministerie van VROM 1991) een ambitieus woningbouwprogramma waarbij een groot aantal woningbouwlocaties nabij steden door de nationale overheid op de kaart was aangeduid. Inmiddels is de Nationale Omgevingsvisie (vastgesteld op 11 september 2020) de Rijksvisie waarin het nationale beleid voor ruimtelijke ordening, en daarmee ook woningbouw, is opgenomen.
Zoals in het Coalitieakkoord is afgesproken ben ik een traject gestart om de Nationale Omgevingsvisie te actualiseren en aan te scherpen. Dit kan gezien worden als de volgende nota ruimte en kijkt dus meer naar de lange termijn. Op 12 december heb ik uw Kamer geïnformeerd over het ruimtelijk startpakket dat ik aan de provincies heb gestuurd. In het startpakket legt het Rijk de provincies de nationale opgaven voor uit nationale programma’s op het gebied van onze fysieke leefomgeving. De twaalf provincies wordt gevraagd om samen met gemeenten en waterschappen de opgaven voor de periode tot 2030 en met een doorkijk naar 2050 ruimtelijk te vertalen, in te passen en te combineren met de provinciale opgaven. Ik vraag de provincies in oktober 2023 met de ruimtelijke voorstellen te komen die zicht geven op wat ruimtelijk mogelijk en realiseerbaar is. Het voorstel is de opmaat naar twaalf ruimtelijke arrangementen waarin Rijk en provincie wederkerige afspraken maken over de uitvoering van de opgaven.
De afspraken vormen de basis voor een nieuwe nota ruimte in 2024, in de vorm van de Nationale Omgevingsvisie. In deze aangescherpte Nationale Omgevingsvisie en in de onderliggende beleidsstukken zal ik ook een doorkijk geven naar de toekomstige woningbouwlocaties. Hierbij neem ik ook mee in hoeverre deze locaties kansrijk zijn in verband met andere belangen als natuur.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Gestreste ondernemer is makkelijke prooi: trap niet in fraudeval’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gestreste ondernemer is makkelijke prooi: trap niet in fraudeval»1?
Ja.
Herkent u de trend dat fraudeurs steeds geraffineerder te werk gaan waardoor ondernemers eerder slachtoffer zijn van phishing of gijzelsoftware? Zo ja, op welke manier worden ondernemers voorgelicht over deze steeds geraffineerdere manier van werken van fraudeurs?
Ja. Uit het in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat uitgevoerde cybersecurity onderzoek Alert Online 2022 blijkt dat 56% van de onderzochte organisaties in de 12 maanden voor het onderzoek met phishing te maken heeft gehad. Dergelijke mails zijn een veel gebruikte methode om diverse vormen van criminaliteit te plegen, waaronder online fraude2 en computervredebreuk. Ransomware (ook wel gijzelsoftware genoemd) betreft een specifieke vorm van cybercrime.3 Uit het cybersecurity onderzoek Alert Online 2022 blijkt dat ongeveer 1% van de organisaties met ransomware te maken kreeg. Kleinere organisaties blijken er vaker last van te hebben dan grotere. Van de kleine organisaties betrof het 2,4%.4
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft het Digital Trust Center (hierna ook: DTC) opgericht met als taak het digitaal weerbaarder maken van ondernemers tegen toenemende cyberdreigingen. Het DTC deelt via de website, social media kanalen en de DTC Community de voor ondernemers relevante algemene informatie over cyberdreigingen en kwetsbaarheden. Bedrijfsspecifieke dreigingsinformatie wordt – proactief ongevraagd en in specifieke gevallen gevraagd – gedeeld met individuele bedrijven. U bent hierover geïnformeerd in de brief van 27 juni 2022 met betrekking tot de voortgang van de informatiedienst van het DTC.5 Op deze manier kunnen bedrijven snel actie ondernemen om een cyberaanval te voorkomen of de schade te beperken.
Ook verspreidt het Digital Trust Center via de DTC Community dreigingsinformatie vanuit het Nationaal Cyber Security Centrum (hierna ook: NCSC), zijnde onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, en biedt het DTC via dit kanaal aangesloten bedrijven de mogelijkheid om, in een besloten omgeving, actuele en relevante informatie met elkaar uit te wisselen. Voorbeelden hiervan zijn vragen, discussies of onderzoeken over phishing en/of ransomware.
Tenslotte biedt het Digital Trust Center naast de phishing-quiz die op de website van het DTC staat, veel laagdrempelige informatie over onder andere phishing. Met een verscheidenheid aan tools en content op de website en social media kanalen van het DTC worden ondernemers geïnformeerd over het herkennen van phishing.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is coördinator van de integrale aanpak online fraude en de integrale aanpak cybercrime. Voorts is in beide aanpakken aandacht voor de voorlichting van ondernemers over phishing. In het kader van de integrale aanpak online fraude loopt de verkenning naar welke wijze het bedrijfsleven het beste voorgelicht en ondersteund kan worden om slachtofferschap te voorkomen.
In de Kamerbrief naar aanleiding van de moties van de leden Ephraim en Hermans van 6 juli 20226 bent u geïnformeerd over de activiteiten om cybercrime in het midden- en kleinbedrijf tegen te gaan. In de Kamerbrief over de integrale aanpak van cybercrime van 4 november 20227 is een overzicht van activiteiten van de aanpak van cybercrime opgenomen. Het informeren van ondernemers over maatregelen die zij kunnen nemen om geen slachtoffer te worden en schade te beperken, maakt daar deel van uit. Het betreft onder meer een campagne voor het stimuleren van multi-factorauthenticatie, de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime waarin gemeenten worden ondersteund door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, om preventieve maatregelen te stimuleren, de factsheet Ransomware waarmee het NCSC en het DTC een overzicht geven van de verschillende soorten ransomware en maatregelen die organisaties kunnen nemen om een aanval te voorkomen, en het Incidentresponsplan ransomware van het NCSC met praktische handvatten om bij een ransomwareaanval adequaat te reageren.
In hoeverre hebben ondernemers aangifte gedaan van phishing? Is hier sprake van een stijgende of dalende trend? Welke mogelijkheden ziet u om de aangiftebereidheid onder ondernemers te verhogen?
Aangiften van bedrijven worden vaak gedaan door een persoon en het bedrijf wordt niet altijd genoemd in de registratie. Hierdoor is het moeilijk vast te stellen hoe vaak ondernemers aangifte doen van phishing. Uit de aangiftecijfers van 2022 blijkt dat 2,5% van de aangiften van phishing is gedaan door een ondernemer. Er is sinds juni 2022 een stijgende trend te zien in het aantal aangiften van phishing door ondernemers. De reden hiervoor is onbekend. In het algemeen wordt een ieder aangespoord om aangifte te doen van een strafbaar feit. Het is mogelijk om digitaal aangifte te doen voor meerdere vormen van online criminaliteit waaronder phishing. Met deze optie wordt de drempel om aangifte te doen verlaagd.
Bent u het ermee eens dat het niet altijd makkelijk is om in te schatten of je met een bonafide bedrijf of persoon zaken doet en contact hebt? Zo ja, welke rol zou de overheid hierin kunnen spelen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Fraudeurs en cybercriminelen maken namelijk gebruik van social engineering, een techniek waarbij misbruik wordt gemaakt van de menselijke eigenschappen zoals nieuwsgierigheid, vertrouwen, hebzucht, angst en onwetendheid.
Het Digital Trust Center, onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, publiceert adviezen, handelingsperspectieven en tools om de kennis bij ondernemers te verhogen, bijvoorbeeld door voorbeelden te geven van phishingmails. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Algemene Zaken verkennen welke interventies kunnen worden ingezet om veilig gedrag te bevorderen.
Meerdere partijen waarschuwen daarnaast voor verschillende vormen van online fraude en zetten gerichte campagnes daartoe in. Bijvoorbeeld door de Fraudehelpdesk, die volledig wordt gesubsidieerd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, tezamen met de Autoriteit Consument en Markt, de politie, het Europees Consumenten Centrum en de Consumentenbond waarschuwen het publiek rond Black Friday, Sinterklaas en Kerst voor nepwebshop en aan- en verkoopfraude met de campagne «Eerst Checken, dan bestellen».
Ook de Nederlandse Vereniging van Banken waarschuwt voor social engineering in de campagne «zo werkt een fraudeur». In deze campagne wordt de werkwijze van de fraudeurs uiteengezet, zodat men deze vormen van fraude snel kan herkennen.
Ten slotte heeft Slachtofferhulp Nederland in november een nieuwe campagne gelanceerd «online oplichting is een serieuze misdaad». Slachtoffers worden daarin opgeroepen hulp te zoeken bij Slachtofferhulp Nederland.
Bent u het ermee eens dat de ondersteuning van gedupeerde ondernemers van phishing verbeterd moet worden? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Slachtoffer worden van phishing kan voor ondernemingen zeer ernstige gevolgen hebben. Daarom is het van groot belang dat ondernemers in eerste instantie zelf investeren in de eigen digitale veiligheid. Daarnaast is het mogelijk je te verzekeren bij een verzekeraar tegen schade als gevolg van cyberincidenten. Bij een cyberincident kan bovendien ondersteuning worden geboden door cybersecuritybedrijven. Met deze maatregelen kan een onderneming zelf de mogelijke schade voorkómen of beperken.
Er zijn verschillende instanties die ondernemers daarbij ondersteunen, zowel bij het voorkomen van schade als het oplossen daarvan. De Fraudehelpdesk, die volledig wordt gesubsidieerd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, kan adviseren en doorverwijzen naar instanties die specifiek verder kunnen ondersteunen. Ook kunnen gedupeerde ondernemers aangifte doen bij de politie. Daarnaast biedt Slachtofferhulp Nederland de individuele slachtoffers van phishing ondersteuning en emotionele hulp.
Bent u het ermee eens dat er ook voor de telecomsector een rol weggelegd is om frauduleuze telefoontjes en misbruik van nummers tegen te gaan? Zo ja, bent u bereid hierover met de sector in gesprek te gaan en te kijken waar aanvullende maatregelen mogelijk zijn en de Kamer hierover te informeren?
Ja. Hierover is de Minister van Economische Zaken en Klimaat, samen met de Autoriteit Consument en Markt, reeds in overleg met de sector. Dit overleg vindt plaats mede in het kader van een wetsvoorstel voor aanscherping van het spoofingverbod, een beperking van het gebruik van Nederlandse nummers vanuit het buitenland en flankerende maatregelen. Bij de aanpak door de telecomsector wordt aangesloten bij de integrale aanpak van online fraude. Hierover is uw Kamer geïnformeerd met de brief van 8 juli 2022.8
Herkent u het beeld dat de vele campagnes en trainingen onvoldoende effect lijken te hebben en dat het essentieel is om van jongs af aan bewust te zijn van gevaren van de online wereld en bent u bereid om online oplichting een prominente plek te geven in de pilot cyberrijbewijs voor basisscholen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Het effect van de combinatie van bewustwordingsmaatregelen is lastig te meten. Wel blijkt uit onder meer het Cybersecurity onderzoek Alert Online 2022 dat bewustwording nog nadere aandacht behoeft. Zo komt uit dit onderzoek naar voren dat een derde van de medewerkers van bedrijven hun kennis over online veiligheid als (zeer) slecht tot matig inschat.
Het project Mijn cyberrijbewijs is in samenwerking met FutureNL en het Ministerie van Justitie en Veiligheid ontwikkeld. Dit project maakt deel uit van de inspanningen om bewustwording te vergroten bij de jeugd. Begin oktober is de interventie Mijn Cyberrijbewijs gelanceerd: een gratis lesprogramma voor groep 7 en 8 van het primair onderwijs. Online oplichting krijgt hierin als fenomeen, een prominente plek. Naast kennis over schadelijke fenomenen geeft de verkenning «Online Ontspoord»9 van het Rathenau Instituut aanknopingspunten om digitale weerbaarheid onder van doelgroep verder te ontwikkelen. In dit onderzoek zijn 18 mechanisme in kaart gebracht die ervoor zorgen dat online gedrag sneller ontspoort dan in het fysieke domein. Mijn Cyberrijbewijs maakt jonge mensen bewust van deze mechanismes en de online risico’s.
Het ECP Platform voor de Informatiesamenleving vormt daarnaast samen met het expertisecentrum voor Online Kindermisbruik en het Netwerk Mediawijsheid Safer Internet Center voor kinderen een nationale invulling van de Europese strategie voor een beter internet voor kinderen. In het netwerk kijken overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties hoe kinderen en jongeren op een veilige manier de digitale wereld kunnen betreden, bijvoorbeeld met lespakketten voor scholen of speciale uitgaven van de Donald Duck, de zogenaamde Digiducks.
Welke belemmeringen ervaart de Fraudehelpdesk om ondernemers en burgers zo goed mogelijk te kunnen informeren over malafide personen, websites en bedrijven? Bent u bereid deze weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Bij de Fraudehelpdesk, die volledig wordt gesubsidieerd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, kunnen slachtoffers melding maken van fraude en oplichting. De Fraudehelpdesk biedt voorlichting en verwijst slachtoffers zo nodig door voor hulp en het doen van aangifte. De Fraudehelpdesk wil voor een goed onderbouwd advies aan melders gegevens kunnen verwerken, zoals telefoonnummers, sms en mogelijk malafide links. De Fraudehelpdesk heeft hiervoor een vergunning aangevraagd, maar de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft de aanvraag afgewezen. De Fraudehelpdesk heeft hiertegen beroep ingesteld. Dit is nog onder de rechter.
Het is belangrijk dat relevante gegevens gedeeld kunnen worden, bijvoorbeeld over modus operandi. Zoals aangegeven in de brief van 8 juli jl. verkent het Ministerie van Justitie en Veiligheid o.a. met meldpunten, waaronder de Fraudehelpdesk, hoe we dit binnen de kaders van de AVG vorm kunnen geven.
Bent u het ermee eens dat landen als België een zeer interessante aanpak hebben in het voorkomen van phishing door informatie over malafide websites snel binnen te halen en te verspreiden en daarmee slachtoffers te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren hoe u lessen gaat trekken van andere landen en daarmee Nederlanders een stukje veiliger houdt?
Ja. Zoals gemeld in de bijlage bij de Kamerbrief over de integrale aanpak van cybercrime van 4 november jl. verkent het Ministerie van Justitie en Veiligheid, tezamen met het NCSC of een «anti-phishing-schild» naar Belgisch voorbeeld ook in Nederland kan worden opgezet. Daarmee zou het mogelijk worden criminele links in berichten te melden om deze vervolgens onschadelijk te maken, dan wel van een waarschuwing te voorzien. Dit zou het slachtofferschap van phishing en daaropvolgende delicten kunnen tegengaan.
Het bericht 'Achterlijke situaties bij glastuinders, eerste bedrijven stoppen' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel van Nieuwe Oogst «Achterlijke situaties bij glastuinders, eerste bedrijven stoppen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het is bekend dat de gestegen energiekosten een grote impact hebben op de glastuinbouw. Dit heeft ook een effect op de keuzes die ondernemers maken, zoals extensivering, bedrijfsbeëindiging of elektriciteitslevering. Dit wordt ook beschreven in de tweede verkenning van WEcR van de mogelijke inkomenseffecten van de oorlog in Oekraïne voor bedrijven in de land- en tuinbouw die u op 9 november heeft ontvangen.2 Exacte cijfers zijn niet bekend, mede doordat er grote verschillen binnen de sector bestaan.
Meerdere ondernemers gaan stoppen met hun bedrijf of zijn genoodzaakt de productie aanzienlijk terug te schroeven, wat gaat dit volgens u betekenen voor het aanbod van groenten, zoals tomaten, paprika’s en komkommers?
Indien productie wordt verlaagd of beëindigd zal het aanbod van producten uit de glasgroententeelt afnemen. Mogelijk wordt het weggevallen aanbod vervangen door groenten uit het buitenland. In de eerder aangehaalde verkenning wordt uitgegaan van volumedalingen in 2022 van circa 10% voor komkommers en circa 15% voor tomaten. Voor paprika’s vermoed men dat de volumes ongewijzigd zijn ten opzichte van het vorige jaar. Hierbij wordt wel een voorbehoud gemaakt, namelijk dat de landelijke arealen van de diverse teelten ook van invloed zijn om bovengenoemde volumeontwikkelingen. Daarbij is de situatie divers en zijn er ook veel telers die het winterseizoen overslaan. Dat betekent dat het aanbod van Nederlandse groenten in de winter daalt, terwijl richting zomer veel aanbod gelijktijdig op de markt komt.
Wat zijn de gevolgen van het terugschroeven van de productiecapaciteit voor de prijzen van groenten?
In algemene zin zullen prijzen stijgen wanneer het aanbod daalt. De prijzen van groenten zijn echter ook sterk afhankelijk van opbrengsten in andere landen, gezien het om een internationale markt gaat en het de vraag is in hoeverre de daling in aanbod in Nederland door producten uit andere landen opgevuld zullen gaan worden. De verwachting is dat richting zomer het aanbod van Nederlandse groenten juist weer stijgt.
Het komende tekort aan groenten gaat waarschijnlijk gecompenseerd worden door import vanuit Marokko en Spanje. Dergelijke ontwikkelingen staan haaks op de duurzaamheidsambities. Wat is uw reflectie hierop?
Bij de beantwoording van deze vraag moeten twee voorbehouden worden gemaakt. Ten eerste is er niet genoeg data voorhanden om hier sluitende uitspraken over te doen. Ten tweede is het antwoord ook afhankelijk van of het duurzaamheidsperspectief smal (broeikasgasuitstoot) of breed (zoals effecten op biodiversiteit) is.
Voor tomaten uit Spanje en Marokko geldt dat deze veelal in de buitenlucht of onder plastic worden geteeld. In vergelijking met de Nederlandse glastuinbouw betekent dat dus een vermoedelijk minder energie-intensieve teeltwijze en dat er dus ook vermoedelijk minder koolstoflekkage optreedt. Dat moet opgewogen worden tegen het transport van de producten uit zuidelijke landen. Anderzijds scoort de Nederlandse glastuinbouw in algemene zin beter op watergebruik en wordt ook veel biologische plaagbestrijding ingezet.
Door de hoge gasprijzen en het ontbreken van financiële steun verplaatsen verschillende ondernemers hun research & developtment naar landen als India, wat zijn de gevolgen hiervan op onze concurrentiepositie?
Vanwege de uiteenlopende bedrijfssituaties en afhankelijkheden met de rest van de keten is het moeilijk om generieke uitspraken te doen over de specifieke gevolgen voor de concurrentiepositie. Enerzijds betekenen de hoge energieprijzen dat de glastuinbouw minder concurrerend wordt. Anderzijds zal, voor zover er concurrentie plaatsvindt met buitenlandse energie-intensieve glastuinbouw, dit effect ook gelden voor het buitenland.
In een ledenenquête van glastuinbouw Nederland geeft 8% van de ondernemers aan dit jaar faillissement aan te moeten vragen, wat zijn hiervan de gevolgen voor onze hoogwaardige tuinbouwcluster?2
Het is vanwege de uiteenlopende bedrijfssituaties en afhankelijkheden met de rest van de keten moeilijk om generieke uitspraken te doen over wat het effect is van faillissementen op de rest van het cluster. In algemene zin kan gesteld worden dat een disruptie zoals de energiecrisis negatief is voor het cluster, dit heeft immers ook effect op de keten van toeleveranciers en afnemers. Daarbij kunnen de hoge kosten leiden tot minder investeringsruimte. Door de diversiteit binnen de sector is het lastig in te schatten wanneer een dusdanig keteneffect optreedt dat het cluster als geheel wordt bedreigd.
Kunt u vertellen waarom de motie van de leden Grinwis en Erkens over een tijdelijke correctieregeling duurzame warmte in het leven roepen (Kamerstuk 29 023, nr. 322)?
Helaas lijkt er een deel van de vraag weggevallen. Ik ga er daarom vanuit dat de vraag ziet op de stand van zaken van de afhandeling van de motie. Ik verwacht uw Kamer op korte termijn over de uitvoering van de motie te kunnen informeren.
Vanwege de hoge energieprijzen en het uitblijven van afdoende financiële steun is er geen kapitaal om te investeren in verdere verduurzamingsmaatregelen, wat zijn de gevolgen hiervan op de energietransitie?
Het is vanwege de uiteenlopende situaties op bedrijfsniveau lastig te zeggen wat het effect is van de energiecrisis op de energietransitie. Wel worden via verschillende instrumenten middelen vrijgemaakt voor de energietransitie in de glastuinbouw, zo is het budget voor subsidie op energiebesparende maatregelen opgehoogd naar € 60 mln. om zoveel mogelijk aanvragen te kunnen honoreren. Tegelijk wordt met Glastuinbouw Nederland en Greenports Nederland gesproken over mogelijkheden om de energietransitie te versnellen. Voorts kan ik u melden dat eraan gewerkt wordt dat de Borgstelling MKB-Landbouwkredieten zo gauw als de staatssteun-goedkeuring verkregen wordt, tijdelijk een optie gaat bieden voor glastuinbouwbedrijven die vanwege de hoge energieprijzen over aanvullend werkkapitaal moeten kunnen beschikken om in bedrijf te kunnen blijven. De Kamer is daarover in een aparte brief van mijn collega’s van EZK en LNV (2022Z25539) uitgebreider geïnformeerd.
Kunt u elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Het is vanwege de benodigde afstemming helaas niet gelukt om aan dit verzoek te voldoen.
Het bericht dat zorgverzekeraar VGZ gratis en voor niks reclame maakt voor bepaalde apotheekketens |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar VGZ gratis en voor niks reclame maakt voor bepaalde apotheekketens?1
VGZ heeft haar verzekerden geïnformeerd dat zij niet alleen bij reguliere apotheken terecht kunnen, maar ook bij online-apotheken. Ook heeft VGZ haar verzekerden geïnformeerd over de wijze van dienstverlening van de online-apotheken die zij heeft gecontracteerd. Verzekerden kunnen beoordelen of zij deze wijze van dienstverlening prefereren boven die van een andere apotheek. Zorgverzekeraars kunnen hun verzekerden informeren over het aanbod van zorgaanbieders waarmee zij een contract hebben. Het is daarbij van belang dat de verstrekte informatie juist en evenwichtig is.
Wat is uw visie op de opkomst van grote commerciële apotheekketens, die zich met name richten op de meer lucratieve apotheekdiensten, zoals herhaalreceptuur, en de minder lucratieve levering van acute medicatie aan de traditionele apotheken laten? Bent u het ermee eens dat dit een onwenselijk bedrijfsmodel is?
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) heb ik met zorgaanbieders en zorgverzekeraars afspraken gemaakt met als doel de zorg voor de toekomst kwalitatief goed, toegankelijk en betaalbaar te houden. Hieronder valt ook het meer inzetten van digitale zorg; niet als doel op zich, maar als middel om de zorg ook in de toekomst houdbaar te houden.
Transities en transformaties in het zorglandschap, die passende zorg bevorderen en helpen om de schaarse capaciteit in de zorg zo effectief en efficiënt mogelijk in te zetten ten behoeve van de verzekerden, zijn hierbij noodzakelijk. Hieruit volgt dat niet iedere zorgaanbieder hetzelfde aanbod hoeft te hebben. Zorgaanbieders, ook apothekers, kunnen er voor kiezen zich te specialiseren op een bepaalde patiëntengroep, of om vooral online diensten aan te bieden.
Ik vind het wenselijk dat zorgverzekeraars dergelijke transformaties in de zorg bevorderen en faciliteren. De noodzaak daartoe is er. Dit geldt ook voor de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van apothekerszorg, juist ook in de toekomst. Nieuwe zorgvormen en digitale zorgvormen kunnen daarbij helpen. Ook de Patiëntenfederatie ondersteunt de wenselijkheid van variatie in aanbod.2
Verzekerden hebben vervolgens zelf de keuze welke vorm van apothekerszorg bij hen past. De wensen en behoeften van patiënten lopen uiteen. Het is daarom ook aan de partijen in de zorg om er voor waken dat alle noodzakelijke en gewenste vormen van (farmaceutische) zorg geboden worden. Ik reken erop dat zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht en hun taak om kwalitatief goede doelmatige zorg in te kopen, goed onderhandelen met apothekers. Zij hebben de verantwoordelijkheid om niet alleen daar waar dat kan lage vergoedingen uit te onderhandelen, bijvoorbeeld door de inzet van online apotheken, maar ook om daar waar het nodig is ruimte bieden aan intensievere (en duurdere) vormen van zorg, met bijpassende vergoedingen. De NZa ziet toe op het proces van zorginkoop.
VGZ werkt samen met twee online apotheken die landelijk opereren, maar klein van omvang zijn in vergelijking met andere landelijke apotheekketens en -formules. Bij beide apotheken kunnen patiënten zowel terecht voor eenmalige receptuur als herhaalrecepten. Deze apotheken moeten aan dezelfde eisen voldoen als iedere andere apotheek. Hierop wordt toegezien door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat zorgverzekeraars zoals VGZ de opkomst van dit soort ketens stimuleren? Zo ja, bent u bereid om VGZ en eventuele andere verzekeraars die zich hier ook aan schuldig maken hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe bent u van plan om ervoor te zorgen dat de vertrouwde apotheek in de wijk of het dorp behouden blijft en niet weg wordt geconcurreerd door commerciële ketens die enkel de meest lucratieve zorg willen verlenen?
In het IZA hebben we afgesproken om een beweging in zetten naar zorg die digitaal geleverd wordt waar dit kan, maar ook dat deze fysiek blijft waar dit moet. Gezien de groeiende zorgvraag en de druk op de arbeidsmarkt verwacht ik dat we in de toekomst alle zorgvormen hard nodig zullen hebben, zowel online zorg als ook de apotheekzorg in wijk of dorp. In het IZA is afgesproken om de eerstelijnszorg te versterken. De apotheek in de wijk heeft daar een belangrijke rol in te spelen, ook bij het ontlasten van de huisarts. Er is zeker plek voor online apotheken, maar de farmaceutische zorg in de wijk moeten we koesteren en verder optimaliseren. Ik ga met partijen in overleg hoe we deze optimalisering kunnen realiseren.
Het bericht ‘GGD trekt stekker uit digitaal jeugddossier ondanks investering van miljoenen’ |
|
Simone Richardson (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «GGD trekt stekker uit digitaal jeugddossier ondanks investering van miljoenen»?1
Ja.
Bent u op de hoogte op basis van welke kwaliteits- en functionaliteitseisen het project is stopgezet? Zo nee, bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met de betrokken partijen? Zo ja, wat zijn deze kwaliteitseisen?
Het besluit om te stoppen met het GGiD is een besluit dat genomen is door de drie GGD (algemeen) besturen zelf. De afhandeling hiervan is eveneens een aangelegenheid van de besturen van de GGD’en. VWS is stelselverantwoordelijk voor de Wet publieke gezondheid (Wpg) waar de jeugdgezondheidszorg (JGZ) onder valt. Gemeenten dienen op grond van de Wpg ervoor zorg te dragen dat de JGZ wordt uitgevoerd, waarbij zij zelf kunnen kiezen wie dat gaat doen – bijvoorbeeld een GGD. Het stopzetten van de ontwikkeling van dit digitale jeugddossier heeft geen impact op de taakuitvoering van de JGZ in deze regio’s.
Bent u op de hoogte vanaf welk moment er werd getwijfeld aan de haalbaarheid van het project en hoe lang het heeft geduurd voordat er een knoop hieromtrent is doorgehakt? Zo nee, waarom niet? Waar worden de gemaakte kosten voor dit project belegd?
Omdat het sluiten van een overeenkomst met een softwareleverancier een aangelegenheid is van de GGD’en en hun bestuur ben ik hier niet van op de hoogte gebracht. De drie GGD’en hebben continu intensief overleg gehad met de leverancier om te komen tot een werkend GGiD. Gedurende het ontwikkeltraject zijn onder meer externe toetsingen gedaan op o.a. kwaliteit, functionaliteit, privacy en rechtmatigheid Daar waar nodig heeft bijsturing plaats gevonden. Met de leverancier is echter een blijvend verschil van inzicht ontstaan over de kwaliteit en functionaliteit van het GGiD. Daarmee is een impasse ontstaan. Er gaat door de betrokken GGD’en gestart worden met een onderzoek en evaluatie omtrent dit project in alle betrokken regio’s.
Voor wat betreft de kosten: volgens de Wpg (en de bijbehorende Regeling eisen software) zijn gemeenten er verantwoordelijk voor dat er in de JGZ gebruik wordt gemaakt van een digitaal dossier voor de jeugdgezondheidszorg. De financiering voor het laten uitvoeren van JGZ en het RVP door gemeenten, inclusief de digitale gegevensuitwisseling, gebeurt via het Gemeentefonds. Kortom: de financiële consequenties zijn in eerste instantie voor de GGD’en, en daarmee voor de desbetreffende gemeenten.
Is de leverancier die betrokken was bij de uitvoering van dit project betrokken bij andere digitaliseringsprojecten van de overheid? Zo ja, hebben u signalen bereikt dat er ook in andere casussen projecten met deze leverancier afgebroken dreigen te worden?
De leverancier die betrokken was bij de uitvoering van dit project heeft op dit moment geen directe digitaliseringsprojecten bij VWS. Daarnaast is het sluiten van een overeenkomst met een softwareleverancier een aangelegenheid van de GGD’en en hun bestuur.
Op welke manier neemt u de resultaten uit de evaluatie die nog uitgevoerd moet worden mee om ervoor te zorgen dat het in andere situaties niet misloopt? Worden deze resultaten bijvoorbeeld breed gedeeld onder alle gemeenten?
In elke betrokken GGD regio wordt een evaluatie uitgevoerd. De algemeen besturen van de GGD’en zijn opdrachtgever, of anderzijds zeer nauw betrokken, en bepalen hoe de evaluatie vormgegeven, besproken en verspreid gaat worden.
Daarnaast bespreken wij in de periodieke overleggen die wij voeren met GGD GHOR NL en andere veldpartijen het belang van een goede registratie en gegevensuitwisseling.
Welke stappen bent u van plan te nemen om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst zo min mogelijk zal voorkomen?
Het is, gelet op de verantwoordelijkheidsverdeling, niet aan mij om met een reactie te komen. Zoals ook in de berichtgeving wordt vermeld, valt het besluit om te stoppen de drie besturen van de GGD’en zwaar juist ook vanwege de financiële consequenties voor de GGD en daarmee ook voor de gemeenten. Vandaar dat in alle betrokken regio’s het traject van het GGiD wordt geëvalueerd. Het is vervolgens aan de GGD’en om al dan niet opvolging te geven aan de conclusies en aanbevelingen uit de evaluatie.
Bent u bereid om deze vragen afzonderlijk te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Jeugd en aanverwante zaken op 21 november? Zo nee, waarom niet?
Bij deze ontvangt u een reactie op de Kamervragen binnen de gestelde termijn.
De pilots van de mbo-card met budget |
|
Peter Kwint |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Welke mbo-scholen doen mee aan de pilot mbo-card met budget en welke stappen gaat u zetten als in het voorjaar van 2023 een aantal scholen zich nog niet heeft aangemeld?
De MBO Card met budget is beschikbaar voor alle mbo-scholen. Het CJP benadert momenteel alle besturen van mbo-instellingen in Nederland voor deelname aan de pilot. In de zomer van 2023 kan een indicatie worden gegeven van welke scholen wel en niet deelnemen aan de pilot. Er zijn mooie voorbeelden van instellingen die nu al deelnemen, zoals het ROC Mondriaan, het Grafisch Lyceum Rotterdam en mboRijnland. Uiteindelijk is het aan de school zelf om te beslissen of ze willen deelnemen aan de pilot MBO Card. Het CJP zal zich tot en met de zomer van 2023 inspannen om scholen aan te sluiten binnen de tweejarige pilot. Er is veel ervaring opgedaan met een cultuurkaart in het vo met een vergelijkbare systematiek, waarbij de deelname van scholen rond de 80% ligt.
Worden bol- en bbl-, vavo-studenten ook met deze pilot bereikt? Hoe gaat u ervoor zorg dragen dat alle mbo-studenten bereikt worden?
De MBO card met budget is beschikbaar voor alle mbo studenten. Het CJP legt geen enkele beperking op ten aanzien van het aanmelden van bol-, bbl- en/of vavo-studenten. De inzet van de kaart wordt waar mogelijk gekoppeld aan het burgerschapsonderwijs. Het burgerschapsonderwijs is van toepassing op studenten van alle leerwegen en onderwijsniveaus. Op die manier krijgen alle mbo-studenten de kans om gebruik te maken van de MBO Card met budget.
Wanneer kunt u de eerste resultaten van de pilot bekend maken? Hoeveel scholen hebben zich tot nu toe aangemeld en hoeveel studenten worden er bereikt?
Ik heb onderzoeksbureau ResearchNed de opdracht gegeven om de pilot MBO Card met budget de komende twee jaar te monitoren en te evalueren. In Q4 van 2023 worden de eerste richtinggevende resultaten verwacht uit het onderzoek naar de pilot MBO Card met budget.
De pilot bevindt zich in de aanvangsfase. Stichting CJP werkt hard om via een persoonlijke benadering van de scholen ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk studenten kunnen profiteren van de mogelijkheden die de MBO Card biedt. Omdat stichting CJP de systematiek van de cultuurkaart voor het vo grotendeels kan gebruiken, hebben zij een snelle start kunnen maken. Er zijn tot op heden meer dan 40.000 studenten aangemeld voor de pilot binnen zes instellingen met diverse schoollocaties.
Bent u bereid om het budget op te hogen indien alle scholen mee zouden doen met de pilot? Kunt u dit toelichten?
Beslissingen over het verdere verloop van de pilot neem ik op basis van het monitorings- en evaluatieonderzoek dat wordt uitgevoerd door onderzoeksbureau ResearchNed.
Worden de ervaringen van de invoering van het ckv-onderwijs meegenomen in de pilot? Kunt u dit toelichten?
Ja, de pilot MBO Card met budget steunt op de systematiek van de cultuurkaart in het vo. De beproefde systematiek van hoe activiteiten rondom cultuureducatie in ckv een plek krijgen, nemen we mee in deze pilot. De onderzoeken en publicaties rondom de invoering van het ckv-onderwijs en het effect daarvan op leerlingen neem ik mee in de deskresearch van het onderzoek dat wordt uitgevoerd naar de pilot MBO Card met budget.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Cultuur?
Ja.
De dieselprijs |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u zich er bewust van dat diesel inmiddels duurder is dan benzine?1
Ja.
Klopt het dat de van oudsher goedkope dieselprijs, ten opzichte van de benzineprijs, een van de redenen is voor de hogere motorrijtuigenbelasting op dieselauto’s in vergelijking met benzine auto’s?
Het klopt niet dat de lage dieselprijs wordt gecompenseerd door de motorrijtuigenbelasting (mrb) voor dieselvoertuigen. De mrb voor dieselvoertuigen is hoger ten opzichte van de mrb voor benzinevoertuigen om te compenseren voor de lagere dieselaccijns ten opzichte van de benzineaccijns.
Bent u voornemens dieselrijders te compenseren voor de extreem hoge dieselprijzen, bijvoorbeeld door het verlagen van de motorrijtuigenbelasting op dieselauto’s? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft in het Belastingplan 2023 reeds een maatregelenpakket voorgesteld om mensen en bedrijven tegemoet te komen voor stijgende energieprijzen (waaronder diesel). Het pakket bevat bijvoorbeeld accijnsverlagingen tot 1 januari 2024.
Een ‘speciale portal’ bij techbedrijven |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met berichten dat de Biden regering een «speciale portal» bij techbedrijven heeft voor het aangeven van desinformatie?1
Ja.
Heeft de Nederlandse staat ook toegang tot een dergelijke speciale portal bij Twitter (of Facebook of Instagram) voor het aangeven van desinformatie, misinformatie of nepnieuws bij deze techbedrijven?
Het Ministerie van BZK heeft geen toegang tot een Content Request System zoals beschreven in de artikelen in de bijlagen. Wel heeft het Ministerie van BZK de status van «trusted flagger» bij Meta, Google, Twitter, TikTok en Snapchat. Trusted flaggers» meldingen worden door de genoemde sociale media platformen met prioriteit behandeld. Deze trusted flagger status kunnen deze online platformen ook geven aan andere overheidsorganisaties of NGO’s.2 Het Ministerie van BZK zet dit middel met grote terughoudendheid in en alleen rondom verkiezingen: wanneer er een vermoeden bestaat van de verspreiding van des- of misinformatie waarvan de inhoud als gevolg heeft dat de integriteit van het verkiezingsproces, een vitaal onderdeel van de democratie, belemmering zou kunnen ondervinden. Of wanneer een gemeente rondom verkiezingen een vraag had voor Meta en zelf geen gehoor kreeg. De bedrijven waarbij een melding wordt gedaan maken hierbij hun eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden en dus of verwijdering, labelen of een andere actie gerechtvaardigd is. Het ministerie heeft via deze kanalen geen bevoegdheid bepaalde content te laten verwijderen.
Voor meer informatie over deze status van «trusted flaggers» verwijs ik u naar de beantwoording van de Kamervragen over de «escalatie kanalen» en het «desinformatieteam BZK» naar aanleiding van een Wob-verzoek die u op 7 november 2022 aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft gesteld (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 914).
Onderhoudt de Nederlandse staat contact met de bovengenoemde drie sociale mediabedrijven en indien dit het geval is door wie en op welke manier (bijvoorbeeld telefonisch, via mailverkeer) en waarom wordt dit contact onderhouden?
Ja. Het Ministerie van BZK houdt vanwege verschillende redenen contact met bovengenoemde bedrijven. Dit contact kan zowel op ambtelijk als op ministerieel niveau plaatsvinden. Het kan bestaan uit telefonisch contact, mailverkeer, of gesprekken in persoon. Zo heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 8 juni 2022 een kennismakingsgesprek gehad met vertegenwoordigers van Meta, waarover die dag op Twitter publiekelijk is gecommuniceerd.3 In het kader van hoor en wederhoor is er contact met Meta over het DPIA traject Facebook Pages4. Via de status van «trusted flagger» kan het ministerie contact op nemen met deze bedrijven wanneer er een vermoeden bestaat van de verspreiding van des- of misinformatie waarvan de inhoud als gevolg heeft dat het verkiezingsproces, een vitaal onderdeel van de democratie, belemmering zou kunnen ondervinden.