Het initiatief ‘Agora Underground’ |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het Roermondse initiatief «Agora Underground» om een digitale school te beginnen?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Wat vindt u van dit initiatief waarbij wordt gepoogd om onderwijs te bieden aan duizenden thuiszittende leerlingen? Deelt u de mening dat we om het beoogde doel van nul thuiszitters te realiseren, zoals vastgelegd in het coalitieakkoord, alle passende middelen moeten inzetten, waaronder ook de «digitale school»?
Digitaal afstandsonderwijs ziet het kabinet als een kansrijk middel om te zorgen dat kinderen toch een doorlopende ontwikkellijn kunnen hebben als ze niet (volledig) fysiek naar school kunnen. In het Coalitieakkoord is afgesproken dat het aantal onnodige thuiszitters terug naar 0 wordt gebracht door elk kind een vorm van onderwijs te geven, onder meer door het vormgeven van een Digitale School. Ieder kind heeft recht op passend fysiek onderwijs. Digitaal afstandsonderwijs kan aan de orde zijn voor leerlingen voor wie uit het ontwikkelingsperspectief blijkt dat (geheel of gedeeltelijk) afstandsonderwijs noodzakelijk is om de doorlopende ontwikkeling mogelijk te maken is. Daarbij zal terugkeer naar fysiek onderwijs het perspectief zijn. Over de uitwerking van de Digitale School bent u geïnformeerd in de Kamerbrief Uitwerking verzuimaanpak van 15 juli 20222 en het schriftelijk overleg3 dat daarover met uw Kamer is gevoerd.
Wat vindt u er in dat licht van dat de Inspectie van het Onderwijs heeft moeten concluderen dat de digitale school niet voldoet aan de Leerplichtwet en hoe verenigt u deze zienswijze met uw eigen voornemen om «good practices» uit de coronaperiode, bijvoorbeeld op het vlak van online onderwijs, voort te zetten voor de leerlingen die hier aantoonbaar baat bij hebben?
De Inspectie kijkt op welwillende en constructieve wijze naar initiatieven die bijdragen aan het terugdringen van het aantal thuiszitters. Bij Agora Underground is echter gebleken dat de onderwijskwaliteit en de begeleiding van leerlingen niet voldoen aan de wet waardoor de basiskwaliteit van het onderwijs tekort schiet.
Daarnaast constateert de Inspectie dat er geen sprake is van geregeld schoolbezoek, een vereiste uit de Leerplichtwet. Het rapport is gepubliceerd op de website van de Inspectie, www.onderwijsinspectie.nl.4
De vereiste van geregeld schoolbezoek raakt aan digitaal afstandsonderwijs in algemene zin. Ik kijk, zoals aangekondigd in bovengenoemde Kamerbrief, welke knelpunten in wet- en regelgeving moeten worden weggenomen om digitaal afstandsonderwijs als volledige voorziening mogelijk te maken. Vooruitlopend daarop kijk ik, ook in overleg met de Inspectie, hoe binnen de ruimte die de wet al biedt innovatie en maatwerk beter mogelijk kan worden gemaakt. «Good practices» van digitaal afstandsonderwijs uit de coronaperiode zijn inmiddels ontsloten door Stichting Kennisnet, via www.lesopafstand.nl. Op deze website zijn bestaande initiatieven en praktijkvoorbeelden verzameld en staat aanvullend lesmateriaal dat voor scholen kan dienen als inspiratie voor het inrichten van digitaal afstandsonderwijs voor thuiszitters.
Welke stappen neemt u om de circa vijftienduizend thuiszitters onderwijs te bieden en op welke termijn bent u voornemens om de digitale school, zoals omschreven in het coalitieakkoord en in uw brief van juli 20222, hier actief in te zetten? Wilt u de Kamer op de hoogte houden van deze ontwikkelingen?
In de Kamerbrief Uitwerking verzuimaanpak van 15 juli 20226 heb ik met u gedeeld op welke wijze ik de digitale school als voorziening verder uitwerk. Digitaal afstandsonderwijs als volledige digitale voorziening vereist een zorgvuldige afweging op vele fundamentele vraagstukken zoals kwaliteit en toezicht. Ik informeer uw Kamer in het voorjaar 2023 over de stand van zaken van het onderzoek. Nu al kunnen scholen gebruik maken van lesopafstand.nl, dat door Stichting Kennisnet is gecreëerd in de coronaperiode en momenteel wordt doorontwikkeld.
Bent u zich ervan bewust dat er onder andere veel hoogbegaafde kinderen thuiszitten en dat digitaal onderwijs voor (een deel van) hen dé manier kan zijn om toch onderwijs te krijgen?
Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van het plan van aanpak hoogbegaafdheid, zoals met u gedeeld in de Kamerbrief over passend onderwijs en hoogbegaafdheid van 15 juli 20227. Bij de uitwerking daarvan is met verschillende partijen gesproken over het aanbod voor hoogbegaafde kinderen en is gewerkt aan een visie op het onderwijs aan hoogbegaafden en voorstellen voor maatregelen om dit te verbeteren. U wordt hier nog dit jaar over geïnformeerd.
Bij het uitwerken van de ontwikkeling van de digitale school – zie ook het antwoord op vraag 4 – wordt deze doelgroep – hoogbegaafde kinderen die door een gebrek aan passend aanbod thuiszitten – ook expliciet meegenomen.
Bent u bereid de Inspectie te vragen, vooruitlopend op bovengenoemde stappen, op (meer) welwillende en constructieve wijze te kijken naar initiatieven zoals «Agora Underground», gezien de waardevolle rol die zij voor veel kinderen vervullen?
Zie antwoord vraag 3.
Kan een initiatief, zoals «Agora Underground», binnen de kaders van het experiment onderwijszorgarrangementen vallen? Zo nee, bent u bereid dit mogelijk te maken?
Voor het OZA-experiment kunnen scholen en samenwerkingsverbanden een aanvraag indienen als ze een initiatief vormen dat maatwerk biedt voor kinderen/jongeren met een complexe ondersteunings- en zorgbehoefte. Het gaat nadrukkelijk om de combinatie van onderwijs en zorg. Of Agora Underground valt binnen de kaders van het experiment zal pas beoordeeld kunnen worden op basis van een eventueel ingediende aanvraag. Bij de beoordeling en selectie van aanvragen wordt ook gekeken naar innovatieve concepten.
A-symptomatisch testen voor Corona en het opheffen van de DOBC |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving met betrekking tot de vrijgegeven Wob-verzoeken inzake a-symptomatisch testen voor corona en het opheffen van de Digitale Ondersteuning Bestrijding Covid-19 (DOBC)?1
Ja.
Waarom werd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangedrongen op het loslaten van een evidence-based aanpak van de coronacrisis, terwijl uit rapporten van zowel het RIVM en het Outbreak Management Team (OMT) op dat moment bleek dat testen zonder klachten zinloos is en bovendien leidt tot veel vals-positieven? Vindt u niet dat, hoewel een crisis soms vraagt om snel handelen, dusdanig ongecontroleerd en onwetenschappelijk keuzes maken juist een risico oplevert voor zowel het bestrijden van de crisis, als voor de maatschappij?
Het Ministerie van VWS heeft bij de besluitvorming over beleid en maatregelen steeds zo goed mogelijk gebruik gemaakt van alle recente wetenschappelijke informatie vanuit verschillende expertises over de verspreiding van het virus en de effectiviteit van de maatregelen. De beschikbare informatie is in de pandemie ook gebruikt in de advisering en reflectie bij elke maatregelenronde door het OMT, het Sociaal en Cultureel Planbureau en de RIVM Gedragsunit en uitvoeringstoets. Het testen van asymptomatische contacten in het kader van BCO of de CoronaMelder was gericht op het vinden van presymptomaten. Contacten hebben namelijk een hogere a priori kans op Covid-19 en zijn hiermee anders dan «gewone» asymptomaten. De kans op foutpositieven dan wel foutnegatieven hangt daarbij ook af van de epidemiologische situatie.
Maatregelen binnen het testbeleid moet daarom worden bezien in de context van een totaalpakket aan coronamaatregelen, in combinatie met de specifieke context op dat moment.
Hoe heeft u, gezien u op de hoogte was van het risico op veel fout-positieven bij grootschalig a-symptomatisch testen, dit verdisconteerd in de interpretatie van en communicatie over de positieve testen die werden gemeld? Heeft u hiermee überhaupt rekening gehouden? Welke marges zijn gehanteerd en zijn daar conclusies/acties aan verbonden geweest? Zo ja, kunt u inzichtelijk maken welke analyses hierop van toepassing zijn geweest en hoe hierop concreet is gehandeld bij de crisisaanpak?
De PCR-test is niet een binaire test en de uitslag ervan vraagt om een duiding van data. Voor de kwaliteitseisen van de PCR test gelden kwaliteitsnormen. De Covid-PCR-testen zijn steeds geanalyseerd in daarvoor geaccrediteerde laboratoria. De PCR-test wordt nog steeds gebruikt als gouden standaard om een besmetting met het coronavirus aan te tonen.
Is deze aanpak gedurende de crisis bijgesteld/veranderd en zo ja, op basis van welke inzichten en/of klinische data en op welke manier?
Het test-, quarantaine- en isolatiebeleid is aangepast afhankelijk van de epidemiologische situatie en op basis van OMT-adviezen.
Waarom is het rapport «beleid SARS-CoV-2 PCR bij personen zonder klachten» op 19 oktober 2022 verwijderd van de website van de rijksoverheid? Is dit rapport nog ergens anders inzichtelijk en openbaar en zo nee, waarom niet? Kunt u dit rapport alsnog toegankelijk maken?
Documenten en adviezen in het kader van de LCI-richtlijn COVID-19 worden aangepast of verwijderd wanneer deze niet meer actueel zijn. Via het Archiefweb is informatie zoals genoemd rapport nog terug te vinden: https://rivm.sitearchief.nl/?subsite=lci.
Hoe reflecteert u op de kritiek van het DOBC dat a-symptomatisch testen in het geval van de corona-app «niet wenselijk» en «discriminatie» is? Hoe verhoudt zich dat in uw optiek tot de grondrechten van mensen en waarom mochten deze grondrechten opzij geschoven worden? Waarom moest de app er koste wat het kost komen en werd deze onder andere door het DOBC aangeduid als een «prestigeproject van Minister Hugo de Jonge»? Klopt het dat uw voorganger grote persoonlijke belangen had bij het implementeren van de app? Zo ja, welke belangen waren dat en waarom?
De DOBC heeft in eerdere adviezen geadviseerd om CoronaMelder-gebruikers die een notificatie van de notificatie-app ontvangen (ook zonder symptomen) de mogelijkheid te geven om getest te worden vóór het moment dat ze het meest besmettelijk zijn (dat wil zeggen voordat de klachten beginnen). Zonder een notificatie-app zouden mensen zonder klachten of symptomen zich niet uit eigen beweging laten testen. In de adviezen 1, 3, 7 en 10 heeft de begeleidingscommissie het grote belang benadrukt van het direct kunnen laten testen wanneer men een app-waarschuwing (langdurig in nauw contact met een besmet persoon geweest) krijgt, ongeacht de aanwezigheid van symptomen. De DOBC spreekt in geen van haar adviezen over discriminatie in geval van asymptomatisch testen. De DOBC heeft daarnaast meermaals en langdurig aangedrongen op het actief houden van de CoronaMelder-app.
Hoe reflecteert u op het feit dat uit Wob-documenten blijkt dat het a-symptomatisch testen er «politiek is ingefietst»? Betekent dit dus dat het grootschalig testen zonder klachten voornamelijk een politiek besluit is geweest? Hebben andere overwegingen dan puur epidemiologische een grote rol gespeeld bij het invoeren van grootschalig a-symptomatisch testen en de corona-app? Zo ja, welke overwegingen zijn dit en kunt de overwegingen hiervoor verklaren en verantwoorden?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat uw voorganger het voorstel heeft gedaan om mensen a-symptomatisch te testen als zij naar voren kwamen uit de app, uit het bron- en contactonderzoek (BCO), of terugkeerden uit een «oranje land», ondanks dat bekend was dat het BCO-proces niet goed liep en mensen zonder symptomen vrijwel nooit corona krijgen en niet besmettelijk zijn? Zo ja, hoe was het dan te verantwoorden dat mensen zonder klachten op grote schaal getest moesten worden? Welke overwegingen lagen hieraan ten grondslag en waarom?
Het testadvies voor contacten die naar voren kwamen uit het BCO had als doel om de keten van besmettingen rondom de index (besmet persoon) snel op te sporen en verdere verspreiding van het virus te voorkomen. Dit gold destijds ook voor mensen die via de CoronaMelder app een melding hadden gekregen.
Het testbeleid rondom het BCO en de CoronaMelder is veel aangepast door de gehele crisis heen – afhankelijk van de epidemiologische situatie werden deze adviezen versoepeld of aangescherpt. De aanpassingen zijn geïnitieerd vanuit verschillende OMT-adviezen.
Waarom zaten er in de DOBC ook leden van het OMT? Werd hierdoor de onafhankelijkheid van het DOBC niet gecompromitteerd? Heeft uw ministerie, dat grote invloed had op het OMT, invloed gehad op de gang van zaken binnen het DOBC? Zijn de (gewenste) politieke beleidslijnen en keuzes van uw ministerie en/of het kabinet van invloed geweest op de DOBC en zo ja, op welke manier?
Zowel voor het OMT als het DOBC was het van belang dat deelnemers beschikten over expertise en kennis op het gebied van onder meer epidemiologie en virologie. De DOBC was een onafhankelijke commissie. Politieke overwegingen spelen en speelden geen rol bij de totstandkoming van adviezen van de onafhankelijke DOBC en ook het besluit de Begeleidingscommissie te beëindigen staat hier los van.
Waarom werd er op het moment dat wetenschappelijk bekend werd dat a-symptomatisch testen zinloos is en bovendien veel vals-positieven oplevert, niet direct gestaakt met de corona-app en het grootschalig testen zonder klachten?
Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat asymptomatisch testen in combinatie met isolatie- en quarantainebeleid verdere verspreiding van het virus kan voorkomen. De meerwaarde van asymptomatisch testen is afhankelijk van de epidemiologische situatie en de context waarin wordt getest.
Kunt u een inschatting maken van de hoeveelheid vals-positieve testuitslagen in Nederland als gevolg van het grootschalig a-symptomatisch testen? Zo nee, gaat u hiervan nog wel een analyse maken?
Uit wetenschappelijk onderzoek bleek dat de kans op een positieve uitslag zonder dat daar een besmetting aan ten grondslag lag zeer klein was. Het is niet mogelijk een inschatting te maken van de hoeveelheid vals-positieve testuitslagen in Nederland. Het is niet retrospectief vast te stellen of iemand zonder klachten vals-positief testte.
Wat betekent de waarschijnlijkheid van veel vals-positieve testuitslagen voor de validiteit van het uitgevoerde coronabeleid? Kunnen wij hieruit concluderen dat vele maatregelen dus ingevoerd zijn op basis van foutieve informatie en daarmee dus eigenlijk epidemiologisch niet te verantwoorden waren?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u analyseren hoe de baten van het grootschalig a-symptomatisch testen, en alle gevolgen voor de crisisaanpak die dat heeft gehad, opwegen tegen de kosten ervan als gevolg van de op basis daarvan ingezette maatregelen en alle maatschappelijk en economische schade die dat heeft veroorzaakt?
Gedurende de coronapandemie is er veel onderzoek uitgevoerd om de effectiviteit van maatregelenpakketten te onderbouwen en te evalueren. De actuele inzichten zijn steeds meegewogen in de besluitvorming. De maatregelen die in de afgelopen jaren zijn genomen, waren dan ook vanuit epidemiologisch oogpunt steeds effectief. Met betrekking tot dit onderwerp heb ik de Kamer uitgebreid geïnformeerd in mijn brief van 11 november 2022.2
Erkent u dat het grootschalig a-symptomatisch testen een foute beleidskeuze is geweest, die bovendien een ernstig vertekend beeld van de epidemiologische situatie en daarmee van de coronacrisis heeft opgeleverd?
Nee.
Het voorop stellen van het bedrijfsbelang van slachthuizen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u gelezen over de handhavingsrapporten die Stichting Animal Rights via een procedure in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) opvroeg, waarin ernstige overtredingen staan beschreven die hebben plaatsgevonden bij een slachthuis in Twello, waaronder het snijden in een dier dat nog bij bewustzijn was, het onderbrengen van kreupele dieren in een zodanig te klein hok dat liggen zonder vertrapt te worden onmogelijk was en het illegaal onverdoofd slachten van een dier?1
Ja.
Erkent u dat het feit dat deze ernstige overtredingen hebben plaatsgevonden terwijl er een inspecteur van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij stond te kijken, het ergste doen vermoeden voor het lot van dieren op momenten dat er geen toezichthouder naast staat?
Elk incident waarbij dierenwelzijn in het geding is, is er een te veel. Slachthuizen dragen hiervoor primair de verantwoordelijkheid. De NVWA houdt toezicht op het slachtproces. Dit houdt in dat de aandacht van de toezichthoudend dierenarts gericht wordt op de verschillende onderdelen van de bedrijfsvoering, waarbij de dierenarts niet op alle plekken tegelijkertijd aanwezig is. Er worden ook andere methoden om toezicht te houden ingezet, zoals cameratoezicht. Dierenartsen van de NVWA zien als het als hun opdracht en hun moreel gevoelde plicht om erop toe te zien dat het dierenwelzijn wordt gewaarborgd. In deze specifieke casus is door de toezichthoudend dierenarts ter plaatse handhavend opgetreden, wat heeft geresulteerd in een bestuurlijke boete aan de exploitant.
Wat vindt u van het verweer van de slachthuiseigenaar dat hij geen ruimte of tijd heeft om zieke en niet-transportwaardige dieren apart te huisvesten, waarmee hij duidelijk maakt dat hij niet van plan is zich aan de wettelijke voorschriften te gaan houden?
Ik vind dit niet acceptabel. Het slachthuis is wettelijk verplicht een procedure te hebben voor de beoordeling van dieren bij aankomst. Hierin staat ook beschreven wat voor maatregelen de exploitant neemt bij afwijkingen. Het betreffende slachthuis is hier onvoldoende serieus mee omgegaan en heeft niet direct die maatregelen genomen die nodig zijn om herhaling van de overtreding te voorkomen.
Waarom is dit slachthuis nog niet gesloten?
Momenteel vindt in dit slachthuis geen slacht plaats vanwege een brand in het voorjaar van 2022. Bij het hervatten van het slachtproces ziet de NVWA er strikt op toe dat aan alle gestelde voorwaarden wordt voldaan. Gezien het recente verleden van dit slachthuis vindt deze beoordeling plaats tegen het recent vernieuwde en zwaarste toezichtsregime, het verscherpte toezicht. De NVWA kan, als de situatie daar aanleiding toe geeft, de erkenning van het slachthuis schorsen of intrekken. Ik steun de ambitie van de NVWA die gericht is op strikte handhaving als de situatie daarom vraagt.
Zijn de eigenaar en de transporteur van de niet-transportwaardige, ofwel kreupele, dieren beboet? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van de transporteur en de veehouder heeft de NVWA handhavend opgetreden conform het interventiebeleid. Er is een rapport van bevindingen opgemaakt voor de transporteur en een schriftelijke waarschuwing voor de veehouder. Dit rapport van bevindingen vormt de grondslag voor het opleggen van een bestuurlijke boete.
Hoeveel geiten en schapen worden er jaarlijks geslacht bij dit slachthuis? Hoeveel daarvan worden onverdoofd geslacht?
In de periode van 2018 tot en met 2021 zijn er variërend tussen de 73.265 en 135.560 dieren per jaar geslacht bij dit bedrijf. Daarvan zijn het jaar 2018 achthonderd dieren onbedwelmd geslacht, en in de jaren daaropvolgend zijn er in totaal nog vier dieren onbedwelmd geslacht.
Kunt u bevestigen dat bij dit slachthuis vaker (ernstige) overtredingen zijn vastgesteld?
Ja. Uit de inspectieresultaten van de NVWA blijkt dat de NVWA in de periode 2018 tot medio 2021 meerdere overtredingen heeft geconstateerd die geleid hebben tot interventies. De NVWA controleert, spreekt aan en geeft waar nodig aanwijzingen voor de bedrijfsvoering en handhaaft volgens het interventiebeleid.
Klopt het dat er jaarlijks meerdere schriftelijke waarschuwingen worden gegeven aan dit slachthuis vanwege overtredingen van hygiëneregels, maar dat dit nooit resulteert in boetes?
De NVWA handhaaft conform het interventiebeleid. Of een specifieke maatregel wordt opgelegd hangt af van de ernst van de overtreding, en het tijdsbestek waarbinnen een eventuele herhaling van deze overtreding optreedt. Daarnaast geldt dat niet iedere volgende overtreding op het gebied van hygiëne als een herhaling kan worden beschouwd, omdat een ander wetsartikel kan zijn overtreden. Het kan dus voorkomen dat er meerdere schriftelijke waarschuwingen worden opgelegd en deze niet automatisch, bij een andere overtreding, tot een bestuurlijke boete leiden. Zie verder het antwoord op vraag 4. Hier kan van worden afgeweken als bedrijven in korte tijd meerdere herhaalde overtredingen begaan en de voorgeschreven interventies onvoldoende zijn. Indien nodig schroomt de NVWA niet deze mogelijkheid in te zetten.
Herinnert u zich de undercoverbeelden uit dit slachthuis die vorig jaar naar buiten werden gebracht, waarop te zien was hoe dieren werden voortgedreven door hun staart omhoog te trekken of om te draaien en hoe angstige dieren die ontsnapten aan de slachters, werden getrapt en opnieuw moesten worden gevangen?2
Ja, ik heb hiervan kennis genomen.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat er een handhavingsverzoek nodig was, gevolgd door een bezwaarprocedure, voordat er een boete werd opgelegd voor deze overtredingen?
In deze zaak is bij de heroverweging van het handhavingsverzoek in bezwaar gebleken dat er niet overeenkomstig het interventiebeleid is gehandhaafd. Dit heeft ertoe geleid dat in bezwaar de overtreding opnieuw is getoetst aan het interventiebeleid en er alsnog een bestuurlijke boete is opgelegd.
Vindt u dat een boete van 2.500 euro voor het bij bewustzijn villen van een geit in verhouding staat tot het leed dat dit dier is aangedaan? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, wat vindt u dan wel passend?
Ik kan me de roep om hoge boetes voor dit type overtredingen gevoelsmatig goed voorstellen. Ook al kan een boete achteraf, hoe hoog dan ook, nooit het leed wegnemen dat een dier is aangedaan. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke punitieve sanctie, gericht op bestraffing door leedtoevoeging bij de dader. Bij het opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte ervan is de NVWA gebonden aan de wettelijke kaders, in dit geval het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren en de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren, en aan de eisen van doeltreffendheid, evenredigheid en afschrikwekkendheid. De regelgeving voorziet voor categorieën van beboetbare gedragingen in de hoogte van de op te leggen boete. Indien de ernst van een overtreding of de omstandigheden waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven, kan in plaats van bestuurlijke handhaving worden gekozen voor strafrechtelijke vervolging. Uit de evaluatie van de Wet dieren uit 2020 (Kamerstuk 28 286, nr. 1139) kwam naar voren dat het sanctiemaatregelenpakket van de Wet dieren op zich afdoende is. Uiteraard houd ik een vinger aan de pols. Zoals door mijn ambtsvoorganger aangekondigd, is dit jaar een aanvullend separaat onderzoek gestart naar de effecten van de bestuurlijke boetes onder Wet dieren. Ik verwacht het eindrapport binnenkort te ontvangen. Ik zal de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten, en mijn eventuele vervolgstappen.
Bent u nog steeds van mening dat consumenten moeten weten waar hun voedsel vandaan komt?
Ik ben van mening dat het belangrijk is om eerlijke informatie over voedsel aan de consument te geven. Ten aanzien van waar het voedsel vandaan komt is voor bepaalde voedselproducten het land van herkomst verplicht. Dit is geregeld in het Warenwetbesluit Informatie Levensmiddelen en is gebaseerd op de Europese verordening (EU) nr. 1169/2011. Daarnaast vind ik het belangrijk dat consumenten ook eenvoudig duurzame en gezonde voedselkeuzes kunnen maken. In de voedselbrief, die ik uw Kamer voor begin 2023 heb toegezegd, werk ik mijn inzet hiertoe uit.
Kunt u uitleggen waarom u in hoger beroep bent gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank die oordeelde dat de namen van 43 slachthuizen, waar in de afgelopen jaren overtredingen zijn geconstateerd, openbaar moeten worden gemaakt?3
In de onderliggende uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 8 juli 2021 is een aantal overwegingen opgenomen waar de NVWA, door het instellen van hoger beroep tegen deze uitspraak, duidelijkheid over wil krijgen van de hoogste bestuursrechtelijke instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Om die reden is hoger beroep ingesteld.
De gronden van het hoger beroep richtten zich onder meer op het al dan niet aanleveren van contextinformatie bij de openbaarmaking van inspectieresultaten, wel of geen onevenredige benadeling van slachthuizen door het publiceren van verouderde inspectieresultaten die zagen op inmiddels verbeterde – en daarmee niet meer bestaande – onregelmatigheden en het al dan niet meenemen van dierenrechtenactivisme bij de afweging om de namen van de slachthuizen openbaar te maken. Om deze vragen beantwoord te krijgen is ervoor gekozen om hoger beroep in te stellen.
Kunt u uitleggen waarom horecabedrijven die een onvoldoende halen bij NVWA-inspectieresultaten wel met naam- en adresgegevens op de NVWA-website worden gezet en slachthuizen niet?4
Vanaf 1 september 2020 publiceert de NVWA op haar website van alle in de horeca uitgevoerde inspecties de bevindingen met als doel een overzicht van de stand van de voedselveiligheid.5 De inspecties die zijn uitgevoerd zijn opgedeeld in drie categorieën, te weten: juiste omgang met voedsel, hygiëne en ongediertewering. Aan deze categorieën wordt een resultaat gehangen: voldoet, voldoet niet, geen inspectiegegevens bekend. De inspectieresultaten worden, met vermelding van de naam van de horecaonderneming, gepubliceerd. Er worden dus niet alleen onvoldoende resultaten gepubliceerd; ook voldoende resultaten worden bekendgemaakt.
Daarnaast publiceert de NVWA vanaf januari 2019 op haar website elk half jaar de inspectieresultaten van de roodvleesslachthuizen met permanent toezicht.6 Hierbij kan worden ingezien hoe alle roodvleesslachthuizen scoren op de thema’s diergezondheid, dierenwelzijn en voedselveiligheid. Per thema kan worden bekeken hoeveel schriftelijke waarschuwingen, niet vaststaande boetewaardige overtredingen en vaststaande boetewaardige overtredingen er geconstateerd dan wel opgelegd zijn. De 20 grote roodvlees-slachthuizen met permanent toezicht zijn goed voor 90 procent van de slacht in Nederland. Ook deze inspectieresultaten worden inclusief de naam van het betrokken slachthuis bekend gemaakt. Het betreft dus niet slechts geanonimiseerde inspectieresultaten.
Kan hieruit worden geconcludeerd dat u van mening bent dat iedereen moet weten waar zijn eten vandaan komt, maar niet als dit het bedrijfsbelang van slachthuizen schaadt?
Zie mijn antwoord op vraag 12.
Waar in de begroting voor 2023, of in welke beleidsnota, kan deze kanttekening worden teruglezen?
Zoals ik bij vraag 12 heb aangeven werk ik mijn inzet waarbij de consumenten eenvoudig duurzame en gezonde voedselkeuzes kunnen maken nog uit in de voedselbrief, die ik uw Kamer voor begin 2023 heb toegezegd.
Herinnert u zich dat u eerder stelde dat de consument «een plicht heeft om zelf te onderzoeken, zich te verdiepen, zelf kennis van zaken op mag doen» als het gaat om de dagelijkse realiteit voor dieren?5
In het plenaire debat over dieren in de veehouderij van 24 januari 2019 heeft mijn voorganger aangegeven dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een taak heeft om het dierenwelzijn te borgen maar daarnaast heeft de consument ook een plicht om zelf te onderzoeken, zich te verdiepen en zelf kennis van zaken op te doen. Ik wil de consument daarbij helpen zodat deze gezonde en duurzame voedselkeuzes, met aandacht voor dierenwelzijn en milieu, kan maken, zie verder mijn antwoord op vraag 12.
Betekent dit dat een consument die aan zijn plicht wil voldoen om zelf te onderzoeken hoe het is gesteld met de dagelijkse realiteit voor dieren, zelf via een procedure in het kader van de Wet open overheid (Woo) alle inspectierapporten per slachthuis en per veehouderijlocatie moet gaan opvragen? Zo nee, hoe gaat u dit dan regelen?
Voedsel in Nederland is in het algemeen veilig. De verantwoordelijkheid voor een hygiënische productie van voedsel, voor de diergezondheid en voor het dierenwelzijn daarbij ligt primair bij de producerende bedrijven. De NVWA ziet hierop toe. Voor de transparantie van de inspectieresultaten van de roodvleesslachthuizen verwijs ik naar het antwoord op vraag 14. De consument mag op dit stelsel van voedselveiligheid vertrouwen, en heeft daarbij ook zelf een verantwoordelijkheid voor de aankoop, en het hygiënisch bewaren en bereiden van voedsel.
Kunt u deze vragen één voor één en vóór het debat over de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan om de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘Steeds meer meldingen verwarde personen, maar aanpak moeilijk door privacywet: ‘Je weet niet met wie je te maken hebt’’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Steeds meer meldingen verwarde personen, maar aanpak moeilijk door privacywet: «Je weet niet met wie je te maken hebt»»«?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten wat er is gedaan met de 15.000 meldingen die over personen met onbegrepen gedrag zijn gedaan bij het telefoonnummer 0800-1205? Zo nee, waarom niet? Kunt u toezeggen dat er gewerkt wordt aan een opvolgsysteem met terugkoppeling aan de melders?
Nee, hierover wordt centraal geen data verzameld. Het meldpunt is ingericht naar aanleiding van het advies van het Schakelteam personen met verward gedrag om een landelijk meldnummer te realiseren dat doorschakelt naar het juiste lokale of regionale meldpunt voor niet-acute zorgmeldingen.2 Het landelijke meldpunt heeft dan ook (enkel) de functie om een beller door te schakelen naar een meldpunt in zijn of haar gemeente of regio. Het meldpunt heeft geen andere functie dan het vergroten van de bereikbaarheid van de regionale meldpunten. Vervolgens wordt in de regio waarnaar is doorgeschakeld een melding gedaan en/of geregistreerd en wordt waar nodig opvolging aan de melding gegeven, bijvoorbeeld door toeleiding naar passende zorg of ondersteuning te organiseren. In de afrondende fase is het hierbij gebruikelijk om een terugkoppeling te doen naar de melder. Over de manier waarop die terugkoppeling wordt gedaan beslissen meldpunten zelf. Wel draagt het Ministerie van VWS bij aan de doorontwikkeling van de regionale meldpunten. Zo ondersteunt GGD GHOR gemeenten en regio’s – in opdracht van VWS – op het gebied van kennisdeling en professionalisering van de meldpunten. Hierbij is tevens aandacht voor het lokaal of regionaal monitoren van de meldingen en de wijze waarop terugkoppeling plaatsvindt naar de melder.
Bent u het eens met de stelling dat het onwenselijk is dat mensen met onbegrepen gedrag vaak in aanraking komen met de politie terwijl ze eigenlijk sociale of medische zorg nodig hebben, en dat politie en GGZ hierin beter samen moeten werken? Zo ja, hoe wordt hierop ingezet?
Ja, wij zijn het eens met de stelling, hierover zijn ook in het coalitieakkoord afspraken gemaakt.3 Verward en/of onbegrepen gedrag vormt een belasting voor betrokkenen zelf en kan daarnaast leiden tot overlast of gevoelens van onveiligheid bij omstanders of omwonenden. Als dat zich voordoet, schakelen de laatstgenoemden vaak de politie in – terwijl interventies door de politie lang niet altijd passend of helpend zijn en geen oplossing bieden voor de onderliggende problemen van deze mensen.
Voor een nauwere samenwerking tussen de zorg, het sociaal domein en de politie in de aanpak voor personen met verward en/of onbegrepen gedrag heeft het kabinet structureel 26 miljoen euro per jaar gereserveerd. Op 15 december jl. hebben wij uw Kamer ingelicht over de voortgang van de aanpak.4
Wij zetten ons ervoor in om zorgwekkend gedrag vroegtijdig te signaleren en escalatie van problematiek te voorkomen door het bieden van de juiste zorg en/of ondersteuning. De aanpak van de problemen van deze mensen vereist niet alleen inzet vanuit de zorg, maar dikwijls ook inzet vanuit het sociaal domein in de vorm van begeleiding, schuldhulpverlening, huisvesting, werk en/of dagbesteding. Om escalatie te voorkomen helpt bijvoorbeeld de inzet van een functionaris vroegsignalering en opvolging in de wijk, zoals een wijk ggd’er. Wanneer mensen tóch met de politie in aanraking komen, is het daarnaast van belang dat politie, zorg en gemeente goed samenwerken. Het inzetten van een dergelijke functionaris en het verbeteren van de regionale samenwerking tussen partijen in het zorg- en veiligheidsdomein stimuleren we binnen het actieprogramma Grip op Onbegrip van ZonMw.
Hoe kunnen we de politie zoveel mogelijk ontlasten op dit dossier en ervoor zorgen dat mensen met onbegrepen gedrag niet met politieagenten in aanraking komen? Hoe wordt bijvoorbeeld ambulante hulpverlening voor deze personen verder versterkt?
Zie antwoord vraag 3.
Welke wet- en regelgeving staat op dit moment in de weg om gegevens van mensen met onbegrepen gedrag veilig uit te wisselen of in beeld te hebben, om zo adequate hulpverlening te kunnen bieden?
Het is belangrijk dat professionals uit de verschillende domeinen noodzakelijke gegevens veilig met elkaar kunnen delen ten behoeve van de aanpak van personen met verward/en of onbegrepen gedrag. Er zijn verschillende relevante wetten op grond waarvan professionals in de praktijk gegevens kunnen uitwisselen voor gespecificeerde doeleinden. Het kabinet heeft aandacht voor zowel de wettelijke kaders waarbinnen gegevensuitwisseling reeds plaats kan vinden als de vraag of deze kaders op onderdelen zouden moeten worden verruimd om domein overstijgend samenwerken te vergemakkelijken. Echter, hierbij dient steeds de afweging te worden gemaakt tussen de bescherming van de privacy van kwetsbare burgers en het goed kunnen samenwerken van professionals ten behoeve van de zorg en ondersteuning van deze kwetsbare burgers.
Er zijn vaak meer mogelijkheden voor veilige gegevensuitwisseling binnen bestaande wettelijke kaders dan wordt gedacht. Dat blijkt uit de verschillende handreikingen en leergangen die het veld ondersteunen bij gegevensvraagstukken. Om bekendheid te geven aan wat er binnen de huidige wet- en regelgeving mogelijk is, hebben we samen met veldpartijen het handelingskader «Samenwerking en gegevensdeling tussen woon-, zorg- en veiligheidsdomein» ontwikkeld.5 Deelnemende partijen aan dit handelingskader (waaronder Aedes en de Vereniging Nederlandse Gemeenten) zijn op dit moment aan zet om dit handelingskader in de praktijk te brengen.
Wat betreft van toepassing zijnde wet- en regelgeving op het gebied van domeinoverstijgende gegevensdeling zijn er enkele relevante ontwikkelingen. Ten eerste zal met het wetsvoorstel Wet aanpak meervoudige problematiek sociaal domein (Wams) een expliciete grondslag worden gecreëerd om gegevens te delen ten behoeve van een gecoördineerde aanpak voor (ernstige) meervoudige problematiek. De tweede wet die een aanvullend kader biedt voor de verwerking van persoonsgegevens in domeinoverstijgende situaties is het Wetsvoorstel gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (Wgs). De Wgs beoogt een juridische basis te bieden voor de verwerking van persoonsgegevens door – in de wet aangewezen – samenwerkingsverbanden, zoals de Zorg- en Veiligheidshuizen (ZVH). Ten derde wordt door het Ministerie van BZK een wetsvoorstel voorbereid om een wettelijke grondslag voor gegevensverwerking te creëren met als doel dat woningcorporaties in specifieke gevallen bijzondere persoonsgegevens en strafrechtelijke gegevens kunnen verwerken.
Bent u bereid om met relevante veldpartijen, waaronder gemeentes en politiebonden, in gesprek te gaan om te bezien hoe mensen met onbegrepen gedrag beter opgevangen te worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, wij zijn en blijven in gesprek met veldpartijen over de aanpak voor personen met verward en/of onbegrepen gedrag en stemmen onze aanpak samen met veldpartijen (waaronder ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Politie) af.
Bent u bereid om ook binnen de Europese Unie het gesprek aan te gaan over de beknellende rol van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) op dit dossier en te bezien of dit aangepast kan worden? Zo nee, waarom niet?
De AVG zou de aanpak van problematiek in het sociaal domein op zichzelf niet moeten bemoeilijken. De AVG staat toe dat grondslagen voor gegevensverwerking in nationale wetgeving gecreëerd worden, op grond waarvan gegevensuitwisseling mogelijk kan zijn voor specifieke doeleinden, mits deze gegevensuitwisseling noodzakelijk en proportioneel is. In de AVG zijn wel voorwaarden opgenomen voor het delen van gegevens die voorkomen dat persoonsgegevens lichtvaardig worden gedeeld met ongewenste consequenties voor de betrokken burgers. Het per beoogde gegevensuitwisseling bepalen van de grondslag, het doel, de noodzakelijkheid en proportionaliteit kan soms als knellend worden ervaren in de praktijk. Echter, het bewaren van evenwicht tussen de belangen van gegevensuitwisseling en zorgvuldige gegevensbescherming is van groot belang. Het gaat immers vaak om de gegevens van kwetsbare burgers.
Het nieuws dat alle ambtenaren in Brussel een grote loonsverhoging krijgen |
|
Jasper van Dijk , Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat vindt u van het bericht dat alle ambtenaren die voor de instellingen van de Europese Unie werken, dit jaar een totale loonsverhoging van 7 procent krijgen?1
De loonsverhoging komt voort uit de Verordening tot vaststelling van het ambtenarenstatuut. Daarin staat een standaardmethode voor het berekenen van salarisstijgingen voor EU-ambtenaren, die is gebaseerd op de loonontwikkeling van ambtenaren van centrale overheden in tien (referentie)lidstaten. Nederland heeft tegen deze methode gestemd bij de aanpassing van het EU-ambtenarenstatuut in 2014.
De uitkomst van de standaardmethode is voor 2022 een verhoging van 4,4% voor EU-ambtenaren. Daarnaast worden de lonen van EU-ambtenaren met 2,5% verhoogd met een uit 2020 uitgestelde verhoging. In 2020 hebben de EU-ambtenaren deze verhoging van 2,5% niet ontvangen, omdat het BBP in de gehele EU met meer dan 3% was gedaald vanwege de coronacrisis. In 2022 heeft het BBP van de gehele EU het niveau van voor de coronacrisis bereikt en daarom hebben de EU-ambtenaren alsnog recht op deze verhoging.
Het kabinet vindt dat gekeken moet worden in hoeverre deze methode duurzaam is in het geval van hoge inflatieperioden, zoals nu het geval is. Om die reden heeft Nederland met de overige leden van de Raad middels artikel 241 VWEU de Europese Commissie gevraagd dit te bestuderen en eventueel maatregelen te nemen2. De Europese Commissie heeft laten weten nu geen noodzaak te zien om maatregelen te treffen.
Vindt u het correct dat deze loonsverhoging bovenop het al riante salaris van Europarlementariërs en Eurocommissarissen zal komen?2
Zie het antwoord op vraag 1. Het kabinet heeft eerder al aangegeven bezwaren te hebben tegen de methode die is gebruikt bij de berekening van de salarissen en vindt dat tevens gekeken moet worden in hoeverre deze methode duurzaam is in het geval van hoge inflatieperioden, zoals nu het geval is.
Wat vindt u van de verklaring van de lidstaten dat budgetoverschrijdingen die voortkomen uit deze verhoging niet mogen worden vergoed uit andere niet gerelateerde potjes?
De Raad heeft zorgen geuit over de houdbaarheid van automatische salarisindexatie bij de Europese instellingen in tijden van hoge inflatie en de hoge druk die dit meebrengt op de administratieve uitgaven in 2023 en verder. Daarom heeft de Raad bij de Ecofin van 6 december4 j.l. een verklaring aangenomen waarin de Commissie wordt opgeroepen om uiterlijk 1 juni 2023 met maatregelen te komen om de houdbaarheid van de administratieve uitgaven van de EU te borgen. Deze oproep aan de Commissie houdt verband met het eerder genoemde verzoek van de Raad aan de Commissie op grond van artikel 241 VWEU om met maatregelen te komen m.b.t. de duurzaamheid van de methode voor salarisstijgingen ten tijde van hoge inflatie. Hiermee komt het kabinet tegemoet aan de motie-Van Wijngaarden5 over het versoberen van de methode voor salarisstijgingen van EU-ambtenaren. Het kabinet is van mening dat eventuele extra uitgaven binnen de daarvoor bestemde begrotingshoofdstukken moeten worden gedekt en geen beslag moeten leggen op andere begrotingshoofdstukken.
Erkent u dat ambtenaren werkzaam bij de Europese instellingen al veel voordelen kennen, zoals hoge onkostenvergoedingen en een lager belastingtarief?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het verdedigbaar dat ambtenaren, zoals Eurocommissarissen, met een jaarlijks inkomen van boven de 200.000 euro nog een loonstijging krijgen van 7 procent?
Ambtenaren werkzaam bij Europese instellingen kunnen aanspraak maken op onkostenvergoedingen en een lager belastingtarief. De loonstijging kan worden verklaard door de standaardmethode voor het berekenen van salarisstijgingen voor EU-ambtenaren. De stijging geldt voor alle EU-ambtenaren, en ook de commissarissen. Of dit verdedigbaar is, is onderdeel van de vraag naar de duurzaamheid van de methode voor berekening van salarisstijgingen waar de Raad de Commissie om heeft gevraagd. De Europese Commissie heeft laten weten nu geen noodzaak te zien om maatregelen te treffen. Zoals in de beantwoording op de vragen 1 en 3 beschreven, spoort Nederland met de Raad de Commissie andermaal aan om de vraag rondom duurzaamheid van de rekenmethode te beantwoorden en waar nodig met maatregelen te komen.
Deelt u het ongemak dat juist de 7 procent loonstijging voor de hogere inkomens een behoorlijke extra kostenpost vormt op de Europese Begroting?
In en met de Raad heeft Nederland zorgen geuit over de duurzaamheid van dergelijke loonstijgingen. Hieruit is het artikel 241-verzoek van de Raad, genoemd in het antwoord op vraag 1, aan de Commissie voortgekomen om de Commissie aan te sporen met voorstellen te komen om de druk van de administratieve uitgaven te verlichten. De Commissie heeft laten weten nu geen noodzaak te zien om maatregelen te treffen. Zoals in de beantwoording op vraag 3 beschreven, spoort Nederland met de Raad de Commissie verder aan om met maatregelen te komen.
Wat wordt uw inzet richting de Europese Commissie, die volgend jaar de mogelijkheid heeft om het personeelsreglement te herzien? Gaat u invoering van een Balkenende-norm bepleiten, een maximumsalaris voor Europese topfunctionarissen?
In lijn met de Europese Raadsconclusies over het MFK van juli 20206 is Nederland kritisch over eventuele verhogingen van de administratieve uitgaven van Europese instellingen betreffende onder andere salarissen, personeel, en gebouwen. Daarnaast heeft het kabinet – zoals opgenomen in de beantwoording op de vragen 1, 2, 5 en 6 – zorgen over de houdbaarheid van automatische salarisindexatie bij de Europese instellingen in tijden van hoge inflatie en de hoge druk die dit meebrengt op de administratieve uitgaven.
Zoals in de beantwoording op de vragen 1 en 3 is beschreven, spoort Nederland met de Raad de Commissie aan om met maatregelen te komen om de houdbaarheid van administratieve lasten te garanderen.
Bent u daarnaast bereid te pleiten voor een verlaging van de topsalarissen in Brussel, waardoor zij meer in lijn komen met de salarissen van ambtenaren in de lidstaten, zoals Nederland? Zo nee, hoe voorkomt u dat dit elk jaar tot ergernis leidt?
Zie antwoord vraag 7.
De opkoop van stikstofruimte uit boerderijen ten behoeve van het verbreden van de A27 bij Amelisweerd |
|
Derk Boswijk (CDA), Pieter Grinwis (CU) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het debat van de provinciale staten van de provincie Gelderland van 16 november 2022, welke ging over de zeer verstorende rol van de rijksoverheid binnen de gebiedsprocessen door de opkoop van boerderijen ten behoeve van eigen projecten, zoals de verbreding van de A27 bij Amelisweerd? Wat is uw reactie op de uitspraak van de provinciale staten (de aangenomen motie is inmiddels ook naar u gestuurd), welke de provincie als bevoegd gezag verzoekt geen medewerking te verlenen aan het intrekken van de Gelderse Natuurbeschermingswetvergunningen zolang de Gelderse beleidsregels en/of bestuurlijke afspraken worden geschonden?
Ja, daarvan heb ik kennis genomen. Deze motie is aangenomen in de (onjuiste) veronderstelling dat afspraken zijn geschonden. Om te voorkomen dat overheden elkaar verrassen, hebben Rijk en provincies interbestuurlijke afspraken over extern salderen, waarbij is afgesproken dat het Rijk de provincies vooraf informeert over voorgenomen transacties op basis van extern salderen. Ik hecht er echter aan om te benadrukken dat geen bestuurlijke afspraken zijn geschonden en dat steeds zowel ambtelijk als bestuurlijk afstemming met de provincie Gelderland heeft plaatsgevonden.
Klopt hetgeen wat de gedeputeerde staten van de provincie Utrecht in beantwoording van vragen van de Utrechtse Statenfractie van de SGP aangeven, namelijk dat «het Rijk mogelijk wel stikstofruimte voor de legalisatie van Schiphol wil verwerven»? Zo ja, waarom zou het Rijk voor een private partij als Schiphol stikstofruimte opkopen? Zo nee, waar baseren de gedeputeerde staten van Utrecht dit op? Kunt u uitsluiten dat het Rijk of een partij op verzoek van het Rijk stikstofruimte aan het verwerven is voor de legalisatie van Schiphol?1
Nee, dat klopt niet. Het is niet aan het Rijk om stikstofruimte voor luchthaven Schiphol te verwerven en daarom kan ik ook uitsluiten dat (een partij voor) het Rijk hiervoor aan het verwerven is. Verder kan ik niet voor gedeputeerde staten spreken waar zij hun stelling op baseren.
Deelt u de brede zorg, bij provinciebesturen en de vragenstellers, dat de overheid geen grip heeft op de stikstofmarkt- en handel, waardoor het recht van de sterkste geldt en de agrarische sector zal krimpen ten behoeve van andere sectoren als mobiliteit, luchtvaart of industrie, terwijl onderwijl Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders nog langer op legalisatie moeten wachten, gebiedsprocessen («ruilverkavelingen») spaak lopen en natuurherstel geen prioriteit krijgt? Hoe wilt u, gezien bovenstaande zorgen, regie op de stikstofmarkt- en handel terugkrijgen?
Om te voorkomen dat overheden elkaar verrassen, hebben Rijk en provincies interbestuurlijke afspraken over extern salderen, waarbij is afgesproken dat het Rijk de provincies vooraf informeert over voorgenomen transacties op basis van extern salderen. In het geval dat het Rijk bevoegd gezag is, wordt die geïnformeerd door provincies. De komende maanden zal het kabinet in overleg met provincies en betrokken departementen komen tot nieuwe en aangescherpte spelregels over de toepassing van extern salderen, en deze waar nodig in de beleidsregels vastleggen.
In de Kamerbrief van 25 november 2022 heeft het kabinet verschillende stappen aangekondigd ten behoeve van steviger regie op extern salderen en het gebruik van agrarische grond, zodat in de gebiedsprocessen de juiste keuzes gemaakt kunnen worden. Zo zet het kabinet in op het met voorrang sturen op de gebruiksmogelijkheden van emissieruimte die beschikbaar komt bij extern salderen, zodat de overheid regie houdt in het landelijk gebied in het kader van de gebiedsprogramma’s en kan voorkomen dat partijen vanuit verschillende opgaven en belangen met elkaar concurreren. De komende periode werkt het kabinet, samen met de provincies en betrokken sectoren, uit hoe dit recht in de praktijk zal worden vormgegeven, bijvoorbeeld via beleidsregels.
Daarnaast werkt het kabinet de wettelijke mogelijkheden uit om een voorkeursrecht te kunnen leggen op gronden met een agrarische functie. Dit biedt het Rijk en de provincies de mogelijkheid om te sturen op het gebruik van de agrarische grond, geeft aan de voorkant regie in gebiedsprocessen en over keuzes in het landelijk gebied, bijvoorbeeld ten aanzien van extensivering, en biedt de mogelijkheid om speculatie tegen te gaan. Het kabinet onderzoekt of en op welke wijze de Omgevingswet hiervoor kan worden aangepast.2
Uit het onderzoeksrapport «Tussenbalans extern salderen met veehouderijen» van 8 juli 2022 blijkt dat stikstofruimte bij het grootste deel van de op basis van extern salderen verleende vergunningen (meer dan 70%) binnen de agrarische sector blijft3. Ook is in dit onderzoek vastgesteld dat ongewenste neveneffecten van extern salderen met veehouderijen in het algemeen, zoals leegstand, verrommeling en speculatie, niet structureel voorkomen.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zet zich al geruime tijd in voor een verduurzaming van de mobiliteit. Dit gebeurt onder meer door een beter OV, meer fietsgebruik, het terugdringen van de stikstofuitstoot door het steeds schoner worden en elektrificeren van voertuigen, het voorbereiden van Betalen naar gebruik, de landelijke snelheidsverlaging en het bevorderen van thuiswerken. Deze maatregelen zijn echter in beginsel niet inzetbaar als mitigerende maatregel in het kader van toestemmingverlening. De reductie van stikstofuitstoot en -depositie dankzij deze maatregelen komt, op een enkele uitzondering na, volledig ten goede aan de verbetering van de natuur.4
Hoe kan het dat Rijkswaterstaat snel en eenvoudig stikstofruimte kan verwerven, terwijl dat voor de legalisatie van PAS-melders zo moeizaam gaat?
In de Kamerbrief van 12 november 2021 staat opgenomen dat voor het legaliseren van meldingen het kabinet gebruikmaakt van de ruimte uit het stikstofregistratiesysteem. Vooralsnog is de depositiereductie die voorzien is voor het legaliseren van PAS-meldingen afkomstig van (landelijke) beëindigingsregelingen. Aanvullend daarop heeft het kabinet besloten de ruimte die in beginsel niet nodig is voor woningbouw en zeven MIRT-projecten in te zetten om PAS-meldingen te legaliseren5 en 250 mln. euro uit te trekken voor versnellingsvoorstellen van de provincies die het mogelijk maken om PAS-melders versneld van een vergunning te voorzien.6
In de Kamerbrief van 25 november 20227 is daarnaast aangekondigd dat de ruimte uit de piekbelastersaanpak die niet nodig is voor de natuur, met prioriteit wordt ingezet voor het legaliseren van meldingen. Omdat het stikstofeffect van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen tegenviel ten opzichte van de raming en er een restbedrag was overgebleven, heeft het kabinet in juni 2021 – in samenwerking met de provincies – besloten tot alternatieve bronmaatregelen.8 Naast ophoging van het budget van de eerste tranche van de regeling provinciale aankoop veehouderijlocaties en intensivering van de regeling voor walstroom zeevaart, is toen besloten 15 mln. toe te wijzen voor projectspecifieke mitigatie van zeven MIRT-projecten. Deze middelen zijn dan ook conform bestuurlijke afspraken ingezet voor projectspecifieke mitigatie.
In de kamerbrief van 25 november 2022 heeft het kabinet toegezegd om de Kamer in het voorjaar van 2023 te informeren over de wijze van prioriteitstelling van beschikbare stikstofruimte9. Met het uitwerken van deze prioriteitsstelling, werkt het kabinet ook aan de uitvoering van de motie van de leden Bromet en Thijssen, die verzoekt om een afwegingskader voor de toewijzing van stikstofruimte10.
Klopt het dat Rijkswaterstaat als marktpartij opereert op de stikstofmarkt, waardoor Rijkswaterstaat niet hoeft te voldoen aan voorwaarden die andere overheden wel hebben, zoals het intrekken van dierrechten en het verwerven van de boerderij zelf? Bent u het eens dat hiermee een scheef speelveld is ontstaan tussen overheden? Hoe gaat u deze scheefheid oplossen?
Nee, dat klopt niet: Rijkswaterstaat heeft als overheidsinstantie te maken met dezelfde regels als andere overheidsinstanties. Vanzelfsprekend maakt het wel verschil met welk doel een overheidsinstantie handelt. RWS kan als initiatiefnemer, net als andere publieke en private initiatiefnemers, in het kader van de eigen behoefte aan stikstofruimte voor een concreet project zoeken naar mitigerende maatregelen en hiervoor – op vrijwillige basis – overeenkomsten sluiten met individuele ondernemers. Dat is een andere situatie dan wanneer bijvoorbeeld de provincie een uitkoopregeling treft, gericht op de stelselmatige reductie van stikstofdepositie ten behoeve van de natuur.
Wat is uw reactie op het feit dat Rijkswaterstaat illegale vergunningen opkoopt, zoals is gebeurd bij een kalverhouderij in Epe, welke al vier jaar de vergunningvoorschriften overtrad? Bent u het eens dat in zo’n geval gehandhaafd moet worden, in plaats van een beloning door middel van een financiële regeling?
In geval van overtreding van vergunningsvoorschriften, is het in beginsel aan het bevoegd gezag, in dit geval de provincie Gelderland, om te handhaven zodat de overtreding ongedaan wordt gemaakt. Toezicht en handhaving vormen een essentieel onderdeel van het systeem van toestemmingverlening. Komend jaar laat het kabinet samen met de betrokken departementen en provincies een onafhankelijk onderzoek uitvoeren naar de wijze waarop bevoegde instanties invulling geven aan toezicht en handhaving van natuurvergunningen op grond van de Wnb voor wat betreft stikstof. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek wordt bekeken welke stappen gezet kunnen worden om toezicht en handhaving verder te versterken.
Er is in het genoemde geval geen sprake van een beloning van de overtreding. Het bedrijf stond openbaar te koop en is aangekocht voor de marktwaarde. Voor Rijkswaterstaat als toekomstige eigenaar van het bedrijf was het bij aankoop van het bedrijf van belang dat het bedrijf voldeed aan de vergunningsvoorschriften. Daarom is voorafgaand aan de eigendomsoverdracht door de veehouder alsnog op eigen kosten een luchtwasser gerealiseerd en in gebruik genomen waardoor niet langer sprake was van overtreding van de vergunningvoorschriften. Overigens is bij de inzet van de stikstofruimte van dit bedrijf als projectspecifieke mitigatie uitgegaan van de op grond van de vergunning toegestane hoeveelheid stikstofdepositie, hetgeen dus lager ligt dan feitelijk plaatsvond.
Onderdeel van de voorgenomen aanpak11 ten aanzien van het gebruik van latente ruimte is het regelmatig actualiseren van natuurvergunningen. Op die manier wordt er voor gezorgd dat de natuurvergunning beter aansluit bij wat er op een bedrijf gebeurt. Het actualiseren van de natuurvergunning wordt gekoppeld aan het moment waarop een initiatiefnemer aanpassingen aan zijn bedrijf wil doen. De komende tijd werkt de Minister voor Natuur en Stikstof samen met de betrokken departementen, provincies en sectoren verder uit hoe deze actualisatie van natuurvergunningen in de praktijk kan worden ingezet.
Klopt het dat volgens de Utrechtse beleidsregels extern salderen niet mogelijk is, maar dat de rijksoverheid wél boerderijen mag opkopen voor eigen projecten in de provincie Utrecht? Hoe kan dit? Hoe ziet u dit in het kader van goed bestuur?
In dit geval was het Rijk bevoegd gezag voor de toestemmingverlening en niet de provincie. Het Rijk heeft in het kader van toestemmingverlening voor Rijksprojecten de beperkingen op extern salderen sinds september 2020 opgeheven, na afstemming met de provincies. Dat geldt voor het hele land, dus ook voor het grondgebied van de provincie Utrecht.
Het is daarnaast aan iedere provincie om voor de projecten waarvoor zij zelf bevoegd gezag is, te besluiten of voor die projecten ook de beperkingen worden opgeheven.
Komende maanden zal de Minister voor Natuur en Stikstof bezien wat de verschillen zijn tussen de provincies ten aanzien van extern salderen en overige beleidsregels en of hier nog mogelijkheden zitten om zo snel mogelijk PAS-melders te legaliseren.
Wat is uw reactie op de zorg, zoals deze is gedeeld in het rondetafelgesprek Voortgang gebiedsprocessen 16 november jongstleden in de Tweede Kamer, dat provincies in de praktijk te weinig mogelijkheden hebben om ten behoeve van PAS-melders of natuur, stikstofruimte te kopen, omdat andere partijen, waaronder overheden, met een veel grotere zak geld aankloppen bij boeren?
Rijkswaterstaat biedt uitsluitend degelijk onderbouwde bedragen aan bedrijfseigenaren. Hiervoor vindt vooraf een taxatie van vastgoed plaats en – indien enkel stikstofruimte aan de orde is – een onderbouwing van vergoeding van stikstofruimte op basis van gangbare vergoedingen. Er wordt dus niet meer dan een marktconforme vergoeding betaald.
Zoals hierboven is aangegeven, werkt het kabinet, samen met de provincies en betrokken sectoren, de komende periode aan een aanscherping van de interbestuurlijke afspraken over extern salderen, het invoeren van een recht van eerste koop op emissierechten en de wettelijke mogelijkheid om een voorkeursrecht te kunnen leggen op grond met een agrarische functie.
Ook doet de Minister voor Natuur en Stikstof er samen met de provincies alles aan om de PAS-melders te helpen. Het legalisatieprogramma wordt met prioriteit uitgevoerd. Verschillende maatregelen leveren nu en in de toekomst ruimte voor het legaliseren van PAS-melders en ook aan provincies is 250 mln. euro beschikbaar gesteld om maatwerk toe te passen en nog verder te versnellen. Ook wil de Minister voor Natuur en Stikstof bezien wat de verschillen zijn tussen de provincies ten aanzien van extern salderen en overige beleidsregels en of hier nog mogelijkheden zijn om zo snel mogelijk PAS-melders te legaliseren. In de brief aan de Kamer van 25 november 2022 kondigt de Minister voor Natuur en Stikstof ook een korte termijnaanpak aan met betrekking tot het gericht en versneld beëindigen van de emissies van piekbelasters.12 Deze aanpak is gericht op een directe forse reductie van uitstoot én een blijvend dalende lijn, zodat de natuur wordt versterkt en meer ruimte ontstaat voor PAS-melders en vervolgens voor nieuwe maatschappelijke en economische ontwikkelingen.
Hoe bent u voornemens uitvoering aan de motie van het lid Grinwis c.s. te geven over onderzoeken of en hoe het inwisselen van stikstofoxiden (NOx) voor ammoniak (NH3) dan wel het uitwisselen van stikstofruimte tussen sectoren bij extern salderen voorkomen kan worden én wel zo dat de wild west-stikstofmarkt aan banden wordt gelegd? Bent u bijvoorbeeld bereid om de beleidsregels op korte termijn aan te scherpen, zodanig dat de provinciale overheden uitwisseling van stikstofruimte tussen sectoren alleen binnen een gebiedsproces kunnen laten plaatsvinden dan wel via provinciale stikstofbanken en voorkomen wordt dat de macht van de vrije markt gebiedsprocessen casu quo provincies op achterstand zet?2
Zoals hierboven is aangegeven, werkt het kabinet, samen met de provincies en betrokken sectoren, de komende periode aan een aanscherping van de interbestuurlijke afspraken over extern salderen, het invoeren van een recht van eerste koop op emissierechten en de wettelijke mogelijkheid om een
voorkeursrecht te kunnen leggen op grond met een agrarische functie. Hiermee zet het kabinet de komende periode verschillende stappen ten behoeve van meer regie op extern salderen.
Uit het onderzoeksrapport «Tussenbalans extern salderen met veehouderijen» blijkt dat stikstofruimte bij het grootste deel van de op basis van extern salderen verleende vergunningen (meer dan 70%) binnen de agrarische sector blijft. Dit blijven bevoegde gezagen monitoren en zal ook worden getoetst in de aankomende evaluatie van het instrument extern salderen. In die evaluatie wordt ook het inwisselen van NH3 voor NOx bij extern salderen betrokken. Met de genoemde inzet op registratie van alle vrijkomende ruimte en vrijvallende ruimte werkt het kabinet aan de uitvoering van de motie van het lid Grinwis c.s.14
Wat is de stand van zaken van de provinciale of gebiedsstikstofbanken? Ziet u de grote rol die zij kunnen vervullen in het snel legaliseren van PAS-melders, het realiseren van natuurherstel, het houden van grip op de stikstofmarkt, het beschermen van de provinciale gebiedsprocessen en het bewaken dat iedere sector evenredig een bijdrage levert aan het oplossen van het stikstofprobleem en een eerlijke maatschappelijke belangenafweging van initiatieven die stikstofruimte nodig hebben?
Het kabinet ziet de waarde van stikstofbanken. Het kabinet zet in op registratie van alle vrijkomende ruimte en vrijvallende ruimte, waaronder ruimte die beschikbaar komt uit de piekbelastersaanpak, in een register en kiest ervoor steviger regie te voeren op het uitgeven van deze ruimte aan PAS-melders en prioritaire projecten van nationaal belang.
Rijk en provincies hebben gezamenlijk een register van stikstofbanken ingericht om extern salderen te faciliteren en te kunnen sturen op schaarse stikstofruimte. In dit register hebben provincies op dit moment negen provinciale doelenbanken en een landsdekkende provinciale microdepositiebank opgericht. Voor een beperkt aantal doelen is er op dit moment het stikstofregistratiesysteem (SSRS).
Zoals aangekondigd in de brief aan de Kamer op 25 november 202216 zet het kabinet de komende tijd samen met de betrokken departementen en de provincies in op het doorontwikkelen van het register van stikstofbanken. Begin volgend jaar zullen de Rijksdoelenbanken worden ingesteld. De negen bestaande provinciale banken zijn op dit moment overigens alleen te gebruiken voor projecten waarvoor de provincie bevoegd gezag is en dus niet voor besluiten waarvoor het Rijk bevoegd gezag is. Bovendien is het SSRS nu nog onvoldoende gevuld om nu al de zeven MIRT-projecten, waarvoor het onder meer is ingesteld, mogelijk te maken.
Wat is de stand van zaken van de landelijke stikstofbank, welke u, getuige de beantwoording van de voorgaande schriftelijke vragen, «zeer toejuicht»? Op welke termijn verwacht u de openstelling (en het goed functioneren) van deze stikstofbank?3
Zie antwoord vraag 10.
De problemen bij het ministerie van VWS met betrekking tot het vrijgeven van coronadocumenten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Topambtenaar VWS over vrijgeven coronadocumenten: «Ik krijg het eigenlijk niet meer uitgevoerd»» van Follow the Money?1
Ja
Hoe reflecteert u op de zogenaamde «gefaseerde aanpak» van uw departement, nu slechts een kleine twee procent van de opgevraagde Wob/Woo-verzoeken over het coronavirus openbaar is gemaakt? Bent u voornemens een plan van aanpak te formuleren om het proces te versnellen? Of gaat u een geheel andere aanpak hanteren?
Het door u genoemde cijfer verdient een nuancering. Tot nu toe hebben de juristen ruim 600.000 documenten verwerkt. Er is besloten op 350.000 documenten. Een deel van deze 350.000 documenten valt af bij de inventarisatie, bijvoorbeeld omdat documenten niet op Covid-19 betrekking hebben of puur administratief van aard zijn. Deze inventarisatie is onderdeel van het reguliere Woo-proces. Er zijn dus meer documenten beoordeeld om tot de openbaarmaking te komen.
Toch gaat het openbaarmakingsproces langzamer dan verwacht, ondanks de enorme inzet van de vele tientallen extra juristen die het Ministerie van VWS op de openbaarmaking gezet heeft. Een belangrijke oorzaak van het langzame verloop is de omvang. Het aantal Woo-verzoeken is groot en blijft groeien (nu tot ongeveer 380) en het gaat om veel documenten: van op dit moment in totaal ca 8,2 miljoen coronadocumenten moeten er ongeveer 2,4 miljoen beoordeeld worden. Een andere oorzaak is dat de wet ook zorgvuldigheidseisen stelt (zoals zienswijze van derden, bescherming privacy en gevoelige bedrijfsinformatie).
Om het proces te versnellen, gaat het Ministerie van VWS naast de gefaseerde aanpak, tevens toewerken naar directe en volledige afdoening waar dat mogelijk is. Daarbij is het contact met verzoekers erg belangrijk. Wanneer verzoekers specifiek kunnen zijn in de informatiebehoefte, kan sneller en directer worden afgedaan. Daarnaast wil het Ministerie van VWS met slimme inzet van techniek ervoor zorgen dat gerichter kan worden afgedaan, zodat het proces kan worden versneld.
Hoe reflecteert u op de relatie van uw departement met de journalistiek? Bent u ook van mening dat deze een dieptepunt heeft bereikt? Hoe bent u voornemens deze relatie te herstellen?
Het ministerie heeft dagelijks intensief contact met journalisten van veel verschillende media. Het ongenoegen van journalisten over de trage openbaarmaking van coronadocumenten snap ik goed en dit ongenoegen wordt ook door de ambtenaren gedeeld. Ik merk in dit verband wel op dat het Ministerie van VWS de afgelopen coronaperiode langs vele wegen zo transparant mogelijk is geweest over de coronabestrijding. En hiermee ook gedurende de crisis de controlerende taak van de journalistiek zo goed mogelijk heeft gefaciliteerd. Dit neemt de kritiek op het tempo van afhandeling van Woo-verzoeken betreffende coronadocumenten niet weg. Het is juist om die reden dat de plaatsvervangend secretaris-generaal van het Ministerie van VWS het initiatief heeft genomen om met betrokkenen (journalisten en juridische experts) te kijken langs welke weg er versnellingen te realiseren zijn.
Kunt u reflecteren op wat het betekent voor de democratie en de rechtsstaat dat journalisten niet in staat zijn geweest hun controlerende taak uit te voeren door het beleid van uw departement en uw voorganger?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat uw ministerie door dit beleid eigenhandig het vertrouwen van de burger in de politiek en democratie heeft afgebroken, waardoor de samenleving steeds verder is gepolariseerd en wat geleid heeft tot maatschappelijke problemen op vele fronten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat de geïnterviewde topambtenaar in het artikel blijk geeft van de ontoereikende organisatie binnen uw departement toen de coronacrisis toesloeg? Kunt u uitleggen waar deze chaos vandaan kwam en waarom het departement blijkbaar niet beleidsmatig en organisatorisch was voorbereid op een gezondheidscrisis?
In het artikel gaat het over de informatiehuishouding van het departement en de openbaarmaking van documenten. In dat kader deel ik de mening dat al voor de coronacrisis de informatiehuishouding niet op orde was. Voor de oorzaken daarvan verwijs ik naar de analyse uit het Generiek Actieplan Informatiehuishouding rijksoverheid uit 2021, dat is opgesteld naar aanleiding van het rapport Ongekend Onrecht van de Parlementaire Onderzoekscommissie Toeslagen. Dit actieplan is eerder door de Minister van Binnenlandse Zaken naar de Kamer gestuurd. Voor zover u doelt op de voorbereiding op een gezondheidscrisis, was het Ministerie van VWS voorbereid op een crisis, maar de coronacrisis was een mondiale gezondheidscrisis van zeer grote omvang.
Deelt u de mening van de topambtenaar dat de informatiehuishouding bij uw ministerie «niet op orde» is en al voor de coronacrisis niet was? Zo ja, hoe komt dit?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom heeft uw ministerie eenzijdig besloten dat een groot deel van de opgevraagde Wob-verzoeken «niet relevant» bleken, of om deze überhaupt niet te verstrekken? Vindt u niet dat u daarmee de journalistiek, de rechtsstaat en de democratie bewust ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Nee.
De openbaarmaking van documenten vindt plaats op grond van de Wet open overheid (Woo). Op basis van de Woo volgt het Ministerie van VWS een proces, waarbij de door verzoekers gevraagde documenten worden verzameld, geïnventariseerd en beoordeeld. Het Ministerie van VWS probeert hierbij de verzoekers zo gericht mogelijk van informatie te voorzien. Zij zitten immers niet op niet relevante informatie te wachten.
Kunt u gedetailleerd uiteenzetten welk «uitvoeringsprobleem» er van dusdanige orde is dat tot op heden nog steeds het grootste deel van de opgevraagde stukken niet openbaar is gemaakt? Kunt u een uitgebreide probleemanalyse geven?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Als de Woo inderdaad niet voorziet in het verwerken/uitvoeren van grote informatiestromen zoals bij de coronacrisis, moet er dan niet een andere wet komen die hierin wel voorziet? Bent u voornemens werk te gaan maken van alternatieve wetgeving die wel toereikend is? En zo ja, op welke manier?
Ik zie geen noodzaak tot het maken van alternatieve wetgeving. De Wet open overheid is per 1 mei dit jaar in werking getreden.
Waarom zouden journalisten een compromis moeten sluiten met betrekking tot de informatie die zij moeten kunnen krijgen, aangezien dit hoe dan ook hun mogelijkheden tot waarheidsvinding en controle inperkt? Moet de overheid er niet hoe dan ook voor zorgen dat de journalistiek – en de burger – toegang krijgt tot de informatie waar zij recht op hebben?
Het Ministerie van VWS wil zo transparant mogelijk zijn over de coronabestrijding en de beschikbare informatie conform de wettelijke vereisten openbaar maken. Zowel het Ministerie van VWS als de indieners van Woo-verzoeken willen de snelheid van afhandeling verhogen. Als in overleg met journalisten tot nadere precisering en prioritering van Woo-verzoeken gekomen kan worden, kan dat het tempo van openbaarmaking aanzienlijk bevorderen. De uiteindelijke beslissing daartoe is uiteraard aan de indieners van de Woo-verzoeken.
Waarom vertrekken zo veel van de juristen die recent zijn aangetrokken om de Woo-verzoeken te beoordelen en openbaar te maken binnen afzienbare tijd weer bij het ministerie? Ligt dat de aan de werkdruk, de werkwijze en/of de cultuur binnen uw ministerie? Heeft u onderzoek gedaan naar de hoge uitval van deze juristen? Zo nee, bent u voornemens dat te doen?
Allereerst hecht ik eraan dat het geschetste beeld van personeelsverloop niet alleen bij het Ministerie van VWS speelt. In brede zin is er sprake van krapte op de arbeidsmarkt. Ik zie dat mede gezien de aard van de werkzaamheden en de huidige arbeidsmarkt, het complex is de beschikbare capaciteit op peil te houden. Het Ministerie van VWS zet verschillende instrumenten in om het personeelsverloop te stabiliseren.
In het artikel vraagt uw topambtenaar journalisten om af te zien van juridische procedures, maar bent u niet van mening dat dit valt of staat met de volledige en tijdige openbaarmaking van de informatie waar door journalisten om wordt gevraagd? Wanneer deze niet wordt geleverd en er ook geen juridische procedures meer zouden mogen worden aangespannen, zet u dan de onafhankelijke journalistiek niet de facto buitenspel?
Met deze uitspraak in het artikel wordt gedoeld op het feit dat het gesprek voeren over de informatiebehoefte juist dejuridiserend kan werken. Zowel het Ministerie van VWS als de indieners van Woo-verzoeken willen de snelheid van afhandeling verhogen. Als in overleg met journalisten tot nadere precisering van Woo-verzoeken gekomen kan worden, kan dat het tempo van openbaarmaking aanzienlijk bevorderen.
Waarom geeft uw topambtenaar in het artikel aan dat «niet iedereen bij VWS met journalisten in gesprek wil gaan»? Wordt deze houding geoorloofd op uw departement? Zou het niet zo moeten zijn dat vanuit een ministerie altijd medewerking moet worden verleend als de journalistiek vraagt om informatie?
Met deze passage in het interview is gedoeld op de mogelijkheid die de Woo biedt tot vertrouwelijke inzage in specifieke gevallen. Dit is nog tamelijk onbetreden juridisch terrein, op schending van de vertrouwelijkheid staan ook zware sancties. In brede zin wil het Ministerie van VWS in gesprek met de journalisten om hun informatiebehoefte nader te kunnen bepalen. Het Ministerie van VWS heeft intern een open cultuur waarin alle ruimte is om over de invulling van deze optie onderling van gedachten te wisselen. Dat de plaatsvervangend secretaris-generaal van het Ministerie van VWS deze optie ook met journalisten wil verkennen, heeft mijn steun.
Wanneer verwacht u dat alle openstaande Wob/Woo-verzoeken zijn afgehandeld? En hoe veel van deze verzoeken zullen door uw ministerie nog als «niet relevant» worden aangemerkt, of gewoon niet worden verstrekt en op basis van welke criteria? Betekent dat een groot deel van de coronadocumenten nooit openbaar zal worden en de beleidskeuzes, overwegingen en verantwoording daarvoor dus nooit kunnen worden gecontroleerd, of zelfs maar geëvalueerd?
Het ministerie werkt met de grootst mogelijke inzet aan het afhandelen van de ingediende Woo-verzoeken en het transparant zijn over de coronabestrijding. Hierbij is het Ministerie van VWS gebonden aan de Woo en bepaalde zorgvuldigheidseisen. Het streven is om het komende jaar zo veel mogelijk van de Covid-19 gerelateerde documenten openbaar te maken en daarbij naast de gefaseerde aanpak – waar dat mogelijk is – verzoeken direct af te doen.
Het bericht ‘Gemeenten trekken de teugels aan in opvang voor Oekraïners: ‘Sommige locatiemanagers deden alsof het een gevangenis is’ |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herkent u het beeld dat, ondanks dat het op veel locaties goed gaat, er in sommige gemeenten wrijving ontstaat in de gemeentelijke opvang van Oekraïners?1
Sinds het aanbreken van de oorlog in Oekraine hebben ruim 90.000 ontheemden uit Oekraïne in Nederland onderdak gevonden. Het bieden van opvang en het verstrekken van voorzieningen door gemeenten is vrijwel overal goed verlopen. Ik herken het beeld dat in sommige gemeenten wrijving is ontstaan in de gemeentelijke opvang van Oekraïners.
Waar kunnen Oekraïners terecht die klachten hebben over hoe zij in de opvang behandeld zijn? Kunt u zich voorstellen dat het voor hen op dit moment lastig is de weg te vinden als zij vragen hebben over hun recht op en rechten binnen de opvang?
Gemeenten dragen de zorg voor de opvang van ontheemden uit Oekraïne. Bij eventuele klachten kunnen de ontheemden terecht bij de gemeente waar zij (in de Basisregistratie Personen) staan ingeschreven. Ik kan mij voorstellen dat niet alle ontheemden even makkelijk de weg weten te vinden. Medewerkers van de opvanglocaties kunnen ze daarbij helpen. Daarnaast zijn er ook medewerkers van ngo’s zoals Vluchtelingenwerk Nederland aanwezig op de opvanglocaties, die ontheemden kunnen ondersteunen bij het indienen van een klacht.
Zijn er bij u klachten bekend over gemeentelijke opvang van Oekraïners? Om hoeveel klachten gaat het en waar richtten deze klachten zich in het algemeen op?
Gemeenten dragen zorg voor de opvang van ontheemden uit Oekraïne. Het bijhouden en afhandelen van klachten over de gemeentelijke opvang waarin zij verblijven valt hier ook onder. Er worden centraal geen cijfers over klachten bijgehouden. Wanneer soortgelijke klachten vaker voorkomen en een beleidsmatige oplossing aan de orde is, kunnen deze bij DG Oekraïne worden ingebracht. De Nationale Opvangorganisatie (NOO) kan op basis van signalen over opvanglocaties in gesprek treden met individuele gemeenten.
Wat gebeurt er als er over een gemeentelijke opvang klachten binnenkomen? Zijn er afspraken met gemeenten over hoe hiermee om te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en organisaties die veel contact hebben met Oekraïense ontheemden, zoals Vluchtelingenwerk, het Rode Kruis, Open Embassy en Stichting Opora in gesprek te gaan over het beter inrichten van een proces voor klachtenbehandeling van Oekraïners in gemeentelijke opvangvoorzieningen?
Ik heb met enige regelmaat contact met de VNG en de genoemde organisaties. Ik ga graag verder in gesprek met belanghebbende partijen om het proces voor klachtenbehandeling van ontheemden uit Oekraine in gemeentelijke opvangvoorzieningen te verbeteren.
Herkent u het beeld dat ook gemeenten soms worstelen met bewoners die overlastgevend gedrag vertonen? En dat de verschillen in aanpak tussen gemeenten het lastig maakt voor organisaties die zich richten op Oekraïners om mensen hierin te ondersteunen?
Er zijn geen centrale afspraken met gemeenten hoe om te gaan met ontheemden die overlastgevend gedrag vertonen. De burgemeester is verantwoordelijk voor het opstellen van huishoudelijke regelementen voor de opvanglocaties in zijn gemeente (Art. 6 lid 3 RooO). Doordat de opvang van ontheemden uit Oekraïne decentraal is georganiseerd, kunnen er verschillen zijn tussen de huishoudelijke regelementen van verschillende gemeenten. Ik werk op dit moment, in samenspraak met de VNG en Veiligheidsregio’s, aan een handelingsperspectief voor de omgang met ontheemden uit Oekraïne die overlastgevend gedrag vertonen. Dit handelingsperspectief voorziet ook in het meer in lijn brengen van de huishoudelijke regelementen.
Zijn er afspraken met gemeenten over hoe om te gaan met bewoners van opvanglocaties die overlastgevend gedrag vertonen? Is ook voor alle gemeenten duidelijk welk gedrag daar wel/niet onder valt?
Zie antwoord vraag 6.
Mogen gemeenten Oekraïners die onder de beschermingsrichtlijn vallen toegang tot de gemeentelijke opvang ontzeggen? Onder welke voorwaarden? Wat gebeurt er als er geen vervangende opvang beschikbaar is?
Ontheemden hebben, net als alle asielzoekers, recht op opvang. Het onthouden van de opvang, in combinatie met het inhouden van andere verstrekkingen, is niet mogelijk. Zelfs ingeval een ontheemde zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige inbreuk op de regels van de opvanglocatie waar hij of zij verblijft.2 Ontheemden die zich stelselmatig niet houden aan de huisregels kunnen door de gemeente worden overgeplaatst. Dit kan in sommige gevallen soelaas bieden, maar overplaatsing is niet voor alle overlastgevers een structurele oplossing. Momenteel verken ik hoe dit beter georganiseerd kan worden, waarbij een decentrale aanpak het uitgangspunt blijft. Bij overlast voortkomend uit een strafbaar feit kan een aangifte worden gedaan bij de politie.
Bent u bereid met gemeenten in gesprek te gaan over meer samenwerking en duidelijkere richtlijnen rond overlastgevend gedrag en de rechten van mensen in de opvang, zodat er meer duidelijkheid komt voor alle betrokkenen?
Een handelingsperspectief voor de omgang met overlastgevende ontheemden uit Oekraïne wordt in samenspraak met de veiligheidsregio´s en VNG opgesteld. Een aantal gemeenten, waaronder de G4, is nauw betrokken bij dit proces.
Is de capaciteit van de gemeentelijke opvang in de winter berekend op de mogelijke komst van meer Oekraïners als gevolg van de zware omstandigheden in het land van herkomst? Op welke manier wordt de opvang hierop voorbereid?
De instroom van ontheemden uit Oekraine neemt gestaag toe. Op basis van de huidige signalen verwacht ik geen plotselinge schommeling van het aantal ontheemden, al blijft dit uiteraard lastig te voorspellen. Indien er toch sprake is van een plotselinge toename in de instroom, treedt het opschalingsmodel in werking, waarbij we op korte termijn extra (crisis) noodopvang kunnen realiseren. De infrastructuur hiervoor is en blijft intact.
Zijn alle opvangvoorzieningen in Nederland winterbestendig? Zo nee, welke acties worden ondernomen om deze voorzieningen winterklaar te maken?
In de Regeling opvang ontheemden Oekraine is opgenomen waaraan opvangvoorzieningen minimaal moeten voldoen, zoals de aanwezigheid van adequate bescherming tegen weersinvloeden en verwarming. Tot op heden heb ik geen signalen ontvangen dat opvangvoorzieningen hier niet aan kunnen voldoen. Indien gemeenten vragen hebben of tegen belemmeringen aanlopen, kunnen zij daarover in gesprek treden met de Nationale Opvangorganisatie.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat over vreemdelingen- en asielbeleid van 15 december 2022?
Ja.
Het bericht ‘Kritiek op (on)toegankelijkheid Langeveldgebouw voor mensen met functiebeperking’ |
|
Jaco Geurts (CDA), Lucille Werner (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «Kritiek op (on)toegankelijkheid Langeveldgebouw voor mensen met functiebeperking»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het gebouw van de Erasmus Universiteit voor diverse soorten handicaps niet toegankelijk is?
Ik vind dit erg vervelend voor de betreffende studenten. Het gebouw moet ten minste voldoen aan de minimumeisen die landelijk gelden in het Bouwbesluit 2012. Ik heb navraag gedaan bij de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR). EUR geeft aan waarde te hechten aan de toegankelijkheid van haar gebouwen. Bij de bouw van het Langeveldgebouw heeft EUR gekozen voor de NEN-ISO 21542 norm, die een uitgebreider niveau van toegankelijkheid beschrijft dan de minimumeisen in het Bouwbesluit 2012. Dit was onderdeel van het Programma van Eisen dat de EUR als opdrachtgever aan het bouwbedrijf heeft meegegeven. Zoals gebruikelijk bij dergelijke projecten, vindt in het kader van de oplevering een formele toetsing plaats of het gebouw voldoet aan de gestelde eisen. Deze toetsing is naar verwachting begin volgend jaar afgerond. Daarnaast is EUR in gesprek met gebruikers van het gebouw over het verder verbeteren van de toegankelijkheid.
Klopt het dat er in het Bouwbesluit 2012 vereisten staan voor toegankelijke gebouwen, maar dat het ontbreekt aan een goede definitie van «toegankelijkheid»?2
In het Bouwbesluit 2012 staan minimumeisen voor de toegankelijkheid van gebouwen voor rolstoelgebruikers. Naast deze minimumeisen, kan de eigenaar kiezen voor een breder niveau van toegankelijkheid voor zijn gebouw en daarbij gebruik maken van diverse publicaties over toegankelijkheid van gebouwen. Wat verstaan wordt onder toegankelijkheid is bij deze publicaties anders dan in het Bouwbesluit 2012.
Klopt het dat er door diverse marktpartijen verschillende Integrale Toegankelijkheidsstandaarden zijn ontwikkeld?
Ja. Er zijn in het verleden diverse vrijwillige standaarden ontwikkeld voor de toegankelijkheid van gebouwen. Voorbeelden zijn twee door het Nederlandse normalisatie instituut NEN gepubliceerde normen: de internationale norm NEN-ISO 215452 (2012) en de Europese norm NEN-EN 17210 (2021). Verder wordt in Nederland gebruik gemaakt van het Handboek voor toegankelijkheid (2012)3. De in het Erasmusmagazine genoemde Integrale Toegankelijkheidsstandaard is ontwikkeld door het adviesbureau PBTconsult.
Kunt u aangeven hoeveel verschillende toegankelijkheidsstandaarden er momenteel voor openbare gebouwen, zoals een universiteitsgebouw, zijn?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 4.
In hoeverre hebben universiteiten de vrijheid om te kiezen voor een bepaalde toegankelijkheidsstandaard?
Het is aan universiteiten zelf om te kiezen voor een bepaalde toegankelijkheidsstandaard. Wel zal ten minste moeten worden voldaan aan de minimumeisen in het Bouwbesluit 2012 voor toegankelijkheid. Ik verwijs daarbij naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.
Kunt u uitleggen wat het verschil is tussen de nationale Integrale Toegankelijkheidsstandaard en de internationale NEN-ISO 21542?
Zoals in mijn antwoord op vraag 4 staat, is de Integrale Toegankelijkheidsstandaard ontwikkeld door het adviesbureau PBTconsult. Het is een privaat instrument waarbij ik geen betrokkenheid heb en ook geen uitleg over kan geven. Wel is op de website van PBTconsult te lezen dat de toegankelijkheidscriteria uit hun standaard uit diverse documenten komen waaronder ook de NEN-ISO-21542.
Klopt het dat er een nieuwe of aangepaste toegankelijkheidsnorm wordt ontwikkeld en dat deze in 2023 wordt ingevoerd?
In het kader van het programma «Onbeperkt meedoen! – implementatie VN-verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap» waarover de Minister van VWS uw Kamer meest recent op 19 april 2022 heeft geïnformeerd4, wordt gewerkt aan een eenduidige richtlijn voor toegankelijke bouw. Ik heb daartoe opdracht gegeven aan NEN. Door NEN wordt in samenspraak met een groot aantal partijen5 gewerkt aan een NEN-norm voor toegankelijke bouw. Naar verwachting wordt deze NEN-norm medio 2023 ter commentaar gepubliceerd en wordt de definitieve norm eind 2023 gepubliceerd door NEN.
Wordt dit ingevoerd naast de huidige toegankelijkheidstandaarden of komt dit in de plaats van de diverse toegankelijkheidstandaarden?
De NEN-norm is een verdere uitwerking en verduidelijking van de bestaande normen NEN-EN 17210 en NEN-ISO 21542:2012. Ook wordt gebruik gemaakt van de informatie uit het Handboek voor Toegankelijkheid. De insteek is dat deze nieuwe NEN-norm straks een eenduidige landelijke richtlijn is waar iedereen in het werkveld gebruik van kan maken. Toepassing van de diverse huidige toegankelijkheidstandaarden zijn dan niet meer nodig.
Het bericht ‘Fysiotherapeut gooit handdoek in de ring: ‘Wij zijn de stille armen’’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Fysiotherapeut gooit handdoek in de ring: «Wij zijn de stille armen»»? Zo ja, wat is uw reactie op het bericht?1
Ja. Het is geen goed bericht dat fysiotherapeuten zorgen hebben over de toekomst. We hebben alle professionals hard nodig. Ik vind het belangrijk dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders samen goede afspraken maken over tarieven en de kwaliteit van de zorg, zodat fysiotherapeuten kunnen bijdragen aan de doelstellingen van het Integraal Zorgakkoord (IZA) en het versterken van de eerste lijn. Hierbij moeten zorgverzekeraars een balans vinden tussen passende tarieven voor fysiotherapeuten en betaalbaarheid voor de cliënt, aangezien fysiotherapie een groot aandeel van de aanvullende zorgverzekering vormt. Op korte termijn ga ik met zorgverzekeraars in gesprek over mogelijke verbeteringen. Voor de langere termijn zet ik in op het verbeteren van de aanspraak.
Klopt het dat er 275 fysiotherapiepraktijken gesloten zijn in het eerste half jaar van 2022? Hoeveel fysiotherapiepraktijken zijn er in het eerste half jaar van 2022 geopend?
Voorlopige cijfers van het CBS laten zien dat er in het vierde kwartaal van 2022 10.125 praktijken zijn en dat dit er in het vierde kwartaal van 2021 10.030 waren. Er is dus een toename van het aantal praktijken. Dit komt voornamelijk door een toename van het aantal eenmanszaken.
Hoe verhoudt dit cijfer zich tot fysiofacts, waarin staat dat het aantal fysiotherapeuten van 2019 naar 2020 met een KRF NL-registratie daalt?
2020 was een herregistratiejaar voor het kwaliteitsregister fysiotherapie, waardoor fysiotherapeuten die niet konden voldoen aan de herregistratie-eisen zijn uitgeschreven. Een daling in het aantal KRF NL-geregistreerde fysiotherapeuten kan ook deels verklaard worden door fysiotherapeuten die overstappen op het kwaliteitsregister van Stichting Keurmerk Fysiotherapie.
Klopt het dat er vooral fysiotherapeuten bij komen die gespecialiseerd zijn in een bepaalde aandoening of behandeling? Zo ja, acht u dit wenselijk of juist niet?
Fysiotherapeuten komen vanaf de opleiding altijd als fysiotherapeut in het BIG register. Pas als de fysiotherapeut werkzaam is, volgt eventueel een vervolgopleiding om te kunnen worden geregistreerd in een deel- of aantekeningenregister van de beroepsgroep. Beide typen fysiotherapeuten zijn nodig en verbijzonderde fysiotherapeuten kunnen ook reguliere fysiotherapie blijven bieden.
Is bekend of het aantal chronische patiënten die fysiotherapie nodig hebben de komende jaren gaat stijgen of gaat dalen?
Hier is geen prognose voor gemaakt, maar door de vergrijzing en het toenemende aantal chronisch zieken is de verwachting dat het aantal chronische patiënten dat fysiotherapie nodig heeft, zal stijgen.
Klopt het dat het voor fysiotherapiepraktijken/fysiotherapeuten die relatief veel patiënten met chronische aandoeningen behandelen vaker moeite hebben om hun hoofd financieel boven water te houden?
Hier zijn geen cijfers over beschikbaar.
Is bekend of het aantal contracten dat gesloten worden tussen fysiotherapeuten of fysiotherapiepraktijken voor 2023 ten opzichte van 2022 gaat stijgen of gaat dalen?
Dit is nog niet bekend. KNGF zal de contracteergraad in de beroepsgroep begin 2023 peilen onder de leden.
Hoe verhoudt het aanbod van (gespecialiseerde) fysiotherapeuten zich tot de vraag? Is er sprake van een capaciteitsoverschot of tekort? Kunt u dit per regio inzichtelijk maken?
Landelijk gezien loopt de toename van het aantal fysiotherapeuten op dit moment in de pas met de toegenomen zorgvraag. Dit kan wel gaan veranderen door de uitstroom in het vak en als de vraag naar eerstelijnsfysiotherapie verder toeneemt.
Via www.regiobeeld.nl is er inzage in de zorgvraag per regio en het CBS biedt inzage in het aantal vestigingen per regio. Doordat dit geen inzage in het aantal professionals geeft, is het echter lastig te concluderen of er een overschot of tekort per regio is.
Wat vindt u van de stellingname van de voorzitter van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotheratie (KNGF) dat fysiotherapie opnieuw in het basispakket moet worden opgenomen om uit deze impasse te komen?
Fysiotherapie wordt voor specifieke aandoeningen vanuit het basispakket vergoed. Ik ben het met de voorzitter van het KNGF eens dat we opnieuw moeten kijken naar de aanspraak van fysiotherapie in het basispakket. Daarom heeft het Zorginstituut een opdracht voor het traject «Naar een passende aanspraak voor eerstelijns fysio- en oefentherapie» gekregen2. Voor mij is de belangrijkste overweging om mogelijk meer fysiotherapie in het basispakket op te nemen, dat fysio- en oefentherapie kan bijdragen aan de kwaliteit van leven en het dagelijks functioneren van patiënten en in sommige gevallen andere, vaak duurdere, (tweedelijns)zorg kan voorkomen. Fysiotherapie is basiszorg die men binnen de eerste lijn mag verwachten, mits het voldoet aan de wettelijke eisen, zoals de stand van de wetenschap en praktijk.
Wat is de stand van zaken rondom de onderzoeken door het Zorginstituut naar de toekomst van de fysiotherapie?
Op 20 mei 2022 informeerde ik de Kamer over de stand van zaken van het traject «Naar een passende aanspraak voor eerstelijns fysio- en oefentherapie»3. Het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie, De Vereniging van Oefentherapeuten Cesar en Mensendieck, Stichting Keurmerk Fysiotherapie, Zorgverzekeraars Nederland en de Patiëntenfederatie stellen momenteel een kwaliteitskader op. Op basis daarvan gaan partijen in gesprek over welke zorg in aanmerking komt om in het basispakket opgenomen te worden. De NZa zal daarnaast een advies opstellen over passende bekostiging. Begin 2023 stuur ik u de programmalijn van het Zorginstituut waarin uitgebreider staat beschreven welke stappen nodig zijn om tot een passende aanspraak te komen.
Sectorkompas Ambulancezorg 2021 |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het op 14 november 2022 verschenen «Sectorkompas Ambulancezorg 2021»?1
Ja.
Hoe verklaart u de plotseling sterke stijging in 2021 ten opzichte van de voorgaande jaren, van de vraag naar «rapid responders» en «first responders»?
De totale aantallen ambulance-inzetten van de afgelopen jaren laten een groei zien, met uitzondering van een daling in 2020 vanwege de covid-crisis. Dit geldt ook voor de inzetten van de Rapid responder en First responder, beide met een dip in 2019 en de Rapid responder ook in 2020. In de tabel hieronder zijn de exacte aantallen weergegeven uit het Sectorkompas Ambulancezorg 2021.
1.408.115
57.154
5.598
1.299.620
47.289
3.774
1.346.055
50.531
3.000
1.322.844
52.779
3.286
1.313.103
51.731
2.803
Ik heb aan Ambulancezorg Nederland (AZN) gevraagd om de ontwikkelingen te verklaren. Om de context van de inzetten te begrijpen is het goed te weten waarvoor de Rapid responder en First responder specifiek worden ingezet.
Rapid responders (RRA) zijn solo-eenheden die zorg verlenen onder directe verantwoordelijkheid van de Regionale Ambulance Voorziening (RAV). Het betreft een ambulanceverpleegkundige in dienst van de RAV die op een reguliere ambulance dienst doet, maar die daarnaast ook is opgeleid om als solo-eenheid te werken; dus zonder ambulancechauffeur. Inzet van de RRA vindt plaats op basis van triage en vervolgens uitgifte van de rit door de Meldkamer Ambulancezorg (MKA). De MKA besluit tot een dergelijke inzet van de RRA als bijvoorbeeld het toestandsbeeld niet helemaal duidelijk is of juist wanneer dat beeld wél duidelijk is, en naar verwachting geen vervoer nodig zal zijn. Ook is het mogelijk dat de RRA wordt ingezet omdat deze sneller is. Dan is er zorg ter plaatse in afwachting van de komst van een ambulance. Kortom, inzet vindt plaats op basis van triage en tevens gegeven de specifieke omstandigheden van het moment van ontstaan van de zorgvraag.
Voor wat betreft de stijging in aantal inzetten van de RRA is een mogelijke verklaring dat in de laatste jaren zorgdifferentiatie is doorgevoerd. Er wordt nu onderscheid gemaakt tussen hoog-, midden- en laagcomplexe ambulancezorg. Hierdoor kan specifieker worden bepaald welke zorg nodig is voor een inzet. In deze differentiatie wordt bijvoorbeeld de Physician Assistant (PA)/Verpleegkundig Specialist (VS) voor ambulancezorg ingezet. De masteropleiding wordt op dit moment geïntroduceerd en in meerdere regio’s lopen pilots. Deze PA/VS rijdt solo en de inzet wordt geregistreerd als Rapid responder. Daarnaast zijn er steeds meer samenwerkingsovereenkomsten met andere ketenpartners. Zo wordt in twee regio’s de huisartsvisite gereden door een ambulancechauffeur in een auto van de Regionale Ambulancezorgvoorziening (RAV). Deze ritten worden ook geregistreerd als Rapid responder. Deze twee ontwikkelingen spelen een rol in de stijging van het aantal inzetten van de Rapid responder.
First responders (FR) zijn mensen die worden gealarmeerd door de MKA, bijvoorbeeld in geval van een acute hartstilstand. Het betreft drie categorieën:
Gekwalificeerde hulpverleners van bijvoorbeeld politie en brandweerorganisaties;
(vrijwillige) hulpverleners verbonden aan de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij (KNRM) en de reddingsbrigade;
Burgerhulpverleners die aangesloten zijn bij reanimatie-oproepnetwerken.
Alarmering van de FR vindt plaats door de MKA; een functie van de RAV. De hulpverlening vindt niet plaats onder verantwoordelijkheid van de RAV. Alarmering van de FR gebeurt als er acuut zorg noodzakelijk is en vooruitlopend op de aankomst van een ambulance of RRA. Wanneer de ambulance of RRA ter plaatse is, neemt die de zorgverlening over en is sprake van ambulancezorg.
Voor wat betreft de stijging in aantal inzetten van de First responders speelt in ieder geval een rol dat in 2020 veertien Regionale Ambulancezorgvoorzieningen (RAV-en) hun data hebben aangeleverd, dit is in de voorgaande jaren door dertien of tien RAV-en gedaan. Ook kan het succes van HartslagNu een rol spelen. HartslagNu beschikt inmiddels over een landelijk dekkend netwerk van burgerhulpverleners die met behulp van AED’s binnen enkele minuten kunnen starten met levensreddende handelingen ter overbrugging van de aankomst van de ambulance.
Indien deze verklaring er niet is, kunt u dit dan laten onderzoeken?
Voor zover de stijgingen zijn te verklaren is dit gedaan.
Het bericht ‘Don’t download Qatar World Cup apps, EU data authorities warn’ |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Don’t download Qatar World Cup apps, EU data authorities warn»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat deze twee applicaties zonder enige privacy- of veiligheidswaarschuwing downloadbaar zijn in de gangbare appstores, terwijl Europese data-autoriteiten waarschuwen voor de gevaren?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4.
Tech-experts betitelen de apps al als «spyware», ziet u daarom kans spoedig met Google en Apple in gesprek te gaan over de wenselijkheid dat zij deze applicaties vrijelijk in hun appstores aanbieden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4.
Duitse, Franse en Noorse overheden hebben zich al op waarschuwende toon uitgesproken over de app, bent u daar ook toe bereid?
Ja, op het moment dat een app risico’s oplevert voor de privacy en veiligheid ben ik er zeker toe bereid om daarvoor te waarschuwen. Ik adviseer burgers dan ook om het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) op te volgen.
Het is goed dat de AP en vier van haar Europese collega’s (de Duitse, Franse, Noorse en Deense toezichthouders) waarschuwen voor de risico’s van het downloaden van de «WK-apps». Zij wijzen erop dat de apps waarschijnlijk informatie over gebruikers verzamelen zonder dat gebruikers hiervan op de hoogte zijn. Dat is ook de rol van een toezichthouder.
Ik zie geen aanleiding om in aanvulling op de boodschap van de toezichthouders als kabinet hierover in gesprek te gaan met Google en Apple. Ook gezien het feit dat het WK voor Nederland inmiddels voorbij is. Waar het vooral om gaat is dat iedereen zich bewust is van de risico’s van het gebruik van die apps. Dat is een keuze die iedereen voor zichzelf moet maken en ik vind het zinvol dat de toezichthouders daarover voorlichting geven.
Het World Economic Forum |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Kan de Kamer alle schriftelijke stukken krijgen van de afgelopen drie jaar, hoe dan ook genaamd en in welke vorm dan ook, terzake het World Economic Forum en (de samenwerkingsverbanden tussen) het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, alles in de ruimste zin, met betrekking tot de «Global Coalition for Value in Healthcare»?1
Bijgaand doe ik u de gevraagde informatie toekomen met betrekking tot de Global Coalition for Value in Healthcare.
Voor het openbaar maken van de gevraagde gegevens heb ik toestemming moeten vragen aan het WEF, omdat de vergaderstukken vertrouwelijk zijn gedeeld. Het WEF heeft laten weten dat persoonsgebonden gegevens en in vertrouwen verstrekte bedrijfsgegevens in verband met de Swiss Data Protection Act niet kunnen worden vrijgegeven. Derhalve zijn de stukken geanonimiseerd.
De actuele stand van zaken rond de Global Coalition for Healthcare zijn te lezen op de website van initiatief. (https://initiatives.weforum.org/global-coalition-for-value-in-healthcare/global-innovation-hub).
Het bericht ‘Problemen voor Oekraïners die zonder 'verblijfssticker' in Nederland zijn’’ |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat Oekraïners die in een ander land een geldig visum hadden bij het uitbreken van de oorlog of die niet in Oekraïne waren toen de oorlog met Rusland uitbrak geen verblijfssticker voor Nederland krijgen? Om hoeveel mensen gaat dit?
Het bezit van een geldig visum is op zich zelf geen reden om geen verblijfssticker in Nederland te krijgen. Het gaat om de vraag of de betrokken Oekraïner ontheemd is geraakt door de militaire invasie door de Russische strijdkrachten in Oekraïne. Per brief van 30 maart 2022 is de Kamer geïnformeerd over de doelgroep van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (hierna: RTB) en is de Kamer tevens geïnformeerd over personen die niet onder de RTB vallen. Oekraïners die vóór 27 november 2021 elders verbleven vallen niet onder de richtlijn.
De lidstaten hebben onderling afgesproken om artikel 11 van de richtlijn niet toe te passen.1 Dat betekent dat lidstaten de tijdelijke bescherming die een persoon in een andere lidstaat heeft verkregen overneemt van die andere lidstaat als de persoon zich daar meldt. Dit is echter niet van toepassing als de persoon een andere vorm van verblijfsrecht had in die andere lidstaat. Oekraïners die ten tijde van het uitbreken van het conflict hun woonplaats en werk in een andere lidstaat hadden, zijn immers niet ontheemd geraakt ten gevolge van de oorlog in Oekraïne.
Er zijn in totaal 830 verblijfsstickers geweigerd aan mensen met de Oekraïense nationaliteit2.
Klopt het dat voor een deel van deze mensen geldt dat hun visum voor het land waar zij waren reeds is verlopen, waardoor zij nergens terecht kunnen? Waarom wordt voor deze groep geen uitzondering gemaakt?
Personen die niet onder de RTB vallen, maar die niet terug kunnen naar een derde land of een land binnen Europa, hebben altijd de mogelijkheid om de asielprocedure te doorlopen. De omstandigheid dat een visum is verlopen, is niet van belang bij de vraag of iemand onder de RTB valt.
Zoals bij de beantwoording van de eerste vraag reeds is gemeld, gaat het om de vraag of de betrokken vreemdeling als gevolg van de militaire invasie ontheemd is geraakt. Ik heb er voor gekozen om ten opzichte van het Raadsbesluit meer groepen onder de RTB te laten vallen, zoals personen die in de periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie zijn gereisd of reeds voor 27 november 2021 feitelijk in Nederland verbleven. Er is geen aanleiding om meer groepen onder de RTB te laten vallen en hiermee nog meer af te wijken van het Raadbesluit.
Wat is de argumentatie achter het weigeren van de verblijfssticker voor de groep die ten tijde van de start van de oorlog in een andere lidstaat verbleef, met name in het licht van de rechten die mensen hebben onder de Europese beschermingsrichtlijn om binnen en tussen lidstaten te reizen? Welke afspraken zijn hierover binnen Europa gemaakt?
Zie het antwoord op vraag 2 voor de argumentatie waarom deze groep geen verblijfssticker krijgt en de verwijzing naar het Raadsbesluit. Binnen Europa zijn hier geen verdere afspraken over gemaakt.
Personen die onder de RTB vallen hebben het recht om vrij te reizen tussen de lidstaten, echter deze personen hebben of hadden verblijfsrecht in een van de landen en zijn niet als gevolg van de Russische invasie ontheemd geraakt. Zij kunnen in die lidstaat een beroep doen op tijdelijke bescherming (voor zover deze lidstaat evenals Nederland de doelgroepen heeft uitgebreid).
Klopt het dat gemeenten worstelen hoe om te gaan met deze groep en dat sommige van deze mensen inmiddels niet meer welkom zijn in de gemeentelijke opvang?
Personen die niet onder de RTB vallen hebben geen recht op opvang en voorzieningen onder de RTB. Deze personen worden geacht de gemeentelijke opvang te verlaten. Zoals eerder aangegeven kunnen mensen altijd hun (onvolledige) asielaanvraag doorlopen met de daarbij horende rechten en voorzieningen. Bij de weigering van de sticker is dit ook aan hen medegedeeld.
Wanneer gemeenten niet zeker weten of iemand onder de RTB valt, kan de hulp van de IND worden ingeschakeld. DT&V, het IOM of Vluchtelingenwerk kunnen ondersteuning bieden bij terugkeer naar het land waar mensen reeds verblijfsrecht hebben.
De IND werkt momenteel aan het aanpassen van de titelcode in de BRP van personen waarvan na controle door de IND is gebleken dat zij niet onder de scope van de RTB vallen, bijvoorbeeld omdat zij niet vanwege de militaire invasie ontheemd zijn geraakt. Op deze wijze wordt het voor gemeenten inzichtelijk welke personen niet onder de RTB vallen.
Welke mogelijkheden hebben Oekraïners die geen verblijfssticker hebben gekregen om bezwaar te maken? Worden aanvragers hierop gewezen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), met name omdat wordt aangegeven dat het proces voor het verkrijgen van de sticker zeer snel is?
Indien de IND beoordeelt dat iemand niet onder de RTB valt, dan krijgt hij een brief mee waar dit in staat. In deze brief is aangegeven dat hij 4 weken de tijd heeft om bezwaar in te dienen tegen de beslissing van de IND. Bezwaar tegen het niet ontvangen van een verblijfssticker heeft geen schorsende werking. Dit betekent dat gemeenten de mogelijkheid hebben om personen die geen sticker hebben gekregen omdat ze naar het oordeel van de IND niet onder de RTB vallen, per direct recht op opvang en voorzieningen te ontzeggen. Nadere handelwijze voor gemeenten worden momenteel nog uitgewerkt. In de brief staat tevens dat hij wel de reguliere asielprocedure kan doorlopen waardoor recht op opvang bij het COA ontstaat.
Is het gegeven dat Oekraïners in deze situatie te horen hebben gekregen dat zij asiel moeten aanvragen op dit moment logisch en handig, gezien de situatie in de Nederlandse asielketen?
De wijze waarop Nederland de RTB heeft geïmplementeerd, is dat mensen die aanspraak willen maken op verblijfsrecht onder de RTB een asielaanvraag moeten indienen. De inschrijving in de BRP wordt gezien als onvolledige asielaanvraag. Personen die niet onder de RTB vallen, hebben dus een (onvolledige) asielaanvraag ingediend met hun inschrijving in het BRP. Een ieder die meent niet terug te kunnen keren naar zijn land van herkomst, heeft het recht en de mogelijkheid om asiel aan te vragen in Nederland. Hoewel ik uw vraag begrijp vanwege het vastlopen van de asielketen, blijf ik van mening dat het van belang is om de doelgroepen niet verder uit te breiden en daarmee nog ruimhartiger te zijn dan het Raadsbesluit en mogelijk andere lidstaten. Dit kan maken dat personen die elders in Europa verblijfsrecht hebben er voor kiezen om naar Nederland te gaan omdat hier meer mogelijkheden zijn tot bijvoorbeeld het verrichten van arbeid in plaats van te blijven in de betreffende lidstaat.
Klopt het dat mensen soms wordt aangeraden terug te gaan naar Oekraïne omdat ze dan bij terugkomst in Nederland wél recht zouden hebben op bescherming onder de richtlijn? Ben u het eens met de stelling dat dit niet de bedoeling kan zijn van de richtlijn? Waarom kunnen mensen dan niet gewoon een sticker krijgen?
Dit is niet de bedoeling. Deze personen zijn niet als gevolg van het conflict ontheemd geraakt, zij verbleven immers ten tijde van de invasie niet in Oekraïne. De enkele korte terugkeer naar Oekraïne tijdens het conflict maakt niet dat je dan wel kan spreken van een situatie van ontheemding als gevolg van het conflict.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat over vreemdelingen- en asielbeleid van 15 december?
Ja.
Het World Economic Forum |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Kan de Kamer alle schriftelijke stukken krijgen van de afgelopen drie jaar, hoe dan ook genaamd en in welke vorm dan ook, terzake van het World Economic Forum en (de samenwerkingsverbanden tussen) het Ministerie van Financiën, alles in de ruimste zin, met betrekking tot het «Digital Currency Governance Consortium»1?
Kan de Kamer alle schriftelijke stukken krijgen van de afgelopen drie jaar, hoe dan ook genaamd en in welke vorm dan ook, terzake van het World Economic Forum en (de samenwerkingsverbanden tussen) het Ministerie van Financiën, alles in de ruimste zin, met betrekking tot het «Digital Currency Governance Consortium»2
De enige schriftelijke stukken in het kader van het verzoek waarover het Ministerie van Financiën beschikt, hebben betrekking op een door het Ministerie van Algemene Zaken verzocht advies over de deelname van Koningin Máxima in haar hoedanigheid van «speciale pleitbezorger» van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor Inclusieve Financiering voor Ontwikkeling (UNSGSA) aan de stuurgroep van het Digital Currency Governance Consortium.
In reactie daarop heeft mijn ambtsvoorganger in 2020 aan de Minister-President gemeld geen bezwaren te zien tegen de deelname van de Koningin aan deze stuurgroep. Daarnaast beschikt het Ministerie van Financiën over spreekpunten voor één van de bijeenkomsten van het Digital Currency Governance Consortium, opgesteld door het VN-secretariaat van Koningin Máxima.
Conform het staande beleid hieromtrent zal het kabinet de betreffende documenten niet met uw Kamer delen. Het beraad tussen een Minister en de Koningin dient in vertrouwelijkheid te kunnen plaatsvinden. Hetzelfde geldt voor de uitwisseling tussen bewindspersonen over een kabinetsstandpunt. Tenslotte betreft het interne documenten van een internationale organisatie.
Voor een algemene toelichting over de toepassing van de ministeriële verantwoordelijkheid inzake de nevenfunctie van Koningin Máxima wordt verwezen naar de brief van de Minister-President van 9 september 2019 en de vastgestelde lijst van vragen en antwoorden van 15 oktober 2019.3
Gratis zwemles voor asielzoekers |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat asielzoekers tot 35 jaar gratis zwemles krijgen omdat Nederlands water gevaarlijk kan zijn?
In Nederland verdrinken relatief veel asielzoekers en vergunninghouders in vergelijking met de autochtone bevolking.1 Daarnaast lopen kinderen met een migratieachtergrond structureel achter bij hun leeftijdsgenoten voor wat betreft het behalen van zwemdiploma’s. Om het risico op verdrinking onder asielzoekers/vergunninghouders te verkleinen, faciliteert het COA zwemles voor zowel kinderen als volwassen bewoners. Het COA vergoedt de kosten voor zwemlessen voor bewoners tot en met 35 jaar. Asielzoekers hebben over het algemeen niet de eigen financiële middelen om zwemles voor zichzelf en kinderen te bekostigen.
Waarom zijn zwemlessen voor Nederlanders en Nederlandse kinderen niet gratis?
In veel gemeenten zijn financiële regelingen beschikbaar die het voor autochtone kinderen mogelijk maken om zwemles te bekostigen indien de ouders deze zwemles niet kunnen bekostigen. Bovendien heeft VWS een extra toevoeging van 500.000 euro gedaan aan het Jeugdfonds Sport en Cultuur, specifiek gericht op het bekostigen van zwemles2. Ook voor volwassenen zijn er vaak financiële ondersteuningsmogelijkheden.
Daarnaast heeft VWS het bestedingsbudget van het sportakkoord ook beschikbaar gesteld aan gemeenten en is het mogelijk om via de subsidieregeling School en omgeving3 samenwerking met zwembaden onderdeel te laten zijn van het aanbod van de Rijke Schooldag.
Bent u het eens met de stelling dat het Nederlandse water voor Nederlanders en Nederlandse kinderen zonder zwemdiploma net zo gevaarlijk is als voor asielzoekers? Zo ja, waarom discrimineert u dan door de zwemlessen van asielzoekers wel te betalen maar die van Nederlanders niet?
Nederland is een waterland, zwemveiligheid is voor iedereen belangrijk. Zoals eerder aangegeven verdrinken echter relatief veel asielzoekers in vergelijking met de autochtone bevolking, daarom faciliteert en bekostigt het COA zwemles voor deze risicogroep.
Vindt u het niet belachelijk dat de overheid voor asielzoekers alles betaalt maar voor Nederlanders niet?
Ik deel de stelling niet dat de overheid alles betaalt voor asielzoekers en niet voor Nederlanders.
Het bericht ‘Scheepsbouwer IHC zet kroonjuweel in etalage’ |
|
Chris Stoffer (SGP), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat scheepsbouwer IHC de winstgevende dochteronderneming IQIP te koop heeft gezet?1
Welke invloed heeft de ontwikkeling bij IHC op de toekomst van de Nederlandse maritieme sector en welke invloed heeft deze ontwikkeling op het verminderen van strategische kwetsbaarheden?
Zoals ook in 2020 aan u in de «Kamerbrief over de bijdrage van de Staat aan de continuïteit van het bedrijf IHC» met kenmerk DGBI / 20128391, vermeld, heeft Royal IHC een belangrijke rol in het maritieme ecosysteem vanwege de hoogwaardige technologische kennis en kunde.
Bent u in gesprek met de maritieme sector om eventueel verlies van cruciale kennis en kunde binnen de Nederlandse maritieme industrie op te vangen alvorens deze verloren gaat (door bijvoorbeeld gedwongen verkoop)? Zo nee, bent u bereid in gesprek te gaan?
Ik ben continu in gesprek met de maritieme sector over ontwikkelingen in de sector waarbij ook aandacht is voor de kennispositie. Daarnaast ben ik voornemens om samen met de sector een sectoragenda voor de maritieme maakindustrie op te stellen, zoals verwoord tijdens de begrotingsbehandeling EZK op 22 en 23 november jongstleden en zoals aangegeven in het antwoord op vraag 15.
Meer specifiek ben ik in gesprek met Royal IHC over de situatie bij het bedrijf, waarbij ook de mogelijke verkoop van IQIP aan de orde komt.
In hoeverre zorgt de participatie van de overheid in IHC ervoor dat de overheid invloed kan uitoefenen op het beleid ten aanzien van de verkoop van IQIP?
De Staat is geen aandeelhouder in IHC. Bij de steunoperatie in 2020 heeft de Staat wel invloed bedongen op de verkoop van IQIP. Hoe ver deze invloed reikt, betreft bedrijfsvertrouwelijke informatie die derhalve niet gedeeld wordt.
Is het correct dat met de opbrengsten van IQIP een deel van de schuldenlasten wordt verlaagd, zoals gesteld in het artikel? Zo ja, door welke schuldenlast (overheid en/of privaat) ziet IHC zich genoodzaakt IQIP te koop aan te bieden? Worden daarmee ook schulden bij de overheid afgelost?
Royal IHC is een privaat bedrijf. Het is derhalve niet aan de overheid om financiële en/of bedrijfsinformatie van een privaat bedrijf openbaar te maken. Voor zover het aflossingen van Royal IHC aan de Staat betreft zullen deze openbaar worden gemaakt door de rapportages van Atradius Dutch State Business en via de Rijksbegroting.
Kunt u een overzicht geven van de uitstaande schulden van IHC bij de Nederlandse overheid en kunt u dat overzicht uitsplitsen naar o.a. garanties, (lang)lopende leningen en liquiditeitsproducten? Kunt u bovendien een overzicht geven van additionele steun via de subsidie mobiliteitssector die IHC heeft ontvangen? Indien dit niet openbaar kan, kunt u de Kamer hierover dan vertrouwelijk informeren?
Op dit moment heeft Atradius Dutch State Business voor 107 miljoen euro aan verplichtingen uitstaan op Royal IHC. Dit is inclusief een achtergestelde lening van 67 miljoen euro. Het Ministerie van EZK heeft 73 miljoen euro aan verplichtingen uitstaan. Dit bestaat voor 68 miljoen euro aan garanties via de GO-regeling plus een achtergestelde lening van 5 miljoen euro.
Daarnaast heeft Royal IHC (als verzekerde) ook verzekeringspolissen bij de Export Krediet Verzekering (EKV) gerelateerd aan diens afnemers. Het gaat hier bijvoorbeeld om koperskredieten en fabricagerisico. De exposure van Royal IHC bij Atradius Dutch State Business voor financieringen van transacties bedraagt 1.847 miljoen euro. Dit is het risico dat Atradius Dutch State Business loopt op de debiteuren/kopers van de transacties van Royal IHC. Van het obligo heeft 877 miljoen euro betrekking op lopende polissen en 970 miljoen euro op dekkingstoezeggingen.
De subsidieregeling R&D Mobiliteitssectoren (RDM) is in 2021 eenmalig opengesteld. Er zijn acht projecten geselecteerd, waarvan er drie onder het thema maritiem vallen. Royal IHC neemt als partner deel aan twee van deze drie maritieme projecten. Dit betreffen de projecten MENENS (gericht op methanol als brandstof voor de scheepvaart) en SH2IPDRIVE (gericht op waterstof als energiebron voor de scheepvaart). Royal IHC heeft voor hun deelname aan deze twee projecten een subsidie van 1.640.645 euro ontvangen.
Kunt u ingaan op de risico’s en overwegingen van het in 2020 gekozen (en verhoogde) risicoprofiel, dat door de Algemene Rekenkamer wordt geraamd op 895,9 miljoen euro, waarmee het geen zekerheid is dat een faillissement alsnog wordt voorkomen?2 Erkent u bovendien dat dit scenario urgent wordt in het licht van berichtgeving over verdere verliezen, ontslagen en noodgedwongen verkoop van IQIP?
De risico’s en overwegingen van de steunoperatie uit 2020 zijn gecommuniceerd via de Kamerbrief «Kamerbrief over de bijdrage van de Staat aan de continuïteit van het bedrijf IHC» met kenmerk DGBI / 20128391. Genoemde redenen voor interventie waren de rol van Royal IHC in de maritieme industrie, de gemoeide werkgelegenheid en schadebeperking gezien de blootstelling van de Staat uit hoofde van exportkredietverzekering. De Staat is voortdurend in gesprek met de onderneming – en diens financiers.
Hoe beoordeelt u de levensvatbaarheid van IHC in het licht van huidige marktpotentieel en de positie van China binnen de maritieme sector?
Het is niet aan de Staat om een oordeel te verschaffen over de levensvatbaarheid van een privaat bedrijf.
Welk financieel risico loopt de staat op dit moment als IHC verder in de problemen komt?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven wat er gaat gebeuren met de IHC-werf in Krimpen aan den IJssel? In hoeverre zijn er kansen om deze werf te blijven benutten, bijvoorbeeld voor onze defensie-industrie?
De werf van Royal IHC in Krimpen aan den IJssel is tijdelijk «in slaapstand» gebracht. Wat er vervolgens met deze werf gaat gebeuren, is aan het bedrijf zelf.
De werf van Royal IHC in Krimpen aan den IJssel is een scheepshelling voor de bouw van nieuwe schepen. De bouw van marineschepen is daar in beginsel mogelijk, als deze op de scheepshelling passen. Onderhoud uitvoeren op een scheepshelling is echter niet mogelijk.
Acht u het belangrijk dat IQIP in Nederlandse of Europese handen blijft, specifiek in het kader van het beschermen van strategische belangen en het versterken van onze concurrentiepositie? Zo ja, hoe zet u zich hiervoor in?
De Nederlandse economie is een open economie, hetgeen onze concurrentiepositie, innovatie en welvaart ten goede komt.
Indien een overname of investering leidt tot risico’s voor de nationale veiligheid, beschikt het kabinet over maatregelen om deze risico’s te mitigeren, waaronder de Wet veiligheidstoets investeringen fusies en overnames (Wet vifo). IQIP valt in principe niet onder de werkingssfeer van de Wet vifo, zoals hierna wordt aangegeven bij het antwoord op vraag 13.
Bent u bereid om voordat IQIP verkocht wordt binnen het Nederlandse maritieme cluster te sonderen hoe de kennis en kunde binnen de sector het beste behouden kan worden?
In het eerste half jaar van 2023 wordt een sectoragenda voor de maritieme maakindustrie opgesteld, waarvan ook het behoud van de kennis en kunde van de sector onderdeel is.
Valt een eventuele verkoop van IQIP onder de werkingssfeer van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames?
Een eventuele verkoop van IQIP valt in principe niet onder de werkingssfeer van de Wet vifo. Onder de reikwijdte van de Wet vifo vallen vitale aanbieders en bedrijven die actief zijn op het gebied van dual-use technologie (technologie voor tweeledig gebruik in de zin van de EU Dual-Use Verordening (EUR2.021/821)). Dit is niet het geval bij IQIP.
Wordt deze ontwikkeling bij IHC meegenomen in de aangekondigde scenario-studie naar de invloed van China op de toekomstige Nederlandse maritiem-logistieke hubfunctie?
Nee, de ontwikkelingen bij de maritieme maakindustrie zijn niet meegenomen in de scenario-studie naar de Nederlandse maritieme-logistieke hub functie3. Onder deze functie wordt verstaan alles wat samenhangt met het vervoer, de opslag en de logistieke en maritieme dienstverlening – inclusief toegevoegde waarde logistiek – van goederen met een overzeese herkomst of bestemming. Het is het complex van logistieke functies rondom de belangrijkste maritiem-logistieke hub in ons land: de Rotterdamse haven. De scenario-studie is inmiddels afgerond en gepubliceerd.
Bent u bereid om samen met de maritieme sector een sectorspecifieke agenda te ontwikkelen voor de sector in bredere zin om de innovatieve aanjagersrol van bedrijven en werkgelegenheid zeker te stellen en de Kamer hierover begin 2023 te informeren?
Ik ben bereid samen met de sector een sectorspecifieke agenda te ontwikkelen, die in het bijzonder ook in zal gaan op de marinebouw. Daarbij zullen innovatie en werkgelegenheid worden meegenomen. Bij het opstellen en vervolgens uitvoeren van deze sectoragenda ligt een groot deel van de verantwoordelijkheid bij de sector zelf. Deze agenda zal ik rond de zomer met uw Kamer delen.
Het bericht ‘iPhone 14 kan vanaf nu noodoproepen sturen via satellieten’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «iPhone 14 kan vanaf nu noodoproepen sturen via satellieten»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar deze ontwikkeling? Juicht u het toe dat een dergelijke dienst op termijn ook in Nederland beschikbaar komt?
Wij kijken altijd naar nieuwe ontwikkelingen om de bereikbaarheid van hulpdiensten te verbeteren. Maar dat doen we wel vanuit de Nederlandse context. Dus ook rekening houdend met de uitstekende dekking die mobiele netwerken in Nederland hebben, waarbij iedere telefoon via elke provider met de 112-centrale kan bellen, ook als de eigen provider geen dekking heeft op de plek waar men zich bevindt. Op dit moment is moeilijk te zeggen of deze dienst een toegevoegde waarde heeft.
Zijn er andere initiatieven bij u bekend, die gebruikmaken van nieuwe technologieën, die ervoor kunnen zorgen dat betere communicatie met bijvoorbeeld hulpdiensten mogelijk is op plekken met slecht mobiel bereik?
Een voorwaarde om mobiel te kunnen communiceren, is dat er enig mobiel bereik is, via een van de Nederlandse providers. Bellen naar 112 via wifi is een recente ontwikkeling die een alternatief biedt als mobiele dekking binnenshuis te wensen over laat, hiervoor verwijs ik naar mijn brief van 28 juni 2022.2
Wat vindt u ervan dat bij noodoproepen via deze nieuwe dienst in sommige gevallen eerst contact wordt gemaakt met Apple-callcenters? Wat zijn hiervan de mogelijke voor- en nadelen?
Deze noodoproepen gaan in eerste instantie via een Apple-contactcenter, als de alarmcentrale zelf geen SMS kan ontvangen. Dat is niet echt handig, nog afgezien van alle privacygevoelige informatie die soms moet worden uitgewisseld. Ook is niet zeker dat deze dienst in alle gevallen volledig gratis blijft voor de gebruikers en alarmcentrale, zoals de Europese regelgeving voorschrijft. Een ander mogelijk nadeel van deze dienst is dat bijvoorbeeld het telefoonnummer niet wordt doorgegeven.
Biedt deze ontwikkeling een kans voor Nederland om de gebrekkige bereikbaarheid van 112 in sommige gebieden te verbeteren?
Deze dienst biedt enkel een zeer eenvoudige oplossing voor wie buiten staat, met vrij zicht naar boven. Dus niet gehinderd door gebladerte, steile wanden of bebouwing. Je kunt namelijk enkel via SMS-berichten communiceren. Verder moet je je telefoon met de hand richten op een satelliet gedurende het verzenden of ontvangen van je SMS-bericht. Je telefoon geeft aan welke kant je op moet richten. Tijdens het verzenden moet je de satelliet met je telefoon blijven volgen. In dat opzicht verwacht ik niet dat deze dienst echt veel toevoegt aan de bereikbaarheid van 112 in Nederland.
Ziet u voor de overheid een rol weggelegd om dergelijke technieken te omarmen en te adapteren, zodat deze technieken ook publiek beschikbaar komen?
Zaken als de bereikbaarheid van 112 zijn zaken die we vooral op EU-niveau moeten oppakken. Het zou ook niet goed zijn om voorop te lopen bij een nieuwe ontwikkeling die slechts door één leverancier ondersteund wordt, vanwege de marktverstorende effecten daarvan.
Is al uitvoering gegeven aan de toezegging uit de brief2 over de uitvoering van de motie van de leden Inge van Dijk en Rajkowski over het ontsluiten van de «witte gebieden»3 en de motie van het lid Inge van Dijk c.s. over technologische alternatieven voor snel internet onderzoeken4 om te onderzoeken of er een centrale plek kan komen waar mensen melding kunnen doen van gebrekkige bereikbaarheid van 112?
Er is nog geen uitvoering gegeven aan het voornemen om te onderzoeken of er een centrale plek kan komen waar mensen melding kunnen doen van gebrekkige bereikbaarheid van 112. Het is de bedoeling om in de loop van 2023 het aangekondigde onderzoek op te pakken. De afgelopen tijd is prioriteit gegeven aan een ander onderdeel van de aangekondigde acties om de bereikbaarheid van 112 te waarborgen en verbeteren. Namelijk zeker stellen dat de ondersteuning van bellen via 4G («VoLTE») op orde komt. Dit is essentieel om ervoor te zorgen dat de voorgenomen afschakeling van 2G en 3G niet gaat leiden tot een verslechtering van de bestaande bereikbaarheid van 112. De Kamer had daar ook aandacht voor gevraagd tijdens het Commissiedebat Telecomraad van 31 mei jl. en er is toen toegezegd om daaraan te gaan werken. Met VoLTE kan bovendien een kleine verbetering in de bereikbaarheid van 112 worden bereikt. Er is aldus voor gekozen om de beschikbare capaciteit eerst in te zetten op het waarborgen van de bestaande bereikbaarheid van 112.
Het bericht 'Boer Arjan moet verplicht zijn veestapel drastisch verkleinen; "Ze maken je helemaal kapot"' |
|
Derk Boswijk (CDA), Thom van Campen (VVD), Pieter Grinwis (CU) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het artikel «Boer Arjan moet verplicht zijn veestapel drastisch verkleinen; «Ze maken je helemaal kapot»»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat boeren die te goeder trouw hebben gehandeld nu in een situatie terecht komen waarbij zij verplicht hun veestapel moet reduceren en anders een dwangsom moeten betalen?
Alle PAS-melders verkeren sinds de PAS-uitspraak in uiterst onzekere tijden. Voor een aantal PAS-melders in de provincie Overijssel is een zeer ernstige situatie ontstaan doordat de provincie zich genoodzaakt ziet om te handhaven. Dat vind ik verschrikkelijk.
Ik doe er samen met de provincie alles aan om deze PAS-melders in Overijssel te helpen. We zijn het wettelijk vastgestelde legalisatieprogramma met prioriteit aan het uitvoeren. De eerste ruimte is nu beschikbaar. Verder wordt voor provincies 250 miljoen euro beschikbaar gesteld om maatwerk toe te passen en het legalisatieprogramma verder te versnellen. Provincies kunnen op basis van voorfinanciering nu al maatregelen nemen. Als de maatregelen aan de geldende criteria voldoen, is er zekerheid dat de provincies de kosten daarvoor vergoed krijgen. De regeling voor deze specifieke uitkering treedt begin 2023 in werking. Ook wil ik bezien wat de verschillen zijn tussen de provincies ten aanzien van extern salderen en overige beleidsregels en of hier nog mogelijkheden zitten om zo snel mogelijk PAS-melders te legaliseren. Voor de korte termijn doe ik in ieder geval alles wat nodig is om te bezien of nog van handhaving kan worden afgezien.
Als het afzien van handhaving onverhoopt niet mogelijk is, is het voorstelbaar dat er sprake is van schade. Het kabinet zet zich maximaal in om de schade te vergoeden die PAS-melders ondervinden vanwege onontkoombare handhaving en richt daarvoor een schadeloket in. Dat geldt natuurlijk niet enkel voor Overijsselse PAS-melders, maar voor alle PAS-melders waar hiervan sprake is. De eerste uitgangspunten voor welke situaties mogelijk in aanmerking komen voor een schadevergoeding zijn op aanpakstikstof.nl nader toegelicht. Ik begrijp dat dit de onzekerheid van de mensen die het treft niet wegneemt, maar het kabinet spant zich tot het uiterste in om deze mensen niet te laten vallen.
Bent u voornemens deze situatie op te lossen? Zo ja, op welke manier en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Betrekt u bij de zoektocht naar een oplossing voor de PAS-melders ook de inzet van de aantoonbare en juridisch geborgde daling van ammoniakaanwendig bij bemesting wegens het voorgeschreven afbouwpad van derogatie op de Nitraatrichtlijn (zie ook de motie van het lid Van Campen c.s.)? Zo ja, wanneer stuurt u het voorstel hiertoe naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?2
In de aanstaande brief «Stand van zaken openstaande moties en toezeggingen op het gebied van stikstofbeleid» zal in worden gegaan op het bedoelde onderzoek die de motie Van Campen vraagt.
Hoe verklaart u dat de toezeggingen van de afgelopen jaren over het legaal houden van PAS-melders nog niet zijn waargemaakt (zie ook de motie van het lid Boswijk)? Denkt u dat het nu wel lukt om deze bedrijven legaal te houden? Zo ja, waarom kan het nu wel en een jaar geleden niet?3
Sinds een jaar geleden heeft het kabinet grote stappen gezet als het gaat om het legaliseren van de meldingen. Ten eerste is het legalisatieprogramma vastgesteld. Daarin staan de maatregelen die het Rijk neemt en die stikstofruimte voor het legalisatieprogramma leveren (Srv, MGA en Lbv). Afgelopen zomer is aangekondigd dat er voor de provincies € 250 mln. beschikbaar is gesteld om te versnellen en maatwerk te leveren. Ook de aanpak piekbelasters gaat een belangrijke rol spelen bij het legaliseren van de meldingen. Het kabinet is voornemens om de ondernemers met een PAS-melding zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden. Ook is voor enkele tientallen meldingen via intern salderen vastgesteld dat er sprake is van een legale situatie.
De interim-mers zijn geen onderdeel van het legalisatieprogramma, behalve PAS-melders met een interim-situatie. Voor interim-mers geldt dat zij deelnemen aan het gebiedsproces als die zijn gestart. Daar moet worden bepaald welke activiteiten op welke manier nog kunnen plaatsvinden.
Hoe verklaart u het dat de toezeggingen van de afgelopen jaren over het legaal houden van interimmers nog niet zijn waargemaakt (zie ook de motie van het lid Bisschop c.s.)? Denkt u dat het nu wel lukt om deze bedrijven legaal te houden? Zo ja, waarom kan het nu wel en een jaar geleden niet?4
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven waarom er nog geen plan van aanpak ligt voor het legaal houden van PAS-melders en interimmers en voor de opkoop van piekbelasters?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe realistisch is het dat het doel zoals wettelijk vastgelegd, om de noodzakelijke maatregelen voor het legaal houden van PAS-meldingen uiterlijk in februari 2025 uitgevoerd te hebben, gehaald wordt?
Het is een wettelijke opgave om de maatregelen tijdig uitgevoerd te hebben. Het Rijk en provincies spannen zich in om zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden voor ondernemers met een PAS-melding over wanneer er gelegaliseerd kan worden. De Lbv en de Lbv+ zullen begin volgend jaar opengesteld worden zodat de effecten ruim voor de wettelijke termijn beschikbaar zijn.
Kan een noodwet een oplossing bieden voor het oplossen van dit probleem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zou deze noodwet er volgens u uit moeten zien?
Om PAS-melders te kunnen voorzien van een vergunning die stand houdt bij de rechter, dienen er mitigerende maatregelen tegenover de mogelijk significante effecten te staan. Een noodwet lost dat probleem niet op. Een noodwet waarmee voorbij gegaan wordt aan de vergunningplicht of de beginselplicht tot handhaven is in strijd met de Europese regelgeving en zal dus geen stand houden voor een rechter.
Bent u bekend met de brief van het college van gedeputeerde staten van de provincie Overijssel, waarin zij vragen om dringende hulp voor het oplossen van dit probleem? Kunt u in de beantwoording van deze vragen inhoudelijk reageren op de punten in deze brief?5
In de brief van provincie Overijssel roept de provincie Overijssel op maatregelen te nemen waarmee natuurherstel geborgd is en PAS-meldingen ook daadwerkelijk gelegaliseerd kunnen worden. In de Kamerbrieven van 25 november jl. heeft het kabinet een pakket maatregelen aangekondigd die ook helpen bij het legaliseren van meldingen (kenmerk 2022Z23249, Kamerstuk 34 682, nr. 105 en Kamerstuk 27 625, nr. 592). Daarnaast wordt opgeroepen om de ondernemers met een PAS-melding waarbij gehandhaafd moet worden financieel te ondersteunen. Zoals in het antwoord op vraag 2 en 3 is aangeven, geef ik hier invulling aan.
Wat vindt u ervan dat provincies nu in een positie zijn gekomen waarbij zij verplicht zijn om te dreigen met dwangsommen in de richting van PAS-melders en interimmers, terwijl zij hier zelf niet achter staan?
Voor een aantal PAS-melders in de provincie Overijssel is een zeer ernstige situatie ontstaan doordat de provincie zich genoodzaakt ziet om te handhaven. Dat vind ik verschrikkelijk. Daarom zijn we met grote urgentie aan het onderzoeken welke mogelijkheden er nog zijn om van handhaving af te kunnen zien. Vanwege de beginselplicht tot handhaving en de uitspraken van de rechtbank Overijssel, ziet de provincie geen mogelijkheden om anders te handelen dan nu wordt gedaan.
Is het een mogelijkheid dat de rijksoverheid deze dwangsommen betaalt? Waarom wel of niet?
Samen met de provincies onderzoek ik alle opties die er zijn om toch van handhaving af te zien en dat het niet nodig is om dwangsommen op te leggen. Als dat onverhoopt niet mogelijk is, is het voorstelbaar dat er sprake is van schade. Het kabinet zet zich maximaal in om de schade te vergoeden die PAS-melders ondervinden vanwege onontkoombare handhaving en heeft daarvoor een schadeloket ingericht. Helaas komt niet alle schade voor vergoeding in aanmerking. Het Rijk moet zich hierbij houden aan de juridische kaders die gelden. Dat betekent ook dat er niet méér schade vergoed kan worden dan waarop juridisch aanspraak kan worden gemaakt. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk om een opgelegde dwangsom te vergoeden. Omdat hierbij het risico bestaat dat deze moet worden terugbetaald, wanneer deze niet voldoet aan de juridische kaders. Het is daarom ook in het belang van de ondernemer dat het Rijk zorgvuldig beoordeelt welke schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Zijn er andere manieren waarop de provincie Overijssel kan afzien van het opleggen van dwangsommen aan de PAS-melders en interimmers?
Voor de korte termijn doe ik alles wat nodig is om te bezien of nog van handhaving kan worden afgezien. Het wettelijk vastgestelde legalisatieprogramma wordt met prioriteit uitgevoerd. Ook wil ik bezien wat de verschillen zijn tussen de provincies ten aanzien van extern salderen en overige beleidsregels en of hier nog mogelijkheden zitten om zo snel mogelijk PAS-melders te legaliseren.
Aan de landsadvocaat is gevraagd wat de mogelijkheden zijn voor de provincie Overijssel. Daaruit is helaas gebleken dat het heel moeilijk is voor de provincie om nog van handhaving af te zien. De beginselplicht tot handhaving is een streng uitgangspunt, waarop niet snel een uitzondering wordt aangenomen in de rechtspraak. Volgens vaste jurisprudentie kan onder andere van handhaven worden afgezien wanneer handhavend optreden zodanig onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat daarvan moet worden afgezien. In het geval van de PAS-melders betekent dit dat voor het afzien van handhaving aannemelijk moet worden gemaakt dat aan het natuurbelang in het concrete geval geen zwaar gewicht hoeft te worden toegekend. Dat is aan de orde als met een ecologische onderbouwing kan worden aangetoond dat de stikstofdepositie slechts een zeer gering effect heeft op de natuur, of als maatregelen worden getroffen waarmee de stikstofdepositie van de PAS-melder wordt weggenomen. Gezien de staat van veel natuurgebieden zal dit moeilijk aangetoond kunnen worden. Als daar toch mogelijkheden blijven te zijn, dan worden die met grote urgentie uitgevoerd.
De Uitvoeringsagenda Internationale Sociale Voorwaarden |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Waarom bevat de Uitvoeringsagenda Internationale Sociale Voorwaarden (ISV)1 geen ambitieuze en meetbare doelen voor de toepassing van de gunningscriteria in aanbestedingen van de rijksoverheid, terwijl de Kamer daar2 wel om vraagt?
In de Uitvoeringsagenda ISV is toegezegd om de haalbaarheid, wenselijkheid en reikwijdte van het toepassen van ISV als gunningscriterium te onderzoeken. Mede naar aanleiding van de door u aangehaalde motie Van Raan3 wordt daarbij ook onderzocht welke ambitieuze en meetbare doelen in dat kader gesteld kunnen worden. Het streven is dit onderzoek in Q4 2023 af te ronden.
Wanneer de uitkomsten van dit onderzoek gereed zijn zal een voorstel gedaan worden voor het stellen van meetbare doelen voor de toepassing van gunningscriteria binnen de Rijksinkoop. Momenteel wordt er gewerkt aan de voorbereiding van voormeld onderzoek. Uw Kamer zal jaarlijks geïnformeerd worden over de voortgang van de activiteiten in het kader van de Uitvoeringsagenda ISV, waaronder dit onderzoek, in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (JBR).
De reden dat deze doelen niet reeds in de Uitvoeringsagenda ISV zelf zijn opgenomen is dat wij niet op de resultaten van het onderzoek en de daaropvolgende besluitvorming vooruit kunnen lopen. Zorgvuldig onderzoek is nodig. Het stellen van zinvolle, rijksbrede, meetbare doelen voor de toepassing van gunningscriteria is complex. De inhoud en weging van gunningscriteria hangt namelijk sterk samen met de inhoud van de specifieke opdracht en de overige gunningscriteria die in de aanbesteding worden gehanteerd. Dat maakt het lastiger dan voor contractvoorwaarden (zoals in het huidige ISV-beleidskader) om de inhoud en weging van gunningscriteria op generiek niveau te bepalen. Het onderzoek is er daarom op gericht te bepalen welke doelen wel op rijksbreed niveau gesteld zouden kunnen worden, die enerzijds voldoende ambitieus zijn en anderzijds ruimte behouden om de inhoud en weging van gunningscriteria op opdrachtniveau te bepalen.
Bent u bereid om deze doelen alsnog op te stellen, bijvoorbeeld voor de productcategorieën die al binnen het ISV-kader vallen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven wanneer het onderzoek naar het verbreden van de risicosectoren voor verplichte toepassing van de ISV en het onderzoek naar de toepassing van de ISV als selectie- of gunningscriterium worden afgerond? Kunt u toezeggen deze onderzoeken in de eerste helft van 2023 af te ronden, aangezien het kabinet deze onderzoeken al in 2020 heeft aangekondigd?3
Momenteel wordt er gewerkt aan de (gefaseerde) uitvoering van de agenda op basis van de bijgevoegde planning.5 Daarbij hebben in 2023 de in uw vraag benoemde onderzoeken prioriteit. Het streven is om het onderzoek naar de toepassing van ISV als selectie- of gunningscriterium in Q4 van 2023 af te ronden. Het onderzoek naar het verbreden van de risicosectoren voor de verplichte toepassing van ISV wordt opgesplitst in delen, omdat nog wordt bepaald of deel 2 ondervangen kan worden door een lopend onderzoek van de OESO. Het streven is deel 1 in Q4 2023 af te ronden. Zoals eerder aan de Kamer toegezegd, zal jaarlijks gerapporteerd worden over de implementatie van de Uitvoeringsagenda ISV in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (JBR).
Deze onderzoeken zijn niet eerder gestart omdat in eerste instantie prioriteit gegeven is aan acties gericht op verbetering van de toepassing van de huidige beleidsverplichting (actielijn 1 in de Uitvoeringsagenda ISV). Voorbeelden hiervan zijn het ISV ondersteuningspunt PIANOo, de ISV Academy, een sectorspecifieke kennissessie over ISV en het borgen van de toepassing van ISV binnen de in 2022 gepubliceerde categorieplannen van de risicocategorieën en het stimuleren van de toepassing van ISV bij medeoverheden en beleidsdepartementen.
Kunt u toezeggen deze onderzoeken op te volgen met een beleidsreactie? Kunt u hierin ook de aanbevelingen van de IOB betrekken over het verbreden van de verplichte toepassing van de ISV en het voorschrijven van de toepassing van de ISV als gunningcriteria?4
De aanbevelingen van de IOB liggen, tezamen met enkele andere onderzoeken, ten grondslag aan de Uitvoeringsagenda ISV en de daarin opgenomen onderzoeken. Deze aanbevelingen zullen ook worden betrokken bij de uitvoering van die onderzoeken. Na afronding van de onderzoeken zullen wij uw Kamer informeren over de resultaten en een beleidsreactie verzorgen.
Waarom wordt in de Uitvoeringsagenda ISV bij geen enkele maatregel aangegeven wanneer deze wordt uitgevoerd en welk departement verantwoordelijk is?
De Minister van BZK, de Minister voor BHOS en de Minister van SZW, zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de in de Uitvoeringsagenda genoemde acties. Een planning voor de uitvoering van alle in de Uitvoeringsagenda opgenomen acties is bijgevoegd.
Deelt u de opvatting dat alleen vrijwillige ondersteunende en voorlichtende maatregelen onvoldoende zijn om structurele, ambitieuze toepassing van de ISV in aanbestedingen van de rijksoverheid en decentrale overheden te realiseren en dat daarom ook meer dwingende maatregelen nodig zijn?
In de Uitvoeringsagenda is bewust ingezet op een mix van ondersteunende en voorlichtende maatregelen enerzijds en onderzoek naar uitbreiding van de verplichting om ISV toe te passen anderzijds. Deze aanpak sluit aan bij de IMVO-nota «Van voorlichten tot verplichten. Een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk ondernemen».7 Betreffende Rijksinkoop wordt onderzocht of het mogelijk en zinvol is om het ISV-beleidskader breder verplicht te stellen. Daarbij zal ook bezien worden wat de te verwachten impact van verbreding is en welke additionele capaciteit nodig zal zijn voor uitvoering. Wij streven ernaar om de onderzoeksresultaten in Q4 2023 op te leveren.
Het kabinet kan medeoverheden niet zonder meer verplichten om ISV toe te passen. Medeoverheden zijn in beginsel autonoom in het bepalen van hun inkoopbeleid. De Minister voor BHOS en Minister van SZW stimuleren de toepassing van ISV door medeoverheden onder meer door nauw betrokken te blijven bij de uitvoering van het Nationaal plan Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (2021–2025) en het Manifest Maatschappelijk Verantwoord Opdrachtgeven en Inkopen (2022–2025), beide gecoördineerd door de Staatssecretaris van IenW. Daarnaast stimuleren wij medeoverheden om maatschappelijk verantwoord in te kopen, alsmede ISV toe te passen, door hen actief te informeren en tools beschikbaar te stellen die de toepassing vergemakkelijken, bijvoorbeeld via PIANOo. De ISV Academy, vanaf 2023 de ISV e-learning, speelt hierbij een belangrijke rol.
Hoe kijkt u aan tegen een wettelijke verplichting voor centrale en decentrale overheden om bij alle aanbestedingen in hoogrisicosectoren zich in te zetten voor het voorkomen van mensenrechtenschendingen, zoals in Noorwegen het geval is?5 Bent u bereid te onderzoeken of en hoe een dergelijke verplichting in de Nederlandse Aanbestedingswet zou kunnen worden opgenomen?
Voor de inhoud en eventuele wijzigingen van de Aanbestedingswet 2012 is de Minister van EZK verantwoordelijk. Aanbestedingsregelgeving bevat verschillende verplichtingen en biedt daarnaast verschillende mogelijkheden voor aanbestedende diensten om bedrijven via aanbestedingen te stimuleren om mensenrechtenschendingen te voorkomen of risico’s hierop aan te pakken. Zo bevat de Aanbestedingswet een aantal dwingende uitsluitingsgronden op basis waarvan aanbestedende diensten bepaalde bedrijven moeten uitsluiten van deelname aan een aanbesteding. Deze uitsluitingsgronden zijn veroordeling voor kinderarbeid, mensenhandel (waaronder dwangarbeid), witwassen van geld, omkoping en deelname aan een criminele organisatie. Daarnaast bevat de Aanbestedingswet een facultatieve uitsluitingsgrond die de mogelijkheid biedt om bij een zwaar vermoeden van mensenrechtenschendingen een bedrijf uit te sluiten. Aanbestedende diensten kunnen ervoor kiezen om deze facultatieve uitsluitingsgrond in te zetten. Verder is uitsluiting ook mogelijk bij schending van onder andere enkele internationale milieu, sociale en arbeidsnormen. Naast deze uitsluitingsgronden kunnen sociale- en milieuaspecten gerelateerd aan de opdracht ook als kwalitatieve gunningscriteria worden meegewogen in de beoordeling van inschrijvingen. Uiteraard kunnen ISV ook worden opgenomen in een contractvoorwaarde.
Overigens vragen de verplichte en facultatieve uitsluitingsgronden uit de Aanbestedingswet om een relatief zware bewijslast (namelijk veroordeling en zwaar vermoeden). Daardoor is het voor aanbestedende diensten vaak een uitdaging om daadwerkelijk een beroep te doen op uitsluitingsgronden. Aangezien ook andere Europese lidstaten dit signaal steeds vaker afgeven, wordt op initiatief van Nederland in Brussel het gesprek gevoerd om te bezien of meer ruimte in de aanbestedingsregelgeving kan worden gecreëerd om daadwerkelijk een beroep te doen op uitsluitingsgronden.
Bovendien heeft het Rijk ervoor gekozen om ISV-verplichtingen op te nemen in zijn eigen inkoopbeleid. Voordeel hiervan, ten opzichte van wetgeving, is dat verplichtingen sneller ingevoerd en aangepast kunnen worden wanneer dat nodig is en dat er meer concrete verplichtingen kunnen worden bepaald. Een wettelijke verplichting van de voorwaarden kan deze flexibiliteit wegnemen en het risico op juridificering met zich meebrengen. Ook decentrale overheden kunnen ervoor kiezen om ISV-verplichtingen in hun inkoopbeleid op te nemen. Zij maken hierin zelf de keuze. Het Rijk stimuleert en faciliteert de toepassing van MVI, waaronder ISV, bij medeoverheden, maar decentrale overheden maken zelf de afweging of ze deze eisen en criteria ten aanzien van MVI, waaronder ISV, willen opnemen.
Is er, gezien de uitdagingen die er liggen om de ISV beter te verankeren in aanbestedende organisaties van het Rijk, voldoende structurele financiële ruimte voor de uitvoering van de maatregelen die inkopers en aanbestedende diensten moeten ondersteunen bij het toepassen van de ISV, zoals het Ondersteuningspunt ISV?
Momenteel is er voldoende financiële ruimte voor de uitvoering van de ondersteunende maatregelen uit de Uitvoeringsagenda ISV. Voor structurele voortzetting van deze maatregelen, zoals het Ondersteuningspunt ISV, is er in ieder geval tot 2026 financiële ruimte vanuit de Uitvoeringsagenda ISV.
De duur van het ondersteuningspunt ISV is mede afhankelijk van de behoefte die er bestaat bij de aanbestedende diensten en de vraag in hoeverre het Ondersteuningspunt in die behoefte voorziet. Het Ondersteuningspunt zal daarom tussentijds jaarlijks worden geëvalueerd. De eerstvolgende evaluatie vindt plaats in Q1 2023, omdat de drie thans lopende hulptrajecten (te weten ICT Datacenters, textiel in bureaustoelen en energie) dan afgerond zullen zijn. Wanneer bij die evaluatie blijkt dat het Ondersteuningspunt nog steeds voldoende toegevoegde waarde biedt voor aanbestedende diensten zal het worden voortgezet.
Kunt u toezeggen dat u in het kader van beleidscoherentie de ISV-kaders volledig in lijn zult brengen met de OESO-richtlijnen, zodat aanbestedende diensten van bedrijven verwachten dat zij risico’s in de gehele keten in kaart brengen en daarbij ook kijken naar het voorkomen, beperken en herstellen van milieuschade in hun ketens?
Het ISV-beleid gaat uit van het proces van gepaste zorgvuldigheid gebaseerd op de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, tevens de basis voor het IMVO-beleid. Om de aansluiting van het huidige ISV-beleid op de OESO-richtlijnen en daarmee de beleidscoherentie te versterken, is onder meer belangrijk dat in het proces van gepaste zorgvuldigheid dat van bedrijven verwacht wordt naast arbeidsomstandigheden, ook bredere mensenrechten- en milieurisico’s worden meegenomen. In het kader van het actiepunt «één ISV-beleid», zoals benoemd in de ISV-Uitvoeringsagenda, wordt onderzocht hoe in het ISV-beleidskader alle zes stappen van het OESO due diligence-proces kunnen worden opgenomen. Er zal hierbij aansluiting worden gezocht bij de eerder toegezegde verkenning naar de mogelijkheden om ook voor andere MVI-doelen een betere aansluiting op de OESO-richtlijnen, de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s) te realiseren.
Waarom wordt in de Uitvoeringsagenda ISV nergens de rol die vakbonden en maatschappelijke organisaties kunnen spelen in het verbeteren van het inkoopbeleid benoemd? Kunt u aangeven of en hoe u maatschappelijke organisaties en vakbonden wel bij de Uitvoeringsagenda wil betrekken?
Hoewel het betrekken van stakeholders, waaronder maatschappelijke organisaties en vakbonden, niet concreet benoemd is in de Uitvoeringsagenda ISV, is het kabinet van mening dat het perspectief en de kennis van stakeholders voor meerdere in de agenda opgenomen acties van belang is.
In de agenda zijn meerdere acties opgenomen die bedoeld zijn om de samenwerking op het gebied van ISV aan te jagen tussen aanbestedende diensten en maatschappelijke organisaties. Voorbeelden hiervan zijn het Ondersteuningspunt ISV bij PIANOo, dat aanbestedende diensten helpt bij de toepassing van ISV, onder meer door hen te koppelen aan experts, waaronder maatschappelijke organisaties9 en de pilot Sectorspecifieke Kennisdeling IMVO. Deze pilot richt zich op het uitwisselen van sectorspecifieke IMVO-informatie tussen inkopende partijen, de markt en experts, waaronder die van maatschappelijke organisaties. Ook kunnen maatschappelijke organisaties deelnemen aan het kennisnetwerk voor contractmanagers, waarin best practices rondom de beoordeling van risicoanalyses en verbeterplannen zullen worden gedeeld. Daarnaast wordt er een tijdelijk ondersteuningsbudget beschikbaar gesteld waar inkopers in de acht geïdentificeerde ISV-risicocategorieën gebruik van kunnen maken om externe expertise in te huren, waaronder nadrukkelijk ook van maatschappelijke organisaties.
Ook levert het Rijk waar mogelijk een bijdrage aan initiatieven ten aanzien van ISV vanuit maatschappelijke organisaties zelf. Zo heeft MVO Platform in januari in nauw overleg met beleidsmedewerkers van het rijk een bijeenkomst georganiseerd ten aanzien van ISV, bedoeld om de uitwisseling te stimuleren tussen maatschappelijke organisaties enerzijds en rijksambtenaren op het gebied van rijksinkoop anderzijds.