De gewelddadige dood van een vrouw uit Waalwijk |
|
Marith Volp (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «De politie had Linda van der Giesen moeten beschermen»1 en «Moord op Linda van der Giesen»?2
Ja. Het betreft hier een vreselijke zaak en met de politie en het bevoegd gezag betreur ik hoe dit gelopen is.
Deelt u de mening van de voorzitter van Stichting Zijweg dat aangiftes vaker terzijde worden geschoven? Zo ja, over welke gegevens beschikt u? Zo nee, waarom niet?
Per jaar worden er ruim 95.000 incidenten op het terrein van huiselijk geweld geregistreerd door politie. Er wordt jaarlijks circa 25.000 keer aangifte gedaan van huiselijk geweld. Van elke aangifte wordt een inschatting gemaakt van de ernst en de benodigde opvolging. Dit gebeurt door case-screeners binnen de politie-eenheden. Daarbij wordt gekeken naar de opsporingsmogelijkheden en wordt de urgentie gewogen, urgente zaken worden met voorrang opgepakt. Het zijn, zo blijkt, vaak complexe zaken, waarbij signalen niet altijd eenduidig te interpreteren zijn.
Deelt u de suggestie van de genoemde voorzitter dat het slachtoffer in de vrouwenopvang had moeten worden opgenomen en dat dat niet gebeurd is te maken zou kunnen hebben met het terugbrengen van het aantal opvangplaatsen ten gevolge van bezuinigingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wij delen deze opvatting niet. Het Rijk heeft niet bezuinigd op de vrouwenopvang. De afgelopen jaren zijn er juist extra middelen toegevoegd aan de decentralisatie-uitkering opvang. Sinds 1 januari 2015 wordt voor deze uitkering een nieuw verdeelmodel ingevoerd, met als doel de uitkering in stappen in overeenstemming te brengen met de zorgzwaarte in de regio. Gemeenten staan er gezamenlijk voor in dat er in het geval van acute dreiging altijd opvang beschikbaar is. Daarvoor vormen de vrouwenopvangcentra in Nederland met elkaar een stelsel van veilige opvang voor alle slachtoffers van huiselijk geweld. Zij hebben daartoe onderlinge afspraken gemaakt. In geval van ernstige bedreiging zoekt de vrouwenopvang een veilige opvangplek, waar dan ook in Nederland. Dit geldt ook voor slachtoffers van eer gerelateerd geweld, mannelijke slachtoffers van mensenhandel, waarvoor landelijk toegankelijke en specialistische opvangplekken zijn ingericht.
Hoe heeft de capaciteit (uitgedrukt in aantallen fte’s) van de politie in het algemeen en die van de (zeden-) recherche in het bijzonder zich de afgelopen tien jaar ontwikkeld?
De recherchecapaciteit is gestegen van 8.500 fte in 2002 naar 14.000 fte op dit moment. De formatie voor zedenzaken is de afgelopen jaren op sommige plekken in het land gelijk gebleven en op andere plekken gegroeid. Bij het inrichten van de Nationale Politie is voor Zeden in totaal circa 767 fte vastgesteld, inclusief 150 fte specifiek voor kinderpornozaken.
Hoe heeft in de afgelopen tien jaar het aantal meldingen of aangiften van bedreiging of stalking door (ex-)partners zich ontwikkeld?
Een overzicht van de afgelopen tien jaar kan ik u niet geven, omdat politie pas sinds enkele jaren met het landelijke registratiesysteem «Basisvoorziening Handhaving» (BVH) werkt. Het aantal aangiften van bedreiging bedroeg in 2013 3.645. In 2014 is dit aantal met ruim 300 gezakt naar 3.319. Bij de aangiften van stalking is sprake van een lichte stijging in de afgelopen jaren van 1.011 aangiften in 2013 naar 1.027 aangiften in 2014.
Is er verband tussen de capaciteit bij de politie, in het bijzonder bij de recherche, en het niet opstarten van opsporingsonderzoeken? Zo ja, welk verband is dat? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard is het in algemene zin zo dat er meer opsporingsonderzoeken kunnen worden gedaan als er meer capaciteit is. Politiecapaciteit is in die zin altijd schaars en prioriteren nodig. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2 voor een uiteenzetting over de gehanteerde werkwijze in het geval van aangifte huislijk geweld.
Acht u het mogelijk dat het onvoldoende gevolg geven door de politie aan een melding of aangifte van bedreiging of stalking te maken kan hebben met onvoldoende kennis over, danwel een gebrek aan, inschattingsvermogen bij de politie over hoe om te gaan met deze misdrijven? Zo ja, deelt u de mening van de genoemde voorzitter dat een protocol voor meldingen van huiselijk geweld en bedreigingen dit zou kunnen voorkomen? Zo ja, hoe gaat u bevorderen dat dit protocol er komt? Zo nee, waarom niet?
Huiselijk geweldszaken, en zeker de zaken van bedreiging of stalking, zijn vaak complexe zaken. Signalen zijn niet altijd direct te herkennen en ook niet altijd te koppelen aan (strafbare) feiten. Iedere zaak is anders en vraagt maatwerk. De politie maakt gebruik van werkinstructies voor Huiselijk Geweld. Deze reiken de politiemedewerkers in beginsel voldoende handvatten aan voor de uitoefening van hun taak. Ook het Politiekennisnet bevat veel informatie over huiselijk geweld die medewerkers kunnen raadplegen. Ik acht een aanvullend protocol dan ook niet nodig.
Kunt u indien lopend onderzoek naar deze zaak de beantwoording van (enige van) bovenstaande vragen in de weg staat, die vragen na afronding van dat onderzoek beantwoorden?
Het lopende onderzoek staat de beantwoording van bovenstaande vragen niet in de weg.
Herinnert u zich eerdere Kamervragen over problemen bij de behandeling van aangiftes waaronder vragen over de behandeling van aangiften van zedenmisdrijven door de politie?3
Ja.
Ziet u aanleiding voor een onderzoek naar de wijze waarop er door de politie wordt omgegaan met aangiftes van misdrijven waarbij er sprake is van extra kwetsbare slachtoffers en waarbij de verklaring van die slachtoffers doorgaans van groot belang is voor de opsporing, zoals in het geval van bedreiging, stalking, huiselijk geweld of seksuele misdrijven? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Om de redenen die ik heb genoemd in antwoord op vraag 7 zie ik geen aanleiding voor een onderzoek. Overigens werkt de politie de komende jaren aan een nog betere omgang met kwetsbare slachtoffers in het kader van de implementatie van de Wet Minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers (voorstel van wet 3 juli 2014). Deze wet komt voort uit een implementatie van de Europese Richtlijn Minimumnormen. Een onderdeel van de implementatieopgave is het instrument «Individuele Beoordeling van slachtoffers», ter voorkoming van herhaald slachtofferschap en secundaire victimisatie. De kern hiervan is dat bij elk contact tussen politie en slachtoffer gekomen moet worden tot een individuele beoordeling van beschermingsbehoeften. De nieuwe richtlijn verandert het handelingsperspectief van de politie; daar waar nu nog de focus ligt op het opsporen en vaststellen van strafbare feiten, zal de veiligheid en correcte bejegening van het slachtoffer een prominentere rol gaan spelen.
Het inzicht van verhuurders in adresinschrijvingen |
|
Roald van der Linde (VVD), Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Woonfraude aanpakken», over de toegang van verhuurders tot de gemeentelijke basisadministratie?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze en in hoeverre woningcorporaties, dan wel particuliere verhuurders, inzage kunnen verkrijgen in wie ingeschreven staat op het adres waarvan zij eigenaar zijn? Klopt het dat dit nu alleen kan door middel van een WOB-verzoek2, dan wel wanneer een deurwaarder wordt ingeschakeld vanwege onregelmatigheden?
Verhuurders kunnen niet op systematische wijze (op basis van een autorisatiebesluit van de Minister) gegevens verstrekt krijgen uit de basisregistratie personen (BRP) over wie ingeschreven staat op een bepaald adres. De BRP heeft primair tot doel overheidsorganen te voorzien van de in de basisregistratie opgenomen gegevens voor zover deze noodzakelijk zijn voor de vervulling van hun taken. Daarnaast is in de wet opgenomen dat derden, die werkzaamheden verrichten met een gewichtig maatschappelijk belang, kunnen worden aangewezen. Genoemd zijn onder andere pensioenfondsen, zorgverzekeraars en bijvoorbeeld instellingen voor gezondheidszorg. Commerciële instellingen zonder overheidstaak zijn uitgesloten. Zie verder het antwoord bij vraag 5 en 6 met betrekking tot de mogelijkheden die gemeenten hebben om op lokaal niveau gegevens te verstrekken en met verhuurders samen te werken. Een WOB-verzoek is hierbij niet van toepassing omdat een registratie van persoonsgegevens niet ziet op informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid. Aan deurwaarders worden alleen op schriftelijk verzoek persoonsgegevens verstrekt uit de BRP als deze noodzakelijk zijn voor gerechtelijke werkzaamheden in verband met de uitvoering van een algemeen verbindend voorschrift.
Bent u van mening dat wanneer verhuurders inzicht krijgen in wie er op het adres van hun woning staat ingeschreven, dit kan bijdragen aan het verminderen van bijvoorbeeld fraude, overlast en schending van het huurcontract?
Op dit moment zie ik geen mogelijkheden om alle verhuurders op systematische wijze (op basis van een autorisatiebesluit van de Minister) gegevens te verstrekken uit de basisregistratie personen (BRP) over wie ingeschreven staat op een bepaald adres. Dit is in strijd met wetgeving (BRP en Wbp) en zou de deur openzetten naar de onwenselijke situatie dat persoonsgegevens die vallen onder de verantwoordelijkheid van de overheid, verstrekt kunnen worden aan alle commerciële organisaties en particulieren.
Om onrechtmatige bewoning te voorkomen en bestrijden is inzet mogelijk van verschillende instrumenten, vooral op lokaal niveau. Relevante regelgeving in deze is o.a. de Huisvestingswet en de Woningwet. Onrechtmatige bewoning kan sneller worden opgespoord en beter worden bestreden door samenwerking tussen afdelingen binnen de gemeente en met anderen, zoals woningcorporaties en politie, om de feitelijke situatie in kaart te brengen en door vervolgens op te treden. Ook de afdeling burgerzaken kan een bijdrage leveren aan de bestrijding van woonfraude. Bij circulaire van 6 januari 2014, gericht aan de colleges van B&W en hoofden burgerzaken van alle gemeenten, heb ik de mogelijkheden hiervoor opgesomd en verzocht om medewerking.
Verhuurders hebben overigens in de relatie met hun particuliere huurder een eigenstandige verantwoordelijkheid om te zorgen dat het huurcontract wordt nageleefd.
Indien (particuliere) verhuurders geen inzicht kunnen krijgen in de gegevens van de basisadministratie, op welke wijze wordt dan bovendien vastgesteld of een huurder de inkomensdrempel voor huurtoeslag voor sociale huurwoningen overschrijdt?
Huurtoeslag kan worden verstrekt op basis van het inkomen van de huurder(s). De toetsing en verstrekking hiervan wordt gedaan door de Belastingdienst. Om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning moet het inkomen door de potentiële huurder worden aangetoond bij de woningcorporatie. Zij toetsen de inkomensgrens aan de hand daarvan.
In hoeverre zijn er op gemeentelijk niveau afspraken met woningcorporaties dan wel particuliere verhuurders gemaakt om op één of andere manier wél inzicht te geven in inschrijvingen? Is hier landelijke afstemming over of wordt dit per gemeente verschillend geregeld?
Gemeenten kunnen in een eigen, door de gemeenteraad vastgestelde, verordening opnemen dat gegevens uit de BRP worden verstrekt aan derden ten behoeve van werkzaamheden met een gewichtig maatschappelijk belang voor de gemeente. Commerciële organisaties zonder overheidstaak vallen hier niet onder. Omdat woningcorporaties veelal commerciële organisaties zijn biedt de eigen gemeentelijke verordening veelal geen uitkomst. Alleen als een woningcorporatie een (binnen)gemeentelijke dienst is, kan verstrekking van gegevens uit de BRP in de eigen gemeentelijke verordening worden opgenomen en op basis daarvan plaatsvinden. Met het oog op de bestrijding van woonfraude en onrechtmatige bewoning kunnen ook gegevens verstrekt worden aan bijvoorbeeld een gemeentelijke afdeling die zich bezig houdt met woonzaken. Deze afdeling kan op basis van eigen doelstellingen en conform eigen werkprocessen onder het regime van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) gegevens uitwisselen met betrokkenen buiten de gemeentelijke organisatie. In hoeverre hier sprake van is, behoort tot de verantwoordelijkheid van gemeenten. Daar heb ik geen cijfermatig inzicht in. De burger kan overigens hebben aangegeven dat verstrekking van zijn gegevens aan deze derden niet mag plaatsvinden.
Bent u van mening dat het onwenselijk is dat (particuliere) verhuurders, voor zover zij dat niet kunnen, geen inzicht kunnen krijgen in wie en hoeveel personen er ingeschreven staan op een adres dat door hen wordt verhuurd? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten hebben mogelijkheden om samen te werken met verhuurders en wel gegevens te verstrekken, zoals hiervoor is toegelicht. Gemeenten hebben daarnaast de verantwoordelijkheid om zelf te constateren wanneer er op een adres een onwenselijke (over)bewoningssituatie ontstaat en handhavend op te treden. Verhuurders hebben deze verantwoordelijkheid ook en kunnen daarover afspraken maken met huurders en zo nodig optreden op basis van wat feitelijk is te constateren, zonder dat daarvoor inzage in BRP-gegevens nodig is.
Ziet u mogelijkheden om op enigerlei wijze mogelijk te maken dat verhuurders inzage krijgen in gegevens van mensen die op hun adres(sen) ingeschreven staan? Zo ja, op welke wijze en onder welke voorwaarden?
Zoals vermeld bij het antwoord op vraag 3 zie ik op dit moment geen mogelijkheden om alle verhuurders op systematische wijze (op basis van een autorisatiebesluit van de Minister) gegevens te verstrekken uit de basisregistratie personen (BRP) over wie ingeschreven staat op een bepaald adres. Dit is in strijd met wetgeving (BRP en Wbp) en zou de deur openzetten naar de onwenselijke situatie dat persoonsgegevens die vallen onder de verantwoordelijkheid van de overheid, verstrekt kunnen worden aan alle commerciële organisaties en particulieren. De mogelijkheden die gemeenten hebben op lokaal niveau zijn toegelicht in antwoord 5.
Het negeren van een uitspraak van de Reclame Code Commissie |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is u bekend dat in het weekend van 8 augustus 2015 langs een aantal stranden van de Nederlandse kust een vliegtuigje heeft gevlogen met een reclamebanner voor een erotische website? Wat vindt u van dergelijke reclame op stranden, waar ook veel kinderen zijn?
Ja. Ik heb er begrip voor dat niet iedereen een dergelijke reclame kan waarderen. Tegelijkertijd moet worden opgemerkt dat het in beginsel is toegestaan om voor de betreffende dienst in de openbare ruimte reclame te maken.
Kunt u bevestigen dat de reclame-uiting in Katwijk onder de reikwijdte van de Stichting Reclame Code valt? Gelden bijzondere regels voor reclame op vliegtuigbanners?
Bij de Stichting Reclame Code (SRC) kunnen klachten worden ingediend tegen reclame-uitingen, ook als deze op een vliegtuigbanner staan. De Reclame Code Commissie toetst vervolgens of de betreffende uiting voldoet aan de regels uit de Nederlandse Reclame Code. Deze Code bepaalt onder meer dat reclame niet in strijd mag zijn met de wet, de waarheid, de goede smaak en het fatsoen. Dit geldt voor alle reclame-uitingen, dus ook voor reclame op vliegtuigbanners. De Code bevat geen bijzondere regels die alleen voor vliegtuigbanners gelden.
Kent u de uitspraak van de Reclame Code Commissie van 7 juli 2015 naar aanleiding van een klacht van Dinand Woesthoff met betrekking tot een vergelijkbare reclame-uiting op een billboard voor deze zelfde website? Hoe wordt deze uitspraak gehandhaafd?
Ja.
De SRC heeft een aparte afdeling Compliance die nagaat of adverteerders een uitspraak opvolgen. Naar aanleiding van de uitspraak van 7 juli 2015 heeft de betreffende adverteerder de SRC schriftelijk laten weten de betreffende uiting niet meer op dergelijke wijze te zullen gebruiken. De betreffende billboardreclame is verwijderd.
Indien een adverteerder geen gevolg geeft aan een uitspraak van de Reclame Code Commissie, wordt deze geplaatst op de non-compliant lijst op de website van de SRC.
Hoe kan het dat een bedrijf dat voor een bepaalde reclame-uiting op de vingers is getikt een vergelijkbare reclame-uiting opnieuw kan doen?
De Commissie beoordeelt naar aanleiding van een klacht van geval tot geval of een reclame-uiting voldoet aan de regels. De reclame-uiting op de door u bedoelde vliegtuigbanner betrof een andere uiting dan die in de uitspraak van
7 juli 2015 is beoordeeld.
Ik heb van de SRC begrepen dat over de reclame op de vliegtuigbanner bij de SRC is geklaagd. Naar aanleiding van deze klachten zal de Reclame Code Commissie beoordelen of deze uiting al dan niet in strijd is met de regels uit de Nederlandse Reclame Code. De uitspraak zal zoals gebruikelijk op de website van de SRC worden gepubliceerd.
Zijn de huidige instrumenten om ongeoorloofde reclame aan te pakken naar uw mening voldoende om herhaalde ongeoorloofde reclame te voorkomen?
Gelet op het hoge percentage adverteerders dat een uitspraak opvolgt (96%), acht ik de huidige instrumenten voldoende. In geval van een herhaalde overtreding kan de Reclame Code Commissie besluiten om een uitspraak onder de aandacht van een breed publiek te brengen door de uitspraak als een Alert (via een persbericht) te verspreiden. Er moet dan wel sprake zijn van een soortgelijke uiting en soortgelijke overtreding.
Compliance kan ook worden bereikt door medewerking van de bij de zelfregulering aangesloten media waarin de reclame is verschenen. Zo worden radio en tv-commercials in geval van een overtreding niet meer uitgezonden.
Deelt u de mening dat het huidige stelsel van behandelen van reclameklachten het soms aantrekkelijk kan maken om expres ongeoorloofde reclame-uitingen te doen, om zo extra publiciteit te genereren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om dit minder aantrekkelijk te maken?
Vooropgesteld zij dat voor het maken van reclame in Nederland geen voorafgaande goedkeuring of toestemming nodig is. Het doel van reclame is over het algemeen om zoveel mogelijk aandacht te genereren voor het aangeboden product of de dienst. Vanzelfsprekend moet dit binnen de bestaande regelgeving gebeuren.
Het huidige klachtensysteem biedt partijen voldoende mogelijkheid om op laagdrempelige en kosteloze wijze hun ongenoegen te uiten over een reclame-uiting.
Het bericht ‘Geen tijd meer voor gewone darmpatiënt’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Geen tijd meer voor gewone darmpatiënt?1
Ik heb met enige verbazing kennis genomen van het artikel, omdat een tijdige(r) verwijzing door de oorspronkelijke zorgverlener naar een ander centrum hier vanuit het perspectief van verantwoorde zorgverlening logisch zou zijn geweest.
Hoelang bent u er al van op de hoogte dat de wachtlijsten voor darmpatiënten in de academische centra het afgelopen jaar flink langer zijn geworden, tot een gemiddelde wachttijd van wel negen weken? Wat vindt u van deze ontwikkeling?2
De signalen over toegenomen druk op darmoperaties zijn voor mij nieuw. De reacties vanuit de verschillende beroepsgroepen maken duidelijk dat er verschillende mogelijke oorzaken zijn voor een eventuele toename.
Is het voorzien dat de wachtlijsten voor darmpatiënten langer zouden worden door de darmkankerscreening? Zo ja, was daarop geanticipeerd? Zo nee, waarom is dit geen onderdeel geweest van de introductie van de darmkankerscreening?
Uit de monitor van het bevolkingsonderzoek darmkanker (u toegezonden bij brief van 8 juli 2015, Kamerstuk 32 793, nr. 195) blijkt dat er door het bevolkingsonderzoek in het eerste jaar 2500 mensen zijn opgespoord die darmkanker hebben. Hoewel niet bij al deze patiënten een chirurgische ingreep plaatsvindt, is het wel denkbaar dat er meer ingrepen plaatsvinden dan vóór de invoering van het bevolkingsonderzoek. Er zijn hierover geen exacte cijfers beschikbaar, en uit het artikel in Medisch Contact blijkt dat de meningen over de oorzaak van de oplopende wachttijden voor chirurgische ingrepen tussen de beroepsgroepen verschillen.
Bij de uitvoeringstoets die is gedaan voorafgaand aan de invoering van het bevolkingsonderzoek, is er onderzoek gedaan naar het op dat moment bestaande vraag naar en aanbod van chirurgie. Hierin werden destijds geen knelpunten voorzien.
Het gaat hier echter om reguliere zorg voor patiënten ongeacht of deze zijn doorgeleid vanuit het bevolkingsonderzoek en aanvullende coloscopie-diagnostiek in een ziekenhuis, of om andere reden chirurgische zorg nodig hebben.
Het is aan zorgaanbieders om bij de planning rekening te houden met de hiervoor benodigde capaciteit. Zorgverzekeraars dienen betreffende zorg zodanig in te kopen dat zijn hun zorgplicht adequaat kunnen nakomen.
Onderschrijft u de stelling dat ook al gaan er door de darmkankerscreening meer mensen naar het ziekenhuis, dit geen reden mag zijn voor (langere) wachtlijsten voor andere patiënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe reageert u op het feit dat de 26-jarige patiënte uit dit artikel dringend een operatie nodig had, maar deze operatie telkens werd uitgesteld? Erkent u dat uitstel voor deze patiënten levensbedreigend kan zijn? Zo ja, vindt u het toelaatbaar dat dergelijke operaties keer op keer uitgesteld worden?
Het is de plicht van de zorgverlener om verantwoorde zorg te leveren. Zeker in geval van een levensbedreigende situatie is doorverwijzing naar een ander centrum aangewezen. De zorgverzekeraar kan zonodig helpen bij het vinden van een zorgaanbieder, desnoods in het buitenland. Zie ook mijn antwoord op de vragen 1 en 12. Zorgverzekeraars Nederland geeft overigens aan geen signalen over toegenomen wachttijden van darmoperaties te hebben ontvangen.
Waarom werd deze patiënte telkens op een wachtlijst geplaatst en werd zij voor haar operatie niet doorverwezen naar een ander ziekenhuis? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Zie antwoord vraag 5.
Worden patiënten wel voldoende doorverwezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe reageert u op het vermoeden van de artsen Oldenburg en Van Bodegraven dat naast de darmkankerscreening, ook scherpere eisen van verzekeraars aan ziekenhuizen over de hoeveelheid operaties ook een reden zijn voor de wachtlijsten? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?3 4
Als wachtlijsten ontstaan door afspraken in inkoopcontracten, dan vind ik dat een ongewenste ontwikkeling. Zorgverzekeraars moeten te allen tijde aan hun zorgplicht voldoen. Dat betekent dat zij gehouden zijn ervoor te zorgen dat hun verzekerden de (vergoeding van) zorg krijgen waaraan zij behoefte hebben en waarop zij wettelijk aanspraak kunnen maken. Het gaat hierbij niet alleen om de inhoud en omvang van de zorg, maar ook om de kwaliteit, tijdigheid en bereikbaarheid van de verzekerde zorg. Het is van belang dat zorgverzekeraars bij de zorginkoop de gezamenlijk vastgestelde kwaliteitscriteria en richtlijnen hanteren, daar waar ze beschikbaar zijn. Indien die criteria en richtlijnen er niet zijn – zoals voor patiënten met chronische darmontsteking – terwijl hieraan wel behoefte bestaat, dan is het aan het veld om zich hiervoor in te spannen.
Uit de berichtgeving blijkt overigens dat de chirurgen de situatie anders beoordelen dan de MDL-artsen.
Acht u net als de artsen de tijd rijp om ook voor chirurgische ingrepen voor IBD-patiënten (IBD = Inflammatory bowel disease) richtlijnen voor wachttijden, volumes en beschikbaarheid van maag-, darm- en leverartsen (MDL-artsen) en chirurgen met relevante expertise op te stellen? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen? Zo nee, waarom acht u de tijd (nog) niet rijp?
Op het moment dat MDL-artsen, samen met de chirurgen tot richtlijnen voor volumes en beschikbaarheid van behandelaars komen, zullen zorgverzekeraars die kunnen gebruiken bij de zorginkoop. Mogelijk dat zich als gevolg van de richtlijnen en de daarop gebaseerde zorginkoop een herschikking van het noodzakelijke zorgaanbod voordoet. De beroepsgroepen zijn hier aan zet.
Erkent u dat het zonder richtlijnen voor wachttijden, volumes en beschikbaarheid voor IBD-behandelingen lastig is om vast te stellen of zorgverzekeraars aan hun (inkoop)zorgplicht voldoen?
Zorgverzekeraars hebben een belangrijke rol bij de borging van een tijdige levering van zorg. Zij moeten ervoor zorgen dat hun verzekerden op tijd de zorg krijgen waar zij recht op hebben. Over maximaal aanvaarbare wachttijden in de zorg hebben zorgaanbieders en verzekeraars gezamenlijk afspraken gemaakt. Dit worden de «treeknormen» genoemd. Om te voldoen aan hun zorgplicht dienen zorgverzekeraars minimaal de huidige treeknormen in acht nemen. De NZa gaat bij haar toezicht op het naleven van de zorgplicht uit van deze normen.
Is er op dit moment voldoende capaciteit aan maag-, darm- en leverartsen? Is het tekort aan MDL-artsen inmiddels opgelost? Zo nee, worden er voldoende nieuwe MDL-artsen opgeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het meest recente capaciteitsplan uit 20135 werd gesignaleerd dat er te lange wachttijden zijn bij maag-darm- en leverziekten en veel openstaande vacatures voor mdl-artsen. Dit duidt nog steeds op een landelijk tekort aan mdl-artsen. De afgelopen jaren zijn al flink meer nieuwe opleidingsplaatsen voor dit specialisme beschikbaar gekomen. Bij de start van het Opleidingsfonds in 2007 waren dat ongeveer 28 plaatsen per jaar. Inmiddels is dat aantal flink gestegen: voor 2015 en 2016 heb ik rond de 40 nieuwe opleidingsplaatsen voor mdl-artsen beschikbaar gesteld. Dit aantal ligt zelfs hoger dan het maximumaantal waarvan het Capaciteitsorgaan in zijn advies uitgaat. Juist vanwege de tekorten aan mdl-artsen heb ik in overleg met de sector hiertoe besloten. Vanwege de lange opleidingsduur van medisch specialisten, vertaalt de extra opleidingsinspanning zich pas na een aantal jaren in een toename van het aantal geregistreerde mdl-artsen. Op 1 januari 2007 waren 288 mdl-artsen geregistreerd; op 1 januari 2015 was dit aantal gestegen naar 493. De komende jaren zal deze stijgende trend aanhouden.
Heeft u signalen dat ziekenhuizen minder lucratieve operaties (waar een lagere declaratie tegenover staat) uitstellen ten faveure van lucratievere operaties? Garandeert u dat dit niet plaatsvindt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de professionaliteit van de beroepsgroepen om goede zorg te bieden. Daarnaast zijn zorgverzekeraars gehouden om zodanige zorg in te kopen, dat zij kunnen voldoen aan hun zorgplicht. Indien het zich zou voordoen dat ziekenhuizen uit financieel oogpunt de voorkeur geven aan darmkankeroperaties, dan is het de rol van de zorgverzekeraar om die ontwikkeling bij te sturen. Indien patiënten worden geconfronteerd met een lange wachttijd, dan kan de zorgverzekeraar bijstaan bij het vinden van een zorgaanbieder die de behandeling sneller uitvoert. De IGZ houdt toezicht op kwaliteit van zorg, de NZa op de zorgplicht van verzekeraars.
De omgang met sociale media in (geestelijke gezondheid)zorginstellingen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe reageert u op de lezerscolumn en het interview van mevrouw P. in Metro?1 2
Ik heb de column van mevrouw P. met belangstelling gelezen en bewonder haar openhartigheid. Ik realiseer me dat een psychische aandoening niet alleen voor de betreffende patiënt een belasting is. Ook voor de omgeving is het soms moeilijk om te leven met iemand – een kind, ouder, familielid, vriend(in) of buurman/-vrouw – die een psychische aandoening heeft. Of het nu gaat om het verlenen van (mantel)zorg, je zorgen maken over iemand of gewoon omdat je ziet dat iemand lijdt, maar daar weinig of niets aan kunt doen.
Herkent u de klacht van deze moeder van een schizofrene vrouw dat de ggz-instelling waar zij verblijft te weinig oog heeft voor de gevaren die gebruik van sociale media kan hebben voor mensen die niet of maar deels beseffen waartoe hun online handelen in de reële wereld kan leiden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mij zijn geen andere soortgelijke signalen bekend over de risico’s van het gebruik van sociale media binnen de ggz. De reacties onder de lezerscolumn maken evenwel duidelijk dat meer mensen zich zorgen maken over dit thema.
Het zelfbeschikkingsrecht van individuen is in ons land een groot goed. Toegang tot het internet en gebruik van sociale media vallen onder die vrijheid. Opname of behandeling in een zorginstelling leiden niet automatisch tot het beperken van het zelfbeschikkingsrecht. De mogelijkheden om iemand tegen zichzelf of zijn omgeving te beschermen worden per individu bepaald. Hierbij is van belang of iemand vrijwillig of gedwongen is opgenomen.
Is een patiënt vrijwillig opgenomen, dan kan (beperking van) het gebruik van sociale media alleen met instemming van de patiënt opgenomen worden in het behandelplan.
Is een patiënt gedwongen opgenomen, dan kunnen zorgaanbieders vrijheidsbeperkingen opleggen aan patiënten. Deze individuele beperkingen zijn echter alleen toegestaan op grond van de voorwaarden in de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz). De bescherming van de gezondheid van de patiënt vormt daarbij het criterium. Dit betekent dat in individuele gevallen, vanuit veiligheidsoverwegingen en met het oog op de stoornis van een patiënt, een instelling kan besluiten dat het gebruik van sociale media een risico vormt voor de betreffende patiënt en dat een beperking van het gebruik in het behandelplan moet worden opgenomen.
Op welke wijze gaat de ggz-sector om met het gebruik van sociale media door (kwetsbare) patiënten? Is dit gebruik standaard onderdeel van behandelplannen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er juridische beperkingen of mogelijkheden om iemand die in een (ggz-)zorginstelling woont tegen zichzelf te beschermen als het gaat om grensoverschrijdend gedrag op sociale media? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Welke praktische bezwaren of mogelijkheden – bijvoorbeeld internetinstellingen of het hebben van toegang tot een computer/smartphone – zijn er om (meer) oog te hebben voor het online risicogedrag van iemand?
Het is aan de instelling, de behandelaar en de patiënt om in het behandelplan overeen te komen wat de beste manier is. Dit kan leiden tot het ontzeggen van de toegang tot computer en/of telefoon etc., tot het laten meekijken van een behandelaar of tot controle achteraf.
Hoe reageert u op het verwijt van de moeder, maar ook de herkenning van lezers van de column, dat zij onvoldoende wordt betrokken bij de behandeling van haar dochter? Is dit een «individueel» geval, volgens u, of is er breder een klemmend beroep door naaste familie om meer betrokken te zijn bij de zorg, behandel- en herstelplannen van mensen in de psychiatrie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zowel de wens om betrokken te worden bij de behandeling van een naaste, als de teleurstelling als dat niet gebeurt, kan ik mij goed voorstellen. De roep om bij de behandeling betrokken te worden is niet nieuw. Het betrekken van familie en naastbetrokkenen draagt bij aan het resultaat van de behandeling en het herstel van de cliënt. Het belang van familiebeleid wordt inmiddels dan ook door de hele sector onderkend. In het familiebeleid regelt de instelling hoe wordt omgegaan met familie en naastbetrokkenen van cliënten en de manier waarop zij worden benaderd en betrokken. Het is wel van belang dat aanbieders alert zijn op het doorvertalen van het beleid naar de werkvloer. Ik vind dat ook zorgverzekeraars daar alert op dienen te zijn bij de inkoop- en contractafspraken. Het in de Tweede Kamer aanhangige Wetsvoorstel verplichte ggz versterkt de rechtspositie van de familie op verschillende punten.
Twee ontwikkelingen zullen zorgaanbieders naar mijn idee helpen om familiebeleid verder te implementeren in de dagelijkse praktijk. Ten eerste deelt het Landelijk Platform GGz (LPGGz) sterren voor familiebeleid uit, aan zorgaanbieders die naar oordeel van het LPGGz excelleren op het gebied van organisatie en uitvoering van familiebeleid binnen een instelling. Een lijst met sinds 2012 toegekende sterren is staat online3. Instellingen met één of meer sterren kunnen zo als voorbeelden dienen voor andere instellingen. Voor patiënten en voor zorgverzekeraars ontstaat ook keuzeondersteunende informatie. Ten tweede wordt er een generieke module Ondersteuning familiesysteem en mantelzorg ontwikkeld in opdracht van het Netwerk Kwaliteitsontwikkeling ggz. Met deze module wordt de positie van familie verstevigt, krijgen zorgverleners onder andere aanbevelingen over hoe familie en mantelzorgers een positieve bijdrage kunnen leveren aan herstel van de cliënt en worden aanwijzingen gegeven voor samenwerking met familieleden en mantelzorgers. De module zal naar verwachting begin 2016 gereed zijn.
Desondanks kunnen er in uitzonderingssituaties gegronde redenen zijn om de familie (tijdelijk) niet te betrekken bij de behandeling. In de situatie dat de patiënt écht niet wil dat er contact is of wordt gelegd met diens familie, moet de hulpverlener de wens van zijn patiënt immers respecteren. Ook hier geldt dat het zelfbeschikkingsrecht van een (meerderjarige) patiënt voorop staat. Wanneer een behandelaar de betrokkenheid van de familie toch wenselijk vindt, zal deze daarover met zijn patiënt in gesprek gaan en proberen het contact tussen patiënt en familie te herstellen.
Het onderzoek dat gedaan is naar de gang van zaken rond de presentatie van een professor m.b.t. de ramp met de MH17 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u het politieonderzoek, waarop de brief van 10 juni van de korpschef van de nationale politie, de heer Bouman gebaseerd is, openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen?
Mede naar aanleiding van uw vragen en vier verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), die inmiddels zijn ontvangen, heeft de politie de mogelijke openbaarmaking van het onderzoek bezien. De politie ziet geen bezwaren tegen openbaarmaking van grote delen van het onderzoek. Enkele onderdelen kunnen niet openbaar worden gemaakt in verband met de bescherming van persoonsgegevens van personen die bij het onderzoek zijn betrokken. Verder zullen foto’s uit het onderzoek niet openbaar worden gemaakt onder andere ter voorkoming van de onevenredige benadeling van de bij de aangelegenheid betrokken personen, zoals nabestaanden. Momenteel beziet de politie de stukken op deze onderdelen. Zodra dit is afgerond, deel ik met u het geanonimiseerde feitenonderzoek.
Indien dit onderzoek – dat geen strafrechtelijk onderzoek is en ook nooit zo bedoeld is – niet openbaar wordt, kunt u dan aangeven waarom het in het belang van de staat zou zijn ingevolge artikel 68 van de Grondwet, om het niet openbaar te maken?
Zie antwoord vraag 1.
In welke andere staten, behalve Noord Korea, is het gebruikelijk onderzoek naar iemand te doen voor iets dat een relatie heeft met het werk, en de persoon in kwestie te weigeren inzage te geven in het rapport? Wilt u professor Maat onmiddellijk inzage geven in het rapport en hem daarbij geen geheimhouding opleggen?
Het feitenonderzoek is uitgevoerd door de politie. De politie zal professor Maat inzage verstrekken in het feitenonderzoek en hem daarbij geen geheimhouding opleggen. Bij de verstrekking van het feitenonderzoek aan professor Maat kan overigens geen inzage in die gegevens worden geboden die betrekking hebben op persoonsgegevens van andere betrokkenen in het onderzoek, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2. Op 4 september jongstleden heeft ook een gesprek plaatsgevonden tussen de politiechef van de Landelijke Eenheid en de heer Maat over het feitenonderzoek.
Onderschrijft de leiding van het Landelijk Team Forensische Opsporing (LTFO) de conclusies van het onderzoek?
Het LTFO valt in de Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden (SGBO) MH17 onder de verantwoordelijkheid van de Algemeen Commandanten. Op basis van het feitenonderzoek heeft de Algemeen Commandant het feitenrelaas opgesteld. De korpschef heeft vervolgens na interne beraadslagingen en op basis van het eerdergenoemde feitenrelaas vanuit zijn verantwoordelijkheid conclusies getrokken. Die heeft hij aan mij per brief op 10 juni 2015 kenbaar gemaakt (deze brief is al in uw bezit).
Wat waren de conclusies van het politieonderzoek? Kunt u die openbaar maken en wie heeft die conclusies getrokken? Werden die conclusies gedragen door het LTFO? Zo ja, op welke datum?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke datum is het politieonderzoek, waarop de heer Bouman zich baseert in zijn brief op 10 juni, 2015, afgerond en aan hem aangeboden?
De politie heeft mij als volgt geïnformeerd: Het intern feitenonderzoek is afgerond op 4 juni 2015. Op 5 juni 2015 heeft de leiding van het onderzoeksteam het feitenonderzoek overhandigd aan de Algemeen Commandanten SGBO MH17. Op basis van dit onderzoek hebben de Algemeen Commandanten een feitenrelaas opgesteld. Dit relaas heeft de politiechef Landelijke Eenheid op 9 juni 2015 naar de korpsleiding gestuurd. De korpschef heeft mij per brief van 10 juni op de hoogte gesteld van zijn conclusies.
Klopt het dat het politieonderzoek gebaseerd is op getekende verklaringen van mensen die in het kader van dit onderzoek gehoord zijn? Zo ja, wie heeft recht op inzage in de getekende verklaringen?
Het intern feitenonderzoek is opgebouwd uit afzonderlijke rapporten. Een deel van deze rapporten bevat verslagen van gesprekken met getuigen. Deze gespreksverslagen zijn in de vorm van verklaringen in het intern feitenonderzoek opgenomen. Deze verklaringen zijn, als onderdeel van het feitenonderzoek, op 5 juni overhandigd aan de Algemeen Commandanten SGBO MH17. De betrokkenen hebben recht op inzage in hun eigenverklaring en dit bij gelegenheid van de ondertekening gehad. Daarnaast zullen grote delen van het feitenonderzoek (inclusief alle verklaringen) geanonimiseerd openbaar worden gemaakt. Zie ook het antwoord op vraag 1, 2 en 8.
Kunt u, indien mogelijk met naam en/of functie, aangeven wie er gehoord zijn door de onderzoekers en wanneer? Kunt u per persoon aangeven wanneer ieder haar/zijn verklaring getekend heeft?
Op 4 juni zijn alle verklaringen voorgelegd ter ondertekening aan de personen die in het onderzoek gehoord zijn. Die verklaringen zijn op latere momenten getekend. Onderstaand treft u per gehoorde functionaris gedetailleerde informatie aan:
Hoeveel en welke verklaringen zijn pas getekend (en mogelijk aangevuld en veranderd) nadat de heer Bouman een brief over het rapport geschreven had?
De verklaringen zijn op 4 juni 2015 door de onderzoekers aan de getuigen verstrekt met het verzoek deze te ondertekenen. Alle verklaringen zijn later, na overhandiging van het intern feitenonderzoek aan de Algemeen Commandanten en na het opmaken van het feitenrelaas door de Algemeen Commandanten, door de getuigen ondertekend en voorzien van eventuele opmerkingen en aanvullingen.
De Algemeen Commandanten besloten om, gelet op het belang om op korte termijn helderheid te geven over deze zaak, het feitenrelaas naar de korpsleiding te sturen voordat de verklaringen waren getekend. De opmerkingen en aanvullingen waren echter niet van dusdanige aard dat het feitenrelaas en de conclusies moesten worden herzien.
Is het afleggen van een valse verklaring strafbaar in dit soort onderzoek? Zo ja, op basis van welke wet en welke straf staat daar op?
Het afleggen van een valse verklaring is als zodanig niet strafbaar. Het onder ede opzettelijk onjuist verklaren is wel strafbaar (artikel 207 van het Wetboek van Strafrecht). In het onderhavige geval betrof het een intern feitenonderzoek waarbij niet onder ede werd verklaard.
Hoeveel mensen hebben hun verklaring getekend nadat de heer Bouman zijn brief geschreven had en hebben nog wijzigingen aangebracht in hun concept-verklaring?
Alle getuigen hebben opmerkingen of aanvullingen gegeven op de gespreksverslagen. Zie ook het antwoord op vraag 8. Hoewel de verklaringen zijn getekend na 10 juni, waren deze opmerkingen of aanmerkingen niet van dusdanige aard dat deze tot een herziening van de conclusies van de korpschef noopten.
Herinnert u zich dat u in het plenaire debat op 23 april aan de Kamer meedeelde dat met externe deskundigen afspraken zijn gemaakt over het delen van informatie met derden, dat toelaatbaar is geacht dat men met vakgenoten vanuit professioneel perspectief informatie mag delen over vakinhoudelijke kwesties, maar dat men zich daarbij onthoudt van zaken die buiten de eigen expertise liggen en dat dit ook ten tijde van het onderzoek naar de ramp met de MH17 stellig is benadrukt?
Ja.
Hoe verhoudt voorgaande bewering zich tot de conclusie uit het politieonderzoek dat er geen afspraken waren?
Zoals ik in het debat van 23 april 2015 aangaf, heeft de politie afspraken gemaakt met externe LTFO-deskundigen. Uit het feitenonderzoek is gebleken dat deze afspraken alleen voor de groep odontologen zijn opgesteld. Wel zijn zowel de interne als externe LTFO-medewerkers mondeling gebrieft over het gebruik van beeldmateriaal, voorafgaand aan de werkzaamheden in Hilversum.
Zoals bleek uit de brief van de korpschef aan mij van 10 juni 2015 ontbreekt het binnen het LTFO aan duidelijke kaders, afspraken en criteria met betrekking tot het geven van lezingen en het vrijgeven en gebruik van (beeld)materiaal afkomstig uit de werkprocessen van het LTFO. Het is in de jarenlange gegroeide werkprocessen en gewoonten van het LTFO gebruikelijk om aan vakgenoten lezingen te geven.
Naar aanleiding van het onderzoek heeft de korpschef opdracht gegeven aan het LTFO om formele afspraken te maken over de samenwerking met derden ten behoeve van het LTFO, het geven van presentaties en het gebruiken van foto’s van rampen en slachtoffers voor vakgenoten met een leerdoel. Voor een ieder moet voortaan volstrekt helder zijn wat wel en niet is toegestaan.
Daarnaast dient een expliciete afweging gemaakt te worden tussen het belang van de slachtoffers en nabestaanden enerzijds en het belang van educatie en doorontwikkeling van deze voor het werk van het LTFO belangrijke vakgebieden anderzijds. Daarbij moet ook de vraag aan de orde zijn in welke gevallen toestemming van de nabestaanden verkregen dient te zijn alvorens bepaald materiaal gebruikt kan worden.
Wie heeft u wanneer meegedeeld dat er afspraken gemaakt zijn met deskundigen en dat die ten tijde van het onderzoek naar de ramp met de MH17 stellig benadrukt zijn?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven welke afspraken ten tijde van het onderzoek naar de ramp met de MH17 stellig zijn benadrukt, wanneer dat gebeurd is en ten overstaan van wie?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u voor elk van de presentaties, die in de brief van de heer Bouman genoemd worden, aangeven, wanneer zij gegeven zijn, wie er in het publiek zat, wie de presentatie gaf (eventueel alleen de functie van de persoon), of er toestemming gevraagd was en verkregen en of er bij afwezigheid van toestemming, ook een sanctie is opgelegd aan de persoon, die de presentatie gaf?
Er zijn diverse presentaties gegeven naar aanleiding van de ramp met vlucht MH17. In de brief van de korpschef worden er zeven genoemd. In het intern feitenonderzoek hebben getuigen in totaal elf presentaties genoemd. Van deze presentaties kan op basis van het intern feitenonderzoek niet in alle gevallen worden vastgesteld wanneer ze zijn gegeven en hoeveel en welke toehoorders bij deze presentaties aanwezig waren.
De heer Maat heeft zes presentaties gegeven over het identificatieproces MH17. Voor deze presentaties heeft de heer Maat geen toestemming gevraagd.
Een vakgenoot (forensisch antropoloog), als forensische expert werkzaam binnen het MH17 onderzoek, heeft met toestemming van het hoofd LTFO begin februari 2015 in een besloten vergadering een presentatie over het identificatieproces gegeven aan ca. 30 leden van de Nederlandse Vereniging van Fysische Antropologie.
Een tandarts, als odontoloog werkzaam binnen het MH17 onderzoek, heeft drie presentaties gegeven over het identificatieproces MH17 aan vakgenoten. Op basis van het intern feitenonderzoek is niet bekend of hier toestemming voor is gevraagd. Het betreft:
In het feitenonderzoek heeft het operationeel hoofd LTFO verklaard dat hij meerdere presentaties over het identificatieproces MH17 heeft gegeven, waarvan hij er twee concreet benoemt:
Zijn er ook andere presentaties gegeven, bijvoorbeeld na de presentatie in Maastricht?
Zie antwoord vraag 16.
Wie heeft de foto’s van de presentatie van professor Maat aan hem gegeven?
De foto’s zijn voor een deel afkomstig van een presentatie van een collega-forensisch expert en voor een ander deel afkomstig van een SD-card die door het LTFO ter beschikking is gesteld aan de heer Maat voor educatieve en identificatie doeleinden.
Dit is niet zorgvuldig uitgevoerd. Dat is de reden dat de politie heeft besloten om formele afspraken te maken over het geven van presentaties en het gebruiken van foto’s van rampen en slachtoffers voor vakgenoten met een leerdoel.
Waren de foto’s, die aan professor Maat ter beschikking gesteld zijn, geanonimiseerd?
De foto’s die aan professor Maat beschikbaar zijn gesteld, waren niet geanonimiseerd. Op de foto’s die hij voor zijn presentatie gebruikte, heeft de heer Maat specifieke onderdelen onzichtbaar gemaakt, zoals de zogenaamde Post Mortem-nummers (PM-nummers). In enkele gevallen was het PM-nummer nog wel leesbaar, maar deze specifieke nummers waren niet herleidbaar tot slachtoffers.
Was identificatie van het enige identificeerbare slachtoffer mogelijk vanwege herkenning of omdat er een nummer staat, dat slechts via een vertrouwelijke en beschermde database gekoppeld kan worden aan de naam van een slachtoffer?
Identificatie was – achteraf en alleen door onderzoekers van het LTFO – mogelijk door vergelijking van de gepresenteerde foto met de originele foto. Deze foto kon gekoppeld worden aan de naam van een slachtoffer via een vertrouwelijke en beschermde database die alleen toegankelijk is voor de onderzoekers van het LTFO.
Hoe verhoudt de disciplinaire actie tegen professor Maat vanwege uitlatingen in een besloten omgeving zich tot de afwezigheid van soortgelijke maatregelen na publieke uitspraken van een voormalig Minister over een mondkapje in een publieke talkshow?
Nadat bekend werd dat professor Maat een presentatie had gegeven die toegankelijk was voor meer mensen dan de beoogde doelgroep, dat hij daarvoor beeldmateriaal van slachtoffers gebruikte en dat hij bovendien zaken heeft besproken die buiten het vakgebied van de forensische antropologie vallen, is de samenwerking met professor Maat in het onderzoek van MH17 door de politie opgeschort.
Na de uitkomsten van het interne onderzoek heeft de korpschef vervolgens bepaald dat de samenwerking met professor Maat in dit identificatieproces werd beëindigd.
Het effect van het handelen van professor Maat, de gevoelens van de nabestaanden en alle media-aandacht, leidde tot deze beëindiging.
Het neemt niet weg dat ik herhaal dat professor Maat een uitstekende staat van dienst heeft op het gebied van forensische antropologie. In de afgelopen vijftien jaar is hij met zijn uitzonderlijke expertise van grote waarde geweest bij complexe identificatieonderzoeken door het LTFO. Op 23 september aanstaande zit ik met de heer Maat om tafel. In voorkomende gevallen bij grootschalige en complexe identificaties wordt niet uitgesloten dat opnieuw een beroep zal worden gedaan op de expertise van professor Maat. Wij hopen dat hij dan bereid is om een bijdrage te leveren. Dit zal ik hem in ons gesprek ook overbrengen.
Kunt u deze vragen een voor een, precies en binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoorden?
Nee. Het afstemmingsproces heeft meer tijd gevergd.
Het leerlingenvervoer in De Fryske Marren |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat de gemeente De Fryske Marren het individuele leerlingenvervoer – voor leerlingen met (ernstige) beperkingen of gedragsproblemen die naar het speciaal onderwijs gaan – afschaft en hen laat verzamelen op centrale opstappunten alwaar zij in grote groepen naar school worden vervoerd?1
Ik kan uit de mij beschikbare informatie niet afleiden dat de gemeente De Fryske Marren het individuele leerlingenvervoer – voor leerlingen met (ernstige) beperkingen of gedragsproblemen die naar het speciaal onderwijs gaan – afschaft en hen laat verzamelen op centrale opstappunten alwaar zij in grote groepen naar school worden vervoerd. De gemeente De Fryske Marren heeft aangegeven dat men voor het zogenaamde signatuurvervoer vanuit de 51 kernen die de gemeente telt, voor alle kernen is overgestapt op het gebruik van opstapplaatsen zoals in de kern Lemmer al het geval was. Behalve dat het vervoer daarmee efficiënter en goedkoper wordt, geeft de gemeente ook aan dat daarmee de reistijd van de kinderen wordt verkort. De regelgeving laat daartoe de ruimte en de gemeente heeft aangegeven de opstapplaatsen binnen de grenzen van de jurisprudentie daarover te hebben vastgesteld. Voor de leerlingen die daarop zijn aangewezen wordt nog steeds aangepast vervoer toegekend. Dit is in lijn met de wettelijke verplichting.
Erkent u dat er leerlingen zijn die – vanwege teveel prikkels, het niet kunnen omgaan met onverwachte situaties of het niet handhaafbaar zijn in grote groepen leerlingen – nadelige gevolgen ondervinden van groepsvervoer via centrale opstappunten en juist baat hebben bij individueel vervoer naar school? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen zodat deze leerlingen weer individueel (of in kleine groepen) naar school worden vervoerd?
Zoals ik bij vraag 1 heb geantwoord geeft de gemeente De Fryske Marren aan voor de leerlingen waarvoor dat nodig is, aangepast vervoer te verzorgen.
Acht u de werkwijze van de gemeente De Fryske Marren aangaande het leerlingenvervoer conform – in uw eigen woorden – «het gewoon netjes nakomen van hun wettelijke taken»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de ouders pas kort voor het zomerreces over de veranderingen worden geïnformeerd, waardoor bezwaren pas afgehandeld worden terwijl het nieuwe schooljaar dan alweer begonnen is? Acht u dit een ordentelijke werkwijze van de gemeente De Fryske Marren?
De invoering van opstapplaatsen is vermeld op de website van de gemeente met informatie over de aanvraag voor leerlingenvervoer. De bezwaren zijn volgens de gemeente voor de aanvang van het schooljaar afgerond en hebben ook geleid tot afspraken met een aantal ouders voor een tijdelijke oplossing. Ik acht dit een ordentelijke werkwijze van de gemeente.
Welke maatregelen gaat u nemen zodat leerlingen met een (ernstige) beperking of gedragsproblemen per start van het schooljaar weer individueel (of in kleine taxi’s) naar het speciaal onderwijs worden vervoerd en er geen kinderen thuis komen te zitten vanwege gebrekkig beleid van een gemeente?
Aangezien de gemeente voor deze categorie leerlingen nog steeds het vervoer conform de regelgeving verzorgt, is er geen aanleiding om maatregelen te nemen.
Ernstige tekortkomingen van de JSF ten opzichte van potentiële tegenstanders |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport «Thunder without Lightning», waarin geconcludeerd wordt dat de JSF het op vier cruciale terreinen aflegt tegen potentiële tegenstanders?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat de JSF veel minder wendbaar is dan zijn potentiële tegenstanders en daardoor uiterst kwetsbaar is in een dogfight? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds vermeld in de reactie van 13 augustus jl. op het bericht Test Pilot Admits the F-35 Can’t Dogfight(Kamerstuk 26 488, nr. 392), is de wendbaarheid van het toestel met het oog op de veiligheid in de huidige vliegtuigsoftware – gebruikt in het testprogramma – van de F-35 beperkt ten gunste van verhoogde stabiliteit. Het uitgangspunt is dat het toestel op geen enkel moment «onbestuurbaar» mag zijn. Daarnaast is het belang van de wendbaarheid van jachtvliegtuigen in de loop der jaren door technische ontwikkelingen afgenomen terwijl het belang van geavanceerde sensoren, langeafstandswapens en stealth technologie tegen radardetectie is toegenomen. Bij de beoordeling van de capaciteiten van de F-35 spelen dan ook meer aspecten een rol dan de wendbaarheid van het toestel. Ook de manier van optreden met een
F-35 wijkt af van de manier waarop met een vierde generatie toestel wordt gevlogen. De F-35 is ontworpen om vijandelijke toestellen op grote afstand te bevechten en uit te schakelen. De F-35 beschikt daartoe over een uitgebreid pakket aan sensoren en wapens die het toestel superieur maken aan andere gevechtsvliegtuigen.
Deelt u de conclusie dat de beperkte wapenlast die de JSF bij zich kan dragen de effectiviteit van het toestel ernstig beperkt? Zo nee, waarom niet?
Nee. De F-35 kan bewapening intern meenemen om de voordelen van de stealth eigenschappen te kunnen benutten. De overige toestellen kunnen dat niet. Daarnaast kan de F-35 ook extern bewapening meenemen. De totale wapenlast die de F-35 – inclusief de externe wapenlast – kan meenemen is groter dan wat de Nederlandse F-16 kan meenemen. De F-35 kan met die verschillende mogelijkheden doeltreffend missies uitvoeren.
Deelt u de conclusie dat het korte vliegbereik van de JSF de operationele inzetbaarheid kan beperken? Klopt het dat de JSF qua vliegbereik in het nadeel is in vergelijking met zijn Russische en Chinese opponenten? Zo nee, waarom niet?
Het rapport beschrijft dat de F-35 een groter vliegbereik heeft dan diverse van de westerse toestellen die de F-35 zal vervangen. Dit geldt ook voor de Nederlandse F-16. Het vliegbereik van de F-35 is voldoende voor de beoogde operationele inzet. Het vliegbereik van jachtvliegtuigen is afhankelijk van verschillende factoren, zoals het gewicht en interne of externe bewapening. Het is daarom niet goed mogelijk verschillende toestellen op dat punt te vergelijken.
De F-35 vervoert alle brandstof intern. Mede afhankelijk van toekomstige ervaringen – in eerste instantie uit de operationele testfase – kan het vliegbereik van de F-35 desgewenst nog worden vergroot met externe tanks.
Deelt u de conclusie dat het belangrijkste beschermingsmechanisme van de JSF, de stealth-technologie, aan effectiviteit heeft ingeboet door de ontwikkeling van onder meer VHF-radarsystemen en infrarood (IRST) waarnemingssystemen? Is de JSF nog wel volledig onzichtbaar? Zo nee, waarom niet?
Wel is sprake van een voortdurende wedloop tussen detectiesystemen en technologieën waarmee detectie kan worden geminimaliseerd. Deze wedloop zal ook in de komende jaren voortgaan. De keuze voor de F-35 is mede gemaakt op grond van de toekomstbestendigheid van het toestel. Het toestel wordt voortdurend doorontwikkeld om te kunnen inspelen op toekomstige ontwikkelingen.
Klopt het dat de doorontwikkeling van de JSF vooral gericht is op genetwerkt optreden en de in het rapport aangekaarte tekortkomingen in de toekomst dus niet opgelost kunnen of gaan worden?
Nederland heeft mede gekozen voor de F-35 vanwege de toekomstbestendigheid van het toestel en de mogelijkheden van doorontwikkeling. De F-35 wordt continu doorontwikkeld met de blockupgrades. Met dergelijke upgrades wordt de hard- en software van het toestel vervangen of aangepast. Daarmee verbeteren de capaciteiten van het toestel. Op dit moment bezien de partnerlanden welke capaciteiten de F-35 in de block 4 configuratie – het vervolg op block 3F – moet krijgen. Hierbij valt te denken aan aanvullende of verbeterde capaciteiten op het gebied van elektronische oorlogsvoering, radar en doelaanwijssystemen. Defensie is daarbij betrokken.
Bent u van mening dat Nederland een kat in de zak heeft gekocht nu blijkt dat de JSF een draaicirkel van een vrachtwagen heeft, door moderne radarsystemen eenvoudig wordt opgepikt, en onvoldoende munitie bij zich draagt om potentiële tegenstanders uit de lucht te schieten?
Nee. Nederland heeft voor de F-35 gekozen omdat dit toestel in militair-operationeel perspectief over de beste capaciteiten beschikt en toekomstbestendig is.
Kunt u deze vragen vóór het nog in te plannen algemeen overleg Verwerving F-35 beantwoorden?
Ja.
Het mee kunnen nemen van pgb naar het buitenland |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u reageren op de onduidelijkheid die bestaat over de maximale duur van verblijf in het buitenland en de mogelijkheid tot inzet van zorg via een persoonsgebonden budget (pgb) gedurende dat verblijf?1
De maximale duur van verblijf in het buitenland en de mogelijkheid tot inzet van zorg via het pgb-Wlz gedurende dat verblijf is geregeld in artikel 3.7.2 van het Besluit langdurig zorg (Blz) en artikel 5.18 van de Regeling langdurige zorg (Rlz). Een budgethouder kan zijn pgb-Wlz maximaal 13 weken per kalenderjaar gebruiken voor het inkopen van zorg in het buitenland. Bij palliatief terminale zorg is die termijn een jaar.
Bij verblijf in het buitenland langer dan zes weken kan het zijn dat de hoogte van het pgb-Wlz door het zorgkantoor wordt verlaagd als iemand verblijft in een land waar het kostenpeil lager ligt. Logeeropvang kan niet worden ingekocht buiten de Europese Unie.
Klopt het dat Zorgkantoor Tilburg in zijn brief aan de budgethouders laat weten dat er maximaal 13 weken buiten de Europese Unie gebruikgemaakt kan worden van het pgb? Heeft het zorgkantoor hiermee een fout gemaakt omdat deze duur ook geldt voor binnen de Europese Unie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De bestedingsregels van het pgb maken geen onderscheid tussen aanwending binnen of buiten de EU. Er kunnen misverstanden zijn ontstaan door de informatie van het zorgkantoor. Ik ken de brief van het zorgkantoor aan de budgethouder niet, om te beoordelen of en zo ja in welke mate daarvan in dit geval sprake is. Ik kan me voorstellen dat een budgethouder vaart op de informatie die door het zorgkantoor is verstrekt.
Indien een budgethouder vindt dat het zorgkantoor verkeerde informatie heeft verstrekt dan kan een budgethouder – indien de budgethouder en het zorgkantoor er niet uitkomen – in bezwaar en (hoger) beroep stellen dat sprake is geweest van gewekt vertrouwen. In bezwaar en (hoger) beroep kan dan beoordeeld worden of dat gewekte vertrouwen er toe moet leiden dat het zorgkantoor bij de beoordeling van zorginkoop dat gewekte vertrouwen zwaarder moet laten wegen dan de formele regelgeving.
Vindt u het ook logisch dat als iemand deze brief van het zorgkantoor ontvangt in de veronderstelling is binnen de Europese Unie voor langere tijd op vakantie te kunnen gaan en dit voor waarheid aanneemt?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het dan terecht dat het zorgkantoor het pgb voor deze mensen stopzette, terwijl zij verbleven in het buitenland? Vindt u het vervolgens begrijpelijk dat de budgethouder hiertegen een bezwaar indient? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe reageert u op het bericht dat het Zorgkantoor te Tilburg deze persoon zijn pgb alleen (terug)geeft als hij het ingediende bezwaar intrekt? Deelt u de mening dat deze handelwijze onrechtmatig is en dat er eigenlijk sprake is van chantage («geen pgb-zorg zolang het bezwaar is ingediend»)? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom vindt u dit een toelaatbare handelwijze?
Als daadwerkelijk sprake is geweest van enige druk om een bezwaar in te trekken teneinde het pgb te behouden, dan kan dat uiteraard niet. CZ Zorgkantoor herkent zich niet in de uit de vraag sprekende voorstelling van zaken. CZ Zorgkantoor heeft mij laten weten dat overleg tussen het zorgkantoor en de gemachtigde van de budgethouder er toe heeft geleid dat de budgethouder voor het einde van de termijn van 13 weken is teruggekeerd naar Nederland. Dat heeft tot logisch gevolg gehad dat het pgb-Wlz uiteindelijk niet (tijdelijk) stopgezet hoefde te worden.
Klopt het dat er een rechterlijke uitspraak van de rechtbank in Overijssel is dat deze regeling van maximaal 13 weken buiten Nederland in strijd is met de EU-regelingen? Is de 13 wekenregeling wel handhaafbaar? Wat is uw reactie hierop en gaat u aan deze uitspraak gehoor geven? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zorgkantoor Menzis heeft hoger beroep aangetekend tegen deze rechterlijke uitspraak. Zolang de zaak onder de rechter is kan ik niet inhoudelijk op deze vraag ingaan.
Verstekelingen die zich verstoppen in vrachtwagens en een werkbezoek aan Calais |
|
Malik Azmani (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de cijfers van brancheorganisaties TLN en EVO, waarin wordt becijferd dat de Nederlandse transportsector inmiddels één miljoen euro schade per dag ondervindt door de situatie bij Calais? Deelt u deze conclusie? Zo nee, wat is dan volgens u de omvang van de schade?
De cijfers van TLN en EVO omtrent de schade die de Nederlandse transportsector ondervindt door de situatie in Calais, zoals verschenen in de pers, zijn mij bekend. Of deze berekeningen exact de schade weergeven kan ik niet bevestigen, maar dat de Nederlandse transportsector schade ondervindt is evident.
Heeft er inmiddels een gesprek plaatsgevonden tussen het Nederlandse kabinet, TLN en de Franse counterparts? Zo ja, wat zijn de uitkomsten? Zo nee, wanneer wordt dit gesprek gepland en wat wordt daarbij de Nederlandse inzet?
Het gesprek tussen de Nederlandse en Franse overheden en TLN stond voor mei van dit jaar gepland maar is vanwege de ontwikkelingen rondom Calais deze zomer, in onderling overleg, verzet naar dit najaar.
In het gesprek zal door Nederland aandacht worden gevraagd voor een betere beveiliging en monitoring van de toegangswegen naar de Eurotunnel in Calais en voor de bestrijding van illegale migratiestromen.
In de brief van 23 juni 20151 is uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die het kabinet heeft genomen om de verstekelingenproblematiek in Nederland tegen te gaan.
Herkent u het signaal dat de Franse autoriteiten pas sinds de zogenoemde bestorming op 23 juli 2015 daadwerkelijk in actie zijn gekomen op operationeel niveau om de problematiek bij de Eurotunnel aan te pakken? Zo nee, kunt u aangeven welke acties eerder op operationeel niveau zijn genomen?
Dat signaal herken ik niet. Het migrantenprobleem rondom Calais en de Eurotunnel speelt al meerdere jaren. De Franse autoriteiten zijn constant bezig met het beheersbaar houden van de problematiek waarbij er steeds voor wordt gewaakt dat het goederenverkeer geen of minimale hinder ondervindt van acties. De afgelopen maanden is het aantal incidenten met migranten dat poogt om via de Eurotunnel het Verenigd Koninkrijk te bereiken flink toegenomen wat voor de Franse autoriteiten aanleiding was om extra acties te ondernemen.
Is inmiddels al met de diverse nationale inspectiediensten afgesproken en toegezegd dat overtredingen van de rij- en rusttijdenregels door onvoorziene situaties, zoals bij Calais, niet worden beboet?1
Zoals u reeds meegedeeld in de brief van 6 augustus jl. (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2933) biedt de Europese verordening ruimte voor uitzonderlijke situaties, waarbij kan worden afgeweken van de normale rij- en rusttijden. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft hierover contact gehad met haar Engelse en Franse collega. Het is vervolgens aan de betrokken inspectiediensten om te beoordelen of een situatie als uitzonderlijk kan worden aangemerkt in het kader van een specifieke overtreding.
Inmiddels heeft de Engelse overheid de Europese Commissie laten weten in verband met de stakingen in Calais tijdelijk in nader omschreven gevallen soepel met de rij- en rusttijden te zullen omgaan.
Bent u bekend met het feit dat illegale migranten die van plan zijn de overtocht naar Groot-Brittannië te riskeren zich nabij de Eurotunnel in tentenkampen bevinden en ongemoeid worden gelaten door de Franse autoriteiten? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Het is mij bekend dat begin deze zomer het aantal pogingen om via de Eurotunnel het Verenigd Koninkrijk te bereiken was toegenomen. Dankzij de maatregelen (inzet van gendarmerie en politie-eenheden) die Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk onmiddellijk troffen, is het aantal flink gedaald. Inmiddels hebben beide landen een overeenkomst getekend met verdergaande maatregelen om de migrantenproblematiek rondom Calais beter het hoofd te kunnen bieden, onder meer door de inzet van meer capaciteit door de Fransen.3 Ook gaan beide landen meer actie ondernemen om illegale migranten te laten terugkeren naar het land van herkomst.
Bent u bekend met het feit dat wanneer illegalen in vrachtwagens worden aangetroffen door het bedrijf Eurotunnel, de Franse autoriteiten dan wel de Engelse immigratiebeambten in Calais, zij door de Franse autoriteiten gewoon twee kilometer verderop worden vrijgelaten? Zo ja, wat vindt u ervan dat illegale vreemdelingen ongemoeid worden gelaten en daarmee wederom gelegenheid wordt geboden om als verstekeling illegaal de reis te ondernemen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het meer dan verbijsterend is dat bij de controles in Calais aangehouden illegalen niet door de bevoegde autoriteiten gevraagd wordt naar herkomst of papieren en dat hen geen vingerafdrukken worden afgenomen, waardoor mensen keer op keer zichzelf en anderen in gevaar brengen en/of economische schade veroorzaken? Deelt u de mening dat de Franse autoriteiten illegale vreemdelingen moeten aanhouden en zo mogelijk in vreemdelingendetentie moeten zetten met het oog op uitzetting wanneer zij geen rechtmatig verblijf hebben en geen aanspraak willen maken op asiel in Frankrijk?
Alle EU landen zijn gehouden om de Europese asiel- en immigratiewetgeving te handhaven. Dat betekent onder meer dat de identiteit van vreemdelingen moet worden vastgesteld en moet worden onderzocht of iemand legaal op het grondgebied van de Europese Unie verblijft. Vreemdelingen die niet legaal in de EU verblijven moeten het grondgebied van de EU verlaten.
Zoals in antwoorden 5 en 6 staat aangegeven hebben Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk inmiddels extra maatregelen getroffen.
In mijn gesprek met de Franse autoriteiten dit najaar zal ik aandacht vragen voor de bestrijding van secundaire illegale migratiestromen.
Zijn alle lidstaten van de EU niet gehouden om de Europese asiel- en immigratieregelgeving te handhaven? Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat Frankrijk haar Europese verplichtingen op het terrein van asiel- en immigratieregelgeving in Calais niet nakomt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Franse autoriteiten hierop te wijzen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘NAM mag druk onder Langelo opvoeren, ondanks kans op zwaardere bevingen’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «NAM mag druk onder Langelo opvoeren, ondanks kans op zwaardere bevingen»?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) eind juli het verzoek heeft ingediend om meer gas te mogen opslaan in de gasopslag bij Norg en dat u op 6 augustus 2015 hiervoor toestemming heeft verleend?
Nee, dat is niet helemaal juist. Het verzoek van NAM om meer gas te mogen opslaan in de gasopslag bij Norg dateert uit 2014. Met het instemmingsbesluit van 26 juni 2014, kenmerk DGETM-EM/14102640, is ingestemd met een wijziging van het opslagplan voor Norg, waarbij het maximale werkvolume is uitgebreid van 3 miljard Nm³ naar 7 miljard Nm³ en aanvullende voorwaarden en beperkingen zijn opgelegd.
De reden voor de wijziging van het vigerende opslagplan van 6 augustus jl. is dat in het instemmingsbesluit van 26 juni 2014 beperkingen zijn opgelegd voor de berekende gemiddelde reservoirdruk, die niet alleen voor de gehele opslag gelden maar ook voor de individuele compartimenten. De beperkingen vinden hun oorsprong in de beoordeling van het seismisch risico. Het opleggen van uniforme beperkingen leidt voor compartiment 2, waarin de meeste injectie- en productieputten zich bevinden, tot een reductie van de mogelijke inzet van de ondergrondse gasopslag. Deze reductie wordt vermeden bij een differentiatie van de beperkingen voor de individuele compartimenten. Het seismisch risico verandert met deze aanpassing volgens Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) niet. Toch is er naar aanleiding van advies van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) voor gekozen om na een jaar een moment in te bouwen, om op basis van metingen het seismisch risico opnieuw te evalueren.
Zijn de belanghebbenden (zoals omwonenden, gemeenten en provincie) betrokken bij de besluitvorming en geïnformeerd over dit besluit?
De gemeenten en provincie zijn geïnformeerd over dit besluit. De omwonenden zijn niet separaat geïnformeerd.
Waarom is het nodig om meer gas op te slaan in de gasopslag Norg? In welk beleidskader past het besluit de volledige capaciteit van de gasopslag van 7 miljard m3 te gebruiken?
De vraag naar laagcalorisch gas en daarmee de vraag naar Groningengas kent een sterk seizoensbepaald karakter: in de winter is er een hoge vraag en in de zomer een lage vraag. Om dit verschil op te vangen zijn gasopslagen noodzakelijk. Gasopslagen maken het mogelijk om gas in de zomer te produceren en dit vervolgens op te slaan voor gebruik in de winter. Weliswaar is het Groningenveld in staat om flexibel te produceren – dat wil zeggen meer productie in de winter en minder in de zomer – maar deze mogelijkheid neemt sterk af doordat als gevolg van de winning de opwaartse druk in het veld terugloopt. Om onder deze omstandigheid toch de leveringszekerheid van laagcalorisch gas te kunnen garanderen, is uitbreiding van de opslagcapaciteit noodzakelijk.
De feitelijke inzet van de opslagcapaciteit van Norg zal worden bepaald door de omvang van de gasvraag in de winterperiode gecombineerd met het winningsniveau dat is vastgesteld voor het Groningenveld en de inzet van andere middelen die beschikbaar zijn om te voorzien in de vraag naar laagcalorisch gas. Daarbij geldt uiteraard dat het gas dat uit het Groningenveld wordt gewonnen om te worden opgeslagen in Norg meetelt onder het vastgestelde winningsniveau.
Waaruit blijkt dat door de nieuwe manier van werken op drie kilometer diepte geen grotere drukverschillen ontstaan en de kans op meer en zwaardere aardbevingen niet toeneemt?
Sinds het begin van de productie uit het voorkomen Norg zijn twee lichte bevingen geregistreerd met een magnitude van respectievelijk 1,5 (1993) en 1,1 (1999) op de schaal van Richter. De eerste beving vond plaats bij een gemiddelde reservoirdruk in compartiment 2 van 222 bar(a). De tweede beving vond plaats bij een gemiddelde reservoirdruk van 330 bar(a). NAM heeft berekend dat door de verhoging van de capaciteit van de opslag de berekende gemiddelde drukken in compartiment 2 zich zullen begeven tussen de 225 en 347 bar(a). Deze gemiddelde drukken zijn de afgelopen 16 jaar eerder opgetreden zonder dat daarbij verdere aardbevingen zijn waargenomen. Op basis daarvan en op basis van een eerdere studie en risicoanalyse acht NAM het seismisch risico van de ondergrondse gasopslag Norg nog steeds zeer beperkt. Desondanks kan NAM het optreden van bevingen met een magnitude boven 1,5 op de schaal van Richter in de toekomst niet geheel uitsluiten. SodM en TNO onderschrijven de uitkomsten van de analyses en studies van NAM. Om de seismiciteit nauwkeurig te monitoren en beter te kunnen beheersen heb ik in mijn instemmingsbesluit een voorschrift opgenomen dat NAM een passief monitoringsnetwerk moet installeren, bestaande uit een drietal geofoons in combinatie met een drietal versnellingsmeters. Naast het netwerk zal, in samenspraak met SodM, een seismisch risicobeheerssysteem worden opgesteld. Het netwerk en het risicobeheerssysteem kunnen, naar verwachting van NAM, op 31 januari 2016 operationeel zijn.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er door meer gas op te slaan in de gasopslag bij Norg een groter risico op meer en zwaardere aardbevingen ontstaat?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat het slecht gaat met weidevogels als grutto’s, scholeksters en veldleeuweriken |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw «plan de campagne» om de weidevogelstand te herstellen?1
Tijdens het wetgevingsoverleg over de Natuurbeschermingswet heb ik in reactie op de motie Grashoff-Leenders (TK 33 348, nr. 130) toegezegd met provincies in gesprek te gaan en gezamenlijk te bekijken welke ideeën voor landschappen er zijn. Daarbij zal het hele thema van agrarisch natuurbeheer, gemeenschappelijk landbouwbeleid en de synergie tussen landschappen en weidevogels betrokken worden. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten daarvan informeren.
Waar heeft het huidige beleid in uw analyse gefaald om de weidevogels te beschermen?
De Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) heeft in zijn rapport, getiteld «Onbeperkt houdbaar, naar een robuust natuurbeleid» (mei 2013) kritiek geleverd op de effectiviteit en invulling van het agrarisch natuurbeheer. Met de invoering van het nieuwe, collectieve stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer komen de provincies en ik voor een groot deel tegemoet aan die kritiek. Zie ook mijn reactie op het Rli-rapport van 6 juni 2013 (TK 33 576 nr. 3), en mijn brief van 30 juni 2014 over de stand van zaken van de voorbereiding op het nieuwe stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer, dat vanaf 1 januari 2016 in werking moet treden (TK 33 576, nr. 17).
Heeft u een gestructureerd programma om de verschillende oorzaken van de achteruitgang van weidevogels (verlies aan habitat, intensivering van de agrarische sector en gebruik van gevaarlijk gif) tegen te gaan?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Is het uw bedoeling dat uw beleid intensivering van de agrarische sector bewerkstelligt (zoals nu de melkveehouderij)?Zo ja, waarom? Is intensivering van de agrarische sector een onbedoeld bijeffect van uw beleid? Indien dit laatste het geval is, hoe wilt u dan omgaan met negatieve effecten van deze intensivering voor mens, dier en milieu? Denkt u dat intensivering mogelijk is zonder negatieve bijeffecten?
Mijn beleid is erop gericht de kaders, onder meer op het gebied van (dier)gezondheid, dierenwelzijn en milieu, vast te leggen waarbinnen de agrarische sector zich duurzaam kan ontwikkelen. Daarbij dragen de veehouderijketens mede verantwoordelijkheid voor een verantwoorde duurzame ontwikkeling. Binnen die kaders hebben ondernemers de vrijheid te kiezen voor een type bedrijfsvoering dat het beste bij hen past.
In de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij (UDV) is een van de ambities om soortenrijkdom op eigen grond te herstellen. Daarmee is behoud van onder meer weidevogels onderdeel van de duurzaamheidsagenda van de veehouderij. Voorts kijk ik met de sector hoe verbetering van de situatie voor weidevogels gestimuleerd kan worden vanuit de nationale enveloppe die voortkomt uit het Europese pakket voor de melkveehouderij- en varkenssector.
Wat is uw reactie op het bericht dat de weidevogels ernstig bedreigd worden door de koeienexplosie?2
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoorden van 9 september 2015 op de vragen die het lid Grashoff naar aanleiding van het genoemde artikel heeft gesteld (2015D32807).
Kunt u een reactie geven op de door o.a. de Vogelbescherming geconstateerde toenemende verschraling van het landschap?
Ik verwijs u naar mijn brief van 10 september jl. over de vergroening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Ik blijf met de vergroening en het stimuleren van agrarisch natuurbeheer, lokale initiatieven en landschapsontwikkeling en -behoud werken aan een gevarieerd en aantrekkelijk landschap met de bijbehorende biodiversiteit.
Wat gaat u doen om de verschraling van het landschap tegen te gaan, en welke kwantitatieve gegevens heeft u over deze landschapsverschraling?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe wilt u bewerkstelligen dat boeren in hun maaibeleid meer rekening houden met weidevogels, en hoe gaat u de effecten van dit beleid meten? Welke acties heeft u in het verleden ondernomen, en met welke resultaten?
Maaibeleid en graslandsamenstelling zijn belangrijke aspecten van een agrarische bedrijfsvoering waarin ruimte is voor weidevogels. Met name het maaibeleid is de laatste decennia een belangrijk onderdeel geweest van de overeenkomsten tussen overheid en agrariërs in het kader van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Juist het nieuwe stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer biedt de deelnemers de mogelijkheid om met flexibele maaidata te werken, aangepast aan de situatie in het veld.
Maaibeleid en graslandsamenstelling zitten als volgt in het nieuwe stelsel. Collectieven van agrariërs geven in een gebiedsaanvraag bij de provincie aan waar ze binnen kerngebieden leefgebieden willen realiseren. De collectieven maken op hun beurt afspraken met de deelnemende agrariërs over de wijze waarop die leefgebieden gerealiseerd gaan worden. Die afspraken kunnen ook bepalingen bevatten over maaibeleid en graslandsamenstelling.
Meting van de effecten van het nieuwe stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer gebeurt in het kader van de monitoring en evaluatie van de afspraken tussen Rijk en provincies in het natuurpact.
Hoe wilt u meer bloemrijk grasland bewerkstelligen, en hoe gaat u de effecten van dit beleid meten? Welke acties heeft u in het verleden ondernomen, en met welke resultaten?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoe de meetbare effectiviteit van agrarisch natuurbeheer de laatste jaren is verbeterd?
De inspanningen van Rijk en provincies zijn er op gericht om per 1 januari 2016 een nieuw stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer te introduceren dat tot een meetbaar betere effectiviteit van het agrarisch natuurbeheer leidt.
Kunt u zich vinden in het volgende citaat van Geert Mak: «Veel koeien zetten praktisch geen poot meer buiten, want die staan in hun megastallen bij de melkrobot. En er zijn meer beesten uit het buitengebied verdwenen. Doordat het waterpeil de laatste jaren extreem laag wordt gehouden zodat de boeren met hun maaimachines zo vroeg mogelijk het land in kunnen, blijven de weidevogels steeds vaker weg. Die hebben niets te zoeken op een grond die hard is als steen. Dáárom is het overal zo stil. En de laatste vogels worden onthoofd door maaiende boeren. «Er zijn boeren genoeg die van vogels en de natuur houden maar moet je sommige eens door het land zien raggen. De jonge vogelkopjes vliegen je om de oren. Er is een wild plan om een gigantisch monument voor de grutto op te richten, ergens boven een snelweg.»?3
De heer Mak beschrijft vanuit zijn eigen perceptie en gevoel de ontwikkelingen op het gebied van intensivering van de agrarische bedrijfsvoering en de teruggang van het aantal weidevogels. Ik onderschrijf de zorgen over die teruggang, die uit deze tekstpassage spreken. Ik kan me echter niet vinden in de toonzetting van de heer Mak waar het gaat om de werkhouding en werkwijze van boeren. Die doen geen recht aan de zorgvuldigheid die zoveel boeren betrachten bij het omgaan met weidevogels op hun land.
Wat heeft u gedaan om de bedreiging van insectenetende vogels door Neonicotinoïden tegen te gaan, nadat in wetenschappelijke publicaties het verband is vastgesteld tussen hoge concentraties Neonicotinoïden in oppervlaktewater, en de teruggang in het aantal insectenetende vogels?4
Ik verwijs u naar mijn brief van 27 oktober 2014 (Kamerstuk 27 858 nr. 276) over Imidacloprid en vogelpopulaties en naar mijn brief van 10 april 2015 (Kamerstuk 27 858 nr. 304) over mijn inzet ten aanzien van neonicotinoïden. Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren over de herbeoordeling van de neonicotinoïden door het Ctgb naar aanleiding van het rapport van de European Academies» Science Advisory Council (EASAC) en de recente meetgegevens over Imidacloprid in het oppervlaktewater.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat in Nederland geen landbouwgif meer wordt gebruikt dat een bedreiging vormt voor bijen en insectenetende vogels?
Zie antwoord vraag 12.
De voorlopige raming van het Centraal Planbureau (CPB) gepubliceerd op 11 augustus 2015 ten behoeve van de afronding van de besluitvorming over de ontwerpbegroting en het belastingplan van 2016 |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de voorlopige raming van het CPB gepubliceerd op 11 augustus 2015?
Ja.
Bent u in het bijzonder bekend met de koopkrachtcijfers van gepensioneerden in deze raming? Kunt u toelichten waarom gepensioneerden en uitkeringsgerechtigden, in tegenstelling tot werkenden, weer koopkracht in moeten leveren in 2016?
Waarom kiest u niet voor een eerlijke verdeling van de koopkracht tussen werkenden, mensen die niet kunnen werken en mensen die gewerkt hebben en nu gepensioneerd zijn?
Bent u, mede naar aanleiding van ons gesprek op 7 juli, bereid om de koopkracht eerlijker te verdelen, zodanig dat er minimaal 1 miljard Euro beschikbaar is voor verbetering koopkracht gepensioneerden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u de cijfers ten aanzien van werkloze beroepsbevolking nader specificeren voor de groep werklozen van 45 jaar en ouder? En een specificatie over de duur van de uitkering en de uitstroom van deze groep?
Het CBS en UWV publiceren met regelmaat statistieken over de in- en uitstroom in de WW van ouderen. Uit cijfers van het CBS blijkt dat er in juli 2015 245 duizend mensen van 45 jaar en ouder werkloos waren. Dit komt overeen met 6,4% van de beroepsbevolking1. In 2014 hebben 259.380 mensen tussen de 45 en de 65 jaar een WW uitkering ontvangen, waarvan 34% met een duur tot een half jaar, 22% voor een duur tussen een half jaar en een jaar, en 44% voor een jaar of langer. Vergeleken met andere leeftijdsgroepen is het percentage dat meer dan een jaar WW ontvangt relatief hoog, al wordt dit ook veroorzaakt door het feit dat de opbouw van de WW-rechten bij deze leeftijdgroep ook relatief hoog is. De totale uitstroom in de leeftijdsklasse 45–65 in 2014 bedroeg 205.680, waarvan bijna de helft direct naar werk2. De andere helft stroomt uit vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, of vanwege het bereiken van de maximale duur van de WW. Een deel hiervan vindt hierna alsnog een baan.
Bent u bereid extra geld en/of middelen in te zetten om de langdurige werkloosheid van mensen van 45 jaar en ouder aan te pakken en deze mensen weer een baan en perspectief te bieden?
Het kabinet heeft reeds een breed palet aan samenhangende maatregelen genomen om de arbeidsmarktpositie van ouderen te verbeteren en de uitstroom uit de WW te bevorderen. De mobiliteitsbonus maakt het voor werkgevers aantrekkelijk om een oudere uitkeringsgerechtigde in dienst te nemen. Werkgevers hebben recht op die bonus, van € 7.000,– per jaar gedurende maximaal drie jaar, wanneer zij een oudere uitkeringsgerechtigde in dienst nemen. Dit bevordert de baankansen voor ouderen. Ook instrumenten als proefplaatsing, waarbij een uitkeringsgerechtigde onder voorwaarden tijdelijk met behoud van uitkering aan het werk gaat, en de no-risk polis WW zijn er op gericht om werkgevers kennis te laten maken met potentiële werknemers. Dit beperkt het risico voor werkgevers, waardoor zij de mogelijkheid krijgen om een reëel beeld van potentiële werknemers te vormen.
Daarnaast neemt het kabinet ook met de sectorplannen concrete maatregelen om ouderen aan het werk te helpen en te houden. Er wordt volop aandacht besteed aan het verhogen van duurzame inzetbaarheid, aan om- en bijscholing en begeleiding bij van-werk-naar-werk. Met het «Actieplan 50pluswerkt» wordt extra ondersteuning geboden aan een specifieke groep werklozen in de WW. Kern van dit actieplan is de empowerment van werkzoekenden, door bijvoorbeeld netwerktrainingen, en het actief benaderen van werkgevers voor deze doelgroep.
Gezamenlijk met het UWV blijf ik de maatregelen gericht op het versterken van de arbeidsmarktpositie van ouderen monitoren en waar nodig verbeteren.
Kunt u deze vragen voor 31 augustus 2015 beantwoorden? Kunt u een toelichting geven indien dat niet lukt?
Vanwege de drukte in de voorbereiding op Prinsjesdag heb ik u deze antwoorden niet eerder kunnen doen toekomen.
De opnamestop in de thuiszorgtak van Stichting Zorgcentra Rivierenland (SZR) |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Stichting Zorgcentra Rivierenland (SZR) geen thuiszorg meer kan verlenen aan nieuwe mensen die zich melden?1
Hoe kan het dat SZR al 20 procent boven het ingekochte volume zit? Ligt dit aan de populariteit van de organisatie of is het ingekochte volume te laag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Klopt het dat SZR maatwerk levert bij afhankelijke cliënten die ADL-zorg (ADL= algemene dagelijkse levensverrichtingen) nodig hebben, waaronder de 24-uurs thuiszorg, waarbij bekend is dat verminderen van het aantal uren vanwege de taakstelling bijkans onmogelijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is er in de regio Rivierenland waarin SZR opereert, aantoonbaar voldoende wijkverpleging ingekocht door de zorgverzekeraars? Kunt u de Kamer een overzicht van de inkoop van vorig jaar en dit jaar doen toekomen?
Heeft u nog steeds geen signalen van (meerdere) opnamestops in de wijkverpleging dan wel overschrijdingen van het beschikbare budget van zorgaanbieders?2
Vindt u het wenselijk dat zorgaanbieders via contracten door zorgverzekeraars gedwongen worden om zorg door te leveren, ook als zij over het bij hen ingekochte volume heen zijn? Erkent u dat het inzetten van zorg zonder dat dit betaald wordt ook ten koste zal gaan van de zorgverlening aan andere zorgbehoevende mensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u niet dat er raar wordt omgesprongen met de zorgplicht van de zorgverzekeraar als die een zorgaanbieder kan verplichten tot het leveren van zorg zonder dat daarvoor betaald wordt? Behoort – volgens u – het financiële risico bij de zorgaanbieder gelegd te worden?
Als duidelijk is dat er «niet boven de financiële omvang van 2014 minus de afgesproken taakstelling 2015» gecontracteerd is, waarom is het dan niet mogelijk om een landelijk overzicht te geven van de ingekochte wijkverpleging? Vindt u het acceptabel dat zo een betrouwbaar overzicht niet beschikbaar is?
Het klopt toch dat er een «productiemonitor» en een «zorgkostenmonitor» wordt bijgehouden van de ingezette wijkverpleging? Kunt u deze monitors naar de Kamer sturen? Zo neen, waarom niet?
Erkent u dat u tijdens het algemeen overleg op 30 oktober 2014 heeft gezegd: «Dat betekent ook dat de zorg soms verandert en soms op een andere manier georganiseerd wordt en dat er ruimte voor moet worden gegeven hoe dat in de praktijk kan worden vormgegeven»? Bedoelde u met veranderen verminderen van zorg?3 Zo nee, waarom is bij de inkoop van wijkverpleging dan een generieke taakstelling opgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat het een schijnvertoning is om te stellen dat de wijkverpleging verbetert als uiteindelijk de realisatie van de geleverde zorg niet hoger mag zijn dan het macrobudget op straffe van de inzet van het macrobeheersinstrument (MBI)?
Op welke wijze verhoudt de dreiging van de inzet van het MBI zich tot de vrijheid van wijkverpleegkundigen om die zorg te kunnen verlenen en indiceren die zij nodig achten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op welke wijze is de mutatie in de 1e suppletoire begroting 2015 van € 89,9 miljoen extra budget voor wijkverpleging door de zorgverzekeraars gecontracteerd door de zorgverzekeraars? Is het niet zorgelijk dat er extra geld beschikbaar is op basis van de realisatiecijfers van 2014 en dat er tegelijkertijd een opnamestop wordt afgekondigd?4
Welke garantie heeft u dat zorgverzekeraars deze € 89,9 miljoen voor wijkverpleging ook daadwerkelijk inzetten?
Venezolanen die Curaçao weigeren te verlaten |
|
Han ten Broeke (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Venezolanen willen niet terug naar hun land»?1
Ja.
Kunt u de waarneming van de Curaçaose Minister van Justitie dat Curaçao te maken heeft met een toenemend aantal Venezolaanse vakantiegangers dat weigert terug te reizen bevestigen?
Ja. De ons beschikbare gegevens duiden erop dat er inderdaad sprake is van een toename van het aantal Venezolanen dat naar Curaçao reist of langer blijft dan is toegestaan, maar het betreft geen substantiële toename. De Curaçaose Minister van Justitie onderstreepte dit in het bericht van Amigoe waaraan in uw vraag wordt gerefereerd. Sinds augustus is hierin geen of weinig verandering gekomen. De Curaçaose autoriteiten monitoren het aantal personen dat de verblijfstermijn overschrijdt. Precieze cijfers maken de Curaçaose autoriteiten niet openbaar. De situatie is volgens de Curaçaose autoriteiten beheersbaar. Curaçao verwacht in de toekomst geen grote veranderingen in het patroon, maar is voorbereid op eventualiteiten. De regering onderhoudt nauw contact met de autoriteiten in Curaçao over ontwikkelingen in Venezuela en migratie van Venezolanen naar het Caribisch deel van het Koninkrijk.
Wat wordt er door de lokale autoriteiten ondernomen om – vooralsnog ontbrekende – cijfers van het aantal ongedocumenteerde Venezolanen te krijgen? Is dit naar uw oordeel voldoende?
De Curaçaose autoriteiten houden oog op ontwikkelingen in Venezuela en de mogelijke gevolgen daarvan voor Curaçao. Curaçao heeft, behorende bij de autonome bevoegdheid op dit terrein, een aantal maatregelen getroffen om illegale migratie tegen te gaan.
Toelating is een bevoegdheid van Curaçao. Het is aan Curaçao om het proces rondom in- en uitreis in te richten. Curaçao is zeer alert op (illegale) migratie, ook vanuit Venezuela. De immigratiedienst van Curaçao houdt zich bezig met opsporing van illegaal verblijvende personen. Dat leidt regelmatig tot uitzetting van illegaal in Curaçao verblijvende personen, ook naar Venezuela.
Het feit dat sommige vreemdelingen legaal naar Curaçao komen en daarna langer verblijven dan is toegestaan, is geen nieuw verschijnsel. Het is niet mogelijk om alleen uit de aankomstgegevens en de duur van het verblijf af te leiden of iemand illegaal in Curaçao verblijft. De verblijfstitel kan namelijk gedurende het verblijf in Curaçao wijzigen, bijvoorbeeld doordat men een toeristenvisum verlengt of een werkvergunning aanvraagt. In dat geval is er geen sprake van illegaal verblijf.
Venezolanen hebben voor Curaçao geen visumplicht. De regels voor toelating zijn in Curaçao vastgelegd in de Landsverordening Toelating en Uitzetting (LTU). Venezolanen mogen maximaal 30 dagen aaneengesloten op Curaçao verblijven met een maximum van 90 dagen totaal per jaar. Buitenlanders dienen op het moment van grensoverschrijding en tijdens hun gehele verblijf te voldoen aan de toelatingsvereisten. Aan de grens wordt gecontroleerd of reizigers een (tijdig) uitreisticket hebben en over voldoende financiële middelen beschikken om zich voor de duur van de reis te kunnen onderhouden. Ook moet het reisdoel voldoende duidelijk zijn.
Zowel op de luchthaven als in de haven worden personen die Curaçao binnenkomen volgens bestaande wet- en regelgeving gecontroleerd. Met betrekking tot de binnenkomst van Venezolanen over zee is een aantal aanvullende maatregelen van kracht. Er is sprake van extra controle waarbij de Kustwacht op verzoek van de Curaçaose autoriteiten het aantal binnenkomende en vertrekkende vaartuigen intensief monitort. Afwijkingen van het normale patroon worden aan de lokale autoriteiten gemeld. De Kustwacht controleert steekproefsgewijs vaartuigen op zee. Na binnenkomst controleren respectievelijk douane en de immigratiedienst goederen en persoonsgegevens van alle personen in de vaartuigen, dus ook in de fruitbarkjes.
Zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 2, staat de regering in nauw contact met de autoriteiten van Curaçao over ontwikkelingen hieromtrent en wordt de situatie nauw gemonitord.
Op welke wijze zijn de controles op zee geïntensiveerd? Worden bijvoorbeeld alle fruitbarkjes bij aankomst gecontroleerd op het aantal inzittenden? Hoe kan het dat de lokale autoriteiten niet in staat zijn bij te houden hoe groot het aantal Venezolanen is dat per vliegtuig aankomt maar Curaçao niet meer verlaat? Deelt u de mening dat dit, zeker onder deze omstandigheden, ontoelaatbaar is?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u er, conform het dictum van de aangenomen motie-Ten Broeke/Knops (Kamerstuknr. 29 653, nr. 21) al bij de overheden van Aruba en Curaçao op aangedrongen illegale migratie te monitoren en zo nodig in overleg te bezien welke rol de Kustwacht Caribisch Gebied hierin kan spelen? Zo ja, wat is hieruit voortgekomen? Zo nee, wanneer vindt dit overleg plaats?
De regering onderhoudt nauw contact met de autoriteiten in Aruba en Curaçao over ontwikkelingen in Venezuela en migratie van Venezolanen naar het Caribisch deel van het Koninkrijk. Op zowel politiek niveau als in diverse ambtelijke gremia vindt overleg hierover plaats en wordt informatie uitgewisseld. Zoals bij het antwoord op vraag 3 en 4 gesteld, oefent de Kustwacht reeds een actieve rol uit bij het tegengaan van illegale migratie.
Wat is er bij de Nederlandse regering bekend over de plannen van de opgerichte taskforce, die Curaçao moet voorbereiden op de mogelijke toename van Venezolanen op het eiland? Hoe verenigt u enerzijds de opvatting van de Curaçaose regering dat het eiland hoe dan ook voorbereid is op een toename van Venezolaanse migranten, en anderzijds de constatering dat de Curaçaose regering helemaal niet over de middelen beschikt om deze migranten op te vangen?
De taskforce van Curaçao heeft tot doel met alle relevante ketenpartijen de ontwikkelingen in Venezuela en de mogelijke invloed daarvan op Curaçao te monitoren. Defensie en Kustwacht zijn hierbij betrokken.
Zoals in de antwoorden hierboven gesteld heeft Curaçao maatregelen genomen die zien op strikte controle volgens bestaande wet- en regelgeving bij de inreis van vreemdelingen, inclusief Venezolanen. In de huidige situatie stelt Curaçao over voldoende capaciteit te beschikken om migranten op te vangen en/of in detentie te plaatsen voor terugkeer.
Spaarhypotheek onnodig duur |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Spaarhypotheek onnodig duur»? Zo nee, waarom niet?1
Ja.
Vindt u dat de Vereniging Eigen Huis gelijk heeft? Zo nee, waarom niet?
Of het meenemen van spaartegoeden bij de bepaling van de risico-opslag gunstig is voor de consument is afhankelijk van de omvang van het opgebouwde spaartegoed en het marginale tarief waartegen de hypotheekrente fiscaal aftrekbaar is. Een verlaging van de hypotheekrente – en daarmee ook de rente over het spaartegoed (deze zijn over het algemeen gekoppeld) – zal leiden tot een stijging van de spaarpremie. Die stijging is noodzakelijk om het gewenste eindbedrag voor de aflossing van de hypotheek te halen aan het einde van de looptijd. In de praktijk kan dit juist leiden tot een stijging van de maandlasten. Dit in tegenstelling tot een volledig annuïtaire hypotheek, waar een renteverlaging altijd gunstig is voor de consument.
Bent u bereid zelf in te grijpen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het meenemen van een spaartegoed niet altijd voordelig voor de consument. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft aangegeven dat zij verwacht dat aanbieders in het kader van het productontwikkeling- en reviewproces een afweging maken of bepaalde productaspecten, zoals het al dan niet meenemen van spaartegoeden bij het bepalen van de risico-opslag, wel of niet in het belang van de klant zijn. Waar nodig zal de AFM aanbieders hier op aanspreken.
Bent u bereid om de De Nederlandsche Bank te laten ingrijpen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de Autoriteit Consument en Markt een onderzoek te laten uitvoeren naar de hypotheekmarkt? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) monitort de concurrentie op de hypotheekmarkt, waarbij onder andere wordt gekeken naar de rentetarieven die hypotheekverstrekkers hanteren. In 2016 zal de ACM haar eerdere studies naar de hypotheekmarkt (2011, 2013) actualiseren.
Bent u bereid om het oversluiten van hypotheken makkelijker en goedkoper te maken door de boeterente te maximeren net zoals in België? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 12 juni jl. ben ik uitgebreid ingaan op de vergelijking tussen de Nederlandse en Belgische situatie. Een vergelijking tussen de hypotheekmarkten in Nederland en België is lastig, omdat hierbij rekening moet worden gehouden met onder andere de verschillen in nationale wetgeving, de specifieke kenmerken van de bankensector en variaties in consumentenvoorkeuren. In België geldt dat consumenten maximaal drie maanden rentederving moeten betalen als boete bij tussentijdse gehele of gedeeltelijke aflossing of bij het oversluiten naar een andere bank. In Nederland bestaat een dergelijke wettelijke beperking niet. Het is in België echter niet altijd aantrekkelijker om over te sluiten of tussentijds gedeeltelijk of volledig af te lossen. Zo wordt in België bij volledige aflossing van de hypotheek in het geval van een verkoop van de woning de vergoedingsrente berekend over het bedrag dat wordt terugbetaald, terwijl in Nederland standaard boetevrij kan worden afgelost in het geval van verkoop (met uitzondering van enkele budgethypotheken). Ook hebben kredietverstrekkers in Nederland afgesproken in de Gedragscode Hypothecaire Financiering dat de consument jaarlijks ten minste 10% van het hypotheekbedrag boetevrij kan aflossen. In de praktijk staan sommige hypotheekverstrekkers zelfs toe dat consument 20% per jaar boetevrij kunnen aflossen. Deze voorwaarde komt in België weinig voor. Daarnaast zijn hypotheekaanbieders in Nederland verplicht een eensporig rentebeleid te hanteren. Dit betekent dat consumenten met een vergelijkbaar risicoprofiel dezelfde rentevoet aangeboden moeten krijgen, ongeacht of het gaat om een bestaande klant of een nieuwe klant. Dit bevordert de transparantie en de concurrentie op de hypotheekmarkt. Een dergelijke verplichting bestaat niet in België, waardoor bestaande klanten bij oversluiting of het aflopen van hun rentevaste periode vaak niet hetzelfde (aantrekkelijke) renteaanbod krijgen als nieuwe klanten.
Indien de banken geen vergoedingsrente zouden mogen hanteren of deze gemaximeerd zou worden zoals dat in België gebeurt, zullen banken minder geneigd zijn om hypotheken met rentevasteperiodes aan te bieden. Belgische kredietverstrekkers hebben reeds aangegeven dat vanwege de wettelijke beperking van de vergoedingsrente het aanbieden van lange rentevasteperiodes en hypotheken met lage rentes op termijn onder druk komt te staan. Het belang van rentevastperiodes voor de Nederlandse hypotheekmarkt is groot. Rentevastperiodes kunnen bijdragen aan de stabiliteit op de hypotheekmarkt omdat het huishoudens minder kwetsbaar maakt voor plotselinge renteschommelingen en ook hypotheekverstrekkers zekerheid geeft voor een langere periode.
Het bericht ‘Weer hoge bijensterfte in Nederland’ |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het verdubbelen van de bijensterfte naar 18% afgelopen winter?1
De Nederlandse winterbijensterfte is volgens de voorlopige cijfers van Coloss (EU-monitoring) weliswaar hoger dan vorig jaar, maar nog steeds lager dan het gemiddelde van de laatste tien jaar (20%). Nederland loopt in Europees opzicht niet uit de pas met het EU-gemiddelde op dit punt (18%).
Overigens betreft het Europese Coloss-bijensterftecijfer voor Nederland van afgelopen winter 14%. Dit is het percentage dode volken na de vorige winter.
De analyse van mogelijke verklaringen voor de hogere bijensterfte is nog niet afgerond.
Kunt u reageren op de studie van bijenonderzoeker Van der Zee, die concludeert dat de hoge aantallen dode bijen verband houden met het gebruik van het insecticide Thiacloprid («als we die stof bij de bijenvolken vonden, was de kans op sterfte in de winter significant hoger»)?
Deze studie is enkele jaren geleden uitgevoerd als onderdeel van het toenmalige BIJ-1-programma en was gericht op de winter(bijen)sterfte van 2011–2012. Het wetenschappelijke artikel hierover is zomer 2015 gepubliceerd.
Inmiddels weten we door aanvullend multifactorieel onderzoek dat winterbijensterfte beïnvloed wordt door meerdere factoren, waarvan de vier belangrijkste zijn: bijenziekten (Varroamijt), voedselgebrek voor bijen, imkerpraktijk en gewasbeschermingsmiddelen.
Ook zijn de laatste jaren verdere stappen gezet rond bijen en neonicotinoïden, zoals diepgaand politiek en maatschappelijk overleg (Actieprogramma Bijengezondheid), het ingrijpen in toelatingen waaronder het verbod voor sommige toepassingen, inperken van toelatingen en aanvullende risicobeperkende maatregelen voor neonicotinoïden, zowel in de EU als nationaal.
In het belang van de bijengezondheid en ten behoeve van onderbouwde besluitvorming op dit complexe onderwerp ondersteun ik financieel op dit moment een meerjarige verdiepende onafhankelijke studie naar de belangrijkste factoren achter bijensterfte (Surveillance Bijengezondheid).
Bent u bereid tot een totaalverbod van voor bijen gevaarlijke bestrijdingsmiddelen (Neonicotinoïden, Fipronil) op korte termijn?
Op 10 april 2015 is uw Kamer geïnformeerd dat het Ctgb is verzocht om te bezien of het rapport van de European Academies» Science Advisory Council (EASAC) over neonicotinoïden aanleiding geeft tot ingrijpen in de toelating van middelen gebaseerd op deze stoffen (Kamerstuk 27 858, nr. 304). Daarover wordt uw Kamer per brief voor het einde van het kerstreces geïnformeerd.
Bent u bereid tot een totaalverbod, dan wel herbeoordeling van Thiacloprid?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat in 2013 het CLM (een onafhankelijk kennis- en adviesbureau op het gebied van landbouw, voedsel, natuur en milieu) in opdracht van Greenpeace de reikwijdte van het Europese verbod op de drie Neonicotinoïden (clothianidin, thiamethoxam en imidacloprid) heeft onderzocht, en concludeerde dat dit door de vele uitzonderingen slechts zo’n 15% van het gifgebruik omvatte2? Heeft u actuele cijfers over de teruggang in het gebruik van Neonicotinoïden in Nederland en in Europa? Zo nee, wat gaat u doen om deze cijfers voor de Kamer inzichtelijk te maken? Welke cijfers zijn wel beschikbaar over het gebruik van Neonicotinoïden in Nederland?
Ja.
Op de website van het CBS zijn gebruiksgegevens beschikbaar (uitgedrukt in kg werkzame stof) voor onder andere neonicotinoïden. Zie CBS (tot en met 2012): website CBS.3
Kunt u aangeven hoeveel Thiacloprid in Nederland jaarlijks werd gebruikt in 2004 tot en met 2014? Zo nee, welke gegevens zijn wel beschikbaar over het gebruik van het middel Thiacloprid?
Sinds het op de markt komen van middelen op basis van de werkzame stof thiacloprid in 2004 geeft het CBS de volgende gebruiksgegevens, die op de website beschikbaar zijn (uitgedrukt in kg werkzame stof). In 2004 bedroeg het gebruik 320 kg, in 2008, 7.954 kg en in 2012, 11.654 kg.
Herinnert u zich dat u in het verleden heeft aangegeven niet tot een totaal verbod op Neonicotinoïden over te willen gaan uit vrees voor juridische claims van producenten van Neonicotinoïden? Kunt u hier een juridische onderbouwing van geven, waarbij u ook aangeeft welke eerdere zaken en jurisprudentie er geweest zijn, waarbij u tevens aangeeft voor welk bedrag aan schadeclaims gevreesd wordt?
Ik verwijs hiervoor naar de brieven aan uw Kamer van 14 mei 2013 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 707), 17 april 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 264) en 27 oktober 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 276) en 30 maart 2015 (Kamerstuk 27 858 nr. 303). Verder informeer ik uw Kamer voor het einde van het kerstreces over de beoordeling van het Ctgb over het rapport van het EASAC over neonicotinoïden.
Een voorbeeld van eerdere zaken of jurisprudentie waarbij het door u genoemde aan de orde is gekomen is er niet, omdat een dergelijk besluit niet eerder is genomen.
Erkent u dat voor bijen gevaarlijk landbouwgif ook gevaarlijk is voor vogels, zoals onder andere blijkt uit bekroond onderzoek van de Radboud Universiteit en eerdere onderzoeken van Tennekes?3
Aangaande het onderzoek van de Radboud Universiteit (Hallmann et al. 2014) is uw Kamer op 27 oktober 2014 (Kamerstuk 27 858 nr. 276) per brief geïnformeerd.
De betreffende eerdere onderzoeken van Tennekes (2010) zijn reeds, waar relevant, binnen de Nederlandse herbeoordeling van neonicotinoïden in 2011 meegenomen. Ook hierover is uw Kamer per brief op 14 juli 2011 geïnformeerd.
Ziet u de verhoogde bijensterfte en de achteruitgang van de weidevogelpopulatie als bewijs voor falend Europees en Nederlands beleid?
Nee. Eerder is uw Kamer geïnformeerd over de Nature publicatie aangaande imidacloprid en de afname van vogelpopulaties (Kamerstuk 27 858 nr. 276).
Kunt u helder uiteenzetten in welk artikel volgens u een causaal verband (versus een aanwijzing of een correlatie) wordt vereist bij de verschillende procedures (reguliere procedure, noodprocedure)?
Zoals ook in de brieven aan uw Kamer van 14 mei 2013 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 707), 17 april 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 264), 27 oktober 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 276) en 30 maart 2015 (Kamerstuk 27 858, nr. 303) is aangegeven, volgt uit het Europese en nationale juridisch kader dat er – om in te grijpen in toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen – aanwijzingen moeten bestaan, die wetenschappelijk onderbouwd zijn, dat niet langer wordt voldaan aan de goedkeurings- of toelatingscriteria (artikel 4, artikel 28 en artikel 29 van de Verordening (EC) 1107/2009) voor respectievelijk werkzame stoffen of gewasbeschermingsmiddelen, waardoor er onaanvaardbare risico’s ontstaan. Óf er moet in de huidige toelatingen aantoonbare aanleiding zijn voor een ernstig risico dat ingrijpen met een noodmaatregel gerechtvaardigd is. In Nederland is het Ctgb de bevoegde autoriteit om te toetsen of er ingegrepen moet worden in de toelating aan de hand van bepaalde gegevens. Daarbij toetst het Ctgb uiteraard ook de wetenschappelijke kwaliteit van die gegevens.
Wanneer komt de herbeoordeling Neonicotinoïden door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (CTGB) naar aanleiding van meetgegevens in het oppervlaktewater naar de Kamer, zoals eerder toegezegd?
Hierover zal ik uw Kamer voor het einde van het kerstreces informeren per brief.
Wanneer krijgt de Kamer de uitkomst van uw verzoeken aan het CTGB en de European Food Safety Authority (EFSA) om de meest recente studies van de Europese Academies te bekijken met de vraag of dit tot een herbeoordeling kan leiden?
Zie antwoord vraag 11.
Benzine is 20 eurocent te duur |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Benzine is 20 eurocent te duur»?1
Ja.
Deelt u de in genoemd bericht opgenomen analyse dat de benzine 20 eurocent en de diesel 11 eurocent te duur is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uit onderzoek (zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 2011/12, 24 036, nr. 392) komt naar voren dat de hoogte van de Nederlandse brandstofprijzen over het algemeen goed verklaard kan worden door de hoogte van de prijs voor ruwe olie, mits gecorrigeerd voor de dollarkoers. Prijsontwikkelingen op de Nederlandse brandstofmarkt lopen echter op de korte termijn niet altijd gelijk met veranderingen in de ruwe olieprijs. De belangrijkste verklaring hiervoor is dat de prijzen voor ruwe olie, raffinageproducten en brandstof aan de pomp tot stand komen op verschillende markten die hun eigen dynamiek en concurrentieomstandigheden kennen. Omdat veranderingen eerst in de prijzen voor ruwe olie en geraffineerde producten doorwerken, kan vertraging optreden in een verandering in de eindprijs voor consumenten. Olie die nu wordt opgepompt, komt pas na maanden of langer terecht bij tankstations. Verhandeling van ruwe olie en geraffineerde producten vindt bovendien plaats op termijnmarkten waar economische, politieke en voorraadrisico’s worden afgedekt waardoor de brandstofprijs minder direct verband houdt met de feitelijke productieprijs van olie. Tot slot hangen de brandstofprijzen ook af van de lokale concurrentiesituatie. Door verschillen in kosten, typen klanten en dienstverlening kunnen de prijzen lokaal verschillen. Op 3 september jl. kon in Nederland bijvoorbeeld een liter euro 95 benzine getankt worden voor prijzen tussen de € 1,40 en € 1,70.
Bent u bereid in te grijpen? Zo nee, waarom niet?
Om de genoemde redenen in het antwoord op vraag 2 zie ik geen noodzaak om in te grijpen of opnieuw onderzoek uit te laten voeren naar de hoogte van de brandstofprijzen. Vanwege het belang van de benzinemarkt voor de Nederlandse economie houdt de ACM relevante ontwikkelingen nauwlettend in de gaten en zal zij optreden indien daartoe aanleiding is.
Bent u bereid de Autoriteit Consument & Markt (ACM) een onderzoek te laten uitvoeren naar de hoogte van de brandstofprijzen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De voorgenomen verkoop van busbedrijf Qbuzz door de NS |
|
Eric Smaling , Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het bericht dat de NS voornemens is om Qbuzz te verkopen en de eventuele opbrengst te investeren in een aandeel in Thalys?1
De NS is sinds eind 2014 bezig met een strategische heroriëntatie van haar rol op de regionale vervoersmarkt. Hierbij wordt ook gesproken over regionale bus-activiteiten, maar deze analyse is breder.
Ik vind het belangrijk dat deze heroriëntatie eerst wordt afgerond alvorens er besluiten worden genomen. Tot die tijd acht ik het niet opportuun en niet in het belang van NS en de staat als aandeelhouder van NS om vooruit te lopen op de uitkomsten van de strategische heroriëntatie als ook op de mogelijke gevolgen hiervan voor (bedrijfsonderdelen van) NS, waaronder Qbuzz.
In reactie op de moties Dik Faber/Hoogland en De Boer/Van Veldhoven heb ik uw Kamer toegezegd om samen met Staatssecretaris Mansveld u een analyse en kabinetsopvatting te doen toekomen over de positionering van NS. De strategische heroriëntatie van NS neem ik hierin mee. Ik verwacht u dit najaar de analyse en kabinetsopvatting over de positionering van NS te doen toekomen.
Wat is de reden dat de NS het busbedrijf Qbuzz wil verkopen? Hangt dit samen met de eerdere fraude bij de aanbesteding van openbaar vervoer in Limburg of is hier een andere reden voor?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe past de verkoop van het busbedrijf bij de ambitie van de NS om tot beter deur-tot-deur-aanbod te komen voor de reiziger?
Zie antwoord vraag 1.
Is er overleg met uw ministeries over de verkoop van busbedrijf Qbuzz? Zo ja, in welke fase bevindt dit overleg zich? Zo nee, waarom niet?
Er vindt geregeld informatie-uitwisseling plaats, tussen NS en het Ministerie van Financien in het kader van het aandeelhouderschap, op alle relevante en majeure bedrijfsterreinen van NS. En dus ook over de heroriëntatie die NS momenteel uitvoert.
Welke gevolgen heeft de mogelijke verkoop van Qbuzz voor de joint venture tussen NS en HTM?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gevolgen heeft de eventuele verkoop van Qbuzz voor het personeel en op welke wijze wordt het personeel betrokken bij het proces?
Op dit moment loopt de heroriëntatie van NS nog en kan ik dus geen uitspraken doen over eventuele personele gevolgen. Zodra de heroriëntatie leidt tot concrete plannen wordt het personeel van NS conform de WOR betrokken bij het proces.
Welke andere mogelijkheden heeft de NS om een belang te verwerven in Thalys zonder hiervoor Qbuzz te verkopen?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het verstandig om wederom een Nederlands busbedrijf aan een buitenlands staatsbedrijf te verkopen? Zo ja, kunt u dit toelichten?
NS voert de strategische heroriëntatie momenteel uit. We hebben afgesproken dat NS de resultaten hiervan eerst met mij deelt voordat NS concrete stappen gaat zetten. Bij de beoordeling van de heroriëntatie door mij zal ik samen met de Staatssecretaris van I&M kijken naar het belang van de reiziger en de prestaties op het HRN, gezonde concurrentieverhoudingen in de Nederlandse OV-sector en de toekomstbestendigheid en waardebehoud van de onderneming. Inzichten vanuit diverse invalshoeken zijn nodig om een gefundeerde beoordeling te kunnen maken over eventuele opties en de daarmee gepaarde gaande risico’s die uit de heroriëntatie voortvloeien.
Het bericht ‘Enkelband huisarrest kan worden gekraakt’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Enkelband huisarrest kan worden gekraakt» en klopt hetgeen hierin vermeld wordt?1
Ik ken het bericht. Het nieuwsbericht gaat over de enkelbanden van GWG International. Ten behoeve van Nederlandse justitiabelen wordt voor elektronische monitoring geen gebruik gemaakt van de diensten van dit bedrijf. Ik kan daarom niet verifiëren of hetgeen hierin vermeld wordt correct is.
Bent u van mening dat het onacceptabel en onverantwoord is indien enkelbanden op welke manier dan ook gekraakt kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Aan de betrouwbaarheid en beveiliging van de enkelbanden die in Nederland worden ingezet worden hoge eisen gesteld.
Daarnaast is elektronische monitoring met behulp van een enkelband een ondersteunend middel binnen het reclasseringstoezicht, dat naast andere middelen wordt ingezet om de naleving van bijzondere voorwaarden te controleren.
Worden de enkelbanden van GWG International ook in Nederland gebruikt? Zo ja, bent u bereid dit gebruik per direct te beëindigen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 wordt in Nederland bij elektronische monitoring van onder toezicht gestelden geen gebruik gemaakt van enkelbanden van GWG International.
Indien u niet weet of enkelbanden van GWG International ook in Nederland worden gebruikt, bent u dan bereid dit per direct te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Indien in Nederland enkelbanden van een andere type gebruikt worden, kunnen deze dan ook gekraakt worden? Zo ja, bent u bereid dit gebruik per direct te beëindigen?
De enkelbanden die in Nederland binnen het reclasseringstoezicht worden gebruikt zijn voorzien van diverse veiligheidsmaatregelen. De veiligheid van de enkelbanden en het achterliggende systeem worden bovendien voortdurend gemonitord om eventueel misbruik vast te stellen. Daaruit is tot op heden niet gebleken dat het systeem in Nederland is gekraakt. Daarnaast worden periodiek hacktesten uitgevoerd om mogelijk zwakke plekken te identificeren. Met deze maatregelen wordt de beveiliging voortdurend op peil gehouden en/of verbeterd. Ik zie dan ook geen aanleiding om het gebruik van enkelbanden als ondersteunend middel te beëindigen.
Indien u niet weet of enkelbanden ook gekraakt kunnen worden, bent u dan bereid dit per direct onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.