De vondst van MDMA-resten van xtc-productie in maisplanten |
|
Vera Bergkamp (D66), Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «MDMA-resten van xtc-productie gevonden in maisplanten»?1
Ja.
Welke concentraties MDMA-resten zijn gevonden in de betreffende maisplanten, en welke gevolgen zou dat kunnen hebben voor de gezondheid van mens en dier?
Op een perceel van een landbouwbedrijf in Someren is dierlijke mest uitgereden waaraan vermoedelijk afval van illegale drugsproductie is toegevoegd. Daar op dit perceel mais is geteeld voor diervoeder zijn 4 monsters genomen om te bepalen of en in hoeverre de maisplanten besmet zijn geraakt. In één plant is amfetamine aangetroffen (8 microgram per kilogram gedroogd materiaal); in vier planten is MDMA aangetroffen (in de variatie van 1 tot 60 microgram per kilogram gedroogd materiaal). Het Bureau Risicobeoordeling van de NVWA (bureau) oordeelt dat deze gehaltes geen gevaar voor de diergezondheid en volksgezondheid opleveren. Dat neemt niet weg dat dit soort stoffen niet in voedingsmiddelen of diervoeder thuishoren. Er is op toegezien dat de maïs niet is geoogst.
Is het inderdaad zo dat milieudeskundigen er vanuit gingen dat planten niet rechtstreeks resten van drugsafval kunnen opnemen? Wat is ten aanzien hiervan de laatste wetenschappelijke stand van zaken?
Er is bij de NVWA geen onderzoek bekend specifiek naar de opname van stoffen uit drugsafval door planten. Wel is bekend dat planten verontreinigingen uit de bodem kunnen opnemen. Planten kunnen sommige stoffen ook afbreken, dus opname hoeft niet altijd een probleem te zijn. In hoeverre opname of afbraak van bepaalde stoffen plaatsvindt moet per geval bekeken worden. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 heeft het Bureau Risicobeoordeling van de NVWA (bureau) beoordeelt dat de aangetroffen gehaltes geen gevaar voor de diergezondheid en volksgezondheid opleveren.
Hoe stond en staat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tegenover de mogelijkheid van deze rechtstreekse opname?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het toezicht van de NVWA op resten van drugsafval in planten vormgegeven?
Indien de NVWA bij haar werkzaamheden op de landbouwbedrijven vermoedens heeft van de productie van drugs of de aanwezigheid van drugsafval waarschuwt zij de verantwoordelijke handhavende instanties (de politie resp. de gemeente). Voor het opsporen van drugslaboratoria is de politie verantwoordelijk. Voor het opruimen van drugsafval is de eigenaar van de grond waarop is gedumpt verantwoordelijk. De gemeente houdt er toezicht op dat er wordt opgeruimd. Op verzoek verleent de NVWA assistentie door de inzet van haar deskundigheid.
Hoe is de samenwerking tussen de politie en de NVWA vormgegeven ten aanzien van opgerolde drugslaboratoria in of nabij landbouwbedrijven?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat ruim een jaar na de ontmanteling van het druglaboratorium de MDMA-resten nog niet waren opgeruimd uit de gierput? Waardoor komt dat?
Het is aan de gemeente er op toe te zien dat de perceeleigenaar de besmette mest heeft afgevoerd naar de afvalverwerker. Ik kan niet beoordelen in hoeverre het opruimen mogelijk langer dan noodzakelijk heeft geduurd. Wel constateer ik dat de met drugsafval vervuilde mest op 29 januari 2016 in opdracht van de perceeleigenaar en in samenspraak met de gemeente is verwijderd.
Wie behoort het risico te signaleren dat er drugsafval in een gierput ligt en dat dit mogelijk tot besmetting van de voedselketen kan leiden? Is die signaalfunctie naar uw mening voldoende opgepakt in dit geval?
In Noord-Brabant is een protocol ontwikkeld hoe er moet worden gehandeld en welke instanties er moeten worden ingeschakeld wanneer er bij de politie melding wordt gedaan van aangetroffen drugsafval. Zo zorgt de gemeentelijke of regionale brandweer voor de beveiliging van de plaats van het incident en voor een aanspreekpunt in de persoon van een regionaal officier of adviseur gevaarlijke stoffen. In dit geval heeft de politie vanwege verdenking van besmetting van de mest op het bedrijf de NVWA ingeschakeld. Dat neemt niet weg dat als de NVWA tijdens haar werkzaamheden op een verdachte situatie stuit, zij op haar beurt de relevante instanties kan inseinen.
Ziet u aanleiding om omwille van deze vondst een onderzoek in te stellen naar andere locaties om uit te sluiten dat daar via rechtstreekse opname door planten drugsafval in de voedselketen terecht is gekomen of zal komen? Zo nee, hoe kunt u de voedselveiligheid in Nederland waarborgen?
De bij de aanpak van drugslaboratoria en drugsdumpingen betrokken organisaties, zoals gemeenten en politie, zijn voortdurend bezig om verdachte bedrijven en terreinen in beeld te krijgen. Zoals al aangegeven werken de handhavende instanties nauw met elkaar samen om te voorkomen dat drugsafval in het milieu en de voedselketen terecht komt. Ik wijs erop dat de besmette maïs in dit geval niet in de voedselketen terecht is gekomen. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er bij meer landbouwbedrijven drugsafval is gedumpt.
Bent u bereid in het kader van het herijken van middelen en ambities van de NVWA de mogelijkheid te onderzoeken dat landbouwbedrijven op of nabij wiens terrein drugsafval gevonden wordt altijd te laten monitoren tenzij daar overduidelijk geen aanleiding voor is? Zo nee, waarom niet?
Als de situatie daar aanleiding voor geeft, zoals ook in dit specifieke geval is gebeurd, wordt de NVWA ingeschakeld.
Denkt u dat een gereguleerde markt minder risico zou geven dat drugsafval in de voedselketen terecht kan komen?
Ik wijs erop dat er geen MDMA terecht is gekomen in de voedselketen. Regulering van de markt is vanuit volksgezondheidsperspectief voor het kabinet geen optie. XTC-gebruik is namelijk nooit veilig: elke gebruiker kan er verschillend op reageren.
De ranglijst christenvervolging van Open Doors |
|
Joël Voordewind (CU), Raymond Knops (CDA), Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de ranglijst christenvervolging van Open Doors 2016?
Ja.
Deelt u de conclusie van Open Doors dat de vervolging van christenen wereldwijd wederom is toegenomen?
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen om de toegenomen schendingen van godsdienstvrijheid van religieuze minderheden. Het kabinet maakt zich zorgen om de vreselijke situatie van christenen in door ISIS gecontroleerd gebied en elders, waar grote groepen christenen het moeilijk hebben om hun geloof of levensovertuiging in vrijheid vorm te geven. Over de gehele wereld zijn religieuze groepen slachtoffer van discriminatie en geweld, gepleegd door niet-statelijke actoren en staten. Ook ongelovigen worden vanwege hun levensovertuiging beperkt in hun vrijheid. Nederland veroordeelt, al dan niet in EU-verband, regelmatig de aanslagen op religieuze minderheden.
Wat is uw reactie op het feit dat er afgelopen jaar 7.100 christenen zijn vermoord, 3.000 meer dan het jaar ervoor en dat er zelfs tweemaal zoveel kerken zijn beschadigd of vernietigd?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat christenen de meest vervolgde en bedreigde religieuze groepering wereldwijd zijn? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Beleidsmakers hebben regelmatig contact met wetenschappers, maatschappelijk middenveld en experts bij internationale organisaties, zoals bijvoorbeeld VN Speciale Rapporteur voor vrijheid van godsdienst en levensovertuiging.
Deelt u de opvatting van Kerk in Nood dat de toename van «godsdienstig analfabetisme» van westerse beleidsmakers en de internationale media een vruchtbare dialoog en het maken van doelmatig beleid bemoeilijkt?1 Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het kabinet deelt de grote zorgen over de vervolging van christenen. Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is al sinds 2007 een prioriteit in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Naar aanleiding van het amendement godsdienstvrijheid is met de Kamer afgesproken dat er in 2016 tenminste EUR 1 miljoen van het Mensenrechtenfonds bestemd zal zijn voor projecten die zich richten op het bevorderen van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. De projecten kunnen zowel via de Nederlandse ambassades als vanuit Den Haag worden geïdentificeerd en gefinancierd.
Oktober jl. sprak ik op uitnodiging van de Griekse Minister van buitenlandse zaken op de Athens Conference on Religious and Cultural Pluralism and Peaceful Coexistence in the Middle East. Ook de mensenrechtenambassadeur besteedt tijdens zijn reizen aandacht aan vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Daarnaast wordt in multilateraal kader, zowel binnen de EU als de VN, actief op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging ingezet. Schendingen ten aanzien van religieuze minderheden, waaronder vele christenen, maakt daar een belangrijk deel van uit. Nederland heeft afgelopen jaar met succes aangedrongen op het stevig verankeren van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in het nieuwe EU Actieplan Mensenrechten en Democratie, dat in juli 2015 is aangenomen, en zet zich nu actief in voor de uitvoering van dit Actieplan.
In hoeverre sluit uw beleid aan op het toegenomen religieus geweld en onderdrukking? Deelt u de mening dat een extra inzet noodzakelijk is? Hoe gaat u hier concreet invulling aan geven?
Het Nederlands beleid voor Irak en Syrië is gericht op alle burgers die lijden onder de gruweldaden die daar gepleegd worden, waaronder vele christenen. Via de verschillende sporen van de internationale coalitie tegen ISIS levert Nederland een bijdrage aan het opnieuw creëren van een veilige thuishaven: onder andere door bij te dragen aan een politieke oplossing in Syrië, de trainingen aan Iraakse special forces en Koerdische Peshmerga, non-lethal steun in zowel Irak als Syrië en de steun die Nederland in Irak levert op het gebied van ontmijning en tegengaan van de dreiging van IED's. Ook is Nederland een van de grootste donoren op het gebied van humanitaire hulp, waardoor een groot aantal vluchtelingen en ontheemden ondersteuning en een veilig onderkomen wordt geboden in de regio. Daarnaast steunt UNAMI een initiatief om de politieke stem van de minderheden in Irak te versterken.
Ziet u de noodzaak om, bijvoorbeeld voor Syrië en Irak, specifiek beleid te ontwikkelen ten aanzien van de christenen? Welke mogelijkheden ziet u, ook gezien de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS, om ervoor zorg te dragen dat christenen onder meer in Irak (onder meer in de Nineveh-vlakte) en in Noordoost-Syrië extra beschermd worden en een veilige thuishaven kunnen hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoe u uitvoering gaat geven aan het amendement godsdienstvrijheid?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid christenvervolging te adresseren in internationale fora?
De vervolging van christenen heeft grote aandacht van het kabinet. Het kabinet is echter geen voorstander van een VN-onderzoek gericht op één specifieke groep. Het kabinet onderschrijft een inclusieve mensenrechtenbenadering, met aandacht voor alle minderheidsgroepen, waaronder christenen. Vele groeperingen in het Midden-Oosten, niet alleen christenen, worden bedreigd. Een VN-onderzoek zou zich op bedreigingen en groeiende intolerantie ten opzichte van verschillende groeperingen en minderheden moeten richten.
Blijft u, ondanks de zeer verontrustende trend van toenemende christenvervolging, nog steeds tegen een VN-onderzoek naar christenvervolging? Zo ja, waarom?
Een rapport van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN dat op 19 januari jl. uitkwam wijst er onder andere op dat ISIS leden van religieuze minderheden aanvalt. Deze aanvallen lijken deel uit te maken van een beleid dat er op is gericht om dergelijke minderheden te onderdrukken, permanent te verdrijven of te vernietigen. ISIS pleegt op systematische wijze grove mensenrechtenschendingen en hoogstwaarschijnlijk zeer ernstige misdrijven, zoals oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide. Degenen die zich hieraan schuldig hebben gemaakt moeten daarvoor verantwoordelijk worden gehouden.
Deelt u de mening dat het handelen van ISIS ten opzichte van minderheden gelijkstaat aan etnische en religieuze zuivering? Zo ja, wat voor consequenties brengt dit met zich mee? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat uit Eritrea gevluchte vrouwen mogelijk zijn gedwongen tot seks rondom een bezoek aan de Eritrees-orthodoxe kerk |
|
Marith Volp (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over het mogelijke seksuele misbruik van uit Eritrea gevluchte minderjarige vrouwen rondom een bezoek aan de Eritrees-orthodoxe Tewahdo-kerk in Rotterdam?1
Ja.
Wanneer bent u door het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA) op de hoogte gesteld van deze zorgwekkende signalen en welke acties heeft u daarop ondernomen?
Het COA heeft mij op 5 januari gemeld dat zij signalen heeft ontvangen die duiden op mogelijke misstanden bij Eritrese individuen en binnen de Eritrese gemeenschap. Het gaat hierbij om signalen van uiteenlopende aard. Een aantal van de ontvangen signalen heeft betrekking op gebeurtenissen in of rondom de Eritrese kerk in Rotterdam.
Het COA kan de ernst en het waarheidsgehalte van deze signalen niet inschatten en heeft deze signalen gemeld bij de politie en EMM. Tegelijkertijd heeft het COA besloten om een aantal preventieve maatregelen te treffen. Deze maatregelen zijn uit voorzorg genomen en impliceren geenszins een beschuldiging richting bepaalde individuen of organisaties.
Voor wat betreft de signalen van eventueel misbruik in of rondom een kerk in Rotterdam hebben de politie en het Openbaar Ministerie in Rotterdam een oriënterend feitenonderzoek gedaan naar de herkomst van deze signalen. De politie en het Openbaar Ministerie in Rotterdam hebben mij laten weten dat er tot dusver geen aangiftes zijn gedaan en er tot dusver geen verdenking is van strafbare feiten met betrekking tot de Eritrese kerk in Rotterdam. Het Landelijk Parket van het OM zal de mogelijkheden verkennen om de signalen van mogelijke misstanden binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland op landelijk niveau en op multidisciplinaire wijze nader te bezien.
Centreren de signalen zich rondom deze kerkgemeenschap en alleen in Rotterdam, of zijn er redenen om aan te nemen dat deze praktijken zich ook elders afspelen? Worden er momenteel preventief maatregelen getroffen om dit op andere plekken te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het feit dat het gaat om extra kwetsbare, minderjarige meisjes, reden is om extra begeleiding en personeel vanuit het COA op deze doelgroep te plaatsen? Zo ja, bent u bereid dit tot uitvoering te brengen?
Het COA is samen met Nidos verantwoordelijk voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Dit is een kwetsbare groep. Dit betekent dat als er aanwijzingen zijn voor mogelijke misstanden, er preventief maatregelen worden genomen om deze groep te beschermen. Dat hebben het COA en Nidos in dit geval ook gedaan.
Vanwege de kwetsbaarheid van alleenstaande minderjarige vreemdelingen kent het opvangmodel bij het COA een intensieve 24-uursbegeleiding op de verschillende amv-opvanglocaties. Op deze locaties is reeds extra personeel aanwezig ten opzichte van andere opvanglocaties. Mentoren van het COA dragen zorg voor de dagelijkse begeleiding, houden toezicht en voeren vanuit een specifiek voor deze doelgroep ontwikkelde methode gesprekken met de alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Deze mentoren organiseren de zorg voor de nodige ondersteuning. In samenwerking met de jeugdbeschermer worden afspraken gemaakt met de jongeren.
Wordt er vanuit het COA contact gelegd met Eritrees-orthodoxe kerken, en bent u het eens met de constatering dat, indien dit niet het geval is, dit wel wenselijk is gezien de belangrijke plek die deze kerken innemen als sociaal vangnet voor alleenstaande minderjarige asielzoekers uit Eritrea?
Het COA heeft geen contact gelegd met de Eritrese kerk in Rotterdam. Het COA heeft als alternatief aangeboden om alleenstaande minderjarige vreemdelingen te begeleiden naar een Koptische kerk in Amstelveen.
Weet u of deze slachtoffers aangifte hebben gedaan bij de politie en zo nee, welke acties worden er ondernomen om aangiftebereidheid onder deze groep slachtoffers te vergroten?
Er is tot op heden geen aangifte gedaan. Waar COA meent dat er sprake is van een (strafrechtelijke) misstand, stimuleert het COA de bewoners om aangifte te doen. Het COA stimuleert dit door in gesprek te zijn met bewoners en te ondersteunen in het doen van aangiften. Wanneer bewoners weigeren aangifte te doen, maakt het COA melding van misstanden bij de politie. Dat laatste is in dit geval gedaan.
Het COA spreekt frequent met leden van de Eritrese gemeenschap (en amv’s in het bijzonder) op locaties om meer inzicht te krijgen in wat er speelt binnen deze (gesloten) gemeenschap.
Wordt er, gezien het feit dat het COA deze gevallen ook gemeld heeft bij het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel, extra aandacht besteed aan de mogelijkheid dat deze slachtoffers in handen vallen van mensenhandelaren en krijgen de minderjarige meisjes in dit licht extra bescherming?
Er zijn vooralsnog geen signalen die wijzen op mensenhandel. De signalen worden gedeeld met het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel om zo ketenbreed een goed beeld te krijgen van hetgeen zich hier voordoet. Mocht er een signaal zijn dat er een relatie is met mensenhandel dan wordt de minderjarige in de hiervoor bestemde beschermde opvang van het COA geplaatst.
Wat voor slachtofferhulp en zorg wordt er actief geboden aan de slachtoffers, zijnde de vanuit Eritrea gevluchte (vermoedelijk) seksuele misbruikte minderjarige vrouwen rondom een bezoek aan de Eritrees-orthodoxe Tewahdo-kerk in Rotterdam?
De volgende hulp wordt geboden aan vrouwen die ongewenst zwanger zijn:
Wat wordt er gedaan om de daders op te sporen en te bestraffen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat het Nederlands Forensisch Instituut versleutelde berichten op telefoons kan kraken |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «PGP-encrypted Blackberrys aren’t immune to being cracked?»1
Ja.
Wat voor software gebruikt het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) om de versleuteling te kraken?
Zoals bij de beantwoording van eerdere vragen aan uw Kamer is medegedeeld2, brengt het verstrekken van informatie over welke specifieke software de opsporingsdiensten gebruiken grote risico’s met zich mee voor de inzetbaarheid van die middelen. Ik kan daarover derhalve geen mededelingen doen. Ten aanzien van onbekende kwetsbaarheden verwijs ik naar hetgeen daarover is gezegd in het AO Cybersecurity op 20 januari jongstleden.
Wat voor techniek gebruikt de software om de versleuteling te kraken? Gebruikt de software onbekende kwetsbaarheden in de versleutelingssoftware?
Zie antwoord vraag 2.
In de brief over het kabinetsstandpunt inzake encryptie staat dat het «niet wenselijk is om beperkende wettelijke maatregelen te nemen ten aanzien van de ontwikkeling, de beschikbaarheid en het gebruik van encryptie binnen Nederland»; bent u het ermee eens dat het tevens niet wenselijk is om als overheid onbekende kwetsbaarheden in encryptiesoftware te misbruiken?
De brief met het kabinetsstandpunt gaat over het niet-instellen van wettelijk verplichte beperkingen rondom encryptie. Dat is te onderscheiden van het gebruiken van (onverplicht) bestaande kwetsbaarheden ten behoeve van de opsporing in een concreet geval. Ten aanzien van de omgang met onbekende kwetsbaarheden, ofwel zero-days, heb ik reeds toegezegd in een brief nader in te zullen gaan op de wijze waarop de overheid omgaat met deze kwetsbaarheden.
De Special Olympic World Games |
|
Joël Voordewind (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de Special Olympics World Games; een uniek en wereldwijd sportevenement voor sporters met een verstandelijke handicap, waaronder sporters met het syndroom van Down?
Ja, ik ken de Special Olympics World Games. Aan het begin van de voorbereidingsperiode van de zomereditie afgelopen zomer in Los Angeles heb ik voor de sporters een videoboodschap ingesproken om ze veel succes en plezier toe te wensen.
Bij de editie daarvoor in Athene (2011) was ik zelf aanwezig om ze persoonlijk aan te moedigen. Ik denk nog altijd met veel plezier terug aan het enthousiasme van alle sporters, begeleiders en staf in de sportieve strijd van de World Summer Games.
Is u bekend dat bij de Special Olympics World Summer Games in Los Angeles afgelopen zomer de Nederlandse équipe maar liefst 17 gouden medailles heeft binnen gehaald?1 Bent u ook trots op de prestatie van deze sporters?
Ja, ik ben op de hoogte van de goede resultaten die het Nederlandse team heeft behaald. De 65 sporters die naar Los Angeles zijn afgereisd hebben in 13 takken van sport deelgenomen en daarbij niet alleen 17x goud, maar ook 33x zilver en 20x brons gewonnen. En niet te vergeten nog de vele vaantjes voor de vierde t/m achtste plaats. De Staatssecretaris van VWS heeft na afloop van de Special Olympics bij de huldiging in Utrecht de sporters toegesproken en gefeliciteerd met hun uitstekende prestatie. Van de Nederlandse begeleiders heb ik begrepen dat daarnaast ook het zelfvertrouwen en de zelfredzaamheid is toegenomen van de deelnemers. Ook hebben ze betere sociale vaardigheden opgedaan. Ik ben daarom ontzettend trots op alle 65 sporters en hun begeleiders, coaches en de sponsoren die dit mede mogelijk hebben gemaakt.
Is u bekend dat komende World Winter Games in 2017 in Oostenrijk worden gehouden? Op welke manier kunt u de sporters die zullen meedoen aan de World Winter Games een hart onder de riem steken bij het trainen en de voorbereidingen die ze komend jaar zullen treffen?
Ik weet dat in 2017 de Special Olympics World Winter Games in maart in Oostenrijk plaatsvinden. Ik zal mij inzetten om net zoals tijdens de voorbereiding van de World Summer Games in Los Angeles de sporters een hart onder de riem te steken. Afhankelijk van mijn agenda of die van de Staatssecretaris is het wellicht mogelijk om volgend jaar de Winter Games te bezoeken en de sporters persoonlijk aan te moedigen. Ik heb dat met veel plezier in Athene gedaan en ik hoop dit ook weer in Oostenrijk te kunnen doen.
Wat vindt u van het idee om komende World Winter Games in Oostenrijk met een delegatie van de regering onze sporters aan te moedigen?
Zie antwoord vraag 3.
De hoge werkdruk in het basisonderwijs |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de uitspraken van verschillende leerkrachten in het basisonderwijs dat zij door de werkdruk steeds meer in een «overlevingsstand» zitten? Wat zijn volgens u de gevolgen daarvan voor de leerkracht en het onderwijs in het algemeen?1 2
Ik vind dat zorgelijk. De leraar is de spil van het onderwijs. Een te hoge werkdruk heeft negatieve gevolgen op het werkplezier van de leerkracht en daarmee op de kwaliteit van het onderwijs.
Waarom heeft u in het verleden geen actie ondernomen na eerdere signalen dat het niet goed ging met de leerkrachten in het onderwijs, onder andere na recente CBS-cijfers die aantonen dat leerkrachten het hoogste burn-outcijfer hebben van alle beroepsgroepen?3
De afgelopen tijd heb ik diverse maatregelen getroffen die direct of indirect van invloed kunnen zijn op het verminderen van de werkdruk van leerkrachten. Deze maatregelen richten zich op het versterken van de kwaliteit van leraren, het ondersteunen van onderwijspersoneel, slim inzetten van ICT en het verminderen van de regeldruk.
In 2013 is het Nationaal Onderwijs Akkoord (NOA) gesloten met de Stichting van het Onderwijs. In het NOA zijn afspraken gemaakt over onder andere het terugdringen van de werk- en regeldruk en het vergroten van de autonomie van onderwijspersoneel. Vanuit het NOA zijn extra financiële middelen vrijgemaakt om leerkrachten te ondersteunen. Zo is er vanaf 2015 structureel € 50 miljoen beschikbaar voor uitbreiding van het aantal conciërges en klassensassistenten.
Samen met vakbonden en sectorraden heb ik de Regeldrukagenda 2014–2017 opgesteld. Bij de totstandkoming is samen met deze partijen bekeken waar de grootste knelpunten op het gebied van regeldruk zitten. Met betrekking tot deze knelpunten zijn gezamenlijke acties afgesproken en ondernomen. Met de regeldrukagenda verdwijnen regels of worden regels versimpeld. Daarnaast wordt op schoolniveau ingezet op acties die de (ervaren) regeldruk verminderen. In de eerste helft van 2016 komt er, als onderdeel van de regeldrukagenda, een onderzoek naar de grootste veroorzakers van registratieverplichtingen. Er wordt op korte termijn in de sector po een meldpunt geopend waar leraren hun registratieverplichtingen kunnen melden. Als meldingen binnenkomen dan wordt vanaf de leraar de hele lijn terug gevolgd naar de bron van de verplichting. Dat kunnen bijvoorbeeld zijn het ministerie, de inspectie, het schoolbestuur of de schoolleider. Met de veroorzaker wordt vervolgens naar oplossingen gezocht, die zoveel mogelijk moeten leiden tot het schrappen of vereenvoudigen van de registratie.
Wat is uw oordeel over de uitspraak in de uitzending van Monitor dat er roofbouw gepleegd wordt op een hele beroepsgroep? Welke consequenties heeft dit voor de kwaliteit van het basisonderwijs? Kunt u dit toelichten?
Ik deel deze uitspraak niet. Wel is hoge werkdruk een signaal dat ik serieus neem. Vandaar dat ik al diverse maatregelen genomen heb, al dan niet samen met sectororganisaties en bonden (zie vraag 2).
Bent u het eens met de analyse dat sinds de jaren negentig scholen steeds meer op afstand zijn gezet en leerkrachten daardoor steeds minder inspraak krijgen in de scholen, er meer verantwoordingsdruk is en dat dit alles geleid heeft tot een hogere werkdruk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het niet eens met deze uitspraak. Vanuit het scholenveld ontstond een toenemende behoefte aan een terugtredende overheid en meer autonomie voor de school. Dit heeft geleid tot de invoering van de lumpsum. Door invoering daarvan is veel vrijheid gegeven aan besturen en scholen om naar eigen inzicht het onderwijs vorm te geven. Bij deze vrijheid hoort een bepaalde mate van verantwoording. Verantwoording staat echter niet gelijk aan een hoge werkdruk. Samen met verschillende partners werk ik aan het zo laag mogelijk maken van deze verantwoordingslast. Zie antwoord op vraag 2.
Bent u het ermee eens dat uw beleid alsmede het toezicht van de Inspectie, wantrouwen in de hand werken? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit gevoel van wantrouwen wordt weggenomen? Zo nee, waarom niet?
Nee. We hebben een systeem gebaseerd op vertrouwen, waarin veel ruimte is voor scholen. Het systeem van inspectietoezicht is risicogericht. Pas wanneer resultaten van leerlingen, financiële analyses of andere signalen daar aanleiding toe geven, vindt verdiepend onderzoek plaats.
Bent u van mening dat alles meetbaar gemaakt moet worden in het onderwijs omtrent resultaten en leerrendementen? Levert dit daadwerkelijk een bijdrage aan de kwaliteit van het onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Niet alles hoeft meetbaar gemaakt te worden. Analyse van resultaten helpt leraren wel hun onderwijs te verbeteren en het aanbod beter af te stemmen op de behoeften van de leerlingen. Het is aan de leerkrachten om hier bewuste keuzes in te maken.
Wat is uw oordeel over de uitspraak dat alles meetbaar maken een illusie is en vooral nutteloos administratief werk oplevert? Kunt u hierop een toelichting geven?
Niet alles in het onderwijs hoeft meetbaar te zijn. Dat neemt niet weg dat het meten en analyseren van onderwijsresultaten waardevolle informatie oplevert, die de scholen kunnen gebruiken om hun onderwijs te verbeteren.
Hoe zijn de door u genoemde «fantoomregels» ontstaan en welke rol heeft het ministerie daarbij gehad?
Met «fantoomregels» doel ik op regels waarvan leerkrachten of schoolleiders ten onrechte denken dat ze zijn opgelegd door de inspectie of het ministerie. Om ervaren regeldruk die voortkomt uit onduidelijkheid van sommige regels te voorkomen, zetten wij in op toegankelijke, heldere en overzichtelijke onderwijswetgeving.4 Ook het voorkomen van misverstanden over de werkwijze in het toezicht heeft de continue aandacht van de inspectie. Daarbij gaat het niet alleen om het wegnemen van misverstanden, maar met name ook om het gesprek op gang te brengen over wat bestuurders, schoolleiders en leraren zelf nodig vinden voor goed onderwijs.
Welke taken en handelingen kunnen volgens u geschrapt worden?
Het is niet aan mij om aan te geven welke taken en handelingen geschrapt kunnen worden. Leraren weten vaak zelf het beste welke administratieve handelingen in hun ogen overbodig zijn. Daarover kunnen ze in gesprek gaan met hun schoolleider en/of bestuur. Als zij stuiten op regelgeving die in hun ogen overbodig is, kunnen zij dat aangeven bij het meldpunt registratieverplichtingen. Dan kan ik dat zorgvuldig bekijken en waar mogelijk actie ondernemen in het versimpelen of schrappen van regelgeving.
Wat gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat leraren ophouden met overbodige administratie? Indien u niets onderneemt, is het dan niet gratuit om te zeggen dat leraren de vele administratie niet langer hoeven te pikken?
Zie antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat 84 procent van de docenten zegt een hoge werkdruk te ervaren? Wat is uw analyse en reactie op het feit dat 56% van de docenten de werkdruk in het onderwijs onacceptabel hoog vindt?4
De ervaren werkdruk van leraren in het in het primair onderwijs is volgens dit onderzoek hoog. Ik vind dat zorgelijk. Aanpak van werkdruk vraagt om maatwerk en is in grote mate iets dat binnen scholen zal moeten worden aangepakt. Vakbonden en sectorraden erkennen dit ook. Daarom is het noodzakelijk dat de werkdruk, regeldruk en administratieve lasten van leraren, scholen en besturen wordt verminderd. Hiertoe heb ik verschillende acties uitgezet en afspraken gemaakt met betrokken partijen. Zie antwoord op vraag 2.
Hoe verklaart u de toename van de ervaren werkdruk ten opzichte van 2012?
Werkdruk is een veelkoppig probleem. Er is niet één oorzaak voor aan te wijzen. Daardoor is het ook niet mogelijk om een eenduidige verklaring te geven voor deze toename.
Wat is volgens u de invloed van het passend onderwijs op de werkdruk voor leerkrachten in het basisonderwijs?
In de achtste voortgangsrapportage passend onderwijs van 4 december 2015, heb ik u geïnformeerd over de bureaucratie die ouders en scholen ervaren, op basis van de Eenmeting ervaren bureaucratie die is uitgevoerd in het kader van de evaluatie passend onderwijs.6 Uit de resultaten komt naar voren dat de algemene lijn wat betreft ervaren bureaucratie bij scholen vergelijkbaar is met de situatie van vóór de invoering van passend onderwijs. Net als bij de nulmeting, ervaart men de administratieve en overlegtaken rond de extra ondersteuning van leerlingen als behoorlijk tijdrovend, maar ook als nuttig en niet erg ingewikkeld. De administratieve taken vindt men meer tijd kosten dan de overlegtaken. Nieuwe taken rond de leerlingenzorg vindt men relatief ingewikkeld. Net als in de nulmeting valt op dat er grote verschillen zijn tussen respondenten in de ervaren bureaucratie.
Ook blijkt uit het rapport dat de ervaren doelmatigheid (nut en helderheid van taken en procedures) gelijk is gebleven. De ervaren taakbelasting (tijd en complexiteit van procedures) is echter toegenomen en ook in rechtstreekse vragen geven respondenten aan dat sprake is van een toename van de bureaucratie.
De wet biedt ruimte om processen eenvoudig in te richten en onnodige bureaucratie te voorkomen. Onnodige bureaucratie lijkt voort te komen uit de overgang en inrichting van passend onderwijs. In de voortgangsrapportage heb ik aangekondigd dat er komende periode extra aandacht is voor het voorkomen en terugdringen van (onnodige) bureaucratie. Hiertoe is een werkgroep ingericht om creatieve oplossingen te bedenken om de bureaucratie te verminderen. Een eerste mogelijke oplossing wordt gezien in de samenwerking tussen scholen voor (v)so en samenwerkingsverbanden. Elk jaar vragen scholen voor (v)so voor al hun leerlingen een toelaatbaarheidsverklaring aan: dit kan eenvoudiger worden gemaakt, door met het samenwerkingsverband samen de dossiers voor aanvraag door te lopen.
Hoe beoordeelt u het feit dat leerkrachten de hoge werkdruk met name toeschrijven aan de combinatie van te grote klassen en te veel zorgleerlingen?
De invloed van de invoering van passend onderwijs heeft waarschijnlijk in het begin geleid tot een toename van de ervaren taakbelasting. Zie vraag 13.
De indeling en vorming van groepen is bij uitstek een aangelegenheid die maatwerk op het niveau van de school vraagt. Dat kan ik niet centraal regelen. Voor de indeling van de groepen maken schoolbesturen en schoolleiders afwegingen op basis van onderwijsvisie, leerlingenpopulatie, de vaardigheden van de leraren en de visie van de medezeggenschapsraad.
Wat is volgens u het effect van deze hoge werkdruk? Ziet u redenen om in te grijpen?
Een hoge werkdruk kan leiden tot meer ziekteverzuim, een grotere kans op burn-out klachten en minder werkplezier. Dit is niet goed voor zowel de leerkracht als het onderwijs. Daarom is het noodzakelijk dat de werkdruk, regeldruk en administratieve lasten van leraren, scholen en besturen verminderd worden. Zie antwoord op vraag 2.
Herkent u alle signalen die in de uitzending en in het rapport genoemd worden en erkent u deze ook? Begrijpt u vervolgens dat leerkrachten weinig vertrouwen in u als Staatssecretaris hebben?5
Er is geen simpele oplossing voor de aanpak van werk- en regeldruk. Dat blijkt wel uit het feit dat dit al jaren speelt. Het is noodzakelijk dat we dit gezamenlijk aanpakken: OCW, sectororganisaties, bonden schoolbesturen, schoolleiders en leraren. Indien de huidige aanpak nog tot onvoldoende resultaat leidt, dan is het noodzakelijk dat we gezamenlijk bespreken welke aanvullende maatregelen nodig zijn.
Bent u nog steeds van mening dat het passend onderwijs zorgvuldig is ingevoerd, met alle gevolgen van dien? Waarom?
Elk half jaar rapporteer ik aan de Tweede Kamer over de stand van zaken van de invoering van passend onderwijs. In de eerder genoemde rapportage die ik op 4 december naar de Tweede Kamer heb gestuurd, staat dat in het afgelopen jaar stappen zijn gezet om meer kinderen passende onderwijsondersteuning en zorg te bieden. In veel regio’s is een beweging op gang gekomen, waardoor het vaker lukt om kinderen een passende plek te bieden. Steeds meer gebeurt dat op een reguliere school. De praktijk in veel samenwerkingsverbanden laat zien dat het lukt om binnen de huidige kaders passend onderwijs te realiseren.
Maar er zijn grote verschillen tussen scholen en samenwerkingsverbanden. Nog niet alle scholen en samenwerkingsverbanden nemen hun verantwoordelijkheid. Ze benutten niet altijd de ruimte die het wettelijke kader biedt. In genoemde rapportage is daarom een aantal acties opgenomen om de uitvoering van passend onderwijs te verbeteren.
Dragen kleinere klassen volgens u bij aan het verminderen van de werkdruk voor leraren? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 14.
Het bericht dat de alFitrah-moskee dubieus geld heeft ontvangen |
|
Ronald van Raak , Sadet Karabulut |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Utrechtse alFitrah-moskee dubieus geld heeft ontvangen?1
In zijn algemeenheid doe ik geen uitspraken over concrete casuïstiek. Ik wijs u in dit verband op de antwoorden op vragen van de Utrechtse gemeenteraad waarin het college van Burgemeesters en Wethouders aangeeft dat hen bekend was dat er in het verleden sprake is geweest van een financieringsrelatie tussen Al Fitrah en een Koeweitse instelling.
De geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst verhindert het bekendmaken van informatie over individuele personen of instellingen, waaronder de vraag of er al dan niet onderzoek heeft plaatsgevonden naar een persoon of instelling. De gemeente Utrecht is sinds voorjaar 2014 op de hoogte van donaties aan Al Fitrah vanuit Koeweit. Verder worden er in het openbaar geen mededelingen gedaan over concrete gevallen door de veiligheidsdiensten. De AIVD doet onderzoek naar personen en organisaties die vanwege hun gedragingen een bedreiging vormen van de nationale veiligheid.
Klopt het dat de geldstromen van de alFitrah-moskee zijn gecontroleerd door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de belastingdienst? Zo ja, zijn er eerder verdachte transacties geconstateerd? Zo nee, waarom vond er geen controle plaats?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de alFitrah-moskee contacten met de Revival of Islamic Heritage Society (RIHS) uit Koeweit onderhield toen deze stichting nog op de sanctielijst van het Amerikaans Ministerie van Financiën stond? Zijn deze contacten opgemerkt door de veiligheidsdiensten en zijn er maatregelen genomen? Zo nee, waarom waren de veiligheidsdiensten hier niet van op de hoogte?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze is de gemeente Utrecht op de hoogte gebracht van de donaties uit Koeweit aan alFitrah? Heeft dit gevolgen gehad voor de samenwerking tussen de gemeente en de alFitrah-moskee? Is hierover contact geweest tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de veiligheidsdiensten en de gemeente Utrecht?
Zie antwoord vraag 1.
Welke actie gaat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tegen de alFitrah-moskee nemen?2
Het Rijk heeft een ondersteunende functie daar waar het gaat om het versterken van de kennis- en informatiepositie en het fungeren als gesprekspartner met de gemeente over actuele vraagstukken, dilemma’s en mogelijke handelingsperspectieven. In dat kader heeft er ook een expertmeeting plaatsgevonden tussen gemeente, politie en SZW over Al Fitrah om de drie-sporen-aanpak verder door te ontwikkelen. Tevens heeft de Minister van SZW contact gehad met de burgemeester van Utrecht over de zorgelijke geluiden rond de Al Fitrah moskee.
Welke gevolgen heeft de uitspraak van de Tweede Kamer, dat Nederlandse gebedshuizen niet langer vanuit Saudi-Arabië, Koeweit en Qatar mogen worden gefinancierd, voor de alFitrah-moskee? Bent u bereid om deze geldstromen bij alle Nederlandse gebedshuizen snel te blokkeren?3
Over de uitvoering van de motie Karabulut/Potters informeer ik u via de uitwerking van de salafismebrief waarin het kabinet tevens ingaat op de 9 moties over salafisme. Deze brief kan de Tweede Kamer dit voorjaar tegemoet zien.
Het geweld, intimidatie en pestgedrag tegen homoseksuele asielzoekers in asielzoekerscentra |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Homoseksuele vluchtelingen lastiggevallen in noodopvang» en het bericht «Homoseksuele asielzoekers ook hier weggepest»?1
Ja.
Deelt u de constatering dat ondanks de goede voornemens van de regering om pestende, intimiderende en/of aanrandende asielzoekers aan te pakken in plaats van homoseksuele asielzoekers in safehouses te plaatsen, het pesten, intimideren en aanranden van homoseksuele asielzoekers nog steeds plaatsvindt in de asielopvang? Zo nee, waarom niet?
De verhoogde instroom van vreemdelingen veroorzaakt op diverse fronten fricties. Dit brengt logischerwijs spanningen met zich mee.
De veiligheid van bewoners en medewerkers en de leefbaarheid in de opvanglocaties blijven daarbij prioritair voor het COA. Hierbij is er bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen zoals LHBT’s. Het COA neemt in geval van incidenten (straf)maatregelen en stimuleert bewoners, in geval van mogelijk strafbare feiten, tot het doen van aangifte. Conform mijn toezegging tijdens het algemeen overleg Opvang, Terugkeer en Vreemdelingenbewaring op 19 januari jl. zal uw Kamer uiterlijk in maart worden geïnformeerd over de aangescherpte aanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers. Hierbij zal het gehele scala van maatregelen inzichtelijk worden gemaakt: van de COA huisregels en de sanctieregeling van het COA tot en met de strafrechtelijke aanpak.
Klopt het dat dit probleem nog niet is opgelost omdat niet elk slachtoffer van intimidatie, pestgedrag en/of aanranding aangifte durft te doen?
Het doen van aangifte is belangrijk. Bij een (mogelijk) strafbaar feit zal het COA het slachtoffer stimuleren om aangifte te doen en het slachtoffer daarbij desgewenst begeleiding bieden. Desondanks zal niet iedere bewoner aangifte durven te doen. Het COA kan in geval van een mogelijk strafbaar feit een melding doen bij de politie of aangifte doen als getuige. Het COA bespreekt binnenkort met relevante partijen, waaronder het COC, op welke wijze de voorlichting aan bewoners, onder andere over het doen van aangifte, nog verder verbeterd kan worden. Doel hiervan is mede om de meldingsbereidheid van incidenten te vergroten en de drempel tot het doen van aangifte te verlagen.
Ook zonder dat aangifte wordt gedaan zijn er diverse mogelijkheden om de daders te straffen, afhankelijk van de zwaarte van het delict. Het COA kan er, zowel bij lichte incidenten als bij strafbare feiten, voor kiezen om de daders te sanctioneren op basis van het Reglement Onthouding Verstrekkingen (ROV). Het ROV is het sanctiebeleid van het COA en geeft het kader op basis waarvan het COA verstrekkingen aan haar bewoners kan onthouden en maatregelen kan toepassen in geval van overlast. De meest zware ROV-sanctie is het stopzetten van de opvang voor kortere of langere duur, dan wel definitief.
Onder voorwaarden kan een veroordeling wegens een ernstig misdrijf tot gevolg hebben dat een verblijfsvergunning wordt ingetrokken dan wel niet wordt verleend. Uw Kamer is per brief geïnformeerd over de aanscherping van het beleid ter zake.2
Hoe vaak is afgelopen jaar door een asielzoeker aangifte gedaan van een tegen hem door een andere asielzoeker gepleegd strafbaar feit, en in hoeveel gevallen hebben deze aangiftes geleid tot vervolging?
Bij aanhoudingen van verdachten wordt geregistreerd op geboorteplaats/-land en eventueel aanvullend op nationaliteit. Er wordt niet apart geregistreerd op categorieën, zoals bijvoorbeeld «asielzoekers». Om die reden kan er niet worden bezien in hoeverre aangiftes hebben geleid tot vervolging.
Bent u bereid uw eerder gekozen standpunt te wijzigen en slachtoffers van geweld, intimidatie of pestgedrag in asielzoekerscentra de mogelijkheid van een safehouse te bieden, nu blijkt dat het nog niet lukt om de daders tijdig en adequaat te isoleren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht aan het standpunt dat het geen meerwaarde heeft om te voorzien in een aparte opvang voor kwetsbare groepen asielzoekers. Dit past niet bij de wijze waarop wij in Nederland samenleven en doet ook geen recht aan de positie van deze groepen. Isolatie van kwetsbare groepen of slachtoffers uit die groepen is een verkeerd signaal en zou een stigmatiserend effect kunnen hebben.
Laat het duidelijk zijn, zowel het aanpakken van de daders als het beschermen van de slachtoffers zijn voor het kabinet belangrijke uitgangspunten. Uitgangspunt is dat de dader/overtreder naar een andere locatie wordt overgeplaatst, zodat het slachtoffer veilig is. Slachtoffers willen niet altijd de dader aanwijzen, soms is ook niet te achterhalen wie een incident heeft veroorzaakt. In die gevallen zal het COA zorgdragen voor een veilige plek binnen de opvang waar het slachtoffer kan verblijven. Als een slachtoffer direct gevaar loopt en het COA is van mening dat de veiligheid niet gegarandeerd kan worden door plaatsing elders van dader of, desgewenst, het slachtoffer, zal het COA het bestaande proces volgen dat ook wordt gehanteerd bij crisisplaatsing van vrouwen in een blijf van mijn lijf huis.
Hoe bent u voornemens de motie Azmani2 uit te voeren, waarin de Kamer vraagt om een apart regime voor veroordeelde vreemdelingen die niet kunnen worden uitgezet?
Conform mijn toezegging tijdens het algemeen overleg op 19 januari jl. zal uw Kamer uiterlijk in maart worden geïnformeerd over de aangescherpte aanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers. Hierbij zal het gehele scala van maatregelen inzichtelijk worden gemaakt; van de huisregels en de sanctieregeling van het COA tot en met de strafrechtelijke aanpak.
Welke andere maatregelen heeft u reeds genomen om daders beter en sneller aan te pakken, en welke maatregelen gaat u hiertoe nog nemen?
Zie antwoord vraag 6.
Een reclame-event voor accountants dat meetelt als permanente educatie (PE)-activiteit |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het reclame-event Getwalk waar accountants voor deelname 5 PE-punten in het vooruitzicht worden gesteld?1
Ja.
Deelt u de mening, dat het tegen betaling van 598,95 euro luisteren naar sales pitches werkelijk niets te maken heeft met permanente educatie? Kunt u aangegeven hoe het dan kan, dat accountants 5 PE-punten in het vooruitzicht worden gesteld voor deelname aan een reclame-event?
Het is van belang voorop te stellen dat de NBA de verantwoordelijkheid heeft voor de kwaliteit van het PE-stelsel en de beoordeling van PE-activiteiten. Ten aanzien van deze casus heeft de NBA al op eigen initiatief actie ondernomen. De organisator kon het evenement promoten met de mogelijkheid tot het verkrijgen van gecertificeerde PE-punten, omdat hij een door de NBA erkende leerinstelling is voor het organiseren van PE-activiteiten. De NBA heeft de mogelijkheid om individuele PE-activiteiten desalniettemin af te keuren. Ten aanzien van dit evenement heeft de NBA, nadat zij bekend werd met de negatieve signalen, de organisatoren inhoudelijke vragen gesteld en twee medewerkers naar het evenement gestuurd om poolshoogte te nemen. Naar aanleiding daarvan heeft de NBA geconcludeerd dat aan het evenement inderdaad geen gecertificeerde PE punten kunnen worden toegekend. Promotie van producten en permanente educatie zijn twee heel verschillende dingen. De NBA moet zeer kritisch blijven bij het toekennen van gecertificeerde PE-punten.
De weg naar kwaliteitsverbetering van de accountantscontrole, die met de Wet toezichtaccountantsorganisaties en de oprichting van de NBA is ingezet, is een nog lopend proces waarbij al belangrijke stappen zijn gezet. Dat scholing (waaronder de permanente educatie) hierbij een belangrijk aandachtspunt blijft, blijkt uit de maatregelen hieromtrent die in de Wta zijn opgenomen en door de NBA zijn genomen en nog worden voorbereid (zie antwoord vragen 5 en 6).
Vindt u ook, dat de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) op voorhand moet uitsluiten dat voor een dergelijk evenement PE-punten kunnen worden toegekend? Bent u bereid de NBA aan te spreken op hun halfslachtige houding in deze casus?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening, dat de kwaliteit van de accountantscontrole nog steeds dient te worden verbeterd, dat serieuze scholing daar een belangrijke rol in speelt, maar dat bovenstaande evenementen niet bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit? Bent u het er mee eens dat het toekennen van PE-punten voor dit soort evenementen de kwaliteitsslag die de sector moet maken ondermijnt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke acties worden ondernomen om ervoor te zorgen dat in het vervolg voor dit soort evenementen geen PE-punten in het voorzicht kunnen worden gesteld dan wel worden toegekend?
Momenteel wordt een herziening van het PE-stelsel door de NBA voorbereid. Hiermee wordt beoogd ervoor te zorgen dat de PE die accountants volgen altijd goed aansluit bij hun werkzaamheden en carrière. Ook krijgen hierdoor andere dan de thans gecertificeerde instellingen de ruimte om PE-activiteiten aan te bieden, hetgeen het aanbod ten goede komt. De stelselherziening voorziet in de invoering van een PE-stelsel, waarin niet langer leerinstellingen worden erkend, maar de programma’s die gegeven worden. De NBA kan hierdoor kritischer naar de toekenning van PE-punten aan cursussen kijken, hetgeen de kwaliteit van de PE-cursussen voor accountants ten goede komt. Leden van de NBA moeten in het nieuwe stelsel een persoonlijk ontwikkelingsplan maken of een passend beroepsprofiel kiezen en op basis daarvan de PE en daarbij behorend leerprogramma’s volgen. Daarnaast zullen accountants ook verplicht kennistoetsen afleggen, waarvan de eindtermen zijn gebaseerd op de eindtermen van de Commissie Eindtermen Accountantsopleiding en de bevindingen van de AFM en de Raad van toezicht van de NBA. Voor de invoering van het nieuwe PE-stelsel, die naar verwachting in 2017 kan plaatsvinden, vindt in 2016 een pilot plaats. Eerste verplichte kennistoetsen hebben reeds in 2014 plaatsgevonden.
In het toezicht van de AFM op accountantsorganisaties wordt er reeds gelet op de koppeling tussen kwaliteit en scholing. De AFM ziet erop toe dat accountantsorganisaties, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitsbeheersing, de kennis en vaardigheden van hun accountants op peil houden. Hierdoor worden accountantsorganisaties ook zelf gedwongen kritisch te kijken naar de opleidingen die hun accountants volgen. Daarnaast is het nu al praktijk dat de NBA erop let dat er in PE-cursussen aandacht wordt gegeven aan door de AFM geconstateerde tekortkomingen bij accountantsorganisaties.
Hoe kijkt u in het algemeen aan tegen de kwaliteit van het «cursusaanbod»? Bent u bereid met de sector in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat de bijscholing er ook echt toe leidt dat accountants betere kwaliteit leveren? Is alleen aanwezigheid bij evenementen dan voldoende of vindt u ook dat opgedane kennis moet worden getoetst?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Inzet ID-scanners bij leeftijdscontrole tabak in strijd met Wet bescherming persoonsgegevens’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Inzet van ID-scanners bij de leeftijdscontrole bij de aankoop / verkoop van tabak in strijd is met de Wet bescherming persoonsgegevens»?1
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft mij hierover gemeld dat het niet zo is dat alle ID-scanners automatisch in strijd zijn met de Wet bescherming persoonsgegevens. Van belang is welke gegevens worden gescand en hoe de scanner wordt toegepast. Eventuele strijdigheid met de wet hangt dus af van de omstandigheden van het geval.
Was u reeds op de hoogte van het feit dat de inzet van ID-scanners bij leeftijdscontrole bij de verkoop / aankoop van tabak in strijd is met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)? Wanneer en hoe bent u van dit bericht op de hoogte gesteld en welke acties heeft u vervolgens genomen?
Wat ik over deze systemen weet, heb ik u gemeld en staat in het Trimbos rapport «Leeftijdsverificatie in het vizier» dat ik uw Kamer 3 juli 2014 gestuurd heb. Hierin werd gesteld dat nog onduidelijk was of de verwerking van
gegevens bij deze apparaten is toegestaan volgens de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 1. Voor mij is van belang dat verkooppunten de leeftijdsgrens naleven. Hoe zij dat doen laat ik aan hen. Natuurlijk dienen zij daarbij de geldende wet- en regelgeving in acht te nemen. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet hier op toe.
Deelt u de mening van de heer Hollemans dat «de branche de politiek jarenlang op het verkeerde been heeft gezet met de vermeende rekenproblematiek onder kassières»? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Verstrekkers dienen zich aan de wet te houden. Hoe en met welk instrument zij dat doen is aan hen. Het is niet aan de overheid om een bepaald systeem voor te schrijven.
Gaat u ingrijpen en voorkomen dat deze ID-scanners nog langer worden ingezet als leeftijdscontrole-middel? Zo ja, wat gaat u precies doen en wanneer gaat u actie ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegevens is krachtens de EU-privacyrichtlijn en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de onafhankelijke toezichthouder op de Wbp. Zij bepaalt zelf waarnaar zij onderzoek doet en/of zij ergens optreedt. Zij beslist ook zelf over de prioriteitsstelling in onderzoek en handhaving.
Kunt u aangeven of de Autoriteit Persoonsgegevens gaat handhaven op de constatering dat de inzet van de ID-scanners in strijd is met de Wbp? Op welke termijn wordt er actie ondernomen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om de naleving van de leeftijdsgrens bij het (ver)kopen van tabak nu wel op een effectieve en legale wijze plaats te laten vinden? Hoe gaat u de leeftijdscontrole op orde krijgen?
Ik heb uw Kamer bij brief van 23 juni 2015 gemeld dat ik ontevreden ben met de nalevingcijfers van de leeftijdsgrens bij de verkoop van tabaksproducten. Ik heb er bij de branche op aangedrongen de naleving te verbeteren. Medio dit jaar kijk ik of de naleving is verbeterd en informeer ik uw Kamer over eventuele vervolgstappen. Hierop wil ik nu niet vooruitlopen.
Zoals aan uw Kamer medegedeeld, is het toezicht door de NVWA op naleving van de leeftijdsgrenzen voor tabak geïntensiveerd. Daarnaast heb ik u gemeld dat ik kort na het uitkomen van de slechte nalevingscijfers de branches hierop heb aangesproken.
Deelt u de mening dat het overlaten aan de markt van de leeftijdscontrole bij de verkoop van tabaksproducten niet heeft gewerkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Banden tussen moskee Utrecht en aan Al Qa’ida gelieerde instelling’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Banden tussen moskee Utrecht en aan Al Qa’ida gelieerde instelling»?1
Ja.
Waar heeft de door u aangekondigde «snelle actie tegen deze moskee» van afgelopen december uit bestaan en als u nog niets heeft gedaan, waarom dan niet?2
Op 23 december 2015 heeft dit op lokaal niveau onder andere geresulteerd in een gesprek tussen de burgemeester en voorzitter van stichting Al Fitrah. Tijdens dit gesprek is Al Fitrah aangesproken op en geconfronteerd met hun gebrek aan openheid en samenwerking met gemeente en partners. Met Al Fitrah is afgesproken dat zij opener en transparanter zullen zijn over hun werkwijze. Dit geldt ook voor de financiering van de stichting.
Daarnaast is er tijdens het overleg met de burgemeester en Al Fitrah ook afgesproken, dat Al Fitrah meewerkt aan een onderzoek naar de (pedagogische) effecten van hun lesaanbod op kinderen/jongeren. Naar aanleiding van de resultaten hiervan zal samen met Al Fitrah gekeken worden naar eventuele extra inspanningen om radicalisering tegen te gaan.
Er is periodiek contact tussen burgemeester en voorzitter van de stichting om te monitoren of de gemaakte afspraken worden nagekomen.
Het Rijk heeft een ondersteunende functie daar waar het gaat om het versterken van de kennis- en informatiepositie en het fungeren als gesprekspartner met de gemeente over actuele vraagstukken, dilemma’s en mogelijke handelingsperspectieven. In dat kader heeft er ook een expertmeeting plaatsgevonden tussen gemeente, politie en SZW over Al Fitrah om de drie-sporen-aanpak verder door te ontwikkelen.
Hoeveel moskeeën in Nederland worden direct of indirect gefinancierd vanuit het buitenland en om welke moskeeën, stichtingen en landen gaat het hier?
Er wordt geen algemeen overzicht bijgehouden van welke moskeeën financiering ontvangen uit het buitenland. Verder worden er in het openbaar geen mededelingen gedaan over concrete gevallen door de veiligheidsdiensten. Indien personen of organisaties vanwege hun gedragingen een bedreiging vormen van de nationale veiligheid, dan doet de AIVD daar onderzoek naar.
Bent u bereid de Al Fitrah-moskee per direct te sluiten, alsmede alle andere moskeeën die gelieerd zijn aan dubieuze stichtingen, en de voorgangers uit te zetten? Zo neen, waarom niet?
Sluiting van een instelling is mogelijk als dit voor openbare orde noodzakelijk is, onder de voorwaarde gesteld in artikel 2:20, eerste lid, BW. Het sluiten van een gebouw als zodanig is mogelijk als er sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften of van drugshandel.
Het uitzetten van personen uit Nederland kan aan de orde zijn wanneer de betreffende persoon geen Nederlander is en niet meer voldoet aan de voorwaarden die aan het verblijf worden gesteld. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als is vastgesteld dat de betreffende persoon een actueel gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid.
De Franse dreiging om de content van een Nederlandse website te censureren |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Frankrijk wil TPO.nl censureren wegens ISIS-filmpje»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de ongehoorde Franse dreiging om specifieke inhoud van ThePostOnline (TPO.nl) te blokkeren voor alle bezoekers vanuit Frankrijk, tenzij TPO die inhoud vrijwillig censureert?
Na de aanslagen op Charlie Hebdo hebben de Europese regeringsleiders vastgesteld dat het voorkomen van radicalisering een essentieel element is in de strijd tegen terrorisme. Zij hebben ertoe opgeroepen passende maatregelen te treffen voor de opsporing en verwijdering van content die terrorisme of extremisme propageert, in overeenstemming met de nationale grondwetten van de eigen lidstaat.
Europese lidstaten zijn zelf verantwoordelijk voor implementatie van de gemaakte afspraken en hanteren daarvoor hun eigen nationale regelgeving. Hierbij zijn de nationale rechtsmiddelen van toepassing. Het specifieke verzoek waaraan wordt gerefereerd in het TPO-artikel is uitgegaan van de Franse autoriteiten. Zij gaan in het uiterste geval over tot blokkering van bezoekers vanuit Frankrijk.
Nationaal en internationaal wordt de bestrijding van jihadistische content ter hand genomen. Hierin wordt de samenwerking gezocht met private partijen, zoals bijvoorbeeld websites, providers en sociale-mediabedrijven. Dit leidt er regelmatig toe dat overheden verzoeken doen bij bijvoorbeeld providers om deze content te toetsen aan de eigen gebruikersvoorwaarden. Deze maatregelen zijn specifiek en dus geen algemeen of ongericht middel voor censuur.
Voor een toelichting op de maatregelen die de Europese Commissie heeft genomen met betrekking tot Polen verwijs ik u graag naar eerdere beantwoording door de Minister van Buitenlandse Zaken van 11 januari (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1132).
Kunt u aangeven waarom de EU wel Polen op de vingers tikt vanwege het aanpassen van mediawetten, maar dat de Fransen blijkbaar zonder enige ophef buitenlandse content kunnen censureren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het censureren van de content in strijd is met de vrijheid van meningsuiting die in heel Europa zou moeten gelden? Zo nee, waarom niet?
Om haatzaaiende jihadistische content, die aanzet tot radicalisering, het hoofd te bieden wordt nationaal en internationaal ingezet op samenwerking met internetbedrijven. In dit kader kunnen maatregelen worden getroffen voor zover deze bij wet zijn voorzien en noodzakelijk en proportioneel zijn in het belang van onder meer de nationale of openbare veiligheid, het voorkomen van strafbare feiten en de bescherming van de rechten van anderen. In deze samenwerking staat, in aanvulling op de verzoekprocedure zoals hierboven genoemd, de Notice-and-Take-Action procedure centraal. Middels de Notice-and-Take-Action procedure worden internetbedrijven op de hoogte gesteld indien iemand misbruik maakt van de internetdienst en, in strijd met de gebruikersvoorwaarden van het bedrijf, jihadistische content verspreidt. Naar eigen inzicht kan het internetbedrijf deze content zelf verwijderen. Daarnaast is er de Notice-and-Take-Down procedure, die alleen wordt ingezet tegen onrechtmatige en strafbare content. Hierbij kan handhaving langs strafrechtelijke weg plaatsvinden.
In hoeverre bent u bereid u zowel nationaal als internationaal hard te maken voor de vrijheid van meningsuiting en de Fransen aan te spreken op deze onzalige en vrijheidsbeperkende ontwikkeling?
Tijdens de informele Europese Raad in februari 2015 is bevestigd dat bestrijding van terrorisme binnen het kader van de rechtsstaat dient plaats te vinden. Binnen de Europese Unie zijn mensenrechten en politieke vrijheden sterk verankerd, onder meer in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Vrijheid van meningsuiting is een kernwaarde van Nederland en de Europese Unie, alsook de Raad van Europa. In mei 2015 heeft het Comité van Ministers van de Raad van Europa een actieplan tegen gewelddadig extremisme en radicalisering aangenomen. Een onderdeel daarvan is de aanpak van uitingen op internet, waarbij uitdrukkelijk is opgenomen dat deze aanpak de vrijheid van meningsuiting zoals vastgelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) moet eerbiedigen.
Het kabinet zal zich ervoor blijven inzetten dat deze rechten worden geborgd. Daarnaast zal het kabinet ook in Europees verband blijven benadrukken dat maatregelen die worden genomen in de strijd tegen terrorisme in evenwicht moeten zijn met de bescherming van fundamentele rechten.
Hoe verhoudt de Franse werkwijze zich tot de uitspraak van het Europese Hof van 2 december 2015, dat het blokkeren van YouTube door Turkije strijdig is met de vrijheid van meningsuiting? Graag een toelichting.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in zijn uitspraak van 1 december 2015 (Cengiz e.a. tegenTurkije – klachtnummers 48226/10 en 14027/11)) bepaald dat de volledige blokkade van Youtube door Turkije in strijd was met de vrijheid van meningsuiting (ingevolge artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden – EVRM). De blokkade was door Turkije ingesteld ten behoeve van het blokkeren van enkele video’s die, naar mening van de Turkse overheid, de nalatenschap van Atatürk beledigden. De blokkade duurde van 5 mei 2008 tot 30 oktober 2010, en gold voor de integrale website. Het EHRM had al in een eerdere uitspraak tegen Turkije geoordeeld dat er geen wettelijke grondslag bestond voor de blokkade van een integrale website vanwege de inhoud van een van de webpagina’s. Het EHRM oordeelde dan ook onder meer dat deze algehele blokkade een onevenredige inbreuk maakte op de vrijheid van meningsuiting van de verzoeker, waarna Turkije de blokkade ophief.
In het geval van het verzoek van de Franse autoriteiten gaat het om een gericht verzoek specifieke content te verwijderen. Daarmee is de onderhavige situatie dus fundamenteel anders dan die in de Turkse zaak, waarbij overigens mag worden opgemerkt dat betrokken providers uiteraard een gang naar de Franse rechter openstaat en daarna, desgewenst, naar het EHRM.
Het bericht ‘De kindermaag gamet lekker mee’ |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «De kindermaag gamet lekker mee»?1
Het belangrijkste doel van voedingsreclame is om meer consumptie voor die producten te bewerkstelligen. Dit wordt ook aangegeven in het onderzoek. Een van de uitkomsten van het onderzoek laat zien dat dit principe, door middel van een online spelletjes voor een bepaald product of merk (advergame), deels werkt. Deze uitkomst is in lijn met eerdere onderzoeken. Overigens geeft de onderzoeker hierbij ook nadrukkelijk aan dat kinderen die de advergame speelden met hoogcalorische snacks niet meer aten dan de kinderen die de advergame speelden met fruit; deze kinderen aten beiden vervolgens meer, zowel van hoogcalorische snacks als in het algemeen. Ook aten de kinderen die de advergame speelden met fruit niet meer van het fruit dan de andere kinderen. De algemene conclusie die het onderzoek meegeeft is dus dat kinderen meer hoogcalorisch voedsel eten na het spelen van een advergame waarin überhaupt voedsel wordt gepromoot. De resultaten laten tevens zien dat de hoeveelheid hoogcalorische snacks die kinderen aten na het spelen van een advergame waarin hoogcalorisch voedsel werd gepromoot niet per se geassocieerd wordt met het BMI, noch met de gezondheid of het welzijn, van kinderen twee jaar later. De onderzoeksresultaten gaan tenslotte niet in op het feit of de effectiviteit van reclame, via bijvoorbeeld advergames, een causaal verband heeft met het niet herkennen van de game als reclame door kinderen.
De uitkomsten van het onderzoek neem ik serieus. Een gezonde leefstijl van de jeugd is een prioriteit in mijn beleid. In het kader van omgaan met verleidingen en reclamevormen is het van belang dat kinderen enerzijds ontzien worden van misleidende reclamevormen, maar tegelijkertijd ook weerbaar opgroeien. Zoals de heer Folkvord, hoofdonderzoeker, in het door u genoemde artikel aangeeft, zijn reclame en marketing voor voedingsmiddelen een onlosmakelijk onderdeel van ons leven. We komen er mee in aanraking op straat, in de supermarkt, maar ook online via games en sociale media. Ik ben het met de heer Folkvord eens dat de verantwoordelijkheid voor verstandig omgaan met voedingsreclame gericht op kinderen bij ouders en/of verzorgers ligt in het kader van de opvoeding. Daarbij is het belangrijk om kinderen optimaal voor te bereiden op een gezonde en kritische deelname aan de maatschappij. Hier zijn, ook in de toekomst, reclame en marketing onderdeel van. Het is daarom belangrijk dat kinderen handelingsperspectief aangereikt krijgen om hier effectief en weerbaar mee om te gaan. Voor een uitvoerigere visie op voedingsreclame gericht op kinderen en weerbaarheid, en hoe ik op deze thema’s inzet, verwijs ik u naar mijn brief van 6 juli 2015 (Kamerstuk 32 793, nr. 194).
Naast de rol die ouders, maar ook bijvoorbeeld scholen, kunnen spelen op dit thema, hebben de industrie en mediapartijen ook een belangrijke rol op het gebied van verantwoorde marketing. Via de Reclamecode voor Voedingsmiddelen (artikel 8 en verder) hebben de industrie en mediapartijen zelfregulerende afspraken gemaakt over dit onderwerp. Hierin is onder andere afgesproken geen reclame te richten op de doelgroep kinderen tot 7 jaar, en slechts onder bepaalde (voedings)criteria op de doelgroep tussen de 7 en 13 jaar. Belangrijk is om te benadrukken dat hierbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen mediavormen: games vallen hier ook onder. En ook sluikreclame, zoals in advergames het geval kan zijn, is niet toegelaten vanuit onder meer de Kinder- en Jeugdreclamecode.
De afspraken uit de bovenstaande codes zijn onderdeel van de huidige zelfregulering op dit thema. Het past bij de verantwoordelijkheid van de industrie en mediapartijen om regelmatig de gemaakte afspraken te herzien, en in te spelen op de actualiteit. De berichtgeving over de rol van social media en games bij reclame voor voedingsmiddelen, maar ook de rol van idolen zoals K3, zijn dergelijke actualiteiten. In de huidige zelfregulering is de inzet via games overigens al meegenomen in de reclamecodes.
Het onderzoek van de Radboud Universiteit Nijmegen richt zich op het effect van advergames op eetgedrag, niet op de vraag of dergelijke reclames in games ook daadwerkelijk aangetroffen worden in Nederland. Een effectieve zelfregulering valt of staat bij de naleving door de industrie en mediapartijen zelf. Momenteel heeft de voedingsindustrie het vertrouwen om afspraken te maken over voedingsreclame gericht op kinderen, en er voor te zorgen dat men zich hier aan houdt. Ik heb nog geen signalen ontvangen dat de huidige afspraken van de Reclamecode onvoldoende zijn om te voorkomen dat de industrie de grenzen van de regels opzoekt via advergames reclame wordt gemaakt voor: de Reclame Code Commissie heeft hierover vooralsnog ook geen klachten ontvangen. Hieruit volgt dat wetgeving op dit gebied momenteel dan ook niet aan de orde is. Momenteel laat ik wel onderzoek doen naar de naleving van de voedingsindustrie op onder andere social media, internet en games. Hieruit moet blijken of dergelijke advergames, maar ook voedingsreclame via andere media, vóórkomen in Nederland en hoe effectief de zelfregulering is op het voorkomen van dergelijke online reclamevormen gericht op kinderen. Ik heb de onderzoekers uiteraard in kennis gesteld van de onderzoeksresultaten uit Nijmegen.
Op 9 oktober 2015 heb ik met de Alliantie Stop kindermarketing ongezonde voeding gesproken over dit thema. Dit was een constructief gesprek, waarbij aangegeven werd dat een overleg met de industrie over dit thema van belang is. Dit voorjaar zal ik, als vervolg op het overleg met de Alliantie, in overleg gaan met de FNLI en een aantal bestuursleden vanuit de voedingsindustrie over voedingsreclame gericht op kinderen. Hierbij zal ik actuele voorbeelden aan de orde stellen en zullen tevens de resultaten van mijn onderzoek naar aangetroffen vormen van voedingsreclame gericht op kinderen via onder andere internet, games en social media, besproken worden. Uiteraard doe ik u dit onderzoek ook toekomen.
Wat is uw reactie op de uitkomsten van het onderzoek van de Radboud Universiteit Nijmegen, bijvoorbeeld dat kinderen na het spelen van spelletjes waar reclame van snoep- of snackfabrikanten in verstopt zit 55% meer snoepen dan kinderen die spelletjes speelden waarin geen reclame was verstopt? Verbazen deze resultaten u? Neemt u deze uitkomsten serieus? Zo ja, wat gaat u naar aanleiding van deze resultaten ondernemen? Zo nee, waarom neemt u deze resultaten niet serieus?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het ernstig is dat deze snoepspelletjes zo effectief zijn omdat kinderen het reclameaspect in het spel niet herkennen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat doet u op dit moment al om het snoep- en snackfabrikanten onmogelijk te maken (sluik)reclame te maken, gericht op kinderen? Bent u van mening dat u voldoende doet om (de gezondheid van) kinderen hierin te beschermen? Wat onderneemt u tegen dit soort reclames? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het relevant is kinderen bewust en weerbaar te maken, maar dat het te gemakkelijk is als overheid verder geen stappen te nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u tevens de conclusie dat het overlaten aan bedrijven niet werkt, omdat bij zelfregulering bedrijven elke keer op zoek gaan naar een manier om onder de regels uit te komen, bijvoorbeeld door het ontwikkelen van spelletjes met daarin de door de industrie verstopte reclameboodschappen? Gaat u dan nu zelf ook serieus actie ondernemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het beïnvloeden van kinderen door snoep- en snackfabrikanten door middel van deze spelletjes in gaat tegen het welzijn van kinderen? Gaat u dit soort reclames verbieden? Bent u hiertoe bereid?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u er nu eindelijk voor zorgen dat niet meer de marketeers winnen, maar dat de gezondheid van de kinderen op de eerste plek wordt gezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
De vermeende angstcultuur bij Zorggroep Charim |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onderzoek naar angstcultuur bij Zorggroep Charim»? Zo ja, wat vindt u daarvan?1
Ja. Ik ben van mening dat in geen enkele organisatie sprake mag zijn van een angstcultuur. Dit geldt zeker bij zorgorganisaties waar professionals zorg bieden aan kwetsbare mensen. De omstandigheden waaronder zij werken, moeten hen motiveren om de zorg zo te leveren als de cliënt dat nodig heeft en wil. Een angstcultuur is daar contrair aan.
Kunt u de Kamer informeren over de wijze waarop het rapport dat destijds is opgesteld naar aanleiding van de eerdere onrust binnen de organisatie «Zorggroep Charim, een onafhankelijk open oor» is geïmplementeerd binnen de organisatie? Zijn er door de organisatie verbeterpunten geformuleerd? Zijn deze ook geïmplementeerd?
Uit navraag bij de Zorggroep Charim blijkt het volgende. In het eerdere rapport (2012) werd geconstateerd dat er op zes thema's verbeteringen nodig waren, zoals de kwaliteit van zorg, personeelsbeleid en communicatie. Deze thema’s zijn door een nieuwe bestuurder verwerkt in het Strategisch Meerjaren Plan Zorggroep Charim 2013 – 2017. Kwaliteit van zorg heeft prioriteit gekregen, waardoor het verscherpt toezicht door de IGZ niet langer aan de orde was. Navraag bij Charim leert dat de organisatie voorziet om de komende weken de rapportages over de ontwikkeling van cliënt- en medewerkerstevredenheid in 2015 op haar website te publiceren.
Deelt u de mening dat het van belang is dat Zorggroep Charim weer een gezonde organisatie wordt, met tevreden medewerkers en cliënten, die klaar is voor de veranderingen in de zorg?
Ja.
Door wie zal het onafhankelijk onderzoek worden uitgevoerd? Wanneer worden de resultaten van het onafhankelijke onderzoek bekend?
Uit navraag bij de Zorggroep Charim blijkt het volgende. De vakbonden, de ondernemingsraad en de zorggroep Charim overleggen momenteel over de onderzoeksvraag. Aan twee bureaus wordt gevraagd om een onderzoeksvoorstel op te stellen om samen tot de keuze voor een bureau te komen. De planning is dat het onderzoeksrapport in april 2016 beschikbaar komt. Het voornemen van de vakbonden, de ondernemingsraad en de zorggroep Charim is het rapport samen bekend te maken.
Op welke wijze kunt u Zorggroep Charim door middel van expertise bijstaan in het verbeteren van zijn organisatie?
Uiteraard is de Zorggroep Charim primair zelf verantwoordelijk voor het verbeteren van zijn organisatie. Wel zijn er in het kader van «Waardigheid en Trots» mogelijkheden tot bijstand. Zo kunnen zorgaanbieders met een kwaliteitsprobleem een beroep kunnen doen op «InVoorZorg». Daarnaast wordt er een expertpool van ervaringsdeskundigen in het leven geroepen waarop Zorggroep Charim een beroep kan doen.
Op welke manier kan Charim van andere organisaties leren om zijn governance te verbeteren?
Zorggroep Charim kan zelf het initiatief nemen om een beroep te doen op andere zorgaanbieders om hun ervaringen te delen. Daarnaast kan Zorggroep Charim via de beroepsvereniging voor bestuurders in de zorg (NVZD) in contact komen met andere zorgaanbieders.
Naast hetgeen reeds in het antwoord op vraag vijf is opgenomen, en wat vanuit branche-organisaties wordt aangeboden, worden vanuit «Waardigheid en Trots» diverse mogelijkheden geboden. Op de website van het programma zijn goede voorbeelden en tools opgenomen. Daarnaast worden de ervaringen van de ruim 150 verpleeghuizen die ruimte hebben gekregen om best practice te worden, op deze website gevolgd. Rondom diverse thema’s worden (gratis) bijeenkomsten georganiseerd waar Charim aan kan deelnemen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over boetes voor bijstandsfraude |
|
Jeroen Recourt (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Boete bij bijstandsfraude moet redelijk zijn»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep waar in de berichtgeving naar verwezen wordt over de hoogte van boetes voor bijstandsfraude en de termijn waarin deze boetes betaald moeten worden?
Op 24 november 2014 heeft de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2014:3754) reeds geoordeeld dat bij het opleggen van een bestuurlijke boete rekening moet worden gehouden met de individuele situatie van betrokkene. De hoogte van de boete moet worden afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van betrokkene. In voorkomende gevallen kan daarbij ook de financiële draagkracht van de overtreder een rol spelen. Met de uitspraak van 11 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:12) en een vijftal andere uitspraken van dezelfde datum geeft de CRvB een nadere invulling hoe rekening te houden met de financiële draagkracht.
Kunt u nader inzicht geven in de gevolgen van deze uitspraak voor het boetebeleid binnen de bijstand? Wat is de reikwijdte van deze uitspraak?
In zijn uitspraak oordeelt de CRvB dat een bestuurlijke boete een betrokkene niet onevenredig in zijn inkomen en vermogen mag treffen. Zo wordt voorkomen dat als gevolg van het opleggen van een boete een betrokkene zeer langdurig op het absolute minimum moet leven. De CRvB oordeelt dat hierbij een begrenzing in tijd, afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid, van maximaal twee jaar in acht moet worden genomen. Het teveel aan ontvangen uitkering moet altijd worden terugbetaald.
Dit betekent dat een gemeente bij het bepalen van de hoogte van een boete, naast de ernst van de overtreding (het benadelingsbedrag) en de mate van verwijtbaarheid (opzet, grove schuld, normale verwijtbaarheid, verminderde verwijtbaarheid) zich er van dient te vergewissen dat de boete, gelet op de draagkracht van de overtreder, geen onevenredige gevolgen heeft. De CRvB hanteert daarbij het uitgangspunt dat het volledige bedrag van het inkomen boven de beslagvrije voet volledig beschikbaar is voor het betalen van de boete. Ook eventueel beschikbaar vermogen moet worden gebruikt voor het betalen van de boete. Het is in de eerste plaats aan de belanghebbende om inzicht te geven in zijn financiële draagkracht.
In hoeverre vereist de uitspraak aanpassing van kracht zijnde wet- of regelgeving met betrekking tot de hoogte van boetes voor bijstandsfraude en de termijn waarin deze betaald moeten worden?
Naar aanleiding van de uitspraak van de CRvB van 24 november 2014 wordt de wet- en regelgeving aangepast. Uw Kamer heeft 28 januari 2016 het wetsvoorstel tot wijziging van de socialezekerheidswetten in verband met de regeling van de bestuurlijke boete ontvangen. In de toelichting bij het wetsvoorstel wordt aangegeven dat voor de bepaling van de boetehoogte in het individuele geval de (persoonlijke) omstandigheden van het geval, waaronder de financiële draagkracht, mede van belang zijn. Ook in de toelichting bij het aan te passen Boetebesluit socialezekerheidswetten zal dit worden aangegeven. Naar aanleiding van de uitspraken van de CRvB van 11 januari 2016 hoeft de wet- en regelgeving niet te worden gewijzigd.
Het bericht dat sport voor kinderen onbetaalbaar wordt |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het ernstig is dat een groeiend aantal Nederlanders geen sportclubs meer kan betalen voor hun kinderen?1
Ja, sport moet betaalbaar zijn voor iedereen. Daarom wordt de motie van Van Dekken (Kamerstuk 33 750-XVI, nr. 55) uitgevoerd en ondersteun ik samen met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het Jeugdsportfonds met een meerjarensubsidie van ruim € 1,2 miljoen om sport toegankelijk te houden voor kinderen die opgroeien in een gezin met een laag inkomen.
Wat vindt u ervan dat het Jeugdsportfonds afgelopen jaar ruim 42.000 kinderen, bijna een kwart meer jongeren dan het jaar daarvoor, heeft geholpen om te kunnen sporten door financieel bij te dragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het positief dat het Jeugdsportfonds via zijn regionale en lokale geledingen in staat is steeds meer middelen te verwerven, waardoor voor een toenemend aantal kinderen dat opgroeit in een gezin met een laag inkomen sporten mogelijk wordt/blijft.
Hoe oordeelt u over het bericht dat de contributies van sportclubs al jarenlang fors zijn verhoogd, omdat de lasten waar sportclubs mee te maken hebben zijn gestegen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een van de belangrijkste uitgaven die sportverenigingen doen is de uitgave aan huur die zij aan de gemeente betalen. Eerder heb ik u het rapport van het Mulier Instituut toegestuurd over de uitgaven van gemeenten aan sport (Kamerstuk 30 234, nr. 138). Over heel Nederland bezien blijven deze gelijk, maar zonder inflatie correctie. Er zijn gemeenten waar bezuinigd wordt op de sport. Gemeenten zijn echter autonoom in hun beslissingen omtrent de uitgaven aan sport. De Stichting Waarborgfonds sport geeft aan dat hoewel zij vinden dat de rek er bij de verenigingen uit is, zij ook zien dat het percentage verenigingen waarvan zij de financiële situatie als problematisch of matig waarderen, nagenoeg gelijk gebleven is.3 Er lijkt dus een stabilisatie plaats te vinden.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de stichting Waarborgfonds Sport dat de rek er bij veel verenigingen uit is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u er zicht op welke (soorten) sportverenigingen moeite hebben het hoofd boven water te houden, en zijn hierin verschillen te zien in bepaalde regio’s? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
NOC*NSF heeft in de Sportaanbiedersmonitor 20154 de verenigingen ook gevraagd naar de financiële armslag. Zij concluderen dat met name de verenigingen met 100 tot 500 leden minder financiële armslag hebben. Het is echter niet bekend of hierin ook regionale verschillen zijn. NOC*NSF zet zich momenteel in om beter inzicht te krijgen in alle ontwikkelingen rondom sportverenigingen. De resultaten van de Sportaanbiedersmonitor zijn vrij beschikbaar voor iedereen.
Deelt u de mening dat het belang van meer en beter bewegingsonderwijs groot is, gelet op het feit dat steeds meer ouders geen geld meer hebben om hun kinderen te laten sporten, en de school dé plek is waar alle kinderen de mogelijkheid krijgen te leren sporten en bewegen? Zo neen, waarom niet?
School is een van de plekken waar kinderen veel zijn en kunnen (leren) bewegen. Mijn collega van Onderwijs heeft met de onderwijsraden de ambitie uitgesproken dat vanaf 2017 iedere basisschoolleerling 2 lesuren bewegingsonderwijs per week ontvangt, gegeven door een bevoegd (vak)docent. Scholen die nu al twee uur geven worden aangemoedigd om te streven naar 3 lesuur. Ik ondersteun deze ambitie.
Welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat de lasten voor sportverenigingen niet buitensporig hoog worden, en dat alle kinderen kansen en mogelijkheden krijgen om te kunnen sporten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder aangegeven zijn met name de banden tussen de gemeente en de sportvereniging van groot belang. Ik volg de uitgaven van gemeenten aan de sport op de voet. Wel zijn gemeenten zoals eerder aangegeven autonoom in hun beslissingen.
Sinds 4 januari kunnen verenigingen gebruik maken van de subsidieregeling Energiebesparing en duurzame energie sportaccommodaties, hiermee kunnen verenigingen flink besparen op de energielasten.
Lokale sportaanbieders kunnen subsidie aanvragen via het subsidieprogramma Sportimpuls waarvan een groot deel bestemd is voor het deelprogramma Sportimpuls Jeugd in lage inkomensbuurten. Voorts zal het kabinet naar aanleiding van het aanvaarde amendement Van Dekken en Yücel (Kamerstuk 34 300, nr. 17) 5 miljoen euro extra beschikbaar stellen om meer kinderen uit gezinnen met een laag inkomen de kans te geven om mee te doen aan sportactiviteiten.
Tegenwerken door Israël van de Speciale VN-gezant voor mensenrechten in de bezette Palestijnse gebieden |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de Speciale VN-gezant voor de mensenrechtensituatie in de bezette Palestijnse gebieden, de ervaren Indonesische diplomaat Makarim Wibisono, zijn ontslag heeft ingediend? Klopt de reden die hij hiervoor aanvoert, namelijk dat Israël hem sinds zijn aantreden in juni 2014 de toegang tot de bezette Palestijnse gebieden heeft ontzegd?1
Ja, Speciaal Rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in de Palestijnse Gebieden Wibisono diende op 4 januari 2016 schriftelijk zijn ontslag in, met als reden dat Israël de toegang tot de Palestijnse gebieden sinds zijn aantreden in juni 2014 had geweigerd, waardoor hij zijn mandaat niet naar behoren kon uitvoeren.
Deelt u de opvatting dat de Speciale VN-gezant voor de mensenrechtensituatie in de bezette Palestijnse gebieden onvoorwaardelijke toegang moet hebben tot deze gebieden om ongehinderd zijn werk te kunnen doen en dat het onwenselijk is als Israël dit zou blokkeren? Zo ja, bent u bereid Israël hierop bilateraal aan te spreken en tijdens de aankomende Raad Buitenlandse Zaken te pleiten voor zowel een veroordeling van het ontzeggen van de toegang van de Speciale VN-gezant Wibisono als voor een oproep de volgende VN-gezant ongehinderd zijn werk te laten doen in de bezette Palestijnse gebieden? Zo nee, waarom niet?
Nederland hecht grote waarde aan vrije toegang voor Speciaal Rapporteurs. Het kabinet draagt dit standpunt uit in contacten met de Israëlische autoriteiten, onder andere bij het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Israël afgelopen jaar. De EU deelt dit standpunt en heeft Israël in verschillende verklaringen voor de Mensenrechtenraad opgeroepen per direct toegang te verlenen aan de Speciaal Rapporteur. Ook in de interventie van het Koninkrijk voor de Mensenrechtenraad op 29 februari jl. is Israël hiertoe opgeroepen.
Hoe beoordeelt u de kritiek van de Israëlische regering dat het mandaat van de Speciale VN-gezant Wibisono «distorted and biased» zou zijn en dat schendingen van mensenrechten van Israëliërs genegeerd zouden worden door de VN?
Het kabinet is bezorgd over de mensenrechtensituatie in de door Israël bezette gebieden en spreekt de verantwoordelijke autoriteiten hierop aan. Nederland verleent onder meer via het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat ondersteuning aan Palestijnse en Israëlische NGO’s. Deze NGO’s monitoren de situatie, komen op voor de rechten van Palestijnse burgers, stellen schendingen door de Palestijnse en Israëlische autoriteiten aan de orde en voeren hierover waar mogelijk een dialoog met de relevante autoriteiten.
Het kabinet is van mening dat het mandaat van de Speciaal Rapporteur, dat in 1993 werd geformuleerd door de toenmalige VN-Mensenrechtencommissie inderdaad als onevenwichtig kan worden gekwalificeerd aangezien het mandaat alleen ziet op schendingen van het internationaal recht door Israël. Het gaat echter te ver om te stellen dat schendingen van mensenrechten van Israëliërs worden genegeerd door de VN. De Mensenrechtenraad, een subsidiair orgaan van de AVVN, heeft in verschillende recente resoluties geweldplegingen richting Israëlische burgers veroordeeld en opgeroepen tot het respecteren van de mensenrechten door alle partijen in het conflict. De Algemene Vergadering van de VN heeft op 9 december 2015 resolutie A/RES/70/90 aangenomen waarin zij alle geweldplegingen veroordeelt.
Deelt u de «grote zorgen» van vertrekkend Speciale VN-gezant Wibisono over «het ontbreken van effectieve bescherming voor Palestijnse slachtoffers van voortdurende mensenrechtenschendingen en schendingen van het internationaal recht»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Beïnvloedt volgens u het vertrek van de Speciale VN-gezant de opvolging van de aanbevelingen in de VN-onderzoeken (van de Board of Inquiry en de Commission of Inquiry) naar mensenrechtenschendingen en schendingen van het humanitair oorlogsrecht tijdens de laatste Gaza-oorlog? Kunt u een update geven van de stand van zaken van de opvolging van de aanbevelingen in beide rapporten?
De implementatie van de aanbevelingen in de VN-onderzoeken is een verantwoordelijkheid van de betrokken partijen zelf. Er is geen reden om aan te nemen dat het aftreden van Wibisono de voortgang daarvan beïnvloedt. Wibisono rapporteert voor de laatste keer aan de Mensenrechtenraad tijdens de 31ste zitting in maart, alvorens hij definitief opstapt. Naar verwachting stelt de voorzitter van de Mensenrechtenraad aan het einde van deze sessie een nieuwe Speciaal Rapporteur aan.
De Mensenrechtenraad heeft de Hoge Commissaris verzocht om tijdens de 31ste zitting van de Raad in maart een rapport te presenteren met daarin een overzicht van de opvolging van de aanbevelingen van de Commission of Inquiry. Het rapport is op 7 maart jl. gepubliceerd.
Misstanden bij kinderopvang De Sterrenberg in Arnhem |
|
Keklik Yücel (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Van alles mis bij kinderopvang De Sterrenberg»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de omstandigheden bij kinderopvang De Sterrenberg in Arnhem zoals beschreven in de berichtgeving? Deelt u de mening dat hier sprake is van ernstige misstanden? Welke gevaren lopen de kinderen en de medewerkers onder deze omstandigheden? Zijn deze gevaren volgens u acceptabel?
Als Minister van SZW ga ik niet over specifieke gevallen. De gemeenten zijn wettelijk belast met het toezicht op de kinderopvangorganisaties.
In algemene zin vind ik dat kinderen en hun ouders die hun kind naar de kinderopvang brengen, erop moeten kunnen vertrouwen dat er sprake is van verantwoorde opvang. Dit betekent ondermeer dat de opvang plaatsvindt in een veilige en gezonde omgeving. Ik vind het niet acceptabel als dit niet het geval is. Daarom is er wet- en regelgeving die voorschrijft aan welke eisen kinderopvangorganisaties moeten voldoen. De GGD houdt – in opdracht van de gemeente – toezicht op de naleving van de eisen, waarbij geldt dat locaties die niet goed presteren vaker en intensiever worden geïnspecteerd. De GGD rapporteert haar bevindingen aan de gemeente en adviseert over de handhaving. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de gemeente om te besluiten of, en zo ja welke handhavinginstrumenten worden ingezet.
Hoe lang bestaat deze situatie bij De Sterrenberg al? Welke eerdere inspecties hebben er plaatsgevonden bij De Sterrenberg en wat waren de conclusies daarvan? Welke actie is er ondernomen naar aanleiding van deze conclusies?
Uit de (openbare) inspectierapporten over kinderdagverblijf De Sterrenberg in Arnhem in het landelijk register kinderopvang2 (LRKP) blijkt dat de toezichthouder in de periode 2011–2016 elf inspecties heeft uitgevoerd en diverse tekortkomingen heeft geconstateerd.
De gemeente Arnhem heeft mij laten weten dat het college eerdere overtredingen door De Sterrenberg deels heeft afgedaan met waarschuwingen en deels met aanwijzingen en dat deze laatste in het verleden naar tevredenheid door De Sterrenberg zijn opgevolgd.
Daarnaast heeft de gemeente Arnhem mij laten weten dat zij, naar aanleiding van een klacht van de oudercommissie medio december over De Sterrenberg, de GGD direct opdracht heeft gegeven een onderzoek in te stellen. De locatie is daarop geïnspecteerd door zowel een bouwkundig expert als een inspecteur van de GGD. Beiden concludeerden dat er maatregelen moeten worden genomen, maar dat geen sprake is van acute situatie. De Sterrenberg heeft vervolgens van het college van B&W aanwijzingen gekregen met hersteltermijnen die zijn gebaseerd op het handhavings- en sanctiebeleid kinderopvang.
Hoe beoordeelt u de wijze waarop inspectie en toezicht in deze zaak gereageerd hebben op de misstanden bij De Sterrenberg? Is deze reactie volgens u voortvarend genoeg? Ligt het gezien de ernst van de situatie niet voor de hand om direct tot boeteoplegging of (tijdelijke) sluiting van de kinderopvang in kwestie over te gaan in plaats van de instelling nog een maand de tijd te geven om de misstanden op te lossen? Wilt u zich inzetten voor directe boeteoplegging of (tijdelijke) sluiting? Zo niet, waarom niet? Welke mogelijkheden zijn er om de kinderen onder te brengen bij een andere instelling in de buurt?
Het toezicht op en handhaving van de kwaliteit in de kinderopvang is een verantwoordelijkheid van gemeenten. De GGD’en voeren het toezicht daadwerkelijk uit en adviseren gemeenten over de handhaving.
Op basis van de (openbare) inspectierapporten in het LRKP en contact met de gemeente Arnhem constateer ik dat de toezichthouder regelmatig (onaangekondigde) inspecties uitvoert bij de betreffende kinderopvangorganisatie en dat er maatregelen zijn en worden genomen om de geconstateerde tekortkomingen te herstellen.
Zie verder het antwoord op vraag 5.
Kunt u inzicht geven in het stelsel van toezicht op de veiligheid, hygiëne en kwaliteit van kinderopvanginstellingen? Welke verantwoordelijkheden en taken zijn er weggelegd voor respectievelijk de instellingen zelf, gemeenten en de landelijke overheid? In hoeverre hebben gemeenten ruimte om af te wijken van landelijke regels met betrekking tot veiligheid, hygiëne en kwaliteit? Wat zijn de mogelijkheden om in geval van ernstige misstanden direct over te gaan tot boeteoplegging of (tijdelijke) sluiting? Is dit wettelijk mogelijk? Zo niet, bent u bereid om dit wettelijk mogelijk te maken?
Kinderopvangorganisaties zijn primair verantwoordelijk voor het realiseren van verantwoorde kinderopvang. Dit houdt onder meer in dat kinderen moeten worden opgevangen in een veilige en gezonde omgeving. In de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen3 en bijbehorende lagere regelgeving staat beschreven aan welke specifieke eisen kinderopvangorganisaties moeten voldoen.
Gemeenten en GGD’en zijn verantwoordelijk voor toezicht op de naleving en handhaving. De GGD inspecteert kinderopvanglocaties jaarlijks en vermeldt in haar inspectierapport of, en zo ja welke overtredingen er zijn geconstateerd. Daarnaast adviseert de GGD de gemeente over de handhaving. Het is vervolgens aan de gemeente om te besluiten of zij overgaat tot handhaving en – indien dit het geval is – welke handhavingmaatregel zij oplegt.
Er zijn verschillende handhavingmaatregelen die gemeenten kunnen opleggen, waaronder bestuurlijke boetes en exploitatieverboden met onmiddellijke ingang. Het is aan de gemeenten om te bepalen welke maatregel passend is. Zij kunnen daarbij gebruik maken van het door de VNG ontwikkelde afwegingsmodel handhaving kinderopvang.
Respect voor het stakingsrecht in het grootmetaal |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overleg nieuwe cao metaal wéér stukgelopen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de vastgelopen cao onderhandelingen in het grootmetaal?
Ik vind het belangrijk dat werkgevers en werknemers met elkaar afspraken maken over de arbeidsvoorwaarden. Een cao is een belangrijk element voor arbeidsrust. Het biedt werknemers zekerheid en het voorkomt concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Bij algemeen verbindend verklaring kan een cao ook fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden bieden aan gedetacheerde werknemers die tijdelijk in Nederland actief zijn in het kader van het vrij verkeer van diensten. In dit licht betreur ik het dat er in het grootmetaal al enige tijd geen cao meer is gesloten. Het sluiten van een cao is echter een zaak van werkgevers en werknemers. Ik kan en wil hier niet in treden.
Hebt u in deze kwestie geluiden vernomen omtrent intimidatie en (impliciete) dreiging met ontslag van werknemers die staken? Deelt u de mening dat een dergelijke manier van handelen zich absoluut niet verhoudt met de kern van het stakingsrecht en dus scherp veroordeeld dient te worden?
Als er sprake zou zijn van intimidatie en dreiging met ontslag, dan is dat uiteraard onacceptabel. Het zou een schending betekenen van het stakingsrecht zoals vastgelegd in onder andere het Europees Sociaal Handvest. De Inspectie SZW heeft echter geen signalen ontvangen dat hier van sprake zou zijn.
Bent u bereid om de Inspectie SZW onderzoek te laten doen naar deze zaak en te garanderen dat het stakingsrecht gerespecteerd wordt? Zo niet, waarom niet?
Er zijn bij de Inspectie SZW geen meldingen gedaan dat het stakingsrecht zou worden geschonden. Ik zie daarom geen aanleiding om de Inspectie SZW onderzoek te laten doen.
Studieschuld als nieuwe restschuld en zieke werknemers als gevolg van schuld |
|
Sadet Karabulut , Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Wordt studieschuld de nieuwe restschuld»?1
Ik heb het bericht ter kennisgeving aangenomen.
Klopt het dat bij een verwachte gemiddelde studieschuld van € 35.000, mensen € 35.000 minder aan hypotheek kunnen opnemen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De in het artikel gegeven informatie is incorrect en onvolledig. Allereerst verwacht de regering niet dat de gemiddelde studieschuld € 35.000 gaat bedragen. Voor de introductie van het studievoorschot, leenden studenten gemiddeld € 10.000 (€ 15.000 voor de studenten die leenden, maar een derde van studenten leende niet). De verwachting, gebaseerd op de inschatting van het Centraal Planbureau, is dat studenten tweederde van de weggevallen basisbeurs gaan bijlenen, te weten € 6.000 extra.2
Vervolgens geldt dat het bedrag wat iemand aan hypotheek kan opnemen, afhankelijk is van meer factoren dan van studieschuld alleen. Op basis van een aantal factoren, waaronder de hoogte van het inkomen en de (toets)rente, wordt een woonquote vastgesteld: het percentage van het bruto inkomen dat besteed kan worden aan de woonkosten. Hierop wordt vervolgens een correctie toegepast wanneer de hypotheekaanvrager al een schuld heeft lopen.
Door de studieschuld mee te wegen bij de hypotheekverstrekking, doet de kredietverstrekker recht aan het feit dat een studieschuld een maandlast met zich meebrengt, zij het dat die aanmerkelijk lager wordt verondersteld dan die van een commerciële lening. Voor de aflossing van de studieschuld gelden immers beduidend gunstigere voorwaarden. Dit wordt ook erkend door de Nederlandse Vereniging van Banken en de Autoriteit Financiële Markten, waarmee de regering afspraken heeft gemaakt over hoe studieschulden worden meegewogen. Bij een consumptief krediet wordt ervan uitgegaan dat 2% van de hoofdsom als maandlast moet worden aangenomen, bij studieleningen onder het oude stelsel is dit 0,75%. Bij studieleningen onder de voorwaarden van het studievoorschot is deze zogeheten wegingsfactor vastgesteld op 0,45%. Dit omdat de leenvoorwaarden onder het studievoorschot aanmerkelijk socialer zijn dan de voorwaarden die onder het oude stelsel werden gehanteerd. Een studieschuld wordt dus niet een op een van de leenruimte afgetrokken, zoals in de vraag wordt verondersteld.
Doordat de wegingsfactor onder het nieuwe stelsel lager is dan onder het oude stelsel, wordt de leencapaciteit op verantwoorde wijze groter en wordt het dus makkelijker om een huis te kopen voor studenten met een studieschuld. De leencapaciteit is uiteraard wel lager dan voor hypotheekaanvragers zonder studieschuld. Zoals gezegd acht de regering het van belang dat studieschulden worden meegewogen, juist om overkreditering, betalingsmoeilijkheden en schuldenproblematiek te voorkomen.
Deelt u de mening dat het verontrustend is dat een studieschuld verzwegen kan worden bij de aanvraag van een hypotheek, zodat hoge studie- en woonlasten bij o.a. scheiding of werkloosheid kunnen leiden tot probleemschulden? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen? Zo nee, waarom niet?
De overheid heeft goede afspraken met de Nederlandse Vereniging van Banken en de Autoriteit Financiële Markten die hierop zien. Zo hebben hypotheekverstrekkers een zorgplicht om overkreditering te voorkomen. Om invulling te geven aan die zorgplicht zijn banken wettelijk verplicht om inzicht te hebben in de financiële positie van de consument. Financiële verplichtingen, zoals lasten verbonden aan kredieten, zijn daar onderdeel van. Daarnaast heeft de aanvrager een informatieplicht. Hij moet de vragen van de hypotheekverstrekker naar waarheid beantwoorden en bewijsstukken overhandigen wanneer de hypotheekverstrekker daar om vraagt. Het is derhalve zeer onverstandig om de studieschuld niet te betrekken bij de aanvraag van de hypotheek gezien deze wettelijke plichten en het belang van verantwoorde kredietverstrekking.
Om te borgen dat de hypotheeklasten nu en in de toekomst betaalbaar blijven, is het voor zowel de consument als de hypotheekverstrekker van belang dat alle uitstaande kredieten bij de hypotheekaanvraag worden meegewogen. Dit geldt ook voor studieschulden. Ter verificatie van de hoogte van de studieschuld en dus als bewijsstuk, kan de oud-student eenvoudigweg een overzicht vanuit mijnDUO uitdraaien.
Deelt u de mening dat een studieschuld mede oorzaak kan zijn van problematische schulden bij werknemers? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deelt de regering niet. Een studielening zorgt ervoor dat de student met een opleiding kan investeren in zijn eigen toekomst: in een gunstige positie op de arbeidsmarkt met bijbehorend salaris, in persoonlijke ontwikkeling en algemene vorming. Deze investering verdient zich na de studie doorgaans ruimschoots terug. Mocht dat echter onverhoopt niet het geval zijn, dan zorgen de sociale terugbetaalvoorwaarden ervoor dat de student beschermd is tegen te hoge maandlasten: onder het minimumloon betaalt hij niets terug, hij betaalt nooit meer dan 4% over het meerinkomen boven die drempel en de eventuele restschuld wordt na 35 jaar kwijtgescholden. Ook kan de student de terugbetaling tijdelijk opschorten. Door bij het terugbetalen niet alleen te kijken naar de hoogte van de studieschuld, maar ook naar het inkomen van de oud-student, wordt de studielening naar draagkracht terugbetaald en wordt een studieschuld geen problematische schuld voor werknemers.
Hoe denkt u nu, na uw antwoorden op eerdere vragen, over de verwachting dat steeds minder oud-studenten in staat blijken hun studieschuld terug te betalen?2
De regering heeft voor de invoering van het studievoorschot laten onderzoeken door het CPB welk percentage studenten onder welke voorwaarden zijn studielening aflost (de aflosquote). In het oude stelsel bedroeg de aflosquote van studieleningen 90%. In het huidige stelsel zal die naar verwachting 86,4% bedragen. Dat niet alle studenten in staat zullen zijn om hun schuld af te lossen, is juist een kernmerkend, sociaal aspect van een studielening: bij terugbetaling wordt gekeken naar het inkomen, zoals uiteengezet bij vraag 4, en na 35 jaar wordt een eventuele restschuld kwijtgescholden. Er is geen aanleiding om nu aan die percentages of aan de aannames waarop ze gebaseerd zijn, te twijfelen.
Kunt u bevestigen dat maar liefst één op de zes verzuimgevallen bij bedrijven als achterliggende oorzaak een ernstig financieel probleem heeft, wat in de afgelopen twee jaar tot steeds meer ziekteverzuim heeft geleid?3 Zo ja, wat is hierover uw mening? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken hoe groot dit probleem is?
Ik kan dit niet uit eigen onderzoek bevestigen, maar ik weet dat door veel individuele werkgevers verzuim wel wordt genoemd als een van de signalen die kunnen wijzen op financiële problemen. Dit bleek ook uit het onderzoek «Schuldhulpverlening in bedrijf – Financiële problemen op de werkvloer», van het Nibud en Divosa dat door het Ministerie van SZW is gefinancierd. In dit onderzoek wordt door de respondenten verzuim als een belangrijk signaal voor financiële problemen benoemd.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de gevolgen van verzuim door schulden bij werknemers voor hun gezondheid en toekomstperspectief? Zo nee, waarom niet?
Momenteel loopt er een meerjarig onderzoek «Stream» dat wordt uitgevoerd door TNO naar de factoren die van invloed zijn op duurzame inzetbaarheid, waaronder ook de financiële situatie. De komende maand zullen de eerste resultaten van dat onderzoek bekend zijn.
Uw Kamer zal hierover in maart worden geïnformeerd, via de voortgangsbrief over het programma Duurzame inzetbaarheid.
Welke maatregelen gaat u treffen om de sociaaleconomische en maatschappelijke gevolgen van schuldenproblemen bij werknemers te bestrijden?
Met Wijzer in Geldzaken, het Nibud, Divosa en de NVVK wordt een website voor werkgevers ontwikkeld, waar alle informatie over het bevorderen van financieel verantwoord gedrag bij werknemers te vinden is. Werkgevers kunnen een belangrijke rol spelen in het (vroeg) signaleren van financiële problemen. Bijvoorbeeld wanneer er loonbeslag gelegd wordt, maar ook wanneer er andere signalen zijn, zoals het vragen om een voorschot, concentratieproblemen en ziekteverzuim. Ook kunnen zij in de preventieve sfeer een rol spelen, door bijvoorbeeld duidelijk te communiceren over pensioenen en bij levensgebeurtenissen zoals een scheiding het gesprek aan te gaan. Op deze manier wil ik met eerder genoemde partijen werkgevers stimuleren om financieel verantwoord gedrag te vertonen en schulden te voorkomen. De manier waarop is natuurlijk volledig aan de werkgevers zelf. De website zal eind dit jaar getest worden door een kleine groep werkgevers, waarna hij in 2017 beschikbaar komt voor andere werkgevers.