De uitspraak van de rechter in de zaak tussen RWE en Uniper en de Staat. |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter in de zaak tussen de staat en de kolencentrales?1 Welke gevolgen heeft deze uitspraak voor uw klimaatbeleid?
De uitspraken van de rechter in de drie rechtszaken onderschrijven dat het Nederlandse klimaatbeleid duidelijk en consistent is, namelijk dat de Nederlandse overheid aanzienlijke CO2-reductie nastreeft om te voldoen aan de verplichtingen uit de diverse klimaatakkoorden en thans het Akkoord van Parijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de noodzaak om CO2 te reduceren vanaf 2009, het jaar waarin de investeringsbeslissing werd genomen voor de moderne kolencentrales en de bouw ervan nog een aanvang moest nemen, toenam, dat de klimaatdoelstellingen steeds verder zouden worden aangescherpt en dat deze tot steeds strengere maatregelen ter beperking van CO2-uitstoot zouden leiden. De Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie was daarom voorzienbaar, te meer omdat de bedrijven zelf onvoldoende actie ondernamen om tot de benodigde CO2-reductie te komen.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat in het bijzonder bij activiteiten waarvan de toelaatbaarheid onderdeel is van maatschappelijk debat men extra bedacht moet zijn op maatregelen. De rechtbank overweegt in dat kader2:
Kunt u aangeven of er beleid geremd (of beïnvloed) is uit angst voor juridische procedures? Zo ja, welke en hoe wordt daar nu vervolg aan gegeven?
Nee, er is geen beleid geremd of beïnvloed uit angst voor juridische procedures. De uitspraak van de rechter toont aan dat het kabinet consequent (klimaat)beleid heeft gevoerd. De maatregel, in dit geval de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie, is door de rechter dan ook rechtmatig geoordeeld.
Zijn er nog lopende arbitragezaken? Welke uitkomst verwacht u hier?
Zowel de ICSID-procedure van RWE als van Uniper is op dit moment geschorst. De motivatie en het tijdpad van de schorsing verschilt per zaak. In de zaak van RWE (ICSID nr. ARB/21/4) heeft de Staat op 5 september 2022 zijn verweerschrift ingediend. Daarna heeft RWE schorsing aangevraagd, omdat zij eerst een uitspraak in het hoger beroep van het Duitse federale gerechtshof over de ontvankelijkheid van de internationale arbitrageprocedure wil afwachten. De schorsing is ingegaan op 18 oktober jl. en duurt in principe negen maanden.
In de zaak van Uniper (ICSID nr. ARB/21/22) is door de partijen op 5 september 2022 een schorsing aangevraagd nadat bekend werd gemaakt dat het Duitse steunpakket om Uniper te redden als voorwaarde bevat dat Uniper de ICSID-procedure intrekt. Daarmee voldoet Duitsland aan de Verklaring over de gevolgen van de Achmea-uitspraak, waarin lidstaten hebben aangegeven dat zij stappen nemen om te zorgen dat ondernemingen met een staatsdeelneming aanhangige arbitrageprocedures intrekken. De schorsing duurt tot de datum waarop Uniper in haar aandeelhoudersvergadering definitief een beslissing neemt over het Duitse steunpakket. Deze schorsing heeft vooralsnog niet geleid tot het intrekken van het hoger beroep door Uniper bij de Duitse rechter inzake de ontvankelijkheid van de ICSID-procedure.
Zijn er meer lopende claims van fossiele industrie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Beïnvloedt deze uitspraak de ambities voor normering en verplichting tot verduurzaming bij industrie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zie de uitspraak van de rechter in de zaak tussen RWE en Uniper en de Staat als ondersteuning van onze huidige aanpak. De uitspraak van de rechter laat zien dat bedrijven een eigen verantwoordelijkheid hebben in het reduceren van CO2-emissies. Als bedrijven veel CO2-uitstoten en de overheid herhaaldelijk duidelijk maakt dat men moet reduceren en er alternatieven voorhanden zijn om te reduceren, dan is ingrijpen op den duur voorzienbaar bij het ontbreken van acties door de bedrijven zelf. We zijn nu in gesprek met bedrijven die veel CO2-uitstoten om plannen te maken voor verduurzaming, en het maken van maatwerkafspraken, evenals we in het verleden afspraken met RWE en Uniper hebben gemaakt over reductie van CO2 bij hun centrales en daarbij subsidies hebben verstrekt om hen bij de noodzakelijke verduurzaming behulpzaam te zijn. Voor de bedrijven waarvoor nu de maatwerkaanpak is opgezet, geldt ook dat zij een verantwoordelijkheid dragen voor het uitvoeren van deze plannen.
Heeft deze uitspraak effect op de mogelijkheid om fossiele energieopwekking sneller af te bouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De uitspraken van de rechter laten zien dat bedrijven die geïnvesteerd hebben in fossiele energieopwekking een eigen verantwoordelijkheid hebben om hun CO2-uitstoot te beperken. Voor de kolencentrales heeft de rechtbank geoordeeld dat de wet waarin de Amercentrale een overgangsperiode tot 1 januari 2025 en de moderne centrales een overgangsperiode tot 1 januari 2030 is gegeven alvorens het verbod op kolen in gaat, rechtmatig is. Of maatregelen getroffen kunnen worden waardoor andere bedrijven die fossiele energie opwekken op korte termijn moeten stoppen met deze fossiele opwekking, zal per geval bekeken moeten worden.
Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak voor de nadeelcompensatie voor kolencentrales bij afbouw van hun activiteiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
RWE en Uniper vorderden in deze procedures schadevergoeding van de Staat, omdat zij menen dat de wet onrechtmatig is vanwege het ontbreken van (ontoereikende) financiële compensatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat met de wet sprake is van geoorloofde regulering van eigendom, waardoor de Staat niet gehouden is om financiële compensatie te bieden om te zorgen voor een fair balance. In het bijzonder de voorzienbaarheid van de maatregel en de overgangsperiode van ruim 10 jaar zijn hiervoor voldoende. De wet is daarom rechtmatig en de claims van RWE en Uniper worden om die reden afgewezen, met andere woorden: de rechtbank heeft geoordeeld dat zij geen recht hebben op financiële compensatie voor het verbod op kolen.
De juridische procedures hebben geen betrekking op de productiebeperking die tijdelijk begin dit jaar gold. Deze nadeelcompensatie staat daarom niet ter discussie.
Welke effecten heeft deze uitspraak voor andere beleidsdoelstellingen met betrekking tot de verduurzaming van Nederland?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 5.
Bent u van plan om nu strenger op te treden tegenover vervuilende industrie om zo verduurzaming af te dwingen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 5.
Wat zijn de kosten die gemoeid zijn met deze juridische procedure? Bent u bereid deze kosten te verhalen op de bedrijven die de Staat hebben aangeklaagd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De proceskosten van deze drie rechtszaken zijn redelijk omvangrijk. RWE en Uniper hebben omvangrijke stukken ingediend waarop gereageerd moest worden; dit heeft aanzienlijke kosten met zich meegebracht. Nu de vorderingen van RWE en Uniper zijn afgewezen, zijn zij in de proceskosten veroordeeld, ten bedrage van in totaal 60.000 euro. Hiermee wordt een deel van de proceskosten van de Staat gedekt. Het is in het Nederlands civiele procesrecht gebruikelijk dat de partij die in het gelijk wordt gesteld een forfaitaire vergoeding ontvangt voor de door hem gemaakte proceskosten, waarmee niet alle proceskosten worden gedekt.
Het bericht ‘Werkgevers niet happig om mensen meer in te zetten, ondanks personeelstekort’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Fonda Sahla (D66), Bart Smals (VVD), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Werkgevers niet happig om mensen meer in te zetten, ondanks personeelstekort»?1
Ja, hiermee zijn wij bekend.
Bent u van mening dat werknemers zoveel mogelijk de ruimte moeten hebben om meer uren te werken als ze hier behoefte aan hebben en dat werkgevers dit moeten faciliteren waar mogelijk? Zo ja, welke stappen zet u om gedwongen deeltijd terug te dringen?
Het is van belang dat als werknemers meer uren willen werken, ze dit ook kunnen doen. Meer uren werken is niet alleen gunstig met het oog op de krappe arbeidsmarkt. Het biedt een werkende ook meer financiële zelfstandigheid, kan zorgen voor meer ontwikkelingsmogelijkheden en een betere balans tussen genoeg uitdaging en een werkdruk die niet te hoog ligt. Daarom roept het kabinet werkgevers op om het gesprek aan te gaan en samen met werknemers te kijken wat mogelijk is.
Dit gesprek voeren ziet het kabinet als een belangrijk onderdeel van goed werkgeverschap. Daarnaast is er een wettelijke basis voor het verzoek van werknemers om hun uren te veranderen. Op grond van de Wet flexibel werken (Wfw) kunnen werknemers hun werkgever verzoeken om meer of minder uur te werken, hun roostertijden aan te passen of hun werkplaats te wijzigen. Een werkgever kan een dergelijk verzoek van een werknemer geheel of gedeeltelijk weigeren wegens zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. Hiervoor dient echter wel een goede reden te zijn. Bij verzoeken om vermeerdering van het aantal uren gaat het dan om bijvoorbeeld:
Het kabinet kan echter werkgevers niet verplichten om werknemers altijd voltijdcontracten of meer uren werk aan te bieden als zij erom vragen en dit standaard te maken. Het standaard maken van grotere of voltijdscontracten is namelijk niet altijd mogelijk, en zou bovendien de contractuele vrijheid van werkgevers en werknemers te veel beperken.
Uit de evaluatie van de Wet flexibel werken blijkt dat deze bij veel werknemers onvoldoende bekend is. Daarom gaat het kabinet de bekendheid van de Wet flexibel werken vergroten bij de inwerkingtreding van de Wet werken waar je wilt. Dit omdat de nieuwe wet een aanpassing van de Wet flexibel werken is. Het wetsvoorstel hiervoor ligt nu ter behandeling in de Eerste Kamer.
Bent u in gesprek met werkgeversorganisaties om te bezien hoe werkgevers kunnen faciliteren dat gedwongen deeltijders meer uren kunnen werken? Zo nee, bent u bereid om dit te gaan doen?
Het kabinet is hierover met werkgevers in gesprek en roept hen ook op om het gesprek met werknemers aan te gaan en creatief te kijken wat mogelijk is. Ook binnen het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ) van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport is hier aandacht voor en wordt het gesprek gevoerd met werkgevers over goed werkgeverschap, flexibilisering en het wegnemen van eventuele knelpunten om het meer uren werken mogelijk te maken.
Tot slot wil ik u verwijzen naar het antwoord op vraag 8 en het daarin genoemde initiatief van de stichting Het Potentieel Pakken.
Op welke wijze kunnen flexibelere arbeidstijden een bijdrage leveren bij het terugdringen van gedwongen deeltijd? Op welke termijn komt u met de gevraagde aanbevelingen om obstakels bij het flexibeler maken van arbeidstijden weg te nemen?2
Flexibele werktijden dragen bij aan regelmogelijkheden voor werknemers die hun werk combineren met zorg voor kinderen, hun huishouden of andere privétaken. Door een betere afstemming tussen werk en privé mogelijk te maken kan ruimte ontstaan voor uitbreiding van het aantal werkzame uren.
In de motie Van Beukering-Huijbregts/Smals wordt verzocht om een onderzoek te verrichten naar de rol die meer flexibele arbeidstijden kunnen spelen in het verbreken van de deeltijdcultuur en de obstakels die dit in de weg staan voor werknemers en werkgevers, en om met aanbevelingen te komen om deze obstakels weg te nemen. In de brief van 14 november jl. over gendergelijkheid op de arbeidsmarkt staat aangegeven dat deze motie betrokken zal worden bij de maatschappelijke dialoog over gendergelijkheid op de arbeidsmarkt. De dialoog wordt gevoerd tot eind 2024.3
Hoe kan het aanbieden van combinatiebanen in de zorg en het onderwijs verder gestimuleerd worden? Welke rol kan de overheid hierin spelen, bijvoorbeeld ten aanzien van het matchen van werkzoekende en werkgever binnen de combinatiebanenmarkt?
Het stimuleren van combinatiebanen is belangrijk voor de zorg, de kinderopvang en het onderwijs. Via regionaal slimme combinaties wordt dit soms al mogelijk gemaakt, zoals een verpleegkundige in de wijk die ook in de dagbesteding werkt.
Er zijn ook mooie voorbeelden van combinatiebanen tussen kinderopvang en basisonderwijs, waarbij een bso-medewerker tijdens schooltijd een basisschoolklas kan ondersteunen als onderwijsassistent. Zo kunnen medewerkers in de kinderopvang grotere arbeidscontracten en meer uitdaging krijgen en kunnen leraren zich meer richten op onderwijs geven en ontwikkelen. Het Ministerie van SZW laten in beeld brengen wat de succesfactoren en knelpunten van combinatiebanen zijn binnen de kinderopvangsector en tussen de kinderopvang en andere sectoren, onder meer het onderwijs. De conclusies van dit onderzoek laten we vertalen naar een praktische handreiking voor de kinderopvang. We streven ernaar om de Kamer hierover medio 2023 te informeren.
Tijdens de Begrotingsbehandeling SZW is de Motie Smals aangenomen die verzoekt bij lopende verkenningen naar het stimuleren van combinatiebanen de mogelijkheden te verkennen voor het opzetten van een online combinatiebanenmarkt waarbij werkgevers in kraptesectoren en gedwongen deeltijders aan elkaar gekoppeld worden. Bij het promoten van de praktische handreiking voor combinatiebanen in de kinderopvang zal deze motie worden meegenomen.
Werkzoekenden die ondersteuning nodig hebben bij het zoeken naar (meer) werk kunnen hulp krijgen van gemeenten of het UWV. Bij het stimuleren van combinatiebanen speelt ook een aantal praktische vraagstukken die het combineren van banen mogelijk moeten maken, zoals passende werktijden en reistijden tussen verschillende werklocaties. Ook speelt voor werkgevers het punt dat er in veel gevallen btw wordt gerekend op de uitleen van personeel. Voor combinatiebanen tussen kinderopvang en onderwijs is er een handreiking gemaakt over de btw-afdracht op de uitleen van personeel.4 Hier zal begin dit jaar nog een update op volgen.
Welke stappen hebt u tot dusver gezet om de aangenomen motie Smals-Van Beukering-Huijbregts3 voor een meerurenbonus uit te voeren?
Het kabinet kijkt naar de voltijdsbonus en meerurenbonus als maatregel om meer uren werken te stimuleren, onder andere naar aanleiding van uw motie. Zoals reeds gemeld in de Kamerbrief over de aanpak arbeidsmarktkrapte6 heeft het kabinet besloten zich eerst te richten op de zorg en het onderwijs, omdat in deze sectoren vaak in deeltijd wordt gewerkt.
Op 16 december heeft de Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS) de Kamer geïnformeerd over de stappen die worden genomen in de zorg in het mogelijk maken van een voltijdsbonus of een variant daarop7. In deze brief staat aangekondigd dat er wordt gestart met een vignettenstudie om te onderzoeken wat de meest effectieve vorm van een meerurenbonus is8. Dit om het meer uren werken- voor wie dat wil en kan- zo gericht mogelijk te kunnen stimuleren.
De verwachting is dat deze vignettenstudie in het voorjaar van 2023 gereed zal zijn, waarna de Kamer geïnformeerd zal worden over de uitkomsten.
De Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en voor Primair en Voortgezet Onderwijs (PVO) hebben op 13 december jl. de Kamer geïnformeerd over de stappen in het onderwijs9. Zo is er gestart met een kopgroep van schoolbesturen die ervaart wat er komt kijken bij het invoeren van een bonus bij grotere contracten. Hierbij is aandacht voor de juridische uitdagingen. Daarnaast wordt er ook in het onderwijs een vignettenstudie uitgevoerd. In het voorjaar 2023 wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang op de voltijds- en meerurenbonus. De Minister voor LZS volgt de resultaten van de kopgroep op de voet.
Uw motie verzoekt ook om de mogelijkheid die de werkkostenregeling (WKR) biedt te betrekken in het onderzoek naar een meerurenbonus. Door het gebruik van de zogeheten vrije ruimte, kunnen werkgevers onbelast een bonus geven aan hun werknemers, mits dit past binnen de voorwaarden van de WKR. Werknemers zijn dan geen loonheffing verschuldigd over de bonus. Een belangrijke voorwaarde hiervoor is dat voldaan wordt aan de zogenaamde gebruikelijkheidstoets10. Vanzelfsprekend geldt wel dat een meerurenbonus moet voldoen aan relevante wetgeving, niet alleen beperkt tot de WKR. Zoals hierboven wordt aangegeven, wordt de juridische toetsing meegenomen in de uitwerking van de bonus. Hiermee geeft het kabinet een reactie op het tweede deel van motie Smals.
Bent u bereid om dit jaar een aparte Kamerbrief te sturen waarin u deze stappen nader uiteenzet en toelicht op welke wijze u de lessen die getrokken kunnen worden uit experimenten met de meerurenbonus die binnen de zorg en het onderwijs lopen of gaan lopen betrekken bij het breder invoeren daarvan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, is uw Kamer in december dit jaar geïnformeerd over de concrete stappen die genomen zijn en worden om de voltijds- of meerurenbonus mogelijk te maken.
De resultaten van deze stappen wil het kabinet graag eerst afwachten voordat er lessen kunnen worden getrokken of uitspraken kunnen worden gedaan over de mogelijkheden en wenselijkheid in andere sectoren.
Hoe kunnen de komende maanden en jaren werkgevers gestimuleerd worden om grotere contracten aan te bieden zonder dat dit leidt tot een verdere toename in de administratieve lasten? Hoe worden hierbij de aanbevelingen van bijvoorbeeld de stichting Het potentieel pakken betrokken?
Het kabinet onderneemt diverse acties om meer uren werken te stimuleren. In samenwerking met de stichting Het Potentieel Pakken wordt onderzocht hoe de deeltijdfactor in de kinderopvang, de zorg en het onderwijs kan worden verhoogd, en hoe belemmeringen die daarbij spelen, aangepakt kunnen worden. In de kinderopvang is bijvoorbeeld vorig jaar met subsidie van SZW een proeftuin gestart op één locatie waar interventies worden getest om contractuitbreiding te realiseren. De tussentijdse resultaten worden telkens getoetst bij een grotere groep kinderopvangorganisaties. Medio 2023 worden de resultaten van de proeftuin verwacht, die breed binnen de sector gedeeld kunnen worden. Binnen zorginstellingen voert het Potentieel Pakken gesprekken om te kijken hoe belemmeringen om meer uren te werken – zowel bij werkgevers als werknemers – weg kunnen worden genomen. Zo wordt actief gewerkt aan het creëren van bewustwording en het aanbieden van concrete handvatten voor contractuitbreiding binnen de organisaties.
De resultaten van de pilots worden regionaal breed gedeeld. Hierbij wordt gekeken hoe de interventies uit de pilots duurzaam geborgd kunnen worden in het personeelsbeleid. Andere sectoren kunnen desgewenst de uitkomsten van deze aanpak in de kinderopvang, zorg en het onderwijs benutten.
Hoe bent u in algemene zin van plan om ervoor te zorgen dat de marginale druk op de lonen wordt verlaagd en dat meer werken ook echt meer gaat lonen?
Het kabinet vindt het belangrijk dat werken en meer uren werken loont. Het kabinet heeft daarom de lasten op arbeid substantieel verlaagd, waar alle werkenden profijt van hebben. Ook heeft het kabinet het minimumloon met ruim 10% verhoogd. Daarnaast kijkt het kabinet naar de voltijdsbonus als maatregel om meer uren werken te stimuleren.
Voor de kortere termijn heeft het kabinet naar aanleiding van de motie Palland c.s.11 opnieuw gekeken naar de extremen in de marginale druk. De uitkomsten zijn begin februari met uw Kamer gedeeld in de brief over aanvullende maatregelen in de aanpak van arbeidsmarktkrapte12.
Het kabinet werkt ook voor de langere termijn aan maatregelen om werken en meer uren werk meer te laten lonen. Daarbij wordt ook het evenwicht tussen lasten op arbeid en lasten op vermogen meegenomen. Het IBO vermogensverdeling13 laat zien dat de lasten op arbeid in de loop der jaren hoger zijn komen te liggen dan de lasten op vermogen. Het kabinet heeft deze trend die zich sinds 2001 heeft ingezet voor het eerst en meteen fors gekeerd met het Belastingplan 2023. De maatregelen met betrekking tot het belasten van vermogen leveren structureel ruim 5 miljard euro op. Hier staat lastenverlichting op arbeid – zowel werkgeverslasten als werknemerslasten – tegenover. Het kabinet blijft verder werken aan het evenwichtig belasten van arbeid en vermogen. Ook heeft het kabinet in het coalitieakkoord de ambitie vastgelegd om op de lange termijn de toeslagen af te schaffen. Voor 2025 is daarvoor al een overgang aangekondigd op een inkomensonafhankelijke vergoeding voor de kinderopvang. Daarnaast werkt het kabinet mede op verzoek van uw Kamer aan een contourennota met varianten.
Het verlagen van de marginale druk is geen eenvoudige opgave. Er is altijd sprake van een afruil: de mate van inkomensondersteuning, de hoogte van de marginale druk en de gezondheid van de overheidsfinanciën zijn met elkaar verbonden. Deze afruil is ook zichtbaar in het recente koopkrachtpakket. Door de zeer hoge inflatie was een omvangrijk maatregelenpakket noodzakelijk. Dit gaat voor sommige mensen gepaard met een hogere marginale druk, maar ook met een lagere gemiddelde druk. Door de verhoging van toeslagen krijgen nieuwe groepen mensen recht op toeslag wat de gemiddelde druk verlaagt. Maar tegelijk verhoogt de inkomensafhankelijke afbouw van toeslagen de marginale druk.
De raming en opleiding van Sociaal-Psychiatrisch Verpleegkundigen (SPV) |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens het commissiedebat Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) / Suïcidepreventie, dat nu geen duurzame subsidiering bestaat voor de opleiding tot sociaal-psychiatrisch verpleegkundige (SPV)?1
Binnen de tarieven en prestaties voor de Geestelijk Gezondheidszorg, die in beginsel ambtshalve worden vastgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), is er ruimte voor het financieren van de post HBO opleiding sociaal psychiatrisch verpleegkundige. Als met duurzame subsidiering, de beschikbaarheidsbijdrage wordt bedoeld dan is het goed om te beseffen dat deze middelen komen uit het zorgverzekeringsfonds en dat deze in principe alleen worden ingezet als er sprake is van marktverstoring omdat de kosten van de opleiding zo hoog zijn dat ze onevenredig drukken op de tarieven. Binnen deze uitleg wordt de opleiding tot sociaal psychiatrisch verpleegkundige inderdaad niet duurzaam gesubsidieerd door het Ministerie van VWS.
Deelt u de mening dat nu de GGZ toenemend in de thuissituatie wordt geleverd, voldoende extramuraal werkende GGZ-verpleegkundigen nodig zijn? Is bekend hoeveel SPV’en nu nodig zijn, en in de toekomst?
Het verlenen van zorg in de thuissituatie is altijd een taak geweest van de GGZ, met name waar het gaat om chronische en acute psychiatrische problematiek. De sociaal psychiatrisch verpleegkundige speelt daar een belangrijke rol in. Naast de algemene krapte op de arbeidsmarkt ben ik niet bekend met het feit dat dit probleem specifiek speelt voor de groep sociaal psychiatrisch verpleegkundigen. Naar de vraag hoeveel SPV’en er nu nodig zijn en in de toekomst wordt naar mij bekend geen onderzoek naar gedaan.
Waarom worden door het capaciteitsorgaan geen ramingen van het aantal benodigde SPV’en uitgevoerd?
De databank Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn brengt inderdaad de capaciteitsbehoefte in beeld voor het hoger beroeps onderwijs en middelbaaronderwijs. De opleiding tot sociaal psychiatrisch verpleegkundige is echter een post hbo opleiding en deze specificering is in de databank niet gemaakt. Het capaciteitsorgaan richt zich op de ramingen van de beroepen die in aanmerking komen voor een beschikbaarheidsbijdrage. Ik heb geen verzoek van de branchevereniging en/of beroepsvereniging gekregen om een specifieke behoefteraming te maken voor sociaal psychiatrisch verpleegkundigen. Ik ben wel bereid om eenmalig de vacaturegraad bij sociaal psychiatrisch verpleegkundigen te onderzoeken, om zo een beeld te krijgen of er daadwerkelijk sprake is van een opvallend tekort aan sociaal psychiatrisch verpleegkundige en mogelijk via het IZA input te geven voor een gesprek over taakherschikking. Er zijn ramingen in bredere zin hoeveel zorgverleners er nodig zijn in de GGZ. Ik wil de verantwoordelijkheid graag bij de zorgaanbieders laten in welke functiemix men deze wil organiseren.
Bent u bereid om ramingen naar de behoefte aan SPV’en door het capaciteitsorgaan uit te laten voeren, zoals in het Bestuurlijke Akkoord GGZ 2019–2022 is afgesproken dat de capaciteitsbehoefte voor het hoger beroepsonderwijs (hbo)- en middelbaar beroepsonderwijs (mbo)-opleidingen in kaart wordt gebracht via het Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW)-programma? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de subsidie uit het Bestuurlijk Akkoord van de GGZ, waarmee 82 opleidingsplaatsen voor SPV’en worden gerealiseerd, te vervolgen om wederom minimaal 82 extra opleidingsplaatsen voor SPV’en te creëren? Zo nee, waarom niet?
De subsidie volgend uit het bestuurlijk akkoord GGZ was onderdeel van eenmalige subsidie ter reductie van de wachtlijsten en impliciet gekoppeld aan de invoering van de generieke module in de acute zorg (crisisdienst). In het integraal zorgakkoord, dat te zien is als opvolger van dit bestuurlijk akkoord zijn dergelijke afspraken niet gemaakt. In principe blijft het veld, en met name de zorgaanbieder verantwoordelijk voor een goede functiemix binnen de Geestelijke Gezondheidszorg. Er is voor mij geen reden om aan te nemen dat er sprake is van marktfalen en dat de overheid dient in te grijpen.
Bent u bereid om ook de SPV op te nemen in de lijst van beroepen die voor een beschikbaarheidsbijdrage in aanmerking komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 4 en 5.
Het vangen van kippen |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de rechter die stelde dat de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) «moet handhaven op de manier waarop kippen worden gevangen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de rechter aangeeft dat bij het huidige (gedoog)beleid van de NVWA rond kippenvangen geen sprake is van «een consistent en doordacht bestuursbeleid»?
Ik vind, zoals ik ook tijdens het commissiedebat Dieren in de veehouderij van 10 november 2022 heb aangegeven (Kamerstuk 28 286, nr. 1283), het net als mijn ambtsvoorgangers niet diervriendelijk als kippen aan de poten gevangen worden en met meerdere dieren in één hand op de kop hangen, vaak vastgehouden aan slechts één poot.
Er is lange tijd onduidelijkheid geweest over de reikwijdte van het artikel en het feit dat pluimvee in Nederland op dezelfde wijze gevangen wordt als in de mede-lidstaten van de Europese Unie. De opvatting van de rechter brengt hier duidelijkheid in. In de uitspraak is het standpunt geformuleerd dat het verbod duidelijk is en dat er in deze zaken een beboetbaar feit is begaan.
Wat vindt u ervan dat de rechter aangeeft dat wetsovertredingen slechts in uitzonderlijke gevallen mogen worden gedoogd indien er concreet zicht is op legalisatie en indien handhaving onevenredig zou zijn, maar dat daar bij het vangen van kippen aan de poten geen sprake van is?
De rechter heeft aangegeven dat slechts in uitzonderlijke gevallen mag worden gedoogd. Mogelijk wordt het artikel over het verbod op het vangen van dieren aan de poten binnen enkele jaren gewijzigd in het kader van de voorgenomen wijziging van de Transportverordening. Deze ontwikkeling doet er ingevolge de uitspraak niet aan af dat het vangen aan de poten nu verboden is en dat daarover geen misverstand kan bestaan. De rechter is stellig in de beginselplicht tot handhaving en het bij de opgelegde heroverweging voorzien in een doeltreffende, afschrikwekkende en evenredige handhaving.
Wat vindt u ervan dat, in tegenstelling tot uw antwoorden op Kamervragen, er volgens de rechter «geen duidelijke aanwijzing is dat de Uniewetgever bij de totstandkoming van de Transportverordening de uitzondering op dat verbod voor pluimvee heeft willen handhaven»?2
De opvatting die voorheen gangbaar was omdat de wijze van het vangen aan de poten in de Europese Unie op dezelfde wijze geschiedt, heeft de rechter gewogen en anders geduid. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Hoe reflecteert u op de uitspraak van de rechter over de eenduidigheid van het European Food Safety Authority (EFSA)-advies dat «uit het advies volgt dat uitgangspunt is dat pluimvee in rechtopstaande positie met de vleugels tegen het lichaam wordt gedragen en bij het vangen niet ondersteboven wordt gehouden.»?
Uit het oogpunt van dierenwelzijn is het rechtop vangen van pluimvee het meest diervriendelijk. Dat wordt duidelijk en uitgebreid onderbouwd in het EFSA-advies. Evenwel laat het advies ook ruimte om de dieren (kortstondig) ondersteboven te tillen, mits aan aanvullende randvoorwaarden wordt voldaan om de kans op letsel te verkleinen.
Om daadwerkelijk de kans op welzijnsaantasting zo klein mogelijk te houden is het eveneens van belang om de praktische uitvoerbaarheid en de kunde van de vangploegen in ogenschouw te nemen. Er zijn diverse stalsystemen en diverse soorten kippen/kuikens en vangmethoden. De sector geeft aan dat er geen eenduidige methode aan te wijzen is die in ieder systeem en voor iedere categorie pluimvee van toepassing kan zijn.
Hoe gaat u invulling geven aan de opdracht die de rechter u meegaf om te komen tot een «doeltreffende, afschrikwekkende en evenredige handhaving» van het verbod om kippen aan de poten te vangen?
Naar aanleiding van de uitspraak zal de NVWA eerst herinspecties doen bij die bedrijven die in het kader van het oorspronkelijke handhavingsverzoek zijn bezocht.
Indien er bij een inspectie wordt geconstateerd dat er aan de poten wordt gevangen, zal er handhavend worden opgetreden.
De rechtbank merkte daarbij op dat de Minister af kan wijken van het interventiebeleid en niet een boete maar een last onder dwangsom op kan leggen om zo herhaling van de eerdere overtredingen te voorkomen. Daaraan kan ook een termijn worden verbonden waarbinnen de overtredingen moeten worden beëindigd zodat vangbedrijven hun werkwijze daarop nog kunnen aanpassen.
Het resultaat van de heroverweging moet leiden tot een doeltreffende, afschrikwekkende en evenredige handhaving van de desbetreffende norm.
De NVWA is in overleg met diverse ngo’s en sectoren over deze kwestie om een realistisch beeld te krijgen van de termijn die gemoeid is met de praktische uitvoerbaarheid in de verschillende houderij- en stalsystemen, waaronder de beschikbaarheid en training van personeel.
Eerder heb ik de sectoren al gevraagd te komen met een plan van aanpak om te komen tot vangmethodes waarbij de kans op welzijnsaantasting en letsel zoveel mogelijk wordt beperkt. Dit plan wordt door de sector in samenwerking met dierenwelzijnsorganisaties waaronder Eyes on Animals en Dierenbescherming verder geconcretiseerd.
Past het vangen van kippen aan de poten bij uw definitie van een «dierwaardige veehouderij» mede met het oog op het feit dat de NVWA heeft aangegeven dat hier vaak ernstig vangletsel bij optreedt leidend tot onder meer ernstig letsel, open botbreuken, dieren die tegen containers slaan, hevig lijden en langzaam stikken?3
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 vind ik het niet diervriendelijk als kippen aan de poten gevangen worden en met meerdere dieren in één hand op de kop hangen, vaak vastgehouden aan slechts één poot. Het EFSA-rapport beschrijft ook duidelijk hoe deze vangmethode het welzijn van de dieren aantast. Echter, de EFSA-aanbevelingen in het rapport zijn niet zo eenduidig als ik hoopte: rechtop vangen wordt weliswaar aanbevolen, maar direct daarna staat een aanbeveling voor het vangen aan de poten, onder bepaalde voorwaarden. Kortom, al heeft rechtop vangen de voorkeur, de EFSA wijst vanuit dierenwelzijnsredenen het vangen aan de poten niet volledig af.
Daarbij wil ik benadrukken dat ernstige letsels, zoals open botbreuken, vooral te wijten zijn aan het hardhandig omgaan met dieren tijdens het vangen en het in de kratten of containers plaatsen. Ook het klemraken van lichaamsdelen zoals vleugels bij het sluiten van de kratten en containers leidt tot ernstig letsel. Dit kan allemaal ook bij rechtop vangen gebeuren, als de vangers niet zorgvuldig werken.
Wat is uw inzet op Europees niveau met betrekking tot dit verbod op het vangen van kippen aan de poten bij de herziening van de Transportrichtlijn, die over enkele jaren is voorzien?
Mijn inzet voor de aankomende herziening van de transportverordening is op 5 juli 2022 aan de Tweede Kamer gestuurd (Bijlage bij de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 18 juli 2022, Kamerstuk 21 501–32, nr. 1452). Samen met de landen van de zogeheten «Vught groep» (Duitsland, België, Denemarken, Zweden en Nederland) pleit ik voor het vangen van pluimvee zoals is aanbevolen in de factsheets voor goede praktijken, die in 2017 zijn opgesteld in het «Animal transport guides project» van de Europese Commissie4. Hierin wordt het rechtop vangen aanbevolen, of anders het vangen aan de poten maar dan met minder dieren in hand en altijd met ondersteuning van het lichaam. Ik ben dus geen voorstander van een zogenoemde «reparatie» van de verbodsbepaling, als dit betekent dat er een uitzondering komt voor pluimvee zonder enige aanvullende voorwaarden om het dierenwelzijn te borgen.
Het capaciteitstekort in de verloskundige zorg en over ‘Noodkreet gynaecoloog’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van de noodkreet van een gynaecoloog richting u, waaruit blijkt dat er een ernstig capaciteitstekort in de verloskundige zorg is, die niet meer regionaal op te lossen is?1
Ja, daarop is vanuit de betreffende beleidsdirectie ook contact geweest met de gynaecoloog die het bericht heeft geplaatst.
Deelt u de mening dat informatie over verloskundige capaciteit met de hoogst mogelijke spoed real time landelijk beschikbaar moet komen via het Landelijk Platform Zorgcoördinatie? Zo ja, welke actie gaat u nemen? Zo nee, waarom bent u daar niet toe bereid?
Ja, dat informatie over de beschikbare capaciteit beschikbaar moet komen om een actueel beeld te hebben, deel ik. Vanuit het Ministerie van VWS maken we via het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) het Landelijke Platform Zorgcoördinatie (LPZ) mogelijk. Daar wordt ook voor de geboortezorg hard gewerkt aan landelijke implementatie van inzicht in beschikbare beddencapaciteit bij ziekenhuizen en geboortecentra. Verschillende ROAZ-regio’s (Regionaal Overleg Acute Zorgketen) hebben het dashboard voor de geboortezorgcapaciteit al geïmplementeerd en de andere regio’s zijn hiermee bezig. Op die manier wordt ook het noodzakelijke bovenregionale inzicht mogelijk.
Ook de ROAZ-regio waar de betreffende gynaecoloog werkzaam is, werkt met verschillende maatregelen om capaciteit te coördineren, zoals het dashboard van LPZ. Ik adviseer de arts, het ziekenhuis en het regionale zorgcoördinatiecentrum met elkaar in contract te treden om te leren van deze casus om daarmee herhaling waar mogelijk te voorkomen.
Kunt u een overzicht aanleveren waarin per ziekenhuis de verloskundige capaciteit en de gemiddelde bezetting over 2021 wordt weergegeven en waarin per ziekenhuis is aangegeven hoe vaak men buiten het eigen ziekenhuis en/of de regio patiënten heeft geplaatst?
Nee, dat kan ik niet. Wanneer het gaat om bedrijfsgevoelige informatie wordt vanuit het oogpunt van proportionaliteit in eerste instantie enkel op regioniveau en niet op ziekenhuisniveau met data gewerkt.
Deelt u de mening dat regionale zorgcoördinatie voor dit type zorg niet toereikend is, omdat men ook buiten de regio geplaatst moet worden?
Ja, juist om die reden moeten zorgcoördinatiecentra met elkaar in verbinding staan.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat informatie over de beschikbare capaciteit van dit type specifieke zorg (Intensive Care (IC)-bedden, traumazorg, hartoperaties, verloskunde etc.) landelijk gedeeld gaat worden? Zo ja, welke actie gaat u nemen? Zo nee, waarom gaat u dat niet doen?
Het LPZ richt zich op de beschikbare capaciteit en de druk op de acute zorg. De genoemde specifieke typen zorg zijn divers en zijn niet allemaal direct of indirect gerelateerd aan die acute zorg. Ik ben wel van mening dat de capaciteitsinformatie die noodzakelijk is om de kwaliteit, toegankelijkheid en continuïteit van deze zorg te kunnen borgen, gedeeld moet worden. In het Integraal Zorgakkoord (IZA) is het belang van inzicht in capaciteit onderschreven en hebben partijen afspraken gemaakt over de aansluiting bij het LPZ en het verplicht delen van de noodzakelijke capaciteitsinformatie. Verder neem ik het initiatief voor een structurele bekostiging van het LPZ en de landelijke en regionale functies voor inzicht in capaciteit en patiëntenspreiding, na afloop van de huidige overeenkomst met LNAZ per 1 juli 2023. Daarom ben ik voornemens het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG per 1 juli 2023 te wijzigen. Op die manier kunnen traumacentra, naast de activiteiten voor de coördinatie van traumazorg en het ROAZ, via de beschikbaarheidbijdrage ook regionaal en landelijk inzicht in actuele en toekomstige capaciteit van en druk op de acute zorg bekostigen.
De voorgenomen verkoop van het Provinciale Zeeuwse Energie Bedrijf (PZEM) aan het Tsjechische energiebedrijf Energetický a prumyslový holding (EPH) |
|
Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het gegeven dat de gedeputeerde staten van de provincie Zeeland voornemens zijn om goedkeuring te verlenen aan de verkoop van het nu nog in publieke handen verkerende energiebedrijf PZEM, aan het Tsjechische energiebedrijf EPH?1
Ja.
Hoe apprecieert u dit voornemen van de gedeputeerde staten van Zeeland?
Als aandeelhouder staat het de provincie Zeeland vrij om over het eigen aandeelhouderschap te beslissen. De Gedeputeerde Staten van Zeeland staat het vrij deze verkoop in gang te zetten en daarover de dialoog met Provinciale Staten te voeren. Daarbij wijs ik op het feit dat niet alleen de Rijksoverheid, maar ook andere overheden een rol hebben in het borgen van publieke belangen en ik ervan uitga dat deze zorgvuldig gewogen zijn door de Gedeputeerde Staten in het verkooptraject. In het kader van deze aangekondigde verkoop heb ik een melding ontvangen van het Tsjechische bedrijf EPH conform Artikel 86 f van de Elektriciteitswet 1998 over een voorgenomen wijziging in de zeggenschap. Ik heb deze melding beoordeeld en heb laten weten geen bezwaar te hebben tegen deze wijziging in de zeggenschap. Wel heb ik in mijn reactie een aantal aandachtspunten benoemd, waaronder een verwijzing naar het klimaatbeleid dat erop gericht is klimaatverandering tegen te gaan en de rol van fossiele energiedragers in het Nederlandse energiesysteem af te bouwen.
Hoe apprecieert u dit voornemen in het kader van het groeiende besef dat de grootschalige privatisering van energiebedrijven, die begin deze eeuw is ingezet, de bescherming van de energieconsument en de energieleveringszekerheid niet te allen tijden ten goede komt?
De energiecrisis die we nu doormaken leidt ertoe dat van veel kanten wordt opgeroepen tot herijking van het energiebeleid en tot bezinning op de rol van de overheid in energiemarkt. Dit zien we ook terug in de motie van de leden Segers en Marijnissen. Ook heeft dit kabinet in de energiecrisis met soms onorthodoxe maatregelen laten zien de publieke belangen te willen en te kunnen borgen. Bovendien heeft de keuze om de netwerken in publieke handen te houden ervoor gezorgd dat op dat vlak geen risico's ontstonden tijdens deze energiecrisis en de commerciële risico's in beginsel gedragen moeten worden door private partijen.
Hoe verhoudt dit voornemen van de gedeputeerde staten Zeeland zich tot de recent aangenomen motie van de leden Segers en Marijnissen, die het nadelige gevolg van de privatisering benadrukt in het licht van de huidige gascrisis en de regering verzoekt te onderzoeken hoe de publieke belangen in de Nederlandse energievoorziening beter geborgd kunnen worden en daarbij specifiek te concentreren op onder meer de rolverdeling tussen overheid en markt (Kamerstuk 36 200 nr. 31)?
De motie van de leden Segers en Marijnissen is ingediend tegen de achtergrond van de energiecrisis en roept het kabinet op tot een onderzoek naar hoe de publieke belangen in de Nederlandse energievoorziening beter geborgd kunnen worden. Het kabinet zal volgend jaar richting uw Kamer met een reactie komen op deze motie, mede naar aanleiding van een onderzoek dat het kabinet laat uitvoeren. Ik zal u hier binnenkort nader over informeren. Gezien het onderzoek dat de motie vraagt en het gegeven dat grootschalige elektriciteitsproductie nu ook niet alleen in overheidshanden is, zie ik hier geen relatie.
In hoeverre is de Nederlandse overheidscontrole op energielevering door energieproducenten als PZEM beter behouden wanneer deze in handen is van publieke aandeelhouders en zou het, zeker in tijden van de gascrisis, wenselijk zijn om deze constructie te behouden?
Producenten van elektriciteit hebben zich te houden aan de REMIT-verordening (Regulation on wholesale Energy Market Integrity and Transparency)2. Deze EU-verordening ziet onder meer toe op het voorkomen en beboeten van handelen met voorkennis en marktmanipulatie. Hiermee worden de belangen van energieconsumenten beschermd. De Autoriteit Consument en Markt ACM houdt hier toezicht op. Het is daarbij irrelevant of de aandeelhouder publiek of privaat is. Zo heeft de ACM in april 2022 PZEM nog een boete opgelegd voor het niet juist, volledig of tijdig publiceren van beschikbaarheidsdata over de Sloecentrale3.
Deelt u de opvatting dat het van belang is het energiebedrijf PZEM in handen te houden van de publieke aandeelhouders, in ieder geval zolang de gascrisis voortduurt en het onderzoek uit de motie nog loopt? Bent u bereid zich hierover uit te spreken jegens de gedeputeerde staten Zeeland?
Nee, zie de antwoorden op vragen 3, 4 en 5.
Bent u bekend met het gegeven dat het Tsjechische bedrijf EPH een business model heeft waarbij het bedrijf zich focust op het opkopen van fossiele installaties met als doel deze nog zo lang mogelijk in bedrijf te houden of te profiteren van subsidies voor de beëindiging hiervan, en dat het bedrijf door een studie van Ember zelfs als één van de minst klimaatvriendelijke energiebedrijven van de EU wordt bestempeld?2
Ja. EPH wil op de korte termijn voorzien in de vraag naar elektriciteit opgewekt met gas en kolen. Op de langere termijn kan zij haar fossiele installaties ontmantelen of converteren naar productie-installaties op basis van hernieuwbare energie. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Bent u tevens bekend met het gegeven dat dit energiebedrijf in Nederland wil groeien en haar activiteiten wil uitbreiden?
Ik ben bekend met dit gegeven.
Hoe verhoudt het voornemen voor deze transactie zich met de ambitie van CO2-vrije energievoorziening en afbouw van fossiele brandstoffen teneinde de klimaatdoelstellingen te behalen?
Grootschalige elektriciteitscentrales vallen onder het EU-ETS. Voor het bestaande EU-ETS heeft de Europese Commissie voorgesteld5 het emissiereductiedoel aan te scherpen naar 61% in 2030 ten opzichte van 2005. Als bij de volgende herziening van de richtlijn voor de vijfde handelsperiode (2030-2040) de jaarlijkse reductie onverkort doorgaat, dan bereikt het reductiedoel 100% en het plafond het nulpunt in 2040. Dit betekent dat dan de hele elektriciteitssector, samen met de grote industrie, in de EU in 2040 per saldo geen CO2-uitstoot heeft in de EU. Ook na deze transactie zal de elektriciteitscentrale onder het EU-ETS vallen.
Wat is precies de aard van de transactie tussen PZEM (straks ZEH) en EPH, en hoe is daarbij het marktrisico belegd?
De vormgeving van de transactie is aan de aandeelhouders. Gedeputeerde Staten van Zeeland heeft hierover Provinciale Staten geïnformeerd.
Is de Minister het ermee eens dat het onwenselijk is als risico’s (grotendeels) bij de ZEH worden belegd terwijl winsten (grotendeels) bij EPH landen?
Zie antwoord vraag 10.
Welke garanties kunnen er geboden worden opdat de bedrijfsvoering van PZEM in lijn blijft met de verduurzamingsdoelen voor energiebedrijven, indien de transactie met EPH doorgang vindt?
Alle bedrijven zijn gebonden aan de vigerende en toekomstige regelgeving om onze klimaatdoelen te bereiken, zoals het ETS, het wetsvoorstel «verbod op kolen» en de vele andere Europese en nationale maatregelen. Er is geen sprake van dat dit anders is na de overname. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Kunt u elk van deze vragen afzonderlijk beantwoorden en aan de Kamer toezenden vóór 16 december 2022, gezien op deze datum een voor dit onderwerp relevante Statenvergadering van de provincie Zeeland plaatsvindt?
Ja.
Zelfvoorzienend zijn van generieke geneesmiddelen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Kuipers |
|
Kent u het bericht «Massive Lieferingpasse bei Arzneimittel-Generika drohen» op BR24 van 17 oktober jongstleden, alsmede het bericht in Trouw «Productie van essentiële medicijnen kun je niet alleen aan Aziatische landen overlaten» door twee microbiologen?1, 2
Ja.
In hoeverre speelt in Nederland het scenario waarover een coalitie van geneesmiddelenbedrijven in Duitsland de noodklok luidt, namelijk dat de lokale productie van generieke geneesmiddelen in West-Europa afstevent op een crisis waardoor de levering van vitale medicijnen aan patiënten op het spel staat, als gevolg van de hoge inflatie en exploderende kosten voor energie, verpakkingen en grondstoffen? Als dit scenario zich in Nederland voordoet, welke acties onderneemt u? Kunt de u situatie in Zuid-Europese landen schetsen? Wordt dit onderwerp besproken met de Ministers van andere EU-landen? Zo ja, is er sprake van een gezamenlijke conclusie c.q. actieplan?
.
Ik heb de afgelopen periode van onder andere koepelorganisaties en geneesmiddelenbedrijven signalen ontvangen dat zij kampen met een toename van kosten voor energie, verpakkingen en grondstoffen en inflatie.
Verder hebben koepelorganisaties en geneesmiddelenbedrijven hun zorgen geuit over mogelijke gevolgen van deze stijgende kosten voor de beschikbaarheid van geneesmiddelen voor patiënten. Dergelijke signalen zijn ook op Europees niveau gewisseld, bijvoorbeeld in de Executive Steering Group on Shortages and Safety of Medicinal Products (MSSG5). Zeer recent heb ik van mijn Griekse collega vernomen dat de situatie daar nijpend is.
Mochten concrete geneesmiddelentekorten dreigen of ontstaan, dan zetten het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) (ook vanuit hun rol bij het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten) zich in om met veldpartijen de gevolgen voor de patiënten zoveel als mogelijk te ondervangen of te verkleinen. Hierbij kunnen diverse acties worden ingezet. Bijvoorbeeld toestemming verlenen om vergelijkbare geneesmiddelen te importeren uit het buitenland. Ook kan er in overleg worden getreden met andere bedrijven om te kijken of deze kunnen opschalen.
Ik merk hierbij wel op dat het niet mogelijk is op voorhand exact vast te stellen of, wanneer, en voor welke geneesmiddelen, de toename van genoemde kosten ook daadwerkelijk gaat leiden tot (toekomstige) beschikbaarheidsproblemen.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) vraagt meer algemeen aandacht voor de gevolgen van de hoge energieprijzen en hoge inflatie voor producerende bedrijven in Nederland en de Europese Unie (EU). Het Ministerie van EZK spant zich binnen Europa in om met andere lidstaten te zoeken naar oplossingen, zoals het versneld verduurzamen van de energie-intensieve industrie, en het creëren van een gelijk speelveld voor producerende bedrijven binnen en buiten de EU6.
Op nationaal niveau blijf ik de potentiële gevolgen voor de beschikbaarheid van geneesmiddelen nauwlettend volgen. Aangezien de toenemende tekorten van geneesmiddelen, maar zeker ook van medische hulpmiddelen een groot risico zijn voor de continuïteit van zorg zie ik dit als een prioriteit voor de komende periode.
De realiteit is dat de overheid dit probleem niet alleen kan oplossen. Daarvoor zijn de oorzaken te divers. Het gaat om de kosten, maar ook om beschikbaarheid van grondstoffen en productiecapaciteit, geopolitieke ontwikkelingen, de toegenomen wereldwijde vraag naar medische producten mede door de stijging van de welvaart en de vergrijzing.
Ik ga daarom op korte termijn in gesprek met betrokken partijen en ga bekijken welke mogelijkheden er zijn binnen het huidige systeem zowel nationaal als Europees.
Kunt u een inschatting geven van de impact van de energiecrisis op lokale producenten van generieke medicijnen in Nederland? Welke acties onderneemt u daarop?
De energiecrisis heeft impact op de gehele maatschappij. Naast huishoudens zijn ook bedrijven van klein tot groot hard geraakt door de sterk gestegen energiekosten. Dit geldt ook voor de lokale producenten van geneesmiddelen, maar ook van medische hulpmiddelen. Voor mijn inzet rondom mogelijke beschikbaarheidsproblemen verwijs ik u naar het antwoord op vraag twee.
Hoe kijkt u naar het risico dat de afhankelijkheid van landen als China en India fors toeneemt wanneer West-Europese producenten van generieke medicijnen omvallen? Hoe wordt de afhankelijkheid van Azië op het vlak van (generieke) medicijnen afgebouwd?
Mijn beleid op het versterken van de leveringszekerheid van geneesmiddelen is gericht op het verminderen van de ongewenste afhankelijkheid van een beperkt aantal landen van met name de productie van grond, hulp- en werkzame stoffen voor (generieke) geneesmiddelen. Meerdere studies, en ook het recente onderzoek van Ecorys7 naar kwetsbaarheden in de productie- en toeleveringsketens, dat ik u kort geleden heb gestuurd, laten zien dat de geografische concentratie van grondstoffen en bepaalde productieprocessen een risico is voor de leveringszekerheid.
Het kabinet heeft recent de Nederlandse inzet ten aanzien van Open Strategische Autonomie (OSA) gepubliceerd8 zoals verder toegelicht in mijn recente Kamerbrief9. Ook ga ik verkennen of we kunnen identificeren welke geneesmiddelen specifiek voor Nederland belangrijk en kwetsbaar zijn.
Acht de Minister het wenselijk verzekeraars te verplichten strategische en geopolitieke factoren, zoals zelfvoorzienendheid mee te wegen bij de inkoop van generieke medicijnen? Zo ja, bent u bereid zorgverzekeraars te verplichten om een bepaald percentrage van de generieke medicijnen in te kopen bij bijvoorbeeld producenten binnen een straal van tweehonderd kilometer rond Arnhem wanneer die productie voorhanden is? Zo nee, waarom niet?
Ik vind de rol van inkoop als onderdeel van het beleid op leveringszekerheid belangrijk en zal hier aandacht voor blijven houden. Ik ben hierbij van mening dat partijen zoals zorgverzekeraars, maar ook groothandels, ziekenhuizen en apotheken daarin een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben richting de patiënt en de burger. Ik wil dan ook nationaal met relevante partijen, waaronder de zorgverzekeraars, verder in gesprek gaan. Dit om te bekijken hoe inkoop het beste kan bijdragen aan de versterking van de leveringszekerheid voor Nederland en Europa, binnen de complexe mondiale markt waarbinnen partijen opereren. Daarnaast zal ik Europees de rol van inkoop meenemen in de gesprekken die ik ga hebben met andere EU lidstaten over beleidsinstrumenten om de productie in de EU te versterken10. Ik kijk aanvullend met belangstelling uit naar het door de Europese Commissie aangekondigde rapport over de manieren waarop public procurement een rol kan spelen in het vergroten van leveringszekerheid.11
Ik streef niet naar zelfvoorzienendheid en licht dit verder toe in mijn antwoord op vraag 6. Maar ik ben me wel bewust van de verantwoordelijkheid en wettelijke zorgplicht die zorgverzekeraars hebben, ook in de complexe geopolitieke dynamiek waarmee we worden geconfronteerd. Tegelijkertijd zie ik het als de rol van de overheid om te zorgen voor de juiste condities en een goed vestigingsklimaat en zijn internationaal opererende markpartijen aan zet als het gaat om de ontwikkeling en productie van medische producten.
Deelt u de mening dat zelfvoorzienendheid iets anders is dan leveringszekerheid en dat het belangrijk is dat we als Nederland en/of EU zelfvoorzienend zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat zelfvoorzienendheid iets anders is dan leveringszekerheid en nee, ik ben niet van oordeel dat we als Nederland en/of EU voor alles zelfvoorzienend moeten zijn. Volledig zelfvoorzienend op de ontwikkeling, productie en levering van medische producten, waar geneesmiddelen onderdeel van uitmaken, kunnen we binnen Nederland en zelfs binnen de EU niet zijn. Om de leveringszekerheid en daarmee beschikbaarheid voor patiënten te borgen, zijn we afhankelijk van mondiaal opererende marktspelers. Deze partijen zijn verantwoordelijk voor de ontwikkeling, productie en levering van de op dit moment duizenden in Nederland geregistreerde geneesmiddelen. Voor al deze producten zelfvoorzienend worden als Nederland (en zelfs als EU) is nagenoeg onmogelijk en ook onwenselijk vanuit oogpunt van beschikbaarheid van al deze middelen voor patiënten in Nederland.
Kunt u conform uw toezegging tijdens het commissiedebat EU-Gezondheidsraad van 30 november 2022 aangeven hoe de zelfvoorzienendheid van de EU is toegenomen (grondstoffen, productielocaties) sinds begin 2021?
Tijdens het genoemde commissiedebat heb ik uw Kamer toegezegd een overzicht te geven van de stappen die binnen de EU zijn gezet om nieuwe, extra, productielocaties van geneesmiddelen te realiseren. Voor zover mij bekend, heeft de Europese Commissie niet in kaart gebracht welke nieuwe, extra, productielocaties binnen de EU zijn gevestigd sinds 2021. Ik breng wel zelf op dit moment de productielocaties en -capaciteit van geneesmiddelen in Nederland (beter) in kaart. Waar mogelijk trek ik hiervoor op met (koepels van) veldpartijen. Ik streef ernaar rond de zomer 2023 een eerste overzicht te hebben.
Het feit dat slechts één derde van de subsidies voor wolfwerende rasters is gebruikt |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kent u de berichten «Ondanks vele wolvenaanvallen, slechts een derde van subsidies voor wolfwerende maatregelen gebruikt»1 en «Het debat over de wolf heeft «bijna een ideologisch karakter»?2
Ja, deze berichten zijn mij bekend.
Is het waar dat veehouders wettelijk verplicht zijn hun niet in een gebouw gehouden dieren bescherming te bieden tegen roofdieren? Zo nee, hoe oordeelt u dan over artikel 1.6 lid 3 in het Besluit houders van dieren? Zo ja, kunt u aangeven of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) daarop handhaaft?
Artikel 1.6, derde lid van het Besluit houders van dieren bepaalt dat een dier, indien het niet in een gebouw wordt gehouden, zo nodig bescherming wordt geboden tegen roofdieren. Dit houdt in dat veehouders in gebieden waar wolven voorkomen, verantwoordelijk zijn voor het beschermen van hun vee dat in de wei loopt tegen aanvallen van wolven. Ik ben me ervan bewust dat het beschermen van dieren in de praktijk niet altijd eenvoudig is. Zowel de kosten als de praktische uitvoering kunnen voor veehouders een uitdaging vormen.
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voert risicogebaseerde inspecties uit op het welzijn van dieren die buiten lopen. Op dit moment wordt door de NVWA nader geanalyseerd hoe de verplichting rond de bescherming tegen wolven concreet moet worden ingevuld. Hiervoor is ook relevant dat deze norm niet alleen betrekking heeft op de wolf, maar tevens op andere roofdieren, en ziet op een breed scala van dieren, wanneer deze niet in een gebouw worden gehouden (zoogdieren, reptielen, amfibieën, vogels en vissen). Bij de beoordeling of sprake is van een overtreding zijn o.a. het risico op een wolvenaanval en de door de houders genomen beschermingsmaatregelen relevant.
Gelet op de omstandigheid dat de wolf zich pas relatief recent opnieuw heeft gevestigd in Nederland en de transitieperiode die de vestiging van de wolf met zich brengt, acht de NVWA veehouders die thans nog geen wolfwerende beschermingsmaatregelen genomen hebben op dit moment niet in overtreding van artikel 1.6, derde lid, van het Besluit houders van dieren.
Deelt u de mening van wolvenconsulent Mekel dat nog maar weinig veehouders de dieren afgeschermd lijken te hebben met een wolfwerend raster? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat hier verandering in zou moeten worden gebracht, mede vanuit een wettelijk oogpunt?3
Navraag bij BIJ12 bevestigt dit beeld. Echter, dit verschilt per provincie. Hoewel er, zoals in de beantwoording van vraag 2 aangegeven, verschillende uitdagingen zijn in de praktische uitvoering, ben ik van mening dat veehouders maximaal gebruik zouden moeten maken van beschermende maatregelen zodat de wolf zo goed mogelijk weggehouden kan worden van vee. Alleen zo kunnen we op een goede manier samenleven met de wolf. Ik moedig de veehouders dan ook aan om de mogelijkheden die er zijn zoveel als mogelijk te benutten.
Krijgen veehouders, die niet voldoen aan de wettelijke plicht om dieren die als vee gebruikt worden te beschermen tegen roofdieren, een schadevergoeding wanneer deze dieren slachtoffer worden van een roofdier? Zo ja, waarom?
Veehouders kunnen op verschillende manieren hun dieren beschermen om aan de wet te voldoen. Het beleid rond vergoeding van schade door wolven is een provinciale bevoegdheid. BIJ12 verleent namens de provincies tegemoetkoming in schade. Op verzoek van BIJ12 hebben de Gezondheidsdienst voor Dieren en de Wageningen University & Research (WUR) advies uitgebracht over waardebepaling en taxatie. Op basis hiervan heeft BIJ12 de «richtlijn taxatie en prijzen bij wolvenschade»4 vastgesteld. De richtlijn bestaat uit elf uitgangspunten voor de uitvoering van de taxatie, waardebepaling van schapen en het verlenen van tegemoetkomingen. Het voldoen aan een wettelijke plicht is niet als voorwaarde verbonden aan schadevergoeding.
Bent u bereid met de provincies in overleg te treden om subsidies voor wolfwerende maatregelen voor veehouders te verhogen en schadevergoedingen bij wolvenschade in geval van afwezigheid van wolfwerende maatregelen uit te sluiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Ik begrijp goed dat een kostendekkende vergoeding voor veehouders de drempel voor het beschermen van hun dieren kan verlagen. Het natuurbeleid is gedecentraliseerd naar de provincies en daarmee zijn de financiering van beschermende maatregelen en het vergoeden van schade een provinciale bevoegdheid. De financiering van provincies door het Rijk vindt plaats via het Provinciefonds. De besteding van deze middelen wordt door de provincies bepaald. De subsidies voor wolfwerende maatregelen en de tegemoetkoming in de schade verschillen per provincie. Ik zal het onderwerp op korte termijn met de provincies bespreken, waarbij ik begrip heb voor het feit dat nog niet overal de juiste wolfwerende maatregelen getroffen zijn en dat er ook nog vragen zijn over de meest effectieve maatregelen om wolven te weren.
Deelt u de mening dat schade door roofdieren primair tot de verantwoordelijkheid van de veehouder gerekend zou moeten worden, gelet op het voorschrift in het Besluit houders van dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequentie zou dit wat u betreft moeten hebben?
Helaas zijn er de gevallen waarbij vee wordt gedood door een wolf. Wolven kunnen inbreuk maken op de eigendom van dierhouders wanneer zij dieren doden. Tegelijkertijd is er de in antwoord op vraag 2 genoemde verplichting voor dierhouders om hun vee te beschermen. Met goede beschermende maatregelen kan de wolf weggehouden worden van vee. Omdat de wolf zich pas relatief recent opnieuw heeft gevestigd in Nederland, heb ik er dus begrip voor dat nog niet overal de juiste maatregelen getroffen zijn en dat er ook nog vragen zijn over de meest effectieve maatregelen. Door ervaring hiermee op te doen kunnen we bepalen welke maatregelen de meeste bescherming geven.
Het bericht ‘Hoe inhalige cardiologen een zorginfarct veroorzaakten in het Isala-ziekenhuis’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de reconstructie van de Volkskrant «Hoe inhalige cardiologen een zorginfarct veroorzaakten in het Isala-ziekenhuis» van afgelopen weekend?1
Ja.
Bent u ook geschrokken van de bevindingen van de onderzoeksjournalisten als het gaat om hoe geld en macht een grote rol hadden in de cardiologie-organisatie en hoe deze de patiëntenzorg en onderlinge samenwerking beïnvloedden? Is de cardiologie-organisatie van de Isalaklinieken uniek daarin?
Ik vind het beeld dat wordt geschetst zorgelijk en ik blijf het dossier dan ook nauwlettend volgen. Anderzijds vind ik het ook goed om te lezen dat het ziekenhuisbestuur heeft ingegrepen en maatregelen heeft getroffen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet in voorliggend geval op dit moment ook geen risico’s voor de kwaliteit van zorg.
Ik vind dat patiënten en cliënten toegang moeten hebben tot goede zorg en dat zorgmedewerkers een veilige werkomgeving moeten hebben. De raad van bestuur van een zorginstelling is verantwoordelijk voor het organiseren van deze zorg en werkomgeving. Dit betekent dat de raad van bestuur soms moet optreden, bijvoorbeeld als zorgverleners mogelijk ontoelaatbaar hebben gehandeld. Vervolgens moeten maatregelen worden genomen om de mogelijke risico’s ten aanzien van kwaliteit, veiligheid en continuïteit van zorg te beheersen en in de toekomst te voorkomen.
Hoe kan het dat toezicht in de zorg op zoveel verschillende manieren is belegd – zoals uiteengezet in de antwoorden op schriftelijke vragen – en dat desondanks de situatie bij cardiologie in Isala zoveel jaren heeft kunnen voortduren? Wat zegt dat over de effectiviteit van toezicht?2
Uit het artikel maak ik op dat het ziekenhuisbestuur heeft ingegrepen en maatregelen heeft getroffen om de situatie te verbeteren. Op basis van deze casus en het artikel zijn algemene uitspraken over de effectiviteit van het toezicht naar mijn mening niet goed mogelijk.
Zoals in het antwoord op vraag 2 aan de orde kwam, is de raad van bestuur van een zorginstelling verantwoordelijk voor het organiseren van de zorg. De raad van commissarissen of de raad van toezicht heeft ingevolge het Burgerlijk Wetboek (BW) tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de onderneming. Indien zorgaanbieders zich committeren aan de Governancecode zorg 2022 en deze implementeren in hun organisatie, dan is dit ook een instrument om niet-integere activiteiten te voorkomen. Zo moet er aandacht zijn voor eventuele (schijn van) belangenverstrengeling en dat te allen tijde de belangen van de zorgorganisatie en haar patiënten voorop staan.
Bent u bereid in kaart te brengen in hoeveel ziekenhuizen en medisch-specialistische organisaties dergelijke corrumperende werkwijzen plaatshebben? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer daarover informatie verwachten? Zo nee, waarom niet? Verwacht u dat dergelijke praktijken zijn voorbehouden aan medisch-specialistische organisaties? Zo nee, welke andere type zorgorganisaties hebben een verhoogd risico op dergelijke incidenten?
Ik verwacht dat betrokkenen, bijvoorbeeld in ziekenhuizen en medisch-specialistische organisaties, mede naar aanleiding van deze berichtgeving extra alert zijn op dit soort situaties en daar waar nodig optreden en maatregelen treffen. Ik zie geen aanleiding om in kaart te brengen in hoeveel ziekenhuizen zich mogelijk vergelijkbare situaties voordoen. Ik verwacht niet dat de situatie zoals geschetst in het artikel voorbehouden is aan medisch-specialistische organisaties. Op basis van eerdere casuïstiek is wetgeving in voorbereiding met wettelijke normen over de omgang met tegenstrijdige belangen binnen zorgorganisaties, de Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz).
In de antwoorden op vraag 5 en vraag 6 ga ik in op de stappen die worden gezet in de verbetering van toezicht, de borging van integriteit en de werking van het Transparantieregister Zorg.
Op welke manieren moet het toezicht verbeteren om te voorkomen dat geld en macht zo’n dominante invloed krijgen in ziekenhuisorganisaties? Bent u bereid een voorstel te doen om het toezicht te verbeteren? Zo ja, op welke termijn is dat mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Bij brief van 29 juni 20223 heeft de Minister voor Langdurige Zorg en Sport u geïnformeerd over onze brede ambitie op te treden tegen fraude in de zorgsector en daarmee de aanpak van niet-integere zorgaanbieders.
In de brief is onder andere ingegaan op het wetsvoorstel Wibz. In dit wetsvoorstel worden onder meer wettelijke normen opgenomen over de omgang met tegenstrijdige belangen binnen zorgorganisaties. Het toezicht van de NZa zal met het wetsvoorstel worden verruimd, zodat eerder kan worden opgetreden als er sprake is van niet integer gedrag bij bijvoorbeeld de omgang met tegenstrijdige belangen binnen zorgorganisaties. De internetconsultatie en van de Wibz en de gebruikelijke uitvoeringstoetsen zijn afgerond. Het streven is om de Wibz op 1 januari 2025 inwerking te laten treden.
Daarnaast zijn vanaf verslagjaar 2022 medisch specialistisch bedrijven (msb’s) ook jaarverantwoordingsplichtig. Daardoor krijgen toezichthouders en inkopers beter zicht op de financiële stromen binnen msb’s.
In de beantwoording van de Kamervragen van lid van den Berg (CDA; Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 703) over verborgen betalingen aan cardiologen4, heb ik ook mijn wens geuit de transparantie van betalingen aan zorgprofessionals en zorginstellingen beter te waarborgen. De komende tijd beraad ik mij daarom op de vraag wat hiertoe de meest effectieve maatregelen zijn. De vraag of, en zo ja in welke vorm, hiervoor nadere wet- en regelgeving nodig is, neem ik nadrukkelijk mee in deze afweging. Zoals toegezegd informeer ik u hierover in het eerste kwartaal van 2023.
Ook heb ik u in die beantwoording gewezen op het onderzoek dat de IGJ is gestart met betrekking tot de verplichte transparantie bij gunstbetoon en de borging daarvan in de ziekenhuizen. Ook is de IGJ in gesprek gegaan met de veldpartijen die tezamen de verantwoordelijkheid dragen voor de zelfregulering, vastgelegd in de Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH). Aan de hand van alle verkregen informatie bepaalt de IGJ welke vervolgstappen nodig zijn. Zoals gezegd verwacht ik dat de eerste inzichten op korte termijn beschikbaar komen.
Hoe ziet u de rol van het zogenoemde transparantieregister ter voorkoming en aanpak van de belangenverstrengeling tussen industrie en medisch-specialisten, zoals deze zich in het Isala-ziekenhuis voordoet? Wat is de reden dat het transparantieregister geen enkele preventieve rol heeft kunnen spelen in dit dossier?
In aanvulling op mijn antwoord op vraag 5, verwijs graag naar mijn eerdere antwoorden op de Kamervragen van lid van den Berg (CDA) over verborgen betalingen aan cardiologen. In de beantwoording van deze vragen heb ik erop gewezen dat voor medisch specialisten een meldplicht geldt voor nevenactiviteiten en neveninkomsten bij het Transparantieregister Zorg. Echter, wanneer sprake is van kwade wil kan het helaas voorkomen dat nevenfuncties en neveninkomsten niet gemeld worden. Ik beraad mij zoals gezegd over maatregelen om transparantie beter te borgen.
Deelt u de mening dat deze zaak schadelijk is voor het aanzien van de samenwerking met en in ziekenhuizen in het algemeen en die van cardiologen in het bijzonder?
Zoals eerder aangegeven vind ik het beeld dat wordt geschetst zorgelijk. Ik verwacht dat bestuurders, toezichthouders en andere betrokkenen mede naar aanleiding van deze berichtgeving extra alert zijn op dit soort situaties en daar waar nodig optreden en maatregelen treffen.
Ongedocumenteerden mensen in Nederland |
|
Eva Akerboom (PvdD), Sylvana Simons (BIJ1), Marieke Koekkoek (D66), Suzanne Kröger (GL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u reflecteren op het artikel «Ook zonder papieren verdien je in dit land een menswaardig bestaan»?1
Het artikel beschrijft de knelpunten die onrechtmatig verblijvende vreemdelingen ervaren in Nederland. De auteurs stellen dat de onrechtmatig verblijvende vreemdelingen niet aan de juiste documenten kunnen komen om terug te keren naar het land van herkomst en geen toegang hebben tot voorzieningen in Nederland.
Een belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse migratiebeleid is de vertrekplicht om Nederland te verlaten die op iedere onrechtmatig verblijvende vreemdeling rust. Het is de ervaring dat, indien een vreemdeling zich wendt tot de consulaire vertegenwoordiging van het land van herkomst, de noodzakelijke reisdocumenten in bijna alle gevallen verstrekt kunnen worden. De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), maar bijvoorbeeld ook de International Organization for Migration (IOM), kunnen vreemdelingen bijstaan bij de terugkeerprocedure.
Vreemdelingen zonder recht op verblijf in Nederland of rijksopvang kunnen momenteel via de Landelijke Vreemdelingen Voorziening (hierna: LVV) werken aan een bestendige oplossing voor hun situatie.
Hoeveel ongedocumenteerden verblijven er op dit moment in Nederland? Hoeveel van deze mensen vallen buiten alle huidige procedures en kunnen niet terugkeren naar het land van herkomst? Om wat voor soort groepen mensen gaat dit (bijvoorbeeld minderjarigen die normaliter schoolplicht zouden hebben of ouderen)?
Uit de schatting van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) uit 2020 blijkt dat het aantal onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen voor de periode 2017–2018 tussen de 23.000 en 58.000 personen lag.2 Het aantal onrechtmatig verblijvende vreemdelingen is sinds 2002 afgenomen. Er zijn verschillende oorzaken voor deze afname, zoals de intensivering van het vreemdelingentoezicht, maar ook de invoering van de Koppelingswet, waardoor onrechtmatig verblijvende vreemdelingen van 18 jaar of ouder zijn uitgesloten van diverse voorzieningen waarmee het hen wordt bemoeilijkt om zich te handhaven in Nederland.
Het WODC heeft ook de samenstelling van de groep onrechtmatig verblijvende vreemdelingen onderzocht en concludeert daarbij dat het lijkt dat de groep relatief veroudert. Deze verschuiving wijst er mogelijk op dat de populatie zich nog maar beperkt aanvult en vernieuwt.
Bent u bekend met de volgende initiatieven en wilt u ook een reflectie geven op deze initiatieven:
In aansluiting op de beantwoording van deze vragen wijs ik op de motie die uw Kamer op voordracht van het lid Ceder heeft aangenomen om specifiek te kijken naar het Duitse beleid voor ongedocumenteerden.7 Met de beantwoording van deze vragen kom ik ook tegemoet aan deze motie.
In Duitsland wordt een «Duldung status» toegekend als een persoon Duitsland moet verlaten, maar (tijdelijk) niet kan vertrekken. Indien deze status is toegekend wordt het verblijf gedoogd en heeft een vreemdeling recht op enkele voorzieningen. Recent is bepaald dat vreemdelingen in Duitsland die op 31 oktober 2022, vijf jaar in Duitsland verbleven met een Duldung status een tijdelijk verblijfsrecht van 18 maanden krijgen. Binnen deze periode van 18 maanden krijgen vreemdelingen de kans om te voldoen aan de voorwaarden voor een verblijfsrecht in Duitsland, door bijvoorbeeld middels (vast) werk voldoende eigen middelen van bestaan te krijgen. Het Ierse «Regularisation Programme» heeft een vergelijkbare opzet. Hierbij wordt eenmalig, voor aanvragen gedaan in het eerste half jaar van 2023, een tijdelijke verblijfsvergunning verleend aan vreemdelingen die een langere tijd onrechtmatig in Ierland verblijven.8
Zoals hierboven aangegeven bij de beantwoording op vragen 1 en 2 is een belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse migratiebeleid dat een onrechtmatig verblijvende vreemdeling Nederland dient te verlaten. Door onder andere de invoering van de Koppelingswet en daarmee de inperking van de toegang op sociale voorzieningen is het aantal onrechtmatig verblijvende vreemdelingen in Nederland afgenomen. Derhalve ben ik, in tegenstelling tot de in vraag 3 genoemde initiatieven, terughoudend in het faciliteren van aanvullende voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een stadspas en aanvullende voorzieningen, voor onrechtmatig verblijvende vreemdelingen in het algemeen.
Tegelijkertijd kan reeds binnen het huidige beleid opvang geboden worden aan specifieke groepen onrechtmatig verblijvende vreemdelingen. Onrechtmatig verblijvende (alleenstaande) minderjarige vreemdelingen hebben bijvoorbeeld recht op opvang en onderwijs. Indien onrechtmatig verblijvende minderjarige vreemdelingen hier te lande zijn met hun gezin behouden de gezinsleden ook het recht op opvang.
Daarnaast kunnen vreemdelingen zoals bij vraag 1 beschreven via de LVV werken aan een bestendige oplossing voor hun situatie. Hierbij krijgen ze maatschappelijke en juridische begeleiding en wordt er tijdelijk opvang geboden. In het coalitieakkoord is afgesproken om de LVV uit te breiden naar een landelijk dekkend netwerk.
Voorts zijn er in Nederland enkele verblijfsrechtelijke regelingen voor specifieke groepen (kwetsbare) vreemdelingen. In dit verband kan bijvoorbeeld een verblijfsvergunning worden verleend voor vreemdelingen die buiten hun schuld niet terug kunnen keren. Daarnaast kan bijvoorbeeld een verblijfsvergunning voor medische behandeling worden verleend. Dit kan als de vreemdeling na één jaar verblijf op grond van uitstel van vertrek op basis van artikel 64 Vw, nog steeds medische behandeling nodig heeft. Het Bureau Medische advisering van de Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft dan geconstateerd dat er een medische noodsituatie zou ontstaan bij vertrek naar het land van herkomst, omdat daar de medisch noodzakelijke zorg niet beschikbaar is.
Welke lessen bent u bereid over te nemen? En indien u niet bereid bent deze lessen over te nemen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te onderzoeken of en hoe deze initiatieven in Nederland geïmplementeerd zouden kunnen worden teneinde meer mogelijkheden te creëren voor ongedocumenteerden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid met betrokken organisaties samen te werken om ervoor te zorgen dat ongedocumenteerden toegang tot stadsvoorzieningen op het gebied van veiligheid, welzijn, onderwijs en openbaar vervoer krijgen? Zo nee, waarom niet?
Binnen de LVV wordt door lokale partners nauw samengewerkt om waar nodig bepaalde voorzieningen te realiseren voor deze doelgroep. Hiermee wordt bijgedragen aan de aanpak van veiligheids- en welzijnsvraagstukken van de vreemdelingen en binnen de lokale gemeenschap. Het generiek realiseren van verdere voorzieningen op het gebied van onderwijs (voor meerderjarigen) en openbaar vervoer staat haaks op het beleid van de Koppelingswet zoals hierboven beschreven en vind ik niet wenselijk.
Bent u bereid te onderzoeken wat de opties zijn voor oudere ongedocumenteerden, 55+ en langer dan 15 jaar in Nederland, zodat zij een prettige oude dag kunnen hebben? Zo nee, waarom niet?
Voor oudere onrechtmatig verblijvende vreemdelingen geldt geen specifiek beleid en ik ben niet voornemens om aanvullende voorzieningen te creëren voor deze groep. Deze groep kan, indien zij voldoen aan de gestelde toelatingscriteria, wel binnen de LVV werken aan een bestendige oplossing voor hun situatie. Daarnaast heeft deze groep, zoals alle onrechtmatig verblijvende vreemdelingen, recht op medisch noodzakelijke zorg.
Bent u bereid, samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om in samenwerking met onderwijsinstellingen, maatschappelijke organisaties en de Kinderombudsman een nationaal onderwijsconvenant te creëren met als doel de groep Dreamers in Nederland perspectief te bieden op een opleiding en een baan in ons land. Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zien zowel de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als ikzelf helaas geen ruimte om de mogelijkheden voor een dergelijk convenant te onderzoeken. Een meerderjarige onrechtmatig verblijvende vreemdeling kan zijn of haar opleiding voortzetten aan de instelling waar hij of zij tijdens zijn rechtmatig verblijf volgens de geldende regels was ingeschreven. Een instelling mag een dergelijke meerderjarige volgens huidige wet- en regelgeving echter niet als nieuwe student inschrijven. Deze studenten hebben geen recht op onderwijs, omdat zij onrechtmatig in Nederland verblijven en de focus op terugkeer ligt.
Het bericht 'Shula Rijxman zit aan de paddenstoelen’ |
|
Olaf Ephraim (FVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met feit dat over het Mediapark en aangrenzende natuurgebieden De Snip en Spanderswoud een wandelroute loopt met bewegwijzering die de naam van «Shula Rijxman» draagt?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom deze paddenstoelen op een publieke wandelroute de naam van een niet onomstreden bestuursvoorzitter van de publieke omroep dragen? Wie heeft dit idee aangedragen en met wat voor doel?
Naar ik heb begrepen betrof de wandelroute een tijdelijke en in omvang beperkte actie van de NPO, in samenspraak met de gemeente Hilversum, als ludiek afscheidscadeau aan de voormalig bestuursvoorzitter van de NPO. De gemeente Hilversum heeft de paddenstoelen in het nabijgelegen bos voorzien van stickers met de benaming van de route. Volgens de gemeente Hilversum is de naam van de voormalig bestuursvoorzitter van de NPO op de betreffende paddenstoelen reeds verwijderd.
Wat is de normale procedure om een wandelroute te vernoemen naar een publiek figuur en is deze gevolgd? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend wat de normale procedure is om een wandelroute te vernoemen naar een publiek figuur.
Wat waren de kosten die hiermee gemoeid waren en zijn deze bekostigd uit algemene middelen?
In antwoord op schriftelijke vragen van de fractie van de Partij voor de Arbeid Hilversum zegt de gemeente Hilversum dat de kosten voor de uitvoering
ongeveer € 120,– bedroegen en dat deze zijn voldaan uit het reguliere onderhoudsbudget van gemeente Hilversum.2
Bent u ook niet van mening dat het eren van bestuurders als mevrouw Rijxman, zeer omstreden is, zelfs al zou dit voldaan zijn uit private gelden?
Het is aan de gemeente Hilversum om een afweging te maken in de manier waarop het bestuurders als mevrouw Rijxman wil eren.
Wat zijn de kosten om deze te verwijderen?
In dezelfde antwoorden3 zoals die in antwoord op vraag 4 zijn genoemd, zegt de gemeente Hilversum dat de verwijdering van de stickers is uitgevoerd in een reguliere onderhoudsronde van gemeente Hilversum.
Het bericht ‘Nederlanders hebben minder vertrouwen in vaccinaties’ |
|
Judith Tielen (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlanders hebben minder vertrouwen in vaccinaties» en het onderliggende onderzoek van de Europese Commissie «State of Vaccine Confidence in the European Union 2022»?1, 2
Ja.
Bent u het eens dat het zorgwekkend is dat het vertrouwen in de noodzaak, de effectiviteit en de veiligheid van vaccins onder de Nederlandse bevolking significant is gedaald? Trekt u bij de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» ook op met Europese collega’s?
Ik hecht zeer aan het belang van vaccinaties en het behalen van een zo hoog mogelijke vaccinatiegraad. Daarvoor is vertrouwen erg belangrijk. De uitkomsten van dit onderzoek suggereren een zorgwekkende tendens. Ik wil wel benadrukken dat de dataverzameling in voorjaar 2022 plaatsvond, op dat moment werden in Nederland kinderen tussen 5 en 12 jaar uitgenodigd voor de COVID-vaccinatie. Tegelijkertijd is het nu te vroeg om wat te kunnen zeggen over de ontwikkeling van het vertrouwen in vaccinaties en daarnaast het effect daarvan op de vaccinatiegraad in heel 2022. In het kader van de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» is het RIVM gestart met het verkennen van de mogelijkheid om een langdurige en structurele vertrouwensmonitor op te zetten, om het vertrouwen in vaccinaties en de vaccinatiebereidheid goed in kaart te brengen. De uitkomsten van dit Europese onderzoek bevestigen het belang van mijn beleidsinzet. Naast het opzetten van de vertrouwensmonitor, wordt ook geacteerd op actuele signalen. Het RIVM heeft naar aanleiding van zorgwekkende berichten van jeugdgezondheidszorgmedewerkers over de opkomst voor de vaccinaties voor 9-jarigen (BMR en DTP) in het voorjaar een flitspeiling uitgevoerd onder 1.000 ouders met een kind in de leeftijd van 0–3,5 jaar en 1.000 ouders met een kind in de leeftijd van 9–14 jaar. Momenteel worden de resultaten van deze flitspeiling en de vergelijking met voorgaande peilingen verder uitgewerkt.
Over de aanpak op het gebied van de vaccinatiegraad wordt uitgewisseld met Europese collega’s. Dit is bijvoorbeeld gebeurd op de conferentie Expert Conference on Vaccination in Praag op 21 en 22 november 2022 over vaccinatietwijfel.
Waarom is niet gekozen voor een maatschappelijke dialoog breder dan COVID-19-vaccinaties, gezien aangaande de vaccinatie tegen COVID-19 besloten is een maatschappelijke dialoog te organiseren over bijdragen die geleverd kunnen worden aan de vaccinatiebereidheid? Hoe wordt voorkomen dat verschillende trajecten rondom het verhogen van de vaccinatiebereidheid naast elkaar gaan lopen en integraliteit ontbreekt?
Er bestaan in onze maatschappij uiteenlopende perspectieven op de covidvaccinatie, waarbij we slechts beperkt zicht op de onderliggende beweegredenen hebben. Wat zorgt ervoor dat mensen er wel of niet toe overgaan om zich te laten vaccineren tegen COVID-19? Welke overwegingen spelen hierbij een rol? En in hoeverre is hierbij sprake van een individuele keuze of een in sociaal verband gevormde afweging? Daarom zijn de maatschappelijke dialogen, die nu plaatsvinden, opgezet om meer inzicht te krijgen in de beweegredenen rondom COVID-19 vaccinatie in de periode na de acute crisis. Daarmee zijn deze dialogen weliswaar COVID-19 specifiek, maar het is zeker niet uit te sluiten dat een deel van de uitkomsten ook voor vaccinaties (anders dan COVID-19-vaccinatie), relevant zal zijn.
Om de integraliteit te borgen en ervoor te zorgen dat de verschillende trajecten rondom vaccinatiebereidheid elkaar versterken, worden de uitkomsten gedeeld en besproken met de bij vaccinaties betrokken partijen.
Kunt u een overzicht geven van de gerealiseerde vaccinatiegraden onder de bevolking, uitgesplitst naar leeftijdsgroepen voor onder andere het Rijksvaccinatieprogramma voor baby’s en dreumesen, de HPV-vaccinaties uitgesplitst onder meisjes en jongens, en voor de seizoensprikken griep voor de jaren 2018, 2020 en 2022? Komen de trends hierbij overeen met de gedaalde vertrouwenscijfers?
De meest recente cijfers voor de deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma gaan over 2021 en zijn in juli van dit jaar gepubliceerd door het RIVM3. Dit rapport gaat over vaccinaties die voornamelijk al vóór 2022 werden gegeven. De vaccinatiegraad, zoals gerapporteerd in de publicatie van juli 2022 was 1–2 procentpunt lager dan een jaar eerder, maar was in de jaren daarvoor voor de meeste vaccinaties juist weer iets toegenomen. De percentages van eerdere rapporten staan ook in deze publicatie.
In januari 2023 komen voorlopige opkomstcijfers over de vaccinatiegraden van het Rijksvaccinatieprogramma in 2022 beschikbaar; hierover zal uw Kamer geïnformeerd worden. Halverwege 2023 wordt het jaarlijkse vaccinatiegraadrapport over 2022 gepubliceerd. De vaccinatiegraad betreft altijd een momentopname, omdat het mogelijk is vaccinaties later in te halen.
De invoering van informed consent, het informeren, navragen en registreren van uitdrukkelijke toestemming voor de uitwisseling van gepersonaliseerde RVP-vaccinatiegegevens tussen de JGZ en het RIVM, leidt ertoe dat het RIVM vanaf 1 januari 2022 alleen de cijfers kan geven over de vaccinaties waar informed consent voor geregistreerd is. Daarmee zullen de vaccinatiecijfers een onderschatting zijn van de werkelijke deelname en is vergelijking met eerdere jaren niet meer goed mogelijk.
Voor de griepvaccinatie gaan de meest recente cijfers over 20214. Daar werd een stijging in de deelname ten opzichte van het voorgaande jaar gezien. Een mogelijke verklaring, die de auteurs van het rapport geven, is dat vanwege de COVID-19-pandemie het belang van vaccinatie tegen griep werd benadrukt en veel mensen zich mogelijk ook meer bewust waren van het belang van vaccineren. In 2020 en 2021 zijn meer mensen met griepvaccinatie gestart dan in 2019. Dit zijn mensen, die ook in 2019 al een uitnodiging voor griepvaccinatie ontvingen, maar daar eerder niet op ingingen.
Hoe verklaart u de grote verschillen tussen leeftijdsgroepen met betrekking tot het vertrouwen in vaccins, waarbij Nederland het grootste verschil tussen jongeren en ouderen laat zien in de Europese Unie? Wat is het verwachte effect van het afgenomen vertrouwen onder jonge leeftijdsgroepen op de verwachte vaccinatiegraad van het Rijksvaccinatieprogramma voor baby’s en dreumesen? En op de HPV-vaccinatiegraad?
Er is geen eenduidige verklaring voor de verschillen in vertrouwen tussen leeftijdsgroepen. Mogelijk spelen verschillen in vertrouwen in instituties, risicoperceptie van infectieziekten en in gebruikte informatiebronnen hierbij mee. De structurele vertrouwensmonitor, die het RIVM op dit moment opzet, geeft op termijn inzicht in dit soort vraagstukken. Het is niet te voorspellen hoe het vertrouwen de vaccinatiegraad in de toekomst gaat beïnvloeden.
De studie van de EU suggereert dat het vertrouwen ten aanzien van vaccineren in het algemeen en in het bijzonder voor de HPV-vaccinatie in 2022 gedaald is ten opzichte van een vergelijkbare meting in 2018. De laatste meting van deze studie is uitgevoerd in maart en april 2022. Tijdens deze maanden werden in Nederland kinderen tussen 5 en 12 jaar uitgenodigd voor de COVID-vaccinatie, nadat in het najaar van 2021 ook 12–18-jarigen voor COVID-vaccinatie in aanmerking kwamen. De uitnodigingen voor de COVID-vaccinatie voor tieners vielen voor een deel samen met de start van de introductie van de HPV-vaccinatie voor jongens, de verlaging van de leeftijd van de HPV-vaccinatie en de inhaalrondes hiervoor. Het RIVM heeft van uitvoerders signalen ontvangen dat een deel van de ouders er in het najaar van 2021 voor koos om hun kind eerst tegen COVID te laten vaccineren. Dit is mogelijk ten koste gegaan van de opkomst voor de HPV-vaccinatie in het najaar van 2021. Het meten van vertrouwen is niet hetzelfde als de werkelijke opkomst, maar we zagen in dit voorjaar van 2022 wel een teleurstellende opkomst. Begin juli heeft het RIVM naar aanleiding van de tegenvallende opkomst een bijeenkomst met de JGZ georganiseerd. De belangrijkste redenen die professionals zien voor de lagere opkomst, zijn corona- en prikmoeheid. Dit wordt ook aangegeven door de ouders. Ook blijkt dat RVP- uitnodigingsbrieven soms ongeopend worden weggegooid, omdat men dacht dat het over de COVID-vaccinatie ging. Daarnaast waren in het voorjaar van 2022 ook relatief veel mensen ziek door griep of COVID-19, waardoor een RVP-vaccinatie wellicht moest worden uitgesteld. Inmiddels lijkt de opkomst dit najaar bij te trekken. Een update van de voorlopige opkomst zal, zoals gebruikelijk en ook benoemd bij mijn antwoord op vraag 4, in januari met uw Kamer worden gedeeld.
Hoe beoordeelt u de risico’s van dit dalende vertrouwen op de bevolkingsimmuniteit van ernstige en potentieel dodelijke infectieziekten? Welke stappen worden er gezet om eventuele uitbraken op bijvoorbeeld de kinderopvang te voorkomen, gezien daar ook kinderen aanwezig zijn die vanwege leeftijd nog niet gevaccineerd kúnnen worden?
Als een infectieziekte van persoon tot persoon wordt overgedragen, zorgt een hoger percentage door immuniteit beschermde mensen in de bevolking voor minder overdracht van de infectie, een vermindering van de circulatie van de ziekteverwekker en daardoor ook een verminderde blootstelling aan de infectie bij mensen, die niet immuun zijn. Zo worden jonge kinderen, die nog niet gevaccineerd zijn, beschermd door gevaccineerde mensen om ons heen. Dit noemen we «groepsbescherming». Ik zet ook daarom volop in op het bereiken van een zo hoog mogelijke vaccinatiegraad. In mijn brief «Vol vertrouwen in vaccinaties» heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn aanpak.
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 2, is het nu te vroeg om al iets te kunnen stellen over, de ontwikkeling van het vertrouwen en het effect ervan op de vaccinatiegraad. Daarom hou ik de ontwikkeling in het vertrouwen en de vaccinatiegraad goed in de gaten, zoals ik ook aangeef in mijn Kamerbrief «Vol vertrouwen in vaccinaties». Daarnaast wordt ook de immuniteit in de bevolking gemeten. Het RIVM voert 10-jaarlijkse Pienter studies uit, waarin antistoffen in het bloed worden bepaald5. Tevens is het belangrijk om erop te wijzen dat immuniteit in de bevolking een optelsom is van jarenlange inzet op vaccineren. Deze immuniteit verandert niet direct in het geval van een lagere vaccinatieopkomst van één cohort. Zoals benoemd, kan op dit moment niet geconcludeerd worden dat de tendens die benoemd wordt in het onderzoek leidt tot een lagere vaccinatieopkomst.
Tot slot, zolang er infectieziekten zijn, blijft een risico bestaan op (kleine) uitbraken. Bij een uitbraak van een infectieziekte kan het RIVM het Outbreak Management Team (OMT) bijeenroepen. Regionaal vindt de bestrijding van de infectieziekte plaats onder leiding van de dPG (directeur Publieke Gezondheid) van de GGD. Het OMT adviseert, afhankelijk van de specifieke situatie, over maatregelen om de uitbraak te bestrijden.
Ook adviseert het OMT over eventueel aanvullend wetenschappelijk onderzoek en de communicatie over de uitbraak. Indien kinderdagverblijven te maken hebben met een uitbraak, worden zij betrokken bij de te nemen maatregelen, zoals vervroegde vaccinatie. Met deze maatregelen wordt verdere verspreiding bij een uitbraak voorkomen.
Hoe verklaart u het grote verschil tussen professionals en andere bevolkingsgroepen als het gaat om vertrouwen in de vaccins? Wat kunt u doen met deze inzichten om in alle groepen het vertrouwen in vaccins te helpen vergroten?
De kennis onder de professionals over vaccinaties is groter dan in de algemene bevolking. De deskundigheidsbevordering en scholingen rondom vaccinaties in het algemeen en het Rijkvaccinatieprogramma in het bijzonder zijn een belangrijk onderdeel van het aanbod van het RIVM voor professionals. Verder wordt in samenwerking met de VU gewerkt aan gesprekstechniek-scholingen voor professionals, zodat zij op effectieve wijze hun vertrouwen kunnen overbrengen en mensen met vragen over vaccinaties goed kunnen bedienen. Professionals zijn een belangrijke ambassadeur voor het belang van vaccinatie en een vraagbaak voor mensen met vragen. Om die reden zet ik, zoals ik ook aangeef in mijn aanpak «Vol vertrouwen», dan ook in op het goed equiperen van professionals met voldoende kennis en vaardigheden.
Welke leerpunten heeft u uit voorgaande campagnes over vaccinaties, bijvoorbeeld HPV en COVID-19, gehaald? Bent u het eens dat naast publiekscampagnes over de COVID-19-vaccinaties ook algemene vaccinatiecampagnes (zowel publieks- als doelgroepgericht) nodig zijn om Nederlanders te helpen begrijpen waarom álle aangeboden vaccins belangrijk, effectief en veilig zijn?
Ja, uiteraard ben ik dit met u eens en dit is de huidige werkwijze. Ook voor de COVID-19 pandemie waren er campagnes voor de vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma, bijvoorbeeld voor de maternale kinkhoestvaccinatie.
Wat we onder meer hebben geleerd van de verschillende vaccinatiecampagnes, waaronder COVID-19, over het vertrouwen in vaccins, is dat het belangrijk is open en transparant te zijn, bijvoorbeeld over vaccinbijwerkingen. Een ander leerpunt is dat mensen veel belang aan hechten wat artsen en experts hen vertellen over nut en noodzaak van vaccinatie.
Daarnaast is het goed om twijfels en zorgen, die mensen hebben, en wat verder leeft in de samenleving te erkennen en hiermee rekening te houden. De Gedragsunit van het RIVM levert hiervoor de nodige informatie en inzichten. Voor een beter inzicht in twijfel over COVID-19-vaccinaties is een maatschappelijke dialoog gestart, zie ook het antwoord op vraag 3.
Bij andere campagnes, zoals recent bij HPV voor jongens en de aanvullende HPV-campagne, wordt er voorafgaand aan de implementatie onderzoek gedaan naar de vaccinatie-intentie en de kennis onder de doelgroepen over het ziektebeeld en de vaccinatie. Deze voorkennis wordt ingezet om de campagnes en de voorlichting goed af te stemmen op de vragen die er leven.
Daarnaast geldt voor het Rijksvaccinatieprogramma dat altijd herinneringsuitnodigingen worden verstuurd als mensen de vaccinatie niet hebben gehaald, zodat er meerdere inhaalmogelijkheden zijn.
Het artikel ‘Qatarese gasbellen bezorgen Qatar geopolitieke poleposition’ |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Qatarese gasbellen bezorgen Qatar geopolitieke poleposition»?1 Hoe apprecieert u dit?
Ja, voor mijn appreciatie verwijs ik u naar onderstaande antwoorden.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om nu te beginnen met het veiligstellen van onze gasimport voor volgende winter en de jaren daarna? Deelt u ook de mening dat snelheid hierbij noodzakelijk is omdat Nederland anders wellicht achter het net vist?
Om de leveringszekerheid van aardgas de komende jaren te vergroten, zet het kabinet in op een pakket van maatregelen. In het kort betreffen deze het vergroten van de LNG-importcapaciteit, het verder versterken van de energiediplomatie met een strategie voor LNG en waterstof, het gezamenlijk inkopen van gas in EU-verband, maatregelen om te stimuleren dat gasopslagen bij de aanvang van de volgende winter (2023–2024) gemiddeld voor minimaal 90% gevuld zijn en de inzet op vraagreductie. In de Kamerbrief van 9 december jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 384) heb ik dit toegelicht.
De Nederlandse importcapaciteit van LNG is uitgebreid met de opening van de Eems Energy Terminal (EET) in de Eemshaven en door uitbreiding van de GATE-terminal in Rotterdam. Hiermee is het afgelopen jaar de LNG-importcapaciteit in Nederland verdubbeld van 12 naar 24 bcm per jaar. EET heeft daarbij de ruimte om nog verder uit te breiden (van 8 bcm naar maximaal 9 tot 10 bcm per jaar) door stroomlijning van de processen. Ook GATE werkt aan een verdere uitbreiding van 16 naar 20 bcm per jaar vanaf 2026. Verder wordt momenteel gekeken naar mogelijkheden om op korte termijn de LNG-importcapaciteit verder uit te breiden.
Het kabinet zet ook in op een bilaterale energiediplomatie. Voor het versterken van de energieleveringszekerheid van Nederland en de EU wordt ingezet op versterking van de relaties met publieke en private partijen in gas- en vooral ook toekomstige waterstof producerende landen. Daarmee wordt tevens de Nederlandse positie als belangrijk aanlandingspunt voor gas en waterstof verstevigd.
Tegelijkertijd wordt er gewerkt aan een versterkte energiediplomatie-strategie, waar LNG en groene waterstof een onderdeel van zijn. In het voorjaar van 2023 verwacht het kabinet de energiediplomatie-strategie met u te kunnen delen. Hierbij wordt ook bezien hoe bepaalde staatsdeelnemingen beter kunnen worden ingezet om de relaties met gas producerende landen en toekomstige waterstof producerende landen te versterken.
Daarnaast werkt Nederland samen met andere lidstaten en de Europese Commissie aan de uitvoering van de bepalingen in de Noodverordening gas van 19 december 2022 (Verordening (EU) 2022/2576) op het gebied van het gezamenlijk inkopen van gas. Dit platform zet overheden van lidstaten ertoe aan om een verplichte hoeveelheid gas ter grootte van 15% van de nationale EU-vulverplichting bij het platform in te brengen voor de bundeling van de gasvraag. De Europese Commissie heeft met deze nieuwe verordening onder andere als doel om voor Europese bedrijven meer inkoopkracht te ontwikkelen om zodoende onder betere voorwaarden gas te kunnen inkopen. Hiervoor zal de Europese Commissie een service provider contracteren die als taak heeft om de vraag te aggregeren en tenders uit te schrijven om gezamenlijk te kunnen inkopen. Het streven van de Europese Commissie is om de eerste tenders al in april van dit jaar uit te schrijven om volumes in te kopen ter voorbereiding van de winter 2023–2024. Daarbij zal mogelijk ook worden gekeken naar meer langetermijncontracten om gasvolumes voor een langere periode zeker te stellen voor Europa.
Naast het vergroten van de leveringszekerheid van aardgas zet het kabinet ook nadrukkelijk in op vraagreductie in de gebouwde omgeving, onder andere door middel van de energiebesparingscampagne «Zet Ook De Knop Om». De hogere energieprijzen hebben daarnaast gezorgd voor een autonome prikkel bij voornamelijk bedrijven om versneld te verduurzamen en/of gas te besparen.
Wat doet u op dit moment om ervoor te zorgen dat er de komende jaren voldoende aardgas beschikbaar is?
Zie antwoord vraag 2.
Met welke landen voert u op dit moment gesprekken over het afsluiten van contracten voor lng? Kunt u per land aangegeven wat de stand van zaken is?
Het afsluiten van contracten is in eerste instantie aan marktpartijen. Private partijen bepalen zelf met welke partijen zij contracten afsluiten en voor hoe lang. Vorig jaar is hier een uitzondering voor gemaakt door staatsdeelneming Energie Beheer Nederland (EBN) instemming te verlenen gas in gasopslag Bergemeer op te slaan met subsidie. EBN gaat komend vulseizoen dit opnieuw uitvoeren om zodoende te waarborgen dat de gasoplagen ook voor komende winter voldoende gevuld zijn.
Zoals hierboven genoemd werkt Nederland ook aan het versterken van haar energiediplomatie. Het onderwerp komt regelmatig aan bod tijdens bilaterale gesprekken met de Minister-President, Minister van Buitenlandse Zaken, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Minister van Economische Zaken en Klimaat en Minister voor Klimaat en Energie. Dit vindt plaats in gesprekken van Australië tot de Verenigde Arabische Emiraten en van Oman tot Chili. De relaties met publieke en private partijen in gas- en ook toekomstige waterstof producerende landen worden hierdoor verder versterkt. Nederland verbetert hiermee de omstandigheden om contracten af te sluiten tussen private partijen.
Gesprekken met Noorwegen worden vanuit de Europese Commissie gevoerd. Dit gebeurt in het kader van het EU-Platform voor gezamenlijke inkoop. Door gezamenlijke inkoop hoopt de Commissie een situatie te voorkomen waarbij lidstaten en Europese bedrijven elkaar beconcurreren met alle gevolgen van dien voor de prijsvorming. Het ontwikkelen van gezamenlijke inkoopkracht als Europese Unie is een strategie om LNG-volumes die wereldwijd beschikbaar zijn niet alleen door bijvoorbeeld Aziatische landen te laten opkopen. Het kabinet steunt deze benadering.
Wat voor impact hebben de gasdeals van Duitsland en China op deze gesprekken en op het aanbod van gascontracten in het algemeen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat er zoveel mogelijk moet worden ingezet op het afsluiten van contracten met bevriende landen als Noorwegen of de Verenigde Staten? Welke mogelijkheden ziet u hier?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om langetermijncontracten af te sluiten? Hoe apprecieert u het aanbod van een land als Noorwegen om de prijs te verlagen indien er wordt gekozen voor een langetermijncontract?
Zie antwoord vraag 4.
Welke kabinetsleden gaan de komende maanden daarom naar grote gasexporteurs om de onderhandelingen over deze contracten te voeren?
Zie antwoord vraag 4.
Ecoducten |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Klopt het dat Nationaal Park De Hoge Veluwe het ecoduct bij Oud Reemst met een hek dat diep in de grond is ingegraven heeft afgesloten, afgezet met prikkeldraad en voorzien van fijnmazig gaas en camera’s, waardoor dieren onmogelijk de oversteek kunnen maken? Zo ja, wat dacht u toen u hier van hoorde?
Dat klopt. Ecoducten zijn belangrijke verbindingspunten voor de Nederlandse natuur, en zouden wat mij betreft alleen afgesloten mogen worden wanneer er dwingende redenen zijn om dit te doen.
Deelt u de mening dat ecoducten als voornaamste functie hebben bestaande natuur beter te verbinden en het natuurlijk trekgedrag van dieren te bevorderen en faciliteren op een voor die dieren veilige wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Daarnaast dragen ecoducten en andere faunavoorzieningen bij aan het vergroten van het leefgebied van soorten en het robuuster maken van onze natuur. Ze zorgen ervoor dat soortgenoten in gescheiden gebieden veilig met elkaar in verbinding kunnen staan, wat zorgt voor gezonde en duurzame populaties met meer genetische variëteit.
Kunt u aangeven of er nog meer ecoducten en/of faunapassages met een hek zijn afgesloten? Zo ja, hoeveel en waar?
Vanwege de decentralisatie van het natuurbeleid in 2011 kan ik niet een overzicht geven voor het hele land van hoeveel en welke ecoducten en/of faunapassages zijn afgesloten. De provincie Gelderland laat weten dat de ecoducten en faunapassages aan de randen van de leefgebieden voor het wild zwijn op de Veluwe zijn afgesloten met een wildzwijnkerend hek (circa 1 meter hoog). De hekken rondom park de Hoge Veluwe zijn destijds geplaatst om eventuele verspreiding van Afrikaanse varkenspest te voorkomen. De hekken op de overige delen van de Veluwe zijn eerder al geplaatst om het leefgebied van de zwijnen te begrenzen. Verder heeft park de Hoge Veluwe in 2019 de provincie Gelderland laten weten het noodzakelijk te achten om de rasters bij ecoducten op te hogen om zowel de overmatige inloop van edelherten als de vestiging van de wolf te voorkomen. Het gaat dus in ieder geval om twee ecoducten en meerdere overige faunapassages.
Kunt u aangeven hoe de uitwisseling van dieren wordt gewaarborgd? Zo nee, wat gaat u ondernemen om het trekgedrag van (beschermde) dieren te waarborgen?
De verantwoordelijkheid voor de bescherming en uitwisseling van wilde dieren ligt bij de provincies. Zij hebben hiervoor de beleidsmatige en financiële instrumenten. In 2004 is de rijksoverheid samen met de provincies het Meerjarenprogramma Ontsnippering (MJPO) gestart, waarbij 208 ecologische knelpunten zijn geïdentificeerd.1 Door de decentralisatie van het natuurbeleid en het als gevolg daarvan wegvallen van de financiering door het Rijk is een deel van de oorspronkelijk geplande maatregelen vervallen. Het oorspronkelijke aantal van 208 op te lossen knelpunten is daarom in 2015 bijgesteld naar 176 op te lossen knelpunten.
Toen het MJPO in 2018 afgerond werd waren 126 knelpunten geheel opgelost en 40 knelpunten gedeeltelijk. Een deel van de maatregelen was gekoppeld aan grotere infrastructuurprojecten, waardoor deze pas later doorgevoerd konden worden. Momenteel resteren er nog 12 knelpunten uit het MJPO, waarvoor soms meerdere maatregelen nodig zijn.
Voor Rijkswaterstaat staat alleen nog ecoduct Notterveld in de planning (knelpunt OV16, N35). De realisatie hiervan ligt momenteel stil vanwege de onzekerheden rondom stikstof. Door ProRail zijn alle ecoducten gerealiseerd. Verder resteren er voor Rijkswaterstaat nog 29 andere maatregelen (waaronder kleinere faunapassages) welke veelal in samenhang met andere werkzaamheden worden uitgevoerd. De laatste werkzaamheden zijn gepland in 2024/2025, maar enige vertraging wordt verwacht vanwege de onzekerheden rondom stikstof. Voor meer informatie verwijs ik u naar de eindrapportage van het MJPO «Natuur verbonden».2
Het MJPO betrof een inhaalslag, waarmee de belangrijkste knelpunten tussen bestaande infrastructuur en natuur zijn opgelost. Ten aanzien van nieuw aan te leggen infrastructuur is het uitgangspunt dat ontsnipperende maatregelen al bij het ontwerp van de infrastructuur worden meegenomen, zoals vastgelegd in de Wet natuurbescherming.
Deelt u de mening dat met gemiddeld 8 miljoen euro gemeenschapsgeld aangelegde ecoducten niet zouden mogen worden gesloten, waardoor hun functie onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Vanwege het grote ecologische belang van het verbinden van natuurgebieden ben ik van mening dat deze alleen onder zwaarwegende omstandigheden afgesloten zouden mogen worden. Mocht het toch noodzakelijk zijn om een ecoduct af te sluiten zou de situatie nauwlettend in de gaten gehouden moeten worden en de eerde gemaakte keuze regelmatig opnieuw beoordeeld moeten worden.
Kunt u aangeven hoeveel het Rijk heeft bijgedragen aan het ecoduct bij Oud Reemst?
Er is geen rijksgeld gemoeid met de aanleg van dit ecoduct. Het ecoduct is betaald met provinciale middelen.
Bent u bereid om met de provincie Gelderland en Nationaal Park De Hoge Veluwe in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat het ecoduct bij Oud Reemst niet voor niets is aangelegd en het hek wordt verwijderd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Omdat het een ecoduct is dat met provinciaal geld is betaald en gelet op de beleidsmatige verantwoordelijkheid van provincies voor het natuurbeleid, is het in de eerste plaats aan de provincie Gelderland om een gesprek te voeren over het ecoduct bij Oud Reemst. Wel ben ik bereid om met de provincie Gelderland in gesprek te gaan over het belang van ecoducten als verbindingspunten voor de Nederlandse natuur.
Klopt het dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de ecoductplannen, bedoeld om de knelpunten als gevolg van Rijksinfrastructuur die bestaande natuurgebieden doorsnijdt op te lossen, niet heeft afgerond?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een overzicht geven van alle in het oorspronkelijke Meerjarenplan Ontsnippering (MJPO) geplande ecoducten en/of faunapassages, waarbij wordt verduidelijkt wie deze ecoducten zou gaan realiseren? Kunt u hierbij ook aangeven welke ecoducten alsnog in de planning staan en welke knelpunten na deze bouw nog overblijven in het land?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het plaatsen van een ecoduct over de A1, om de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe te verbinden?
Deze informatie kan ik u niet verschaffen omdat dit valt onder de bevoegdheid van de provincies Gelderland en Utrecht.
Kunt u aangeven hoe het staat met het oorspronkelijke plan om de Oostvaardersplassen te verbinden met de Veluwe, het Gelderse Rivierengebied en het Duitse achterland? Wat vindt u van het idee om samen met Duitsland te kijken naar het aansluiten van het Duitse Biotopverbund op het Nederlandse NatuurNetwerk? Bent u bereid om dit bij Duitsland aan te kaarten?
De verbinding waar in deze vraag op wordt gedoeld was een van de robuuste verbindingen in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Na de decentralisatie van het natuurbeleid en de herijking van de EHS, is het aan provincies om in het kader van het gedecentraliseerde natuurbeleid al dan niet in gezamenlijkheid te besluiten welke ecologische verbindingen zij willen realiseren. Zij kunnen hiervoor onder andere de middelen uit het Natuurpact (2013) aanwenden.
Bent u bereid om beleid op het gebied van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor het oplossen van ecologische knelpunten opnieuw te in te stellen, aangezien dit dringend nodig is om de effecten van klimaat- en biodiversiteitscrises te temperen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
De uitvoering van de resterende opgave van het Natuurnetwerk Nederland is een verantwoordelijkheid van provincies. Zij hebben hiervoor de beleidsmatige en financiële instrumenten in handen, zoals overeengekomen met de provincies in het Natuurpact in 2013 (Kamerstuk 33 576, nr. 6). Het Natuurnetwerk Nederland moet volgens de afspraken in Natuurpact in 2027 afgerond zijn. Het wegnemen van belemmeringen tussen natuurgebieden en bestaande infrastructuur is belangrijk voor een goed functionerend ecologisch netwerk. Ik zal met provincies in gesprek gaan en hen vragen om een inventarisatie te maken van wat er door hen gedaan is op het gebied van het verbinden van natuurgebieden en het opheffen van ecologische knelpunten. Vervolgens zou gekeken kunnen worden welke opgave er nog ligt en wat daar voor nodig is. Hierover ga ik graag met de provincies in gesprek.
Heeft u een overzicht van de top tien van wegen waarop de meeste aanrijdingen met wilde zoogdieren, zoals de otter, plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over gegevens waarmee een dergelijke top tien van aanrijdingen is op te stellen. Specifiek voor de otter is er wel een top tien te geven aan de hand van het jaarlijkse rapport over de otterpopulatie, waaronder het aantal verkeersslachtoffers en verkeersknelpunten. Dit rapport is te vinden op de website van Wageningen Environmental Research3.
Kunt u aangeven hoe u invulling geeft aan uw eindverantwoordelijkheid voor de staat van de natuur, wanneer u geen overzicht heeft van ecologische knel- en gevaarpunten? Bent u bereid om dit overzicht jaarlijks toe te voegen aan de voortgangsrapportage Natuur? Zo nee, waarom niet?
In hoofdstuk 4.3 van de Achtste Voortgangsrapportage Natuur4 rapporteren Rijk en provincies over de realisatie van de knelpunten uit het Meerjarenprogramma Ontsnippering. Dit overzicht zal ook in de volgende voortgangsrapportage opgenomen worden.
Studenten met Long COVID |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Kuipers , Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Zou u een inschatting kunnen maken van het aantal studenten (hoger beroepsonderwijs (hbo), wetenschappelijk onderwijs (wo) en middelbaar beroepsonderwijs (mbo), hierna: studenten) dat te maken heeft met Long COVID-klachten en bent u bereid dit uit te zoeken?
Instellingen mogen i.v.m. de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) niet informeren naar het ziektebeeld van een student. Ook als studenten uit eigen beweging hier melding van maken registeren instellingen -met oog op de privacy van studenten- niet met welke langdurige ziekte de student precies kampt. Ziekte is onder de AVG een bijzonder persoonsgegeven. Wel doet het RIVM onderzoek naar post covid, zowel onder jongeren en volwassenen, als onder kinderen. Dit onderzoek loopt nog.
Zou u een inschatting kunnen maken van het aantal studenten dat vroegtijdig gestopt is met hun opleiding wegens Long COVID-klachten en bent u bereid dit duidelijk in kaart te brengen?
Zie antwoord op vraag 1.
Heeft u zicht op hoeveel studenten met Long COVID-klachten door de aard of ernst van de klachten niet meer hun dagelijkse werkzaamheden kunnen uitvoeren? Zo ja, om hoeveel studenten gaat dit? Zo nee, bent u bereid dit duidelijk in kaart te brengen?
Zie antwoord op vraag 1.
Klopt het dat het per onderwijsinstelling sterk verschilt hoeveel ondersteuning een student met Long COVID ontvangt? Zo ja, kunt u uitleggen waardoor deze grote verschillen komen? Zo nee, kunt u toelichten waarom er naar uw mening geen grote verschillen zijn?
Elke student heeft te maken met andere bijzondere omstandigheden en andere kosten. Het is dan ook belangrijk dat instellingen de ruimte hebben om maatwerk te bieden en per student – in overleg – te bekijken wat er voor hem of haar nodig is om de studie succesvol te kunnen volgen en voltooien. Ook niet-financiële manieren om studievertraging te voorkomen (bijv. extra studiebegeleiding of audiovisuele hulpmiddelen om colleges te volgen) spelen hierbij een belangrijke rol. Instellingen met goede studiebegeleiding om uitval of studievertraging te voorkomen, zullen mogelijk minder aanvragen voor ondersteuning ontvangen en toekenningen voor kortere duur hoeven te verlenen. Al deze factoren kunnen leiden tot verschillen tussen instellingen in de hoeveelheid ondersteuning aan studenten.
Zoals eerder aan uw Kamer is meegegeven in het verslag van een schriftelijk overleg uit 2019 (Kamerstuk 31 288, nr. 683) is in een brief aan de instellingen voor hoger onderwijs een bedrag binnen de bandbreedte van € 200 tot € 300 per maand studievertraging als richtsnoer meegegeven, aangezien uit de gegevens in de jaarverslagen bleek dat deze bandbreedte door veel van de instellingen wordt gebruikt. Waar hiervan wordt afgeweken, gaat dit vaak om een hoger bedrag.
Kunnen studenten met Long COVID-klachten op iedere onderwijsinstelling een beroep doen op het profileringsfonds? Welke concrete maatregelen worden genomen om studenten goed te informeren over het bestaan van het profileringsfonds?
In het hoger onderwijs kunnen studenten met post covid-klachten, net als andere studenten die door bijzondere omstandigheden zoals ziekte of mantelzorg studievertraging oplopen of verwachten op te lopen, aanspraak maken op een tegemoetkoming uit het profileringsfonds van hun instelling. De bijzondere omstandigheid zelf geeft geen recht op een tegemoetkoming; er dient sprake te zijn van (verwachte) studievertraging.
De verantwoordelijkheid voor het verstrekken van de juiste informatie over het profileringsfonds ligt primair bij de instellingen, aangezien zij dit fonds zelf beheren. Met instemming van de medezeggenschap stellen zij, elk in hun eigen regeling profileringsfonds, regels van procedurele aard vast, bijvoorbeeld m.b.t. de aanvraagprocedure. Alle informatie dient op de instellingswebsite goed vindbaar, eenduidig en compleet te zijn. Daarnaast hebben studentendecanen de taak studenten die zich bij hen melden actief op de hoogte te brengen van voorzieningen zoals het profileringsfonds.
In opdracht van OCW is een website gemaakt (www.hogeronderwijstoegankelijk.nl/dit-heb-ik-nodig) waar alle (financiële) informatie te vinden is voor studenten met een ondersteuningsbehoefte of functiebeperking. Ook komt er vanuit de landelijke werkgroep Studentenwelzijn een handreiking voor onderwijsinstellingen die op zoek zijn naar manieren om studenten met een ondersteuningsbehoefte of functiebeperking goed te bereiken en te informeren over voorzieningen, waaronder het profileringsfonds.
Verder werkt OCW mee aan het programma «Student Centraal», onderdeel van het overheidsbrede project «Mens centraal». Binnen dit programma wordt samen met relevante partijen voortdurend de informatievoorziening aan (aankomende) studenten verbeterd. Daarbij wordt ook gekeken hoe het profileringsfonds nadrukkelijker onder de aandacht kan worden gebracht.
Tot slot is een wetsvoorstel in voorbereiding waarmee de naam profileringsfonds zal worden gewijzigd in de herkenbaarder en toepasselijker naam studentenondersteuningsfonds.
Bent u op de hoogte van het feit dat voormalig Minister van Onderwijs openlijk zorgen had over de toegang die studenten hebben tot het profileringsfonds? Deelt u deze zorgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om erop toe te zien dat studenten in de praktijk ook de financiële steun vanuit het profileringsfonds ontvangen waar zij recht op hebben? Zo nee, kunt u toelichten op welke manieren de situatie met betrekking tot de toegang tot financiële steun uit het profileringsfonds veranderd is ten opzichte van het moment waarop voormalig Minister van Onderwijs sprak over haar zorgen?1
Ik ben op de hoogte van het feit dat de voormalig Minister van OCW in haar brief over het profileringsfonds die in november 2021 aan de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 31 288, nr. 932), zorgen heeft geuit over de toegang tot en bekendheid met het profileringsfonds. Zij heeft de lijn gekozen om vooral de bekendheid van het fonds onder studenten in overmachtssituaties te vergroten. Dit is sindsdien staand beleid. Voor het vergroten van de bekendheid en toegankelijkheid van het fonds onder hun studenten zijn de instellingen, als eigenaar van het fonds, primair zelf verantwoordelijk. Daarnaast lopen er enkele acties die in mijn antwoord op vraag 5 zijn beschreven. Benadrukt moet worden dat er ook een verantwoordelijkheid bij de studenten zelf ligt. Van studenten mag immers worden verwacht dat zij binnen een redelijke termijn melding maken van de bijzondere omstandigheid die tot een ondersteunings-behoefte heeft geleid. Zij kunnen die behoefte kenbaar maken bij studentendecanen, die de taak hebben studenten actief op de hoogte te brengen van voorzieningen als het profileringsfonds, of bij studieadviseurs, die kunnen doorverwijzen.
Kunt u nader toelichten op welke wijze de twee miljoen euro, die in 2018 structureel is toegevoegd aan de reguliere lumpsum aan onderwijsinstellingen voor de financiële ondersteuningen van studenten in een situatie van overmacht, is besteed per jaar? Kunt u nader toelichten of dit geld ook gebruikt is voor andere zaken naast de financiële ondersteuning van studenten in een situatie van overmacht?
In de brief over het profileringsfonds die in november 2021 aan de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 31 288, nr. 932), is uitgelegd hoe de extra middelen die in 2018 structureel aan de lumpsum van de hoger onderwijsinstellingen zijn toegevoegd, zijn besteed. Uit een analyse van de gegevens over het profileringsfonds die zijn opgenomen in de jaarverslagen van alle bekostigde hogescholen en universiteiten blijkt dat het totaalbedrag van de toewijzingen voor studenten in overmachtssituaties in 2019 met € 1,6 miljoen is gestegen t.o.v. het referentiejaar 2017. Op basis van deze gegevens lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat de extra middelen door de instellingen voor het grootste deel daadwerkelijk voor de betreffende categorie zijn ingezet. Vanwege de lumpsumbekostiging (de extra middelen zijn niet geoormerkt) is het echter niet mogelijk aan te geven of (een deel van) het geld daarnaast is gebruikt voor andere zaken dan financiële ondersteuning van studenten in overmachtssituaties.
Klopt het dat sinds 2019 het gemiddelde toegekende bedrag vanuit het profileringsfonds aan studenten in situaties van overmacht met bijna vijfhonderd euro is afgenomen? Zo ja, zou u deze ontwikkeling kunnen verklaren? Zo nee, zou u kunnen toelichten in hoeverre het gemiddelde toegekende bedrag dan wel is afgenomen of toegenomen sinds 2019?2
De bewering dat het gemiddelde toegekende bedrag vanuit het profileringsfonds aan studenten in situaties van overmacht sinds 2019 met bijna vijfhonderd euro is afgenomen kan niet worden bevestigd. De verantwoordingsgegevens over het fonds die moeten worden opgenomen in de jaarverslagen van bekostigde hogescholen en universiteiten omvatten de gemiddelde hoogte en duur van een toekenning, maar deze gegevens zijn – in tegenstelling tot de totale uitgaven en het totaal aantal toekenningen – niet altijd bekend. Als het bedrag dat men krijgt door het simpelweg delen van de totale uitgaven door het totaal aantal toekenningen lager uitvalt dan in eerdere jaren, zegt dit niet veel als niet ook de duur van de toekenning in ogenschouw wordt genomen. Het is bijvoorbeeld heel goed mogelijk dat bij een instelling het gemiddelde bedrag af neemt als gevolg van betere maatregelen en studiebegeleiding om uitval en studievertraging te voorkomen.
Daarnaast zijn 2020 en 2021 bijzondere jaren vanwege covid. De Vereniging Hogescholen heeft erop gewezen dat mogelijk studenten meer thuis zijn blijven wonen, waardoor zij voor een lager bedrag uit het profileringsfonds in aanmerking komen, of dat de flexibiliteit en het online werken voor sommige studenten een uitkomst heeft geboden, waardoor het aantal aanvragen lager is. Bedragen in deze twee jaren zijn dan ook niet vergelijkbaar met die in 2019.
Kunt u nader toelichten in hoeverre de financiële ondersteuning vanuit het profileringsfonds dekkend is voor de extra gemaakte studiekosten bij studenten in situaties van overmacht? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te laten brengen?
Het gaat bij financiële ondersteuning vanuit het profileringsfonds altijd om een tegemoetkoming in de extra kosten gaat vanwege studievertraging die is opgelopen door een bijzondere omstandigheid zoals een overmachtssituatie, en niet om een compensatie van alle extra kosten die een student maakt. De hoogte van de financiële ondersteuning is gerelateerd aan de hoogte van de prestatiebeurs. Deze verschilt voor uit- en thuiswonende studenten. Daarnaast heeft elke student te maken met andere bijzondere omstandigheden en andere kosten. Instellingen hebben dan ook de ruimte en plicht om maatwerk te leveren.
Kunt u nader toelichten van welke financiële regelingen mbo-studenten gebruik kunnen maken in situaties van overmacht, zoals in het geval van Long COVID? Kunt u nader toelichten in hoeverre deze financiële ondersteuning dekkend is voor de extra gemaakte studiekosten? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te laten brengen?
Mbo-studenten met post covid kunnen net als studenten met andere medische problematiek, in sommige gevallen aanspraak maken op financiële ondersteuning vanuit het mbo-studentenfonds. Als een student vanwege post covid studievertraging heeft opgelopen en geen recht meer heeft op studiefinanciering, dan heeft de student recht op steun vanuit het studentenfonds. De hoogte van de steun bepaalt de individuele mbo-school, maar deze moet altijd in verhouding staan tot de extra studiekosten die de student vanwege de vertraging heeft gemaakt. Het mbo-studentenfonds is ingevoerd met ingang van studiejaar 2021 – 2022 en recent geëvalueerd. Hierover is uw Kamer op 20 december 2022 geïnformeerd (Kamerstukken 31 524, nr. 544, Vergaderjaar 2022–2023).
Welke maatregelen gaat u nemen om erop toe te zien dat mbo-studenten in de praktijk de financiële steun ontvangen waar zij recht op hebben?
Mbo-studenten worden op verschillende manieren financieel ondersteund. Zo betalen ze tot het moment dat ze recht hebben op studiefinanciering geen lesgeld of cursusgeld en hebben ze bij aanvang van hun studie recht op een ov-studentenkaart. Wanneer een student nog geen recht heeft op studiefinanciering kan de student aanspraak maken op een bijdrage uit het mbo-studentenfonds in het geval de student of ouders/verzorgers daarvan niet de financiële middelen hebben om studiekosten te dekken. Hiermee moeten eventuele financiële barrières worden weggenomen en de toegankelijkheid van het mbo voor iedere mbo-student worden geborgd. Uit de eerdergenoemde evaluatie blijkt dat het mbo-studentenfonds nog onvoldoende bekend is onder studenten. Om die reden gaat de Minister van OCW, conform de motie van de leden Van der Graaf en Van der Molen (Kamerstuk 31 524, nr. 522, Vergaderjaar 2022–2023), met JOBmbo en de MBO Raad in gesprek om te kijken hoe de bekendheid van het fonds kan worden vergroot.
Kunt u nader toelichten hoeveel studenten in situaties van overmacht vroegtijdig zijn gestopt met hun opleiding wegens een gebrek aan financiële middelen? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te laten brengen?
Zie antwoord op vraag 1.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat studenten, die in staat zijn hun opleiding af te ronden, hier niet van moeten afzien wegens een gebrek aan financiële middelen?
Op dit moment ligt er een voorstel tot herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs vanaf 1 september in uw Kamer. Daarnaast kunnen studenten die te maken hebben met een bijzondere omstandigheden gebruik maken van verschillende regelingen. Studenten die als gevolg van een handicap of chronische ziekte niet in staat zijn om binnen de nominale duur van een opleiding af te studeren, kunnen bijvoorbeeld verlenging van de duur van de prestatiebeurs aanvragen (de voorziening prestatiebeurs). Hiervoor dienen zij bij DUO een verklaring van een arts en van hun onderwijsinstelling te overleggen. Ook kunnen deze studenten in sommige gevallen gebruikmaken van het profileringsfonds of mbo-studentenfonds. Zie voor een nadere toelichting over het profileringsfonds de antwoorden op uw eerdere vragen daaromtrent. Na de duur van de prestatiebeurs kunnen studenten die vertraging hebben opgelopen aanvullend nog drie jaar gebruikmaken van een lening en het collegegeldkrediet.
Studenten die vanwege hun medische beperking niet kunnen bijverdienen kunnen aanspraak maken op de studietoeslag die wordt verstrekt door gemeenten. Of studenten met post covid gebruik kunnen maken van de studietoeslag is afhankelijk van de aard, ernst en duur van de klachten in het individuele geval. Een onafhankelijke, medisch deskundige adviseert de gemeente of er sprake is van een structurele medische beperking. Zie hiervoor ook de beantwoording op vraag 20 over de studietoeslag.
Wat voor begeleiding ontvangen studenten op dit moment bij het re-integreren in hun opleiding na uitval wegens Long COVID?
Studenten die langdurig ziek zijn geweest door post covid (of een andere ziekte/aandoening), krijgen ondersteuning vanuit hun instelling om hun opleiding succesvol te kunnen hervatten en te voltooien. In overleg met de studentendecaan kan bijvoorbeeld worden gekeken wat er voor de betreffende student nodig is. Het kan daarbij gaan om zaken als extra studiebegeleiding, een aangepast studieprogramma, financiële ondersteuning of een combinatie ervan.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om studenten beter te ondersteunen bij re-integratie na uitval wegens Long COVID?
De Minister van OCW ziet geen aanleiding om concrete maatregelen te nemen om studenten beter te ondersteunen bij re-integratie na uitval wegens post covid. Studenten die langdurig ziek zijn geweest door post covid (of een andere ziekte/aandoening), krijgen ondersteuning vanuit hun instelling om hun opleiding succesvol te kunnen hervatten en te voltooien. In overleg met de studentendecaan wordt gekeken wat er voor de betreffende student nodig is. Het kan daarbij gaan om zaken als extra studiebegeleiding, een aangepast studieprogramma, financiële ondersteuning of een combinatie ervan.
Heeft u zicht op het aantal patiënten dat gebruikmaakt van de Long COVID herstelzorg, aangeboden vanuit de overheid? Zo ja, om hoeveel patiënten gaat dit? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Ja, dit is bekend. In totaal hebben, t/m augustus 2022, 141.200 patiënten gebruik gemaakt van paramedische herstelzorg.
Indien u zicht heeft op het aantal patiënten dat gebruikmaakt van de Long COVID herstelzorg, kunt u nader toelichten in hoeveel van deze gevallen de zorg zoals geboden vanuit de overheid niet voldoende de kosten dekt? Heeft u ook zicht op hoeveel deze patiënten gemiddeld bij moeten betalen om de revalidatie volledig te bekostigen? Zo ja, hoeveel geld moeten deze patiënten gemiddeld bij betalen? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Paramedische herstelzorg wordt vanuit de Zorgverzekeringswet (op basis van voorwaardelijk toegelaten zorg) vergoed. De verzekering dekt tot maximaal 50 behandelsessies fysio- of oefentherapie, 10 uur ergotherapie en 3 uur diëtetiek. Wanneer een medisch specialist of huisarts daarvoor de indicatie stelt, kan een tweede behandeltermijn met dezelfde maxima worden toegepast. Er zijn tot nu toe geen signalen binnengekomen dat de vergoeding van paramedische herstelzorg in de praktijk tot problemen leidt omdat er te weinig zittingen vergoed zouden worden. Voor zover bekend wordt de zorg volledig vergoed. De declaratiecijfers ondersteunen dit vermoeden. Gemiddeld gebruikten patiënten, die in de eerste maand van de regeling gestart zijn (juli 2020), 35 behandelingen fysio- en oefentherapie. Dit is inclusief patiënten met een tweede behandeltermijn, de declaratiegegevens maken geen onderscheid tussen de eerste en tweede behandel termijn. Patiënten die in augustus 2021 zijn gestart namen gemiddeld circa 30 behandelingen af en in november 2021 lag dit gemiddelde op ongeveer 25 (N.B. daar komt wel nog wat bij vanwege het tijdseffect). Er zit dus een dalende lijn in.
Daarnaast loopt bij IQ-Healthcare onderzoek naar de effectiviteit van de paramedische herstelzorg na COVID-19. In dit onderzoek wordt (ook) naar het aantal behandelingen gekeken. Verder wordt in dit onderzoek de door de patiënt zelf bekostigde zorg geregistreerd bij een steekproef van circa 1.400 patiënten. De resultaten hiervan worden eind maart verwacht. Op dat moment zal het Zorginstituut aan de slag gaan met een pakketadvies.
Klopt het dat studenten met Long COVID, die als gevolg hiervan niet meer kunnen werken, geen recht hebben op de Wajong-uitkering? Zo ja, zou u nader kunnen toelichten waarom zij geen recht hierop hebben?
De Wajong is toegankelijk voor mensen die op hun 18e verjaardag vanwege beperkingen door ziekte of gebrek duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. De Wajong is ook toegankelijk voor mensen die na de 18e verjaardag vanwege ziekte of gebrek duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben indien zij in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende tenminste zes maanden studerend waren.
Studenten die vanwege post covid zijn uitgevallen kunnen tot één van beide groepen behoren. Indien zij aan de criteria voldoen kunnen zij aanspraak maken op Wajong. Hiertoe kunnen zij een aanvraag indienen bij UWV. UWV beoordeelt vervolgens of zij arbeidsvermogen hebben en indien zij geen arbeidsvermogen in hoeverre het arbeidsvermogen duurzaam ontbreekt.
Klopt het dat studenten met Long COVID, die tijdens hun stageperiode besmet zijn geraakt met het coronavirus, geen aanspraak kunnen maken op een Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)-uitkering? Zo ja, kunt u nader toelichten waarom zij hier geen recht op hebben?
De WIA is een inkomensverzekering. Dat betekent dat de premie wordt afgedragen. Stagiairs zijn volgens de sociale zekerheidswetgeving geen werknemers. De werkgever draagt geen premie af voor de WIA. Als stagairs een beloning krijgen die meer is dan een onkostenvergoeding, is de stagiair wel verzekerd voor de Ziektewet en de Wajong. Daarvoor betaalt de werkgever namelijk niet de premies. Studenten die tijdens hun stageperiode besmet zijn geraakt met het coronavirus en vervolgens langdurig uitvallen met post covid-klachten kunnen aanspraak maken op de Participatiewet. Onder de voorwaarden van de Participatiewet kunnen zij een bijstandsuitkering krijgen.
Kunt u toelichten of studenten met Long COVID ook gebruik kunnen maken van de studietoeslag vanuit de gemeente? Zo ja, welke concrete maatregelen zult u nemen om studenten goed te informeren over de mogelijkheid van het aanvragen van een studietoeslag?
Als iemand door post covid-klachten langdurig niet kan bijverdienen naast de studie, zou er sprake kunnen zijn van een structurele medische beperking. Of hier sprake van is of dat er ook zicht is op herstel, moet blijken uit het medisch advies. Of een structurele beperking kan worden aangenomen zal vervolgens mede afhangen wat hierover in de gemeentelijke beleidsregels is opgenomen. Gemeenten hebben namelijk de bevoegdheid om in beleidsregels regels op te nemen over hoe lang iemand in ieder geval niet in staat moet kunnen zijn naast de studie te werken. Om gemeenten te helpen met de uitvoering van de studietoeslag en het formuleren van beleid, heeft Divosa een handreiking opgesteld. Hierin wordt ingegaan op het bepalen of er sprake is van een structurele medische beperking en wordt ook stilgestaan bij post covid.
Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de voorlichting over de studietoeslag. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen werkt aan aanvullende voorlichting vanuit de rijksoverheid.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om studenten te ondersteunen die wegens Long COVID vroegtijdig zijn gestopt met hun opleiding en niet in staat zijn te werken?
Studenten met post covid kunnen in aanmerking komen voor een Wajong-uitkering indien UWV heeft vastgesteld dat zij duurzaam geen mogelijkheden hebben voor arbeidsparticipatie. De kans dat zij nog ooit aan het werk komen is immers vrijwel nihil. Studenten die uitvallen met post covid-klachten en niet in aanmerking komen voor de Wajong zijn aangewezen op ondersteuning vanuit de Participatiewet. Onder de voorwaarden van de Participatiewet kunnen zij een bijstandsuitkering ontvangen en kunnen gemeenten ondersteuning naar werk inzetten.
Het bericht 'Russische hackers hebben het gemunt op Nederlandse gasinstallaties' |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Russische hackers hebben het gemunt op Nederlandse gasinstallaties»?1
Ja.
Bent u ook bekend met het bericht uit april 2022 waarin al werd gewaarschuwd voor nieuw ontdekte malware, specifiek gericht op het aanvallen van de energie-industrie?2
Ja.
Onderschrijft u dat de Nederlandse en Europese gasinfrastructuur momenteel uitermate kwetsbaar zijn en tegelijk van groot belang zijn voor onze nationale veiligheid en onze energievoorziening?
Ik onderschrijf dat onze en de Europese gasinfrastructuur van groot belang zijn voor onze energievoorziening en daarmee van groot belang voor de nationale veiligheid. De overheid werkt samen met direct betrokken partijen om zo veel mogelijk dreigingen te voorkomen en risico’s te beheersen. Waar risico’s of dreigingen zich toch voordoen wordt samengewerkt om snel en adequaat te reageren.
Entiteiten die gasinfrastructuur beheren zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de continuïteit van hun dienstverlening en hun rol in het vitale proces en ook voor het op orde hebben van hun digitale weerbaarheid. De overheid is zich echter bewust dat vitale aanbieders zich niet in alle gevallen voldoende kunnen weren tegen door statelijke actoren gesteunde sabotage, spionage en manipulatie. De overheid ondersteunt hen daarom hierbij, onder andere door kennis en informatie te delen. Dit geldt zowel voor de infrastructuur op zee als op land.
Als Minister voor Klimaat en Energie ben ik verantwoordelijk voor de vitale processen binnen de energiesector. Vanuit haar regierol op de vitale infrastructuur stel ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid eisen op die worden vastgelegd in wet- en regelgeving en zie ik toe op de naleving ervan.
Daarnaast faciliteer ik, met het oog op de leveringszekerheid vitale aanbieders bij het vergroten van hun weerbaarheid. Dit geldt ook voor vitale aanbieders in de gassector. Bijvoorbeeld door het vergroten van de mogelijkheden voor netbeheerders om hun inkoop processen te beperken via de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied onder de energiewet. Zie voor meer maatregelen ook de brief over leveringszekerheid die op 9 december naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 29 023, nr. 384). Op lokaal niveau zijn Veiligheidsregio’s verantwoordelijk voor risicobeheersing en crisisbeheersing. In dit kader vindt er samenwerking plaats met private partijen, waaronder vitale aanbieders.
Netbeheerders van gasinfrastructuur zijn door de overheid aangewezen als aanbieder van essentiële dienst (AED) op grond van de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni). Per 1 januari 2023 is het vitale proces uitgebreid naar «Gasproductie (incl. gasbehandelingsinstallaties), gasopslag, landelijk en zee transport (incl. conversie) en regionale distributie van gas»3 (Kamerstuk 2022Z24210). Entiteiten actief in dit proces zijn hierdoor ook aangewezen als AED. Op grond van de Wbni zijn AED’s verplicht tot het treffen van passende en evenredige technische en organisatorische maatregelen om de risico’s voor de beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen te beheersen en verstorende incidenten te melden. Sectorale toezichthouders houden toezicht op de manier waarop vitale aanbieders invulling geven aan deze zorgplicht, in dit geval is dat de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI). Daarnaast hebben AED’s recht op dienstverlening vanuit het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Het NCSC heeft primair de taak om vitale aanbieders en organisaties binnen de rijksoverheid bij te staan bij digitale dreigingen en incidenten én deze organisaties hierover te waarschuwen, informeren en te adviseren. Publieke en private partijen werken op dit gebied nauw samen.
Kunt u toelichten welke maatregelen, fysiek en digitaal, worden genomen om de gasinfrastructuur te beschermen tegen sabotage en cyberaanvallen? Kunt u bevestigen dat niet alleen infrastructuur op zee, maar ook infrastructuur op land zoals de LNG-terminals in de Rotterdamse haven en de Eemshaven wordt meegenomen in de maatregelen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de stelling dat naast fysieke maatregelen ter beveiliging van de gasinfrastructuur, ook het versterken van de cyberveiligheid van essentieel belang is, mede in het licht van het onder vraag 2 genoemde bericht?
Ja.
Is in het overleg met betrokken overheidsinstanties, zoals aangekondigd in uw brief 4 november 2022 (Kamerstuk 30 821, nr. 168), zowel gesproken over de infrastructuur op zee als de infrastructuur op land?
Ja.
Wat is het resultaat van dit overleg en vindt dit overleg nog steeds plaats?
Dit overleg vindt doorlopend plaats. Op de korte termijn is gewerkt aan het beeld van de risico’s op sabotage en spionage bij vitale infrastructuur op zee en welke maatregelen er direct kunnen worden genomen. TNO doet onderzoek naar de kwetsbaarheden en mogelijke weerbaarheidsmaatregelen van data- en energie-infrastructuur op zee. Voor de lange termijn werkt het kabinet, in het kader van de motie van het lid Boswijk c.s., aan een verkenning voor een gezamenlijke strategie ter bescherming van de cruciale infrastructuur op de Noordzee. Uw Kamer is hierover in november 2022 geïnformeerd in de Kamerbrief «Toezegging inzake toezending Kamerbrief over sabotage van Nord Stream 1 en 2» (Kamerstuk 30 821, nr. 168). In deze verkenning worden dreigingen en mogelijke aanvullende maatregelen die noodzakelijk zijn om de weerbaarheid te vergroten meegenomen, onder meer tegen statelijke actoren.
Zijn bij dit overleg ook actief overheidsorganisaties betrokken die verantwoordelijk zijn voor de cyberweerbaarheid zoals het Nationaal Cyber Securyity Center (NCSC)?
Ja, het NCSC is bij dit overleg betrokken geweest.
Kunt u garanderen dat (acute) signalen over fysieke sabotage of een cyberaanval direct gedeeld kunnen worden met de juiste instanties om snel maatregelen te kunnen nemen?
Betrokken instanties hebben zowel regulier als incidenteel contact met vitale sectoren en delen hierbij relevante signalen en informatie uit over (acute) dreigingen, weerbaarheid en maatregelen. Er wordt continu gekeken of en welke beveiligingsmaatregelen nodig zijn en, afhankelijk van de ingeschatte dreiging, hoe deze maatregelen kunnen worden geïmplementeerd. Binnen de overheid vindt hierover nauwe samenwerking plaats tussen de verschillende departementen, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, NCSC en Nationale Politie.
Op het moment dat het NCSC concrete signalen van betrokken AED’s of andere partijen ontvangt over een (dreigende) cyberaanval, informeert en adviseert het NCSC relevante partijen zo snel mogelijk en, in het geval van een daadwerkelijk cyberincident, staat het NCSC de organisatie bij en ondersteunt zij waar nodig de organisatie bij het treffen van maatregelen om de continuïteit van de dienst te waarborgen of te herstellen.
Hoe ziet u de rol van de overheid bij het beschermen van de gasinfrastructuur? Neemt de overheid ook zelf actief maatregelen om de veiligheid van infrastructuur te vergroten, naast het ondersteunen van vitale aanbieders?
Zie voor de beantwoording van vraag 10 de beantwoording onder vraag 3 en 4
Kunt u aangeven of er een noodplan klaarligt mocht bepaalde energie-infrastructuur worden gesaboteerd of worden aangetast en hierdoor de leveringszekerheid in het geding komt?
Voor gas is er het Bescherm -en Herstelplan Gas (BH-G). Dit plan kan worden ingeschakeld op het moment dat er een tekort aan gas ontstaat of dreigt te ontstaan. Op 9 december heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over de situatie met betrekking tot gasleveringszekerheid en de ontwikkelingen rond het BH-G (Kamerstuk 29 023, nr. 384).
In geval van crisis bij energie-infrastructuur, bijvoorbeeld veroorzaakt door sabotage, is er een Nationaal Crisis Plan (NCP) Gas en NCP Elektriciteit. Deze NCP’s beschrijven de crisisaanpak- en structuren en worden tweejaarlijks aangepast op basis van een actuele risicoanalyse. Daarnaast hebben netbeheerders van gasinfrastructuur ook hun eigen calamiteiten plannen.
De hierboven genoemde crisisplannen zijn specifieke uitwerkingen van de generieke crisisaanpak zoals beschreven in het Instellingsbesluit Ministeriële Commissie Crisisbeheersing 2022 en het Nationaal Handboek Crisisbeheersing. Beide zijn op 6 december 2022 met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 29 517, nr. 225).
Kunt u bevestigen dat alle mogelijke maatregelen worden genomen voor de bescherming van kwetsbare (gas)installaties tegen acties door vijandige (statelijke)actoren?
Het kabinet draagt zorg voor het beschermen en bevorderen van de nationale veiligheid, dus ook voor kwetsbare (gas)installaties, welke bij een vijandige actie kunnen leiden tot een ontwrichting van de maatschappij. Er wordt risicogebaseerd maatregelen genomen. Dit betekent dat voor het grootste risico de zwaarste maatregelen worden genomen.
Het feit dat de mondiale biodiversiteitsdoelen alleen te behalen zijn door het hervormen van voedsel- en energiesystemen en een sterke beleidsinzet op natuurherstel en klimaatmitigatie |
|
Christine Teunissen (PvdD), Eva Akerboom (PvdD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), van der Ch. Wal-Zeggelink , Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Innovatiekracht maatschappij nodig om internationale biodiversiteitsdoelen te halen»?1
Ja.
Erkent u de urgentie tot het nemen van concrete acties om de klimaat- en biodiversiteitscrises te stoppen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe komt dit tot uiting in uw beleid? Tot wanneer meent u de tijd te hebben om deze verweven crises structureel aan te pakken?
In het coalitieakkoord erkent het kabinet dat we voor grote mondiale uitdagingen staan, waaronder klimaatverandering en biodiversiteitsverlies. Het kabinet zal zich maximaal inspannen om ons land en onze planeet leefbaar en bewoonbaar te houden. Dit vraagt om uiteenlopende acties op tal van terreinen, die in het coalitieakkoord staan gemeld. Het kabinet erkent dat er geen tijd te verliezen is en dat een gezamenlijke aanpak vereist is om de klimaat- en biodiversiteitscrisis aan te pakken.
Erkent u de urgentie van het aanpassen van het Nederlandse beleid op basis van de conclusies van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) -rapport dat stelt dat de mondiale biodiversiteitsdoelen alleen te behalen zijn door een «fundamentele verandering», zoals het hervormen van voedsel- en energiesystemen en een sterke beleidsinzet op natuurherstel en klimaatmitigatie? Zo ja, op welke manier en op welke termijn bent u van plan daar vorm aan te geven? Zo nee, waarom niet?
De staat van de biodiversiteit is zorgelijk, zowel mondiaal, in Europa als in Nederland. Het kabinet onderschrijft de urgentie die het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en verschillende andere rapporten uitdragen. Het halen van de mondiale biodiversiteitsdoelen, welke momenteel worden herzien op de Convention on Biological Diversity (CBD), vergt een maatschappelijke transitie op tal van terreinen richting een natuurinclusieve samenleving. Zo ook in de landbouw- en energiesector. Maatschappelijke partijen hebben elk een belangrijke verantwoordelijkheid om deze transitie te realiseren. Het kabinet spant zich hier maximaal voor in en ondersteunt de Agenda Natuurinclusief om deze beweging te versterken en te versnellen. Als het nieuwe mondiale biodiversiteitsraamwerk is vastgesteld, zal het kabinet een nationaal biodiversiteit-actieplan opstellen om daar uitvoering aan te geven.
Erkent u de urgentie om op korte termijn specifieke plannen te maken voor het Nederlandse natuurbeleid, de eiwittransitie en het reduceren van de Nederlandse voetafdruk in het buitenland op basis van de conclusies van het PBL-rapport? Zo ja, wat gaat u veranderen op deze gebieden? Zo nee, waarom niet?
In het coalitieakkoord zijn verschillende acties geformuleerd met betrekking tot het versterken van de Nederlandse natuur. Met betrekking tot de eiwittransitie is uw Kamer op 2 juni 2022 eerder geïnformeerd over de uitwerking van de Nationale Eiwitstrategie (Kamerstuk 35 925-XIV, nr. 156). In het kader van het VN-Biodiversiteitsverdrag dient Nederland een nationaal biodiversiteitplan op te stellen waarin ook nader ingegaan zal worden op mogelijke handelingsopties voor het reduceren van de Nederlands voetafdruk.
Onderschrijft u de conclusie van het rapport van PBL over de noodzaak van een vermindering van de vlees- en zuivelconsumptie en een transitie naar meer plantaardige eiwitten? Zo ja, bent u van plan uw inzet voor de eiwittransitie te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Ja, de conclusie van het rapport van PBL komt overeen met het streven van het kabinet naar de consumptie van meer plantaardige eiwitten. De inzet op deze transitie is opgenomen in de Nationale Eiwitstrategie (zie antwoord vraag2. Het kabinet zet stappen in de transitie door een concreet doel te stellen waarbij de verhouding tussen dierlijke en plantaardige eiwitten in het dieet van consumenten in 2030 verschuift van 60/40-% naar een balans van 50/50-%.
Hoe heeft u zich op de COP27 in Egypte ingezet voor biodiversiteit en het veranderen van het voedselsysteem met een focus op meer plantaardige eiwitten en welke concrete resultaten zijn daaruit gekomen?
Nederland zet zich nationaal en internationaal in voor duurzame en toekomstbestendige voedselsystemen en biodiversiteit. Een cruciaal onderdeel daarvan is een integrale benadering waarin, naast de transitie naar meer plantaardige productie, ook dierlijke productie een eigen plek heeft. Dit is onderdeel van een breder streven om inhoud te geven aan de eiwittransitie. Op COP27 heeft Nederland deze inzet actief uitgedragen in zowel de formele onderhandelingen als tijdens informele onderdelen en evenementen waaraan Nederland tijdens COP27 deelnam. Implementatie en concrete actie vinden daarbuiten plaats. Hierin vervult ook het landbouwattachénetwerk (LAN) een belangrijke rol. De recent verschenen Agrospecials over de eiwittransitie en klimaat geven inzicht in concrete resultaten. Ik verwijs u ook graag door naar de Kamerbrief over de uitkomsten van COP27.
Wat zijn de gevolgen voor de inzet van Nederland tijdens de Biodiversiteitstop van december 2022 in Montreal gezien de conclusies van het rapport van PBL?
Het PBL-rapport «Exploring nature-positive pathways» sluit goed aan bij de Europese en Nederlandse onderhandelingsinzet in relatie tot het Global Biodiversity Framework waarover tijdens de VN-Biodiversiteitstop wordt onderhandeld. Een voorbeeld is de Nederlandse inzet gericht op de integratie van biodiversiteit in alle maatschappelijke sectoren en beleid, inclusief de financiële sector. Hiermee worden heldere afspraken gemaakt over het natuurinclusief maken van beleid en regelgeving.
Deelt u de mening dat de socio-economische drukfactoren, zoals schadelijke en/of perverse fiscale maatregelen, die onderliggend zijn aan biodiversiteitsverlies, aangepakt dienen te worden? Zo ja, welke concrete maatregelen stelt u voor om dit te bewerkstelligen?
Ik deel de overtuiging dat mogelijke schadelijke effecten van investeringen, subsidies en andere financiele prikkels met betrekking tot biodiversiteit voorkomen moeten worden. Door te werken aan een natuurinclusieve samenleving worden biodiversiteitsoverwegingen gemeengoed in maatschappelijke sectoren. Een eerste stap om schadelijke effecten te voorkomen is deze beter in kaart brengen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) publiceert binnenkort een conceptrapport over subsidies die mogelijk schadelijk zijn op het terrein van landbouw, natuur en voedselkwaliteit. De resultaten van dit onderzoek zullen met uw Kamer worden gedeeld. Binnen verschillende departementen wordt onderzocht of een soortgelijk onderzoek kan plaatsvinden.
Kunt u bevestigen dat biodiversiteitsverlies financiële gevolgen heeft voor de waarde van beleggingen en voor investeringen? Kunt u drie concrete voorbeelden geven uit de financiële sector waarin biodiversiteitsrisico’s zich hebben gematerialiseerd?
Deelt u de mening dat investeringen niet alleen niet schadelijk zouden moeten zijn voor de biodiversiteit, maar dat er ook geïnvesteerd moet worden in versterking van de biodiversiteit? Zo nee, betekent dat dan dat u van mening bent dat biodiversiteitsherstel alleen uit publieke middelen gefinancierd zou moeten worden? Zo ja, wat zou een minimumniveau van biodiversiteit zijn voor Nederland en indien u dat niet weet, bent u dan bereid om dit in kaart te brengen?
Investeren in biodiversiteit is van groot belang. Iedere geïnvesteerde euro in biodiversiteitsherstel levert doorgaans een veelvoud aan maatschappelijke waarde op. Dit zou zeker niet alleen met publieke middelen moeten worden gefinancierd. Private partijen hebben hierin ook een stevige verantwoordelijkheid. Tevens is het bedrag dat nodig is te hoog om alleen met publieke middelen te bekostigen. Het Centraal Bureau van de Statistiek (CBS) brengt met Natuurlijk Kapitaalrekeningen de toestand van ecosystemen in Nederland in beeld. In Nederland wordt niet gestuurd op een minimumniveau, maar er wordt gewerkt aan biodiversiteitsherstel. Ik heb Uw Kamer 25 november jl. geïnformeerd over voortgang van het Nationaal Programma Landelijk Gebied waarin de aanpak van de grote opgaven voor klimaat, water, stikstofreductie en natuur worden geschetst (Kamerstuk 34 682, nr. 105).
Heeft u inzicht in de omvang van de investeringen die nodig zijn voor biodiversiteitsherstel in Nederland? Zo ja, hoeveel bedragen die? Zo nee, bent u bereid om dit in kaart te brengen?
Op dit moment loopt een Interdepartementaal Beleidsonderzoek biodiversiteit, dat onder meer antwoord tracht te geven op die vraag. Het rapport wordt in de tweede helft 2023 verwacht. In het Programma Natuur is al 3 miljard euro gereserveerd voor het herstel van natuur.
Deelt u de mening dat er bindende internationale afspraken, regulatie en/of fiscale maatregelen (bijvoorbeeld (Pigouviaanse) belasting) nodig zijn omtrent de investeringsmogelijkheden van de financiële sector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit tijdens de Biodiversiteitstop van de Verenigde Naties (VN) bewerkstelligen?
Ik deel de mening dat mondiale afspraken een belangrijke rol kunnen spelen bij het faciliteren van investeringen voor biodiversiteit. De afspraken die tijdens de VN-Biodiversiteitstop gemaakt worden kunnen daar – hoewel deze niet juridisch bindend zijn – een bijdrage aan leveren.
Bent u bereid om de noodzaak van investeringen in de biodiversiteit te bepleiten tijdens de VN-Biodiversiteitstop?
Ja, ik ben op de COP aanwezig en spreek op de speciale dag over biodiversiteitsfinanciering daar over de noodzaak van investeringen uit zowel private als publieke bronnen. Ik spreek op deze dag ook over het belang van het in lijn brengen van alle publieke en private financiering met de doelen van het nieuwe Global Biodiversity Framework (GBF). Nederland draagt op de biodiversiteitstop ook bij met kennis en ervaring aan een 10-punten plan voor de financiering van biodiversiteit dat is opgesteld met als doel een brede coalitie van landen te verenigen rondom het belang van financiering voor biodiversiteit.
Deelt u de mening dat er bindende internationale afspraken, regulatie en/of fiscale maatregelen (bijvoorbeeld (Pigouviaanse) belasting) nodig zijn om bedrijven te stimuleren om anders te produceren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit tijdens de VN-Biodiversiteitstop bewerkstelligen?
De Europese en daarmee de Nederlandse onderhandelingsinzet is erop gericht om overheden aan te sporen zich in te zetten voor regelgeving voor de financiële sector zodat zij hun impact op, en afhankelijkheid van biodiversiteit in kaart brengen.
Bent u bereid de Nederlandse inzet voor de Biodiversiteitstop aan te scherpen gezien de urgentie van het behalen van de biodiversiteitsdoelen voor zowel Nederland vanwege de stikstofcrisis, maar voornamelijk vanwege het feit dat mensen en het daarbijbehorende economische systeem niet kunnen bestaan zonder natuur en biodiversiteit?
Natuur en biodiversiteit zijn de basis voor een sterke economie en een gezonde leefomgeving. De Europese en daarmee de Nederlandse onderhandelingsinzet voor de VN-Biodiversiteitstop is er op gericht om biodiversiteitsverlies zo spoedig mogelijk te stoppen.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat er meer synergie zit tussen het klimaat- en natuurbeleid in Nederland, gelet op het gegeven dat maatregelen zoals het hervormen van voedsel- en energiesystemen ook bijdragen aan het halen van de Parijs-doelen? Welke concrete maatregelen kunnen synergie stimuleren? Hoe gaat u deze synergie onder de aandacht brengen tijdens de VN-Biodiversiteitstop?
Het kabinet zet zich via verschillende wijzen in om klimaat en biodiversiteit in samenhang aan te pakken op zowel nationaal als internationaal niveau. Het kabinet werkt op nationaal niveau bijvoorbeeld aan het vernatten van veenweidegebied om klimaatwinst te boeken in combinatie met een toekomstbestendige landbouw en meer biodiversiteit. Ook werkt het kabinet aan natuurlijke klimaatbuffers waarin natuurlijke processen de ruimte krijgen en daarmee bijdragen aan een klimaatbestendig Nederland voor mens en natuur. Tijdens de VN-Biodiversiteitstop zal de Minister voor Natuur en Stikstof tijdens een door PBL georganiseerde ministeriële bijeenkomst het belang van het gezamenlijk aanpakken van de klimaat- en biodiversiteitscrisis uitdragen. Ook tijdens de onderhandelingen zal de Nederlandse delegatie het belang van natuurlijke oplossingen voor het tegengaan van klimaatverandering en het behoud van biodiversiteit steunen.
Is het overzicht van gesprekken die toenmalig demissionair Minister van Defensie, Dhr. Kamp, voerde in het najaar van 2021 met verschillende Kamerfracties volledig?1, 2
Door de toenmalige Ministers van BZK en van Defensie is in het najaar van 2021 besloten om te komen tot een voorstel voor een tijdelijke wet voor onderzoeken van de AIVD en de MIVD naar landen met een offensief cyberprogramma gericht tegen Nederland of Nederlandse belangen. Dit wetsvoorstel is noodzakelijk gelet op de toegenomen dreiging van deze landen en de operationele knelpunten die de AIVD en MIVD ervaren in de onderzoeken naar deze landen.
De toenmalige Ministers van BZK en van Defensie hebben destijds gesproken met de portefeuillehouders van de coalitiepartijen, alsmede met de portefeuillehouders van de volgende oppositiepartijen: GroenLinks, PvdA, SGP en JA21. Ook is via de geëigende kanalen met Kamerleden gesproken over dit onderwerp en over de onderliggende dreiging.
Kunt u aangeven waarom met de fracties van GroenLinks, PvdA, D66, ChristenUnie, SGP en JA21 is gesproken en niet met andere fracties?
Het is niet ongebruikelijk dat een bewindspersoon de mogelijke steun in de Kamer voor een wetsvoorstel verkent. De gesprekken werden noodzakelijk geacht om een beeld te vormen over het draagvlak voor eerdergenoemd wetsvoorstel binnen de Tweede Kamer.
Waarom worden de bespreekpunten met de fracties zwartgemaakt in de nota’s die in het eerste deelbesluit zitten? Welke informatie mochten de geselecteerde Kamerleden wel krijgen en de samenleving niet? Hoe kan deze gedeelde informatie onder «persoonlijke beleidsopvatting» worden geschaard?
Waar in het politieke proces openheid het uitgangspunt is, vereist het goede functioneren van het parlementaire proces dat ook vertrouwelijke contacten tussen de deelnemers aan dit proces mogelijk zijn. Ten behoeve van die gesprekken hebben de bewindspersonen voorbereidende nota’s gekregen. De op basis van de Woo gelakte passages in deze nota’s, betreffen hoofdzakelijk passages over de inhoud van het conceptwetsvoorstel. Het concept bevatte persoonlijke beleidsopvattingen. Hoewel persoonlijke beleidsopvattingen met de komst van de Woo zo veel mogelijk openbaar gemaakt worden, geldt dat concepten van – in dit geval – het wetsvoorstel, in beginsel niet openbaar gemaakt worden.
In de fase waarin het besluit nog vorm moet krijgen, moet er ruimte zijn om concepten en communicatie hierover in vertrouwen met elkaar uit te wisselen. Wanneer communicatie over conceptteksten of de conceptteksten zelf openbaar worden gemaakt, kan dat schadelijk zijn voor het goed functioneren van de Staat als er een publiek debat ontstaat over documenten die (nog) niet rijp zijn voor besluitvorming. Het is van belang om, op het moment dat het definitieve besluit is gevallen, het besluitvormingsproces te kunnen reconstrueren.
Op dat moment is het van belang om te kunnen reconstrueren op grond van welke adviezen, welke informatie en welke beleidsalternatieven een besluit is genomen.
Hiertoe verwijs ik uw Kamer naar de beslisnotitie bij het wetsvoorstel (bijlage bij Kamerstuk 36 263).
Waarom is er in de documenten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties meer informatie gedeeld dan in de documenten van het Ministerie van Defensie? Is er zicht op hoe dit verzoek op basis van de Wet open overheid wordt afgerond?
Naar het oordeel van mij en de Minister van Defensie is er geen sprake van dat er door het Ministerie van BZK meer informatie gedeeld is dan door het Ministerie van Defensie. Beide departementen hanteren hetzelfde juridisch kader (de Wet Open Overheid) en voorafgaand aan de verstrekking van de informatie heeft (zoals te doen gebruikelijk) overleg plaatsgevonden tussen beide departementen.
Wel is het zo dat er verschillen kunnen bestaan in de hoeveelheid verstrekte documenten en de mate waarin die documenten gelakt zijn. Die verschillen zijn te verklaren door de onderlinge taakverdeling (BZK is bijvoorbeeld penvoerder voor wat betreft de wetgevingsproducten) en de aard en inhoud van de aanwezige documenten, waardoor (in dit geval) verhoudingsgewijs meer documenten van het Ministerie van BZK (gedeeltelijk) binnen de reikwijdte van het verzoek van Bits of Freedom vallen.
Kunt u aangeven welke gesprekken er na het najaar 2021 nog zijn geweest met Kamerleden? Hebben bijvoorbeeld de gesprekken zoals gepland in maart 2022 plaatsgevonden?3
Op 13 april 2022 heeft over het voorstel voor een Tijdelijke wet een gesprek plaatsgevonden tussen de Ministers van BZK en Defensie en de portefeuillehouders uit de coalitiefracties.
Wat wordt bedoeld met agendapunt 21, onderdeel d, in de besluitenlijst van de ministerraad van 18 november 2022? Op welke wijze is het proces van de Tijdelijke wet aan de orde geweest in de Tweede of Eerste Kamer?4
Agendapunt 21 van de besluitenlijst van de ministerraad van 18 november 2022 betreft belangrijke zaken die in de Tweede en/of Eerste Kamer aan de orde zijn geweest of op korte termijn zullen komen. In het geval van agendapunt 21, d (Proces Tijdelijke wet onderzoeken AIVD en MIVD naar landen met een offensief cyberprogramma) ging het om een zaak die op korte termijn aan de orde zou komen. De Minister van BZK heeft in de ministerraad namelijk toegelicht dat zij voornemens was het wetsvoorstel en het nader rapport op korte termijn aan de Tweede Kamer te doen zenden.
Kunt u verklaren waarom er informeel gesproken is met de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij de voorbereiding van de vormgeving van het wetsvoorstel?5
In het voorstel voor de Tijdelijke wet wordt een nieuwe beroepsprocedure bij de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling bestuursrechtspraak) geïntroduceerd. Deze beroepsprocedure heeft direct gevolgen voor de Afdeling bestuursrechtspraak.
Het is gebruikelijk om belanghebbende partijen die rechtstreeks geraakt worden door een wetsvoorstel in een vroeg stadium te informeren over de voorgenomen regeling. Dit heeft niet alleen tot doel te verkennen of er voldoende draagvlak is voor het voorstel, maar ook om inzicht te krijgen in de (personele, administratieve en financiële) gevolgen en de uitvoerbaarheid van een wetsvoorstel. Dit was ook het doel van het informele gesprek met de Afdeling bestuursrechtspraak.
Wat is er precies besproken in het gesprek met de heer Van Ettekoven? Kunt u het ongelakte verslag naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Met de heer Van Ettekoven is gesproken over een ambtelijke conceptregeling voor de beroepsprocedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak. Het gesprek ging enerzijds over de vormgeving van de procedure, anderzijds over de (mogelijke) gevolgen van en randvoorwaarden voor een dergelijke procedure.
Het openbaar maken van nog in ambtelijke voorbereiding zijnde conceptteksten past niet bij een ordentelijk verloop van het formele wetgevingsproces. Dit geldt evenzeer voor discussiestukken of gespreksverslagen naar aanleiding van dergelijke concepten. Het wetgevingsproces dient te worden doorlopen op basis van finale en voldragen documenten. Hiervan is bijvoorbeeld sprake indien wetsvoorstellen in internetconsultatie worden gegeven, voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State worden voorgelegd of worden ingediend bij de Tweede Kamer. In de fase waarin het besluit nog vorm moet krijgen moet er ruimte zijn om concepten en communicatie over concepten in vertrouwen met elkaar uit te wisselen. Het definitieve besluit valt op het moment van indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer. Dan is het van belang om te kunnen reconstrueren op grond van welke adviezen, welke informatie en welke beleidsalternatieven een besluit is genomen. Hiertoe verwijs ik uw Kamer naar de beslisnotitie bij het wetsvoorstel (bijlage bij Kamerstuk 36263). Zie ook antwoord op vraag 3.
Is het gebruikelijk om informeel vooroverleg met de Raad van State te voeren over een wet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 7.
Wie worden verstaan onder de «witte jassen» die zijn benoemd in de «strategie naar buiten brengen van Tijdelijke wet cyberorganisaties»?6
De term «witte jassen» wordt in de communicatiepsychologie gebruikt voor vaktechnische experts en vanuit hun expertise een inhoudelijke toelichting kunnen geven op het betreffende onderwerp. Zij zijn geen belanghebbende bij de kwestie, maar hebben wel relevante kennis.
Bij vaktechnische experts kunt u denken aan bijvoorbeeld cyberspecialisten of hoogleraren.
De term witte jassen of steunzenders vind ik overigens niet geheel passend en daarom zullen deze termen in het vervolg niet meer worden gebruikt, maar zal worden gesproken over vaktechnische- of inhoudelijk experts.
Zijn de «steunzenders» dezelfde groep mensen als «witte jassen»? Wat is het verschil?
Met de termen steunzenders en witte jassen wordt op dezelfde personen gedoeld.
Er is geen verschil.
Hoe worden «witte jassen» en «steunzenders» van informatie voorzien? Behoren zij volgens u de waarheid te spreken over nut en noodzaak van het wetsvoorstel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vaktechnische experts worden door middel van gesprekken met de dienstleidingen van de AIVD en MIVD op de hoogte gebracht van de achtergrond van het wetsvoorstel. In deze gesprekken wordt toegelicht waar de operationele knelpunten op zien en waar de toenemende (cyber)dreiging uit bestaat. Daarnaast zijn deze gesprekken bedoeld om vragen te beantwoorden van de gesprekspartners en kunnen feitelijke onjuistheden of misverstanden die in de buitenwereld leven, zoals dat de diensten na inwerkingtreding van het wetsvoorstel hele wijken zouden mogen tappen, rechtgezet worden.
Beoogd is aan genoemde experts feitelijke informatie te verschaffen over nut en noodzaak van het wetsvoorstel.
Ook media en andere geïnteresseerden die niet als inhoudelijk expert worden beschouwd kunnen een dergelijke toelichting krijgen. Zo is recent onder andere op hun verzoek BNR nieuwsradio nader geïnformeerd en is er eerder een sessie op 13 april 2022 georganiseerd voor belangenorganisaties waarbij de diensten toelichting hebben gegeven op de operationele knelpunten en toenemende cyberdreiging en hebben de departementen toelichting gegeven op het concept wetsvoorstel. Tot slot zal er nog een voorlichtingsbijeenkomst voor journalisten worden georganiseerd.
Weten «steunzenders» dat ze ingezet worden om een positief geluid te verspreiden als zij publiekelijk over de nieuwe wet worden gevraagd?7
Deze vraag wekt de suggestie dat «steunzenders» worden ingezet, gebruikt of gestuurd. Dat is niet het geval. Zoals in vraag 11 toegelicht, wordt met de termen steunzenders en witte jassen op dezelfde personen gedoeld. In de communicatie ten aanzien van het voorstel voor een Tijdelijke wet worden personen gesproken die bekend zijn binnen en met het nationale veiligheidsdomein, het werk van de TIB en CTIVD en de diensten, waardoor ze de (technisch) complexe materie die in de Tijdelijke wet wordt geregeld goed begrijpen en feitelijke informatie op dat punt goed over kunnen brengen aan anderen.
Is het mogelijk dat witte jassen en/of steunzenders een kritische houding ten aanzien van de Tijdelijke wet innemen of dat zij tegen de Tijdelijke wet zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, natuurlijk. Doordat vaktechnische- of inhoudelijk experts in staat zijn de (technisch) complexe materie die wordt geregeld in het voorstel voor een Tijdelijke wet goed te begrijpen, kunnen zij de daarin opgenomen voorzieningen kritisch(er) wegen. Ik merk hier nogmaals op dat beoogd is om aan genoemde experts feitelijke informatie te verschaffen over nut en noodzaak van het wetsvoorstel. Aan gesprekspartners wordt niet gevraagd om een positief verhaal over het wetsvoorstel te houden.
Ook media en andere geïnteresseerde organisaties die niet als inhoudelijk expert worden beschouwd kunnen een dergelijke toelichting krijgen.
Vindt u het wenselijk dat organisaties als de AIVD en de MIVD de waarheid spreken als zij spreken over de praktijk, en nut en noodzaak van de Tijdelijke wet, ook als de Kamer deze wet nog niet kent?8
De uitspraken van de AIVD en MIVD zijn te allen tijde op feiten gebaseerd.
Suggesties dat dit niet het geval zou zijn verwerp ik in de sterkste bewoordingen.
Is het interview van de directeur-generaal AIVD bij BNR te kenschetsen als een optreden bij een «steunzender»? Kunt u uw antwoord toelichten?
De directeur-generaal van de AIVD krijgt uitnodigingen van diverse media en kan dus bij verschillende radiozenders, dan wel nieuwszenders of kranten interviews geven. Voor het interview bij BNR is de directeur-generaal van de AIVD gevraagd om toelichting te geven op cyberdreiging in het algemeen en Russische cyberdreiging. Soms wordt er actief vanuit de AIVD een interview gepland, maar vaak wordt de directeur-generaal van de AIVD, net als het interview bij BNR, uitgenodigd om toelichting te geven op een bepaald onderwerp. In dit geval ging het over cyberdreiging. Daarnaast kunt u in mijn antwoord op vraag 11 lezen dat bij witte jassen en steunzenders gedacht moet worden aan vaktechnische- of inhoudelijke experts. BNR valt niet onder die categorie.
Klopt het dat de spoedprocedure bij aanvragen voor de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) in 3,6% van de gevallen is ingezet? Hoe beoordeelt u in dat licht de opmerkingen van de directeur-generaal van de AIVD dat spoedprocedures «eerder regel dan uitzondering» zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De TIB heeft in 2021 in totaal 3.071 verzoeken op rechtmatigheid beoordeeld. Het klopt dat in 3,6% van het totaal de spoedprocedure werd ingeroepen.9 Dit percentage heeft betrekking op de spoedprocedure die is geregeld in de Wiv 2017.
In het interview met BNR is aan de directeur-generaal van de AIVD de vraag gesteld of het gebruik van deze spoedprocedure in cyberonderzoeken niet voldoende is om snelheid te bewaren. De directeur-generaal van de AIVD heeft op die vraag geantwoord dat die spoedprocedure steeds meer regel wordt, omdat in het cyberdomein bijna alles vraagt om snelle reacties. Daarmee heeft de directeur-generaal van de AIVD willen aangeven dat de spoedprocedure is bedoeld voor onvoorziene en uitzonderlijke situaties waarbij er niet gewacht kan worden met de inzet van middelen om te onderzoeken hoe groot de dreiging is, terwijl in onderzoeken naar landen met een offensief cyberprogramma operationele snelheid en wendbaarheid juist doorlopend van essentieel belang is. Zo moet er snel meebewogen kunnen worden met de aanvaller, door kenmerken bij te schrijven voor een hacklast, en is snelheid de norm en is dat iets anders dan spoed. In de praktijk ervaren de diensten knelpunten bij het snel kunnen meebewegen met de aanvaller. De spoedprocedure uit de Wiv 2017 is daarom niet de geschikte procedure om snelheid en wendbaarheid in deze onderzoeken te bewerkstelligen.
Dit wetsvoorstel beoogt oplossingen te bieden om die snelheid en wendbaarheid in de dagelijkse praktijk van de diensten mogelijk te maken, waarbij het wettelijk kader aansluit bij de cyberonderzoeken.
Klopt de uitspraak van de directeur-generaal van de AIVD dat de AIVD niet hele wijken of steden kan afluisteren? Is het technisch onmogelijk voor de AIVD om hele wijken of steden af te tappen, of het is juridisch (nu) onmogelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, deze uitspraak klopt. De suggestie dat kabelinterceptie10 tot doel heeft om wijken of steden in Nederland af te luisteren is al vele malen weersproken, meest recentelijk in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Arib, d.d. 9 juni 2022.11 De inlichtingendiensten willen dit niet, mogen dit niet en kunnen dit niet. Ik licht dit hierbij graag nogmaals toe.
Omdat steeds meer communicatie afgehandeld wordt via de kabel is kabelinterceptie een onmisbaar middel in de inlichtingenmix die de diensten nodig hebben om hun onderzoeken te kunnen uitvoeren en zo onze nationale veiligheid te kunnen waarborgen. Ook hebben de diensten een internationale verantwoordelijkheid van Nederland voor het waarborgen van de internationale veiligheid, aangezien actoren die direct of indirect gebruik maken van Nederlandse infrastructuur elders in de wereld (ernstige) schade kunnen veroorzaken.
Kabelinterceptie is bedoeld om bekende en onbekende (cyber)dreigingen van onder andere statelijke actoren zoals Rusland, China en Iran bloot te leggen.12 De interceptieketen van de diensten – ofwel het geheel van toegang tot kabeldata, het verwerven van deze data en verdere verwerking daarvan – is daarom op het buitenland gericht.
Met name voor onderzoek in Nederland zijn diverse alternatieve bijzondere bevoegdheden beschikbaar die gericht op personen kunnen worden ingezet. Uit het wettelijk stelsel volgt dat het lichtst mogelijke middel moet worden ingezet (subsidiariteit) en dat het middel in verhouding moet staan tot de dreiging (proportionaliteit). Indien de inlichtingendiensten in Nederland een onderzoek uitvoeren gericht op meerdere personen in een wijk of stad in Nederland, zijn daar lichtere middelen voor beschikbaar dan kabelinterceptie, en zou men bijvoorbeeld toestemming kunnen vragen voor een gerichte telefoontap of hack. De inzet van kabelinterceptie zal de toets op het gebied van proportionaliteit en subsidiariteit in dit geval niet doorstaan. Toestemmingsaanvragen voor kabelinterceptie worden overigens, net als toestemmingsverzoeken voor telefoontaps of hacks, door de TIB op rechtmatigheid getoetst.
Tot slot is het voor de inlichtingendiensten technisch niet mogelijk om hele wijken of steden in Nederland af te luisteren. De inrichting van communicatienetwerken (zowel internet als telefonie) maken het integraal op wijk- of stadniveau in de praktijk technisch onmogelijk. Daar speelt mee dat de inrichting van de interceptieketen, zoals hierboven reeds is aangegeven, niet is ingericht op dergelijke interceptie. Er wordt dus gericht op internationaal verkeer waarbij, zoals ik uw Kamer reeds informeerde met de beantwoording van de Kamervragen van het lid Arib d.d. 9 juni 2022, door de inrichting van communicatienetwerken niet geheel kan worden uitgesloten dat verkeer met oorsprong en bestemming in Nederland wordt verworven.13
Klopt het dat de nieuwe wet een onderscheid maakt tussen complexe en niet complexe geautomatiseerde data-analyse? Hoe beoordeelt u in dit licht deze uitspraken van de directeur-generaal van de AIVD: «Maar u moet zich voorstellen een algoritme is een heel ingewikkeld model maar kan ook een hele simpele zoekslag zijn. [...] Deze wet probeert een onderscheid te maken tussen deze twee. Voor de meer complexe vormen moet je onder toezicht staan»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gegevensverwerking is een kernactiviteit van de diensten. Door technische ontwikkelingen zijn de mogelijkheden om gegevens te analyseren enorm toegenomen. Daarbij horen ook complexe vormen van analyse, waarbij deze analyse moet zijn omgeven met passende waarborgen. Daarom is in de Wiv 2017 het artikel opgenomen voor geautomatiseerde data-analyse (GDA) waarin deze vormen van analyse zijn voorzien van aanvullende waarborgen.
Echter, als de diensten GDA willen toepassen om gegevens uit kabel- of etherinterceptie te verwerken zijn er, gezien de gevoeligheid van deze gegevens, extra waarborgen van toepassing. In artikel 50 van de Wiv 2017 wordt dat gedaan door de toestemming van de Minister vooraf (bindend) te laten toetsen door de TIB.
In de praktijk blijkt dat het gaat om een heel dynamisch, technisch proces waarbij het niet goed mogelijk is dit vooraf, op papier, te toetsen. Daarom wordt in het wetsvoorstel voorgesteld de toets van de TIB vooraf te vervangen door bindend toezicht tijdens de uitvoering van GDA. De afdeling toezicht van de CTIVD krijgt dan de bevoegdheid om bindend te kunnen oordelen over de wijze waarop de diensten GDA op gegevens uit kabel- of etherinterceptie toepassen.
De reden dat deze waarborgen voor GDA op gegevens uit kabel- of etherinterceptie gelden is dat op die manier voor meer complexe verwerking van gevoelige gegevens de hoogste waarborgen gelden.
Klopt het dat er zo’n 3.000 mensen werkzaam zijn bij de inlichtingendiensten en bij de huidige toezichthouders 27 mensen? Hoe beoordeelt u in dit licht de uitspraken van de directeur-generaal van de AIVD dat «er over de schouder meegekeken wordt» met de diensten?
Er zijn circa 2000 personen werkzaam bij de AIVD.14 Over het aantal mensen dat werkzaam is bij de MIVD wordt in het openbaar geen uitspraken gedaan. De CTIVD heeft op dit moment toegang tot alle systemen en informatie van de AIVD en de MIVD. De CTIVD kan in alle fasen met het werk van de AIVD en MIVD meekijken, zowel bij het verwerven als bij het verwerken van gegevens. In die zin wordt er «over de schouder» meegekeken. Daarnaast toetst de TIB voorafgaand de rechtmatigheid van de inzet van bepaalde bijzondere bevoegdheden.
Met dit wetsvoorstel wordt op een aantal bijzondere bevoegdheden bindend toezicht door de CTIVD geïntroduceerd. Het bindend toezicht zal enkel toegepast worden op de inzet van die bevoegdheden in onderzoeken die in dit wetsvoorstel passen, namelijk onderzoeken naar landen met een offensief cyberprogramma.
De formatie van de CTIVD was 16,89 FTE. In overleg met de voorzitter van de
CTIVD is besloten om vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet de formatie met 10 FTE uit te breiden. Voor de TIB geldt dat de formatie bestond uit 8,17 FTE en dat deze in het kader van de Tijdelijke wet in overleg met de voorzitter van TIB met 3 FTE wordt uitgebreid. Voor de TIB en CTIVD zijn de wervings- en selectieprocedures in volle gang. In totaal beschikken de TIB en CTIVD daarmee over 38 FTE.
Kunt u aangeven of er bij al het overleg over de Tijdelijke wet, en de analyses die gemaakt zijn, ook is gekeken of de interne processen van de AIVD en de MIVD bij de inzet van bijzondere bevoegdheden kunnen worden verbeterd ten einde de toets door de TIB niet te hoeven aantasten en toch procedures sneller te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De AIVD en MIVD zijn continu bezig met het verbeteren van hun interne processen, waardoor het werk van de collega’s beter en efficiënter uitgevoerd kan worden. De operationele knelpunten die aangekaart zijn en waarvoor het voorstel voor een Tijdelijke wet is opgesteld, zien niet op de interne processen van de AIVD en MIVD, maar hebben te maken met het wettelijk kader dat naar het oordeel van de Minister van Defensie en mij, niet meer passend is in de tijd waar cyberdreigingen toenemen. Effectief en snel onderzoek doen naar statelijke actoren met een offensief cyberprogramma bleek namelijk niet mogelijk binnen de huidige kaders van de Wiv 2017. Het voorstel voor een Tijdelijke wet beoogt een oplossing te bieden voor deze geconstateerde problematiek.
Bij de implementatie van de Tijdelijke wet wordt daarnaast gekeken naar hoe efficiënt mogelijk de interne processen, bijvoorbeeld door onder andere automatisering van processtappen, geregeld kunnen worden. Dit staat echter los van de operationele knelpunten die tot deze Tijdelijke wet hebben geleid.
Zijn er andere alternatieven te bedenken om procedures sneller te maken zonder het toezicht aan te tasten, die nu niet in de beleidsoverwegingen zijn betrokken?
Voorafgaand aan het opstellen van het voorstel voor een Tijdelijke wet is samen met alle ketenpartners geprobeerd tot bestuurlijke afspraken te komen, omdat dat de snelste en minst ingrijpende manier is om de knelpunten in het cyberdomein weg te nemen. Uit de gesprekken met de ketenpartners, waaronder de TIB en de CTIVD, hebben de Minister van Defensie en ik echter de conclusie getrokken dat de totaliteit van de problematiek slechts kan worden opgelost via een wettelijke oplossing.
Met het voorstel voor een Tijdelijke wet is sprake van een verschuiving in het toetsings- en toezichtstelsel, waarbij toetsing vooraf naar toezicht tijdens gaat en daardoor beter wordt aangesloten op de dynamische praktijk. Het toezicht blijft dus op niveau. Het toezicht door de afdeling toezicht van de CTIVD wordt versterkt door de introductie van bindend toezicht om daarmee het toezicht tijdens te verstevigen. Gedurende de totstandkoming van het voorstel voor een
Tijdelijke wet is er regelmatig met de TIB en de CTIVD gesproken over de inhoud van het concept wetsvoorstel.
Uit de analyse van de Woo-stukken door Follow the Money ontstaat het beeld dat de Tijdelijke wet niet zozeer lijkt te zijn gericht op het winnen van snelheid maar op het aantasten van het toezicht vooraf. Wat is uw reactie op deze analyse?9
Ik herken deze analyse niet. Zie ook antwoord op vraag 22.
Kunt u aangeven waarom analyses over de Europeesrechtelijke kant in alle nota’s van de Woo-deelbesluiten zijn weggelakt? Op welke wijze is een juridische duiding van de Europeesrechtelijke kant een persoonlijke beleidsopvatting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Woo-verzoek ziet op alle documenten over het voorstel voor een Tijdelijke wet onderzoek AIVD en MIVD naar landen met een offensief cyberprogramma en haar consultatieprocedure. De analyses over de Europeesrechtelijke jurisprudentie zijn opgesteld in het kader van de herziening van de Wiv 2017 ter opvolging van de aanbevelingen van de Evaluatiecommissie Wiv 2017 (ECW). Daarmee vallen passages over deze analyses buiten de reikwijdte van het Woo-verzoek en zijn de betreffende passages dan ook op deze grond gelakt. Overigens deed ik uw Kamer de Europeesrechtelijke analyses toekomen met mijn brief van 24 februari 2022.16
Kunt u aangeven waarom gewisselde beleidsopties alsmede de woordvoeringslijn (waarin meerdere argumenten zullen staan) in de drie deelbesluiten als «persoonlijke beleidsopvattingen» worden gezien en daarmee worden weggelakt? Op basis van welke invulling van de Woo is deze uitleg juridisch houdbaar? Kunt u uw antwoord toelichten?10
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 dient het wetgevingsproces doorlopen te worden op basis van voldragen documenten. In de fase waarin het besluit nog vorm moet krijgen moet er ruimte zijn om concepten en communicatie over concepten in vertrouwen met elkaar uit te wisselen. Het definitieve besluit valt op het moment van indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer. Dan is het van belang om te kunnen reconstrueren op grond van welke adviezen, welke informatie en welke beleidsalternatieven een besluit is genomen. Hiertoe verwijs ik uw Kamer naar de beslisnotitie bij het wetsvoorstel (bijlage bij Kamerstuk 36 263).
Bent u het eens met de voorzitter van de TIB, die in een radiointerview zegt dat de diensten de wet schrijven?11 Kunt u aangeven waarom dit niet klopt?
De verantwoordelijkheid voor het opstellen van de wetteksten ligt bij de directie
Constitutionele Zaken en Wetgeving van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de directie Juridische Zaken van het Ministerie van Defensie. Door de diensten wordt input geleverd om zeker te stellen dat de wet uitvoerbaar is. Dit sluit aan bij de aanbeveling uit het Algemene Rekenkamerrapport slagkracht AIVD en MIVD, om de I&V diensten op een vroeg moment bij de voorbereiding van een wetswijziging te betrekken voor adequate technische en operationele inbreng.
Wie zat er in de stuurgroep die aan de Tijdelijke wet heeft gewerkt sinds het uitkomen van de evaluatie van de Wiv 2017? Waarom is er voor gekozen daarin niet de toezichthouders op te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De stuurgroep is de ambtelijk opdrachtgever van het wetgevingsprogramma en bestaat uit vertegenwoordigers van de verantwoordelijke ministeries: het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Ministerie van Defensie, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Algemene Zaken. De toezichthouders zijn geen opdrachtgever. Dit neemt niet weg dat de TIB en de CTIVD gedurende het wetgevingsproces herhaaldelijk zijn betrokken en geconsulteerd, conform de wens van uw Kamer.19
WOB-documenten met betrekking tot de invloed van het NCTV op het coronabeleid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving met betrekking tot de verregaande invloed van de NCTV op het coronabeleid?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom de rol van de NCTV bij het vormgeven van en de besluitvorming over het coronabeleid zo ontzettend groot was? Vanwaar de verregaande spilfunctie van dit orgaan, dat deel uitmaakte van alle overleg- en besluitvormingsstructuren?
Alvorens in te gaan op de rol van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), is het van belang aan te geven dat onderhavige berichtgeving een vertekend beeld geeft van de werkelijkheid. Het betreffende bericht lijkt mede geconstrueerd te zijn op basis van informatie uit verschillende Wob-verzoeken, die in een verschillende context zijn samengesteld door verschillende departementen. Uit deze opbrengst wordt vervolgens selectief geciteerd, de berichten worden niet in de volledige context geplaatst, meningen en aannames worden als feiten gepresenteerd en vervolgens worden conclusies getrokken.
Dit laat onverlet dat de NCTV een coördinerende rol speelde tijdens de coronacrisis. De rol van de NCTV in de besluitvorming ten aanzien van het coronabeleid valt in twee fases uiteen. De eerste fase behelsde de periode tussen begin maart 2020 tot en met juni 2020. Vanwege de brede maatschappelijke consequenties (volksgezondheid, sociaal, financieel, economisch) van Covid-19 was in die periode de nationale crisisstructuur geactiveerd. Dit is aan uw Kamer gemeld in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 13 maart 2020.2 De Minister van Justitie en Veiligheid is de coördinerend Minister voor crisisbeheersing. De NCTV geeft daarbij invulling aan deze coördinerende verantwoordelijkheid van de Minister.
Overige ministeries vervullen rollen binnen die structuur, of vervullen vanuit hun beleidsveld een eigen rol, zoals tijdens de genoemde periode het geval was voor het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met betrekking tot de infectieziektebestrijding, bijvoorbeeld ten aanzien van de vaccinatiecampagne. Eind juni 2020 leek de acute crisis als gevolg van COVID-19 voorbij. Om de gevolgen van COVID-19 ook na deze fase op te kunnen vangen is een separate structuur ingericht, waarbij door het kabinet werd besloten over de aanpak in de hiertoe opgerichte Ministeriële Commissie COVID-19 (MCC-19). Opschaling in de crisisstructuur was op dat moment niet langer nodig.
In de MCC-19 werden zowel besluiten genomen over maatregelen voor de acute bestrijding van het virus als besluiten om adequaat in te spelen op de middellange en lange termijngevolgen van de crisis. Alle leden van het Kabinet waren lid van de MCC-19. Ook het Veiligheidsberaad was vertegenwoordigd in de MCC-19 evenals de drie planbureaus, zijnde het Centraal Plan Bureau (CPB), het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP).3
Bij het toenemen van het aantal besmettingen en het stijgende aantal ziekenhuisopnames, droeg vanaf 1 oktober 2020 (tot maart 2022) de NCTV weer zorg voor de coördinatie van en advisering over de besluitvorming over de korte termijn maatregelen (acute crisisbeheersing). U kunt bij de coördinatie daarmee concreet denken aan de organisatie en voorbereiding van voornoemde overleggen ten behoeve van een overzichtelijke besluitvorming. Zo bracht de NCTV ten behoeve van de besluitvorming in de coronacrisis alle relevante documenten bijeen, zoals adviezen en analyses, verzamelde de NCTV de benodigde informatie van betrokken departementen en organisaties en verwerkte deze tot opties voor de integrale besluitvorming voor maatregelen en adviezen. Voorts bracht de NCTV een beeld bijeen van de impact op de uitvoering en handhaving. De NCTV verzorgde de afstemming en voorbereiding van de besluitvorming met de departementen en zorgde voorts voor een tijdige verspreiding van de voorbereiding en stukken. Daarmee brak de tweede fase van betrokkenheid van de NCTV in de bestrijding van de pandemie aan. Daarnaast werd in deze periode ook het nationaal kernteam crisiscommunicatie (NKC) weer geactiveerd.4
Waarom werd al in 2019 het Land Information Manouvre Centre (LIMC) opgericht, als dit orgaan bedoeld was als onderdeel van het instrumentarium om de coronacrisis te bestrijden, terwijl deze crisis in Nederland op dat moment nog helemaal niet bestond en waarom werd dit orgaan aangestuurd door het NCTV, door welke personen en met welke bevoegdheid? Werden vanaf dat moment ook al burgers online gemonitord en zo ja, waarom, met welk doel en op basis van welke (wettelijke) gronden?
Het LIMC is in maart 2020 door de Koninklijke Landmacht opgericht en is nooit door de NCTV aangestuurd. Het rapport van de onafhankelijke Commissie Brouwer, dat samen met de beleidsreactie door de Minister van Defensie, mede namens de Staatssecretaris, op 13 januari jl. naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 32 761, nr. 258) concludeert dat voor de trendanalyses door het LIMC van gebeurtenissen rondom COVID-19 de benodigde rechtsbasis (de juridische grondslag) ontbrak en daarmee onrechtmatig was. De onafhankelijke commissie stelt daarbij ook vast dat het LIMC «niet de intentie» had om persoonsgegevens te verwerken. Uit hun onderzoek «is niet gebleken» dat er door het LIMC «specifiek naar individuen werd gezocht of dat er profielen werden bijgehouden van personen»
Klopt het dat er werd overwogen om drones in te zetten voor het monitoren van de naleving van bepaalde maatregelen door burgers, zoals bijvoorbeeld de avondklok?
Drones worden regelmatig ingezet voor uiteenlopende toepassingen, zoals handhaving en toezicht, het opsporen van vermiste personen en onderzoek na verkeersongevallen. Op verzoek van het bevoegd gezag en onder leiding van de politie heeft in 2020 (de periode waar in de berichtgeving naar wordt verwezen) inzet van (defensie)drones plaatsgevonden ter ondersteuning van de handhaving van de openbare orde en veiligheid, waaronder de coronamaatregelen. Overigens was dit niet voor de handhaving van de avondklok, omdat deze in 2020 niet van kracht was.
Klopt het dat het NCTV, het LIMC, het Openbaar Ministerie (OM), het Ministerie van Defensie en de politie nauw met elkaar samenwerkten en data uitwisselden, met als doel gericht burgers en burgerorganisaties te monitoren en op te sporen? Zo ja, op welke wettelijke gronden is dit gebeurd? Kunt u aangeven of het wettelijk is toegestaan dat deze afzonderlijke organen op deze manier gegevens en data over burgers met elkaar delen? Klopt het dat de NCTV als opdrachtgever voor deze activiteiten buiten de wet handelde? Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren en worden hieraan consequenties verbonden?
Nee, dit klopt niet. Hierover bent u eerder geïnformeerd in antwoord op Kamervragen «over de aansturing van het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) door de NCTV, de samenwerking tussen het LIMC en de Nationale Politie bij social media surveillance, alsmede over de informatievoorziening aan de Tweede Kamer» van 23 juni 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3251).
Klopt het dat voormalig Minister van Defensie de Kamer (bewust) verkeerd heeft geïnformeerd over de (onwettelijke) activiteiten van het LIMC, aangezien zij daar veel eerder vanaf wist dan zij de Kamer heeft verteld, zoals blijkt uit openbaargemaakte WOB-verzoeken? Zo ja, kunt u hierop reflecteren en worden hieraan consequenties verbonden? Wisten andere personen binnen het Ministerie van Defensie en/of andere personen binnen het kabinet en/of de betrokken departementen ook al eerder van de activiteiten van het LIMC?
Nee dit klopt niet. Ik verwijs u verder graag naar het rapport van de Commissie Brouwer en de beleidsreactie zoals genoemd in vraag 3.
Waarom werd er door het CTV grote druk uitgeoefend voor het implementeren van het zogenaamde Nationale Detectie Netwerk (NDN), dat interne en privacygevoelige data vanuit verscheidene organisaties moest doorspelen richting de overheid? Klopt het dat voor het doordrukken hiervan zelfs werd overwogen dit als voorwaarde te stellen bij de vaccinonderhandelingen met farmaceuten?
Het Nationaal Detectie Netwerk (NDN) is niet ingesteld om interne en privacygevoelige data vanuit verscheidene organisaties door te spelen richting de overheid. Evenmin is er vanuit de NCTV druk uitgeoefend om het NDN in te stellen. Het NDN is een samenwerkingsverband tussen het NCSC, de AIVD, de MIVD én hierop vrijwillig aangesloten rijksoverheidsorganisaties en vitale aanbieders, dat gericht is op het digitaal veiliger maken van Nederland. In het NDN wordt dreigingsinformatie gedeeld om cybersecurityrisico’s en gevaren sneller waar te nemen. Het NCSC, de AIVD en MIVD verzamelen uit verschillende bronnen informatie over cyberdreigingen. Dit wordt verrijkt met technische en tactische analyses en gedeeld binnen het NDN. Als een cyberdreiging wordt waargenomen kunnen de vrijwillig aangesloten organisaties snel op de hoogte worden gesteld zodat zij, indien nodig, passende maatregelen kunnen treffen en vrijwillig dreigingsinformatie met het NCSC kunnen terug delen. Daarnaast draagt het NDN bij aan een actueel landelijk beeld van (de ontwikkelingen rondom) digitale dreigingen. De rol van de NCTV in relatie tot het NDN is die van opdrachtgever van het NCSC. De NCTV verstrekt het NCSC de financiële middelen voor de uitvoering van de activiteiten in het kader van het NDN en is daarnaast op strategisch niveau betrokken bij de ontwikkeling van het NDN. Het NCSC, de AIVD en MIVD verrichten hun activiteiten in het kader van het NDN met inachtneming van de voor deze organisaties geldende wettelijke kaders.
Voor onder meer instellingen waar intensive care wordt of kan worden verleend en fabrikanten van geneesmiddelen heeft gedurende de periode van juni 2020 tot augustus 2021, vanwege de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19, gegolden dat zij deel uitmaakten van doelgroep waaraan het NCSC krachtens de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen bij cyberdreigingen en -incidenten bijstand verleent. Gedurende deze periode werden zij dientengevolge door het NCSC onder meer voorzien van informatie en adviezen over hen aangaande cyberdreigingen en -incidenten. In dit verband bestond er voor deze organisaties ook de mogelijkheid van het vrijwillig aansluiten op het NDN. Daarmee kregen deze organisaties, net als de hierop al aangesloten rijksoverheidsorganisaties en vitale aanbieders van het NCSC ook op deze wijze informatie over cyberdreigingen en -incidenten en was het voor hen evenzeer mogelijk vrijwillig dreigingsinformatie met het NCSC terug te delen.
Het laten deelnemen van farmaceuten aan het NDN is nooit onderdeel geweest van de gezamenlijke Europese inzet in de onderhandelingen met farmaceuten over de aankoop van COVID-19-vaccins.
Kunt u de grote betrokkenheid bij en invloed op de coronamaatregelen van het NCTV uitleggen? Waarom heeft de NCTV een dusdanig bepalende rol gespeeld bij het vormgeven en invoeren van maatregelen en op welke bevoegdheidsgronden is dit gebeurd? Klopt het dat in al veel eerdere stadia dan publiekelijk werd gecommuniceerd werd gesproken over maatregelen zoals een mondkapjesplicht en de avondklok? Kunt u verklaren waarom hier al zo vroeg op werd aangestuurd, wat waren hiervoor de overwegingen en waarom is door de NCTV actief aangestuurd op het vormgeven van (spoed)wetgeving om dergelijke maatregelen een juridische basis te geven?
De suggestie dat de NCTV heeft aangestuurd op bepaalde besluiten is onjuist. Zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 2 is het de taak van de NCTV om besluitvorming te faciliteren en voor te bereiden. Daarbij wordt in voorkomende gevallen ook nagedacht over scenario’s die nog geen werkelijkheid zijn maar wel voorstelbaar.
De juridische reden om de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) tot stand te brengen is dat de noodverordeningen waarop maatregelen berustten om de epidemie van covid-19 te bestrijden, uit het oogpunt van democratische legitimatie voor de langere termijn minder geschikt zijn dan een wet die is vastgesteld door regering en Parlement.5 Voor het invoeren van de mondkapjesplicht en van de avondklok is vervolgens geen (spoed)wetgeving gemaakt als juridische basis. De mondkapjesplicht stond in de (bij uw Kamer nagehangen) Regeling aanvullende mondkapjesverplichtingen covid-19, die berustte op de Twm. Duidelijkheid en handhaafbaarheid waren redenen het dragen van mondkapjes juridisch zoals plicht vorm te geven, waar eerder slechts een dringend advies gold. De redenen staan uitgewerkt in de toelichting op de regeling6 en zijn gewisseld in debatten met uw Kamer7. De avondklok is ingevoerd met de Tijdelijke regeling landelijke avondklok covid-19. Deze berustte eveneens op bestaande wetgeving (artikel 8 van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag, Wbbbg).8 De reden hiervoor, zo is ook bij de totstandbrenging van de Twm benoemd, was dat de Twm voor een avondklok geen basis bood.9 Later is die regeling omgehangen naar artikel 58j Wpg op grond van de Tijdelijke wet beperking vertoeven in de openlucht covid-19. Dit was wel een nieuwe (spoed)wet, maar die is uitsluitend voorgesteld om een wettelijke basis te behouden voor de avondklok, mocht in hoger beroep de uitspraak van de voorzieningenrechter standhouden waarin was geoordeeld dat de Wbbbg ten onrechte was geactiveerd.10 Ook nadat die uitspraak was teruggedraaid door het gerechtshof (hetgeen later is bevestigd door de Hoge Raad), is het kabinet de Wpg blijven gebruiken als basis voor de avondklok, mede omdat uw Kamer had verzocht toepassing van de Wbbbg te beëindigen als de Tijdelijke wet beperking vertoeven in de openlucht covid-19 in werking zou treden.11
Kunt u uitleggen waarom vanaf de zomer van 2020 blijkbaar alle coronamaatregelen door het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de NCTV werden vormgegeven en de input/feedback van andere ministeries, in het bijzonder het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, daarin nauwelijks werden meegenomen en deze departementen ook nauwelijks invloed hadden op het vormgeven van deze maatregelen?
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport was en is gedurende de gehele duur van de coronacrisis verantwoordelijk voor de Volksgezondheid. Vanwege de brede maatschappelijke consequenties (volksgezondheid, sociaal, financieel, economisch) is in de periode maart 2020 tot en met juni 2020 de nationale crisisstructuur opgeschaald. De stelling dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de NCTV alle coronamaatregelen nam en andere departementen, in het bijzonder het Ministerie van VWS, nauwelijks werden meegenomen en nauwelijks invloed hadden op het vormgeven van deze maatregelen is niet juist.
In de periode maart-juni 2020 en oktober 2020 – maart 2022 heeft de NCTV een coördinerende rol vervuld bij de aanpak van de coronacrisis, waaronder de te nemen maatregelen ter bestrijding van de pandemie. Een coördinerende rol betekent dat alle ministeries hun eigen verantwoordelijkheden behielden voor de beleidsterreinen waar zij voor verantwoordelijk zijn, maar dat de NCTV dit bij elkaar bracht voor een eenduidige en samenhangende aanpak. Dit gebeurde in continue afstemming met betrokken ministeries. De aanpak als zodanig was een gezamenlijke inspanning.
Kunt u verklaren waarom de NCTV in sommige gevallen doelbewust opereerde zonder juridische grondslag en bovendien actief een risico-analyse opstelde voor de overweging om zonder juridische grondslag te werk te gaan? Bent u van mening dat een dergelijke ondermijning van de democratische rechtsstaat, nota bene door het Ministerie van Justitie en Veiligheid zelf, geoorloofd was?
De risico-analyse waar in de vraag naar verwezen wordt, houdt geen verband met de voorbereiding van coronamaatregelen. Voor zover in dit kader wordt gedoeld op de discussie over de juridische grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens ten behoeven van de coördinatie- en analysetaak van de NCTV, verwijs ik volledigheidshalve naar eerdere Kamerbrieven en antwoorden op Kamervragen, waarin is ingegaan op de bedoelde risico-analyse.12
Klopt het dat de Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 (Twm) een initiatief was van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en niet van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo ja, op welke basis was het Ministerie van Justitie en Veiligheid bevoegd om (eenzijdig) initiatief te nemen voor wetgeving voor een crisis met betrekking tot de volksgezondheid?
De Twm is aangekondigd in een Kamerbrief van de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid (JenV).13 Dit was geen eenzijdig initiatief. Hij schreef namelijk over een wens van het kabinet, mede namens de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), en voor Medische Zorg en Sport. De bijzondere betrokkenheid van de Minister van JenV vloeide voort uit het feit dat maatregelen destijds stonden in noodverordeningen van voorzitters van veiligheidsregio’s en gezaghebbers. Het beleid inzake veiligheidsregio’s en inzake de bestrijding van rampen en crises behoort tot de portefeuille van de Minister van JenV.
Waarom lijkt handhaving van (verregaande) coronamaatregelen en het inperken van rechten en vrijheden van de samenleving de voornaamste overweging te zijn geweest bij het gevoerde coronabeleid, in plaats van het waarborgen van de volksgezondheid?
Het inperken van rechten en vrijheden van de samenleving is nooit, laat staan de voornaamste overweging geweest bij het gevoerde coronabeleid. Het doel van het coronabeleid was om de overbelasting van de zorg te voorkomen, kwetsbaren te beschermen en zicht te houden op het virus.
Welke connecties heeft het NCTV met andere internationale veiligheids- en inlichtingendiensten en op welke manier is daarmee tijdens de coronacrisis samengewerkt? Hebben deze buitenlandse diensten invloed gehad op de beleidsvoering en/of besluitvorming van het NCTV en het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Zo ja, op welke manier? Welke afspraken zijn er gemaakt, welke informatie is gedeeld en door wie? Waarom is de Tweede Kamer hierover nooit geïnformeerd?
De NCTV heeft in het kader van de corona-aanpak geen contact gehad met andere internationale veiligheids- en inlichtingendiensten. Zij hebben geen invloed gehad op de beleidsvoering en/of besluitvorming van de NCTV en het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Waarom zijn er tijdens de coronacrisis en gelijktijdig aan het traject van de Twm nog verscheidene andere wetswijzigingen binnen het beleidskader van het Ministerie van Justitie en Veiligheid doorgevoerd, die allemaal te maken hadden met monitoring en surveillance van burgers?
Het is mij niet duidelijk op welke wetswijzigingen hier wordt gedoeld. In zijn algemeenheid blijkt de reden voor elke wetswijziging uit de considerans van de wet, de memorie van toelichting bij een wetsvoorstel en de parlementaire behandeling.
Waarom is actief geprobeerd om de oppositiepartijen voor de parlementaire behandeling al te laten instemmen met de Twm, bijvoorbeeld door bepaalde «deals» met deze partijen aan te gaan, in ruil voor instemming met de wet?
Instemmen met wetgeving, zoals de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19, heeft plaats op het moment van stemming in Tweede Kamer en Eerste Kamer en niet eerder. Wel is het zo dat in een eerder stadium nagegaan kan worden of er gevoeligheden leven bij partijen waar op voorhand rekening mee gehouden kan worden. Dit teneinde het wetgevingsproces geen vermijdbare vertraging op te laten lopen. Deze sondering doet echter geenszins afbreuk aan het uitgangspunt dat Kamerleden stemmen zonder last zoals ook vastgelegd in artikel 67 lid 3 van onze Grondwet.
Kunt u uitleggen waarom de NCTV inmiddels bij meer politieke kwesties verregaande betrokkenheid en invloed heeft en wat hiervoor de overwegingen en de rechtvaardiging zijn?
De NCTV treedt op onder verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid, tevens de coördinerend Minister op het gebied van crisisbeheersing. De NCTV geeft invulling aan deze coördinerende verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid. Bij het activeren van de crisisstructuur (ICCB/MCCB) draagt de NCTV zorg voor de coördinatie van besluitvorming met een spoedeisend karakter over het geheel van maatregelen, voorzieningen, voorschriften en handelingsperspectieven die in samenwerking met betrokken publieke en private partners met het oog op een samenhangende aanpak moeten worden getroffen. Voor het overige gelden de reguliere besluitvormingsstructuren. Ik verwijs hiervoor ook naar mijn antwoorden op vragen 2 en 9.
Kunt u een overzicht geven van prominente/leidinggevende personen bij de NCTV en hun rol en bevoegdheden tijdens de coronacrisis? Wat is hun achtergrond, maken zij op dit moment nog steeds uit van het NCTV en zo ja, in welke hoedanigheid en zo nee, waar zijn deze mensen naartoe gegaan?
Nee. De staatsrechtelijke verantwoordelijkheid voor ambtelijke gedragingen berusten uitsluitend bij de betrokken bewindspersoon of diens ambtsopvolger. Dat geldt dus ook voor alle ambtelijke werkzaamheden binnen mijn departement ten tijde van de coronapandemie. Het middels een schriftelijke Kamervraag informeren naar persoonsgegevens van ambtenaren en hun achtergrond is als zodanig dan ook niet gepast.
Het bericht dat Nederlands plan om Jakarta te redden van de zee hapert door ‘stroperig Indonesisch bestuur’. |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Is het kabinet op de hoogte van de berichtgeving «Nederlands plan om Jakarta te redden van de zee hapert door stroperig Indonesisch bestuur»?1
Ja.
Hoe kan het dat door traag Indonesisch bestuur een Nederlands-Koreaans plan om de kust van Jakarta voor de lange termijn beter te beschermen niet wordt opgepakt?
De plannen voor het National Capital Integrated Coastal Development project (NCICD) zijn ontwikkeld onder aansturing van de Indonesische overheid met technische assistentie van experts uit Zuid-Koreaanse en Nederlandse bedrijven. De plannen omvatten zowel korte als lange termijn maatregelen. Het is aan de Indonesische overheid te besluiten of ze de voorgestelde maatregelen willen uitvoeren, hoe ze dat willen doen en wanneer. Zoals het artikel zelf ook aangeeft, vergt dat niet alleen technische en ambtelijke inzet, maar ook eensgezinde en politieke besluitvorming op nationaal en provinciaal niveau.
Klopt de opvatting van het Bandung Institute of Technology dat het Nederlands-Koreaanse plan slechts een kortetermijnoplossing is en te veel geld kost?
Het Bandung Institute of Technology is een van de bij het publieke debat betrokken partijen. De NCICD plannen omvatten aanbevolen maatregelen voor de korte en lange termijn. De benodigde maatregelen op de lange termijn worden mede bepaald door de kwaliteit en effectiviteit van de maatregelen op korte termijn. Voor een goede kustbescherming van Jakarta zijn flinke financiële investeringen nodig. Daarom bevatten de plannen voor NCICD ook een financieringsstrategie.
Is dit project volgens u een langetermijnoplossing voor de wateroverlast voor de kust van Jakarta? Zo nee, waarom participeert Nederland in dit project? Zo ja, waarom stellen de lokale autoriteiten dat het geen langetermijnoplossing is?
Het valt niet binnen mijn mandaat om hierover een oordeel te vellen.
Welke Nederlandse ondernemingen zijn betrokken bij dit project? Heeft de Nederlandse overheid goed contact met Nederlandse ondernemers in Indonesië?
De Nederlandse technische en financiële bijdrage aan het project is in 2020 afgesloten. Witteveen+Bos, Royal Haskoning DHV, Rebel Group, Sweco Nederland, Ecorys en Deltares hebben van 2016–2020 technische assistentie geleverd bij de totstandkoming van de plannen voor NCICD. De Nederlandse overheid onderhoudt actief contact met bedrijven, ngo’s en kennisinstellingen die actief zijn in Indonesië.
Wat zijn de kosten van dit project? Wat is de bijdrage van de Nederlandse overheid en via welke programma’s wordt dit gefinancierd?
De totale kosten voor de uitvoering van de huidige plannen voor NCICD worden geschat op EUR 40–50 miljard. De Nederlandse bijdrage aan dit project bestond uit de financiering van een consortium van Nederlandse partijen die technische assistentie hebben geleverd ten behoeve van het NCICD project. Dit bedroeg tussen 2016 en 2020 ca. EUR 9 miljoen. Met de uitfasering in 2020 van de ontwikkelingssamenwerking met Indonesië is de Nederlandse financiële bijdrage aan NCICD gestopt.
Zijn er meer projecten ter bevordering van de kustbescherming van Indonesië waar Nederlandse bedrijven bij betrokken zijn? Zo ja, welke rol speelt de Nederlandse overheid hierin?
Ja, het Nederlandse bedrijfsleven is bijvoorbeeld ook betrokken bij projecten in en rond Semarang in Centraal Java. De Nederlandse overheid mobiliseert op verzoek van de Indonesische overheid Nederlandse kennis en kunde om bij te dragen aan verbeterde kustbescherming en integraal watermanagement. Deze inzet wordt mede gefinancierd door de Nederlandse overheid, via instrumenten als Partners voor Water, Fonds Duurzaam Water en Develop2Build.
Hoe kan vermeden worden dat er eerst een grote watersnood moet plaatsvinden voordat er grote stappen worden gezet op het gebied van kustbescherming van Jakarta?
Jakarta heeft de afgelopen jaren al regelmatig in mindere of meerdere mate met watersnood te maken gehad. Die problemen hebben wel tot actie geleid, bijvoorbeeld t.a.v. vernieuwing of versterking van de huidige kust- en rivierdijken en verhoging van pompcapaciteit. Nederland heeft via het NCICD project over deze maatregelen advies gegeven. Het is aan de nationale en regionale Indonesische overheid om stappen te zetten richting een meer lange termijn aanpak, zoals dat in de met hulp van Nederlandse bedrijven tot stand gekomen NCICD plannen is voorgesteld.
Bent u bereid om met uw Indonesische collega’s te spreken om de impasse te doorbreken? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Indonesische overheid om haar prioriteiten te bepalen, tot politieke besluitvorming te komen en vervolgens ook concreet gevolg te geven aan de plannen. Indien de Indonesische overheid de samenwerking op het gebied vanñ watermanagement en kustbescherming wenst te intensiveren en daarin behoefte heeft aan Nederlandse kennis en kunde, dan ben ik graag bereid hierover in gesprek te gaan, bijvoorbeeld tijdens de VN 2023 Water Conferentie.