Het bericht ‘Portugese timmerlieden Waalbrug jarenlang onderbetaald’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Portugese timmerlieden Waalbrug jarenlang onderbetaald»1 en «Omstreden uitzendbureau betrokken bij bouwproject in Nijmegen»?2
Ja.
Klopt het dat uitzendbureau Atlanco Rimec bij aanvang van de werkzaamheden SNA-gecertificeerd was?3 Welke garantie biedt een dergelijke certificering als het gaat om het voorkomen van misstanden?
Dat is niet met zekerheid te zeggen. Onder de Atlanco Rimec groep vallen (dan wel vielen) namelijk verschillende rechtspersonen. De groep als zodanig is nooit gecertificeerd. Op verschillende momenten hebben in het SNA-register bedrijven gestaan onder de naam Atlanco of Rimec. Omdat de SNA niet weet welke van deze rechtspersoon wordt bedoeld met «uitzendbureau Atlanco Rimec» en zij geen informatie heeft over de aanvang van de werkzaamheden in Nijmegen, kan zij niet vaststellen of «uitzendbureau Atlanco Rimec» gecertificeerd was bij aanvang van de werkzaamheden. Het is bij een aanbesteding overigens toegestaan kwaliteitseisen te stellen gelieerd aan Europese normen, maar er kan niet worden geëist dat de ondernemer een specifiek keurmerk heeft om dat aan te tonen.
Het SNA-keurmerk wordt door een geaccrediteerde inspectie-instelling verleend. Het keurmerk geeft een oordeel over hoe het bedrijf is ingericht. Een onderneming aan welke het keurmerk wordt verleend, wordt vervolgens ieder halfjaar opnieuw geïnspecteerd. Het biedt echter geen garantie dat het bedrijf daarna ook steeds volledig handelt volgens de geldende wet- en regelgeving.
Wat doet de overheid als opdrachtgever op het moment dat bedoelde certificering tijdens een opdracht wordt ingetrokken? Controleert de overheid als opdrachtgever actief op het al dan niet behouden van een certificaat door een onderneming waarmee zij direct of indirect een contract heeft? Is dat in dit onderhavige geval gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Het is in het belang van bedrijven dat zij kwaliteit aantonen. Zij kunnen zich op basis van kwaliteit van de aanbesteding onderscheiden. De wet maakt het mogelijk dat een ondernemer dit bewijs op verschillende manieren levert, zoals door het overleggen van een certificaat, keurmerk, of een andere kwaliteitsbewijs.
Met een certificaat, een keurmerk, of andere door de opdrachtgever goed te keuren bewijzen, kan een bedrijf in een aanbesteding aantonen dat hij voldoet aan de gestelde geschiktheidseisen. Tijdens de uitvoering van de overeenkomst daarna, wordt daar niet meer op gecontroleerd. Wanneer tijdens de uitvoering van de overeenkomst de opdrachtgever ter kennis komt dat het certificaat of keurmerk is ingetrokken, dan zal hij in dat geval primair controleren of als gevolg van deze intrekking de overeenkomst nog conform de eisen kan worden uitgevoerd. Indien dat niet het geval is kan dat grond zijn de overeenkomst te ontbinden. In het andere geval wordt de overeenkomst in beginsel gehandhaafd. Het is mij niet bekend of controle bij deze bouwprojecten is uitgevoerd.
Bent u van mening dat zowel opdrachtgever als hoofdaannemer nader onderzoek hadden moeten (laten) doen naar het (uit Atlanco Rimec voortgekomen) bedrijf Oradeo? Zo nee, waarom niet?
Ja. Met name om deze praktijken tegen te gaan. Hiertoe is ook de Wet Aanpak Schijnconstructies vastgesteld. Hierin is bepaald dat opdrachtgevers en aannemers meer verantwoordelijkheid nemen voor wat er in de keten gebeurt. Een belangrijk onderdeel daarvan is dat ze met (onder)aannemers spreken over de beloning van hun personeel.
Welke mogelijkheden heeft u, gezien het feit dat Atlanco Rimec regelmatig genoemd wordt als het gaat om misstanden in de bouw en inmiddels ook enkele keren veroordeeld is, om een onderneming tijdelijk of definitief uit te sluiten van overheidsopdrachten en/of van de Nederlandse markt te weren? Bent u daartoe bereid en zo ja, onder welke omstandigheden?
De aanbestedingswet 2012 voorziet in dwingende en facultatieve uitsluitingsgronden, die per individuele aanbesteding door opdrachtgevers worden gehanteerd. Dwingend uitsluitingsgronden dienen altijd gesteld te worden, facultatieve uitsluitingsgronden zijn uitsluitingsgronden die door de aanbestedende dient kunnen worden gesteld. Uitsluiting van de mededinging wegens het niet voldoen van sociale zekerheidspremies en belastingen is voor een bepaalde aanbesteding mogelijk, mits deze uitsluitingsgrond in de aanbestedingsstukken is opgenomen. In de door u aangehaalde casus is Atlanco Rimec niet de gegadigde / inschrijvende partij geweest.
De Minister van Economische Zaken is op dit moment bezig met het implementeren van de nieuwe Europese aanbestedingsrichtlijnen in de Aanbestedingswet 2012. De richtlijnen maken het mogelijk om een ondernemer uit te sluiten van deelname aan aanbestedingsprocedures, indien de aanbestedende dienst met elk passend middel kan aantonen dat de ondernemer verplichtingen uit hoefde van milieu, sociaal- en arbeidsrecht heeft geschonden. Hiertoe behoren in ieder geval cao bepalingen en de wet op het minimumloon. Daarnaast wordt het voor aanbestedende diensten onder omstandigheden mogelijk om dezelfde uitsluitingsgronden toe te passen op onderaannemers. Aanbestedende diensten kunnen vervolgens de uitsluitingsgronden op dezelfde wijze controleren als bij de hoofdaannemer, mits dit bij het in de markt zetten van de opdracht wordt aangekondigd. Daaronder kan ook de uitsluiting op basis van schending van de verplichtingen uit hoofde van milieu,- sociaal en arbeidsrecht vallen. Deze mogelijkheden zijn in het wetsvoorstel opgenomen. Het wetsvoorstel zal na de zomer bij het parlement worden ingediend en moet op 18 april 2016 in werking treden.
Kunt u omschrijven of en hoe een en ander zou zijn voorkomen dan wel afgehandeld zou zijn als de Wet Aanpak Schijnconstructies4 in deze casus al van toepassing zou zijn geweest?
Als de Wet Aanpak Schijnconstructies van toepassing was geweest hadden werknemers bij het uitblijven van loonbetaling direct een beroep kunnen doen op een hoofdelijke aansprakelijkheid van de directe opdrachtgever. Ook had de Inspectie SZW dan vermoedens van niet-naleving van een cao kunnen doorgeven aan private cao-handhavers. Daarnaast was er een verplichting om de lonen, in ieder geval het deel gelijk aan het wettelijk minimumloon, dan giraal uit te laten betalen wat controles makkelijker maakt. Ook kent de WAS een verbod op inhoudingen.
Bent u (nadat u in antwoord op eerdere vragen5 feitelijk ontkend heeft dat de overheid in aangelegenheden als deze een voorbeeldrol heeft) bereid een dergelijke voorbeeldrol nu wel te erkennen in relatie tot de Wet Aanpak Schijnconstructies, zoals u dat onlangs ook heeft gedaan ten aanzien van de Wet Werk en Zekerheid?6
In Nederland wordt een ieder geacht de wet te kennen en deze na te leven. Na inwerkingtreding van de Wet Aanpak Schijnconstructies rust op alle opdrachtgevers de taak om misstanden van onderbetaling in de aanbestedingsketen te voorkomen of in voorkomend geval te corrigeren. De overheid als opdrachtgever heeft daarbij een bijzondere verantwoordelijkheid vanwege de publieke functie.
Deelt u de mening dat de op stapel staande grote renovatie/verbouwing aan het Binnenhof bij uitstek geschikt is om als voorbeeld te dienen van goed opdrachtgeverschap? Bent u inmiddels, gezien de recente ontwikkelingen waaronder de casus «Waalbrug», bereid om de renovatie van het Binnenhof aan te (laten) pakken als voorbeeldproject voor goed opdrachtgeverschap van de overheid?
De besluitvorming over restauratie- en verbouwwerkzaamheden op en rondom het Binnenhof is nog niet afgerond. Indien tot restauratie- en verbouwwerkzaamheden op en rondom het Binnenhof wordt besloten, zal de aanbesteding worden uitgevoerd conform de vigerende wet- en regelgeving.
Het Adelbert College dat een moeder heeft laten aanhouden door de politie vanwege onenigheid over passend onderwijs |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat het Adelbert College te Wassenaar de politie heeft gebeld om een moeder van een chronisch zieke leerlinge aan te laten houden en haar vervolgens vijf en een half uur in de cel te zetten na onenigheid over het passend onderwijs aan haar dochter?1
Nee, dat vind ik niet wenselijk. Ik kan mij echter situaties voorstellen waarin een conflict zo escaleert dat politie-ingrijpen helaas onvermijdelijk is.
Wat is uw mening over het feit dat zowel bovengenoemde leerlinge als haar broer sinds dinsdag 12 mei 2015 voor vijf dagen zijn geschorst door de school zodat onderzocht kan worden of zij van school verwijderd kunnen worden? Acht u dit een passende maatregel voor een door hoog opgelopen emoties ontstane situatie?
Scholen hebben in wet- en regelgeving bewust de mogelijkheid gekregen om een leerling voor maximaal één week te schorsen. Deze school maakt gebruik van deze mogelijkheid. Aan deze schorsing zijn procedurele voorwaarden verbonden, namelijk om het besluit tot schorsing schriftelijk aan de ouders bekend te maken en om de inspectie te informeren. Aan deze voorwaarden heeft de school voldaan. Ook is de school zich ervan bewust dat definitieve verwijdering alleen kan na overleg met de inspectie en indien een andere school bereid is gevonden de leerling in te schrijven. Het is niet aan mij om een besluit tot schorsing of verwijdering inhoudelijk te beoordelen.
Is er in uw ogen door de school een passend onderwijsaanbod aan de chronisch zieke leerlinge gedaan het afgelopen jaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik beschik niet over de informatie en deskundigheid om daarover te kunnen oordelen. Wel is mij bekend dat de afgelopen periode veel verschillende partijen betrokken zijn geweest bij deze leerling met als doel zorg te dragen voor een passend onderwijs- en ondersteuningsaanbod voor haar. Mochten ouders het niet eens zijn met de geboden extra ondersteuning, dan kunnen zij zich wenden tot de geschillencommissie passend onderwijs, die over de deskundigheid beschikt om dit te kunnen beoordelen.
Is er in de voorliggende situatie naar uw mening voldaan aan de zorgplicht, zoals deze sinds de invoering van het passend onderwijs geldt?
De zorgplicht betekent dat de school moet zorgen voor een passend aanbod of, indien dat niet mogelijk is op de school zelf, te zorgen voor een passende plek elders. De school is zich hiervan bewust en geeft daaraan ook invulling, in eerste instantie op de eigen school maar nu ook door in samenwerking met het samenwerkingsverband te zoeken naar een mogelijke alternatieve plek voor de leerling.
Wat vindt u van het feit dat er door een school gepraat wordt over de toekomst van een leerling zonder dat de ouders daarbij betrokken worden – zelfs na een verzoek van de leerling zelf? Acht u dit een wenselijke gang van zaken?
Ik acht betrokkenheid van ouders van groot belang. Doorgaans zullen ouders dan ook worden uitgenodigd voor overleggen die hun kind betreffen. Ook in dit geval is dat gebeurd. Uiteraard kan een school daarnaast ook overleg voeren over leerlingen, zonder dat ouders daarbij aanwezig zijn.
Is passend onderwijs er niet juist op gericht om chronisch zieke leerlingen, die graag naar een reguliere school willen, te faciliteren door scholen (onder andere door extra financiering)? Wat is de reden dat het Adelbert College weigert een chronisch zieke leerlinge te faciliteren in haar onderwijsbehoefte?
Scholen zijn (ook) verantwoordelijk voor het onderwijs aan zieke leerlingen (zie artikel 6b van de Wet op het voortgezet onderwijs) en kunnen daarbij ondersteund worden door de consulenten Onderwijsondersteuning Zieke Leerlingen (OZL). Dat was al het geval voor de invoering van passend onderwijs en geldt nu nog steeds. In dit specifieke geval heeft de betreffende school verschillende aanpassingen gedaan om de leerling te ondersteunen. Ook de consulenten OZL hebben meegedacht. Helaas heeft dit niet geleid tot een aanbod waarmee alle betrokkenen tevreden zijn.
Welke maatregelen gaat u nemen om ook voor de betreffende leerlinge passend onderwijs te garanderen, zodat zij haar toetsen en daarmee haar schooljaar op een degelijke wijze succesvol kan afronden?
De betreffende school en het betreffende samenwerkingsverband zijn hiervoor aan zet. Zij zijn zich hiervan terdege bewust en zijn dan ook bezig om een passend aanbod voor deze leerling te organiseren.
Deelt u de conclusie van de school en het samenwerkingsverband dat een cluster-3 school de meest passende plek voor de betreffende leerlinge is, terwijl zij zelf aangeeft dat het met heldere afspraken goed mogelijk is om op dezelfde reguliere school te blijven? Welke invloed heeft de leerling en de ouders op de schoolkeuze?
Ik kan dit individuele geval niet beoordelen. Wel kan ik mij voorstellen dat het beroep op extra ondersteuning dusdanig groot is dat een chronisch zieke leerling beter af is in het speciaal onderwijs dan in het regulier onderwijs. Vandaar ook dat er cluster 3 onderwijs is voor langdurig zieke leerlingen. Indien een reguliere school constateert dat zij de benodigde ondersteuning niet (meer) kan bieden, zal zij, altijd in overleg met de ouders, op zoek gaan naar alternatieven. Mochten zij daar gezamenlijk niet uitkomen dan kunnen zij een beroep doen op de onderwijsconsulenten. Ook kunnen ouders terecht bij de geschillencommissie passend onderwijs.
Acht u het wenselijk dat de moeder van bovengenoemde leerlinge een kort geding tegen de school moet aanspannen om de school zover te krijgen de aanpassingen te doen die nodig zijn voor het meest passende onderwijs aan haar dochter? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik acht het niet wenselijk dat meningsverschillen tussen school en ouders zo hoog oplopen dat ouders hun toevlucht moeten nemen tot het aanspannen van een kort geding. Daarom subsidieer ik ook de onderwijsconsulenten. Ouders die te maken hebben met een plaatsingsprobleem van hun kind, kunnen een beroep op hen doen. Een onderwijsconsulent kan (kosteloos) ingezet worden om te bemiddelen en te ondersteunen bij de plaatsing op een school, in overleg met alle betrokkenen. De onderwijsconsulenten zetten het belang van de leerling voorop bij het zoeken naar een passende plek.
Kunt u de Kamer informeren over het aantal ouders dat een kort geding tegen een school heeft aangespannen om de leeromgeving aan te laten passen aan de behoeftes van een leerling met een beperking sinds de invoering van passend onderwijs en in de jaren daarvoor (2010, 2011, 2012 en 2013)?
Deze gegevens zijn niet beschikbaar.
Bent u bereid deze vragen in verband met de vijf dagen schorsing van bovengenoemde leerlinge vóór 18 mei aanstaande te beantwoorden?
Dit is vanwege de korte termijn niet mogelijk gebleken.
De suggestie van de Hongaarse premier om in de EU een debat te voeren over het herinvoeren van de doodstraf |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Hongaarse premier Orban in de EU een debat wil over het opnieuw invoeren van de doodstraf?1
Ja.
Wat is precies de inhoud van het voorstel van de Hongaarse premier en welke status heeft dit? In welke mate is sprake van een serieus voorstel van Hongarije en welk concreet voornemen heeft deze lidstaat om dit onderwerp op de agenda van de Europese Raad te plaatsen?
De Hongaarse premier heeft op 28 april jl. naar aanleiding van een moordzaak gesteld dat de doodstraf als thema terug zou moeten kunnen komen op de Hongaarse politieke agenda. De politieke partij van de premier (Fidesz) heeft geen vastgesteld beleid of standpunt ten aanzien van het herinvoeren van de doodstraf. De uitspraak van de premier betreft geen concreet voorstel om de doodstraf daadwerkelijk opnieuw in te voeren. Premier Orban meent dat het onderwerp bespreekbaar moet kunnen zijn in het Hongaarse publieke debat, zoals hij ook op 19 mei jl. in het Europese parlement heeft betoogd.
In verklaringen nadien (onder meer een ingezonden brief in de Guardian van de woordvoerder van de Minister President Zoltan Kovacs d.d. 8 mei 2015 en uitspraken van Minister van Justitie Trocsanyi) heeft de Hongaarse regering bevestigd dat het land zijn verplichtingen onder EU wet- en regelgeving respecteert en dat datzelfde geldt voor het Hongaarse grondwettelijke verbod op de doodstraf.
Wat is de reactie van de Nederlandse regering op de opmerkingen van de Hongaarse premier? Bent u bereid net als eurocommissaris Timmermans hiertegen ferm stelling te nemen?
De Nederlandse regering is fervent tegenstander van de doodstraf. Dit is de Hongaarse autoriteiten herhaaldelijk en opnieuw recentelijk mede gedeeld.
Deelt u de mening dat een pleidooi voor de doodstraf door een Europese lidstaat indruist tegen fundamentele waarden van de Europese Unie, neergelegd in o.a. het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Zo ja, kunt u dit toelichten?
De Europese Unie berust op gemeenschappelijke waarden, waaronder eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten. De lidstaten hebben deze waarden onderschreven bij toetreding. Daarnaast bepaalt het Handvest voor de Grondrechten van de EU dat niemand tot de doodstraf mag worden veroordeeld of terechtgesteld, als onderdeel van het recht op leven (artikel 2). Ook heeft Hongarije zowel het Zesde Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden als het Tweede Aanvullend Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten geratificeerd, die beiden de doodstraf verbieden. Zoals gemeld onder vraag 2 heeft de Hongaarse regering bevestigd dat bovenstaande juridische en normatieve kader de basis is en blijft in een Hongaarse discussie over de doodstraf.
Indien de Hongaarse regering stappen zou ondernemen om de doodstraf in te voeren, dan druist dat in tegen de fundamentele rechten en waarden waar de EU voor staat en zou dat moeten leiden tot een stevige reactie van de EU, zoals ook de Commissie heeft betoogd in het debat in het Europees parlement op 19 mei jl.
Hoe beschouwt u het gegeven dat de premier van een Europese lidstaat, wiens politieke partij in het Europees parlement lid is van de Europese Volkspartij (EVP), een voorstel doet dat zó evident in strijd is met de basisbeginselen waarop de Europese Unie is gebouwd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat onderhavige voorstellen van een Europese lidstaat die indruisen tegen de mensenrechten en de rechtsstaat, de noodzaak aantonen om zo snel mogelijk te komen tot een adequaat mechanisme om de invulling van Europese waarden door lidstaten systematisch te behandelen en te beoordelen? Zo ja, wat is de laatste stand van zaken hieromtrent, en bent u bereid daartoe namens Nederland druk op de ketel te houden?2
Zowel de Raad als de Commissie hebben reeds beschikking over procedures om te reageren in het geval van ernstige schendingen van de gemeenschappelijke Europese fundamentele waarden door een lidstaat.
In maart 2014 presenteerde de Commissie een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat om een doeltreffende en samenhangende bescherming van de rechtsstaat in alle lidstaten te waarborgen (COM(2014) 158 final). Het kader omschrijft het proces om, na een objectieve en grondige evaluatie van de desbetreffende situatie, te komen tot een gestructureerde uitwisseling tussen de Commissie en de lidstaat in kwestie om de eventuele bedreiging(en) voor de rechtsstaat op effectieve wijze te adresseren. Het doel van dit mechanisme is om tot een oplossing te komen samen met de lidstaat waar het mogelijke probleem zich voordoet om te voorkomen dat zich een «duidelijk gevaar voor een ernstige schending» voordoet in de zin van artikel 7 VEU.
De Raad beschikt over de zogenaamde artikel 7 procedure, verwijzend naar artikel 7 VEU, zoals ook genoemd in het kader van de Commissie. In een dergelijk geval, wanneer er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending van de fundamentele waarden door een lidstaat kan de Raad als uiterste maatregel besluiten tot schorsing van bepaalde rechten van deze lidstaat, met inbegrip van de stemrechten van de vertegenwoordiger van de regering van die lidstaat in de Raad. Het gaat om een zeer zwaar sanctiemechanisme dat nog niet eerder is gebruikt door de Raad.
Daarnaast hebben de Raad en de EU lidstaten, mede op initiatief van Nederland, op 16 december 2014 conclusies aangenomen waarin de Raad haar rol onderstreept op het terrein van de rechtsstaat. Deze conclusies voorzien in een jaarlijkse dialoog in de Raad Algemene Zaken, met de mogelijkheid van eventuele aanvullende thematische discussies, over rechtsstatelijke ontwikkelingen die alle lidstaten aangaan. Dit jaar en volgend jaar zullen de eerste dialogen in de Raad Algemene Zaken gevoerd worden.
Het kabinet zal zich blijvend inzetten voor de bevordering van de gemeenschappelijk Europese waarden en fundamentele rechten in de lidstaten, zowel via bilaterale sporen als ook via de verschillende beschikbare instrumenten op Europees niveau.
In welke mate maakt u zich ook breder zorgen over de rechtsstatelijkheid en het naleven van mensenrechten door Hongarije, gelet op eerdere zorgelijke ontwikkelingen aldaar als het beknotten op de persvrijheid, de rechtspraak en gelijke rechten?
Het onderwerp rechtsstatelijkheid heeft de voortdurende aandacht van de regering, ook bilateraal. En marge van de Raad Algemene Zaken heb ik, zoals hierboven gezegd, mijn Hongaarse collega, mede naar aanleiding van opmerkingen in mijn Europa speech van maart jl. aan de Universiteit Leiden, nogmaals deelgenoot gemaakt van mijn visie op dit gebied. Het onderwerp komt ook regelmatig aan de orde in bilaterale contacten tussen de Nederlandse en de Hongaarse autoriteiten. De Nederlandse ambassade heeft daarnaast middels een regionaal pilotproject rechtsstatelijkheid de mogelijkheid gekregen om extra aandacht te geven aan het onderwerp.
Wanneer vindt dit jaar de eerste jaarlijkse politieke dialoog in de Europese Raad plaats over rechtsstatelijkheid in de lidstaten? Op welke wijze zal deze dialoog precies gestalte krijgen? Welke rol speelt Nederland bij de invulling en agendasetting van die dialoog?
De dialoog over rechtsstatelijkheid zal plaatsvinden in de Raad Algemene Zaken. De eerste dialoog zal naar verwachting worden georganiseerd door het inkomend Luxemburgs voorzitterschap dit najaar. Het kabinet zal een constructieve bijdrage leveren aan de voorbereiding van deze eerste dialoog en onderhoudt contacten met gelijkgezinde lidstaten.
Tijdens het Nederlands voorzitterschap zal de jaarlijkse rechtsstatelijkheidsdialoog voor de tweede maal worden gevoerd in de Raad. Daarnaast kan Nederland in het trio-voorzitterschap nauw samenwerken met het volgende voorzitterschap van Slowakije, mede met het oog op de evaluatie van het mechanisme voor het einde van 2016, zoals voorzien in de Raadsconclusies.
De vermeende Sharia-driehoek in de Schilderswijk in Den Haag |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Toch geen klein kalifaat in de schilderswijk»?1
Ja.
Bent u bekend met de aangifte van activist Frank van der Linde tegen voormalige Trouw redacteur Perdiep Ramesar, wegens laster en smaadschrift tegen moslims in z'n algemeenheid, en tegen moslims in de Schilderswijk in het bijzonder?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat omschrijvingen als «Klein Kalifaat» geen weergave van de werkelijkheid zijn en aanzetten tot onnodige stigmatisering van de Schilderswijk? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in eerder gestelde kamervragen4 heb ik na publicatie van de reportage in Trouw over de Schilderswijk (18 mei 2013) deze wijk bezocht en gesproken met bewoners en de politie. Daarbij heb ik geconstateerd5 dat van de beschreven «moslimenclave» geen sprake is. De problemen in de Schilderswijk mogen door het artikel ten onrechte het predicaat Sharia-driehoek hebben gekregen, het zou even onterecht zijn te doen alsof met de falsificatie van dat artikel ook de sociale en integratie problemen in de wijk verdwenen zouden zijn.
Het artikel van 18 mei 2013 in Trouw heeft de negatieve beeldvorming rond de Schilderwijk ongetwijfeld versterkt. Dat valt te betreuren. De krant heeft hierop actie ondernomen door de journalist te ontslaan en 126 artikelen van hem in te trekken waaronder de reportage van 18 mei 2013 over de Schilderswijk. Daarnaast heeft Trouw op 15 mei jl. een bijlage gepubliceerd in de krant waarin er afstand genomen is van het bestaan van een sharia-driehoek. Hierin is samengewerkt met de buurtbewoners zelf om de reputatie van de wijk te herstellen.
Deelt u de mening dat de stigmatisering van een wijk of bewoners van deze wijk benadeelt in hun dagelijkse leven en op de arbeidsmarkt? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het triest is dat een journalist 5,5 jaar lang een groep mensen doelbewust kan stigmatiseren op basis van verzonnen bronnen, en dat er dan kennelijk geen enkel haakje in de wet is om zo’n persoon strafrechtelijk te vervolgen?3 Zo ja, wat gaat u hier tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat de stigmatisering van de Schilderswijk voortkomt uit het harde politieke klimaat en de irreële maatschappelijke angst voor de islam? Zo ja, wat bent u voornemens hiertegen te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het gegeven dat bewoners die deel uitmaken van een minderheidsgroepering haatbrieven ontvangen, omdat zij een andere etnische oorsprong hebben? Zo ja, deelt u de mening dat het sturen van haatbrieven aan de bewoners voortkomt uit stigmatisering? Wat gaat u hiertegen doen?
Ik ben daarmee bekend. Dergelijke uitingen van onverdraagzaamheid zijn onacceptabel, ongeacht of deze uitingen voortkomen uit angst, stigmatisering of vooroordelen.
Ik zet mij in voor een samenleving, waar – binnen de grenzen van de rechtstaat – voor alle overtuigingen en leefstijlen ruimte is en iedereen in vrijheid en veiligheid kan samenleven. Het is dan ook belangrijk dat negatieve beeldvorming wordt tegengegaan en de verschillende maatschappelijke en religieuze groepen de dialoog met elkaar en de samenleving aan blijven gaan.
Het tegengaan van negatieve vooroordelen maakt ook onderdeel uit van de aanpak gericht op het bestrijden van discriminatie.
Welke maatregelen worden er genomen om de stigmatisering van wijken en bewoners te beperken/voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
In de beantwoording van eerdere vragen4 heeft u erkent dat de negatieve beeldvorming rond de Schilderswijk versterkt is; bent u van plan maatregelen te nemen tegen de stigmatisering rond de Schilderswijk? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Voor mij is het artikel aanleiding geweest om vanuit het integratiebeleid te reageren op de situatie in wijken zoals de Schilderswijk. De problemen in de Schilderswijk mogen door het artikel ten onrechte het predicaat Sharia-driehoek hebben gekregen, het zou even onterecht zijn te doen alsof met de falsificatie van dat artikel ook de sociale en integratie problemen verdwenen zouden zijn.
In mijn brief van 20 juni 20137 worden een aantal maatregelen genoemd waarin vooral de gemeente een primaire rol heeft. Naast het plan «Deal Schilderswijk», waarmee de gemeente Den Haag aan de slag is gegaan, heb ik (omdat de Schilderswijk niet uniek is) in de brief aangegeven dat ik bereid ben een bijdrage te leveren om gemeenten in staat te stellen hun beleidsverantwoordelijkheid voor kwetsbare wijken zoals de Schilderswijk in te vullen. Dit heeft een instrument opgeleverd (Gemeentelijke Informatiekaart Integratie), dat op buurtniveau een landelijk dekkend beeld geeft over de stand van de sociaaleconomische integratie van migranten. Dit instrument is online raadpleegbaar.8
Verder heb ik mijn brief van 20 juni 2013 en in de een eerdere set kamervragen9 gewezen op mijn integratieagenda. De agenda integratie is leidend bij het aanpakken van sociaal culturele vraagstukken, zeker wanneer deze kunnen leiden tot, of een voedingsbodem kunnen zijn voor, maatschappelijke spanningen. Deze draagt verder bij aan het versterken van een brede inspanning met betrekking tot kwetsbare wijken door het belang van taal/inburgering, burgerschapsvaardigheden en sociale competenties in het onderwijs te benadrukken. Deze maatregelen zijn niet gebaseerd op de situatie in de Schilderwijk alleen of op het artikel in Trouw.
Ik zie geen noodzaak om extra maatregelen te nemen, maar zal mij juist in blijven zetten voor de uitvoering van bestaande initiatieven en acties.
Bent u van plan om een brede aanpak tegen territoriale stigmatisering te gebruiken? Zo nee, heeft u een ander aanpak om de stigmatisering te verminderen?
Zie antwoord vraag 9.
Het meetellen van spelling en schrijfvaardigheid bij het examen Nederlands |
|
Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het artikel «Spelfouten geen punt bij Nederlands»?1
Het artikel gaat in op de dit jaar gewijzigde toetsing van het centraal examen Nederlands. De discussie die hierover is ontstaan is voor mij aanleiding geweest om de gevolgen van de wijziging tegen het licht te houden. In de volgende antwoorden leest u mijn conclusies.
Is het waar dat spelling en schrijfvaardigheid geen rol spelen bij het centraal examen Nederlands op de havo en het vwo?
Het eindexamen bestaat uit het schoolexamen en het centraal examen. Daarbij is het gebruikelijk dat er op verschillende momenten verschillende vaardigheden worden getoetst. Dat geldt ook voor het eindexamen Nederlands. In het schoolexamen worden de onderdelen «mondelinge taalvaardigheid», «schrijfvaardigheid», «literatuur» en «oriëntatie op studie en beroep» getoetst. Schrijfvaardigheid en daarmee spelling zijn dus wel onderdeel van het eindexamen Nederlands, alleen van het schoolexamen en niet van het centraal examen. Ik wil benadrukken dat elke leerling ook dit jaar wel degelijk moet bewijzen dat hij of zij de Nederlandse spelling goed beheerst.
In het centraal examen draait het om de onderdelen «leesvaardigheid» en «argumentatie». Dit jaar is de toetsing van het onderdeel «leesvaardigheid» op een andere manier vormgegeven dan voorgaande jaren. Er is vanaf 2012 gewerkt aan deze wijziging vanuit een toetstechnisch motief: de voormalige samenvattingsopdracht in het centraal examen had tot doel de leesvaardigheid te testen. Uit toetsanalyses bleek echter dat de validiteit en betrouwbaarheid van de samenvatting te wensen overliet: het was volgens de toetsdeskundigen van Cito en CvTE geen optimale manier om leesvaardigheid te testen. Daarom is de samenvatting geschrapt. Daarvoor in de plaats worden nu meerdere teksten gegeven waarover leerlingen vragen moeten beantwoorden.
Volgens de correctievoorschriften blijven spelfouten en schrijfvaardigheid buiten de beoordeling. De antwoorden moeten wél in begrijpelijk Nederlands zijn opgesteld. Als in het antwoord idiomatische of grammaticale oneffenheden staan, die leiden tot onduidelijkheid van het antwoord, kan dit reden zijn voor puntaftrek.
De mogelijkheid om de antwoorden van leerlingen ook te toetsen op spelling is indertijd door de deskundigen onderzocht en haalbaar bevonden. Zij hebben echter een lichte voorkeur voor de huidige variant (dus zonder toets op spelling) uitgesproken, en deze verwerkt in het examen. Gezien het belang dat uw Kamer en ik hechten aan het toetsen van spelling in het centraal examen Nederlands heb ik het CvTE verzocht de variant met toets op spelling bij de examens in 2016 weer in te voeren.
Vindt u het niet idioot dat spellingsfouten of kromme zinnen geen rol meer spelen, uitgerekend bij het centraal examen Nederlands?
Kromme zinnen spelen nog wel een rol in het centraal examen. Er kan puntaftrek volgen als door idiomatische of grammaticale oneffenheden een antwoord minder juist of zelfs fout wordt. Mijn conclusie is dat het niet meer toetsen op spelling een voor mij ongewenst effect is van de verandering van het onderdeel leesvaardigheid van het centraal examen Nederlands.
Deelt u de mening dat dit in strijd is met uw opmerking tijdens het algemeen overleg Examens in het onderwijs (vo en mbo) op 9 oktober 2014: «Correcte spelling moet wel degelijk een plek krijgen in het centraal examen. Het zou idioot zijn als er rare fouten worden gemaakt en je toch een dikke voldoende voor Nederlands kan halen»?2
Ik was en ben van mening dat spelling ook bij havo en vwo een onderdeel moet zijn van het centraal examen. Dat heb ik in het debat aangegeven en dat herhaal ik hier nogmaals. Zoals eerder opgemerkt, is bij de op zich verklaarbare keuze om leesvaardigheid op een betere manier centraal te toetsen, de aandacht voor spelling in de uitwerking van die keuze weggevallen. Dit laatste is niet mijn bedoeling. Zoals genoemd in het antwoord op vraag 2 worden bij de examens Nederlands in 2016 de aftrek van punten bij onjuiste spelling weer in de correctievoorschriften opgenomen.
Het centraal examen van dit jaar blijft zoals het is: ik wil niet dat leerlingen achteraf geconfronteerd worden met wijzigingen van de correctievoorschriften. Overigens verlaat zoals hierboven gesteld ook dit jaar geen leerling het havo of vwo zonder dat ook de Nederlandse spelling geëxamineerd is.
Heeft u de Kamer verkeerd geïnformeerd toen u zei: «Dat laat onverlet dat er naar spelling gekeken wordt als je dingen voor het centraal examen moet schrijven»? Hoe gaat u dit rechtzetten?
Voor mij is duidelijk dat in de praktijk blijkt dat er voor foutieve spelling in het centraal examen in ieder geval geen punten aftrek plaatsvindt. Zoals eerder gezegd vind ik dat ongewenst en vandaar mijn verzoek aan het CvTE om dit bij de examens in 2016 aan te passen.
Deelt u de mening dat correcte spelling en schrijfvaardigheid een rol moeten spelen bij het centraal examen Nederlands havo/vwo, conform de motie Jan Jacob van Dijk en Jasper van Dijk?3
Ik deel die mening, maar dit is niet conform de bovengenoemde motie: die motie betrof het verzoek onderzoek te doen naar het toetsen van spelling bij alle onderdelen van het centraal examen, niet alleen het Nederlands. Dit onderzoek is gedaan en daarover bent u geïnformeerd in de voortgangsrapportage taal en rekenen van 7 juni 2011 (Kamerstuk 31 332, nr. 16). Uit het onderzoek van het (toenmalige) CvE bleek dat aan het voorstel van de Kamerleden Van Dijk en Jasper Van Dijk grote nadelen kleefden. De organisatie van centrale examens zou hiermee onder druk komen te staan, de complexiteit van de centrale examinering zou toenemen en de betrouwbaarheid en validiteit van de examens zou afnemen. Ook bleek dat de vakcommissieleden het meetellen van spelling en grammatica bij ieder centraal examenonderdeel vanuit hun deskundigheid ontraadden. Daarom is toen besloten het toetsen van spelling bij alle onderdelen van het centraal examen niet te doen.
De bescherming van Nederlandse koopvaardijschepen in de Middellandse Zee tegen piraterij |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat een koopvaardijschip is aangevallen in de internationale wateren voor de kust van Libië?1
Diverse media hebben melding gemaakt van een aanval op 12 mei jl. van de Libische autoriteiten in Tobroek op een commercieel vrachtschip varend onder Turkse vlag. Het kabinet beschikt niet over eigen informatie over de toedracht van deze aanval. De Libische regering van premier al-Thanini heeft niet weersproken verantwoordelijk te zijn voor de aanval, die binnen de Libische territoriale wateren zou hebben plaatsgevonden. Bij de aanval is het schip naar verluidt beschoten door de luchtmacht van de Libische regering.
Zo ja, kunt u aangeven tot welke groepering(en) de gewapende rebellen behoren die verantwoordelijk zijn voor deze en andere recente aanvallen op koopvaardijschepen voor de kust van Libië? Kunt u bevestigen dat het koopvaardijschip ook vanuit de lucht is aangevallen? Op welke wijze is dat gebeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Welke maatregelen gaat u nemen om de Nederlandse koopvaardijschepen te beschermen tegen deze extreme vormen van geweld?
Er gelden internationale verdragen, regels en afspraken om de commerciële scheepvaart veilig te houden. In dit kader hebben reders ook een eigen verantwoordelijkheid voor het nemen van adequate maatregelen ter bevordering van de veiligheid van de schepen en opvarenden. Reders hebben, onder meer op grond van de International Ship and Port Facility Security Code (behorend bij het SOLAS-verdrag voor de bescherming van mensenlevens op zee), een verantwoordelijkheid om informatie over de actuele veiligheidssituatie voor de route van hun schepen aan de desbetreffende kapiteins door te geven. Daarnaast kan de Nederlandse overheid, indien zij daarover beschikt, relevante informatie over de veiligheidssituatie in specifieke gebieden aan de Nederlandse scheepvaart doorgeven. Dat is in de afgelopen maanden ook meermaals gebeurd.
Wat is het actuele dreigingsbeeld voor Nederlandse koopvaardijschepen in de Middellandse Zee, en hoe heeft het dreigingsbeeld zich het afgelopen jaar gezien de chaos in Libië ontwikkeld?
Er is geen apart dreigingsbeeld voor Nederlandse koopvaardijschepen in de Middellandse Zee opgesteld. Daar is op grond van de beschikbare informatie geen aanleiding toe.
Gaat u het beleidsstandpunt «inzet gewapende particuliere beveiligers aan boord van Nederlandse koopvaardijschepen» zoals beloofd deze maand eindelijk naar de Kamer sturen, of stelt u het beleidsstandpunt uit totdat het grootste deel van de Nederlandse koopvaardijvloot is «omgevlagd»?2
In de Kamerbrief van 19 mei, verzonden door de Minister van Veiligheid en Justitie, mede namens de ministers van Infrastructuur en Milieu, Defensie en Buitenlandse Zaken, is de Kamer geïnformeerd over het streven van de Minister om het beleidsstandpunt voor het zomerreces aan de Kamer te zenden.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden en de antwoorden uiterlijk vóór 1 juni 2015 naar de Kamer sturen?
Helaas was beantwoording van de vragen voor 1 juni 2015 niet mogelijk.
Het bericht ‘Weesboten steeds groter probleem’ |
|
Wassila Hachchi (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Ben u bekend met de berichten «Weesboten steeds groter probleem»1 en «Nederland telt over een paar jaar 35.000 spookboten»?2
Ja.
Deelt u de inschatting van Waterrecreatie Advies BV3 dat het aantal zogenaamde spookboten de komende jaren kan stijgen tot 35.000 en het probleem steeds groter wordt, vergeleken met de situatie in 2013, toen al vragen4 over dit onderwerp zijn gesteld?
Het rapport van Waterrecreatie Advies BV. stelt dat er in de komende 5 jaar naar schatting 12.500 boten zullen worden gesloopt. Dat aantal zou volgens het rapport kunnen oplopen naar 35.000 tussen 2025 en 2030. Het is mogelijk dat een deel van deze «end of life» boten zullen worden achtergelaten in bijvoorbeeld jachthavens en dat daarmee het aantal spookboten stijgt. Het is evenwel niet de taak van de rijksoverheid om dit soort gegevens te verzamelen en te beheren, maar van de beheerder van de betreffende vaarweg.
Bent u op de hoogte van de uitkomsten van het rapport van Waterrecreatie Advies BV, dat mede mogelijk is gemaakt door het Ministerie van Economische Zaken, waarin verontrustende scenario’s zijn opgenomen voor de periode 2015–2030? Zo nee, waarom niet?
Ja.
In het licht van het feit dat u twee jaar geleden in uw beantwoording van genoemde eerdere vragen aangaf dat u geen verantwoordelijkheid zag voor de rijksoverheid om het inmiddels steeds groter wordende probleem van spookboten aan te pakken en bij te dragen aan mogelijke oplossingen die destijds werden voorgedragen; hebt u in de afgelopen twee jaar inderdaad geen enkele actie ondernomen om, samen met de betrokken brancheorganisaties, het probleem van spookboten structureel aan te pakken, terwijl u er door het eerder genoemde rapport ervan op de hoogte was dat het probleem steeds groter werd?
Zoals ik in de beantwoording van Kamervragen van 11 juli 2013 heb aangegeven, zie ik geen verantwoordelijkheid voor de rijksoverheid om het probleem van spookboten aan te pakken. Dat neemt niet weg dat ik dit jaar in het kader van het Programma Van Afval Naar Grondstof (VANG) en op basis van een initiatief van de NRK (branchevereniging van de Nederlandse Rubber en Kunststof Industrie) onderzoek ben gestart naar de mogelijkheden om vezelversterkte composieten te kunnen recyclen. Ik zie een groeiende trend van toepassing van vezelversterkte composiet materialen in allerlei producten, waaronder pleziervaartuigen. Momenteel is dat materiaal niet goed te recyclen.
Bent u nog altijd van mening dat de rijksoverheid geen verantwoordelijkheid heeft als het gaat om het aanpakken van het probleem van spookboten en de daarmee gepaard gaande schade aan en/of risico’s voor landschap, natuur, milieu en de gezondheid/veiligheid van recreanten, door bij te dragen aan mogelijke oplossingen? Hoe valt dit te rijmen met het feit dat het Ministerie van Economische Zaken wel degelijk een subsidie heeft verleend om het eerder genoemde onderzoek van Waterrecreatie Advies BV mogelijk te maken?
Ja. Het Rijk heeft geen verantwoordelijkheid voor achtergelaten spookschepen op of in gronden of wateren die niet van het Rijk zijn. Het Ministerie van Economische Zaken heeft een (kleine) subsidie verleend voor een haalbaarheidsstudie in het kader van de regeling MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT), voor de topsector Water. De subsidie is gebruikt om de gegevens die per provincie beschikbaar waren over de problematiek op een rij te zetten en te analyseren. De studie is zonder inhoudelijke bemoeienis vanuit het ministerie tot stand gekomen.
In 2013 erkende u dat er naast de kosten die gemaakt worden door jachthavens om spookboten op te ruimen er ook kosten gemaakt worden door lokale overheden voor spookboten in wateren die worden beheerd door gemeenten en waterschappen; deelt u de mening dat er dan ook sprake is van een gedeelde verantwoordelijkheid van zowel overheid als producenten en importeurs van pleziervaartuigen en van overkoepelende branche- en belangenorganisaties?
Het is juist dat verschillende partijen met de kosten van verwijdering te maken kunnen krijgen. Dat zijn zowel private partijen als overheden. De betrokken overheid is die overheid die de vaarweg beheert waarin het betrokken vaartuig zich bevindt. Dit is vaak een provincie, gemeente of waterschap.
Deelt u voorts de mening dat een fonds voor het opruimen van spookboten in heel Nederland een goede manier zou zijn om deze gezamenlijke verantwoordelijkheid tot uitdrukking te brengen en daarmee tevens te garanderen dat belastinggeld op een zo efficiënt mogelijke wijze wordt uitgegeven?
Zoals ik in de beantwoording van eerder genoemde vragen in 2013 heb aangegeven, zie ik het al dan niet oprichten van een fonds voor het opruimen en verwerken van verwaarloosde vaartuigen als een verantwoordelijkheid van producenten en importeurs van pleziervaartuigen, van overkoepelende branche- en belangenorganisaties, eventueel in samenwerking met beheerders van wateren waar pleziervaartuigen varen (waterschappen, provincies en de gemeenten). Verantwoordelijke partijen zouden daarbij het vraagstuk verder in kaart kunnen brengen en op basis daarvan bezien welke combinatie van instrumenten het meest effectief is.
Handhaaft u met de kennis van nu uw uitspraak uit 2013 dat u niet wilt bijdragen aan een landelijk fonds en kunt u daarbij nader ingaan op uw inschatting uit 2013, dat een dergelijk fonds «waarschijnlijk niet op korte termijn voldoende gevuld zal zijn»?
Ja. Ook bij het instellen van een verwijderingsbijdrage zal er naar verwachting enige tijd nodig zijn om voldoende financiële middelen op te bouwen.
Heeft u contact gehad met producenten en importeurs van pleziervaartuigen en van overkoepelende branche- en belangenorganisaties over de haalbaarheid van een landelijk registratiesysteem voor pleziervaartuigen?
Nee. Zoals in de beantwoording van de Kamervragen van 2013 is aangegeven, zijn er reeds twee registratiesystemen voor (plezier)vaartuigen:
Bent u op de hoogte van het succesvolle registratiesysteem voor pleziervaartuigen dat de gemeente Amsterdam hanteert? Is het mogelijk om een dergelijk systeem landelijk in te voeren?
Ik ben op de hoogte van het registratiesysteem van de gemeente Amsterdam. Reeds diverse malen is vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en het voormalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat ingegaan op de wenselijkheid van een kentekenregistratie van pleziervaartuigen (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 123 XII, nr. 6, brief aan gemeente Amsterdam van 5 juli 2012). Mijn ministerie bekijkt dit vanuit haar verantwoordelijkheid voor de veiligheid op het water. Vanuit die optiek is met een kentekenregistratiesysteem geen significant voordeel te behalen en de administratieve lasten zullen naar verwachting aanzienlijk zijn.
De omstandigheden zijn ten opzichte van 2012 en 2009 niet dusdanig veranderd, dat ik mijn standpunt hierop wil aanpassen. Dat neemt niet weg dat het lokale overheden vrij staat om in navolging van de gemeente Amsterdam eigen maatregelen te treffen.
Deelt u de mening dat het probleem van de spookboten groter is dan enkel de gemeente Amsterdam, dat meerdere gemeenten, waterschappen en jachthavens, verspreid over heel Nederland, kampen met dezelfde problematiek en er daarom sprake is van een sterke landelijke dimensie? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan de gemeente Amsterdam van 5 juli 20125 heb ik de gemeente erop gewezen dat zij zelf, vanuit haar rol als toezichthouder voor de Binnenvaartwet en bevoegde autoriteit op basis van de Scheepvaartverkeerswet, vergaande bevoegdheden heeft om het scheepvaartverkeer te reguleren. De gemeente heeft dat uitstekend opgepakt.
Het feit dat meerdere bevoegde autoriteiten kampen met het verschijnsel «spookboten», duidt niet per definitie op een landelijke dimensie. Een spookboot is bij uitstek gebonden aan het grondgebied van de bevoegde autoriteit waarop het zich bevindt. Vanuit de bestaande wetgeving hebben deze autoriteiten voldoende bevoegdheden om deze problematiek aan te pakken.
Handhaaft u voorts onverkort uw uitspraak uit 2013 ten aanzien van de twee bestaande registratiesystemen dat u «geen noodzaak ziet om als rijksoverheid aanvullend aan deze twee systemen een nieuw systeem in te voeren of een van de twee systemen om te bouwen tot een verplicht landelijk systeem voor alle pleziervaartuigen», terwijl ook de brancheorganisatie van de watersportindustrie Hiswa Vereniging juist opnieuw vraagt om een landelijk registratiesysteem voor pleziervaartuigen, zoals ook het geval is bij auto’s, motoren en brommers?5
Ja. Het opzetten van een nieuw landelijk registratiesysteem zal naar verwachting leiden tot een toename van de administratieve lasten voor de burger. Lasten die zullen toenemen als naast snelle motorboten, ook andere motorboten of vaartuigen moeten worden geregistreerd. Daarnaast blijven de kosten voor verwijdering staan. De vraag is dan ook of een dergelijke maatregel effectief is.
Gemeenten hebben evenwel verregaande bevoegdheden om, indien nodig, zelf het scheepvaartverkeer beter te reguleren.
Hoe denkt u over het inrichten van een aantal strategische locaties, verspreid door het land, om zo een laagdrempelige manier te creëren voor eigenaren om verantwoord afstand te kunnen doen van hun pleziervaartuig?
De verantwoordelijkheid om een systeem van inzameling en verwerking te organiseren ligt bij de partijen die geconfronteerd worden met de afgedankte pleziervaartuigen. Het is aan hen om te bepalen of zij gezamenlijk tot een dergelijk systeem besluiten.
Kunt u in dit verband ingaan op de inschatting van de Nederlandse Jachtbouw Industrie (HJI) dat er behoorlijke grote «prop» aan zit te komen van af te danken pleziervaartuigen en dat het daarom zaak is ervoor te zorgen dat de infrastructuur op orde is voordat het echt te laat is en schepen her en der verweesd het milieu gaan belasten?
Zie antwoord op vraag 2. Er moet een onderscheid gemaakt worden ten aanzien van vaartuigen die ordentelijk worden aangeboden aan een afvalverwerker en de zogenaamde «weesboten» die door de eigenaar zijn achtergelaten. Of meer eigenaren van af te danken vaartuigen het gedrag gaan vertonen om hun vaartuig maar ergens achter te laten, kan ik niet bevestigen.
Deelt u de mening dat bij milieustraten voor pleziervaartuigen vanuit milieuoogpunt ook kansen liggen, aangezien verschillende afvalstromen direct gescheiden kunnen worden?
Het is een mogelijkheid om een milieustraat hiervoor in te richten. Het is aan de verantwoordelijke eigenaren, producenten en gemeenten om te beslissen om deze vorm van inzameling en verwerking nader – ook op financiële haalbaarheid – te onderzoeken.
Deelt u de mening dat er, door middel van concentratie op voorgenoemde locaties, genoeg volume van afgedankte pleziervaartuigen kan ontstaan opdat een milieustraat voor pleziervaartuigen ook economisch aantrekkelijk kan zijn voor gemeenten en waterschappen? Bent u bereid de business case hiervan te onderzoeken?
Zolang vezelversterkte composieten niet goed kunnen worden gerecycled, en dus als waardevolle grondstof wederom gebruikt kunnen worden om nieuwe producten te ontwikkelen, is mijn verwachting dat voorlopig nog geen gezonde business case ontwikkeld kan worden. Zie tevens vraag 4, waarin ik inga op het onderzoek naar de mogelijkheden om vezelversterkende composieten te kunnen recyclen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Scheepvaart voorzien op 25 juni 2015?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Met keien vissers pesten», «Een kei op zijn kop moet de zeenaaktslak beschermen» en «Aangifte tegen Greenpeace om zwerfkeien in zee»?1 2 3
Ja.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat Greenpeace via deze weg probeert ondernemers te duperen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie heeft of gaat u ondernemen? Heeft u inmiddels Greenpeace op deze actie aangesproken?
Ik keur deze acties van Greenpeace af. Zij dragen niet bij aan de bescherming van de Klaverbank en bederven het klimaat voor samenwerking. Ik heb dit standpunt ook aan Greenpeace overgebracht.
Kunt u bevestigen dat er gewoon gevist mag worden in het gebied Klaverbank? Bent u van mening dat de actie van Greenpeace buitenproportioneel is? Deelt u de mening van de vissers dat zij, de vissers, op deze manier doelbewust in gevaar worden gebracht door Greenpeace?
Zoals op 27 augustus 2014 aan uw Kamer gemeld ben ik voornemens om de Klaverbank aan te wijzen als Natura 2000 gebied (Kamerstuk 32 670, nr. 90). Er gelden thans geen beperkingen aan de visserij in het gebied Klaverbank. Nederland is gehouden aan het respecteren van het verslechteringsverbod van artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn4. Volgend uit artikel 6 lid 2 geldt het verslechteringsverbod voor de kwaliteit van het gebied vanaf het moment van plaatsing op de Europese Lijst van Gebieden van Communautair Belang. Dat is sinds 22 december 2009 het geval. In het betrokken gebied komen van nature vele stenen voor die een vergelijkbare omvang hebben als de stenen die door Greenpeace zijn gestort. Of de door Greenpeace gestorte stenen het gevaar voor vissers vergroten is moeilijk vast te stellen, maar het simpele feit dat het risico op gevaarlijke situaties wordt vergroot keur ik af.
Gaat u de eventuele schade verhalen op Greenpeace? Zo nee waarom niet?
Vooralsnog is niet geconstateerd dat de overheid schade lijdt vanwege de actie van Greenpeace.
Wat vindt u van de stelling van Greenpeace dat de keien op de zeebodem Kamerleden moet overhalen de Klaverbank uit te roepen tot verboden terrein (zie bericht: «Met keien vissers pesten.»)? Is dit niet een belachelijke manier om het politieke besluitvormingsproces te chanteren?
Het voeren van actie is een geoorloofd instrument, mits daarbij de grenzen van veiligheid niet worden overschreden. Los van het mogelijke gevaar voor de vissers acht ik deze actie contraproductief en gezien mijn inzet om de Klaverbank aan te wijzen als beschermd natuurgebied overbodig.
Wat is de voortgang en het tijdpad van de aanwijzingsprocedure voor de Klaverbank? Wat zijn de punten waar nog een besluit over moet worden genomen? Op welke wijze worden hierin de belangen van de visserijsector meegenomen? Wanneer en op welke wijze wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Najaar 2014 heeft het ontwerpbesluit voor Natura 2000-gebied Klaverbank zes weken ter inzage gelegen (Kamerstuk 32 670, nr. 90). De resultaten van de inspraak worden momenteel verwerkt. Zodra dat is afgerond zal ik, conform artikel 10a lid 6 van de Natuurbeschermingswet 1998, de ontwerpen van de besluiten voorhangen bij uw Kamer en de Eerste Kamer. Na deze stap kan ik het besluit definitief nemen. De Europese richtlijn verplicht Nederland het definitieve aanwijzingsbesluit uiterlijk 22 december 2015 te nemen.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg visserij voorzien op 10 juni a.s. beantwoorden?
Ja.
De raming versus realisatie van de maatregel “integrale vennootschapsbelastingplicht voor woningcorporaties” |
|
Roland van Vliet (Van Vliet) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Klopt het dat in het Belastingplan 2008 de opbrengst van de invoering van de «integrale vennootschapsbelastingplicht voor woningcorporaties» werd geraamd op 500 miljoen euro? Wat is de daadwerkelijk gerealiseerde opbrengst van deze maatregel geweest in de jaren 2008 t/m 2014? Kunt u tevens uiteenzetten door welke factoren het verschil tussen de raming en de realisatie wordt veroorzaakt?
Wat is de raming van de opbrengst van de maatregel voor de komende jaren?
Welke maatregelen zijn genomen om de lager dan geraamde opbrengst van de «integrale vennootschapsbelastingplicht voor woningcorporaties» op te vangen?
Wat zijn de jaarlijkse uitvoeringskosten geweest in de periode 2008 t/m 2014, van de «integrale vennootschapsbelastingplicht voor woningcorporaties?» Hoe ontwikkelen zich de uitvoeringskosten naar verwachting in de komende jaren?
In de memorie van toelichting bij het belastingplan 2008 is aangegeven dat de uitvoeringskosten structureel € 500.000 bedragen. In 2014 kwamen de directe kosten uit op ca. € 520.000. De initiële kosten lagen wel aanzienlijk hoger dan in het wetsvoorstel voorzien. Op basis van de beschikbare informatie is het momenteel de verwachting dat (bij ongewijzigde wetgeving) de uitvoeringskosten niet wezenlijk zullen wijzigen.
Heeft de maatregel «integrale vennootschapsbelastingplicht voor woningcorporaties» per saldo geleid tot een toename van de administratieve lastendruk voor woningcorporaties?
Het is onmiskenbaar dat de vennootschapsbelastingplicht voor woningcorporaties tot een toename van de administratieve lasten voor woningcorporaties heeft geleid. Dit hangt samen met het doen van de aangifte vennootschapsbelasting. Desalniettemin wordt gepoogd de praktijk aan de hand van het eerdergenoemde VSO2 handvatten aan te reiken, waarmee tevens wordt beoogd de toename van de uitvoeringslasten voor de Belastingdienst en de toename van de administratieve lasten voor de woningcorporaties zoveel als mogelijk te beperken.
Klopt het dat in het belastingplan 2008 wordt gesproken over gedragseffecten die mogelijk de opbrengst van de «integrale vennootschapsbelastingplicht voor woningcorporaties» kunnen beïnvloeden en hebben zich meetbare gedragseffecten voorgedaan? Zo ja, welke? Wat is het effect geweest van de gedragseffecten op de opbrengst van de maatregel?
In een nota naar aanleiding van het verslag (14 december 2007) heeft de PvdA gevraagd of met de invoering van de integrale Vpb-heffing woningcorporaties werd beoogd extra belastingopbrengsten binnen te halen of woningcorporaties aan te zetten tot (deels onrendabele) investeringen in nieuwe huur- en koopwoningen die mogelijk de fiscale winst reduceren. Hierop is al geantwoord dat we geen rekening hebben gehouden met dergelijke mogelijke gedragseffecten.
Kunt u, in het licht van de opbrengst van de maatregel, de uitvoeringskosten en de administratieve lasten voor corporaties, toelichten wat anno 2015 de toegevoegde waarde is van de maatregel «integrale vennootschapsbelastingplicht voor woningcorporaties» voor de schatkist en voor de sociale volkshuisvesting?
Nu woningcorporaties vanaf 2012 geen (her)bestedingsreserve meer mogen vormen, verwachten wij bij herstel van de woningmarkt en een stijging van de WOZ-waarde hogere en stabielere Vpb-ontvangsten voor de schatkist. Ten slotte wijs ik erop dat van een eventuele wijziging van de integrale Vpb-plicht voor woningcorporaties enkel sprake kan zijn als deze, ook naar de mening van de Europese Commissie, verenigbaar is met de Europese staatssteunregels. Dat zal hoe dan ook geen gemakkelijk traject blijken.
De fiscale vrijstelling voor SNL-subsidies |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de fiscale vrijstelling voor (agrarisch) natuurbeheer?1 Herinnert u zich uw voornemen om de fiscale vrijstelling voor SNL-subsidies (Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer) die gold tot en met 2013 ook in 2014 te continueren?
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat er nog steeds geen duidelijkheid is over de goedkeuring van de Europese Commissie over de continuering van deze fiscale vrijstelling?2
Wij betreuren het dat er nog steeds onduidelijkheid bestaat over de houdbaarheid van de fiscale vrijstelling na 1 januari 2014. Belastingplichtigen hebben door deze onduidelijkheid geen zekerheid over de toepassing van de vrijstelling over 2014 en 2015. De ontstane situatie komt voort uit de behandeltijd die nodig is voor de toetsing van de staatssteunmelding door de Europese Commissie (zie vraag 6).
Moeten alle provincies individueel een staatssteunmelding doen bij de Europese Commissie om goedkeuring te krijgen voor de fiscale vrijstelling? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel provincies deze melding hebben gedaan en wanneer dit is gebeurd? Zo nee, hoe is de melding dan gedaan en door wie?
Nee.
De fiscale vrijstelling is niet separaat ter goedkeuring aan de Europese Commissie gemeld, maar maakte onderdeel uit van de (meeromvattende) melding van de provinciale subsidieregelingen SKNL (Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap) en SVNL (Subsidieverordening Natuur en Landschap). De Nederlandse autoriteiten hebben de modelregelingen voor de SKNL en SVNL genotificeerd. De eventuele goedkeuring geldt voor alle provincies die gebruik maken van deze modelregelingen.
Kunt u aangeven voor welke specifieke subsidies er een melding is gedaan voor een fiscale vrijstelling en voor welke periode de fiscale vrijstelling is aangevraagd?
Er is een melding gedaan voor de SKNL en SVNL. Bij de SVNL betreft de belastingvrijstelling alleen het natuurbeheer en landschapsbeheer. Bij de SKNL betreft de belastingvrijstelling de subsidies voor functieverandering en voor inrichting. De melding betreft de periode van 1 januari 2014 tot en met
31 oktober 2017.
Klopt het dat de Europese Commissie nog geen vragen heeft gesteld over de melding? Zo ja, wat leidt u hieruit af?
Nee, dat klopt niet. In de prenotificatiefase is verschillende malen contact geweest met de Europese Commissie. Over de notificatie heeft de Europese Commissie op 13 mei 2015 vragen gesteld.
Wanneer verwacht u duidelijkheid over een eventuele goedkeuring voor de fiscale vrijstelling? Bent u bereid om u samen met de provincies ervoor in te spannen dat deze duidelijkheid spoedig komt?
De beoordeling van een staatssteunmelding door de Europese Commissie is gestart met de prenotificatie op 16 december 2013. Daarna volgde de notificatie (gedaan op 5 maart 2015), waarvan de beoordeling doorgaans zes tot acht maanden duurt.
De procedure kan echter meer of minder tijd in beslag nemen. Een eventuele goedkeuring voor de fiscale vrijstelling verwachten wij daarom niet voor het laatste kwartaal van 2015.
Waar mogelijk spannen de betrokken Nederlandse autoriteiten zich in om spoedig een reactie te krijgen van de Commissie.
Wat zijn de consequenties voor de aangifte over 2014 nu er nog geen duidelijkheid is over de fiscale vrijstelling voor SNL-subsidies?
De vrijstelling voor deze subsidies is opgenomen in de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Belastingplichtigen kunnen een beroep doen op deze nationale wet- en regelgeving in hun aangifte over 2014.
Indien de Commissie echter onverhoopt geen goedkeuring verleent voor de fiscale vrijstelling met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014, moet het ten onrechte genoten voordeel, inclusief wettelijke rente, worden teruggenomen door de Belastingdienst.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Natuurbeleid voorzien op 28 mei 2015?
Ja.
Het dumpen van grote zwerfkeien door Greenpeace op de Klaverbank |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Woede om actie Greenpeace»?1
Ja.
Vindt u dat het kabinet een gebrek aan daadkracht toont om de Noordzeenatuur te beschermen?
Voor de aanwijzing van de Klaverbank, Doggersbank en Friese Front als Natura 2000-gebied, heb ik voorstellen aangeboden aan uw Kamer (Kamerstuk 32 670, nr. 90) van op 27 augustus 2014. Sinds de aanwijzing en het beheerplan Voordelta in 2008 is een groot aantal maatregelen genomen om de Noordzeenatuur en die van de Waddenzee te beschermen met name in het kader van Natura 2000. Bovendien heb ik de Natuurbeschermingswet aangepast zodat deze kan worden toegepast in de Nederlandse exclusieve economische zone.
Deelt u de mening dat het de laatste jaren juist goed gaat met de visstand in de Noordzee?
Het gaat goed met de meeste commerciële visbestanden in de Noordzee. Een aantal baart nog immer zorgen, waaronder de kabeljauw, de zeebaars en een aantal haaien en roggen. Op 30 juni aanstaande zal ICES (International Council for the Exploration of the Sea) haar advies uitbrengen met de jongste inzichten. Overigens wijs ik erop dat het bij de bescherming van de natuur van de Noordzee niet in eerste instantie gaat om de commerciële visbestanden maar om de bescherming van habitats en soorten.
Is de bizarre en onverantwoorde actie van Greenpeace, die levens in gevaar brengt, voor u reden om het overleg, de samenwerking en subsidie relatie met deze organisatie op te schorten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet houdt de mogelijkheid voor overleg met alle betrokkenen bij het Noordzeebeleid open en zoekt waar mogelijk de samenwerking. De ministeries van Economische Zaken en van Infrastructuur en Milieu hebben geen subsidierelatie met Greenpeace.
Het voeren van actie is een geoorloofd instrument mits daarbij de grenzen van veiligheid niet worden overschreden. In het betrokken gebied komen van nature vele stenen voor die een vergelijkbare omvang hebben als de stenen die door Greenpeace zijn gestort. Of de door Greenpeace gestorte stenen het gevaar voor vissers vergroten is moeilijk vast te stellen, maar het simpele feit dat het risico op gevaarlijke situaties wordt vergroot, keur ik af. Los van het mogelijke gevaar voor de vissers acht ik deze actie contraproductief en gezien mijn inzet om de Klaverbank aan te wijzen als beschermd natuurgebied overbodig.
Deelt u de mening dat het dumpen van keien verboden zou moeten zijn en dat daarvoor op zijn minst een vergunningplicht zou moeten gelden? Zo nee, waarom niet?
De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 11 juni 2014 naar aanleiding van de eerdere actie van Greenpeace in 2011 bepaald dat de toen afgezonken stenen «gelet op de omstandigheden» niet kunnen worden aangemerkt als afvalstoffen. Die omstandigheden zijn de aard van de materialen, het feit dat Greenpeace met het oog op de veiligheid de exacte locatie heeft doorgegeven waar de materialen zijn afgezonken en het doel van de protestactie dat Greenpeace kenbaar heeft gemaakt. Daarmee is geoordeeld dat Greenpeace in 2011 niet in strijd met de Waterwet heeft gehandeld door stenen in zee te storten.
Beoordeeld zal worden in hoeverre er onder het internationale zeerecht mogelijkheden zijn om op korte termijn in de nationale regelgeving hiervoor een voorziening te treffen
Heeft Greenpeace u op de hoogte gesteld van het voornemen tot actie op de Klaverbank in de Noordzee?
Greenpeace heeft op dinsdagochtend 12 mei jl. – na aanvang van de storting – de coördinaten van de geplaatste stenen doorgegeven aan de Kustwacht. Ook zijn de coördinaten doorgegeven via de marifoon (Very High Frequency).
Welke acties of stappen hebt u ondernomen toen u vernam van de Greenpeace actie?
Ter bevestiging heb ik Greenpeace verzocht om de coördinaten aan mij door te geven waar de dumping plaatsvond. Ik heb deze coördinaten per ommegaande ontvangen. Vervolgens heb ik getoetst of deze coördinaten ook bij de andere partijen bekend waren. Dit was het geval. De Kustwacht is ingezet om de actie in de gaten te houden.
Welke mogelijkheden ziet u om Greenpeace financieel aansprakelijk te stellen voor de veroorzaakte schade, onder andere mogelijke schade aan vissersschepen en gederfde inkomsten van vissers wanneer visgronden ontoegankelijk zijn geworden?
Vooralsnog is niet geconstateerd dat de overheid schade lijdt vanwege de actie van Greenpeace. Indien vissers menen schade te (zullen) lijden als gevolg van de actie, ligt het mijns inziens voor de hand dat door of namens de vissers een procedure wordt aangespannen tegen Greenpeace actie.
Welke acties gaat u ondernemen om Greenpeace financieel aansprakelijk te stellen?
Zie het antwoord op vraag 8.
Het bericht “Bodemvissers worstelen met verbod op teruggooien bijvangst.” |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bodemvissers worstelen met verbod op teruggooien bijvangst.»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op de berichtgeving?
Ik ben mij terdege bewust van de impact die de aanlandplicht heeft op de bedrijfsvoering van visserijondernemingen. Daarom zoek ik samen met de sector naar de maximale rek en ruimte bij de invoering van de aanlandplicht, binnen de kaders van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB). De basisverordening van het GVB biedt mogelijkheden voor uitzonderingen. Deze worden op regionaal niveau uitgewerkt. Voor de Nederlandse kottersector is de aanlandplicht voor schol in de tongvisserij per 2016 een groot knelpunt. Schol is potentieel een kandidaat voor een uitzondering op de aanlandplicht voor soorten met een hoge overlevingskans na teruggooi. Ik pleit daarom in de Scheveningengroep (Noordzee) voor uitstel van de aanlandplicht van schol in de tongvisserij, tot in 2018 alle onderzoeken naar de overlevingskans en mogelijkheden om deze overlevingskans te verbeteren op een goede manier zijn afgerond. Ik sta daarin niet alleen. Een meerderheid van de lidstaten rondom de Noordzee deelt dit standpunt of kan het steunen. Voor een gemeenschappelijke aanbeveling aan de Europese Commissie is consensus nodig.
Deelt u de zorgen van VisNed dat de aanlandplicht voor de bijvangst kan leiden tot hogere kosten, administratieve problemen, personele zorgen en daarmee de ondergang van de sector? Zo nee, waarom deelt u deze zorgen niet? Zo ja, wat gaat doen u doen om dit zoveel mogelijk te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat Nederland de aanlandplicht voor bodemvisserij invoeren, welk tijdpad hanteert u en welke ruimte geeft u aan de bodemvisserij in de specifieke regelingen om te voorkomen dat Nederland haar eigen bodemvisserijsector kopje onder laat gaan?
Ik zet mij in voor maximale benutting van de uitzonderingsmogelijkheden die de basisverordening van het GVB biedt. Zoals ik ook al in de kwartaalrapportage GVB van 12 mei jl. (TK 32 201, nr. 75) heb aangegeven, stuur ik binnenkort een stappenplan naar uw Kamer met daarin de nationale ambitie voor de aanlandplicht. Dit is het stappenplan dat ik samen met de sector ontwikkel. Om in aanmerking te komen voor uitzonderingen moeten de aanvragen wetenschappelijk onderbouwd worden. Om te komen tot een gedegen wetenschappelijke onderbouwing van bijvoorbeeld de overlevingskans van tong, schol en schar is de sector verschillende pilotprojecten gestart met behulp van subsidie uit het Europees Visserij Fonds.
Wat is uw reactie op de opmerking van VisNed en Imares dat Nederland zich moet gaan inzetten binnen de Europese Unie voor de uitzonderingsregel? Bent u bereid aan deze oproep gehoor te geven? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom bent u hier niet toe bereid?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u nader aangeven waarom Nederland bijvangst als restproduct beschouwt en daarmee niet geschikt voor menselijke markt?
De basisverordening van het GVB stelt dat ondermaatse vis alleen gebruikt mag worden voor toepassingen anders dan rechtstreeks menselijke consumptie. De reden hiervoor is de wens om juveniele vis te beschermen tegen gerichte visserij. Er is onduidelijkheid over wat toepassingen anders dan «rechtstreeks» menselijke consumptie zijn. De Europese Commissie aangegeven dat ondermaatse vis alleen gebruikt mag worden voor niet-menselijke consumptie. Begin dit jaar is daarom op mijn initiatief vanuit de Scheveningengroep een brief gestuurd aan de Europese Commissie met een voorstel voor een definitie die recht doet aan de mogelijkheden die de verordening biedt, waardoor hoogwaardige eiwitten en vetten gebruikt kunnen worden voor menselijke consumptie. Tegelijkertijd wordt met de gekozen definitie voorkomen dat een gerichte visserij op ondermaatse vis kan ontstaan.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Imares-onderzoeker Marnix Polman3 dat door bijvangst aan te merken als restproduct dit een verspilling is van hoogwaardige vetten en eiwitten? Deelt u de mening van de heer Polman? Zo ja, bent u bereid de wetgeving hierop aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid uw ambtgenoten van Duitsland, Noorwegen en Engeland te steunen in hun pleidooi in de Europese Unie om bijvangst, rijk aan hoogwaardige vetten en eiwitten, wel te toe te staan voor de menselijke markt? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór 1 juni a.s. gezien de deadline van de Europese Commissie?
Ja.
Toenemende gewelddadigheden in Macedonië tussen gewapende groepen en de politie |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten dat er in de stad Kumanovo in Macedonië op achtereenvolgende dagen gevechten hebben plaatsgevonden tussen de politie en gewapende groepen, waarbij tientallen doden en gewonden zijn gevallen?1
Ja.
Wat is uw oordeel en analyse van deze gebeurtenissen en de achtergronden van deze gewelddadigheden? In welke mate kent u de situatie en laat u zich daarover maximaal informeren?
Het kabinet volgt de situatie in Macedonië nauwlettend en is zeer bezorgd over de ontwikkelingen, zowel wat betreft het incident in Kumanovo als, in bredere zin, de politieke crisis tussen regering en oppositie en de achteruitgang op het gebied van democratie, rechtsstaat en fundamentele vrijheden. Nederland onderschrijft de oproep van Commissaris Hahn na de gebeurtenissen in Kumanovo dat verdere escalatie moet worden voorkomen, ook met oog op binnenlandse stabiliteit.
Ten aanzien van de politieke situatie werden in april jl. conclusies aangenomen waarin de Raad ernstige zorgen uitsprak over het voortduren van de politieke crisis, evenals over de vele aantijgingen rond machtsmisbruik die de afgelopen maanden zijn verschenen. De Raad riep op tot onafhankelijk en transparant onderzoek naar deze beschuldigingen en maande alle partijen tot een spoedige, duurzame oplossing te komen. De verantwoordelijkheid daarvoor berust bij de politieke leiders.
En marge van de ministeriële vergadering van de Raad van Europa op 19 mei jl. in Brussel sprak ik met mijn Macedonische ambtgenoot, waarbij ik mijn zorgen over de ontwikkelingen in Macedonië heb overgebracht. Tevens heb ik daags voor dit gesprek mijn zorgen geuit in de Raad Buitenlandse Zaken, zoals vermeld in het verslag van de Raad. Daarbij heb ik Hoge Vertegenwoordiger Mogherini verzocht deze in juni of juli te agenderen in de Raad. Dit vanwege het belang dat het kabinet hecht aan democratie, rechtsstaat en fundamentele vrijheden in het toetredingsproces en de belangrijke rol die hier ligt voor de EU, evenals vanwege de grote Nederlandse inzet in Macedonië en de regio ten aanzien van rechtstaatsontwikkeling. Het kabinet verwelkomt om die reden de actieve rol van de Commissie en het Europese parlement om te proberen de betrokken partijen rond de tafel te krijgen en hen te assisteren in het vinden van een duurzame oplossing. Daarbij is het van belang dat de oppositie weer terugkeert in het parlement en dat de afluisterschandalen grondig, objectief en transparant worden onderzocht en dat waar nodig strafvervolging plaatsvindt.
Heeft u contact gehad met uw ambtgenoot uit Macedonië? Zo ja, wat heeft u daarbij besproken?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat u de aanhoudend zorgelijke situatie in Macedonië in Europees verband bespreken, bijvoorbeeld tijdens de Raad Algemene Zaken en/of de Raad Buitenlandse Zaken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het gebrek aan perspectief op vervolgstappen voor het kandidaat-lidmaatschap van de EU het proces van politieke democratisering en maatschappelijke normalisering in Macedonië frustreert? Gaat u uw Griekse en Bulgaars collega’s, die al jaren de volgende stappen in het proces van onderhandeling van het kandidaat-lidmaatschap van de EU tegenhouden, ook aanspreken op hun gedeelde verantwoordelijkheid voor perspectief op stabiliteit en ontwikkeling op de Balkan?
Het is evident dat het gebrek aan perspectief vanwege de naamkwestie een uitwerking heeft en het vertrouwen in het toetredingsproces aantast. Tegelijkertijd mag de naamskwestie geen excuus zijn voor het staken of deels zelfs terugdraaien van hervormingen, noch voor toenemende druk op onafhankelijke rechtspraak en mediavrijheid. De recente ontwikkelingen in Kumanovo en de protesten in Skopje vinden plaats in een context van politisering en wantrouwen die al eerder aan uw Kamer is gesignaleerd. Ten aanzien van de naamskwestie blijft Nederland alle betrokkenen oproepen om deze zo spoedig mogelijk op te lossen. Tegelijkertijd moet Macedonië, los van naamskwestie, zich verder inzetten om voortgang te boeken bij het doorvoeren van noodzakelijke hervormingen.
Welke acties onderneemt de Europese Unie om te waarborgen dat er een onafhankelijk onderzoek komt naar de gebeurtenissen en om de situatie in deze regio in Macedonië te de-escaleren en te stabiliseren? In welke mate is hierbij sprake van een constructieve dialoog met de regering van Macedonië? Welke mogelijkheden zijn er om de Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlands beleid zo snel mogelijk naar het gebied te sturen?
Onder andere via het Europees parlement en ondersteund door de Commissie worden momenteel bemiddelingspogingen ondernomen om het vastgelopen politieke proces los te trekken. Drie Europarlementariërs2 en Commissaris Hahn zijn nauw betrokken om de dialoog tussen de regeringspartijen en de oppositie te herstarten. Gezien de beschuldigingen in het afluisterschandaal en de huidige animositeit tussen regering en oppositie zal het proces tijd vergen en de nodige inspanning vragen van alle betrokken partijen.
Het feit dat na de gebeurtenissen in Kumanovo alle politieke partijen samenkwamen in de Nationale Veiligheidsraad, dat enkele wijzigingen zijn doorgevoerd in het kabinet en dat de demonstraties vooralsnog vreedzaam en harmonieus verlopen stemmen voorzichtig hoopvol, al is er nog een lange weg te gaan.
Er is sprake van voorzichtige stappen voorwaarts. Mede door de inzet van het Europees parlement en de persoonlijke betrokkenheid van Commissaris Hahn is een politiek akkoord bereikt tussen de vier voornaamste partijen in Macedonië. Voorname elementen in dit akkoord zijn onder andere vervroegde verkiezingen voor eind april 2016, terugkeer van de oppositie naar het parlement, onderzoek naar de aantijgingen van machtsmisbruik en uitvoering van de aanbevelingen van de Europese Commissie op het gebied van rechtsstaatshervormingen.
De Raad zal volgende week nader spreken over de ontwikkelingen en bezien hoe de politieke dialoog en de hervormingen in Macedonië verder bevorderd kunnen worden.
Zijn er signalen dat de onrust in deze regio in Macedonië ook zorgt voor toenemende onrust in de gebieden eromheen? Zo ja, welke, en hoe kan dit worden voorkomen?
Buurlanden van Macedonië volgen de ontwikkelingen met zorg en hebben de onrust in Kumanovo scherp veroordeeld. Ook de buurlanden onderstrepen het belang de huidige politieke impasse te doorbreken en verdere spanningen in Macedonië te voorkomen.
Bent u bereid om namens de Nederlandse regering in de EU krachtig aan te dringen op Europese initiatieven om te zorgen voor de-escalatie in het gebied? Zo ja, op welke wijze? Zou hier in dit stadium ook een rol voor de Verenigde Naties weggelegd kunnen zijn?
Ja. Zoals hierboven gemeld heeft Nederland gevraagd om een spoedige diepgaande discussie in de Raad over Macedonië. Er is reeds brede overeenstemming tussen de Europese lidstaten dat er een belangrijke rol ligt voor de EU en in het bijzonder de Commissie om haar ondersteunende rol voort te zetten en te helpen een duurzame oplossing te vinden voor de crisis. Dat laat onverlet dat organisaties als de OVSE en de VN eveneens een rol kunnen spelen.
De kille wijze waarop een Nederlandse Holocaust overlevende is gekort op haar AOW-uitkering |
|
Machiel de Graaf (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Holland cuts Shoah survivor’s pension for living in West Bank»?1
Ja.
Worden alle AOW-gerechtigden die in Israëlische dorpen en steden in Judea en Samaria wonen met bijna 35 procent gekort op hun uitkering? Zo ja, waar is dit percentage exact op gebaseerd?
Dat is niet het geval.
Op grond van de Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU) bestaat buiten Nederland slechts recht op een socialeverzekeringsuitkering in een land waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten. Dit verdrag dient afdoende waarborgen te bevatten inzake de controle op de rechtmatigheid van de uitkeringen. Een uitzondering geldt voor de AOW, die naar alle landen in de wereld wordt geëxporteerd ter hoogte van de zogenoemde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimum loon). Voor landen waarmee een verdrag is gesloten, kan de AOW voor alleenstaanden 70% van het wettelijk minimum loon bedragen.
Op basis van het internationaal recht heeft Israël als bezettende mogendheid geen soevereiniteit over de gebieden die het bezet. Daarom heeft Israël geen bevoegdheid tot het aangaan van verdragsverplichtingen voor het bezette gebied. Israël kan dus voor Nederlandse staatsburgers die in de bezette gebieden wonen geen verdragsverplichtingen aangaan zoals zijn voorzien in het kader van de Wet BEU.
Hoeveel AOW-gerechtigden vallen onder de exportbeperkingen die gelden voor de Israëlische dorpen en steden in Judea en Samaria?2
Bij de SVB stonden op 15 mei 2015 67 AOW-gerechtigden geregistreerd op de Westelijke Jordaanoever, Oost Jeruzalem en de Golan hoogvlakte, onder wie 24 alleenstaanden. 15 adressen zijn nog in onderzoek.
Deelt u de mening dat het verwerpelijk is een Holocaust overlevende, die naar Israël is gevlucht vanwege het toenemende antisemitisme in Europa, op kille wijze te korten op haar AOW-uitkering?
Het kabinet betreurt de gang van zaken Voor betrokkene is de situatie nu aangepast en zij is daarover geïnformeerd. Geconstateerd is dat tot dusverre onvoldoende helder is geweest welke gevolgen wonen in door Israël bezet gebied heeft voor de AOW-uitkering van alleenstaande AOW-gerechtigden. Daarom is het volgende besloten.
Iedereen die nu woont in door Israël bezet gebied en een AOW voor alleenstaanden ontvangt ter hoogte van maximaal 70% van het wettelijk minimumloon, mag die houden. Vanaf 1 januari 2016 zal de AOW-uitkering van personen die voor het eerst als alleenstaanden in door Israël bezet gebied een AOW-uitkering krijgen, ter hoogte van de zogenoemde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimumloon) worden gesteld. Dit besluit zal zo spoedig mogelijk worden bekend gemaakt en gecommuniceerd. Het kabinet onderzoekt of voor de groep vervolgingsslachtoffers 1940 -1945 en burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 er voor toekomstige schrijnende gevallen specifieke maatregelen gewenst zijn.
Zijn de bevoegde Israëlische autoriteiten net als Nederland van mening dat de Israëlische dorpen en steden in Judea en Samaria niet onder het verdrag vallen dat met Israël is gesloten over controle op het recht op uitkeringen?
Zie het antwoord op vraag 2. Israël heeft een andere visie op de status van de bezette gebieden.
Wilt u per direct in contact treden met uw Israëlische ambtgenoten, en al dan niet door een verdragswijziging, een eind maken aan het pesten van AOW-gerechtigden die heerlijk van hun pensioen proberen te genieten in één van de prachtige dorpen of steden in Judea en Samaria?
Nee, het kabinet ziet hiertoe geen aanleiding. Zie tevens antwoord op vraag 2.
De verwachte uitspraak van de Raad van State |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de behandelend advocaat in de zaak die vandaag, op 11 mei 2015, in hoger beroep zou worden behandeld door de Raad van State, de zaak waaraan u in uw brief d.d. 22 april 2015 (Kamerstuk 19 637, nr. 1994) refereert, heeft ingetrokken?1 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen.
Aangezien de richtinggevende uitspraak die u in uw brief aangaf te verwachten op 11 mei 2015 er nu kennelijk niet zal komen, kunt u de Kamer informeren over de stappen die u nu gaat ondernemen in plaats van het afwachten van deze uitspraak?
Ik vind het van belang te benadrukken dat ik niet wacht op een uitspraak. In de brief van 22 april 2015 heb ik aangekondigd dat ik met de gemeenten in gesprek ga over een aantal aanvullende maatregelen. Daarnaast heb ik aangegeven dat naar mijn mening voor de Nederlandse Staat geen verdere verplichtingen voortvloeien uit de verdragen waarbij Nederland partij is. Voor het overige wil ik u verwijzen naar mijn antwoorden op de door de leden Gesthuizen (SP), Schouw (D66), Voortman (GroenLinks) en Voordewind (ChristenUnie) op 28 april 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2467)
Het bericht “Russen: wel een Boek, niet van ons” |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Russen: wel een Boek, niet van ons»?1
Ja.
Is het rapport, waarvan melding wordt gedaan in dit bericht, door officiële Russische instanties opgesteld? Zo ja, door welke? Hebben Russische autoriteiten medewerking verleend aan het opstellen van het rapport? Is het rapport door officiële Russische instanties aangeboden aan de Onderzoeksraad Voor Veiligheid (OVV) en/of aan het Joint Investigation Team (JIT)? Zo nee, zal de OVV of het JIT hierom verzoeken bij de Russische autoriteiten?
Het bericht in Novaya Gazeta stelt dat het gelekte rapport is opgesteld door «Russische ingenieurs, afkomstig uit het militair-industrieel complex». Om te voorkomen dat het kabinet de lopende onderzoeken doorkruist, doet het kabinet geen verdere navraag over de herkomst of inhoud van de publicatie van Novaya Gazeta en andere soortgelijke onderzoeken, maar laat dit aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid en het Openbaar Ministerie. Navraag bij het Openbaar Ministerie leert dat het rapport niet door Rusland via officiële kanalen aan hen is aangeboden. De Onderzoeksraad voor Veiligheid stelt desgevraagd dat «het onderzoek naar de oorzaak van de crash met vlucht MH17 in volle gang is. Gedurende het onderzoek geeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid geen inzicht in de informatie die al dan niet is verkregen ten behoeve van het onderzoek.»
Het bericht dat België de politiesamenwerking met Burundi en steun aan verkiezingen opschort |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «België schort politiesamenwerking met Burundi en steun aan verkiezingen op»?1
Deelt u de mening dat het aanhoudende geweld en de veiligheidssituatie in Burundi zorgwekkend is?
Hebben politieagenten die zijn opgeleid door de politiesamenwerking tussen België en Nederland enerzijds en de Burundese politie anderzijds geschoten op burgers, waarbij geen sprake was van zelfverdediging?
Deelt u de mening van de Belgische vicepremier en Minister van Ontwikkelingssamenwerking dat de politiesamenwerking tussen België en Nederland enerzijds en de Burundese politie anderzijds moet worden opgeschort? Zo ja, waarom en welk effect denkt u dat de opschorting te weeg zal brengen? Zo nee, waarom niet?
Bent u van plan om andere bilaterale steun aan Burundi op te schorten?
Gaat u nog andere maatregelen nemen om het verkiezingsgeweld te stoppen?
Heeft de Belgische vicepremier en Minister van Ontwikkelingssamenwerking De Croo contact met u opgenomen over de opschorting van de politiesamenwerking? Zo ja, wat is er uit dat contact gekomen?
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden gezien de zorgwekkende ontwikkelingen in Burundi?
Het bezoek van weer een haatsjeik, ditmaal aan een moskee in Helmond |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Sheikwatch. Weer een haatimam naar Helmond»?1
Ja.
Deelt u de mening dat iemand die heeft opgeroepen tot de vernietiging van de Joden, de Christenen, de Alawieten en Shiieten geen podium verdient om in Nederland zijn geweldsdrang te verkondigen? Zo neen, waarom niet?
De vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst zijn fundamenten van de democratische rechtstaat, daarbij hoort vanzelfsprekend ook de vrijheid om conferenties te organiseren vanuit religieuze overwegingen. Deze vrijheiden zijn echter niet onbeperkt. Deze worden nadrukkelijk begrensd als de vrijheden van anderen in het geding komen, als mensen oproepen tot haat of geweld of als de veiligheid in het geding komt. Predikers die onverdraagzame en anti-integratieve boodschappen uitdragen en daardoor een bedreiging vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid horen geen podium te krijgen in Nederland.
In hoeverre draagt de in het artikel genoemde beroepsmoslim, alsmede de moskee in Helmond die hem heeft uitgenodigd, uws inziens bij aan een vrij en democratisch leefklimaat in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om alsnog het visum van deze beroepsmoslim te blokkeren en de moskee in Helmond na deze herhaalde uitglijder te sluiten? Zo neen, waarom niet?
Door middel van het weigeren van visa aan predikers uit visumplichtige landen, die oproepen tot haat en geweld, tracht de overheid polarisering en radicalisering te temperen. Daarnaast spreken gemeenten, moskeebesturen, maatschappelijke organisaties en andere verantwoordelijken elkaar regelmatig om vanuit een ieders (maatschappelijke) verantwoordelijkheid actief bij te dragen aan het wegnemen van ongerustheid over het bezoek van dergelijke predikers. In deze specifieke casus heeft er intensief overleg plaatsgevonden tussen de burgemeester van Helmond en het bestuur van de Al Fadjr-moskee. De NCTV heeft informatie verschaft aan de lokale driehoek. Na overleg met het bestuur van de Al Fadjr-moskee heeft het bestuur besloten de uitnodiging aan Dhr. Sa'd bin «Ateeq al-«Ateeq en een andere buitenlandse gastspreker in te trekken en de conferentie te annuleren.
Het bericht 'Haven gaat zelf treinlijn opzetten' |
|
Duco Hoogland (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Haven gaat zelf treinlijn opzetten»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Bent u bekend met de plannen van de Rotterdamse haven om als havenbedrijf te gaan investeren in (buitenlandse) spoorlijnen?
In het bericht wordt de suggestie gewekt dat het Havenbedrijf Rotterdam zal investeren in (buitenlandse) spoorlijnen. Daarbij is van belang onderscheid te maken tussen het investeren in spoorinfrastructuur en het investeren in vervoersdiensten op het spoor. Van het eerste is hier geen sprake. Met betrekking tot het tweede is het volgende van belang.
De heer Castelein heeft gerefereerd aan het bestaande programma «rail incubator» van het Havenbedrijf. Door dit programma investeert het Havenbedrijf in nieuwe vervoersdiensten die door marktpartijen worden geïnitieerd en die voldoen aan een aantal criteria op het gebied van modal shift en marktontwikkeling. Het Havenbedrijf stelt een financiële bijdrage aan de exploitant beschikbaar en ondersteunt de marketing van het betreffende spoorproduct. Uiteindelijk stapt het Havenbedrijf op een verantwoord moment weer uit de betreffende vervoersdienst en beoogt de investering terug te verdienen. In een investeringsovereenkomst wordt vastgelegd onder welke voorwaarden de bijdrage wordt verstrekt en terugbetaling plaatsvindt.
Wat is de rol van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu bij deze strategische keuze van het havenbedrijf? Wat zou deze rol volgens u moeten zijn?
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen rol bij strategische keuzes van het Havenbedrijf Rotterdam; zie tevens het antwoord op vraag 6 hierna. Het ministerie is wel inhoudelijk betrokken.
De gemeenteraad van Rotterdam en het Havenbedrijf Rotterdam hebben eind 2011 de Havenvisie 2030 vastgesteld. Het realiseren van de Havenvisie vereist inzet van het bedrijfsleven, de overheid en het Havenbedrijf Rotterdam. Samenwerking is hierbij essentieel. Daarom hebben de ministeries van Infrastructuur en Milieu en van Economische Zaken, de provincie Zuid-Holland, Deltalinqs, de gemeente Rotterdam en het Havenbedrijf Rotterdam het «Convenant governance uitvoering Havenvisie 2030» (Stcrt. 15138, 20 juli 2012) ondertekend. In dat convenant onderschrijven zij de visie en ambitie van het Havenbedrijf.
In de Topagenda 2014–2015 voor de uitvoering van de Havenvisie 2030 is door de convenantpartijen geconstateerd dat in het bijzonder de spoorketen extra aandacht nodig heeft. Het spoorvolume blijft achter bij de groeiambities. Een goede spreiding van het goederenvervoer over de verschillende achterlandmodaliteiten is essentieel om de Rotterdamse haven bereikbaar te houden.
Waar het Havenbedrijf binnen genoemde Topagenda en passend bij de visie en ambities van de Havenvisie 2030 activiteiten ontplooit, onderschrijf ik deze in beginsel.
Welke rol is in dit kader weggelegd voor ProRail? En voor de Nederlandse Spoorwegen?
Voor ProRail is in dit kader geen andere rol weggelegd, dan de in de Spoorwegwet opgelegde taak: het op verzoek van vervoerders die zijn toegelaten tot het spoorwegnet, beschikbaar stellen van capaciteit op de spoorweginfrastructuur en het (be-)geleiden van het spoorverkeer.
Voor de Nederlandse Spoorwegen (NS) is geen enkele rol in dit kader weggelegd. NS is één van de toegelaten vervoerders (voor reizigers) op het spoorwegnet.
Deelt u de analyse van haventopman Castelijn dat als de haven zelf op het gebied van spoor geen actie onderneemt, «die treinen er niet komen»? Zo nee, op welke termijn verwacht u ontwikkelingen op de door de haven gewenste spoorlijnen?
De markt voor spoorgoederenvervoer is een volledig geliberaliseerde markt. Vanuit de ambities van het Havenbedrijf is goed voorstelbaar dat het Havenbedrijf stimulansen biedt om het spoorgoederenvervoer van en naar het achterland vorm te geven. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 onderschrijf ik dergelijke initiatieven voor zover deze passen binnen de Topagenda en de Havenvisie 2030.
Zou een havenbedrijf naar uw mening moeten investeren in (buitenlandse) spoorlijnen om de concurrentiepositie te verbeteren? Zo ja, wat zegt dit over het beleid van de Nederlandse, buitenlandse en de Europese overheid? Zo nee, welke acties onderneemt de regering jegens het havenbedrijf?
Het Havenbedrijf Rotterdam opereert als zelfstandige onderneming conform de mogelijkheden daartoe vanuit de statuten en aandeelhoudersovereenkomst. De ambities van het Havenbedrijf Rotterdam ten aanzien van de spoorvoorzieningen zijn met het eerder aangehaalde «Convenant governance uitvoering Havenvisie 2030» reeds onderschreven.
Het programma van het Havenbedrijf past overigens goed in beleidsambities op verschillende niveaus. In het Werkprogramma zeehavens dat vorig jaar aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstuk 29 862, nr. 25), is de verdere ontwikkeling van achterlandverbindingen één van de geformuleerde acties. De Europese Commissie ambieert met de Trans-Europese Netwerken goede verbindingen tussen de lidstaten, waaronder de achterlandverbindingen van de zeehavens. Meer specifiek heeft de Europese Commissie in de Verordening 913/2010 de Europese spoorgoederencorridors benoemd, welke momenteel geïmplementeerd worden. In de Lange Termijn Spoor Agenda is de implementatie van de corridors die door Nederland lopen, eveneens als actiepunt benoemd.
Indien het havenbedrijf daadwerkelijk investeert in spoorlijnen, welke gevolgen heeft dat voor de publieke zeggenschap over en verantwoordelijkheid voor het gebruik van die spoorlijnen?
Met betrekking tot de Hoofdspoorweginfrastructuur zijn de bepalingen uit de Spoorwegwet van kracht. De Hoofdspoorweginfrastructuur is publieke infrastructuur; het Havenbedrijf Rotterdam heeft hierover geen zeggenschap. Indien het Havenbedrijf Rotterdam zou investeren in andere infrastructuur niet zijnde Hoofdspoorweginfrastructuur, dan is de publieke zeggenschap daarover beperkt tot bepalingen die gericht zijn op het veilig gebruik van deze infrastructuur. Verder, zoals hiervoor aangegeven, opereert het Havenbedrijf Rotterdam als zelfstandige onderneming.
Het bericht dat de helft van de Somaliërs in de bijstand zit |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Helft Somaliërs in Nederland zit in de bijstand»?1
Ja.
Hoe duidt u de enorme oververtegenwoordiging van Somaliërs in de bijstand, maar ook in statistieken over schooluitval en criminaliteit?
De cijfers waar het Volkskrant-artikel van 12 mei 2015 aan refereert, zijn niet nieuw. Het is zorgelijk dat veel Somaliërs zo slecht kunnen meekomen in onze maatschappij. Het kabinet is van mening dat iedereen moet participeren in de Nederlandse samenleving; immigranten zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om hun integratie ter hand te nemen en de kennis en vaardigheden te verwerven die nodig zijn om een zelfredzaam bestaan op te bouwen in Nederland (zie ook Agenda Integratie (TK 2012–2013, 32 824, nr. 7)). Dus ook Somaliërs zijn primair zelf verantwoordelijk voor hun integratieproces.
Vooral de lokale overheid is een belangrijke schakel in het integratieproces van Somaliërs, omdat zij dicht bij hun lokale Somalische gemeenschap staan, en direct of indirect contact hebben met de gemeenschap en sleutelfiguren. Ik zet mij er voor in dat gemeenten met elkaar goede praktijken uitwisselen om dit te ondersteunen.
In hoeverre deelt u de constatering dat het huidige immigratie- en integratiebeleid faalt en de voortgaande toestroom van kanslozen naar Nederland onze samenleving onder grote druk zet?
Hoewel opvang in de regio de voorkeur heeft, hecht het kabinet eraan bescherming te bieden aan vreemdelingen die in Nederland een asielaanvraag indienen en van wie in een zorgvuldige procedure wordt vastgesteld dat zij in hun land van herkomst worden vervolgd of daar een ernstig risico op onmenselijke behandeling lopen. Nederland voert in dit verband een restrictief beleid, waarbij de internationale verplichtingen waaraan Nederland zich heeft verbonden leidend zijn. Vanwege de ernstige mensenrechten- en veiligheidssituaties in verschillende herkomstlanden, waaronder de oorlog in Syrië, is in het afgelopen jaar in relatief veel gevallen geconcludeerd dat een asielzoeker recht heeft op bescherming.
Het kabinet onderkent dat de komst van migranten belangrijke uitdagingen met zich mee kan brengen, mede op het terrein van integratie, maar deelt niet dat daaruit de conclusie kan worden getrokken dat het huidige immigratie- en integratiebeleid faalt.
Kunt u aangeven waarom u – zeker gezien de enorme integratieproblemen van eerdere groepen asielzoekers, zoals Somaliërs – ook afgelopen jaar tienduizenden asielzoekers heeft toegelaten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de oplossing ligt in het toewerken naar het Australisch immigratiemodel, waar nieuwkomers de eerste jaren geen gebruik kunnen maken van sociale voorzieningen, enkel mensen die de samenleving komen versterken welkom zijn en asielzoekers alleen nog worden opgevangen in de regio van herkomst? Zo neen, waarom niet?
Het is zoals hierboven aangegeven staand kabinetsbeleid dat opvang zoveel als mogelijk in de regio plaatsvindt. Het toepassen van een immigratiemodel in Nederland of de EU, waarbij asielzoekers uitsluitend nog worden opgevangen in derde landen die daartoe bereid zijn gevonden en de verantwoordelijkheid voor deze asielzoekers volledig aan die landen wordt overgedragen is gecompliceerd en moeilijk realiseerbaar. Zo is medewerking van die derde landen nodig, wat niet zonder meer het geval zal zijn. Daarnaast dient Nederland of de EU rekening te houden met bestaande EU- en internationale regelgeving, waaronder het beginsel van non-refoulement. Op basis van art. 3 EVRM moet Nederland of de EU kunnen garanderen dat het derde land, of een bevoegde autoriteit in het derde land, de opvang en de asielprocedure inricht naar toepasselijke internationale normen. Nader uit te werken scenario’s om deze complicaties te ondervangen wil ik evenwel niet uit de weg gaan, zoals uitbreiding van de capaciteit van de opvang van derde landen en een grotere rol van derde landen bij zoek- en reddingsactiviteiten. Daarvoor is op onderdelen ook aandacht in de op 13 mei jl. door de Europese Commissie uitgebrachte Europese Agenda voor Migratie.