Het artikel 'Buitenlandse investeerders krijgen straks geen visum meer: ‘Doodzonde voor het ecosysteem’' |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met bovenstaand artikel?1
Ja.
Bent u van mening dat de komst van vermogende vreemdelingen een positieve bijdrage kan leveren aan het Nederlandse vestigingsklimaat, en de financiering van startups aanzienlijk kan ondersteunen?
De ervaring van de afgelopen tien jaar is dat de komst van vermogende vreemdelingen naar Nederland slechts een marginale bijdrage heeft geleverd aan het Nederlandse vestigingsklimaat en de financiering van startups.
Zo ja, hoe verhoudt de beslissing om deze regeling af te schaffen zich tot dat uitgangspunt?
Het antwoord op vraag 2 is niet bevestigend.
Bent u van mening dat de uitvoeringskosten die gemoeid gaan met deze regeling niet als reden kunnen dienen om de regeling af te schaffen aangezien applicanten zelf verantwoordelijk zijn voor de kosten van hun applicatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)? (leges van 2.394 euro per persoon en voor de verlenging na drie jaar nog eens 1.197 euro).
Nee, want behalve de kosten van de concrete aanvragen die gedekt worden door de leges, maakt de IND ook kosten voor informatievoorziening, voor het in stand houden van systemen en voor het op peil houden van kennis bij medewerkers.
Hoe vaak is crimineel misbruik voorgekomen als gevolg van de regeling, gezien het feit dat artikel betoogt dat de regeling wordt afgeschaft omdat het risico op crimineel geld te groot zou zijn, iets wat u ook beschrijft in de voorpublicatie van 19 januari 2023?
Zowel in de brief van 11 januari 20212 als in de voorpublicatie van 19 januari 2023 is het risico op crimineel geld niet genoemd als reden van afschaffing van de toelatingsregeling. De belangrijkste reden is het minimale gebruik van de regeling. Bezien is of de toelatingsregeling kon worden aangepast met behoud van waarborgen tegen misbruik, en dat bleek niet goed mogelijk. Daarnaast spelen ook de kritische discussies over dit soort regelingen in Nederland en de EU een rol. Er zijn overigens geen signalen van crimineel misbruik.
Wil het schrappen van de regeling, en bijbehorende argumentatie rond de komst van crimineel geld, zeggen dat de Financial Intelligence Unit onvoldoende capaciteit heeft om voor deze regeling onderzoeken uit te voeren met een gedegen zekerheidspercentage?
Nee.
Bent u van mening dat het lage gebruik van de regeling mogelijk te wijten is aan onbekendheid van de regeling, gezien het argument in het artikel dat de afschaffing samenhangt met het lage gebruik van het visum?
Nee. Zowel bij de inwerkingtreding in 2013 als bij de wijziging in 2016 is uitgebreid publiciteit gegeven aan de toelatingsregeling, waarbij ook Nederlandse ambassades zijn ingeschakeld; desondanks is het aantal aanvragen minimaal gebleven.
Zou een adequate promotie vanuit het bedrijfsleven of een overheidscampagne kunnen bijdragen aan een hogere instroom van vermogende vreemdelingen?
Gelet op de ervaringen in het verleden acht het kabinet die kans niet groot. Om te investeren hoeft een derdelander niet in Nederland of de EU te verblijven. De investering is in de meeste gevallenslechts het middel om verblijf te krijgen. Het grootste «investor-visa» bureau, waar volgens het artikel in MT/Sprout Orangevisas een partnerschap mee heeft getekend, draagt dit expliciet uit. Ook Orangevisas stelt in het artikel in MT/Sprout: «in feite kopen de vermogende immigranten hun visa, ze zullen verder niet heel actief worden binnen het ecosysteem van startups en scaleups.» EU-lidstaten met soepeler criteria wat betreft te investeren bedragen of waarborgen tegen witwassen zijn dan aantrekkelijker dan Nederland.
Bent u op de hoogte van de activiteiten van het bedrijf Orangevisas dat vermogende vreemdelingen wijst op deze regeling?
Ja.
Hoe reflecteert u op de claim van Orangevisas dat het gebruik juist op gang komt nu de coronapandemie achter ons ligt en er meer voorlichting is omtrent deze regeling?
Zoals hierboven aangegeven is het gebruik van de toelatingsregeling voor buitenlandse investeerders, ondanks voorlichtingscampagnes, beperkt gebleven. De coronapandemie heeft daar waarschijnlijk nauwelijks invloed op gehad, aangezien de toelatingsregeling al vanaf 1 oktober 2013 van kracht is.
Bent u bereid om het intrekken van de regeling te heroverwegen en de regeling langer de kans te geven?
Nee. Zoals in antwoord 5 is aangegeven heeft het kabinet twee keer de Tweede Kamer geïnformeerd over de afschaffing van de toelatingsregeling voor buitenlandse investeerders. Aangezien de Tweede Kamer geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit tot afschaffing van de toelatingsregeling, zijn de voorbereidingen tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 gestart en inmiddels in een vergevorderd stadium. Het kabinet ziet geen reden om het genomen besluit tot afschaffing alsnog te heroverwegen.
Bent u zich ervan bewust dat er voor vermogende immigranten, die geen vluchteling zijn en geen werk zoeken, maar wel willen investeren in Nederland, geen andere mogelijkheden zijn om een verblijfsvergunning te krijgen?
Tenzij de derdelander ook niet voldoet aan de voorwaarden van andere toelatingsregelingen dan die van vluchteling en arbeid, is er straks inderdaad geen mogelijkheid meer voor een vermogende immigrant om in Nederland te verblijven. Het hebben van een vermogen is op zichzelf ook geen reden om verblijf te verschaffen, en investeringen in het Nederlandse bedrijfsleven kunnen ook worden gedaan zonder dat de investeerder in Nederland verblijft.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Dat heb ik met genoegen gedaan.
Het bericht dat het rijbewijs steeds duurder wordt. |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel in De Telegraaf met als titel «Rijbewijs wordt steeds duurder: «Rijles moet 70 euro per uur gaan kosten»»1?
Ja.
Vindt u het acceptabel dat het halen van een rijbewijs steeds duurder gaat worden?
Het is bekend dat de prijzen voor rijlessen de afgelopen jaren zijn gestegen. De kosten zijn ook voor rijscholen de afgelopen jaren gestegen. Het is te begrijpen dat rijscholen de prijzen verhogen om hun bedrijfsvoering gezond te kunnen houden. Deze prijzen worden daarbij mede door ontwikkelingen in de markt bepaald.
Wat zijn de tarieven in andere EU-landen, ondervinden zij ook hoge stijgingen en wat vindt u van het verschil tussen deze landen?
Het Ministerie van IenW heeft de tarieven 2022 in andere EU-landen onderzocht door te kijken naar de gemiddelde prijzen die een aantal landen zelf heeft ingevuld in een enquête in Europees verband. Uit de enquête blijkt dat de prijzen per lesuur in andere EU-landen vergelijkbaar zijn met die in Nederland. De gemiddelde tarieven liggen tussen de 55–75 euro. In 2022 was het gemiddelde tarief in Nederland 55 euro.
Uit gegevens over 2023 blijkt dat in de meerderheid van de lidstaten die vermeld stonden in de enquête van 2022, de kosten per lesuur zijn gestegen. Bijvoorbeeld in Frankrijk, waar de tarieven zijn gestegen van 55 euro per uur naar 65–75 euro per uur.
Het is belangrijk om op te merken dat de volledige kosten voor het behalen van rijbewijzen niet direct te vergelijken zijn met de kosten in Nederland. Dit komt doordat andere EU-landen verschillende systemen hanteren voor het behalen van een rijbewijs. Zo werkt België met een tijdelijk rijbewijssysteem, Oostenrijk heeft een terugkommoment met een bijbehorend examen, en Frankrijk en Duitsland hebben een systeem waarbij een minimum aantal lessen vereist is voorafgaand aan een toetsmoment.
Hoe draagt u er zorg voor dat het halen van een rijbewijs, nu en in de toekomst, toegankelijk blijft?
De overheid heeft beperkte mogelijkheden om directe invloed uit te oefenen op de tarieven die private rijscholen hanteren.
Met de maatregelen als voorgesteld door de commissie Roemer wordt gestreef naar kwaliteitsverbetering van de rijopleiding, vermindering van de lasten door standaardisatie en versterking van het opleidingsproces. Ook faciliteert het CBR zo goed mogelijk burgers met een mentale of fysieke beperking om, waar mogelijk, zo verkeersveilig mogelijk aan het examen en vervolgens aan het verkeer te kunnen deelnemen. Voor mensen die liever in een andere taal deelnemen aan het examen is het mogelijk om dit in het Engels of met een tolk te doen. Met deze aspecten kan de overheid invloed uitoefenen op de doelmatigheid en kosteneffectiviteit van het behandelen van een rijbewijs.
Bent u bereid om te kijken naar een verlaging van de tarieven van bijvoorbeeld het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) zodat een rijbewijs betaalbaarder wordt? Zo nee, welke acties neemt u om het halen van een rijbewijs goedkoper te maken?
Het CBR hanteert een tariefgestuurd organisatiemodel, waarin de kosten geïntegreerd worden in de tarieven. Het opstellen van deze tarieven is een beslissing van het CBR, waarbij voortdurend overleg met het ministerie plaatsvindt om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn tot verdere optimalisatie. Dit is onderdeel van de gesprekken die plaatsvinden rondom de goedkeuring van de tarieven. Doelmatigheid blijft het gezamenlijke streven. Hierbij kijken we tevens naar markttrends en prijsveranderingen zoals die zich ook elders in de markt voordoen.
Het vertraagd openbaar maken van kijkcijfers. |
|
Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Televisiewereld gooit roer om: kijkcijfers blijven voortaan geheim»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat kijkcijfers niet meer dagelijks gepubliceerd worden, maar voortaan met 6 dagen vertraging worden gepubliceerd?
Door het bestuur van het NMO, waar zowel de commerciële mediabedrijven, de NPO, het adverterend bedrijfsleven en verschillende mediabureaus onderdeel van uit maken, is besloten om de kijkcijfers te publiceren die een beter beeld geven van het kijken naar programmering. In plaats van de volgende dag enkel de kijkcijfers van het lineaire televisie kijken openbaar te maken, worden nu 6 dagen later de kijkcijfers inclusief het uitgesteld kijken openbaar gemaakt. Het live kijken en het uitgesteld kijken worden hierbij samengenomen. Die laatste vorm van kijken betreft in veel gevallen een steeds groter deel van het kijken naar een programma. Het is een andere manier van publicatie van kijkcijfers, waarmee NMO recht wil doen aan de hedendaagse manier van televisieprogramma’s kijken.
Bent u betrokken, dan wel gehoord, in het besluit om kijkcijfers niet meer dagelijks te publiceren?
Dit besluit is genomen door het bestuur van het NMO. In de huidige wet- en regelgeving zijn er geen voorschriften opgenomen rond het publiceren van kijkcijfers voor de publieke omroep en er zijn hierover ook geen specifieke prestatieafspraken gemaakt. Ik heb zelf dan ook geen directe betrokkenheid bij dit onderzoek en het genomen besluit.
Vindt u dat er gegronde redenen zijn om niet gelijk over te gaan tot publicatie van kijkcijfers?
Het is een afweging van het NMO om de kijkcijfers, inclusief uitgesteld kijken, op een later moment te publiceren, in plaats van enkel de cijfers van het lineaire kijken een dag later openbaar te maken. Het is niet aan mij om deze afweging te maken, het NMO is vrij om dit zelf te beslissen. De omroepen willen daarmee bijvoorbeeld voorkomen dat op basis van onvolledige kijkcijfers televisieprogramma's te snel worden afgeschreven. De publieke omroep heeft daarbij specifiek de taak om een relevant bereik te halen waaronder onder verschillende leeftijdsgroepen. Zo kijken er volgens NMO meer jongeren uitgesteld en worden deze zo meegenomen in de bereikcijfers. NMO geeft aan dat dit bij sommige programma’s wel 30 procent aan kijkers kan schelen. Dit relevante bereik is bovendien één van de eisen aan de programma’s van de publieke omroep, daarnaast bijvoorbeeld ook dat deze evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand moeten zijn. Tot slot, zoals onder vraag 3 gesteld, zijn er in de huidige wet- en regelgeving geen voorschriften opgenomen met betrekking tot het publiceren van kijkcijfers en zijn hier voor de publieke omroep tevens geen specifieke prestatieafspraken over gemaakt.
Wat vindt u van de redenatie achter het voornemen om kijkcijfers niet meer dagelijks te publiceren, te weten dat Nationaal Media Onderzoek (NMO) ook de uitgesteld-kijken-cijfers mee wil meenemen in de definitieve cijfers?2
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat zoveel mogelijk transparantie, juist bij de publieke omroep, altijd het uitgangspunt moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, daarom werken we samen met de publieke omroep hard aan transparantie op verschillende vlakken. Dit is onder andere terug te zien in het jaarlijks openbaar maken van cijfers en informatie in de NPO Terugblik, waaronder een rapportage over de NPO Prestatieovereenkomst. Hierin publiceert de NPO op genre-niveau cijfers en informatie. Er zijn zoals gezegd geen specifieke afspraken met de NPO over het publiceren van gegevens op programmaniveau.
Deelt u de mening dat door dit besluit het werk van journalisten onnodig bemoeilijkt wordt?
Journalisten krijgen informatie over kijkcijfers hierdoor minder snel tot zich. Wel is het zo dat wanneer de cijfers openbaar zijn, ze een accurater beeld geven over het aantal keer dat naar een televisieprogramma is gekeken.
Bent u bereid de NPO te vragen kijkcijfers alsnog dagelijks te publiceren? Zo nee, waarom niet?
In vervolg op mijn antwoorden bij vraag 6 en 7 zie ik geen reden om de NPO te vragen kijkcijfers dagelijks te publiceren.
De dalende vaccinatiegraad |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Zorgen om dalende vaccinatiegraad Rijksvaccinatieprogramma» en «De vaccinatiegraad van Nederland loopt achter op de rest van de wereld»?1
Ja.
Deelt u de ernstige zorgen die inzake de dalende vaccinatiegraad, zoals de vaccinatiegraad bij baby’s voor mazelen die voor het eerst in jaren onder de 90% is?
Ja. De ontwikkeling van een dalende vaccinatiegraad is zorgelijk. Een daling van de vaccinatiegraad maakt dat de kans op uitbraken van infectieziekten toeneemt. Wereldwijd is er bijvoorbeeld een toename van mazelenuitbraken te zien, ook in Europa. Tegelijkertijd betekent een lagere vaccinatiegraad van een bepaald geboortecohort niet dat de vaccinatiegraad van de gehele bevolking meteen daalt. De kans op een landelijke uitbraak doet zich vooral voor als de vaccinatiegraad flink daalt gedurende een aantal jaar in een groot deel van de bevolking. Zover is het nog niet.
Wat is uw reactie op het feit dat de vaccinatiegraad van Nederland achter blijft op de rest van de wereld? Terwijl juist in landen waar de vaccinatiegraad eerder achterbleef deze nu weer toeneemt?
Zoals gedeeld in mijn Voortgangsbrief op de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» van 29 juni jl.2, bevestigen de meest recente cijfers over de vaccinatiegraad van het RIVM dat de vaccinatiegraad voor alle vaccinaties verder is gedaald. Dat is zorgelijk. Door de diversiteit aan methodologieën van het meten van de vaccinatiegraad wereldwijd is een vergelijking maken gecompliceerd, maar er kan wel gesteld worden dat de vaccinatiegraad in Nederland nog altijd hoog ligt.
Bent u betrokken bij de gesprekken van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) om te kijken hoe de vaccinatiegraad kan worden verbeterd? Kunt u de Kamer hierover informeren?
Zoals gedeeld in mijn voortgangsbrief op de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties», zet ik in op het versterken van het vertrouwen in vaccinaties en het verhogen van de vaccinatiegraad. Dit wordt onderbouwd met onderzoek naar: (1) vaccinatiegraad naar subgroepen en regio’s/(deel-)gemeenten, en (2) drijfveren achter al dan niet vaccineren. Hiervoor heb ik het RIVM gevraagd nader onderzoek te doen. Met de uitkomsten van deze onderzoeken kan aanvullende inzet gericht op het verbeteren van de vaccinatiegraad volgen. In mijn volgende voortgangsbrief zal ik uw Kamer hierover informeren.
Bent u bereid om, zoals beschreven door het RIVM, belemmeringen voor ouders en tieners weg te nemen door meer mogelijkheden te creëren waar en wanneer ze vaccinaties kunnen halen? Bijvoorbeeld door mobiele prikpunten met vrije inloop op plekken waar de vaccinatiegraad laag is, gecombineerd met goede informatievoorziening?
Zoals gedeeld in de voortgangsbrief van 29 juni jl., zet ik samen met het RIVM en de jeugdgezondheidszorg (JGZ) in op zogenaamde veegacties. Hierin krijgen jongeren, die zich nog niet hebben laten vaccineren, alsnog de mogelijkheid om gemiste vaccinaties in te halen.
Daarnaast wordt de recente inzet tijdens de «Mis «m niet» week in het kader van HPV-campagne voor jongvolwassenen geanalyseerd om te bekijken of de daar ingezette acties ook van toegevoegde waarde kunnen zijn voor het RVP. Ik informeer uw Kamer hierover nader in mijn volgende voortgangsbrief.
Bent u bereid om, zoals beschreven door het RIVM, ouders meer gelegenheid te geven om in gesprek te gaan met professionals, bijvoorbeeld door het breder inzetten van de twijfel telefoon? Of door informatie te delen op plekken waar (aankomende) ouders komen, inclusief commerciële locaties zoals winkels waar babyspullen verkocht worden?
Voor intensiveren van gesprekken met twijfelaars sta ik zeker open, dit is eerder ook in beleidsaanpakken verwerkt. Enkele jaren geleden zijn er structurele middelen aan het gemeentefonds toegevoegd om de JGZ meer tijd te bieden om het gesprek aan te gaan met ouders met vragen over vaccinatie. Het is belangrijk om duidelijk te krijgen of nogmaals hierop inzetten zal leiden tot een verhoging van de vaccinatiegraad. Ik hecht eraan om de beschikbare middelen voor de meest effectieve maatregelen in te zetten. Of commerciële locaties daarbij wél in beeld komen, betwijfel ik.
Het onderzoek van het RIVM zal leiden tot meer inzicht in welke inspanningen op effectieve wijze kunnen worden ingezet of ontwikkeld om de vaccinatiegraad te verhogen en onvoldoende bereikte groepen beter te bedienen. Op basis van dit onderzoek zal ik bekijken wat gewenste aanvullende inspanningen kunnen zijn.
Bent u bereid om de grootschalige campagne voor de HPV-vaccinatie versneld te evalueren en de successen te gebruiken voor een campagne om de vaccinatiegraad in het algemeen te verhogen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hier zo snel mogelijk over informeren?
Het RIVM voert in samenwerking met de GGD’en de campagne voor de HPV-vaccinatie uit. Deze campagne wordt doorlopend geëvalueerd, en geleerde lessen worden geïmplementeerd in het vervolg van de campagne. Zoals aangegeven in mijn antwoord bij vraag 6, wordt er ook geanalyseerd welke acties ook van toegevoegde waarde kunnen zijn voor het RVP.
Bent u bereid om, gezien de alarmerende situatie, extra inzet te doen en/of daarvoor middelen vrij te maken om de vaccinatiegraad te verhogen?
Zoals gedeeld in mijn voortgangsbrief op de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» van 29 juni jl., zet ik op verschillende manieren in op het bereiken van een zo hoog mogelijke vaccinatiegraad. Met de huidige middelen is extra inzet mogelijk tot en met 2026. Boven op deze al ingezette acties en maatregelen zijn er op dit moment geen extra middelen beschikbaar voor extra inzet om de vaccinatiegraad te verhogen.
Kunt u deze vragen zo snel als mogelijk en en in zijn geheel beantwoorden?
Ja.
Het illegaal verzamelen van gegevens van uitkeringsgerechtigden door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) |
|
Sjoerd Warmerdam (D66), Stephan van Baarle (DENK), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «UWV verzamelde illegaal gegevens van uitkeringsgerechtigden» van 15 juli 2023?1
Ja.
Waarom is het UWV, ondanks waarschuwing en twijfel in mei 2022, toch doorgegaan met landelijke uitrol van deze vorm van monitoring?
Kort gezegd heeft dit te maken met het feit dat bij de ontwikkelaars van de risicoscan niet bekend was dat de IP-adressen die daarvoor werden gebruikt, waren verkregen uit cookies. Hoe dit in zijn werking is gegaan licht ik hieronder toe.
UWV heeft aangegeven dat er binnen de organisatie twee separate ontwikkelingen liepen die pas later met elkaar in verband werden gebracht. Het kon gebeuren dat de risicoscan verblijf buiten Nederland verder werd geïmplementeerd terwijl ook bekend was dat het gebruik van cookies in lijn moest worden gebracht met de Telecommunicatiewet (Tw).
UWV geeft aan dat zij gebruik maken van cookies om onder andere hun websites en daarmee de dienstverlening aan uitkeringsgerechtigden te verbeteren. Het plaatsen van die cookies gebeurde zonder toestemming van bezoekers van de websites. Binnen UWV was al eerder gewezen op het feit dat UWV hiermee in strijd handelt met de Tw. In november 2021 is binnen UWV opdracht gegeven om daarom o.a. een zogenaamde consent manager te plaatsen op de websites van UWV. Dit is in februari 2023 gebeurd. Met deze consent manager kan de bezoeker UWV toestemming geven voor het gebruik van cookies.
De gegevens, waaronder de IP-adressen die uit die cookies komen, worden bewaard en voor verschillende doeleinden gebruikt. Omdat er geen toestemming was gevraagd was dit in strijd met de bepalingen uit de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). UWV had de vergaarde gegevens niet mogen bewaren en inzetten. Voor wat betreft het bewaren van vergaarde gegevens verwijs ik verder naar het antwoord op vraag 23. Zie voor de ondernomen acties naar aanleiding hiervan ook het antwoord op vraag 4 en voor meer uitleg over het voormalig en huidig gebruik van cookies het antwoord op vraag 7.
In mei 2022 was de landelijke implementatie van de risicoscan verblijf buiten Nederland afgerond. UWV geeft aan dat het tot dat moment bij UWV ontwikkelaars niet bekend was dat in de bron waaruit IP-adressen werden gehaald er sprake was van een verwevenheid met de eerder genoemde cookies. In de periode mei-juli 2022 ontstond er wel een besef dat een deel van deze gegevens via cookies werd verzameld. In de maanden juli-september 2022 kwam vervolgens binnen UWV de vraag naar boven of door de verwevenheid van IP-gegevens met cookies de risicoscan verblijf buiten Nederland al dan niet voldeed aan de AVG en Tw. IP-gegevens kunnen namelijk in principe wel gebruikt worden als kenmerk om risico’s te detecteren. Wat ook bleek uit de interne en externe toetsingen voorafgaand aan de implementatie van de scan.
Naar aanleiding van bovenstaande twijfels over en de complexiteit van deze doorwerking heeft UWV op 6 september 2022 extern juridisch advies gevraagd. Tegelijkertijd was het overwegende beeld – en daarmee de inschatting – van UWV op dat moment dat de wijze van verzamelen en het gebruik van IP-gegevens ten behoeve van de risicoscan verblijf buiten Nederland nog steeds mogelijk was.
Op basis van het externe conceptadvies op 18 januari 2023 heeft UWV de risicoscan verblijf buiten Nederland en de separate handhavingsactiviteit IP-logging begin februari jl. stopgezet, omdat de verwerking van de gegevens niet voldeed aan de AVG en Tw.
Hoewel ook het externe juridische advies heeft bevestigd dat IP-gegevens op zich gebruikt kunnen worden als kenmerk, kan het niet op de wijze waarop UWV dit heeft gedaan via cookies. Daarnaast kwam in dat advies naar voren dat het structurele gebruik van IP-gegevens voor de risicoscan verblijf buiten Nederland niet proportioneel was.
Gezien het voorgaande heb ik met UWV afgesproken dat zij de sinds 2018 ontwikkelde wijze van risicobeheersing en risicocultuur tegen het licht houdt. In de Stand van de uitvoering zal ik uw Kamer hierover nader informeren.
Wat waren de bevindingen van de ethische commissie, genoemd in Nieuwsuur-uitzending van 15 juli 2023 over deze risicoscan?2
UWV heeft aangegeven dat er geen afgerond advies door de ethische commissie is gegeven. De Commissie Data Ethiek is begin 2022 opgericht en wordt ondersteund door een expertteam, dat bestaat uit UWV-medewerkers. Dit team heeft samen met een vertegenwoordiging van zowel gebruikers als de ontwikkelaar binnen UWV het IAMA (Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmes) ingevuld. Het IAMA zou worden voorgelegd aan de Commissie Data Ethiek. Dat is echter nog niet gebeurd, omdat het proces rond het IAMA is stilgelegd op het moment dat de risicoscan verblijf buiten Nederland is stopgezet.
Kunt u, in het licht van het feit dat in de beslisnota van 13 maart 2023 staat dat er in 2022 al twijfel was over de rechtmatigheid van de werkwijze, toelichten hoe er enerzijds twijfel was, maar aan de andere kant «alle seinen op groen stonden» zoals het UWV heeft gesteld in een uitzending van Nieuwsuur,?3
UWV heeft aangegeven dat voordat de risicoscan verblijf buiten Nederland in mei 2022 volledig is geïmplementeerd, deze uitvoerig is getoetst en gevalideerd door een externe partij. Ook is onderzocht door UWV of de maatregel rechtmatig was. Deze toetsen hadden een positieve uitkomst.
In de rapportage functionaris gegevensbescherming werd vanaf 2020 gesignaleerd dat met de inzet van cookies gehandeld werd in strijd met de Tw en de AVG. Naar aanleiding daarvan is onder andere besloten om hier een zogenaamde cookie consent manager voor te gaan bouwen. De ontwikkeling van een cookie consent manager heeft gedurende deze periode niet voldoende prioriteit gekregen. Bij de uitwerking van de consentmanager bleek ook dat de technische realisatie zeer complex was. Deze is uiteindelijk in februari 2023 geïmplementeerd.
In 2020 werden de signalen van de rapportage functionaris gegevensbescherming nog niet gekoppeld aan de (ontwikkeling van de) risicoscan. Die koppeling werd pas vanaf mei 2022 gelegd, na de afronding van de implementatie van de risicoscan verblijf buiten Nederland. Dit leidde tot de externe juridische adviesaanvraag in september 2022. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Gebruikt het UWV ook andere risicoscans? Zo ja, is het gebruik daarvan rechtmatig en proportioneel?
Ja. UWV gebruikt de risicoscan verwijtbare werkloosheid. Deze wordt gebruikt om te controleren op verwijtbare werkloosheid bij de aanvraag van een WW-uitkering. Daarnaast gebruikt UWV de sollicitatiescan. Deze sollicitatiescan (voorheen in de Stand van de uitvoering genoemd als risicoscan sollicitaties) heeft als doel om zicht te krijgen op uitkeringsgerechtigden die mogelijk niet effectief solliciteren, zodat UWV (na nader dossieronderzoek en indien noodzakelijk) hierover het gesprek kan aangaan met die uitkeringsgerechtigden. Deze sollicitatiescan heeft een andere insteek dan de twee andere scans omdat de sollicitatiescan door UWV wordt ingezet om een betere dienstverlening te bieden.
UWV geeft aan dat gegevens, voortkomend uit cookies, die in de risicoscan verblijf buiten Nederland gebruikt werden, niet gebruikt worden in de andere twee scans. In de pilotfase van de risicoscan verwijtbare werkloosheid is wel gebruik gemaakt van locatiegegevens afgeleid uit IP-adressen die voortkwamen uit een andere bron dan de cookies die gebruikt werden in de risicoscan verblijf buiten Nederland. Deze locatiegegevens werden op een andere wijze gebruikt in deze scan. UWV onderzoekt zekerheidshalve of dit gebruik rechtmatig en proportioneel was. Naar aanleiding van signalen uit deze pilotfase van de risicoscan verwijtbare werkloosheid is destijds onderzoek gedaan in hoeverre er sprake was van verwijtbare werkloosheid. Onderdeel van dit onderzoek was contact met uitkeringsgerechtigden. Daar zijn vervolgens gevolgen aan verbonden als was vastgesteld dat iemand verwijtbaar werkloos was. Deze locatiegegevens zijn in de uiteindelijke versie van de risicoscan verwijtbare werkloosheid niet gebruikt omdat deze informatie niet van toegevoegde waarde bleek.
Voor het landelijk in gebruik nemen van deze scans hebben verschillende zorgvuldigheidschecks plaatsgevonden door UWV, waaronder een Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) en een externe toets. Zekerheidshalve controleert UWV intern de andere scans nogmaals op rechtmatigheid en proportionaliteit met een herijking van de GEB’s. Op beide scans zal opnieuw een externe toetsing plaatsvinden. Gedurende dit proces houdt mijn ministerie nauw contact met UWV. Ik zal uw Kamer nader informeren over de uitkomsten bij de eerstvolgende Stand van de uitvoering.
Wanneer was u op de hoogte van de onrechtmatige werkwijze van het UWV? Is de verwerking van IP-adressen gemeld in het verwerkingsregister, zo nee, waarom niet?
Zoals gedeeld tijdens het commissiedebat Uitvoering sociale zekerheid op 30 maart 2023, heeft UWV mijn ministerie op 20 januari 2023 op de hoogte gesteld van de problematiek rondom de risicoscan verblijf buiten Nederland.
UWV geeft aan dat de verwerking van IP-adressen is gemeld in het verwerkingsregister. UWV verwerkt het IP-adres voor drie doeleinden:
Deze verwerkingen zijn in te zien via het uitgebreide overzicht: uwv-en-uw-privacy.pdf.
Werden de cookies voor andere doeleinden dan deze risicoscan gebruikt, zo ja, welke precies?
Ja, UWV heeft aangegeven dat zij noodzakelijke cookies gebruiken voor toegankelijkheid en analyse van de website. Deze cookies kunnen niet geweigerd worden. Optionele cookies waarvoor wel toestemming gevraagd wordt, zijn gericht op dienstverlening en zogenaamde derde cookies om Youtube filmpjes op de site van UWV af te spelen. UWV vraagt sinds februari 2023 toestemming voor het plaatsen van functionele (noodzakelijke) en derden cookies. UWV deelt op hun website een volledig overzicht van cookies: Overzicht van cookies op uwv.nl | UWV.
Hoe reflecteert u op het feit dat het UWV de Centrale Cliëntenraad UWV (CCUWV) niet vooraf op de hoogte gebracht heeft van de plannen om op deze manier fraude op te sporen terwijl het UWV hiertoe verplicht is?
UWV hoort de Centrale Cliëntenraad tijdig op de hoogte te brengen van informatie die invloed kan hebben op de dienstverlening aan uitkeringsgerechtigden, zoals plannen om fraude op te sporen. UWV heeft dit omtrent de risicoscans onvoldoende gedaan. Dat is betreurenswaardig en de Raad van Bestuur van UWV heeft hiervoor excuses aangeboden aan de Cliëntenraad.
De betrokkenheid van de Cliëntenraad is van grote waarde voor de dienstverlening en UWV spant zich in om de leden zo volledig en transparant mogelijk te informeren over de ontstane situatie en verdere ontwikkelingen. Daarom vonden er in augustus en september 2023 extra informatiesessies plaats.
Klopt het dat u de Kamer bij het stopzetten van het algoritme de Kamer toentertijd niet heeft geïnformeerd, omdat het UWV dat niet wilde, ondanks dat uit een advies van de landsadvocaat al bleek dat de werkwijze niet voldeed aan de wet?
Dit klopt niet. De risicoscan is begin februari stopgezet. De Kamer is op 30 maart 2023 mondeling geïnformeerd tijdens het commissiedebat Uitvoering sociale zekerheid en op 21 juni 2023 in de Stand van de uitvoering sociale zekerheid4.
Kunt u uitsluiten dat de toepassing van het betreffende fraudemonitoringsmodel een (indirect) discriminerende werking heeft, zowel in de opzet als in de praktijk? Is er in de toepassing van het fraudemonitoringsmodel een selectie toegepast op kenmerken die mogelijk een (indirect) discriminerende werking kunnen hebben?
Zoals gemeld in de Stand van de uitvoering van juni jl. werkt UWV na de stopzetting van de risicoscan verblijf buiten Nederland aan een aangepaste werkwijze om de verwerking van gegevens te laten voldoen aan de wettelijke vereisten. In het onderzoek naar een aangepaste werkwijze, wordt zekerheidshalve ook gekeken naar andere kenmerken van de stopgezette risicoscan verblijf buiten Nederland. Ook kijkt UWV naar de kenmerken van de risicoscan verwijtbare werkloosheid en de sollicitatiescan. Dit omdat zowel UWV als ik er zeer aan hechten dat de opzet en werking van de scans voldoen aan de eisen en regels die gesteld worden op het gebied van privacy en gelijke behandeling, zodat er geen ongeoorloofde kenmerken meegenomen worden in de uitvoering. De afstemming tussen UWV en mijn ministerie hierover is nog niet afgerond. Ik zal uw Kamer hier verder over informeren bij de eerstvolgende Stand van de uitvoering.
Kunt u alle indicatoren en risicoselectiemechanismen uit het algoritme aan ons doen toekomen en bij elke indicator of risicoselectiemechanisme aangeven waarom deze is toegepast?
In het belang van inspectie, controle en toezicht kan ik dit niet openbaar maken. Daarom bied ik uw Kamer, mede namens UWV, een vertrouwelijke technische briefing aan. Daarnaast heb ik van UWV vernomen dat zij op dit moment nagaan op welke manier de transparantie rondom (risico)scans kan worden vergroot.
Volgens informatie van UWV werken zij met een combinatie van gedragskenmerken en persoonsgegevens (zoals IP-adres) in de risicoscans en niet met bijzondere persoonsgegevens (zoals geslacht of afkomst).
Kunt u nauwgezet uitleggen hoe mensen een risicoscore toebedeeld kregen en waar dat van afhing?
In het belang van inspectie, controle en toezicht kan ik dit niet in detail openbaar delen. Daarom bied ik uw Kamer, mede namens UWV, een vertrouwelijke technische briefing aan.
UWV heeft in algemene zin het proces beschreven. Volgens UWV gaf de risicoscan op basis van gedragskenmerken en persoonsgegevens (waaronder IP-gegevens) een indicatie van een verhoogde kans op ongeoorloofd verblijf in het buitenland en een aanleiding om een onderzoek te starten. Om vooringenomenheid te voorkomen was 30% van de aangeboden signalen afkomstig uit een willekeurige steekproef uit het WW-bestand. Vervolgens werden deze signalen (70% scan / 30% willekeurig) beschikbaar gesteld aan medewerkers van UWV om op te pakken voor verder onderzoek. Het is belangrijk om te benadrukken dat de risicoscan niet bepaalde of mensen daadwerkelijk een overtreding hadden begaan. Beslissingen werden nooit automatisch genomen en bleven altijd mensenwerk. Deze werden altijd, op basis van zorgvuldig onderzoek, genomen door medewerkers van UWV. Onderdeel van dit onderzoek was altijd persoonlijk contact met de uitkeringsgerechtigde om zo te bepalen wat er aan de hand was en of iemand inderdaad de regels had overtreden. De medewerker verrichtte het onderzoek zonder enige kennis over welke kenmerken aanwezig waren en zonder te weten of het signaal uit de random steekproef kwam of uit de risicoscan. Dit om bias te voorkomen. Resultaat van het onderzoek was het al dan niet vaststellen van ongeoorloofd verblijf buiten Nederland.
Welke data, naast het via cookies verkregen IP-adres, heeft het UWV gebruikt? Is de data met andere overheidsdata van buiten de UWV gecombineerd, zo ja welke?
In het belang van inspectie, controle en toezicht kan ik niet openbaar maken welke data UWV naast het via cookies verkregen IP-adres heeft gebruikt. Daarom bied ik uw Kamer, mede namens UWV, een vertrouwelijke technische briefing aan. Wel kan ik delen dat UWV de data gecombineerd heeft met andere overheidsdata van buiten UWV, namelijk met gegevens uit de Basis Registratie Personen (BRP). Dit betrof adresgegevens en gegevens over inschrijving in de BRP.
Heeft het UWV een mensenrechtentoets (IAMA: Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmes) toegepast voordat dit algoritme op landelijke schaal in gebruik is genomen, waar motie 26643–835 toe verplicht?4
UWV geeft aan dat in 2019 is gestart met het ontwikkelen van de risicoscan verblijf buiten Nederland. IAMA is in juli 2021 gepubliceerd en motie 26 643, nr. 835 is op 29 maart 2022 aangenomen. De implementatie van de risicoscan is in mei 2022 afgerond. Ten tijde van de ontwikkeling en de implementatie van de risicoscan was deze toets nog niet aan de orde. UWV is in november 2022 gestart met het invullen van het IAMA voor de risicoscan verblijf buiten Nederland. Dit proces was nog niet afgerond op het moment dat de risicoscan verblijf buiten Nederland werd stopgezet in februari 2023. Na het stopzetten van de risicoscan is het IAMA-proces ook stopgezet. Zodra UWV een nieuwe werkwijze heeft ontwikkeld voor de risicoscan verblijf buiten Nederland zal het IAMA onderdeel zijn van de toetsing voorafgaande aan implementatie.
Is het UWV bereid om, in afwachting van een eventueel nieuw model, 100% steekproefsgewijs te werken? Zo nee, waarom niet?
UWV onderzoekt op dit moment wat een alternatieve manier van controle kan zijn. Eén van de mogelijkheden is een steekproefsgewijze controle. Uit onderzoeken blijkt wel dat de effectiviteit van steekproefsgewijs werken veel lager is dan de effectiviteit van risicogericht werken. Daarnaast levert steekproefsgewijs werken een grote belasting op voor uitkeringsgerechtigden als er geen aanleiding is om onderzoek te doen.
Bent u bereid te onderzoeken of steekproefsgewijs werken een vergelijkbaar resultaat oplevert als risicosturend werken? Kunt u de ontwikkel- en onderzoekskosten van risicosturend werken meenemen?
Risicoscans zijn een vorm van risicogericht handhaven en hebben als doel gericht te controleren op regelovertreding. Door het gebruik van risicoscans kan UWV zich richten op de uitkeringsgerechtigden die mogelijk de regels overtreden. Zo hebben de overige uitkeringsgerechtigden minder last van onderzoeken of controles. Na de WW-fraude van 2018 was het doel om meer en effectiever overtredingen aan te pakken.
UWV heeft tijdens het gebruik van de risicoscan het resultaat van de scan en van een willekeurige steekproef gemonitord. Daaruit is gebleken dat risicogericht werken een beter resultaat oplevert dan een willekeurige steekproef uit de gehele WW-populatie. Dat wil zeggen dat er meer fraude wordt geconstateerd na onderzoek aan de hand van signalen vanuit de risicoscan dan vanuit een willekeurige steekproef uit de gehele WW-populatie. Medewerkers kregen signalen uit de risicoscan en uit de willekeurige steekproef aangeboden. Zij beoordeelden vervolgens of deze signalen onderzoekswaardig waren. De signalen die voortkwamen uit de risicoscan werden door medewerkers vier tot vijf keer vaker onderzoekswaardig bevonden dan de signalen uit de willekeurige steekproef, terwijl de medewerkers de herkomst van de signalen niet kenden. Een dossier is onderzoekswaardig wanneer een eerste onderzoek tot de conclusie leidt dat er meer onderzoek nodig is. In totaal zijn er op basis van signalen uit de risicoscan verblijf buiten Nederland 3.600 vervolgonderzoeken gedaan, 13% van deze onderzoeken leidde tot een sanctie in de vorm van een boete of een terugvordering.
UWV heeft in de uitvoeringstoets de ontwikkel- en onderzoekskosten voor de risicoscans verwijtbare werkloosheid en verblijf buiten Nederland vermeld. De structurele kosten zijn € 15,7 miljoen, maar waren lager in 2022 omdat personele uitgaven en uitgaven aan technologie lager waren in dat jaar. In 2022 kwam dit neer op € 11,7 miljoen. De incidentele kosten zijn € 4,4 miljoen in 2021, € 9,5 miljoen in 2022, en € 0,8 miljoen in 2023. Het gaat hierbij om kosten voor de implementatie van de risicoscans waaronder de kosten van de infrastructuur die gebruikt wordt voor alle drie de risicoscans. Het is niet mogelijk deze kosten uit te splitsen voor de verschillende scans.
Het UWV zegt nu volgens een nieuwe risicosturende manier te gaan werken, kunt u precies uitleggen hoe hier te werk gegaan zal worden? Hoeveel gaat dit kosten? Zal het UWV deze keer wel een mensenrechtentoets uitvoeren?
Zoals gemeld in de Stand van de uitvoering van 21 juni 2023, werkt UWV nog aan een nieuwe aangepaste werkwijze. Om deze in te kunnen voeren is meer onderzoek nodig. Omdat UWV nog bezig is met het ontwikkelen van de nieuwe werkwijze zijn ook de bijkomende kosten nog niet in kaart gebracht. Zodra UWV een nieuwe werkwijze heeft voor de risicoscan verblijf buiten Nederland, zal ook een IAMA onderdeel zijn van de toetsing die voor implementatie afgerond wordt (zie ook het antwoord op vraag 14). In de tussentijd blijft UWV op andere manieren controleren op ongeoorloofd verblijf buiten Nederland om zoveel mogelijk misbruik van werkloosheidsuitkeringen te voorkomen en op te sporen.
Bent u bereid deze details met de Kamer te delen (als het niet anders kan vertrouwelijk) alvorens dit nieuwe algoritme in gebruik wordt genomen? Zo nee, waarom niet?
Ja. In het belang van inspectie, controle en toezicht kan ik dit niet openbaar maken. Daarom bied ik uw Kamer, mede namens UWV, een vertrouwelijke technische briefing aan.
Bent u bereid om de totstandkoming van het fraudemonitoringsmodel, de toepassing en de vraag of er mogelijke gedupeerden zijn extern te laten onderzoeken?
Ik ben in gesprek met UWV om het hele proces te evalueren. Ten tijde van de ontwikkeling is UWV bijgestaan door externe partijen in de vorm van advies en externe validatie. De nieuwe werkwijze zal UWV ook extern laten toetsen. Daarnaast is het zo dat – zoals ook beschreven in de Stand van de uitvoering van 11 januari 2023 – risicoscans niet bepalen of mensen daadwerkelijk een overtreding hebben begaan. Ze geven een indicatie van een verhoogde kans op regelovertreding en een aanleiding om een onderzoek te starten.
Kunt u ons een overzicht doen toekomen van het aantal mensen dat door het fraudemonitoringsmodel is onderzocht, in hoeveel gevallen dat heeft geleid tot een gevolg voor de onderzochte en om welke verblijfslanden het gaat?
In totaal zijn er 3.600 zaken onderzocht door UWV naar aanleiding van signalen uit de risicoscan verblijf buiten Nederland. Van de onderzochte zaken is er in 460 gevallen (circa 13%) een onrechtmatigheid gevonden waaraan gevolgen zijn verbonden (zoals een boete, terugvordering en/of het stopzetten van de uitkering). UWV gaat deze 460 afgesloten zaken opnieuw onderzoeken, waarbij de rechtmatigheid van de verkregen gegevens centraal staat en dit kan leiden tot herziening. Ik zal uw Kamer hierover informeren via de volgende Stand van de uitvoering.
Verblijfslanden worden niet bijgehouden door UWV. UWV kan daarom niet aangeven om welke verblijfslanden het gaat. Daarnaast is het niet relevant om welke verblijfslanden het gaat, het gaat erom of mensen met een WW-uitkering onrechtmatig buiten Nederland verblijven of niet.
Van hoeveel websitebezoekers heeft het UWV gegevens verzameld?
UWV geeft aan dat om de toegankelijkheid van de websites te optimaliseren en de dienstverlening te verbeteren UWV analytische data van alle websitebezoeken op UWV.nl en Werk.nl verzamelt. Deze websites zijn tot en met juli 2023 gemiddeld 76 miljoen keer per jaar bezocht.
Heeft het UWV de verzamelde gegevens sinds 2019 bewaard?
Ja, deze gegevens zijn bewaard. De onrechtmatig verkregen gegevens zijn ontoegankelijk gemaakt. Zie ook het antwoord op vraag 23.
Is het UWV bereid, met de kennis van nu, alle niet legaal verkregen gegevens te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
UWV geeft aan hiertoe bereid te zijn. Wel merkt UWV op dat sommige gegevens de aanleiding en/of onderdeel van de onderbouwing zijn geweest voor door UWV genomen besluiten. UWV zoekt op dit moment uit welke gegevens inderdaad verwijderd kunnen worden of dat er zwaarwegende redenen zijn om dat (nog) niet te doen. Ook heeft UWV besloten om de 460 afgesloten zaken te heropenen en opnieuw te onderzoeken, waarbij de rechtmatigheid van de verkregen gegevens centraal staat. Dit kan leiden tot herziening. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van deze onderzoeken in de eerstvolgende Stand van de uitvoering. Zie ook het antwoord op vraag 22.
Welk bedrag hebben de 3600 onderzoeken gekost en hoeveel hebben de 460 gevonden gevallen van fraude opgeleverd? Wegen de kosten op tegen de baten?
UWV heeft de taak om toe te zien op de rechten, plichten en rechtmatigheid die horen bij het ontvangen van een uitkering. Handhaving is van belang om het draagvlak voor sociale zekerheid te behouden en om misbruik te ontmoedigen. In 2018 ontstond maatschappelijke onrust naar aanleiding van mediaberichten over onrechtmatig gebruik van WW-uitkeringen. Vanwege de toezichtstaak van UWV en na Kamervragen en debatten, die hierop volgden, heeft mijn ministerie UWV de opdracht gegeven om strakker te handhaven op overtredingen in de WW. Onder meer door het ontwikkelen en beproeven van risicoscans. Dat heeft UWV vanaf 2019 gedaan, onder andere met de ontwikkeling van de risicoscan verblijf buiten Nederland. De inzet van de risicoscan gaat dan ook verder dan financiële baten en uit zich in een hogere detectie van overtredingen, een effectievere inzet van middelen, en het behoud van draagvlak voor de sociale zekerheid (zie ook het antwoord op vraag 16).
UWV geeft aan dat in de uitvoeringstoets is uitgegaan van jaarlijkse personeelskosten van € 1.662.000 en een afname van uitkeringslasten van jaarlijks tussen de € 1.536.000 en € 5.184.000. De 460 gevonden gevallen van fraude hebben geresulteerd in circa € 2,5 miljoen aan terugvorderingen en boetes. Deze cijfers kunnen wijzigen omdat UWV heeft besloten om de 460 afgesloten zaken te heropenen en opnieuw te onderzoeken. Ik zal uw Kamer hierover informeren via de volgende Stand van de uitvoering.
Acht u het bewaren en verzamelen van persoonsgegevens van alle websitebezoekers proportioneel? Hoe kijkt u naar de proportionaliteit van dit specifieke beleid?
Proportionaliteit vergt een afweging tussen de ingezette middelen en het doel dat gediend wordt. Deze moeten in redelijke verhouding tot elkaar staan. In het antwoord op vraag 22 en vraag 23 heb ik aangegeven dat onrechtmatig verkregen gegevens ontoegankelijk zijn gemaakt en dat gegevens indien mogelijk verwijderd zullen worden. Het verzamelen en bewaren van gegevens is alleen toegestaan indien wet- en regelgeving zich daar niet tegen verzet. Zoals omschreven bij vraag 7 mag UWV bijvoorbeeld wel gegevens van websitebezoekers bewaren voor het verbeteren van hun websites.
Toen in 2018 de WW-fraude aan het licht kwam, was er een duidelijke vraag vanuit de Kamer naar een strakkere aanpak van misbruik op onder meer ongeoorloofd verblijf in het buitenland. Om effectievere handhaving mogelijk te maken, heeft UWV vervolgens de risicoscan verblijf buiten Nederland ontwikkeld.
Hoewel het gebruik van IP-gegevens een effectieve indicator kan zijn voor het risico op ongeoorloofd verblijf in het buitenland, constateer ik op basis van het externe juridische advies dat het op deze schaal verzamelen van IP-adressen met behulp van cookies voor de risicoscan verblijf buiten Nederland en de separate handhavingsactiviteit IP-logging niet proportioneel was.
Kunt u reflecteren op de uitspraak «we werken op basis van vertrouwen», gezien alles wat we nu weten?
In de brieven van 18 juli 20226 en 30 juni 20237 over de herijking van het handhavingsinstrumentarium in de sociale zekerheid is toegelicht hoe er wordt gewerkt aan een handhavingsstelsel dat werkt vanuit vertrouwen, mét alertheid voor daadwerkelijk misbruik. Het doel is om bij de handhaving rondom uitkeringen en andere sociale regelingen een passende sanctie op te kunnen leggen, in plaats van dat standaard wordt uitgegaan van het opleggen van een boete. Daarom wordt meer ruimte geboden om aan te sluiten bij de persoonlijke omstandigheden van burgers.
Er komen meer mogelijkheden om te waarschuwen of zelfs af te zien van het opleggen van een sanctie. Tegelijkertijd blijven er voldoende mogelijkheden om daadwerkelijk misbruik aan te kunnen pakken.
Werken vanuit vertrouwen betekent niet dat handhaving niet meer aan de orde is. Het blijft van belang om misbruik te voorkomen, te bestrijden en om het draagvlak voor de sociale zekerheid te behouden. De maatschappij moet er op kunnen vertrouwen dat overheidsmiddelen op een eerlijke en rechtmatige manier verdeeld worden.
Risicogericht werken sluit daarbij aan. Het gebruik van risicoscans is – zoals eerder in de beantwoording is aangegeven – een vorm van handhaving die als doel heeft gericht te controleren op overtreding. Door het gebruik van risicoscans kan UWV zich richten op de uitkeringsgerechtigden die mógelijk de regels overtreden. Daardoor hebben de overige uitkeringsgerechtigden geen last van controle. Daarbij rust op de overheid de plicht om de handhaving op alle aspecten van geldende regelgeving zo zorgvuldig mogelijk vorm te geven.
Gezien het feit dat ook Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) in de afgelopen jaren ten minste drie keer gewaarschuwd is voor vooringenomenheid en het gebruik van mogelijk discriminerende criteria tijdens fraudecontroles; ziet u een structureler probleem bij de overheid met onrechtmatige gegevensverzameling in het kader van fraudebestrijding dan enkel dit specifieke geval bij het UWV? Hoe zet u zich in om dit eventueel structurele probleem op te lossen?
Het is op deze termijn niet mogelijk om een uitspraak te doen voor de overheid als geheel. Met UWV blijf ik in gesprek om de problematiek rondom de risicoscan verblijf buiten Nederland op te lossen en te zorgen dat ook andere processen conform de wet- en regelgeving zijn ingericht.
Het UWV gaf in Nieuwsuur aan dat de geldende wet complex is en pleit voor vereenvoudiging van de wet; welke vereenvoudiging wenst het UWV en hoe kijkt u hiernaar?
UWV geeft aan dat het geheel van de geldende wet- en regelgeving leidt tot complexe situaties, waarbij zowel het belang van controle en handhaving als van privacy- en gelijke behandelingswetgeving aan de orde is. Dit spanningsveld maakt een goede uitvoering van wet- en regelgeving soms ingewikkeld. Mijn ministerie zal in overleg met UWV bekijken waar sprake is van dergelijke complexe situaties en zoeken naar oplossingen daarvoor, om een goed evenwicht te behouden tussen het waarborgen van privacy en gelijkheid enerzijds en het effectief uitvoeren van handhavingstaken anderzijds.
Zo is mijn ministerie samen met UWV (en andere uitvoerders: de SVB en de VNG namens de gemeenten) bezig met onder andere de herijking handhaving sociale zekerheid8. Daarnaast zorg ik dat het beleid uitvoerbaar is voor onder andere UWV door samen in gesprek te blijven. Ook geven UWV en andere uitvoerders jaarlijks inzicht in de knelpunten waar burgers en professionals in de uitvoering tegenaanlopen in wet- en regelgeving.
Hiernaast werk ik samen met uitvoeringsorganisaties aan de vereenvoudigingsagenda9. Een voorbeeld hiervan is de vereenvoudiging van de Werkloosheidwet10. Mijn ministerie heeft een onderzoek laten uitvoeren naar de knelpunten in de WW. Uw Kamer wordt hier in het najaar over geïnformeerd.
Het artikel 'Italië begint met schrappen namen van niet-biologische moeders uit geboorteakten' |
|
Sjoerd Warmerdam (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat in Italië de namen van niet-biologische moeders van de geboorteakten van hun kinderen moeten worden gehaald, mede op aandringen van premier Meloni?
De Minister van Binnenlandse Zaken van Italië heeft, met verwijzing naar een uitspraak van het Italiaanse Hof van Cassatie, regionale overheden de aanwijzing verleend om de namen van niet-biologische vaders van de geboorteakten van hun kinderen te halen. Enkele regionale overheden zijn reeds gestart met deze processen voor zowel mannelijke als vrouwelijke stellen uit de lhbtiq+ gemeenschap.
Klopt het dat deze ouders hiermee bevoegdheden verliezen die horen bij het juridisch ouderschap, zoals het ophalen van de kinderen van school of het aanvragen van publieke dienstverlening namens het kind?
Het verwijderen van de namen van niet-biologische ouders van de geboorteakten van hun kinderen impliceert dat zij het juridische ouderschap verliezen. Het verlies van juridisch ouderschap kan er in algemene zin toe leiden dat het lastig is om landsgrenzen over te steken met de kinderen, er problemen ontstaan rond erfopvolging of -rechten, of dat ouders niet kunnen optreden als hun wettelijke vertegenwoordiger in zaken zoals medische behandelingen, kinderopvang en onderwijs. De daadwerkelijke gevolgen in Italië, die kunnen verschillen per regio of gemeente, zullen uit de praktijk moeten blijken.
Door het beëindigen van de gedoogpraktijk kunnen deze niet-biologische ouders niet langer het ouderschap via de gebruikelijke weg van bijschrijving verkrijgen. Onder deze gedoogpraktijk waren een aantal gemeentes overgegaan tot het bijschrijven van de namen van deze ouders op de geboorteakten zonder dat daarvoor de speciale procedure voor het verkrijgen van stiefouderschap (speciale procedure) werd doorlopen. Zowel het Italiaanse Constitutionele Hof als het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) oordeelden dat middels de speciale procedure de mogelijkheid bestaat voor het verkrijgen van stiefouderschap voor deze ouders. Voor deze procedure is toestemming van de rechter noodzakelijk.
Bent u van mening dat hiermee een barrière wordt opgeworpen voor het kind om verzorging te ontvangen van diens ouder?
Te allen tijde vindt het kabinet dat elk kind, waar ook ter wereld, het recht heeft op een stabiele en veilige thuissituatie ongeacht het geslacht of de seksuele oriëntatie van diens ouders of verzorgers. Het is niet in het belang van het kind als er onduidelijkheid bestaat over de juridische onzekerheid van het kind. Dit kan gevolgen hebben voor de rechtszekerheid, identiteit van het kind en de positie van het kind in de samenleving. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Bent u van mening dat dit in strijd is met artikelen 7 en 8 van het Verdrag voor de rechten van het kind, waarin het recht van kinderen wordt vastgelegd om hun ouders te kennen en door hen te worden verzorgd?
Het Kinderrechtencomité heeft nog geen uitgebreide jurisprudentie over dit thema. Het comité legt de term «ouders» breed uit en is van mening dat niet alleen heteroseksuele, biologische ouders daar onder vallen. Of alle vormen van ouderschap ook moeten worden erkend in een geboorteakte in de zin van artikel 7 is onduidelijk en daar heeft het Kinderrechtencomité zich nog niet uitdrukkelijk over uitgelaten. Wel is het in het belang van het kind om te weten wie zijn ouders zijn.
Het EHRM hecht in zijn jurisprudentie veel waarde aan het belang van het kind. Om deze reden vereist het recht op respect van het privéleven van het kind dat het nationale recht een mogelijkheid biedt voor de erkenning van een ouder-kindrelatie tussen het kind en een niet-biologische (wens)ouder. Het EHRM heeft zich meermaals uitdrukkelijk uitgesproken over situaties waarin een niet-biologische ouder niet erkend werd als ouder op een geboorteakte. Het EHRM oordeelde dat het niet in het belang van het kind is als er onduidelijkheid bestaat over de juridische ouders van het kind. Dit kan gevolgen hebben voor de rechtszekerheid, de identiteit van het kind en de positie van het kind in de samenleving.
Door het beëindigen van de huidige praktijk kunnen niet-biologische ouders niet langer het ouderschap via de gebruikelijke weg verkrijgen, maar moeten zij de speciale procedure doorlopen. Of deze in Italië bestaande mogelijkheid tot adoptie van een kind ter erkenning van het stiefouderschap van een niet-biologische ouder voldoet aan de vereisten van het EVRM of het IVRK zal door het EHRM of het Kinderrechtencomité moeten worden vastgesteld op basis van eventuele klachten hierover.
Kunt u zich voorstellen dat lhbti-personen, adoptieouders en ouders die gebruik hebben gemaakt of maken van draagmoederschap of kunstmatige inseminatie zich grote zorgen maken wanneer zij zien dat in EU landen hun rechten beperkt worden? Deelt u die zorgen?
Het kabinet heeft ook zorgen over de eventuele gevolgen van deze ontwikkeling. Het kabinet staat pal voor gelijke rechten van lhbtiq+ personen, ook binnen de Unie. Wij zien dit ook als onderdeel van de bescherming en de bevordering van de Europese waarden zoals verwoord in artikel 2 van het Verdrag betreffende de EU, waaronder de rechtsstaat en de eerbiediging van mensenrechten. Het bestrijden van discriminatie op grond van seksuele oriëntatie, genderidentiteit en genderexpressie is een prioriteit van het mensenrechtenbeleid en de inzet van het kabinet op deze thema’s. Het kabinet zet breed en stevig in op het behoud en de bevordering van gendergelijkheid, seksuele reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en gelijke rechten van lhbtiq+ personen in de EU. Onderdeel van de Nederlandse inzet in de EU is tevens om de Europese Commissie scherp te houden en te ondersteunen in haar rol als hoeder van de verdragen. Daarnaast spreekt Nederland landen op alle niveaus – politiek en ambtelijk – aan op het behoud van onze Europese waarden.
Deelt u de opvatting dat dit besluit past in een trend waarin de rechten van vrouwen en lhbti-personen worden beperkt met een beroep op familiewaarden, zoals ook in Polen en Hongarije het geval is geweest?
Het kabinet maakt zich zorgen over de toenemende druk op gendergelijkheid, SRGR en gelijke rechten van lhbtiq+ personen. Wij zien deze ontwikkeling als onderdeel van de druk op gelijke rechten van lhbtiq+ personen.
Zoals jaarlijks toegelicht in de Kamerbrief over voortgang Nederlandse inzet gendergelijkheid, SRGR en gelijke rechten voor lhbtiq+ personen is Nederland waakzaam en blijft zich inzetten voor de bescherming en bevordering van fundamentele waarden in de EU, waaronder gendergelijkheid, SRGR en gelijke rechten van lhbtiq+ personen. Het kabinet maakt zich daarom samen met verschillende gelijkgestemde lidstaten hard voor een EU waarin iedereen veilig zichzelf kan zijn en gelijke behandeling geniet, ongeacht genderidentiteit of seksuele oriëntatie. Mede in die context geeft het kabinet uitvoering aan de in het antwoord op vraag 5 genoemde inzet.
Bent u bereid om zich, eventueel in gezamenlijkheid met andere landen die deelnemen aan de Equal Rights Coalition, publiekelijk uit te spreken tegen deze inperking van de rechten van ouders en kinderen door Italië?
Een publieke verklaring binnen het verband van de Equal Rights Coalition over een landensituatie, al dan niet in gezamenlijkheid met andere landen, is een zwaar diplomatiek middel. Ter illustratie: de afgelopen keren dat de ERC zich heeft uitgesproken over landensituaties, betrof het de in Oeganda aangenomen anti-lhbtiq+ wetgeving waar onder andere een doodstrafclausule in stond, één van de meest vergaande anti-lhbtiq+ wetgevingen op dit moment in de wereld. De laatste ERC landen-verklaringen daarvoor betroffen de in Rusland aangenomen wetgeving over zogenaamde lhbt-propaganda, waarmee de rechten van lhbtiq+-personen in dat land ernstig zijn ingeperkt en elke uiting van lhbtiq+-identiteiten in feite gecriminaliseerd werden, en de ERC-verklaring over de Russische agressie tegen Oekraïne en de impact daarvan op lhbtiq+-personen. Het kabinet is van mening dat de situatie in Italië zorgen baart, maar dat een publieke verklaring op dit moment nog niet aan de orde is.
Bent u bereid om in gesprekken uw Italiaanse ambtsgenoot op dit specifieke punt aan te spreken en over het belang van het beschermen van de rechten van het kind, mensenrechten van lhbti-personen en gezinnen in het algemeen met haar te spreken?
Nederland spreekt met landen op alle niveaus, ambtelijk en politiek, over het behoud van deze Europese waarden en over onze zorgen inzake gendergelijkheid, seksuele en reproductieve rechten, alsook de positie en gelijke rechten van lhbtiq+ personen. Ook in gesprekken met Italië komen deze onderwerpen aan bod en zal specifiek aandacht worden gevraagd voor deze ontwikkeling. Daarnaast blijven de Nederlandse vertegenwoordigingen in Italië zich ten algemene inzetten voor het recht om jezelf te zijn en te houden van wie je wilt.
Heeft dit besluit gevolgen voor de erkenning van het juridisch ouderschap van Nederlandse niet-biologische ouders die in Italië wonen of daar tijdelijk verblijven?
Het is nog onduidelijk welke (juridische) implicaties het besluit heeft voor Nederlandse niet-biologische ouders die in Italië wonen of daar tijdelijk verblijven. In ieder geval is Italië als lidstaat van de Europese Unie immer verplicht om het Unierecht na te leven. Hoewel de regels inzake het huwelijk en het ouderschap tot de bevoegdheid van de lidstaten behoren, dienen lidstaten bij de uitoefening van die bevoegdheid het Unierecht in acht te nemen, en in het bijzonder, de vrij verkeersrechten van EU-burgers. Zo volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de EU in de zaak Stolichna (C-490/20) dat een geboorteakte, die twee personen van hetzelfde geslacht als ouders aanwijst en is afgegeven overeenkomstig het nationale recht van een lidstaat, erkend dient te worden in een andere lidstaat, opdat het kind met elk van zijn beide ouders zijn recht kan uitoefenen om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven. Ook vanwege de mogelijke (juridische) implicaties voor Nederlandse niet-biologische ouders die in Italië wonen of daar tijdelijk verblijven blijft het kabinet de kwestie nauwgezet volgen.
De zaak Willem Engel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft het Openbaar Ministier (OM) of Justitie initiatief genomen om stukken van het strafdossier Willem Engel in te zien? Zo ja, is als die stukken geheim moesten blijven, daarmee niet een eerlijk proces geschaad?
Zoals ik in de eerdere beantwoording ook aangaf, kan ik geen uitspraken doen over specifieke VOG-aanvragen.2 Bij de VOG-beoordeling wordt beoordeeld of het justitiële verleden van iemand een bezwaar vormt voor het vervullen van een specifieke taak of functie in de samenleving. Bij een VOG-aanvraag wordt het justitiële verleden van de VOG-aanvrager beoordeeld aan de hand van de functie die de aanvrager wil gaan vervullen. Justis raadpleegt hiervoor het Justitieel Documentatiesysteem (JDS). Naast justitiële gegevens kan Justis ook bij het openbaar ministerie inlichtingen inwinnen over strafzaken, als dit voor de beoordeling van de VOG-aanvraag noodzakelijk wordt geacht (artikel 36, derde lid, Wjsg). Justis doet dit als uit de gegevens in het JDS onvoldoende de context blijkt van die gegevens. Of er inlichtingen worden ingewonnen, is aan Justis om te bepalen.
Indien het OM op eigen initiatief stukken heeft gedeeld dan is dat beïnvloeding van de VOG-zaak (Verklaring Omtrent Gedrag), wat is de reden hiervoor?1
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het OM ook instructies gedeeld? Of zijn er instructies gedeeld met Justitie omtrent de VOG-afwijzing op 23 maart?
Nee. Zoals ik in de eerdere beantwoording heb aangegeven is er binnen het proces van de VOG-beoordeling geen ruimte voor eventuele beïnvloeding of instructies door derden.3
Waarvoor is er afstemming geweest, gezien het feit dat er op 23 maart minimaal 4 (juridische) instanties zijn geweest die een beslissing hebben genomen over Engel (te weten het OM, Justitie, de bestuursrechter en het Gerechtshof)?
Zoals in eerdere beantwoording aangegeven4 ben ik niet bekend met enige afstemming tussen de door u genoemde instanties.
In het algemeen kan worden opgemerkt dat Justis inlichtingen kan inwinnen bij het openbaar ministerie over (lopende) strafzaken. Justis doet dit enkel ten behoeve van de duiding van aangetroffen justitiële gegevens.
Ten aanzien van de quarantaine kan ik in algemene zin opmerken dat gedurende de coronapandemie er in die periode sprake is geweest van een zogenaamde inkomstenprocedure voor nieuwe justitiabelen om verspreiding van het coronavirus zoveel mogelijk tegen te gaan. Plaatsing in quarantaine was in bepaalde gevallen onderdeel van deze procedure.5
Wie heeft die datum (23 maart) vastgesteld? En waarom? Had de timing van de quarantaine van Engel in de Penitentiaire Inrichting (PI) tot en met 23 maart 2022 hiermee te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens met de stelling dat een directeur van een PI geen politiek mag bedrijven? Zo ja, hoe duidt u het afgebroken bezoek van Van Meijeren en het geannuleerde bezoek van Van Haga?
Ik deel, zonder daarmee een oordeel te geven over de onderhavige casus, de opvatting dat het niet tot de taak van een directeur van een PI behoort om politiek te bedrijven. Ik ga ervanuit dat u met het antwoord van de PI doelt op de e-mail die door de directeur van de PI Rotterdam, locatie Hoogvliet, is gezonden aan het lid Van Haga op 28 maart 2022. Daarin heeft de directeur aangegeven dat dhr. Van Haga van harte welkom is in de inrichting om een aldaar verblijvende gedetineerde te bezoeken. Daarbij is randvoorwaardelijk dat de gedetineerde hiertoe het initiatief neemt. De directeur heeft hem geïnformeerd dat hij, als lid van de Tweede Kamer, volgens de Penitentiaire beginselenwet behoort tot de groep van geprivilegieerd bezoek en toegang heeft tot de gedetineerde op de in de huisregels vastgestelde tijd en plaats (art. 38.7 PBW). Het is daarmee niet zo dat leden van de Tweede Kamer te allen tijde toegang hebben tot een gedetineerde. Deze toegang is beperkt tot de reguliere bezoekuren.
Tijdens één van de genoemde momenten is een lid van de Tweede Kamer toegang tot de inrichting verleend, maar nadat bleek dat niet de juiste procedure was gevolgd omdat dit buiten de reguliere bezoekuren was, is het lid verzocht de inrichting te verlaten.
Deelt u de mening dat het antwoord van de PI laat zien dat er wel contact is geweest met derden? Deelt u voorts de mening dat door te insinueren dat de gedetineerde een verzoek voor hun bezoek moet indienen en dat zij tijdens het reguliere bezoekuur zouden moeten komen de status van geprivilegieerd bezoek wordt geannuleerd en het daarmee een schoffering van meerdere Kamerleden is?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom was er sprake van een GRIP-registratie (Gedetineerden Recherche Informatiepunt)? Wie besluit tot een GRIP-registratie, gezien het feit dat Engel en zijn medestanders uitgesproken pacifisten zijn en door met een dergelijke registratie te werken eigenlijk karaktermoord word gepleegd?
Hoewel ik niet kan ingaan op individuele casuïstiek, kan ik in algemene zin aangeven dat informatieverstrekking vanuit DJI aan het GRIP zijn grondslag heeft in de beheersbevoegdheid die de directeur van de inrichting ontleent aan de Beginselenwetten, waarbij het onder meer gaat om orde- en veiligheidsbelangen en de voorkoming of de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Informatieverstrekking vanuit het GRIP aan de directeuren van de inrichtingen en aan DJI vindt zijn juridische grondslag in artikel 4:3, eerste lid, sub c, van het Besluit politiegegevens, juncto artikel 18, eerste lid van de Wet politiegegevens.
De door het GRIP ontvangen informatie wordt door het GRIP opgeslagen, bewerkt en veredeld en waar nodig gedeeld met de daartoe geautoriseerde partijen. Na onderzoek rapporteert het GRIP indien nodig zijn bevindingen aan de directeur in de vorm van een GRIP-rapport. Het GRIP-rapport komt tot stand onder verantwoordelijkheid van de Officier van Justitie van het Landelijk Parket.
Kunt u duiden waarom u op de hoogte werd gehouden, ook over de arrestatie? Was dit op uw eigen verzoek?
Zoals in eerdere beantwoording aangegeven6 wordt de Minister van Justitie en Veiligheid door het openbaar ministerie op hoofdlijnen geïnformeerd over het verloop van bepaalde strafrechtelijke onderzoeken voor zover de Minister dit nodig heeft, zoals wettelijk is geregeld in artikel 129 Wet op de rechterlijke organisatie. Door de Minister te informeren over de hoofdlijnen van een strafzaak – zoals een arrestatie – wordt zij in staat gesteld haar politieke verantwoordelijkheid te nemen voor de gedragingen van het openbaar ministerie. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft echter geen enkele betrokkenheid bij de inhoudelijke afwegingen die het openbaar ministerie in zaken maakt.
Ziet u in dat dit in combinatie met het feit dat u zich gedurende het onderzoek negatief heeft uitgelaten over de heer Engel persoonlijk, een probleem oplevert?
Het oriënterend onderzoek dat door het openbaar ministerie was ingesteld, waarnaar u verwijst, was eind januari 2022 al publiekelijk bekend. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft zich in haar tweet van 1 februari 2022 in persoonlijke bewoordingen uitgelaten over wat zij vindt van uitspraken die gedaan zouden zijn door de heer Engel, zonder daar strafrechtelijke kwalificaties op los te laten. Het is aan het openbaar ministerie om de strafrechter te vragen juridisch over de uitspraken van de heer Engel te oordelen.
Was u inhoudelijk op de hoogte van de strafzaak op 1 februari 2022?
Zie antwoord vraag 10.
Had u moeten weten dat er een onderzoek liep in ieder geval vanaf 21 januari 2022 en dat achteraf gezien uw tweet op 1 februari 2022 wellicht in strijd met een goede procesorde en het politieonderzoek was?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat in één van uw antwoorden begrippen worden verwisseld, gelet op de zinsnede «Het belang van de verdachte» dat in het geval van Engel niet hetzelfde als «het belang van de staat»? Kunt u daarbij duiden waarom u ook verwijst naar strafrechtelijke documenten en/of informatie, hetgeen doet vermoeden dat u wél inhoudelijk op de hoogte bent gebracht over de zaak? Zou u, in het belang van transparantie, alle stukken willen delen, desnoods met redactie van persoonsgegevens van andere dan u of Engel?
Uit uw vraag kan ik niet opmaken in welke antwoorden de door u genoemde zinsnede zou worden genoemd waardoor het antwoord op deze deelvraag onbeantwoord moet blijven. Voor de overige deelvragen verwijs ik u naar eerdere beantwoording en het daarin genoemde Kamerstuk 2001/02, 28 362, nr. 2 waarin nader wordt ingegaan op de reikwijdte van artikel 68 Grondwet.7
Waarom stelt u dat er geen contact is geweest tussen de Nationaal Coördinator Terrorismebestreiding en Veiligheid (NCTV) en het OM over de strafzaak, ook niet indirect? Is er contact geweest direct of via andere personen of instanties over de heer Engel en/of stichting Viruswaarheid?
Zowel voor wat betreft de NCTV als voor het openbaar ministerie en de Minister van Justitie en Veiligheid verwijs ik u naar de beantwoording van uw eerdere vragen.8
Het is mij verder niet duidelijk welke personen of instanties u bedoelt waardoor ik uw laatste deelvraag niet kan beantwoorden.
Sinds welke datum wordt de heer Engel en/of stichting Viruswaarheid (nu Voorwaarheid) in de gaten gehouden, gemonitord of gevolgd (zie WOO LIMC spotrep Viruswaanzin)? Welke juridische grondslag is hiervoor gebruikt?
De suggestie die in de vragen besloten ligt, herken ik niet. Wat betreft de referenties naar het LIMC, verwijs ik naar eerdere antwoorden van het kabinet hierover.9 De NCTV heeft de heer Engel en/of de stichting Viruswaarheid niet in de gaten gehouden, gemonitord of gevolgd.10 De inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen in het openbaar geen uitspraken over de wijze waarop zij hun wettelijke taken uitvoeren.
Welke gegevens zijn opgeslagen? Waar worden deze bewaard?
Zie antwoord vraag 15.
Welke onderdelen zijn hier naast het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC), de NCTV en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) bij betrokken?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u op de hoogte van het lekken van informatie uit het dossier Engel naar de pers en naar derden?
Nee.
Bent u bekend met het feit dat op 20 januari 2022 en 3 maart 2022 tweets verschenen van Dikkeboom (een online belager van Engel), dit daags voor de officiële bekendmaking van het onderzoek (21 januari 2022) en de arrestatie (16 maart 2022)?
Ik was niet bekend met de in vraag 19 genoemde tweets of het door u aangehaalde artikel van Vandaag Inside van 1 februari 2023. Het is niet aan mij om in te gaan op wijze waarop Vandaag Inside aan zijn informatie komt en wanneer zij overgaan tot het publiceren daarvan. Mij is niet gebleken van een mediacampagne van het OM – in welke vorm dan ook – tegen de heer Engel.
Wat vindt u van het feit dat hiermee duidelijk is dat het OM derden gebruikt om een mediacampagne tegen Engel te voeren? Deelt u de mening dat dit een zeer kwalijke zaak is?
Zie antwoord vraag 19.
Bent u bekend met het feit dat op 1 februari 2023 Vandaag Inside al weet te melden dat het OM in hoger beroep gaat, een dag voor het persbericht van het OM? Deelt u de mening dat ook hieruit is af te leiden dat het OM niet alleen persberichten stuurt, maar een mediacampagne voert? Zo ja, deelt u de mening dat dit niet is toegestaan?
Zie antwoord vraag 19.
Waarom heeft mevrouw Kaag afgezien van een aangifte? Deelt u de mening dat het opmerkelijk is te noemen dat Dikkeboom een aanvullende aangifte deed namens Kaag wegens bedreiging (art 285 SR), daags nadat Kaag aangifte zou doen? Deelt u voorts de mening dat er hier sprake lijkt te zijn van verregaande afstemming?
Iedereen is vrij om een aangifte in te trekken of door te zetten, ik heb daar als Minister geen rol in en zal dan ook niet verder ingaan op uw vraag.
Bent u bekend met het feit dat er vragen over de financiële transparantie over mevrouw Kaag zijn geuit door Engel op Twitter op 9 januari 2022? Zo ja, in hoeverre is er contact geweest met Twitter over het Engel/Viruswaarheid-onderzoek vanuit de overheid?
Ik was niet bekend met de door u aangehaalde vragen die op 9 januari 2022 zouden zijn geuit.
Bent u bekend met het feit dat in 2020 de AIVD minimaal één persoon uit de directe omgeving van Willem Engel heeft geïnterviewd? Bent u voorts bekend met het feit dat dit naar aanleiding was van het lid zijn van de medische Whatsappgroep gelieerd aan Viruswaarheid? Waarom was dat?
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen in het openbaar geen uitspraken over de wijze waarop zij hun wettelijke taken uitvoeren.
Bent u bekend met het feit dat deze persoon op Facebook is afgeschermd van Engel? Zo ja, in hoeverre werken social media samen met overheidsdiensten om te monitoren en af te schermen?
Hiermee was ik niet bekend.
Bent u bekend met het feit dat in de WOO over de massa-aangifte tegen Engel melding wordt gemaakt van de map Bekende Nederlanders? Wat vindt u van het feit dat in meerdere artikelen in het nieuws duidelijk is geworden dat politie en justitie burgers illegaal in de gaten hielden? En is dat hier ook het geval?
Voor het archiveren en het gemakkelijk terugvinden van meldingen die het openbaar ministerie naar mijn ministerie stuurt op grond van artikel 129 Wet op de rechterlijke organisatie zijn digitale mappen aangemaakt. De map «bekende Nederlanders» was onderdeel van een mappenstructuur die in 2022 gebruikt is om dergelijke meldingen te archiveren. Van het «illegaal in de gaten houden van burgers» is geen sprake.
Bent u bekend met het feit dat de politie de vergaarbak Viruswaarheid erkent, sterker nog dat na verwijdering er een nieuwe is aangemaakt? Bent u het ermee eens dat deze praktijken niet horen in een rechtstaat?
Het is niet aan de Minister van Justitie en Veiligheid als stelselverantwoordelijke of aan mij om in te gaan op individuele casuïstiek onder andere vanwege de privacygevoelige en operationele informatie die dit kan omvatten.
In zijn algemeenheid is het zo dat de politie als taak heeft de strafrechtelijke rechtshandhaving en het handhaven van de openbare orde. Het is noodzakelijk dat de politie informatie verzamelt om deze taken uit te kunnen voeren. Dit doet de politie onder andere op basis van artikel 3 van de Politiewet 2012, mits de vergaring niet meer dan een geringe inbreuk maakt op iemands persoonlijke levenssfeer. Hierover heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer uitgebreider geïnformeerd in het Halfjaarbericht politie van juni jl.11 Het vergaren van informatie voor deze doelen is als zodanig dan ook niet illegaal en de Minister van Justitie en Veiligheid herkent zich niet in het beeld dat met deze vraagstelling wordt geschetst.
Burgers kunnen, wanneer zij hiertoe aanleiding zien, gebruik maken van het zogenaamde «inzage en correctierecht». Dat betekent dat burgers een schriftelijke aanvraag kunnen doen bij politie om een overzicht van persoonsgegevens die de politie over hen heeft vastgelegd. Als een burger van mening is dat de opgeslagen informatie onjuist is, kan er een correctieverzoek worden ingediend. Vanwege privacyredenen kan iemand alleen voor zichzelf een inzage en/of correctieverzoek doen. Via de politiewebsite zijn de contactgegevens van de privacydesks per regio te vinden.12
Erkent u dat politie en justitie illegaal burgers in de gaten hield?
Zie antwoord vraag 27.
Zijn deze praktijken nog gaande?
Zie antwoord vraag 27.
Zijn deze inmiddels gelegaliseerd? Zo niet, wat is er gedaan om deze vergaarbakken te verwijderen? En wat kunnen individuele burgers doen om uit deze bakken te worden gehaald?
Zie antwoord vraag 27.
Het artikel VNG waarschuwt voor tekort aan stembureauvrijwilligers bij volgende verkiezingen |
|
Joost Sneller (D66), Hans Teunissen (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Welke concrete acties heeft u ondernomen na eerdere alarmerende signalen over het aantal stembureauvrijwilligers bij de Provinciale Statenverkiezingen in maart?1
Na afloop van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen in maart 2023 hebben gemeenten en stembureauleden signalen gegeven over de uitvoerbaarheid van het verkiezingsproces. Om gehoor te geven aan die signalen heeft het Ministerie van BZK een reeks regionale bijeenkomsten georganiseerd. Uit deze bijeenkomsten kwam naar voren dat vooral de telling tot in de nachtelijke uren als zeer zwaar werd ervaren. Op dit moment wordt deze evaluatie door het Ministerie van BZK verder uitgewerkt, in nauwe afstemming met vertegenwoordigers van vijf gemeenten, de VNG, de NVVB en de Kiesraad. Hierbij wordt gekeken naar mogelijkheden om de uitvoerbaarheid voor zowel gemeenten als voor stembureauleden te verbeteren zodat het voor vrijwilligers aantrekkelijk blijft om deze bijdrage aan onze democratie te leveren.
Welke concrete acties gaat u naar, aanleiding van deze nieuwe signalen en de vervroegde Tweede Kamerverkiezingen van november, ondernemen om het tekort aan stembureauvrijwilligers op te lossen?
Het werven van voldoende stembureauleden is in de eerste plaats de taak van de gemeenten. Ik wil echter de gemeenten daar graag bij ondersteunen. Vanuit de Rijksoverheid wordt een wervingscampagne opgezet voor het vinden van voldoende stembureauleden en tellers. Ik ben voornemens om via de regionale media (radio en dagbladen) en via social media mensen op te roepen om zich bij een gemeente aan te melden als stembureaulid of als teller. Ook worden in de komende periode ambtenaren bij de Rijksoverheid opgeroepen om zich aan te melden als stembureaulid of als teller. Daarnaast ben ik in contact met andere overheidslagen om te zien of zij diezelfde oproep kunnen overnemen. Tot slot zal ik net als bij voorgaande verkiezingen beeldmaterialen beschikbaar stellen aan de gemeenten die zij zelf kunnen gebruiken voor de werving van stembureauleden.
Bent u het eens met de stelling dat op korte termijn een landelijke campagne nodig is om stembureauvrijwilligers te werven voor de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november? Zo nee, waarom niet?
Een landelijke wervingscampagne via regionale media is onderdeel van de acties die ik onderneem ter ondersteuning van gemeenten.
Heeft u al contact gehad met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over de hoogte en het al dan niet invoeren van een belastingvrije vorm van de vergoeding? Zo ja, welke (re)actie heeft u hierop?
Gemeenten pleiten ervoor de vergoeding van stembureauleden aan te kunnen merken als vrijwilligersvergoeding. Deze vrijwilligersregeling is opgenomen in de wet op de loonbelasting 1964 en is bedoeld om kosten die de vrijwilliger maakt te dekken. Het maximumbedrag waaronder een vrijwilligersvergoeding belastingvrij is, is in 2023 vastgesteld op € 190,– per maand en € 1.900,– per kalenderjaar. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd. De vrijwilligersregeling is echter alleen van toepassing als de werkzaamheden «niet bij wijze van beroep» worden uitgevoerd. Om te bepalen of hier sprake van is wordt het criterium gehanteerd dat ervan uitgaat dat er in ieder geval geen sprake van een vrijwilligersvergoeding is als de uurvergoeding hoger is dan € 5 (of € 2,75 voor een vrijwilliger jonger dan 21 jaar). Een stembureaulid kreeg bij de afgelopen provinciale staten- en waterschapsverkiezingen gemiddeld per dag € 165,–, een voorzitter € 194,– en een teller € 52,–. Voor veel stembureauleden geldt daarom dat de vergoeding voor hun inzet tijdens de verkiezingsdag boven de € 5,– per uur uitkomt en zij geen gebruik kunnen maken van de vrijwilligersregeling, maar dat er sprake is van een «marktconforme beloning».2
Tijdens het debat van 21 juni jl. over het initiatief wetsvoorstel vervroegd stemmen heb ik naar aanleiding van vragen van lid Mutluer (PvdA) de toezegging gedaan om met gemeenten het gesprek aan te gaan over hoe het gaat met de vrijwilligersvergoeding en of er sprake is van eventuele knelpunten in de uitvoeringspraktijk. Over de uitkomst van deze gesprekken heb gemeld dat ik de Tweede Kamer voor het einde van het jaar hierover wil informeren. Op dit moment lopen deze gesprekken nog. Gezien de tussentijdse Tweede Kamerverkiezing zal ik uw kamer over de voortgang van deze gesprekken informeren in de Kamerbrief over de evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen die u voor het commissiedebat van 28 september 2023 ontvangt.
Als gevolg van belemmeringen met de omvang van het stembiljet zijn experimenten met een kleiner stembiljet in een beperkt aantal kleine gemeenten aangekondigd: hoe zien proces, inhoud en evaluatie van deze experimenten eruit en wat is de huidige stand van zaken ten aanzien van de voorbereiding?
Bij de evaluatie van de gemeenteraadsverkiezingen heb ik het voornemen geuit om een eerste experiment met nieuwe stembiljetten uit te voeren tijdens de verkiezing van het Europees Parlement op 6 juni 2024. Het eerste experiment zal op kleine schaal worden uitgevoerd, bij 4 kleine gemeenten.3 Het experimenteren met een nieuw stembiljet is mogelijk op basis van de Tijdelijke experimentenwet nieuwe stembiljetten. De precieze inrichting van het experiment staat beschreven in het Tijdelijk experimentenbesluit nieuwe stembiljetten dat in voorhang is geweest bij de Tweede en Eerste Kamer4. Het Tijdelijk experimentenbesluit is voor advies aanhangig gemaakt bij de Afdeling advisering van de Raad van State.
Pas nadat het Tijdelijke experimentenbesluit inwerking is getreden is het mogelijk om gemeenten aan te wijzen om deel te nemen aan het experiment. Zij zullen daar per brief door mij voor worden uitgenodigd. Vervolgens moeten de gemeenteraden nog instemmen met deelname aan het experiment. Het Tijdelijke experimentenbesluit beschrijft de aspecten waarin de evaluatie inzicht moet geven. Naar aanleiding van vragen van de leden van de VVD-fractie tijdens de voorhang heb ik aan de evaluatieaspecten toegevoegd dat het aantal keer dat een kiezer enkel een stemvakje voor een partij en geen stemvakje voor een kandidaat heeft ingekleurd betrokken wordt bij de evaluatie.5 Ingevolge de motie-Van der Plas (BBB) zal ik uiterlijk een maand voorafgaand aan het eerste experiment de wijze van evaluatie aan u toesturen en ontvangt u uiterlijk twee maanden na het eerste experiment de evaluatie.6
Welke gemeenten zijn benaderd voor voornoemde experimenten en op basis van welke criteria zijn deze geselecteerd? Doen zij allen mee of zijn hier nog vervolgacties nodig?
Er zijn nog geen gemeenten aangewezen om de experimenten uit te voeren. De Tweede Kamer zal hierover uiterlijk een maand voor het experiment worden geïnformeerd (zie ook mijn antwoord op vraag 5).Bij het selecteren van de deelnemende gemeenten wordt rekening gehouden met een goede verdeling over Nederland.
Het vinden van geschikte locaties voor stembureaus is eveneens punt van zorg: wat is de actuele stand van zaken in het vinden van geschikte locaties en welke vervolgacties zijn op welk moment voorzien? Welke hulp kan het Rijk hierbij bieden aan gemeenten?
Veel gemeenten zijn op dit moment nog op zoek naar geschikte locaties voor de stemlokalen. Uit de gesprekken met gemeenten komt naar voren dat een deel van de locaties nog niet bereikbaar is vanwege de zomervakantie. Het is daarom de verwachting dat gemeenten pas na de zomervakantie het volledige bestand aan stemlokalen kunnen vaststellen. Op dit moment zijn bij het Ministerie van BZK nog geen signalen bekend dat het vinden van locaties leidt tot grote problemen. Vanwege de korte voorbereidingstijd voor deze verkiezing blijft het Ministerie van BZK alert op signalen die mogelijk duiden op problemen bij het vinden van voldoende stemlocaties.
Kunt u toezeggen dat u voor het commissiedebat over verkiezingen (gepland op 28 september) een brief stuurt waarin uitvoerig wordt ingegaan op de stand van zaken ten aanzien van de organisatie van de aanstaande Tweede Kamerverkiezingen?
Ja. In de Kamerbrief over de evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen die ik voor het commissiedebat op 28 september aan uw Kamer wil sturen, zal ik ingaan op de stand van zaken ten aanzien van de voorbereiding van de Tweede Kamerverkiezing.
Het bericht 'Indonesische verpleegkundigen worden hier uitgeknepen: 'Ik voel me opgelicht'' |
|
Jimmy Dijk |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Indonesische verpleegkundigen worden hier uitgeknepen: «Ik voel me opgelicht»»?1
Het kabinet vindt het van groot belang dat iedereen onder goede omstandigheden kan leven en werken in Nederland. Dit geldt ook voor de Indonesische verpleegkundigen die in dit artikel worden genoemd. Net als iedereen hebben arbeidsmigranten en internationale studenten die stagelopen en/of arbeid van bijkomende aard verrichten naast hun studie recht op eerlijk, gezond en veilig werk, met fatsoenlijke huisvesting.
Het kabinet werkt samen met uitvoeringsorganisaties, sociale partners, medeoverheden en andere partijen om de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Commissie Roemer) te implementeren om de positie van arbeidsmigranten in Nederland te verbeteren. Daarom wordt in diverse trajecten samengewerkt om arbeidsmisstanden tegen te gegaan, slechte huisvesting aan te pakken, en oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt te voorkomen.
In hoeverre heeft de arbeidsinspectie zicht op bemiddelingsbureaus, zoals Yomema, die buitenlandse zorgmedewerkers naar Nederland halen op basis van een studieverblijfvergunning? Hoeveel van zulke bureaus zijn actief in Nederland? Wat zijn de namen van deze bemiddelingsbureaus? Wat is de gemiddelde winst van deze bemiddelingsbureaus?
De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft geen overkoepelend beeld van dergelijke bemiddelingsbureaus noch van hun bedrijfseconomische winstgevendheid. De Arbeidsinspectie controleert individuele werkgevers op de naleving van de arbeidswetten.
Waren er al eerder signalen bij de arbeidsinspectie bekend over deze misstanden bij AVANS+ en Yomema? Zo ja, welke stappen zijn er destijds ondernomen door de arbeidsinspectie?
Naar aanleiding van eerder ontvangen signalen heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie in eerste instantie onderzocht of deze signalen opvolgingswaardig waren. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat de Arbeidsinspectie heeft geïnspecteerd op de verplichtingen voor werkgevers bij de tewerkstelling van studenten. Dit traject loopt nog. De Arbeidsinspectie doet geen uitspraken over eventuele meldingen over en onderzoeken naar specifieke werkgevers.
In hoeverre was Yomema betrokken bij het tot stand komen van het rapport Zorgvuldig arbeidsmigratiebeleid: Hoe de langdurige zorg profijt kan hebben van vakmigranten? Hoe kijkt u nu terug op hun betrokkenheid bij dit rapport?2
De Adviesraad Migratie is een onafhankelijk adviescollege en in die hoedanigheid bepaalt de Adviesraad zelf hoe zij onderzoek uitvoert. De Adviesraad Migratie geeft aan voor haar advies te hebben geput uit een veelheid aan bronnen. Naast literatuuronderzoek en het bestuderen van beschikbare data is gesproken met diverse personen, zoals (vertegenwoordigers van) werknemers, werkgevers, intermediairs, wetenschappers en belangenorganisaties. Er is in het kader van het onderzoek ook met vertegenwoordigers van Yomema gesproken om inzichten uit de praktijk op te halen. Volgens de Adviesraad is er van verdergaande betrokkenheid bij de totstandkoming van dit rapport geen sprake geweest.
Welke acties worden er ondernomen nu deze signalen naar buiten zijn gekomen? Wat gebeurt er met de Indonesische verpleegkundigen die middels dit programma op dit moment in Nederland verblijven?
De IND heeft nieuwe aanvragen voor een verblijfsvergunning studie voor een specifieke opleiding verpleegkunde aangehouden in afwachting van de uitkomst van het handhavingstraject van de Nederlandse Arbeidsinspectie. Studenten die nu al een studie verpleegkunde volgen binnen dit programma en rechtmatig in Nederland verblijven, ondervinden op dit moment geen gevolgen voor het verblijfsrecht. De IND zal aan de hand van de uitkomst van het handhavingstraject van de Arbeidsinspectie bezien of dit gevolgen heeft voor het verblijfsrecht van de betreffende studenten, rekening houdend met de belangen van de betrokkenen. Zoals bij vraag 3 is aangegeven loopt het onderzoek naar naleving van de arbeidswetten van de Arbeidsinspectie nog. In het kader daarvan heeft de Arbeidsinspectie contact met diverse betrokken partijen.
Deelt u de mening dat dergelijke constructies inherent gevoelig zijn voor uitbuiting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de mening dat dergelijke constructies mogelijk gevoelig kunnen zijn voor uitbuiting. Voor internationale studenten die naast hun studie werken en stagelopen geldt net als voor arbeidsmigranten dat ze een kwetsbare groep zijn, omdat ze bijvoorbeeld niet altijd goed op de hoogte zijn van hun rechten en, als een stage een verplicht onderdeel vormt van het curriculum, afhankelijk zijn van een werkgever om voortgang te boeken op hun studie.
Werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor goede arbeidsomstandigheden en -voorwaarden voor hun werknemers. Dit geldt ook voor internationale studenten die stagelopen en/of een bijbaan hebben.
Deelt u de mening dat een groot deel van het personeelstekort in de zorg opgelost zou kunnen worden door de uitstroom van zorgpersoneel tegen te gaan? Deelt u de mening dat één van de oorzaken van deze uitstroom te maken heeft met de werkomstandigheden in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het tegengaan van het personeelstekort in de zorg is een grote uitdaging die om een aanpak op meerdere fronten vraagt. Dat doet de Minister van Langdurige Zorg en Sport samen met alle relevante partijen in Zorg en Welzijn door middel van het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn» (TAZ). Het programma TAZ bestaat uit drie programmalijnen waarvan behoud van medewerkers er één is:
Uit uitstroomonderzoek van zowel RegioPlus3 als PFZW4 blijkt dat werkomstandigheden meespelen bij uitstroom uit de zorg. Het gaat dan om zaken als manier van werken en aansturing, werksfeer en samenwerking, en werkdruk. Daarmee moeten werkgevers als eerste aan de slag, het Ministerie van VWS ondersteunt daarbij. De resultaten uit het uitstroomonderzoek vormen input voor de programmalijn «behoud van medewerkers» van het programma TAZ.
Behoud van medewerkers is een belangrijk thema in het programma, maar het is en kan niet de gehele oplossing zijn. Omdat de vraag naar zorg zal blijven groeien en ook andere sectoren een beroep doen op het arbeidspotentieel, ligt de structurele oplossing voor de groeiende zorgvraag en het personeelstekort niet in een steeds groter beroep doen op de arbeidsmarkt, maar in het anders organiseren van en werken in de zorg. Over hoe de Minister van Langdurige Zorg en Sport daarmee bezig is, heeft zij uw Kamer op 6 juli 2023 door middel van de voortgangsrapportage over het programma TAZ geïnformeerd. Daarnaast stijgt de uitstroom van personeel weliswaar, maar krimpt de sector niet.5 Ook is de uitstroom uit de zorg ten opzichte van andere sectoren laag. Tussen het eerste kwartaal 2016 en het eerste kwartaal 2021 bedroeg deze uitstroom in de zorg steeds 9 tot 11,5%. Het gemiddelde van alle sectoren was in die periode 18 tot 20%.6
Hoe typerend zijn de werkomstandigheden van deze Indonesische verpleegkundigen in de zorg? Hoe vaak krijgen bijvoorbeeld Nederlandse verpleegkundigen te maken met «gebroken diensten»?
Er is mij niet bekend of er verschillen zijn tussen Nederlandse en Indonesische verpleegkundigen met betrekking tot de hoeveelheid gebroken diensten die zij uitvoeren. Uit de Werknemersenquête van AZW blijkt dat 5,6% van alle zorgwerknemers te maken heeft met gebroken diensten. In de UMC’s is dat 2,6%, in de ziekenhuizen 3,4% en in de VVT 9,9%.7 Deze cijfers kunnen niet worden uitgesplitst naar nationaliteit.
Welke stappen gaat u ondernemen om deze acute problemen nu op te lossen?
Werkgevers zijn primair verantwoordelijk om te zorgen voor goede arbeidsomstandigheden en -voorwaarden voor hun werknemers. Werkgevers moeten dus ook de wettelijke verplichtingen naleven, die hiervoor gelden. Ik zal in overleg treden met de Arbeidsinspectie, zodra het handhavingstraject is afgerond en met inachtneming van de waarborgen voor een zorgvuldige juridische procedure. De inspectiepraktijk kan mogelijk inzichten geven in de gebruikte constructie en kwetsbaarheden in de huidige regelgeving, ten behoeve van aanknopingspunten voor mogelijke effectieve beleidswijzigingen. Naar aanleiding daarvan zal ik samen met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport bezien of en zo ja welke vervolgstappen gewenst zijn.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Plattelandsbewoners die onevenredig hard worden geraakt door rekeningrijden |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat plattelandsbewoners onevenredig hard worden geraakt door rekeningrijden1?
Ja.
Hoe kunt u rekeningrijden willen invoeren als het openbaar vervoer (OV) in de meeste P10-gemeenten (netwerk van grote plattelandsgemeenten) op het platteland erbarmelijk slecht geregeld is, waardoor er geen alternatief voor de auto is? Graag een gedetailleerd antwoord.
De Staatssecretaris van IenW heeft uw Kamer op 13 juni jl. per brief geïnformeerd over het voornemen om maatregelen te onderzoeken die het regionaal OV kunnen versterken,2 conform de motie Slootweg/Kuiken3. Daarbij benadruk ik nogmaals het belang dat het kabinet hecht aan voldoende bereikbaarheid voor alle mensen in heel het land, ook in dunner bevolkte gebieden. Vanwege snel stijgende kosten en langzamer terugkerende inkomsten maken de voor het regionaal OV verantwoordelijke decentrale overheden keuzes ten aanzien van het OV-aanbod. Bij de invulling van de motie is het van belang uit te gaan van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de decentrale overheden en het Rijk én ook om de effectiviteit van maatregelen en het financiële kader zorgvuldig mee te wegen. Het is het streven van de Staatssecretaris om de Kamer nog voor de begrotingsbehandelingen van de Ontwerpbegroting 2024 per brief te informeren over de eventuele mogelijkheden.
Over het bieden van voldoende regionaal OV-aanbod is de Staatssecretaris van IenW daarnaast doorlopend in gesprek met de verantwoordelijke decentrale overheden. Het is aan decentrale overheden met hun vervoerders om de lokale reisvraag te bedienen en maatwerk te bieden. De provinciale staten en regionale consumentenvertegenwoordigingen zien toe op de besluiten die regionaal genomen worden. Bij de invulling van de motie Slootweg/Kuiken worden mogelijkheden verkend die het kabinet heeft bij het versterken van het regionaal OV.
Deelt u de mening dat de overheid niet aan de basis mag staan om ongelijkheid tussen burgers te creëren, te weten wel en geen (voldoende) aanbod van openbaar vervoer? Zo ja, hoe kan het dat bewoners op het platteland onevenredig hard op kosten worden gejaagd als rekeningrijden wordt ingevoerd door gebrek aan goed OV? Graag een gedetailleerd antwoord.
P10 neemt aan dat bewoners van plattelandsgemeenten vanwege de grotere afhankelijkheid van de auto bij invoering van BnG ook duurder uit zullen zijn dan onder de huidige motorrijtuigenbelasting. Dit blijkt niet uit onderzoeken die Staatssecretaris Van Rij en ik naar de Tweede Kamer hebben gestuurd.
De gevolgen van het invoeren van Betalen naar Gebruik zijn namelijk voor een aantal varianten voor de tariefstructuur voor landelijk en stedelijk gebied in beeld gebracht. Uit onderzoek dat Staatssecretaris Van Rij en ik op 17 november 2022 naar de Tweede Kamer hebben gestuurd blijkt dat het gemiddelde jaarkilometrage van een auto in landelijk gebied met 12.400 km per jaar iets lager is dan in sterk of zeer sterk stedelijk gebied (13.000 km per jaar).4 In de vervolgonderzoeken die op 26 juni 2023 zijn gedeeld met de Tweede Kamer wordt deze uitkomst bevestigd.5 Door het hogere autobezit betalen mensen in landelijk gebied per huishouden nu gemiddeld meer motorrijtuigenbelasting (mrb) dan in stedelijk gebied. Gegeven de bovengenoemde jaarkilometrages is het niet te verwachten dat bij invoering van Betalen naar Gebruik een lastenverschuiving optreedt van automobilisten in stedelijk gebied naar automobilisten in landelijk gebied.
Hoe de invoering van Betalen naar Gebruik precies uitpakt voor mensen in stedelijk en landelijk gebied hangt af van de precieze tariefstructuur die gekozen wordt, en de tarieven daarbinnen. Het kabinet heeft daarover nog geen besluit genomen.
Zie met betrekking tot het openbaar vervoer het antwoord op vraag 2.
Waarom is uw beleid erop gericht om automobilisten, die al zwaar belast worden, met kilometerheffing nog meer te belasten? Graag een gedetailleerd antwoord.
De Tweede Kamer is op 1 juli 2022 geïnformeerd over de hoofdlijnen van Betalen naar Gebruik.6 In deze brief is toegelicht dat door het huidige systeem om te vormen van een belasting op bezit naar een belasting op gebruik, de lasten van automobiliteit rechtvaardiger worden verdeeld. Automobilisten die weinig rijden, gaan dan minder betalen. Zij belasten het wegennet en de omgeving immers minder dan automobilisten die meer kilometers maken. Daarbij is aangegeven dat het uitgangspunt is dat de opbrengsten van de autobelastingen in het voorziene jaar van invoering, 2030, op het niveau van 2025 blijven.
Wilt u, nu het kabinet gevallen is, alle voorbereidingen en/of besluiten rondom het rekeningrijden per direct stopzetten? Graag een gedetailleerd antwoord.
De Tweede Kamer bepaalt welke onderwerpen controversieel verklaard worden.
Het bericht 'Abortusklinieken zien vaker jonge vrouwen die anticonceptie wantrouwen' |
|
Harry Bevers (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Abortusklinieken zien vaker jonge vrouwen die anticonceptie wantrouwen»?1
Ja.
Bent u bekend met de trend van «hormonenfobie» onder vrouwen en hoe beïnvloedt deze trend de keuze voor anticonceptiemethoden?
Het is mij niet ontgaan dat er veel gesproken en geschreven wordt over de (vermeende) bijwerkingen van hormonale anticonceptie2. In hoeverre hier sprake is van een nieuwe trend is onderwerp voor discussie: al vanaf de opmars van de anticonceptiepil in de jaren zestig en zeventig klonken geluiden over «pilmoeheid» onder vrouwen.
Uit navraag onder abortusartsen en huisartsen blijkt dat zij in toenemende mate vrouwen in de spreekkamer zien, die (kritische) vragen stellen over hormonale anticonceptie. Of en in hoeverre de trend van «hormonenfobie» de keuze voor een anticonceptiemethode beïnvloedt, is niet bekend.
Ervaren huisartsen ook een toename van het aantal vragen over natuurlijke anticonceptiemethoden? Hebben zij via bijvoorbeeld richtlijnen voldoende handvatten om goede voorlichting te geven en te wijzen op risico’s die bij natuurlijke anticonceptie spelen?
Er lijkt al geruime tijd een trend gaande dat er meer aandacht is voor «natuurlijke methoden» en dat vrouwen liever geen hormonen gebruiken. Maar hoe groot de vraag is en of er een toename is houdt het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) niet bij. Er is geen onderzoek bekend waarmee deze signalen gekwantificeerd kunnen worden.
Ik kies liever niet voor de terminologie «natuurlijke anticonceptie», omdat onduidelijk is wat hiermee wordt bedoeld. De berichtgeving gaat veelal over de kalendermethode, waarbij met behulp van onder andere temperatuurmeting de vruchtbare dagen worden berekend. De kalendermethode wordt door artsen gezien als een minder geschikte methode als je echt niet zwanger wilt worden, omdat niet alle vrouwen een regelmatige cyclus hebben en omdat het risico op fouten in de toepassing hoger is dan bij andere methoden. Uiteraard geldt in de spreekkamer wel dat vrouwen vragen kunnen stellen over alle methoden; artsen zullen uitleg geven over verschillende methoden, ook als dat minder betrouwbare methoden zijn. Huisartsen geven altijd uitleg over goed gebruik van een anticonceptiemiddel. Voor een deel van de vrouwen vormt de betrouwbaarheid (tegen zwanger worden) van een anticonceptiemethode niet het enige criterium bij de keuze voor een middel.
Huisartsen beschikken over een goede richtlijn om hun voorlichting over anticonceptie op te baseren. In de NHG-Standaard Anticonceptie wordt aandacht besteedt aan overige methodes van anticonceptie, zoals barrière methodes, lactatie amenorroe methode (LAM) en methodes, die rekening houden met vruchtbare dagen. In de standaard worden de kenmerken en de betrouwbaarheid van deze methodes besproken, ook in vergelijking met hormonale methodes, koperspiraal of sterilisatie. Ook is er informatie op www.thuisarts.nl over dit onderwerp3.
Deelt u de mening dat het verontrustend is dat er een toename wordt gezien van jonge vrouwen die ongewenst zwanger worden door het gebruik van natuurlijke anticonceptiemethoden zonder aanvullende vormen van anticonceptie? Zo nee, waarom niet?
Als er daadwerkelijk meer (jonge) vrouwen ongewenst zwanger worden, doordat zij ten onrechte hebben vertrouwd op een minder of weinig betrouwbaar middel (zoals de kalendermethode), dan vind ik dat verontrustend. Echter, het is lastig om het aantal ongewenste zwangerschappen te onderzoeken en er zijn geen betrouwbare gegevens over trends in het aantal ongewenste zwangerschappen onder jonge vrouwen. Uit de IGJ Jaarrapportage 2021 blijkt niet dat er een toename is van het aantal zwangerschapsafbrekingen onder jonge vrouwen.4 Op basis van deze cijfers kan niet worden vastgesteld waardoor een eventuele toename (of afname) van het aantal zwangerschapsafbrekingen wordt veroorzaakt.
Bent u bereid de rol van natuurlijke anticonceptie mee te nemen bij het verbeteren van het inzicht in de reden voor abortussen, waar momenteel aan gewerkt wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan dergelijk onderzoek beschikbaar zijn?
Ja, dit onderwerp is onderdeel van het onderzoek waaraan u refereert.
Amsterdam UMC, UMCG Groningen, Rutgers en Fiom doen in het kader van het onderzoeksprogramma «onbedoelde zwangerschap en (jong) kwetsbaar ouderschap» van ZonMw onderzoek naar de factoren die leiden tot de keuze van de vrouw om een onbedoelde zwangerschap al dan niet af te breken. In dit onderzoek is aandacht voor anticonceptiegebruik van de onbedoeld zwangere vrouw. Er wordt uitgebreid navraag gedaan bij respondenten naar het type anticonceptie dat men al dan niet gebruikt(e) en de motieven (of juist het gebrek aan motieven) hierbij. De eerste resultaten van dit onderzoek worden in 2024 verwacht.
Op welke manier wordt er bij het promoten van natuurlijke anticonceptiemethoden via sociale media ook gecommuniceerd over risico’s die hierbij spelen? Voorziet de Digital Services Act ook in een plicht om dit te vermelden bij content over (seksuele) gezondheid?
Deze vraag is niet in het algemeen te beantwoorden. Voor de overheid geldt dat zij niet direct met de burger over anticonceptiemethoden communiceert, ook niet via sociale media. Het Ministerie van VWS zorgt voor algemene informatie over het beleid rond seksuele gezondheid, het tegengaan van soa’s en de aanpak ten aanzien van onbedoelde zwangerschappen. Organisaties zoals Soa Aids Nederland en Rutgers geven daarnaast in opdracht van de overheid algemene informatie over anticonceptie, bijvoorbeeld op www.sense.info, waar ook een chatlijn beschikbaar is voor gerichtere vragen. Deze organisaties besteden in hun informatievoorziening aandacht aan de mate van betrouwbaarheid van alle methoden, ook wat betreft natuurlijke methoden5.
De Digital Services Act (DSA) stelt regels voor de wijze, waarop online platformen moeten omgaan met illegale en schadelijke content. Informatie over hormoonvrije anticonceptiemethodes, zoals de kalendermethode, is in principe niet illegaal en dus beschermd onder de vrijheid van meningsuiting. Er geldt onder de DSA daarom geen verplichting voor online platformen (zoals TikTok en Instagram) om waarschuwingen bij dit soort posts te plaatsen. Als de informatie echter afkomstig is van adverteerders, dan stelt de DSA enkele regels, die mogelijk relevant zijn. Zoals dat het duidelijk moet zijn, dat het reclame is en wie voor de reclame heeft betaald. Als de informatie eigenlijk reclame is, dan is de Nederlandse Reclame Code mogelijk ook relevant. Zo zijn er in de Nederlandse Reclame Code regels vastgesteld, waaraan reclame zou moeten voldoen. Hierin wordt onder meer bepaald dat reclame niet misleidend en niet in strijd met de waarheid mag zijn. Iedereen kan een klacht indienen bij de Stichting Reclame Code, waar de onafhankelijke Reclame Code Commissie dan een uitspraak over zal doen.
Op welke manier wordt er gewerkt aan het vergroten van het bewustzijn onder jongeren over het belang van het kiezen van een passende en bewezen veilige anticonceptiemethode die past bij hun persoonlijke situatie en wensen? Welke beroepsgroepen worden daarbij betrokken en wat hebben zij nodig om dit effectief en doeltreffend te doen?
Ik zet op diverse manieren in op het bereiken van jongeren over dit belangrijke onderwerp.
In de aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap6 heeft preventie een prominente rol. Binnen deze aanpak zet ik samen met de Staatssecretaris van VWS gericht in op het voorkomen van onbedoelde zwangerschap onder jongeren. Relationele en seksuele vorming is een krachtig middel om dit doel te bereiken en de school is hiervoor een heel goede leer- en oefenplek. Het stimuleringsprogramma Gezonde Relaties en Seksualiteit is erop gericht om scholen die aandacht willen besteden aan het thema relaties en seksualiteit hierbij te ondersteunen.
Verschillende GGD’en geven bovendien, soms los van de Stimuleringsprogramma, voorlichting op scholen over seksuele gezondheid, waaronder anticonceptie.
Online kunnen jongeren betrouwbare informatie vinden op websites als www.sense.info (speciaal voor jongeren), www.seksualiteit.nl (voor volwassenen) en www.zanzu.nl (voor mensen die beperkt of slecht Nederlands spreken). Op www.sense.info is ook een anonieme chatlijn en bellijn te vinden. Tevens zijn er online anticonceptie keuzetools ontwikkeld (www.anticonceptievoorjou.nl) waarbij bezoekers zelf aan de hand van vragen kunnen ontdekken welke middelen het beste aansluiten bij hun persoonlijke situatie en voorkeuren.
Ook kunnen jongeren ook met vragen en voorlichting over bij hen passende anticonceptie bij de huisarts terecht. De huisarts maakt hierbij gebruik van de anticonceptieleidraad. Voor jongeren onder de 21 jaar worden de kosten van anticonceptie volledig vanuit het basispakket van de zorgverzekering vergoed. Na de zomer komt ook een e-learning voor huisartsen over het onderwerp onbedoelde zwangerschap beschikbaar. In deze e-learning wordt expliciet aandacht besteed aan de kalender- en temperatuurmethode en de mate van betrouwbaarheid daarvan.
Als er, naast deze algemene voorlichting op school of online, vragen zijn waarvoor jongeren liever één op één met een zorgverlener in contact komen – maar voor wie de huisarts als een te grote drempel wordt ervaren – kunnen jongeren tot en met 24 jaar terecht bij de centra seksuele gezondheid van de GGD, voor een seksualiteitshulpverleningsconsult. Hier kunnen jongeren gratis en anoniem hun vragen rondom seksualiteit en seksuele gezondheid stellen.
Ook door de inzet van de jeugdgezondheidszorg (JGZ) wordt de bewustwording over veilige en passende anticonceptie vergroot. De JGZ-professional vraagt en informeert jongeren en ouders/scholen proactief over gezonde seksuele ontwikkeling en adviseert over vormen van anticonceptie. Dit doen zij zowel rond de leeftijd dat de meeste jongeren seksueel actief worden, als in de gesprekken die daarvoor plaatsvinden7.
Uiteraard zullen veel jongeren het gesprek over anticonceptie met hun ouders aangaan. De Staatssecretaris werkt momenteel aan het beter bereiken van ouders over hun cruciale rol in de seksuele opvoeding en hen hiertoe tools te geven.
Volgend jaar start er tot slot in opdracht van het Ministerie van VWS een online campagne, speciaal voor jongeren, over anticonceptie en het belang om een middel te kiezen dat bij je past.
De beroepsgroepen, die bij de preventie en zorg voor jongeren worden betrokken, zijn: huisartsen, JGZ medewerkers zoals jeugdartsen, GGD’en, onderwijsprofessionals en kennisinstituten (Rutgers, Fiom, SOA AIDS NL, Stichting School en Veiligheid). Voor huisartsen zijn er ter raadpleging NHG-standaarden beschikbaar over Anticonceptie en het Soa-consult.
Het Ministerie van VWS zet zich via de beleidsvisie Seksuele gezondheid8 op verschillende manieren in voor het beschermen en bevorderen van de seksuele gezondheid. Inzet uit deze beleidsvisie behelst naast bovenstaande activiteiten het enthousiasmeren van gemeenten om hun collectieve preventietaak op het gebied van seksuele gezondheid (meer) op te pakken en het bereiken van mensen met een seksuele gezondheidsachterstand.
In hoeverre zijn natuurlijke anticonceptie en de (mogelijke) gevolgen hiervan onderdeel van het stimuleringsprogramma «Gezonde relaties en seksualiteit in het onderwijs» en intensivering van de anticonceptiecounseling in de abortusklinieken?
Via het Stimuleringsprogramma Relaties en Seksualiteit wordt ingezet op collectieve preventie van onbedoelde zwangerschappen middels brede relationele en seksuele vorming op school. Hierbij komen alle thema’s op het gebied van relaties en seksualiteit aan bod. Anticonceptie is hier vanzelfsprekend onderdeel van. Er is een scala aan lespakketten beschikbaar waar scholen uit kunnen kiezen. De lespakketten zijn ontwikkeld voor verschillende leeftijden en schoolniveaus door diverse kennisorganisaties en worden als dit nodig blijkt herzien.
Tijdens de anticonceptiecounseling in klinieken wordt door de abortusarts en/of verpleegkundige samen met de vrouw bekeken welke anticonceptiemethode het beste past bij de situatie en wensen van de vrouw of het stel. Hierbij wordt de tijd genomen om de werking van de verschillende methodes te bespreken, evenals de voor- en nadelen. Ook bij de betrouwbaarheid en risico’s wordt stilgestaan. Er zal dus ook worden uitgelegd dat sommige methoden minder geschikt zijn om SOA’s en zwangerschap te voorkomen dan andere. Sommige hormoonvrije anticonceptiemethoden, zoals de kalendermethode, zijn voor veel vrouwen niet de meest betrouwbare optie. Hierover wordt dan ook voorlichting gegeven. Uiteindelijk blijft de keuze om al dan geen anticonceptie te gebruiken, en ook de keuze voor een methode, die van de vrouw.
Het stroomnet |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van het Financieel Dagblad «Nederweert wil vol stroomnet omzeilen maar loopt vast in bureaucratie» en het bericht van de NOS «Ook Zeeuwse stroomnetwerk zit vol, grootverbruikers komen op wachtlijst»?1 2
Ja, dat ben ik.
Bent u van mening dat groepscapaciteitsbeperkingscontracten standaard aangeboden moeten worden in regio’s met netcongestie? Hoe gaat u dit afdwingen?
Gezien de sterk toegenomen vraag naar transportcapaciteit is het van belang dat het net wordt uitgebreid. Dit is echter niet van vandaag op morgen gerealiseerd en dat vraagt om een meer flexibel gebruik van het net met bijbehorende flexibele contractvormen.
Vanuit het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) worden vier flexibele contractvormen uitgewerkt of al toegepast in de praktijk. Voor alle vormen geldt dat het gaat om een contract tussen de gebruikers van het net (formeel: aangeslotenen) en de netbeheerder, waarbij de gebruikers minder transportcapaciteit gebruiken. Het kan dan gaan om minder elektriciteit afnemen (bijvoorbeeld een fabriek), minder elektriciteit toeleveren (bijvoorbeeld een zonnepark) of allebei (bijvoorbeeld een batterij).
Deze contractvorm is naar verwachting juridisch gereed begin 2024, waarna deze kan worden geïmplementeerd door de netbeheerder en vervolgens in de praktijk kan worden gesloten.
De verschillende vormen hebben elk voordelen en nadelen voor zowel netgebruikers als netbeheerders. Het is van belang dat zo snel mogelijk geschikte contractvormen worden ontwikkeld en geïmplementeerd die bijdragen aan verlichting van netcongestie. Welk contracttype het meest effectief is, is afhankelijk van het probleem op het net. Is het probleem bijvoorbeeld sterke pieken op bepaalde momenten, dan biedt een (Groeps-)CBC een oplossing. Is het probleem bijvoorbeeld onvoldoende capaciteit voor een «volledige» transportaanvraag van een nog niet aangesloten netgebruiker, dan biedt de NFA uitkomst. Ik zie daarom geen reden om het aanbieden van één specifieke contractvorm te verplichten. Overigens is het zo dat de ACM (en dus nadrukkelijk niet EZK) op grond van de Europese taakverdeling, bevoegd is om verplichtingen op te leggen.
Ik zal de Kamer eind dit jaar informeren over de voortgang van deze ontwikkelingen.
Wanneer gaat u een «right to challenge» mogelijk maken aangezien de netbeheerders steeds meer moeite hebben het tempo bij te benen?
De regionale netbeheerders werken er aan dat de klant zelf een (door de netbeheerder) erkende installateur of aannemer kiest om de aansluiting in één arbeidsgang (zonder tussenkomst van de netbeheerder) te realiseren en/of te verzwaren volgens het principe «Klant sluit zichzelf aan». Het is noodzakelijk dat veiligheidseisen en nettechnische vereisten hetzelfde zijn als de eisen voor het huidige elektriciteitsnet, omdat anders de leveringszekerheid in het gedrang komt met hogere kans op storingen en uitval van het net.
Op dit moment wordt gewerkt aan een uitwerking van o.a. juridische reguleringsaspecten, het stroomlijnen van (administratieve) werkprocessen, de uitwisseling van digitale informatie en data, het opleiden en certificeren van de installateurs en aannemers, communicatie met de klant en de aanbestedingsstrategie ten aan zien van de installateurs en aannemers. Deze uitwerking gebeurt in nauwe samenwerking met klanten en marktpartijen. Begin volgend jaar zullen de eerste middelgrote klanten op het middenspanningsnet in staat zijn zelf hun aansluiting op het net te realiseren. Voor de andere aansluittypes en verdere opschaling is nadere uitwerking nodig.
Kortom, dit is begin volgend jaar mogelijk voor de eerste klanten en wordt daarna uitgebreid naar andere klanten. Dit principe geldt overigens ook voor flexibele contracten, omdat ook voor een flexibel contract een aansluiting op het elektriciteitsnet nodig is. Gezien de grote problematiek van netcongestie zijn alle oplossingen nodig, waaronder het versneld versterken van het net, het gebruik van flexibele contracten en het toepassen van «right to challenge».
Ik zal de Kamer eind dit jaar informeren over de voortgang, conform de motie van het lid Erkens, ingediend op 20 juni jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 1254).
Hoe staat het met de uitvoering van motie Erkens c.s. over bedrijven zo snel mogelijk in staat stellen het «right to challenge»-principe te hanteren wanneer flexibele contracten geen uitweg bieden?3 Kunt u de uitvoering hiervan versnellen gezien de grote problematiek op het stroomnet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is het stroomnet in Zeeland plots volgelopen en ook voor zo’n lange tijdsperiode? Bent u zich bewust van de schade hiervan voor de Zeeuwse economie en verduurzaming?
TenneT doet grote investeringen om te anticiperen op de voorziene groeiende vraag naar transportcapaciteit als gevolg van o.a. verduurzaming door bedrijven. De afgelopen twaalf maanden was het aantal aanvragen in Zeeland echter gelijk aan achtmaal het huidige vermogen in de hele provincie. Dit is een plotselinge en zeer sterke stijging; een ontwikkeling die sneller gaat dan het tempo waarop de uitbreiding en verzwaring van het net kan worden uitgevoerd. Hierdoor is congestie ontstaan. Gezien de omvang van deze groei zijn grote investeringen noodzakelijk die niet op korte termijn kunnen worden gerealiseerd. Een extra complicatie in het geval van Zeeland is dat het huidige hoogspanningsinfrastructuur slechts een gedeelte van Zeeland beslaat.
De structurele oplossing voor netcongestie op afname in deze provincie zijn;
Deze projecten worden vanuit het Meerjarenprogramma Infrastructuur & Klimaat (MIEK) en via de Rijkscoördinatieregeling (RCR) gecoördineerd. De voorbereiding en eerste werkzaamheden zijn reeds gestart. Zoals toegezegd in de Kamerbrief van 22 juni jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 443) zal ik de Kamer eind dit jaar najaar informeren over de voortgang.
Graag merk ik daarnaast ook op dat ik afgelopen zomer, nadat de situatie op het Zeeuwse stroomnet bekend werd gemaakt, direct in gesprek ben gegaan met de regio. Samen met de netbeheerder, overheden en lokale ondernemers zijn we op zoek naar creatieve oplossingen om de druk op de wachtrij te verminderen.
Ik realiseer mij dat de ontstane netcongestie gevolgen heeft voor groei van bedrijven en voor verduurzaming van bedrijven, wanneer zij hiertoe een zwaardere aansluiting nodig hebben. Dit onderstreept het belang van de aanpak van netcongestie in het LAN en de inzet op het beschikbaar stellen van voldoende flexibiliteit om de ruimte op het elektriciteitsnet zo goed mogelijk te handhaven, verdelen en waar mogelijk uit te breiden.
Wat betekent dit voor de bouw van twee nieuwe kerncentrales? Hoe zorgt u ervoor dat daar voldoende ruimte op het net voor beschikbaar is?
Netcongestie kan gevolg zijn van zowel te veel invoeden (productie) van stroom, als van te veel afname (gebruik) van stroom en het feit dat het «teveel» afname of invoeden vanuit of naar een andere regio getransporteerd moet worden. Wanneer lokale productie en afname van elektriciteit meer op elkaar wordt afgestemd, dan kan congestie worden voorkomen en kan het hoogspanningsnet worden ontlast.
De huidige netcongestie in Zeeland wordt veroorzaakt door een sterke groei in de afname van elektriciteit vanwege de verduurzaming van de industrie; er is te veel vraag gegeven de hoeveelheid elektriciteit die op dit deel van het net wordt ingevoed. Een oplossing is door middel van flexibele vraag van netgebruikers de afname te verlagen. Een oplossing kan echter ook zijn om meer lokale productie in het net in te voeden, zodat deze toegenomen vraag lokaal opgevangen kan worden en niet vanuit andere regio’s hoeft te worden getransporteerd. Nieuwe kerncentrales kunnen in de toekomst een bijdrage leveren aan het invoeden van elektriciteit op het stroomnet en kunnen daarmee voorkomen dat deze problemen zich opnieuw voordoen.
In het Nationaal Plan Energiesysteem wordt de voorgenomen rol van kernenergie in het toekomstige energiesysteem beschreven. Dit plan biedt een kader voor alle uitvoeringsplannen, waaronder de bouw van twee nieuwe centrales. De visie van het huidige kabinet daarbij is dat we in moeten zetten op alle mogelijke CO2 neutrale bronnen. De huidige congestie zal vóór die tijd met andere middelen moeten worden verholpen. Daarvoor verwijs ik graag naar de acties in het LAN.
In hoeverre loopt het stroomnet vol door de enorme uitrol van zonne- en windenergie zonder coördinatie op plek of benutting van al die stroom?
Congestie ontstaat wanneer meer transportcapaciteit wordt gevraagd dan beschikbaar is. Dit kan zowel op afname betrekking hebben (waarbij meer stroom wordt gevraagd door netgebruikers, dan dat in het desbetreffende gebied wordt opgewekt) als op invoeden (waarbij juist de opwek van stroom groter is dan de vraag).
De enorme toename van vraag naar transportcapaciteit voor invoeden komt door de groei van duurzame opwek, welke door weersinvloeden gekenmerkt wordt door flinke pieken. De enorme toename van vraag naar transportcapaciteit voor afname komt door verduurzaming door middel van elektrificatie. Deze succesvolle verduurzaming heeft zich sneller voltrokken dan de snelheid waarmee op land extra transportcapaciteit kan worden aangelegd. Dit is een van de redenen waarom er ook naar zogenoemde «slimme» oplossingen wordt gekeken, zoals grootschalige batterijopslag bij zonneparken. Het kabinet zet in op elektriciteitsopslag door het investeren in batterij-innovaties en het verplichten van batterijen bij grootschalige zonneparken. Hiertoe is een reservering van 416,6 miljoen euro opgenomen, opgenomen in de Voorjaarsbesluitvorming Klimaat.
De Regionale Energiestrategie (RES) is verantwoordelijk voor het plannen van de implementatie van zon- en windparken op land. Daarbij wordt gewerkt aan een toekomstbestendig energiesysteem. Zo wordt in de plannen rekening gehouden met regionale/ lokale vraag naar en opwek van elektriciteit, als ook naar locaties waar de productiebronnen worden gebouwd. Daarmee worden bewuste keuzes gemaakt voor locaties en kan verdere belasting van het net worden voorkomen, door juiste locatiebepaling.
Hoe ziet het verdienmodel van zonne- en windenergie eruit in regio’s met netcongestie? Ontvangen zij SDE-subsidie wanneer zij gedwongen afgeschakeld worden door de netbeheerder als het net volloopt? Wat is de vergoeding die zij dan krijgen van de netbeheerder? Houdt dat de businesscase rendabel?
Zon- en windparken verdienen geld voor geproduceerde elektriciteit en ontvangen aanvullend SDE++ subsidie over hun daadwerkelijk gerealiseerde productie.
Wanneer zon- en windparken worden afgeschakeld als gevolg van netcongestie ontvangen zij dus geen SDE++ subsidie omdat er geen productie van hernieuwbare elektriciteit is. Wel ontvangen zon- en windparken, die afgeschakeld worden, een vergoeding van de netbeheerders.
Gedwongen afschakelen gebeurt in situaties wanneer de netbeheerder kort van te voren voorziet dat het elektriciteitsnet overbelast dreigt te raken, bijvoorbeeld omdat het weer in de praktijk anders is dan de weersvoorspelling en er meer wind of zon is dan voorspeld. Dit gebeurt niet frequent en is van korte duur.
Wanneer producenten verplicht worden afgeschakeld dan gebeurt dit tegen een vergoeding, waarbij de hoogte van de vergoeding afhankelijk is van o.a. de duur van de afschakeling en het soort asset (bv. windpark of gascentrale) dat afgeschakeld wordt. Bij deze vergoeding wordt geen rekening gehouden met de businesscase van de producent in kwestie, ook vanwege de snelheid waarmee afgeschakeld moet worden. De businesscase is projectafhankelijk en hangt van vele factoren af, zoals (het formaat van) de opstelling, de aansluiting, etc. Op de vraag of de business case bij gedwongen afschakeling rendabel is, is dus geen eenduidig antwoord te geven.
Producenten kunnen ook vrijwillig flexibel vermogen aanbieden, waarbij zij zelf de hoogte van hun vergoeding bepalen. Dit gebeurt onder andere via een open biedingssysteem, waarbij partijen een vergoeding ontvangen wanneer zij capaciteit beschikbaar stellen. Via het biedingssysteem kan ieder project vrijwillig volume aanbieden om af te schakelen tegen een zelf bepaalde prijs. Het zon- of windpark in kwestie bepaalt dan dus zelf de hoogte van de vergoeding van het aanbod aan de netbeheerder om af te schakelen. De netbeheerder kiest wie gecontracteerd wordt. Het zon- of windpark in kwestie neemt de gemiste SDE++ subsidie mee in de bepaling van de gevraagde vergoeding. Wanneer de netbeheerder niet op het aanbod ingaat, bijvoorbeeld omdat er een goedkoper aanbod ligt, wordt het zon- of windpark ook niet afgeschakeld. Bij deze vrijwillige afschakeling is de business case dus altijd rendabel.
De 10.000 gezinnen (vaak met een parttime werkende en of gedeeltelijk arbeidsongeschikte) die onder het bijstandsniveau leven |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
Herinnert u zich dat u op 29 maart 2023 aan de Kamer moest toegeven dat er maar liefst 10.000 gezinnen onder het bijstandsniveau leven, inclusief toeslagen?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de Nationale ombudsman hiervoor al in 2016 waarschuwde en dat er in bijna zeven jaar tijd geen oplossing voor deze groep gevonden is, ondanks vele Kamervragen, rapporten, debatten in de Kamer en zelfs signaleringen van rechters als buikpijndossier?2
Dat klopt, de problematiek is eind 20163 voor het eerst onder de aandacht gebracht door de Nationale ombudsman (NO). Zoals eerder gemeld in de brief aan uw Kamer op 29 maart 20234 is, gelet op de lange looptijd, de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 september 20225 en de omvang van de groep huishoudens, een passende oplossing dringend wenselijk en nodig.
Herinnert u zich dat we u in de Kamer al maandenlang wijzen op de uitspraak van de hoogste rechtbank in sociale zekerheidsvragen – de Centrale Raad van Beroep – van 27 september 2022, die oordeelde dat in dit soort situaties: «Door de samenloop van regelingen die niet goed op elkaar zijn afgestemd, bevinden appellanten zich in de zeer bijzondere situatie dat zij bijstand ontvangen die aanvult tot de norm voor gehuwden, maar toch over onvoldoende middelen beschikken om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van gehuwden te kunnen voorzien. Het kan appellanten, gelet op de gebrekkige afstemming van de regelingen en het feit dat zij pas achteraf met de effecten daarvan werden geconfronteerd, niet worden verweten dat het lagere recht op toeslagen en kindgebonden budget niet eerder is onderkend. Er is daarom sprake van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat wordt afgeweken van het uitgangspunt dat in beginsel geen (hogere) bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend»?3
Ja. Het kabinet werkt sinds begin dit jaar aan een oplossing en heeft Uw Kamer op 29 maart7 en 2 juni8 geïnformeerd over de voortgang. Met de brief aan Uw Kamer van vandaag, 19 september 2023, informeren wij u wederom over de stand van zaken.
Herinnert u zich dat u eerdere moties om alle mensen die het betreffen aan te schrijven en hen te helpen, heeft afgewezen?
In het tweeminutendebat Uitvoering Sociale Zekerheid is de motie Warmerdam c.s.9 oordeel Kamer gelaten en vervolgens door uw Kamer aangenomen. Mede naar aanleiding van deze motie spannen Rijk en gemeenten zich in om het bereik van de ondersteuning door gemeenten te vergroten. Met de brief aan Uw Kamer van vandaag informeren wij u over de stand van zaken.
Hoeveel van de naar schatting 10.000 gezinnen hebben de weg naar de gemeente gevonden om over het jaar 2022 een aanvulling te krijgen, zodat zij ten minste tot het bijstandsniveau (inclusief toeslagen) worden aangevuld in hun inkomen?
Uit een analyse door de Belastingdienst die vandaag is meegestuurd met een brief aan Uw Kamer en deze beantwoording blijkt dat het dit jaar gaat om 6.400 huishoudens. Van een aantal gemeenten is bekend dat zij zijn begonnen om deze huishoudens actief te benaderen en aan hen bijzondere bijstand te verstrekken. Er is geen landelijk beeld van het aantal huishoudens waarmee inmiddels contact is of dat inmiddels geholpen is. In overleg met de VNG is besloten om nog niet over te gaan op bredere communicatie, omdat dit een toeloop op gemeenten kan veroorzaken die de uitvoering nu nog niet aankan. Wij zullen gemeenten verzoeken om een uitvoeringstoets uit te brengen op de actieve benadering. Tegelijkertijd werkt het Rijk aan ondersteuning voor gemeenten in de uitvoering, onder meer door het gezamenlijk opstellen van een handreiking.
Van een aanvulling over het jaar 2022 kan alleen sprake zijn als een huishouden in 2023 een terugvordering van toeslagen over 2022 heeft ontvangen die te wijten is aan de problematiek.10 Op de korte termijn (de termijn waarop wijziging van wet- en regelgeving niet mogelijk is) kunnen gemeenten de getroffen huishoudens alleen ondersteunen via de individuele bijzondere bijstand. De bijzondere bijstand kan alleen worden verstrekt voor kosten die in het heden gemaakt worden; dit is niet het geval voor de extra uitgaven aan huur en zorgverzekering in 2022 als gevolg van de problematiek.
Hoeveel van de naar schatting 10.000 gezinnen hebben de weg naar de gemeente gevonden om over het jaar 2023 een aanvulling te krijgen, zodat zij ten minste tot het bijstandsniveau (inclusief toeslagen) worden aangevuld in hun inkomen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoeveel gemeenten hebben getracht mensen die het betreft actief te benaderen? Welke gemeenten zijn dat?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoeveel gezinnen zijn geholpen en benaderd om een aanvulling aan te vragen? Kunt u aangeven om welke groepen het dan gaat en hoe zij benaderd zijn en welke resultaten daarbij geboekt zijn (via gemeenten, via het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), via particuliere verzekeraars die inzicht hebben in wie een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft)?
Zie het antwoord op vraag 5. Aanvullend hierop kunnen wij aangeven dat de actieve benadering en de communicatie op dit moment verlopen via individuele gemeenten.
Heeft het UWV alle mensen benaderd die in 2022 en/of 2023 een Toeslagenwet-uitkering hadden voor (echt)paren en hen geholpen een aanvulling aan te vragen? Zo nee, waarom niet en wilt u dat alsnog doen? Zo ja, welke resultaten heeft dat dan gehad?
Dit is nog niet gebeurd. Het is niet duidelijk welke ontvangers van een Toeslagenwetuitkering precies te maken hebben met de alleenverdienersproblematiek, omdat UWV niet over alle hiervoor noodzakelijke gegevens beschikt. In overleg met de VNG is besloten om nog niet over te gaan op bredere communicatie, omdat dit een toeloop op gemeenten kan veroorzaken die de uitvoering nu nog niet aankan. Wij zullen UWV en gemeenten in een uitvoeringstoets vragen welke mogelijkheden zij zien voor actieve benadering van de doelgroep.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Commissie sociaal minimum van mening is dat de bijstandsnorm (die deze mensen dus niet halen) volstrekt onvoldoende is om van rond te komen voor gezinnen (van twee ouders) met meerdere kinderen?
Op 30 juni heeft de Commissie sociaal minimum haar eerste rapport over de toereikendheid van het sociaal minimum aan mij overhandigd. Het kabinet is bekend met de inhoud van het rapport en de adviezen van de Commissie sociaal minimum.
Op 28 september komt de commissie met het tweede rapport over de systematiek van het stelsel van het sociaal minimum. De gezamenlijke rapporten worden op een later moment voorzien van een kabinetsreactie.
Hoe vindt u dat u uitvoering geeft aan artikel 20 van de Grondwet, dat in lid 3 stelt: «Nederlanders hier te lande, die niet in het bestaan kunnen voorzien, hebben een bij de wet te regelen recht op bijstand van overheidswege»?
Het bieden van bestaanszekerheid is één van de belangrijkste kerntaken van de overheid. Het derde lid van artikel 20 GW bevat een opdracht aan de wetgever om bij wet een recht op bijstand te creëren voor Nederlanders die niet zelf in hun bestaan kunnen voorzien. Dit sociaal grondrecht vestigt geen rechtstreekse aanspraak voor individuen op bijstand en bevat evenmin de opdracht om een bijstandsnorm in het leven te roepen die voor elke rechthebbende onder alle omstandigheden en te allen tijde toereikend moet zijn.
Aan deze bepaling heeft de wetgever uitvoering gegeven door het in het leven roepen van (thans) de Participatiewet, die regelt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander (en de met de Nederlander gelijkgestelde), met onvoldoende middelen, recht heeft op bijstand van overheidswege. De bijstandsnormen die in de Participatiewet zijn opgenomen, worden geacht in principe toereikend te zijn voor de noodzakelijke kosten van het bestaan. De Participatiewet kent echter ook, in aanvulling op de bijstandsnormen, de mogelijkheid om aanvullende algemene en bijzondere bijstand toe te kennen aan degenen voor wie de bijstandsnorm vanwege bepaalde omstandigheden ontoereikend is om alle noodzakelijke kosten te kunnen dragen. Daarnaast kennen we in Nederland het toeslagenstelsel en kan er bijvoorbeeld kwijtschelding van gemeentelijke belastingen worden verleend.
Het kabinet heeft de afgelopen jaren beleid gevoerd om in uitzonderlijke tijden met hoge inflatie de bestaanszekerheid van mensen te versterken. Het aandeel personen onder de armoedegrens daalt naar verwachting van 6,1% in 2021 naar 4,8% in 2023, en het aandeel kinderen dat in armoede opgroeit, daalt van 7,2% in 2021 naar 6,2% in 2023. Ook voor 2024 neemt het demissionaire kabinet maatregelen om de bestaanszekerheid van mensen te borgen. Uw Kamer heeft hiertoe ook opgeroepen met de moties Marijnissen/Van der Plas en Van Apeldoorn. Dankzij deze nieuwe maatregelen en het eerder ingezette beleid zal naar verwachting het aandeel personen onder de armoedegrens volgend jaar niet toenemen en het aandeel kinderen dat in armoede opgroeit verder dalen naar 5,1%.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen die nu buiten hun schuld onder het bijstandsniveau zitten, alsnog een aanvulling krijgen over de jaren 2022 een 2023?
Zie het antwoord op vraag 5 en mijn brief aan Uw Kamer van 19 september.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Wij hebben uw vragen een voor een beantwoord. Zoals de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft toegelicht in de brief aan Uw Kamer van 12 september jl., heeft de beantwoording betrekking op de uitkomsten van de augustusbesluitvorming. Deze uitkomsten worden pas openbaar gemaakt op Prinsjesdag, 19 september 2023. Daarom is deze beantwoording vandaag meegestuurd met de brief die Uw Kamer nader informeert over de stand van zaken.
De vertraagde invoering van bijna-gratis kinderopvang op de BES-eilanden |
|
Fonda Sahla (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat uit de beslisnota’s bij de nota naar aanleiding van het verslag inzake regels ten behoeve van de kinderopvang op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet kinderopvang BES) blijkt dat de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen geen noodzaak zag om de invoering van bijna-gratis kinderopvang met een ouderbijdrage van 4% uit te stellen, maar dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet wilde dat er wél bijna-gratis kinderopvang op Caribisch Nederland zou zijn terwijl zij nog geen bijna-gratis kinderopvang heeft kunnen invoeren in Europees Nederland?1
Eén van de uitgangspunten van het wetsvoorstel kinderopvang BES, dat bij uw Kamer is ingediend, is dat op basis van het principe comply or explain de ouderbijdrage in Caribisch Nederland zo gelijk mogelijk oploopt met de ouderbijdrage in Europees Nederland.
Naar aanleiding van het besluit om de stelselherziening financiering kinderopvang gefaseerd in te voeren en 1 januari 2027 als beoogde inwerkingtredingsdatum te hanteren, was de vraag actueel of en zo ja welke gevolgen dit besluit heeft voor de hoogte van de ouderbijdrage in de periode 2025–2027 in Caribisch Nederland.
Aan de bewindspersonen van SZW zijn bij nota van 11 mei 2023 twee opties voorgelegd over hoe om te gaan met de hoogte van de ouderbijdrage in de periode 2025–2027. Naar aanleiding daarvan hebben zij verzocht om een voorstel op te stellen dat voldoet aan een aantal uitgangspunten, namelijk: 1) de hoogte van de ouderbijdrage in Caribisch Nederland loopt zo gelijk mogelijk op met de ouderbijdrage in Europees Nederland, 2) verbetering van de financiële toegankelijkheid van de kinderopvang in Caribisch Nederland voor ouders die het niet kunnen betalen en 3) investeren in de kwaliteit van de kinderopvang in Caribisch Nederland. Daartoe is een ambtelijk voorstel gedaan, zoals in de nota van 31 mei 2023 is beschreven. Beide bewindslieden hebben met het ambtelijke voorstel ingestemd.
Het voorstel houdt in dat de ouderbijdrage in de periode 2025–2027 in Caribisch Nederland zich in lijn met de ouderbijdrage in Europees Nederland in 2025–2027 ontwikkelt. Dat wil zeggen dat er sprake is van een gefaseerde afbouw van de ouderbijdrage richting 4% per 2027. Voor ouders die de ouderbijdrage niet kunnen betalen is in de Tijdelijke Subsidieregeling Financiering kinderopvang Caribisch Nederland via de kindplaatssubsidie de mogelijkheid om de ouderbijdrage te vergoeden. Voor deze ouders is de kinderopvang in Caribisch Nederland «gratis». Het beeld is dat niet alle ouders die hiervoor in aanmerking komen, er ook gebruik van maken en er dus sprake lijkt te zijn van niet-gebruik. Samen met het openbaar lichaam zal worden bekeken hoe niet-gebruik kan worden tegengegaan.
Tot slot zal vanaf 2025 de subsidie die een kinderopvangorganisatie ontvangt, gebaseerd zijn op de vergoeding van 96% van de kostprijs.
Kunt u bevestigen dat de invoering van bijna-gratis kinderopvang in Europees Nederland is vertraagd vanwege capaciteitsproblemen, waardoor invoering met grote tekorten gepaard zou zijn gegaan?
Het klopt dat een belangrijke overweging om de stelselherziening kinderopvang niet in een keer in te voeren mede is ingegeven door de gevolgen die dit kan hebben op de snel stijgende vraag naar opvang voor kinderen in combinatie met de nu al optredende tekorten aan personeel in Europees Nederland. Daarnaast hebben de bij de ontwikkeling betrokken uitvoeringsorganisaties aangegeven dat invoering van het beoogde stelsel niet per 1 januari 2025 mogelijk is.
Is het juist dat dergelijke tekorten niet bestaan in Caribisch Nederland en er geen wijzigingen zijn rondom de kwaliteitsproblemen, die al werden aangepakt toen de wet naar de Kamer werd gestuurd, sinds de publicatie van het verslag over dit wetsvoorstel?
In de memorie van toelichting van het wetsvoorstel kinderopvang BES is aangegeven dat het vanwege de nog geringe beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd personeel en huisvesting niet opportuun is om gratis kinderopvang aan te bieden aan elk kind. De verwachting is dat de invoering van gratis kinderopvang de druk op de sector vergroot, terwijl de sector voor belangrijke uitdagingen staat om de kwaliteit van de kinderopvang verder te verbeteren.
Het openbaar lichaam Bonaire heeft aangegeven dat er momenteel daadwerkelijk sprake is van wachtlijsten in de kinderopvang. Voor Saba en St. Eustatius zijn er geen indicaties dat er een tekort aan kinderopvangplaatsen is. Wel is het aantal gekwalificeerde pedagogisch medewerkers op deze eilanden (nog) niet voldoende om de vereiste kwalitatief goede opvang te kunnen leveren. Er zijn in dat opzicht net als in Europees Nederland uitdagingen om de benodigde capaciteitsuitbreiding voor een verdere groei van de kinderopvang en de noodzakelijke verbetering van de kwaliteit te realiseren.
Er zijn dus wel degelijk zorgen rond de capaciteit van (voldoende kwalitatieve) kinderopvang op Caribisch Nederland. Dit is echter niet van dien aard geweest dat dit naar het oordeel van het kabinet tot uitstel van de invoering van de Wet kinderopvang BES zou moeten leiden.
Wat zou een reden zijn om voor stapsgewijze invoering te kiezen als er geen sprake is van capaciteitsproblemen die om een gefaseerde invoering vragen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe zouden de gevolgen voor kinderen in Caribisch Nederland eruitzien als ervoor zou worden gekozen om het stelsel met bijna-gratis kinderopvang daar later in te voeren, net als in Europees Nederland? Wat betekent dit bijvoorbeeld voor de noodzakelijke kwaliteitsimpuls en voor reeds ingezet beleid?
Het wetsvoorstel kinderopvang BES kent drie hoofdbestanddelen, de kwaliteit van de kinderopvang, het toezicht en de financiering. Een onderdeel van de financiering is de hoogte van en de wijze waarop de ouderbijdrage wordt geïnd.
Het is het voornemen van het kabinet om de Wet kinderopvang BES, als de Tweede Kamer het wetsvoorstel niet controversieel verklaart, in de loop van 2024 van kracht te laten worden. De bekostiging van de kinderopvangorganisaties zal op basis van de wet op zijn vroegst op 1 januari 2025 starten.
Het uitstel van invoering van de Wet kinderopvang BES zou betekenen dat het deel van de wet dat de kwaliteit van de kinderopvang en het toezicht door de Inspectie van het Onderwijs regelt, later van kracht zou worden. Dat zou met het oog op de ontwikkeling van het stelsel, het verbeteren van de kwaliteit van de kinderopvang op de eilanden en daarmee voor de kinderen een gemiste kans zijn.
Voor ouders die het niet kunnen betalen, kan het openbaar lichaam onder de huidige tijdelijke subsidieregeling adviseren om de ouderbijdrage door het Rijk te laten vergoeden. Die regeling blijft gelden totdat de Wet kinderopvang BES van kracht gaat. Onder de wet kinderopvang BES krijgt het openbaar lichaam de mogelijkheid om die ouderbijdrage te betalen in het kader van het lokale armoedebeleid. Naar verwachting zal voor deze groep ouders en dus voor hun kinderen ten opzichte van de huidige situatie niets veranderen.
Kunt u reflecteren op het probleem van armoede in algemene zin, kinderarmoede in specifieke zin en het ontbreken van een sociaal minimum met menswaardige bestaanszekerheid op de BES-eilanden, waardoor de omstandigheden dusdanig anders zijn dat bijna-gratis kinderopvang op Caribisch Nederland een grote meerwaarde zou hebben om deze problemen aan te pakken? Wat zijn de gevolgen van latere invoering voor (eenouder)gezinnen in Caribisch Nederland?
In de brief aan uw Kamer «Voortgangsrapportage ijkpunt sociaal minimum Caribisch Nederland 2023»2 heeft de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen aangegeven dat bestrijding van armoede maximale inspanningen vraagt van velen. Het kabinet zet daarbij in op verlagen van de kosten van levensonderhoud en het verhogen van de inkomens.
Een van de onderdelen in het beleid om de kosten van levensonderhoud te verlagen zijn de kosten van de kinderopvang. Om die reden is vooruitlopend op de Wet kinderopvang BES in juli 2020 de Tijdelijke subsidieregeling financiering kinderopvang Caribisch Nederland van kracht geworden. Concreet onderdeel van zowel de tijdelijke subsidieregeling als het wetsvoorstel is om de kosten voor ouders structureel te verlagen.
Bijzondere aandacht is er voor kinderen die in armoede leven. Dan gaat het niet alleen om het bestrijden van de directe armoede, maar ook om het bieden van perspectief op een kansrijke ontwikkeling aan alle kinderen. Goede kinderopvang is daarvoor essentieel. Mede om die reden is het wetsvoorstel kinderopvang BES aan uw Kamer aangeboden. Het is voor de verdere verbetering van de kwaliteit van de kinderopvang van belang dat de wet spoedig in werking treedt.
Vertraagde invoering van de lagere ouderbijdrage maakt dat de kosten voor kinderopvang voor groepen ouders in 2025 en 2026 minder snel zullen dalen.
Zijn er inderdaad meerdere verschillen in kinderopvang in Caribisch en Europees Nederland, zoals de mogelijkheid om opvang te financieren voor ouders met een laag inkomen naast het aanbod van voorschoolse educatie? Zo ja, waarom zou een eerdere invoering van bijna-gratis kinderopvang dan een te groot verschil betekenen?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven is eén van de uitgangspunten van het wetsvoorstel kinderopvang BES dat de ouderbijdrage in Caribisch Nederland zo gelijk mogelijk oploopt met de ouderbijdrage in Europees Nederland.
Het klopt dat er momenteel en straks onder de Wet kinderopvang BES verschillen zijn in de hoogte van ouderbijdrage van en voorwaarden tussen de kinderopvang in Caribisch en Europees Nederland.
Aan de subsidiering van de kinderopvangorganisaties in Caribisch Nederland wordt bijvoorbeeld geen voorwaarde opgelegd dat de ouders allebei dienen te werken en is de ouderbijdrage niet afhankelijk van het inkomen. Ook kunnen kinderen van ouders die het niet kunnen betalen onder de tijdelijke subsidieregeling en de Wet kinderopvang BES gebruik maken van gratis kinderopvang. In Caribisch Nederland is er op dit moment bijvoorbeeld geen mogelijkheid om kinderen gebruik te laten maken van een voorschoolse voorziening, zoals die mogelijkheid er in Europees Nederland wel is.
Welke wijzigingen zouden er nog plaats moeten vinden om de invoering van bijna-gratis kinderopvang op Caribisch Nederland uit te stellen tot 2027? Worden eventuele besluiten en wetgeving in ieder geval nog voorgelegd aan de Tweede Kamer?
Het wetsvoorstel kinderopvang BES biedt de grondslag om de hoogte van de ouderbijdrage bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen. Het wetsvoorstel ligt voor behandeling in uw Kamer.
Klopt het dat de begrote middelen nog niet zijn verschoven naar latere jaren op de begroting?
De ouderbijdrage zal in de jaren 2025 en 2026 geen 4% bedragen, maar hoger. Dit heeft echter geen gevolgen voor de begroting van het Rijk.
Kinderopvangorganisaties innen namelijk de eigen bijdrage. De kinderopvangvergoeding die het Rijk verstrekt zal vanaf 2025 96% van de kostprijs bedragen zoals ook in het wetsvoorstel is voorzien. Dit leidt dus niet tot extra uitgaven voor het Rijk.
Wel ontvangt het openbaar lichaam een extra bijdrage voor de hogere uitgaven voor kindplaatssubsidies in 2025 en 2026. Deze middelen worden beschikbaar gesteld in de Ontwerpbegroting SZW 2024.
Waarom kon de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wel, maar de Staatssecretaris voor Digitale Zaken en Koninkrijksrelaties niet meebeslissen over een onderwerp van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, namelijk kinderopvang op Caribisch Nederland?
Het wetsvoorstel kinderopvang BES is in februari 2023 door het kabinet aan de Tweede Kamer aangeboden.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen is verantwoordelijk voor de kinderopvang in Caribisch Nederland. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is verantwoordelijk voor het stelsel kinderopvang in Europees Nederland. Juist vanwege de verantwoordelijkheid voor het stelsel kinderopvang in Europees Nederland en het uitgangspunt «comply or explain» waardoor de ouderbijdrage in Caribisch Nederland zo gelijk mogelijk oploopt met de ouderbijdrage in Europees Nederland is het voorstel mede aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd.
Kan de Kamer er nog voor kiezen om de lijn van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen te volgen en dus voor invoering van bijna-gratis kinderopvang per 2025 te kiezen voor Caribisch Nederland? Zo ja, wat zou hiervoor nodig zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 8 is beschreven biedt het wetsvoorstel een grondslag om de hoogte van de ouderbijdrage vast te stellen bij algemene maatregel van bestuur. De Tweede Kamerleden kunnen door middel van moties of amendementen invloed uitoefenen op de inhoud van het wetsvoorstel en de bijbehorende uitvoeringsregelgeving, waaronder de hoogte van de ouderbijdrage en het moment waarop de betreffende ouderbijdrage van kracht zal zijn.
Het Zuyderland ziekenhuis in Heerlen dat mogelijk alle bedden voor opnames én spoedeisende hulp kwijtraakt. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ziekenhuis in Heerlen raakt mogelijk alle bedden voor opnames én spoedeisende hulp kwijt: gemeente reageert verbolgen»?1
Ja.
Klopt het dat er momenteel ongeveer 5.000 mensen op de wachtlijst staan, terwijl dit er normaal gesproken rond de 2.000 zijn?
Volgens het Zuyderland ziekenhuis staan er op dit moment circa 5000 patiënten op de wachtlijst voor een operatie. Vóór de coronapandemie lagen de aantallen rond de 2.000–2.500. Het Zuyderland ziekenhuis heeft momenteel – vanwege personeelsgebrek – nog 2 van de 19 operatiekamers gesloten. Zij verwachten deze in de loop van 2024 weer te kunnen openen, waarmee men naar verwachting weer op het niveau van vóór de coronapandemie komt.
Kunt u aangeven wat het aantal meldingen van spoedeisende hulp op de beide locaties (Heerlen en Sittard-Geleen) van de afgelopen vijf jaar was?
Het Zuyderland ziekenhuis geeft aan dat ze in de afgelopen vijf jaar, gemiddeld per jaar: +/- 52.000 patiënten met een acute zorgvraag zien. Gemiddeld +/- 32.000 patiënten per jaar werden voorzien in hun acute zorgvraag op locatie Heerlen. Gemiddeld +/- 20.000 patiënten per jaar op de locatie Sittard-Geleen.
Klopt het dat bij de fusie van het Atrium Medisch Centrum en het Orbis Medisch Centrum het eerstgenoemde ziekenhuis in Heerlen zowel financieel als met personeel het meest heeft bijgedragen, terwijl het laatstgenoemde ziekenhuis in Sittard-Geleen juist op de rand van de afgrond bungelde?
Volgens het Zuyderland ziekenhuis is dit een misvatting. Zij geven aan dat beide ziekenhuizen vóór de fusie redelijk gelijkwaardig in omvang en financiële positie waren. Het ziekenhuis in Sittard-Geleen bungelde volgens het Zuyderland ziekenhuis niet op de rand van de afgrond.
Hoe kan het dat na alles wat men vanuit Heerlen heeft bijgedragen om Sittard-Geleen een gezond ziekenhuis te maken, nu de rekening gepresenteerd krijgt door het sluiten van spoedeisende hulp en het verdwijnen van het beddenhuis (verpleegafdeling)? Wat vindt u van deze (mogelijke) ontwikkeling?
Er is nog geen besluit is genomen over de toekomstige inrichting van de zorg in deze regio. Bij keuzes rondom de inrichting van een zorgorganisatie spelen aspecten als betaalbaarheid en organiseerbaarheid een belangrijke rol. Het sturen op een efficiënt ingerichte ziekenhuisorganisatie is daar ook een onderdeel van. Daarnaast zijn ook de toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg van groot belang. Deze dienen altijd voldoende geborgd te worden. In het algemeen geldt dat bij keuzes rondom de inrichting van de zorg er altijd een afweging van de aspecten kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid aan de orde is. Het is in dit geval de verantwoordelijkheid van het bestuur van een ziekenhuis om een balans te vinden tussen deze drie aspecten.
Kunt u een inschatting geven van het effect op de Regionale Ambulancevoorziening in Zuid-Limburg, mocht de spoedeisende hulp in Heerlen verdwijnen? Moeten er dan bijvoorbeeld meer ambulances in het gebied ingezet worden? Zo nee, kunt u dat onderbouwen? Zo ja, wordt het probleem van personeelsschaarste dan niet simpelweg verplaatst?
Het Zuyderland ziekenhuis geeft aan nog geen antwoord te kunnen geven op deze vraag. De mogelijke scenario’s worden de komende periode verder uitgewerkt, daarbij zal ook dit onderwerp worden meegenomen.
Kunt u in uw gesprekken met het bestuur van het Zuyderlandziekenhuis expliciet benadrukken dat vóórdat er een besluit wordt genomen over het mogelijk aanpassen van de spoedeisende zorg in Heerlen, de betrokken gemeenten geconsulteerd moeten worden?
Zorgaanbieders dienen de besluitvormingsprocedure te volgen die beschreven staat in het Uitvoeringsbesluit van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de daarop gebaseerde Uitvoeringsregeling Wkkgz als zij overwegen het aanbieden van acute zorg op een bepaalde locatie geheel of gedeeltelijk te beëindigen of op te schorten. Zoals duidelijk staat beschreven in de Wkkgz is het van belang dat betrokkenen, zoals inwoners en gemeenten, actief en voorafgaand aan de besluitvorming betrokken dienen te worden. De zorgaanbieder moet met hen in gesprek. Betrokkenen moeten de gelegenheid krijgen hun zorgen tijdig te uiten en ter overweging mee te geven aan de betreffende zorgaanbieder. Hier voorziet de wet ook in. Zoals vermeld in de Uitvoeringsregeling Wkkgz dienen betrokkenen en/of inwoners door de zorgaanbieder in een bijeenkomst geïnformeerd te worden over de voorgenomen plannen om het aanbod van acute zorg te wijzigen. Betrokkenen en/of inwoners moeten in de gelegenheid worden gesteld om hun visies, wensen en zorgen over een voorgenomen wijziging van het aanbod van acute zorg te uiten. Het is van wezenlijk belang dat een dusdanige bijeenkomst wordt georganiseerd op een zodanig tijdstip dat de inbreng van betrokkenen en/of inwoners van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming van de zorgaanbieder. De zorgaanbieder is ook verplicht om aan betrokkenen en/of inwoners een gemotiveerde terugkoppeling te delen waarin staat beschreven wat er met de naar voren gebrachte visies, wensen en zorgen zal worden gedaan.
Het Zuyderland ziekenhuis heeft mij verzekerd dat bovenstaande procedure zal worden gevolgd.
Kunt u aangeven hoe het bestuur van het Zuyderlandziekenhuis van plan is de gemeenten in Parkstad te consulteren over mogelijke plannen?
Het Zuyderland ziekenhuis geeft aan de gemeenten in het adherentiegebied zo goed mogelijk te betrekken. Na de zomer wordt hiervoor een proces ingericht. Voor eind augustus staat een afspraak met een deel van de gemeenteraad van Heerlen gepland.
Bent u bekend met het bericht van Noordhollands Dagblad «Overleden bestuurder uit Zwaag zoveelste slachtoffer op de N247, automobilisten rijden te hard en halen in waar het niet mag: «Hoeveel doden moeten er nog vallen?»1 en zou u op de verschillende bevindingen willen reflecteren?
Ja. Onze gedachten gaan uit naar de slachtoffers, hun naasten en alle betrokkenen. Het is zeer te betreuren als bij ongevallen verkeersdoden of ernstige gewonden vallen.
De N247 is een provinciale N-weg. Daarmee is deze niet in het beheer van het Rijk. Het is bij deze weg primair aan de verantwoordelijke wegbeheerder om de verkeersveiligheid te monitoren en de aangedragen mogelijkheden ter verbetering van de verkeerveiligheid te beoordelen. Het Ministerie van IenW ondersteunt de provincies om de verkeersveiligheid op de provinciale N-wegen te verbeteren, zie hiervoor het antwoord op vraag 4.
Zou u willen reageren op elk van de door de dorpsraden aangedragen mogelijkheden ter verbetering van de verkeersveiligheid, zoals een oversteekplaats en het plaatselijk verlagen van de maximumsnelheid?
Zie antwoord op vraag 1.
Zou u willen reflecteren op de vraag hoe het rijgedrag van automobilisten die verkeersonveilig gedrag vertonen op de N247 kan worden beïnvloed? Zou u alle mogelijke acties en aanpassingen op een rij willen zetten?
Alle deelnemers in het verkeer hebben de verantwoordelijkheid veilig (rij)gedrag te vertonen. Het Ministerie van IenW wil mensen daarvan bewuster maken en zet daarom in op veilig rijgedrag op de weg. Voorbeelden hiervan zijn campagnes rond afleiding in het verkeer (MONO), het niet rijden onder invloed van alcohol (Bob) en het houden aan de geldende snelheidslimiet. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, is het aan de wegbeheerder zelf om te bezien of en zo ja welke specifieke maatregelen voor de N247 genomen kunnen worden.
Op welke manier heeft u contact met de provincie en de betrokken gemeenten over de verkeersveiligheid en ongevallen op de N247? Welke ondersteuning kan het Rijk de provincie, betrokken gemeenten en andere partners bieden om de verkeersveiligheid op de N247 te verbeteren?
Om de verkeersveiligheid op provinciale N-wegen te verbeteren is er contact met onder meer provincies en gemeenten over de gezamenlijke uitvoering van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid (SPV). Het Ministerie van IenW helpt andere wegbeheerders door het delen van kennis en het beschikbaar stellen van financiële middelen via de Investeringsimpuls verkeersveiligheid.
Het Kennisnetwerk SPV, een samenwerkingsverband van CROW en SWOV in opdracht van het Ministerie van IenW, ontwikkelt, borgt en verspreidt kennis over een risicogestuurde aanpak van de verkeersveiligheid. Dit helpt provincies en gemeenten bij het maken van een risicoanalyse en het opstellen van een uitvoeringsagenda om de grootste risico’s op het eigen wegennet in kaart te brengen en potentiële risico’s in het verkeerssysteem preventief te verminderen. Inmiddels hebben alle provincies, en ook steeds meer gemeenten, dit opgesteld.2
Het Ministerie van IenW ondersteunt medeoverheden via de Investeringsimpuls verkeersveiligheid om een financiële impuls te geven aan de verkeersveiligheid van het onderliggend wegennet. In de eerste twee tranches konden medeoverheden aanvragen doen voor een Rijksbijdrage van maximaal 50% voor infrastructurele maatregelen om de verkeersveiligheid te verbeteren. Voorbeelden van mogelijke maatregelen zijn het aanbrengen van een draagkrachtige berm bij 80 km/h wegen of de aanleg van een fietsoversteek bij een kruispunt via een middeneiland. Hierbij is het aan de medeoverheden zelf om aan de hand van de lijst van maatregelen te bepalen voor welke maatregelen en voor welke wegen aanvragen worden gedaan. Een derde tranche wordt op dit moment uitgewerkt, onder meer samen met het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).
Deelt u de urgentie om de N247 verkeersveiliger te maken, ook gezien het feit dat in april 2023 nog duidelijk werd dat de N247 op plek 7 staat van meest onveilige N-wegen in Nederland en een deeltraject van de N247 zelfs op plek 2 van meest onveilige deeltrajecten van N-wegen in Nederland staat, beide op basis van het aantal ongevallen? Zo ja, welke verantwoordelijkheid voelt het Rijk hier om iets aan te doen?
Zie de antwoorden op vraag 1 en vraag 4.
De verlenging van de voorwaardelijke vergoeding van de paramedische herstelzorg na COVID-19 |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Bent u er bewust van dat de voorwaardelijke vergoeding voor paramedische herstelzorg officieel afloopt op 1 augustus 2023?
Ja, daarom heb ik de regeling verlengd op 14 juli jl., wat 24 juli jl. is gepubliceerd.1
Hoe komt het dat ondanks de toezegging in de Kamerbrief van 1 juni 2023 om deze vergoeding te verlengen tot 1 januari 2025 er op 20 juli 2023 er nog steeds geen definitief besluit genomen is?1
Omdat ik niet een besluit wilde nemen voordat uw Kamer zich kon uitspreken over de Pakketbrief. De Pakketbrief was geagendeerd tijdens het commissiedebat over het Zorgverzekeringsstelsel met daarin het voornemen de regeling te verlengen. Direct daarna heb ik de regeling verlengd, dit kent enige doorlooptijd.
Staat u nog steeds achter het voornemen om deze vergoeding te verlengen tot 1 januari 2025? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, inmiddels is de regeling verlengd.3
Bent u er bewust van dat zulke late besluitvorming veel stress veroorzaakt bij post-covid patiënten?
Ik begrijp dat late besluitvorming veel stress kan veroorzaken bij post-covid patiënten. Daarom is ervoor gekozen om al voor de publicatie van de verlening via het Zorginstituut Nederland te communiceren over de voorgenomen verlening.
Kunt u zo spoedig mogelijk, en uiterlijk voor 1 augustus 2023, bekend maken wat u definitieve besluit is over het verlengen van de voorwaardelijke vergoeding van de paramedische herstelzorg na COVID-19? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
In verband met het reces was het niet mogelijk om eerder te reageren.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor 1 augustus 2023?
Zie antwoord vraag 5.
De berichtgeving rondom de Tunesië deal |
|
Kati Piri (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is de formele status van het «Memorandum d'entente sur un partenariat stratégique et global entre l'Union Européenne et la Tunisie»? Zijn er onderliggende documenten behorend bij dit memorandum, publiekelijk dan wel vertrouwelijk? Zo ja, kunt u deze stukken zo spoedig mogelijk delen met de Kamer?
Het kabinet verwijst naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl.1 Het Memorandum of Understanding (MoU) en de daarin door de Commissie en Tunesië gemaakte afspraken hebben geen juridisch bindend karakter. Het betreft een politieke overeenkomst en daarmee wederzijds politiek commitment van de EU en Tunesië aan de implementatie van het comprehensive partnership packagedat op 11 juni werd aangekondigd. De volledige tekst van het MoU is publiekelijk toegankelijk en de details van het onderliggende comprehensive partnership package waren reeds openbaar.
Wat is de formele aanleiding en betekenis van de aanwezigheid van demissionair Minister-President Rutte bij het fotomoment op 16 juli ter gelegenheid van de deal met Tunesië samen met de voorzitter van de Europese Commissie Von der Leyen, de Tunesische president Saied en de Italiaanse premier Meloni?
Tijdens de buitengewone Europese Raad (ER) van 9 februari 2023 onderstreepten regeringsleiders dat de huidige migratie-uitdagingen waar Europa voor staat een Europees antwoord vereisen. Zoals beschreven in het verslag2 besprak de ER toen om, op een gecoördineerde wijze, de samenwerking met landen van herkomst en transit langs alle migratieroutes te intensiveren. Voor Nederland vormen brede, evenwichtige en gelijkwaardige migratiepartnerschappen met derde landen een belangrijke bouwsteen voor een effectief humaan migratiebeleid. Deze ER concludeerde ook dat snelle actie nodig is om terugkeer te bevorderen langs de migratieroutes naar de landen van herkomst, en dat daarvoor het gehele EU-beleidsinstrumentarium moet worden ingezet, waaronder diplomatie, ontwikkelingssamenwerking, handel, visa, en legale migratiemogelijkheden. Deze inzet werd bevestigd bij de ER van maart 2023.3 De ER van 29 en 30 juni 20234 sprak vervolgens over voortgang die was geboekt op de externe dimensie van migratie en in het bijzonder over de EU-relaties met Tunesië, en concludeerde verheugd te zijn met het werk dat is verricht aan een voor beide partijen voordelig alomvattend partnerschapspakket met Tunesië.
Het door de Europese Commissie met de Tunesië opgestelde MoU vloeit voort uit deze besprekingen in de Europese Raad over migratie en een reeks EU bezoeken aan Tunesië in het voorjaar. De inhoudelijke contouren van het partnerschap zijn een aantal keer met de Raad gedeeld en besproken in het voorjaar van 2023.
De aanwezigheid van Minister-President Rutte en de Italiaanse Minister-President Meloni als leden van de Europese Raad moet bezien worden in de geest van de Team Europebenadering. Dit geeft uitdrukking aan het politieke belang dat de Europese Raad hecht aan de totstandkoming van een strategisch partnerschap met Tunesië. Ook Ministers uit andere EU Lidstaten en verschillende EU commissarissen brachten dit jaar bezoeken aan Tunesië.
Aangezien premier Rutte aangaf dat migratie een van de thema’s is die «te gevoelig ligt om er op korte termijn zaken over te doen»1, hoe verhouden deze uitspraak én de voortrekkersrol die Nederland en premier Rutte hebben gehad in het sluiten van een deal met Tunesië, zich tot elkaar?
De uitspraak van de Minister-President betreft andere elementen van migratie dan die waar het MoU met Tunesië over gaat en zijn gedaan in de context van gesprekken die met name betrekking hadden op de binnenlandse dimensie van migratie.
Is duidelijk wie de afspraken hebben gemaakt en wie er politiek of juridisch ter verantwoording kan worden geroepen wanneer mensenrechten in het geding komen? Wat is de juridische status van deze «deal»? Welke entiteit binnen de Europese Unie (EU) heeft de afspraken met Tunesië gemaakt en is dus verantwoordelijk?
Het kabinet verwijst naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl. Het betreft afspraken van de Europese Commissie, namens de EU, met Tunesië. Het MoU en de daarin door de Commissie en Tunesië gemaakte afspraken hebben geen juridisch bindend karakter. Het betreft een politieke overeenkomst en daarmee een wederzijds politiek commitment van de EU en Tunesië aan de implementatie van het comprehensive partnership packagedat op 11 juni werd aangekondigd. De Commissie is in eerste instantie belast met de uitwerking van dit MoU in samenspraak met Tunesië waarna besluitvorming binnen de Unie binnen de bestaande kaders zal moeten verlopen voordat verplichtingen kunnen worden aangegaan. Zoals beschreven bij vraag 2 sprak de Europese Raad in het voorjaar meerdere keren over het brede partnerschap met Tunesie. De inhoudelijke contouren van het partnerschap zijn op 14 april en 13 juni met de Raad gedeeld en besproken. Op 11 juni is dit ook publiekelijk bekend gemaakt. Het kabinet heeft dit ook aan uw Kamer gemeld in het verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de Raad Algemene Zaken op 27 juni 2023.6 Ook is de Raad op 14 juni 2023 geïnformeerd over de intentie van de Commissie om een MoU met Tunesië te sluiten. De Commissie had gemachtigd moeten worden door de Raad om tot daadwerkelijke ondertekening over te gaan. Het kabinet is met andere lidstaten van mening dat dit geen precedent moet zijn. Tegelijkertijd bestaat er brede steun in de Raad voor dit MoU, waarmee opvolging wordt gegeven aan de conclusies van de Europese Raad van 29 en 30 juni jl. (zie verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli 2023).
Wat is de rol van het Europees Parlement en de nationale parlementen voor wat betreft democratisch toezicht? Welke rechters controleren of de afspraken en daaruit voortvloeiende beslissingen mensenrechten schenden of niet?
Er is geen formele rol van het Europees parlement bij de totstandkoming van MoU’s. Het is wat het kabinet betreft nu aan de Commissie om initiatief te nemen richting implementatie van het MoU, met inachtneming van de in de EU-Verdragen neergelegde procedures. Voor zover de afspraken verder worden uitgewerkt in EU wet- en regelgeving, zal het Europees parlement, daar waar de EU-Verdragen daarin voorzien, betrokken zijn als medewetgever. Nationale parlementen zijn niet formeel betrokken bij het toezicht op en de implementatie van de afspraken op EU-niveau. Nationale parlementen dienen hierover wel te worden geïnformeerd. Toepassing van het MoU dient in lijn te zijn met de bestaande internationale, Europeesrechtelijke en nationale (wettelijke) verplichtingen.
Met welke instrumenten wordt de deal precies gefinancierd, aangezien bij onduidelijkheid hierover de legitimiteit van de uitgaven die op basis van deze deal worden gedaan, niet worden gecontroleerd?
Het kabinet verwijst naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl. Uw Kamer zal, zodra nadere informatie kan worden gegeven over de vormgeving en voorwaarden van de EU-steun en eventuele budgettaire gevolgen voor de Nederlandse begroting, nader worden geïnformeerd over de voortgang en implementatie van het MoU.
Gegeven het feit dat Tunesië groepen migranten en vluchtelingen inclusief (zwangere) vrouwen en kinderen de grens over heeft gezet en heeft achtergelaten in de Libische woestijn zonder eten, drinken en beschutting2, wat is de reden dat er een deal is gesloten met een regime dat op hetzelfde moment deze inhumane daden verricht en hoe beïnvloedt dit het vertrouwen dat mensenrechten gehandhaafd zullen worden?
Op basis van de bij het kabinet bekende informatie is onduidelijk wat er precies is gebeurd. Het nastreven van een versterkt strategisch partnerschap met Tunesië volgt uit het wederzijds belang van de EU en Tunesië om samen te werken op verschillende strategische onderwerpen, zoals macro-economische stabiliteit, economie en handel, de energietransitie en migratie. Migratiesamenwerking, als onderdeel van dit bredere strategisch partnerschap, biedt de mogelijkheid om het Tunesisch migratiebeleid te helpen verbeteren en de dialoog aan te gaan over respect voor mensenrechten in dit verband. Het ontwikkelen en uitvoeren van migratiebeleid en het tegengaan van irreguliere migratie dienen ordelijk en humaan te verlopen. De EU is daar duidelijk over, ook richting Tunesië.
Zijn er afspraken gemaakt met president Saied om de mensenrechtensituatie in Tunesië te verbeteren en, zo ja, welke zijn dit concreet? Wat is het tijdspad?
Het MoU benoemt dat de migratiesamenwerking tussen de EU en Tunesië zal plaatsvinden met respect voor mensenrechten en internationaal recht. De versterkte politieke- en beleidsdialoog in het kader van de EU-Tunesië Associatieraad biedt een gelegenheid om hier met Tunesië over in gesprek te blijven. De Europese Commissie en Tunesië hebben besproken dat de Associatieraad dit najaar moet worden hervat.
Wat is concreet afgesproken om ervoor te zorgen dat rechten uit de volgende internationale verdragen niet worden geschonden:
In het MoU wordt niet ingegaan op bovengenoemde specifieke artikelen binnen mensenrechtenverdragen. Het MoU verandert niets aan bestaande volkenrechtelijke verplichtingen, waaronder mensenrechten.Tunesië is geen partij bij het EVRM, maar is wel gebonden aan onder meer het VN-Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten en het VN-Kinderrechtenverdrag en is gehouden om mensenrechten effectief te beschermen bij het grensbeheer. Andere staten en internationale organisaties kunnen Tunesië aanspreken op de naleving van deze normen, zoals ook is gedaan door de VN-verdragscomités. Ook Nederland zal Tunesië in bilaterale en multilaterale kaders daarop blijven aanspreken.
Wat is de rol van civil society organisations en/of niet-gouvernementele organisaties in de monitoring van de mensenrechten en naleving van (internationale) verdragen?
Er zijn verschillende niet-gouvermentele organisaties in Tunesië die monitoring van de mensenrechtensituatie verrichten. Een aantal van deze organisaties ontvangt Nederlandse financiële steun. Dergelijke organisaties spelen, samen met andere partners, een belangrijke rol in het toezien op de naleving van de relevante mensenrechtennormen.
Hoe zet Nederland in op de verbetering van de politieke en journalistieke vrijheid van onder andere oppositieleden en journalisten in Tunesië? Wat doet de EU om ervoor te zorgen dat zij of anderen die persoonlijk worden vervolgd, het land kunnen ontvluchten en bescherming kunnen krijgen conform internationaal recht?
Het kabinet zet zich onverminderd in voor de bescherming van journalisten en mensenrechtenverdedigers. Dit gebeurt onder meer via het centrale Mensenrechtenfondskader Safety for Voices(2023–2027) dat EUR 20 miljoen investeert in online en offline veiligheid van mensenrechtenverdedigers en EUR 20 miljoen in de online en offline veiligheid van journalisten. Het programma heeft een wereldwijd bereik en is flexibel inzetbaar, zodat mensenrechtenverdedigers en journalisten in nood direct van ondersteuning voorzien kunnen worden. Daarnaast worden vanuit het decentrale Mensenrechtenfonds ook organisaties gesteund die onderdeel uitmaken van het Tunesische maatschappelijk middenveld en zich richten het bevorderen van mensenrechten, waaronder vrijheid van pers en meningsuiting. Nederland ondersteunt deze inzet met politieke boodschappen over het belang van deze rechten.
Ook de EU ondersteunt mensenrechtenverdedigers via het ProtectDefenders mechanisme. Het mechanisme is opgericht om mensenrechtenverdedigers te beschermen die een hoog risico lopen. ProtectDefenders biedt noodhulp voor mensenrechtenverdedigers die gevaar lopen middels subsidies voor urgente bescherming, tijdelijke relocatie van mensenrechtenverdedigers, belangenbehartiging, en capaciteitsversterking van lokale mensenrechtenorganisaties.
Heeft u bepleit dat in deze deal met Tunesië afspraken gemaakt zouden worden over de onafhankelijke monitoring van ontscheping van migranten in Tunesië, zoals u wel heeft gedaan in het geval van Libië? Zo nee, waarom niet en welke garanties kunt u dan bieden dat de gemaakte afspraken worden uitgevoerd met respect voor de mensenrechten? Zo ja, kunt u die afspraken met de Kamer delen?
Het kabinet verwijst naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl.8 Nederland zet zich actief in voor de noodzakelijke aandacht voor mensenrechten, risicoanalyses en due diligence bij EU-programmering, onafhankelijke monitoring van derde partijen van door de EU gefinancierde projecten en degelijke en humane onderschepping, opvang en bescherming van migranten – en zal dat ook blijven doen. Het is wat Nederland betreft aan de Commissie om initiatief te nemen richting implementatie van het MoU. Uw Kamer zal, zodra nadere informatie kan worden gegeven over vormgeving en voorwaarden van de EU-steun nader worden geïnformeerd.
Het opslaan van medische gegevens van Nederlanders door externe softwareleveranciers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Zonder hun medeweten worden de medische dossiers van miljoenen Nederlanders gekopieerd en «ergens» opgeslagen» van NRC?1
Ja.
Aangezien de Autoriteit Persoonsgegevens al in 2018 onderzoek deed naar het kopiëren van de medische gegevens van Nederlanders naar een commercieel systeem, kan dan geconcludeerd worden dat u al jaren op de hoogte was van deze grootschalige en mogelijk juridisch oneigenlijke dataverzameling in de Nederlandse zorg? Zo ja, kunt u dan uitleggen waarom hieraan niet eerder ruchtbaarheid is gegeven? Waarom is het Nederlandse volk hierover niet eerder grootschalig ingelicht?
Ik ben ervan op de hoogte dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in 2018 een vooronderzoek heeft uitgevoerd. De AP zag destijds geen aanleiding tot vervolgonderzoek. De reden om geen vervolgonderzoek te doen was tweeledig. De AP constateerde dat de geëxtraheerde gegevens meteen automatisch worden versleuteld en alleen toegankelijk zijn voor de huisarts (die de sleutel heeft). De softwareleverancier en de ketenzorggroep hebben geen sleutel. Daarnaast worden medische gegevens niet met externen gedeeld, voor bijvoorbeeld wetenschappelijk onderzoek of statistiek.
Ten aanzien van het geven van ruchtbaarheid ligt de verantwoordelijkheid voor het informeren van betrokkenen over gegevensverwerkingen – in het algemeen en in deze casus – bij de betrokken huisartsen. Zij zijn verwerkingsverantwoordelijken in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Verwerkingsverantwoordelijken moeten richting betrokkenen en desgevraagd aan de AP – als onafhankelijke toezichthouder op de naleving van het gegevensbeschermingsrecht – kunnen aantonen dat zij in overeenstemming met de AVG persoonsgegevens verwerken.
De AP is een onafhankelijk zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) en dat betekent onder meer dat zij niet verplicht is om mij te informeren over bepaalde gegevensverwerkingen waarnaar al dan niet onderzoek wordt verricht. Daarnaast gaat de AP zelf over de openbaarmaking van bij haar berustende informatie over bijvoorbeeld onderzoeken die naar bepaalde verwerkingen plaatsvinden.
Kunt u uitleggen waarom in de Nederlandse (huisartsen)zorg op een dusdanig grootschalige manier gebruik wordt gemaakt van deze software(leveranciers), terwijl de medische privacy van mensen hierdoor in het geding komt en er juridische onduidelijkheid is over de validiteit van deze manier van dataverzameling?
De Nederlandse zorgsector is gefragmenteerd, waardoor ook de zorg-ICT-markten gefragmenteerd zijn. Mede hierdoor is een beperkt aantal leveranciers actief op de markt voor EPD/ECD-systemen in de eerstelijnszorg. Bovendien komen patiënten in hun zorgpad vaak veel verschillende zorgverleners tegen. Dit vereist dat artsen en zorgverleners de nodige patiëntgegevens makkelijk met elkaar kunnen delen en uitwisselen, iets wat in veel van hun ICT-systemen (nog) niet mogelijk is. Daarom kiezen steeds meer regionale samenwerkingsverbanden van huisartsen gezamenlijk voor VIPLive, een ICT-systeem dat informatie automatisch en eenvoudig uitwisselt, wat bovendien ook de administratieve lasten voor huisartsen verlaagt. De AP houdt als onafhankelijk toezichthouder toezicht op hoe VIPLive patiëntgegevens opslaat en deelt. Het is niet aan mij om te beoordelen of onderhavige gegevensdeling onrechtmatig is.
Zijn er geen andere manieren om medische gegevens, indien nodig voor de behandeling van een patiënt, te delen met lokale behandelaars? Is er actief werk gemaakt van het onderzoeken van deze mogelijkheid en zo ja, welke analyses en afwegingen kwamen daaruit? Zo nee, waarom is er niet gezocht naar alternatieve methoden om de zorg voor patiënten in de regio anders te organiseren?
Binnen de ketenzorg werken meerdere zorgverleners vanuit verschillende organisaties samen aan de behandeling van één patiënt (bijvoorbeeld voor diabetes en COPD). Iedere organisatie heeft een eigen informatiesysteem, maar voor een integraal patiëntbeeld moet men ook de informatie van elkaar hebben. Er zijn verschillende methoden om medische gegevens te delen met andere behandelaars.
Regionaal en sectoraal zijn daardoor in de afgelopen jaren verschillende zorginfrastructuren ontstaan, waarbinnen medische gegevens worden uitgewisseld en opgeslagen. Deze zorginfrastructuren hebben zelf afspraken gemaakt over de wijze waarop de wet- en regelgeving wordt ingevuld. Op basis van hun rol van verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de AVG is het aan de betrokken zorgaanbieders om te boordelen en vast te stellen of de gekozen oplossing – in dit geval Topicus/Calculus – voldoet aan de geldende wetgeving en normen ten aanzien van de AVG en informatiebeveiliging, dat Topicus/Calculus beschikt over de benodigde certificeringen voor de NEN 7510 en ISO 27001 en voldoet aan de normen van de NEN 7512 en NEN 7513.
Waarom worden op een dusdanig grootschalige manier medische gegevens van zoveel Nederlanders opgeslagen, terwijl de gegevens van veel van deze mensen helemaal niet verzameld en gedeeld hoeven worden, aangezien daar geen medische noodzaak voor is? Waarom kan dit niet gerichter gebeuren en is de Nederlandse overheid hierover niet in gesprek gegaan met de partijen die aan dergelijke dataverzameling en opslag doen?
In het NRC-artikel wordt benoemd dat de patiëntgegevens uit VIPLive worden gekopieerd. In de moderne en «digitale» huisartspraktijk van nu is het digitaal werken en de bijbehorende centrale opslag van data nodig om het dagelijks werk en de patiëntenzorg goed en effectief uit te voeren. De nodige zorgvuldigheid in de omgang en het gebruik van patiëntengegevens is een aspect waar medewerkers in de zorg en ik ons dagelijks bewust van zijn. De desbetreffende data wordt opgeslagen in verschillende datacenters binnen de Europese Economische Ruimte (EER). Daarbij wordt data per praktijk strikt gescheiden opgeslagen.
Het is niet aan mij om te beoordelen of Topicus/Calculus voldoet aan de geldende wetgeving en normen ten aanzien van de AVG en informatiebeveiliging. Dit oordeel behoort toe aan de AP (en eventueel aan de rechter).
Hoe worden de medische gegevens die worden opgeslagen door deze leverancier(s) beschermd? Weet u wat er met deze gegevens gebeurt, wat de betrokken investeringsmaatschappij precies doet en op welke manier zij kan beschikken over de medische gegevens die worden verzameld, waar deze precies zijn opgeslagen, om hoeveel en welke gegevens het precies gaat en of deze gegevens wellicht ook met andere partijen worden gedeeld, verkocht worden aan derden, of voor andere doeleinden worden gebruikt?
Nederlandse zorginstellingen zijn wettelijk verplicht om te voldoen aan de norm voor informatiebeveiliging in de zorg, de NEN 7510. De NEN 7510 geeft richtlijnen voor controlemaatregelen en stelt eisen aan het informatiebeveiligingssystemen. Bij de inzet van ICT-producten die medische gegevens verwerken, eisen zorgaanbieders van de softwareleveranciers van deze ICT-producten dat ook zij voldoen aan de NEN 7510 en de AVG. Voor de NEN 7510 dienen softwareleveranciers dit aan te tonen door middel van het hebben van een certificaat. Aan het voldoen aan de eisen van de AVG wordt invulling gegeven door het sluiten van een verwerkersovereenkomst, waarin duidelijk gezamenlijk is vastgelegd hoe de softwareleverancier de medische gegevens verwerkt en dat deze verwerking voldoet aan de AVG. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de AP houden hier toezicht op.
Hoe reflecteert u op de kritiek en de zorgen die artsen uiten over deze manier van dataopslag door een commerciële partij, zonder dat huisartsen daar per patiënt en per medisch dossier invloed op kunnen uitoefenen? Vindt u het geoorloofd dat de autonomie over deze datasharing niet bij de behandelaar, maar bij een softwareleverancier ligt?
Over het algemeen is het acceptabel dat zorgaanbieders commerciële softwareleveranciers – als verwerkers in de zin van de AVG – inschakelen die ten behoeve van de verwerkingsverantwoordelijke persoonsgegevens verwerken. In dat kader moeten verwerkersovereenkomsten met de softwareleveranciers worden gesloten, waarin gezamenlijk afspraken worden gemaakt over de bescherming en beveiliging van persoonsgegevens (artikel 28 AVG). Uiteraard geldt daarbij ook dat verwerkers zich moeten houden aan de AVG. Dat betekent onder meer dat verwerkers (hier: de softwareleveranciers) de persoonsgegevens niet voor eigen/andere doeleinden mogen gebruiken. Op grond van de AVG blijft de arts – als verwerkingsverantwoordelijke – de zeggenschap houden over de wijze waarop de verwerking plaatsvindt.
Hoe rijmt u deze grootschalige medische dataopslag, die ook nog plaatsvindt zonder informed consent van de patiënt, met de privacywetgeving, die voorschrijft dat er juist zo weinig mogelijk gevoelige persoonsgegevens verzameld en opgeslagen mogen worden? Kunt u uitleggen waarom dergelijke bedrijven blijkbaar wordt toegestaan om buiten de wet te handelen?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de rechtmatigheid van de gegevensverwerkingen die hier aan de orde zijn. Dat vergt onder meer een gedegen onderzoek naar de feiten en omstandigheden en hoe die zich verhouden tot het relevante wettelijke kader. Dat is aan de AP, als onafhankelijke toezichthouder op de naleving van het gegevensbeschermingsrecht.
Vindt u het geoorloofd dat commerciële softwareleveranciers met elkaar concurreren om privacygevoelige, medische data van mensen? Vindt u niet dat er hierdoor perverse prikkels en belangen ontstaan, ten koste van burgers, die hierdoor niets meer te zeggen hebben over hun eigen medische gegevens?
In Nederland is bewust gekozen voor een vrije markt, zodoende ook in de zorg-ICT. Ik ben van mening dat dit de ontwikkeling van innovatieve oplossingen ten goede komt. Zonder commerciële partijen zou het nodige ontwikkel- en innovatieklimaat niet bestaan. De commerciële softwareleveranciers zijn – net als niet-commerciële partijen – gebonden aan privacywetgeving. Ten aanzien van de inspraak die de patiënt behoort te hebben, is vastgelegd dat zorgverleners hun patiënten informeren dat hun medische gegevens worden opgeslagen en moeten zij hier tevens toestemming aan de patiënt voor vragen.
Waarom kan het opslaan van medische gegevens om de zorg voor (chronisch) zieke mensen te verbeteren en (regionaal) te stroomlijnen niet gebeuren via een overkoepelend systeem van het Rijk, waarop alle zorgverleners in Nederland kunnen worden aangesloten? Vindt u niet dat dit een publieke voorziening zou moeten zijn, in plaats van dit over te laten aan de markt?
In de nationale visie is vastgesteld dat we naar een integraal georganiseerd gezondheidsinformatiestelsel moeten groeien, waarin data beschikbaar, bereikbaar en bruikbaar moet zijn voor preventie, het primaire zorgproces en secundair datagebruik. Daarvoor moeten burgers, zorgverleners, zorgaanbieders, onderzoekers en beleidsmakers vertrouwen hebben in elkaar en in het zorgvuldig gebruik van data. Om dat vertrouwen een rotsvaste basis te geven is regie vanuit VWS nodig.
Om deze basis te creëren zet ik in op de standaardisatie van taal en techniek en de implementatie van generieke functies. Standaardisatie maakt het mogelijk de huidige en nieuwe infrastructuren te verbinden waardoor een landelijk dekkend netwerk ontstaat. Voor een uitgebreide uiteenzetting van mijn beleidslijn om te
komen tot een landelijk dekkend netwerk van infrastructuren verwijs ik u graag naar mijn Kamerbrief van 13 april 2023 «Landelijk dekkend netwerk van infrastructuren».2
Nu u weet dat de manier waarop medische gegevens worden opgeslagen voor veel huisartsen een (moreel) bezwaar is, bent u dan van plan om toch een vervolgonderzoek te laten doen naar deze dataverzameling?
De AP heeft in 2018 een vooronderzoek uitgevoerd. De AP zag destijds geen aanleiding tot verder onderzoek. De redenen hiervoor zijn in de beantwoording al eerder door mij benoemd. Het is uitdrukkelijk niet aan mij om aanvullend onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van de gegevensverwerkingen die hier aan de orde zijn. Dat is aan de AP. Ik kan de AP ook niet vragen om dat onderzoek te doen, omdat de AP als onafhankelijke toezichthouder zelf beslist of zij al dan niet onderzoek doet naar bepaalde gegevensverwerkingen.
Wat gaat u doen om Nederlanders actief op de hoogte te brengen van het feit dat hun medische gegevens op grote schaal worden verzameld door externe partijen? Indien u niets gaat doen, kunt u dan uitleggen waarom u dit niet nodig acht?
Ten aanzien van het geven van ruchtbaarheid ligt de verantwoordelijkheid voor het informeren van betrokkenen over gegevensverwerkingen – in het algemeen en in deze casus – bij de betrokken huisartsen. Zij zijn verwerkingsverantwoordelijken in de zin van de AVG. Verwerkingsverantwoordelijken moeten richting betrokkenen en desgevraagd aan de AP – als onafhankelijke toezichthouder op de naleving van het gegevensbeschermingsrecht – kunnen aantonen dat zij in overeenstemming met de AVG persoonsgegevens verwerken.
Gaat u zorgen dat er duidelijke juridische kaders komen voor dergelijke medische dataverzameling en bent u voornemens om daarin op te nemen dat alleen medische gegevens die strikt noodzakelijk zijn voor de behandeling van een patiënt heel gericht verzameld en opgeslagen mogen worden en dat er duidelijke doeleinden worden verbonden aan het gebruik daarvan en wie daarover beschikking mogen hebben?
Er is al wet- en regelgeving die vereist dat medische gegevens goed worden beschermd. Zo is er de AVG en de Uitvoeringswet AVG (UAVG), op basis waarvan gezondheidsgegevens niet zomaar mogen worden verwerkt en waarin is geregeld dat betrokkenen in beginsel op de hoogte moeten worden gehouden van de verwerking van hun persoonsgegevens. Daarnaast stelt genoemde wetgeving eisen aan de verwerking van persoonsgegevens, zoals dat de verwerking rechtmatig, behoorlijk en transparant moet zijn.3 Ook bepaalt de AVG dat er passende technische en organisatorische waarborgen moeten worden getroffen, zodat de gegevens zijn beschermd tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking en tegen onopzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging. Dit laatste is in nationale wet- en regelgeving nader ingevuld. Zo is in het Besluit elektronische gegevensverwerking door zorgaanbieders bepaald dat zorgaanbieders moeten voldoen aan de informatiebeveiligingsnormen NEN 7510, NEN 7512 en NEN 7513. De AP houdt toezicht op de naleving van de AVG en andere (nationale) privacywetgeving in Nederland.
Daarnaast geldt het medisch beroepsgeheim, dat met zich brengt dat een hulpverlener in beginsel moet zwijgen over alles dat aan hem door de patiënt wordt toevertrouwd. Het belang van het wettelijk beroepsgeheim wordt benadrukt door de strafbaarstelling van schending ervan. Voor softwareleveranciers die als verwerker ten behoeve van de zorgaanbieder persoonsgegevens verwerken, geldt een afgeleid medisch beroepsgeheim. Dat betekent dat voor hen dezelfde (geheimhoudings)regels gelden als voor hulpverleners. Al deze regels borgen dat commercieel gebruik van medische gegevens niet zomaar is toegestaan.
Deze regels moeten worden nageleefd. Het is primair aan zorgaanbieders om te zorgen dat voldaan wordt aan de internationale en nationale wet- en regelgeving en daar de nodige voorzieningen voor te treffen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat huisartsen niet aansprakelijk kunnen worden gesteld voor oneigenlijk gebruik en verspreiding van de medische gegevens van hun patiënten die zijn opgeslagen, aangezien zij op dit moment eindverantwoordelijk zijn voor de medische gegevens van hun patiënten en de veiligheid en bescherming daarvan?
Dat is niet aan mij. Of een huisarts tuchtrechtelijk en/of civielrechtelijk of uit anderen hoofde aansprakelijk of aanspreekbaar is vanwege overtreding van bepaalde wet- en regelgeving, hangt af van de relevante wet- en regelgeving en de concrete feiten en omstandigheden. Daarin kan ik niet treden.
Overigens maak ik mij wel hard voor informatieveiligheid. Dit doe ik onder andere met het programma «Informatieveilig gedrag». Dit programma heeft als doel dat veel meer zorgorganisaties effectieve interventies kiezen om gedragsverandering bij zorgprofessionals te bereiken op het gebied van informatieveiligheid.
Aangezien veel huisartsen op dit moment niet eens op de hoogte zijn van het feit dat de medische gegevens van hun patiënten via het softwaresysteem op wekelijkse basis worden gekopieerd en opgeslagen bij een externe partij, gaat u alle huisartsen in Nederland hier actief over informeren? Bent u voornemens om het voor huisartsen makkelijker te maken over te stappen naar een andere leverancier en transparant en inzichtelijk te maken wat de verschillen zijn tussen de verschillende softwareleveranciers die diensten aanbieden voor dataverzameling- en sharing en op welke manier zij weer verbonden zijn met andere partijen, zoals bijvoorbeeld zorgverzekeraars?
Huisartsen zijn zelf verantwoordelijk voor welke ICT-systemen zij gebruikmaken. Ook zijn huisartsen verantwoordelijk voor het bewaren en beschermen van medische gegevens van hun patiënten. Overstappen naar een andere softwareleverancier is voor zorgaanbieders bovendien altijd ingrijpend. Met het Actieplan zorg-ICT-markt probeer ik de markt opener, eerlijker en toekomstgericht te maken. Meer specifiek wil ik door inrichting van een catalogus van zorg-ICT-systemen, zorgaanbieders en ICT-inkopers in staat stellen om ICT-producten en diensten met elkaar te vergelijken, bijvoorbeeld op basis van functionaliteiten of keurmerken. Bovendien zal ik brancheorganisaties als NHG en InEen vragen om opslag en uitwisseling van elektronische patiëntgegevens en ICT-inkoopbeslissingen bij hun achterban onder de aandacht te brengen.
Aangezien de handelwijze van Calculus in strijd lijkt te zijn met de privacywetgeving, omdat deze voorschrijft dat er niet op dusdanig grote schaal en op dezelfde plek dit soort gevoelige data opgeslagen mag worden, bent u voornemens om consequenties te verbinden aan deze gang van zaken? Zo ja, welke sancties gaat u stellen? Zo nee, waarom niet?
Dat er sprake is van overtreding van privacywetgeving staat niet vast, zolang de AP – als onafhankelijke toezichthouder – geen onderzoek heeft gedaan naar de relevante feiten en hoe die zich verhouden tot wet- en regelgeving inzake het gegevensbeschermingsrecht. Het verbinden van consequenties door mij is dan ook niet aan de orde. Als er sprake zou zijn van overtreding van privacywetgeving, dan is het aan de AP om al dan niet onderzoek in te stellen en/of eventueel handhavingsmaatregelen op te leggen.
Heeft u een risicoanalyse gemaakt met betrekking tot een mogelijk datalek, of een hack? En weet u wat de gevolgen zouden (kunnen) zijn als deze medische gegevens van burgers op straat komen te liggen, of in handen vallen van criminelen?
Het maken van risicoanalyses en het eventueel treffen van risicomitigerende maatregelen is aan de organisatie die verantwoordelijk is voor de grootschalige verwerking van patiëntgegevens (de verwerkingsverantwoordelijke) en/of de verwerker zelf. Deze organisaties zijn onder omstandigheden verplicht hiertoe een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA) te verrichten. Hierin moeten de risico’s van de gegevensverwerking worden geïdentificeerd, evenals de maatregelen die moeten worden getroffen om die risico’s weg te nemen.
De gevolgen van een datalek kunnen ernstig zijn.4 Een gevolg hiervan kan financiële schade voor betrokkenen zijn, zoals identiteitsfraude en oplichting. Daarnaast kan een betrokkene als gevolg van een datalek immateriële schade lijden, wanneer gevoelige informatie over (mentale) gezondheid of problemen in de thuissituatie zijn gelekt.
Met betrekking tot het algemene dreigingsbeeld voor de zorgsector publiceert Z-CERT, het Computer Emergency Response Team voor de zorg, jaarlijks een cybersecurity dreigingsbeeld. In dit dreigingsbeeld worden trends, dreigingen en risico’s voor de Nederlandse zorgsector beschreven5. In het laatst gepubliceerde dreigingsniveau typeert Z-CERT het risico op een datalek als «medium». Het risico op een hack wordt aangemerkt als «hoog». Zorginstellingen zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om deze risico’s te beperken en de impact van incidenten te mitigeren. Dit neemt echter niet weg dat ik me ook inzet op het verkleinen van de risico's en de impact hiervan. Dit doe ik door te zorgen voor meer bewustwording, duidelijke normen en kaders, en het ondersteunen van Z-CERT.
Worden er controles uitgevoerd op de systemen waarmee de medische gegevens van burgers worden verzameld, om de veiligheid van deze systemen te waarborgen en zo ja, is de Nederlandse overheid betrokken bij deze toetsing?
De softwareleveranciers van deze systemen zijn zelf verantwoordelijk voor de eigenschappen van het systeem voor wat betreft de informatiebeveiliging. Zij kunnen desgewenst hun systemen onafhankelijk laten toetsen aan gangbare normen op het gebied van informatiebeveiliging, zoals de ISO 27001 en de NEN 7510. Ook kunnen zij hiervoor desgewenst certificaten behalen, zodat zij kunnen aantonen dat zij volgens deze normen werken. Een certificering is niet verplicht. De certificerende partij moet daarvoor geaccrediteerd zijn door de Raad voor de Accreditatie, een private stichting.
Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk om te voldoen aan wet- en regelgeving op het gebied van gegevensbescherming (AVG) en informatiebeveiliging (o.a. de NEN 7510). De NEN 7510 stelt regels over informatiebeveiliging in leveranciersrelaties: alle relevante informatiebeveiligingseisen moeten worden vastgesteld en overeengekomen met elke softwareleverancier die informatie van de organisatie verwerkt en/of opslaat. De zorgaanbieder kan daarbij bijvoorbeeld eisen van een softwareleverancier dat een certificaat aanwezig is.
De AP ziet toe op de naleving van de AVG. De AP en de IGJ houden beide toezicht op informatiebeveiliging bij zorgaanbieders en gaan daarbij uit van de norm NEN 7510. De AP richt zich daarbij primair op gevallen waar het zwaartepunt op de verwerking van persoonsgegevens ligt. De IGJ richt zich primair op gevallen waar het zwaartepunt op de kwaliteit van zorgverlening ligt. De AP en de IGJ hebben samenwerkingsafspraken gemaakt en vastgelegd in een Samenwerkingsprotocol6.
Wat gaat u doen indien er naar aanleiding van dit onderzoek van NRC grootschalig klachten worden ingediend door burgers/patiënten, die niet willen dat hun medische gegevens zonder hun toestemming zijn verzameld en opgeslagen door een externe partij? Op welke manier gaat u huisartsen hierbij ondersteunen en beschermen?
Ik ben niet direct betrokken bij de behandeling van klachten aan het adres van zorgaanbieders. Klachten dienen betrokkenen direct in bij een zorgaanbieder of diens klachtenfunctionaris of functionaris voor gegevensbescherming. Daarnaast kunnen betrokkenen klachten indien bij de AP.
Verder zijn huisartsen en andere zorgverleners zelf verantwoordelijk voor de keuze voor en inkoop van ICT-systemen en horen daarom afwegingen te maken hoe en waar de elektronische patiëntgegevens op worden geslagen. Zoals eerder ook al benoemd zal ik bij brancheorganisaties als NHG en InEen vragen om de opslag en uitwisseling van elektronische patiëntgegevens bij hun achterban onder de aandacht te brengen.
Vergunning, Toezicht en Handhaving op de BES-eilanden |
|
Eva van Esch (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u van mening dat er op Bonaire een goede uitvoering wordt gegeven aan de wet- en regelgeving met betrekking tot het toetsing van projecten om schade aan het koraal te voorkomen, dit in het licht van de conclusies van het recente rapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) over het functioneren van het VTH-systeem (vergunning, toezicht en handhaving) op de BES-eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba)? Zo ja, waar baseert u dit op?1
De inspectie concludeert onder meer dat de uitvoering van de VTH-taken voor bouwen, milieu en natuur op de drie eilanden niet voldoet aan de wettelijke vereisten en lokale verordeningen. De belangen die de wetgeving op het gebied van bouwen, milieu en natuur beoogt te beschermen, worden nu niet of onvoldoende beschermd. Door een veelheid aan soms sterk verweven oorzaken is een fundamentele wijziging van de uitvoering van de VTH-taken nodig om tot verbetering te komen. Zoals ik in mijn brief van 13 juni 20232 heb aangegeven, neem ik de conclusies van de ILT zeer serieus en wordt met het rapport bevestigd dat de zorgen die bij mij en in de Kamer bestaan over de uitvoering van VTH-taken terecht zijn. Ik zal de kamer op korte termijn informeren over het proces om te komen tot een waardering van de conclusies en aanbevelingen van het ILT-rapport.
Bent u van mening dat er sprake is van taakverwaarlozing op bijvoorbeeld Bonaire gezien de conclusies van het ILT-rapport? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan?2
De ILT concludeert dat de uitvoering van de VTH-taken voor bouwen, milieu en natuur op de drie eilanden niet voldoet aan de wettelijke vereisten en lokale verordeningen. De belangen die de wetgeving op het gebied van bouwen, milieu en natuur beoogt te beschermen, worden nu niet of onvoldoende beschermd. Tevens geeft ILT een aantal oorzaken aan, die verklaren hoe de openbare lichamen in deze situatie terecht zijn gekomen. De situatie bij de drie openbare lichamen is namelijk vergelijkbaar met de situatie van gemeenten en provincies in Europees Nederland tot 2013. Vanaf dat moment is – eerst vrijwillig en later wettelijk verplicht – de uitvoering van VTH-taken belegd bij omgevingsdiensten. Ook is geconcludeerd dat de openbare lichamen te klein zijn om de benodigde kennis en ervaring te borgen in hun organisatie en om voldoende «checks and balances» in de werkprocessen te kunnen aanbrengen. De omvang van de eilanden als kleine gemeenschappen en de nabijheid van het bestuur bemoeilijken een professionele en onafhankelijke uitvoering van de VTH-taken nog verder.
Vanuit deze context ben ik van mening dat het niet redelijk is het handelen van de openbare lichamen in de periode voorafgaand aan het ILT-rapport te kwalificeren als taakverwaarlozing. Het rapport immers wijst naar een aantal oorzaken die de in het rapport genoemde gevolgen ook kunnen verklaren. Daarom kies ik er voor de aandacht nu te richten op een verbetering van het stelsel.
Veel belangrijker vind ik in dit verband de vraag hoe vanaf het bekendmaken van het rapport uitvoering wordt gegeven aan het verbetering van het VTH-stelsel. Daarover ben ik in gesprek met de openbare lichamen. Het spreekt voor zich dat dit een erkenning inhoudt van de problemen, een actieve inzet om deze op te lossen en de bereidheid om oplossingen met andere partners vorm te geven.
Ik heb daarom in mijn brief van 13 juni 2023 aangegeven het verbeteren van de uitvoering van VTH-taken op de eilanden te zien als een gezamenlijke opgave waar alle partners in het VTH-stelsel voor staan. Deze opgave vergt overleg met de lokale bestuurscolleges, de betrokken departementen, Omgevingsdienst NL en stakeholders. Inmiddels heb ik met de openbare lichamen afgesproken dat deze een eigen schriftelijke appreciatie van het ILT-rapport geven, zodat deze ook met uw Kamer gedeeld kan worden. Deze appreciatie wordt voorafgegaan door een kennismaking met de werkzaamheden van Omgevingsdiensten. Daarnaast is het mijn voornemen om een Caribisch Nederland breed programma verbetering-VTH stelsel in te gaan richten (VTH-programma Caribisch Nederland) waarmee de concrete aanpak voor het verbeteren van het VTH-stelsel in Caribisch Nederland wordt vormgegeven. Ik zal uw Kamer op zeer korte termijn hierover informeren.
Is het juist dat de zinsnede uit het ILT-rapport «[o]mdat op dit moment geen gebieden zijn aangewezen als gevoelig gebied of bufferzone zal deze vergunningplicht voor geen enkel hotel gaan gelden, ook niet voor de grote resorts aan de kust» (p. 64) betekent dat de huidige hotels in de kustzone geen natuur- of milieuvergunning(splicht) hebben, omdat er geen gevoelige gebieden zijn aangewezen door de Eilandsraad, graag uitgesplitst naar type vergunning? Zo nee, waarom niet en wanneer zullen deze gebieden aangewezen moeten worden?
Ja dit is juist. Deze zinssnede gaat over het onderscheid dat in de milieuwetgeving (in het Inrichtingen en activiteitenbesluit BES (IAB BES) waarvan inwerkingtreding voorzien is op 1 april 2024) gemaakt wordt tussen bedrijven die onder de algemene regels van het IAB BES vallen en bedrijven waarvoor een vergunningplicht geldt. De systematiek van het IAB BES brengt met zich mee dat voor bedrijven die gelegen zijn in als zodanig aangewezen gevoelige gebieden, maatwerk vereist is als het gaat om een beoordeling van de milieugevolgen van activiteiten. Hier past een milieuvergunningplicht. Zolang de gevoelige gebieden niet zijn aangewezen, vallen resorts in ieder geval onder de algemene regels van het IAB BES.
Het aanwijzen en instellen van een doeltreffende bufferzone is wel een van de strategische doelen in het Natuur en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2023 (NMBP). Zie hiervoor bijlage 3 mijlpaal 1.1.3 (Duurzame kustontwikkeling).
Bent u het eens met de stelling dat toekomstige hotels in de kustzone ook geen vergunningsplicht meer nodig zullen hebben, omdat er geen gevoelige gebieden zijn aangewezen door de eilandsraad, gezien bovenstaande zinssnede uit het ILT-rapport?
Nee daar ben ik het niet mee eens. Er zijn meer gronden voor een vergunningplicht. In hoofdstuk 2 van bijlage 1 (onderdeel 15.4; Horeca) van het IAB BES wordt bepaald welke bedrijven onder de milieuvergunningplicht vallen en welke onder algemene regels. Een inrichting type III (milieuvergunningplichtig) is een inrichting waar:
De vraag of een bedrijf een milieuvergunning moet aanvragen danwel onder algemene regels valt wordt niet enkel bepaald door de situering in een gevoelig gebied maar ook de oppervlakte.
Op welke manier garandeert u met grote zekerheid dat de natuur en het koraal in de gevoelige kustzone niet ernstig wordt aangetast door bovengenoemde «maas in de wet»?
Uit mijn antwoorden op de voorgaande twee vragen, blijkt dat er na inwerkingtreding van het IAB BES en het aanwijzen van gevoelige gebieden geen maas in de wet meer is. Na inwerkingtreding van het IAB BES en de bijbehorende ministeriële regeling, zullen (tot de aanwijzing van de gevoelige gebieden) in ieder geval de algemene regels van het IAB BES gelden en is maatwerk bij het opstellen van de regels in een vergunning niet aan de orde. Het rapport van de ILT signaleert ook een noodzaak om de (lokale) wetgeving op orde te brengen en hier valt het aanwijzen van gevoelige gebieden ook onder. Ik heb toegezegd de kamer te informeren over de wijze waarop dit gaat plaatsvinden.
Wat zijn de concrete gevolgen van de conclusies en aanbevelingen van het ILT-rapport voor toezicht en handhaving rondom TUI Chogogo Resort (p. 47), Ocean Oasis (p. 51), de boat yard (p. 54), de cementblokkenfabriek (p. 32) en het resort met golfbaan in Lac Bay (p. 53)? Kunt u deze vraag per locatie beantwoorden?
In het ILT-rapport wordt geconcludeerd dat de basis binnen het OLB voor de reguliere uitvoering van VTH-taken om diverse redenen niet op orde is. Tevens wordt een aantal aanbevelingen gedaan die tot doel hebben (bij het OLB) knelpunten snel en gericht aan te pakken. De conclusies en aanbevelingen van het ILT-rapport hebben tot gevolg dat het OLB deze zal moeten appreciëren en afhankelijk van deze waardering de aanbevelingen in het lopende verbetertraject zal moeten implementeren. Het OLB heeft hier de regie en daarbij ook de keuze om een aantal uitkomsten van het ILT-rapport per direct over te nemen in de lopende verbetertrajecten. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de aanbeveling prioriteiten bij toezicht en handhaving vast te stellen, deze te koppelen aan een concrete planning van werkzaamheden en de voortgang van de uitvoering te bewaken. Om te bepalen in hoeverre de conclusies van het ILT-rapport op dossierniveau concrete gevolgen heeft gehad, heb ik navraag gedaan bij het OLB en deze heeft per locatie het volgende aangegeven.
(Chogogo Resort)
(Ocean Oasis)
(Boatyard)
(Betonblokkenfabriek)
Dit dossier is momenteel in behandeling bij het Gerecht. Op 22 september 2023 jl. is met betrekking tot dit dossier een zitting geweest. Het OLB is in afwachting van de uitspraak van de rechter. Het is in deze fase nog te vroeg om concrete uitspraken te doen over de gevolgen van de conclusies en aanbevelingen uit het ILT-rapport.
(Lac-Bay)
Naast een verzoek om informatie aan het OLB heb ik tevens navraag gedaan bij andere stakeholders in het VTH-proces. Hieruit blijkt dat ten aanzien van de genoemde locaties niet geconcludeerd kan worden dat alle overtredingen conform het door het OLB vastgesteld beleid worden geadresseerd. Zowel bij Chogogo beach resort als Ocean Oasis is nog altijd sprake van overtredingen. Ik heb bij de eerdere beantwoording van Kamervragen over de bouw van resorts aan de kust aangegeven dat het Bestuurscollege van Bonaire een project ¨Duurzame Kustbebouwing¨ heeft vastgesteld waarmee werd beoogd een inventarisatie uit te voeren van bestaande illegale situaties aan de kust en dat per locatie een aanpak zou worden voorgesteld. Het OLB heeft inmiddels een analyse uitgevoerd van bestaande kustbebouwing gericht op de risico’s voor de omgeving en is voornemens om dit op te volgen met een fase 2 die vooral gericht is op preventie. Deze aanpak lijkt niet te sporen met de eerder vastgestelde uitgangspunten van het project. Een locatiegerichte aanpak van bestaande illegale situaties lijkt te ontbreken.
Ik concludeer hieruit dat op dossierniveau de situatie niet veel gewijzigd is en dit is zorgwekkend. Ik heb inmiddels met de eilandbesturen een afspraak gemaakt over een gezamenlijk proces dat moet leiden tot een appreciatie van het ILT-rapport en heb het voornemen om voor heel Caribisch Nederland een VTH-programma uit te voeren. De kamer wordt op zeer korte termijn hierover geïnformeerd.
Bent u bekend met het bericht dat er waarschijnlijk onrechtmatig glas is gestort in Bonaire Marine Park en dat er negen maanden na de vondst van het glas nog geen actie is ondernomen door de autoriteiten? Zo ja, wat vindt u hiervan in het licht van de conclusies van het ILT-rapport en wat bent u voornemens hier tegen te ondernemen?3
Ja, het OLB heeft mij hierover geïnformeerd. Mij is aangegeven dat in samenwerking met ILT een grondig onderzoek uitgevoerd is naar de herkomst van het glas. Uit het onderzoek bleek dat de precieze bron van het glas niet kon worden vastgesteld. De concentratie van het glas op één locatie is waarschijnlijk het gevolg van de «thrusters» van schepen die een stroming veroorzaken, waardoor het materiaal bijeen wordt gebracht. Het havenkantoor heeft proactief duikers ingeschakeld om de situatie onder water te beoordelen. Uit feedback van milieu-experts, waaronder een bioloog, is gebleken dat het glas op zichzelf niet schadelijk is voor het mariene milieu. De aanbeveling was om het glas te laten liggen, maar andere materialen zoals visbenodigdheden en autobanden moeten onmiddellijk worden verwijderd.
Welke mogelijkheden ziet u, naast het inzetten van dwangsommen, om de kwetsbare natuur op Bonaire, inclusief onderwaternatuur, te beschermen?
Met de uitvoering van het Natuur en milieubeleidsplan Caribische Nederland 2020–2030 (NMBP, Kamerstuk 33 576 nr. 190) en de lokale uitvoeringsplannen wordt de kwetsbare natuur op Bonaire hersteld en vindt er een betere bescherming plaats. Het Rijk en het OLB werken samen aan het behalen van strategische natuurdoelen onder andere voor de onderwaternatuur en het koraal. De inzet is om koraal te herstellen en meer weerbaar te maken door de drukfactoren zoals sedimentatie door erosie en waterverontreiniging zoveel als mogelijk weg te nemen. Concrete maatregelen zijn onder ander andere herstel van de mangrove en het koraal en uitbreiding van de afvalwatercapaciteit en het verwijderen van loslopende grazers. Daarnaast is de inzet ook gericht op het organisatorisch en qua capaciteit versterken van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). Op 22 augustus 2023 heb ik u Kamer geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van de eerste fase van het NMBP (Kamerstuk 33 576, nr. 355).
Wat zijn de (geschatte) kosten van het herstellen van het koraal rondom Chogogo Beach Resort en indien u niet weet wat de kosten zijn, kunt u dit uitzoeken?
De kosten voor het herstellen van het koraal rondom Chogogo Beach Resort zijn niet bekend. De kosten hangen onder andere af van de specifieke omstandigheden en de huidige bedekkingsgraad. De belangrijkste maatregelen om het koraal te herstellen zijn het verbeteren van de waterkwaliteit en de fysieke habitat door het weghalen van uitgespoeld zand, gevolgd door actief koraalherstel. In augustus heb ik uw Kamer geïnformeerd over de streefdoelen voor koraalbedekking bij Bonaire voor 2030 (Kamerstuk 33 576, nr. 255). Het gebied rondom Chogogo maakt onderdeel uit van zone 3, Kralendijk. Voor dit gebied zijn de doelen 5% bedekking (huidige bedekking 2,2%) op 5 meter diepte en 20% (huidige bedekking 14.4%) op 10 meter diepte. In het kader van het koraalherstelplan Bonaire laat ik onderzoeken wat de kosten zijn voor het herstel van koraal in zone 3 Kralendijk. Hierbij zal specifiek naar de omgeving van Chogogo worden gekeken.
Wat zijn de (geschatte) baten van hersteld koraal en wie zal van deze baten het meeste genieten? Indien u niet weet wat de baten zijn, kunt u dit uitzoeken?
Er zijn cijfers bekend omtrent de economische en ecologische waarde van de koraalriffen in Bonaire en Caribisch Nederland in het algemeen. De ecologische waarde van de koraalriffen in Caribisch Nederland is groot. Koraalriffen zijn ecosystemen met een hoge biodiversiteit aan verschillende soorten en soortengroepen. De staat van instandhouding van de natuur in Caribisch Nederland stelt dat met name het koraalrif bij Bonaire en van de Saba Bank van groot regionaal belang zijn (Kamerstuk 30 825, nr. 218.
De economische waarde van de natuur in Caribisch Nederland en Bonaire is berekend in respectievelijk 2012 en 2008 als onderdeel van de zogenaamde «TEEB-NL» (TEEB: «The Economics of Ecosystems and Biodiversity») studies. Daarbij zijn de totale economische waarde en de werkelijke gebruikswaarde berekend voor Caribisch Nederland in het geheel en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba afzonderlijk. De totale economische waarde omvat ecosysteemdiensten die (nog) niet vertaald worden naar werkelijke financiële inkomsten voor de eilanden. De totale economische waarde van de natuur in Caribisch Nederland is $ 122 mln. per jaar, de werkelijke gebruikswaarde is $ 59 mln. per jaar. De totale economische waarde van de natuur op Bonaire is meer dan $ 105 mln. per jaar, de werkelijke gebruikswaarde is $ 37 mln. per jaar.
Is het al bekend wie het koraal rondom Chogogo gaat herstellen, en indien het niet bekend is, bent u van plan zorg te dragen dat het koraal zal worden hersteld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer en wie zal waarschijnlijk voor deze kosten opdragen?
Zie antwoord vraag 9
Gaat u gebruik maken van de mogelijkheid om een bestuurlijke aanwijzing te geven aan Chogogo Resort, dan wel het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB), op basis van de conclusies van het ILT-rapport? Zo nee, waarom niet, graag uitgesplitst naar Chogogo en OLB? Zo ja, wanneer?
Nee. Het OLB is direct verantwoordelijk voor de uitoefening van VTH bevoegdheden. De genoemde resorts vallen onder de aanpak zoals het Bestuurscollege van Bonaire heeft vastgesteld in het project ¨Duurzame Kustbebouwing¨ Daarnaast heb ik heb afspraken gemaakt met het lokaal bestuur over een verbetertraject naar aanleiding van het ILT-rapport. Ik zal de kamer op korte termijn hierover informeren.
Welke aanbevelingen uit het ILT-rapport kunnen alleen geïmplementeerd worden met een wetswijziging en welke wetswijzingen zijn hiervoor mogelijk wanneer het Inrichtingen en Activiteitenbesluit BES (IAB-BES) niet wordt ingevoerd?
In beginsel kunnen de meeste aanbevelingen zonder wetswijziging worden uitgevoerd. Het sluiten van een dienstverleningsovereenkomst met een omgevingsdienst behoeft bijvoorbeeld geen wetswijziging. Dit geldt ook voor het aanpakken van knelpunten in de organisatie. De aanbeveling inzake het zorgdragen voor actuele wet- en regelgeving zal vanzelfsprekend wetswijzigingen noodzakelijk maken. Een daarvan is de invoering van het IAB BES. Indien het IAB BES niet zou worden ingevoerd dan zou een wettelijke basis ontbreken voor het reguleren van bedrijfsgebonden milieuactiviteiten en het noodzakelijk kader voor programmering en uitvoering van VTH-taken. Het vervangen van het IAB BES met andere wetgeving is niet reëel omdat de wet Vrom Bes en het daarop gebaseerde IAB BES het resultaat zijn van een proces dat voor de transitie in 2010 is ingezet en niet denkbaar is dat andere wetgeving een betere basis zou bieden om milieubeleid te voeren.
Erkent u dat de Wet Gemeenschappelijke regelingen slechts beperkt van kracht is in Caribisch Nederland, waardoor samenwerking met een Omgevingsdienst in Europees Nederland thans juridisch geen optie is? Zo ja, bent u van plan de wet aanpassen? Zo ja, op welke wijze en wanneer?
Het is op dit moment onduidelijk of de Wet Gemeenschappelijke regelingen als basis kan dienen voor samenwerking met een Omgevingsdienst. Dit belet echter niet dat partijen op vrijwillige basis afspraken kunnen maken over de nodige inzet. Zo hebben de leden (ALV) van Omgevingsdienst NL (ODNL) recent in beginsel ingestemd met het verkennen van de mogelijkheid tot dienstverlening aan de eilandbesturen en hebben de eilandbesturen ingestemd met een proces dat kan leiden tot een dienstverleningsovereenkomst met een omgevingsdienst.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze samenwerking met een Omgevingsdienst in Europees Nederland doeltreffend, doelmatig en uitvoerbaar is op het moment dat zowel de procedurele voorschriften (instrumenten, procedures) afwijken door het ontbreken van onder meer de Algemene wet bestuursrecht als ook de materiële voorschriften anders zijn (afwijkende milieuwetgeving)?
Meerdere omgevingsdiensten hebben inmiddels ervaring met werkzaamheden in Caribisch Nederland. Ik zal de kamer op korte termijn hierover verder informeren.
Op welke manier schendt u niet de beginselen van behoorlijk bestuur met bovenstaande samenwerking?
De beginselen van behoorlijk bestuur worden niet geschonden als het bestuur in Caribisch Nederland een dienstverleningsovereenkomst met een omgevingsdienst sluiten. Ik merk hierbij op dat ik reeds heb toegezegd dat ik naast inzet op samenwerking met omgevingsdiensten ook zou onderzoeken hoe het rijkstoezicht op de uitvoering van VTH taken versterkt zou kunnen worden. Ik zal de kamer op korte termijn hierover informeren.
Op welke manier schendt u niet de beschermingsplicht voor de natuur op de BES-eilanden?
Met het doen van onderzoek naar de kwaliteit van de uitvoering van VTH taken in Caribisch Nederland en het inrichten van een gezamenlijke verbeteropgave schend ik geen beschermingsplicht.
Op welke wijze gaat u bovengenoemde belemmeringen wegnemen en kan daarbij specifiek aangegeven worden hoe dit zich verhoudt tot het «comply or explain»-beleid?
Ik zal de kamer op korte termijn hierover informeren.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze het ontbreken van (geo)basisregistraties en de overige registraties in Caribisch Nederland (CN) de vergunningverlening, nu en in de toekomst, het toezicht en de handhaving hindert? Kunt u in de beantwoording van deze vraag specifiek ingaan op de vele voordelen die de rijksoverheid noemt in de «Handreiking gebruik basisregistraties voor de omgevingsdiensten»?
Caribisch Nederland is niet wettelijk verplicht een registratie te voeren, zoals in Europees Nederland. In Nederland is de strategie «Zicht op Nederland» ontwikkeld, die gericht is op het samenbrengen van gedetailleerde (geo)data om Nederland in kaart te brengen. Deze strategie schetst de primaire ontwikkelingsrichting en de voorwaarden voor succes. De Nationale Geo-informatie-infrastructuur vormt hierbij de basis voor datagedreven werken en wordt momenteel vernieuwd in Nederland, met name voor de aanpak van publieke kwesties. Het zou van meerwaarde zijn als de openbare lichamen CN betrokken worden bij deze ontwikkelingen.
Op dit moment worden de verschillende stappen in de Vergunning, Toezicht en Handhaving (VTH) keten bemoeilijkt doordat relevante data niet altijd eenvoudig beschikbaar is. Mogelijk kan dit punt worden meegenomen bij het inrichten van de verbeteropgave. Ik zal de kamer op korte termijn hierover informeren.
Welke plannen heeft u om Caribisch Nederland op te nemen in de tien basisregistraties en de overige registraties?
Zie het antwoord op vraag 19.
Zijn er doelstellingen geformuleerd voor het opnemen van Caribisch Nederland in de tien basisregistraties en de overige registraties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel hiervoor tegemoetzien?
Zie het antwoord op vraag 19.
Kunt u aangeven op welke manier voorkomen wordt dat er met het «comply or explain»-beleid verschillen ontstaan tussen Europees Nederlandse wetgeving en Caribisch Nederlandse wetgeving, nu steeds meer milieuwetgeving zijn oorsprong vindt in verordeningen en richtlijnen van de EU?
Het belangrijkste uitgangspunt van comply or explain is dat alle beleidsintensiveringen en de daaruit voortvloeiende wetgeving en/of financiële consequenties van toepassing (zullen) zijn voor Caribisch Nederland, tenzij er redenen zijn om dat niet te doen. Dit kan betekenen dat de omstandigheden maatwerk vragen, om hiermee alsnog het gewenste resultaat te bereiken in Caribisch Nederland. Dit wil zeggen dat het mogelijk is dat de milieuwetgeving voor de BES-eilanden afwijkt van de Europees Nederlandse wetgeving gezien de verschillen in bijv. klimaat op Bonaire en in Europees Nederland. In beginsel is wet Vrom Bes het kader voor milieubeleid in Caribisch Nederland. Deze is nog niet geheel inwerking getreden. Deze wet is een kaderwet die ingevuld wordt met Algemene maatregelen van Bestuur. Zo treedt met het IAB BES ook hoofdstuk 5 (algemene regels en vergunningen voor inrichtingen) van de wet inwerking. Uitgangspunt voor nieuwe AMvBs is de Europees Nederlandse wetgeving en hierbij wordt het beginsel comply or explain toegepast.
Ook bij het omzetten van richtlijnen wordt het principe van comply or explain toegepast. Hierbij is comply geen vereiste, aangezien het gaat om het uiteindelijke effect waarbij maatwerk mogelijk is (explain). Bij de totstandkoming van milieuwetgeving voor de BES eilanden is dan ook gezien de verschillen tussen ENL en CN gekozen voor maatwerk, en dus voor afzonderlijke, op de maat van de BES_eilanden toegesneden wetgeving (de wet Vrom BES).
Hoe wordt bij omzetting van richtlijnen geborgd dat er adequate regelingen getroffen blijven worden voor Caribisch Nederland met «comply» als uitgangspunt? Op welke wijze wordt bij verordeningen alsnog in gelijkwaardige wetgeving voor Caribisch Nederland voorzien?
Zie vraag 22.
Deelt u de mening dat een snelle en doeltreffende handhaving op vergunningsplicht nodig is om de druk op het onderwaterpark Bonaire af te laten nemen? Zo nee, waarom denkt u dat de huidige vorm van handhaving dan wel volstaat om de druk op het onderwaterpark te doen af nemen?
Handhaving is essentieel om de druk op het water te beheersen, vooral omdat sommige bedrijven mogelijk niet in overeenstemming handelen met de regels of vergunningsvoorwaarden. Een correcte vergunningverlening en het bijwerken van verouderde vergunningen zijn eveneens belangrijk. Het OLB heeft vastgesteld dat er tal van bedrijven actief zijn in het Bonaire Nationaal Marine Park, waarbij een aantal zonder de vereiste natuurvergunning opereert. Er zijn in het verleden samenwerkingsinitiatieven geweest om de handhaving te verbeteren, en het is belangrijk om de effectiviteit van dergelijke initiatieven voortdurend te evalueren. Het OLB is zich bewust van de uitdagingen, zoals de huidige ziekte die het koraal bedreigt (Stony Coral Tissue Loss Disease)en die grote invloed heeft op de riffen van het Bonaire Nationaal Marine Park. Maatregelen zoals limiteren van en het invoeren van wachtlijsten voor bepaalde activiteiten, kunnen helpen bij het beheer van de druk op het park.
Kunt u een lijst van maatregelen opnoemen die wel genomen gaan worden gegeven de huidige staat van handhaven en die wel volstaan om de druk op het onderwaterpark te doen af nemen?
Op 22 augustus 2023 heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over de voortgang van het Natuur en milieubeleidsplan Caribisch Nederland (NMBP) (Kamerstuk 33 576, nr. 255). Een lijst met maatregelen kunt u vinden in de bijlage bij deze Kamerbrief. De bijlage geeft een overzicht van de gestarte acties en projecten in Caribisch Nederland in het kader van het NMBP.
Vindt u soms dat het onderwaterpark niet onder druk staat? Waar blijkt dat dan uit?
Het onderwaterpark staat onder grote druk. Dit is aangegeven in het Natuur en milieubeleidsplan 2020–2030 (Kamerstuk 33 576, nr. 190) en de staat van natuur in Caribisch Nederland 2017 (Kamerstuk 30 825, nr. 218).
Waarom vindt u niet dat er voldaan moet worden aan de vergunningsplicht van art. 14 Eilandsbesluit onderwaterpark Bonaire? Zo ja, waar blijkt dit dan uit?
Er dient te worden voldaan aan artikel 14 van het Eilandsbesluit. Bedrijven die in het marien park opereren dienen te zijn voorzien van de vereiste natuurvergunning. Het OLB spant zich in om deze bedrijven te voorzien van de benodigde vergunning.
Bent u op de hoogte van de hoeveelheid bedrijven die zonder vergunning opereren in het onderwaterpark Bonaire? Zo ja, hoeveel bedrijven zijn dit? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u deze informatie verkrijgen?
Volgens het OLB staan ongeveer 230 bedrijven geregistreerd. Momenteel wordt in kaart gebracht hoeveel ook daadwerkelijk actief zijn. Een gedeelte van de bedrijven zijn al wel voorzien van de benodigde vergunning; het overige gedeelte zal zo spoedig mogelijk worden voorzien van de vergunningen. De niet geregistreerde bedrijven kunnen hierna worden behandeld en daar waar nodig kunnen handhavende maatregelen worden genomen.
Deelt u de mening dat er geen of onvoldoende zicht is op bedrijven die gebruik maken van het onderwaterpark, waardoor er dus ook minder zicht is op drukfactoren in het water? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hiertegen optreden?
Volgens het OLB is door een langdurig gebrek aan capaciteit en een enorme groei van het aantal bedrijven een achterstand opgelopen in de vergunningverlening aan bedrijven die gebruik maken van het onderwaterpark. Dat er onvoldoende zicht is op het aantal bedrijven is het resultaat van niet geregistreerde bedrijven die dus illegaal opereren. Momenteel wordt hier een inhaalslag op gemaakt.
Kunt u bevestigen dat er al jarenlang wordt gedoogd dat ieder bedrijf, ook na incidenten, kan opereren in het onderwaterpark? Zo nee, waarom niet?
Volgens het OLB is dit het resultaat van een gebrek aan capaciteit, een enorme groei in het toerisme en een stijging van bedrijven die opereren in het marien park.
Bent u bereid om te investeren in meer capaciteit bij de Directie Ruimte & Ontwikkeling van het OLB in de vorm van natuurbeleidsmedewerkers en natuurvergunningverleners om aanvraag op grond van art. 14 Eilandsbesluit Onderwaterpark Bonaire sneller af te laten handelen?
Het Rijk werkt samen met het OLB aan lopende verbetertrajecten waaronder investeringen in capaciteit. Op verzoek van het OLB zijn een programmamanager en projectleiders aangesteld voor uitvoering van het Natuur en milieubeleidsplan (NMBP). Ook is ondersteuning gegeven voor een uitbreiding van de dienst Landbouw, Visserij en Veeteelt (LVV) op het terrein van landbouw en visserij. Voor een projectleider natuurherstel zijn middelen beschikbaar gesteld, tot op dit moment is hier nog geen invulling aan gegeven.
Welke samenwerking is er tussen inspecteurs van de Directie Toezicht en Handhaving (DTH) en rangers van STINAPA wanneer het aankomt op toezicht en handhaving op deze vergunningsplicht?
Deze staan in het Uitvoeringsprogramma toezicht en handhaving van het OLB. De afspraken dienen nog wel uitgewerkt te worden en formeel te worden bevestigd door het OLB.
Kunt u aangeven op basis van welke argumenten u oordeelt dat u uitvoering heeft gegeven aan de aangenomen motie waarin verzocht wordt om geen onomkeerbare stappen te zetten totdat het ruimtelijk ontwikkelingsprogramma is vastgesteld, gezien de conclusies van het ILT-rapport?4
Allereerst heeft het OLB beloofd om geen onomkeerbare stappen te zetten voordat het ruimtelijk ontwikkelingsprogramma is vastgesteld. Ten tweede was het ten tijde van het indienen van de motie formeel-juridisch niet mogelijk om onomkeerbare stappen te zetten. Ik zal daar hieronder nader op ingaan.
In antwoord op de vragen van de leden Van Raan, Van Esch en Vestering (allen PvdD) is bij brief van 4 oktober 2022 (kenmerk 2022Z09873) aangegeven dat door Metafoor Ruimtelijke Ontwikkeling wordt gewerkt aan een ruimtelijk ontwikkelingsplan voor de voormalige plantage Bolivia. Met dit plan wordt beoogd ter plaatse woningbouw mogelijk te maken. Het OLB heeft echter nog geen formeel standpunt ingenomen omtrent de vraag of het wenselijk is om daar woningen te bouwen. Het is derhalve nog maar de vraag of het OLB bereid is om het plan in procedure te brengen, als dat eenmaal wordt opgeleverd. Tijdens het bezoek van de Minister voor VRO aan Bonaire in juni 2022 is vanuit het OLB aangegeven dat met de vaststelling van het ruimtelijk ontwikkelingsplan voor Bonaire zal worden gewacht totdat het ruimtelijk ontwikkelingsprogramma is vastgesteld. Logischerwijs geldt dit ook voor het ontwikkelingsplan voor Bolivia.
Als het OLB zou besluiten om medewerking te willen verlenen aan de herontwikkeling van Bolivia, dan dient eerst nog een aantal formele stappen te worden gezet. Een belangrijke formele stap voor het ontwikkelingsplan is het afronden van de MER-procedure. Deze wordt weliswaar op vrijwillige basis uitgevoerd, maar nu de bijbehorende procedure is gestart, moet ze ook worden afgerond.
In het najaar van 2021 heeft de startnotitie MER ter inzage gelegen. Hierop zijn bij het OLB twee zienswijzen ingediend. Alvorens kan worden begonnen met het opstellen van de MER, dienen deze zienswijzen te worden beantwoord door de Commissie MER. Ten tijde van het indienen van de motie beschikte Bonaire (nog) niet over een dergelijke commissie en viel derhalve niet te zeggen wanneer met het opstellen van de MER kon worden begonnen. Aangezien de herziening van het ontwikkelingsplan niet in procedure kan worden gebracht, zolang de MER niet is vastgesteld en beoordeeld, was naar onze mening ten tijde van het indienen van de motie voldoende verzekerd dat er in dit dossier geen onomkeerbare stappen werden genomen.
Sinds het aannemen van de motie zijn er geen onomkeerbare stappen gezet. Bij ontstentenis van een Commissie MER heeft Metafoor besloten om de beantwoording van de zienswijzen niet langer af te wachten, maar in plaats daarvan de zienswijzen mee te nemen in de mer-procedure. Deze procedure zal begin november worden afgerond, waarna de uitkomsten in het ruimtelijk ontwikkelingsplan voor de voormalige plantage zullen worden verwerkt. Het OLB heeft steeds geen standpunt ingenomen over de wenselijkheid van woningbouw op de voormalige plantage. Het ontwerp van het ruimtelijk ontwikkelingsprogramma ligt van 23 januari tot en met 4 maart 2024 ter inzage. Naar verwachting zal het programma voor de zomer 2024 door de ministerraad worden vastgesteld.
Kunt u aangeven waarom het juridisch niet mogelijk is om onomkeerbare stappen zetten, zoals u aangeeft in antwoord op Kamervragen van de Partij voor de Dieren, waarin u schrijft: «dat met de vaststelling van het ruimtelijk ontwikkelingsplan voor Bonaire zal worden gewacht totdat het ruimtelijk ontwikkelingsprogramma is vastgesteld. Logischerwijs geldt dit ook voor partiële herzieningen van het ontwikkelingsplan, [...] constateer ik dat het op dit moment juridisch niet mogelijk is om onomkeerbare stappen te zetten»?5
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 33.
Welke stappen heeft u genomen om het juridisch wel mogelijk te maken om geen onomkeerbare stappen te zetten?
Aangezien het juridisch niet mogelijk is om onomkeerbare stappen te zetten, is er op dit punt geen actie ondernomen. Derhalve zijn er dienaangaande geen beslisnota’s en/of andere stukken die geopenbaard kunnen worden.
Kunt u de beslisnota of andere stukken hiervoor bij de beantwoording stoppen (om een duur WOO-verzoek te voorkomen)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 35.
Hoe rijmt u het beperkt toestaan van woningbouw in een gebied met de bestemming «open landschap» waar geen woningbouw is toegestaan met efficiënte en effectieve VTH?6
Ik vermoed dat u met de zinsnede «beperkt toestaan van bebouwing» doelt op de mogelijke herontwikkeling van de voormalige plantage Bolivia. Zoals u terecht opmerkt is het op basis van het vigerende Ruimtelijke Ontwikkelingsplan Bonaire (ROB) niet (rechtstreeks) toegestaan om daar woningen te bouwen. Wel bevat het ROB een wijzigingsbevoegdheid op basis waarvan het bestuurscollege de bestemming kan wijzigen indien zich een initiatief voor «landelijk wonen» aandient. Na wijziging is woningbouw mogelijk indien per woning een kavel van minimaal 5 ha beschikbaar is.
Pas nadat gebruik is gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid dan wel nadat het ROB (partieel) is herzien teneinde ter plaatse woningbouw mogelijk te maken, kunnen bouwvergunningen worden afgegeven en is het toegestaan om te bouwen. Tot die tijd is (woning)bouw niet toegestaan. Ondanks dat het ILT-rapport heeft laten zien dat er bij de uitvoering van de VTH-taken het nodige te verbeteren valt, ga ik ervan uit dat het OLB handhavend op zou treden ingeval er zonder vergunning zou worden gebouwd.
Kunt u aangeven op welke wijze de bevolking van Caribisch Nederland zal worden betrokken bij de bespreking van het voorontwerpontwikkelingsprogramma zoals door u aangegeven in antwoord op vragen van de leden Wassenberg, Vestering, Van Esch en Wassenberg over het adequaat beschermen van kwetsbare en unieke natuur en koraal op en rondom de BES-eilanden? [4, antwoord op vraag 5]
Begin juni zijn op Bonaire, Sint Eustatius en Saba publieksbijeenkomsten georganiseerd voor de bevolking van de eilanden over het voorontwerpontwikkelingsprogramma. Tijdens die bijeenkomsten is het voorontwerp besproken en konden de aanwezigen vragen stellen. De presentatie is toegestuurd aan degenen die zich voor de bijeenkomsten hadden aangemeld.
Bent u het ermee eens dat, gezien de kwaliteit en instandhouding van het koraal, het eerder opstellen van een staat van de natuur dan in 2025 wenselijk is? Zo ja, hoe gaat u hier uitvoering aan geven? Zo nee, waarom niet?
Met het opstellen van de tweede staat van natuur is inmiddels gestart. Deze zal eind 2024 gereed zijn en begin 2025 aan uw Kamer worden aangeboden.
Op welke manier denkt u dat u niet medeplichtig bent aan de teloorgang van de natuur op en rondom de BES-eilanden met het huidige Kabinetsbeleid dat u uitvoert?
Met de uitvoering van het Natuur en Milieubeleidsplan 2020–2030 (NMBP) is het beleid ingezet om de verdere teloorgang van de natuur in Caribisch Nederland tegen te gaan en te herstellen. Eind 2024 vindt de evaluatie plaats van de eerste fase van het NMBP. De evaluatie heeft tot doel te beoordelen of het ingezette beleid en de maartregelen tot het gewenste effect leiden. Daarnaast wordt de staat van natuur opgesteld om te beoordelen wat de toestand van de natuur is ten opzichte van de staat van natuur in 2017.
Komt er een inventarisatie van het koraal aan de oostkust van Bonaire, waaronder 15 kilometer grenzend aan Plantage Bolivia? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Een inventarisatie aan de oostkust van Bonaire is vanwege de omstandigheden niet eenvoudig. Op dit moment vindt er een verkenning plaats naar de praktische mogelijkheden van een dergelijke inventarisatie. Deze zal vervolgens plaats vinden in de loop van 2024.
Kunt u aangeven wat u onder Fase 1 van het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland (NMBP) verstaat, waar we ons in deze fase bevinden en wat de activiteiten zijn die nu lopen en bijdragen aan het behalen van de in bijlage 3 van het NMBP genoemde mijlpalen voor 2024 en 2030, naar aanleiding van uw antwoord op de hierboven genoemde Kamervragen?7
Op 22 augustus is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van fase 1 (2020/2024) van het Natuur en milieubeleidsplan Caribisch Nederland (Kamerstuk 33 576, nr. 255).