Het bericht ‘Schippers: hogere kiesdrempel om kleine partijen uit Kamer te weren’ |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Schippers: hogere kiesdrempel om kleine partijen uit Kamer te weren»?1
Ja.
Is de uitspraak van Minister Schippers om het kleine partijen lastig te maken om in de Tweede Kamer te komen kabinetsbeleid?
Van kabinetsbeleid is, zoals Minister Schippers zelf ook aangeeft in het interview, geen sprake. Het kabinet heeft geen plannen om een kiesdrempel in te voeren (zie in dit verband: Kamerstuk 33 268, O, p. 3 en Kamerstuk 33 268, nr. 27, p. 21.
Welke gevolgen zal naar verwachting de invoering van een kiesdrempel, bijvoorbeeld 5% zoals in Duitsland, hebben?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zullen er met een dergelijke kiesdrempel nog steeds meer partijen nodig zijn voor meerderheidsvorming?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe het verhogen van de kiesdrempel van 0,8% nu naar bijvoorbeeld 5% bijdraagt aan verbetering van de democratie?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het belangrijker dat besluitvorming zonder al te veel tegenstand verloopt dan de democratische fractievorming in de Tweede Kamer?
Nee.
De toegankelijkheid van de Oranjezaal voor slechtzienden en slechthorenden |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Klopt het dat voor het bezoek aan de Oranjezaal geen speciale voorzieningen zijn voor slechtzienden en slechthorenden?1
Paleis Huis ten Bosch is geen museum, maar een woon- en werkpaleis waarvan de Oranjezaal gedurende twee maanden wordt opengesteld voor het publiek. Voor een bezoek aan de Oranjezaal geldt dat, om klimaat- en veiligheidstechnische reden, een beperkt aantal personen tegelijkertijd een rondleiding kunnen genieten. Voor iedereen, dus ook voor begeleiders van hulpbehoevenden, geldt dat zij een gratis ticket moeten aanvragen. Doordat er meer dan één kaart per boeking (maximaal vier) gereserveerd kan worden, bestaat er voor mensen met een handicap de mogelijkheid om een entreekaart te reserveren voor hun begeleiding.
Bij een bezoek aan de Oranjezaal krijgt het publiek een rondleiding van een professionele gids. Voorafgaand aan het bezoek wordt het publiek attent gemaakt op verschillende websites waar uitgebreide informatie te vinden is over de Oranjezaal. Daarnaast is tijdens de rondleiding ook schriftelijk materiaal beschikbaar. Voor mensen in een rolstoel is de Oranjezaal ook te bezichtigen. Er zijn eventueel extra rolstoelen beschikbaar voor mensen die slecht ter been zijn en de mogelijkheid bestaat om gebruik te maken van het invalidetoilet. Naar aanleiding van deze Kamervragen zijn, ondanks de kwetsbaarheid van de zaal in combinatie met de beperkte fysieke ruimte, hulphonden toegestaan. De toegankelijkheid voor mensen met een handicap is hiermee gewaarborgd.
Als stichting zijn Rijksmusea zelfstandige organisaties die zelf hun eigen prijs en toegankelijkheidsbeleid bepalen. Bij rijksmusea als Paleis het Loo, Paleis Soestdijk en Huis Doorn worden hulphonden ook toegelaten tot het museum. De toegankelijkheid voor mensen met een handicap is voor een bezoek aan Paleis Soestdijk en Paleis het Loo gewaarborgd. Huis Doorn is, zoals staat vermeld op de website van het museum, niet toegankelijk voor mensen in een rolstoel. Voor begeleiders van mensen met een handicap geldt voor een rijksmuseum als bijvoorbeeld Paleis het Loo dat zij de reguliere entreeprijs betalen bij een bezoek aan het museum.
Waarom moeten gebarentolken, die feitelijk geen deelnemer zijn aan een rondleiding, toch een eigen ticket reserveren? Hoe is dit voor vergelijkbare (publieke) bezienswaardigheden geregeld, bijvoorbeeld de rijksmusea, Paleis Soestdijk, Paleis Het Loo en Huis Doorn?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom zijn geleidehonden niet toegestaan bij een bezoek aan de Oranjezaal? Hoe is dit voor vergelijkbare (publieke) bezienswaardigheden geregeld, bijvoorbeeld de rijksmusea, Paleis Soestdijk, Paleis Het Loo en Huis Doorn?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid te kijken of er toch nog niet iets gedaan kan worden aan de toegankelijkheid voor slechthorenden en slechtzienden van de Oranjezaal, zodat ook deze groepen in de gelegenheid worden gesteld om deze bijzondere ruimte te bezoeken, bijvoorbeeld door speciaal voor belangstellenden uit deze groepen een beperkt aantal afzonderlijke rondleiding te organiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden deze regels zich tot de bepalingen en doelstellingen van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, waarvan de Tweede Kamer de ratificatiewetten binnenkort zal behandelen?
Er is een verschil tussen toegankelijkheid en het treffen van een redelijke aanpassing in een individueel geval. Bij toegankelijkheid gaat het om het preventief (dus los van de behoefte van een persoon in een concrete situatie) treffen van «algemene» voorzieningen of het verwijderen van obstakels. Het vergroten van de toegankelijkheid van een gebouw heeft tot gevolg dat zo’n gebouw toegankelijk wordt voor veel meer mensen. Op grond van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (verder: VN-verdrag) moet worden gewerkt aan verbetering van toegankelijkheid.
De Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) verplicht in artikel 2 tot het verrichten van een redelijke aanpassing in een concreet geval, tenzij deze onevenredig belastend is. Na ratificatie van het VN-verdrag en inwerkingtreding van de wijziging van de Wgbh/cz is die verplichting tot het verrichten van een redelijke aanpassing ook van toepassing op het terrein van goederen en diensten. Wat als passend en redelijk kan worden beschouwd, dient per concreet geval te worden getoetst en is helemaal afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval.
Deelt u de mening dat de overheid zelf het goede voorbeeld moet geven met betrekking tot de verplichtingen die uit het VN-verdrag voortvloeien? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Nederland stoot meer CO2 uit dan vorig jaar in dezelfde periode |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nederland stoot meer CO2 uit», waaruit blijkt dat de uitstoot van CO2 hoger is dan vorig jaar in dezelfde periode?1 Wat is uw oordeel over dit bericht?
Ja. Het tweede kwartaal van 2015 was ten opzichte van dezelfde periode in 2014 relatief koud waardoor bij huishoudens het gasgebruik en daarmee ook de CO2-uitstoot is toegenomen. Ondanks dit korte termijn effect zal Nederland overigens wel aan de Europese verplichtingen ten aanzien van de reductie van broeikasgassen voldoen.
De CO2-uitstoot stijgt ook doordat energiebedrijven momenteel hoofdzakelijk kiezen voor kolen vanwege de huidige prijsverschillen tussen gas en kolen en de lage CO2-prijs. Het gebruik van kolen is CO2-intensiever dan het gebruik van gas. Voor de uitstoot van CO2 moeten bedrijven CO2-rechten inleveren waarvoor binnen Europa een gezamenlijk emissieplafond geldt. Dit leidt ertoe dat extra uitstoot in Nederland door energiebedrijven niet leidt tot een toename van de CO2-uitstoot binnen Europa.
Hoe past deze stijging van CO2-uitstoot in de opdracht om de komende jaren tot een drastische vermindering van de uitstoot te komen, namelijk een reductie van 25% in 2020 (ten opzichte van 1990)?
Zoals aangegeven zal Nederland ondanks deze incidentele toename van CO2 ruimschoots voldoen aan de Europese reductieverplichtingen. Richting 2020 zullen de emissies van broeikasgassen conform de NEV 2014 aanzienlijk worden gereduceerd tot ongeveer 18% in 2020 ten opzichte van 1990. Wanneer alle doelen uit het Energieakkoord worden gerealiseerd, kan de reductie toenemen tot 21%. Voor een verdere reductie tot 25% in 2020 ten opzichte van 1990 zijn verdergaande en aanvullende beleidsmaatregelen noodzakelijk. Er wordt gestart met uitvoering geven aan de opdracht die volgt uit het vonnis van de rechtbank van 24 juni jl. door middel van een aantal lopende onderzoeken, zoals het IBO CO2.
Hoe oordeelt u over de suggesties van verschillende wetenschappers om tot meer en snellere reductie te komen, gedaan in een brief aan Minister-President Rutte?2
Zie beantwoording vraag 5/6.
Hoe oordeelt u in dit licht over het bericht dat op dit moment «alles opgebruikt is wat de aarde ons in één jaar kan bieden»?3
Het bericht geeft terecht aan dat de mensheid niet alleen met betrekking tot CO2 maar ook op andere terreinen niet op een duurzame manier met onze aarde omgaat. Om die reden is het kabinet ook bezig met verduurzaming van materiaalstromen via programma’s rond «resource efficiency», «van afval naar grondstof» en «biobased economy».
Hoe oordeelt u over de oproep van de topman van energiebedrijf Delta om de stekker uit alle Nederlandse kolencentrales te trekken?4
Zoals ik ook in de brief van 1 september heb aangegeven, zullen reeds lopende onderzoeken – zoals het Interdepartementale Beleidsonderzoek «Effectiviteit IBO CO2-reductiemaatregelen» (IBO CO2) – bouwstenen aandragen voor aanvullende maatregelen. Dit in aanvulling op het reeds ambitieuze klimaatbeleid van het kabinet. Het IBO CO2 wordt naar verwachting eind 2015 afgerond. Het kabinet zal u in de eerste helft van 2016 zijn standpunt toesturen over de uitkomsten van het IBO en daarbij tevens aangeven welke vervolgstappen zullen worden genomen.
Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat de doelstelling om tot een reductie van 25% te komen in 2020 ook daadwerkelijk wordt gehaald? Bent u bereid om snel tot meer dwingende afspraken te komen?
Zie antwoord vraag 5.
Burgerslachtoffers, oorlogsmisdadenen dreigende hongersnood in Jemen |
|
Michiel Servaes (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de recente berichten van Amnesty International en Human Rights Watch over grote aantallen burgerslachtoffers en vermeende oorlogsmisdaden in Jemen?1
Ja. Het kabinet vindt de bevindingen in de rapportages van Amnesty International en Human Rights Watch bijzonder verontrustend. Gezien de jarenlange betrokkenheid van Nederland in Jemen en de partnerrelatie worden de ontwikkelingen met grote zorg gevolgd (zie kamerbrief van 21 mei jl. 32 623-151).
Bent u bereid Saoedi-Arabië als aanvoerder van de coalitieaanvallen in Jemen bilateraal en in internationaal verband aan te spreken op de grote aantallen burgerslachtoffers en de berichten over grove schendingen van het oorlogsrecht door de coalitie? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland is zeer alert op mogelijke mensenrechtenschendingen en schendingen van het humanitair oorlogsrecht in het huidige conflict en stelt deze waar mogelijk bij alle conflictpartijen aan de orde.
Bent u tevens bereid de grote zorgen hieromtrent tijdens de eerstvolgende VN-Mensenrechtenraad en Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) te benoemen en er op aan te dringen dat alle strijdende partijen in Jemen het oorlogsrecht en mensenrechten dienen te respecteren en er alles aan moeten doen om burgerslachtoffers te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet de komende Mensenrechtenraad (MRR) en de AVVN als passende fora om alle conflictpartijen in Jemen op te roepen tot het respecteren van de mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht en zal dit ook doen.
Als de conflictpartijen voor de eerstvolgende zitting van de VN-Mensenrechtenraad nalaten om geloofwaardige stappen te zetten om de vermeende schendingen van het humanitair oorlogsrecht te onderzoeken, bent u dan bereid om tijdens die zitting op te roepen een internationale onderzoekscommissie in te stellen om dit onderzoek uit te voeren? Zo nee, waarom niet en op welk moment dan wel?
Het kabinet is zeer bezorgd over beschuldigingen van schendingen van het humanitair oorlogsrecht in Jemen en maakt zich sterk voor onderzoek hiernaar. Het kabinet hecht er belang aan dat dit onderzoek geloofwaardig is en gericht is op de vermeende schendingen door alle conflictpartijen. Nederland heeft een bijzondere positie in de MRR vanwege het co-auteurschap van de jaarlijkse resolutie over Jemen. Het is onze intentie om een onderzoek naar schendingen onderdeel te laten zijn van de resolutie.
Erkent u de zorgelijke waarschuwing van het VN World Food Programme (WFP) voor dreigende hongersnood in Jemen voor 6 tot 13 miljoen mensen en hoe reageert u op de oproep van de WFP om de gemaakte toezeggingen op het gebied van nood- en voedselhulp aan Jemen na te komen?
De berichtgeving over de naderende hongersnood en de grote aantallen ondervoede kinderen in Jemen baart het kabinet grote zorgen. Volgens de VN zijn inmiddels 21,1 miljoen mensen in het land (80% van de gehele bevolking) hulpbehoevend, waaronder 10 miljoen kinderen. Ernstige tekorten aan voedsel, schoon drinkwater, medicijnen, een nijpend tekort aan brandstof en stijgende voedselprijzen hebben grote gevolgen voor het dagelijks leven van de Jemenieten. Derhalve heeft het kabinet besloten tot een humanitaire bijdrage van 10 miljoen euro aan Jemen (zie Kamerbrief met kenmerk DSH-2015.475981). De bijdrage komt bovenop de eerdere bijdrage van 5 miljoen euro in mei jl. en brengt Nederlandse humanitaire bijdrage aan Jemen dit jaar op een totaal van 15 miljoen euro.
Daarnaast verstrekt Nederland algemene ongeoormerkte bijdragen aan internationale noodhulporganisaties en fondsen. In 2015 gaat het om: 55 miljoen euro aan het Central Emergency Response Fund (CERF), 40 miljoen euro aan het International Committee of the Red Cross (ICRC), 36 miljoen euro aan het World Food Program (WFP), 33 miljoen euro aan de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR), 15 miljoen euro aan het United Nations Children Fund (UNICEF) en 5 miljoen euro aan de Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA). Door ongeoormerkte bijdragen te verstrekken, kunnen organisaties het geld inzetten daar waar de humanitaire noden het hoogst zijn. Aangezien Jemen behoort tot de humanitaire crises met de hoogste prioriteit wordt een deel van de Nederlandse algemene ongeoormerkte bijdragen aan internationale noodhulphulporganisaties besteed aan de humanitaire hulp in Jemen. Vanwege het ongeoormerkte karakter van de Nederlandse steun is pas na afloop van het lopende jaar duidelijk hoeveel Nederlands geld er in Jemen is besteed. Hierover zal het kabinet u informeren in de jaarlijkse Kamerbrief over de besteding van humanitaire hulp.
Met deze recente bijdrage hoopt Nederland een katalyserend effect te sorteren en andere donoren aan te sporen hun toegezegde bijdragen over te maken. Waar mogelijk, zullen wij dit in internationaal verband ook aan de orde stellen. Van het door Saoedi Arabië toegezegde bedrag van 274 miljoen dollar is na het verschijnen van bovengenoemde Kamerbrief inmiddels 241 miljoen dollar overgemaakt aan de VN.
Net als Nederland draagt de Europese Commissie substantieel bij aan het verlichten van de humanitaire noden in Jemen. De Europese Commissie heeft in 2015 tot nu toe een totale bijdrage van 35 miljoen euro gedaan.
Welke extra steun kunnen Nederland en de EU geven om een (nog grotere) humanitaire ramp in Jemen af te wenden? Bent u bereid deze dreigende hongersnood in elk geval tijdens de aankomende Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) en AVVN aan de orde te stellen?2
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat gemeenten de eigen bijdrage als melkkoe gebruiken |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat gemeenten de eigen bijdrage die mensen moeten betalen voor zorg flink hebben verhoogd, waardoor steeds meer mensen afzien van zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Voor een uitgebreide uiteenzetting verwijs ik u naar mijn (parallel verzonden) brief in reactie op de commissiebrief inzake het verzoek om een reactie op de uitzending van Nieuwsuur d.d. 24 augustus 2015 inzake «Forse verhoging eigen bijdragen zorg door gemeenten». Het bericht in het Financieel Dagblad gaat over dezelfde thematiek als de uitzending van Nieuwsuur. Mijn reactie op het bericht is eveneens van gelijke strekking.
Conform het Regeerakkoord is de 33%-korting op de extramurale eigen bijdragen vanaf dit jaar komen te vervallen. Het effect van het vervallen van de 33%-korting verschilt per persoon omdat de hoogte van de eigen bijdrage voor extramurale zorg ook afhankelijk is van het inkomen, vermogen, de gezinssituatie en de leeftijd van een persoon (al dan niet de pensioensgerechtigde leeftijd hebben bereikt). Voor mensen met een laag inkomen betekent het vervallen van 33%-korting daarom in absolute zin een minder groot effect.
Hoeveel bestaande cliënten haken af van zorg, en hoeveel nieuwe cliënten zien af van de zorg, omdat ze de kosten te hoog vinden? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Deze aantallen zijn niet bekend. Door mij noch door gemeenten wordt geregistreerd of cliënten afhaken of afzien van ondersteuning. Dit laat onverlet dat ik het in algemene zin van belang vind dat de toegankelijkheid van ondersteuning niet wordt gehinderd door de hoogte van de kosten voor de cliënt. Voor wat betreft algemene voorzieningen geldt dat ik in het onderzoek naar aanleiding van de motie van lid Keijzer2, naar de mate waarin gemeenten eigen bijdragen voor algemene voorzieningen vragen, bij gemeenten laat nagaan in hoeverre de eigen bijdragen voor de algemene voorzieningen een belemmering vormen om gebruik te maken van de algemene voorziening. Het onderzoek is naar verwachting eind september gereed. Dit betekent dat ik u over de uitkomsten van het onderzoek in de volgende voortgangsrapportage HLZ zal kunnen informeren.
Wat vindt u ervan dat de kosten voor begeleiding en dagbesteding vooral gestegen zijn voor mensen met een gemiddeld of hoger inkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven uiteengezet viel deze ontwikkeling te voorzien. Niet alleen de 33%-korting is komen te vervallen, maar daarnaast gelden in de Wmo 2015 geen landelijke tarieven/kostprijzen. De kostprijs die de gemeente kan doorgeven aan het CAK is gemaximeerd aan de hand van de kostprijs die de gemeente zelf verschuldigd is. Dit kan betekenen dat de kostprijs (aanzienlijk) hoger is dan het landelijk (fictieve) tarief dat op grond van de AWBZ voor extramurale zorg van toepassing was. Cliënten zullen dit merken, in het geval zij voorheen nog niet hun maximale eigen bijdrage betaalden. Voor cliënten met een laag inkomen geldt een relatief lage maximale eigen bijdrage, waardoor het effect van het hanteren van het tarief conform de kostprijs die aan de aanbieder wordt betaald, niet zo groot is voor de cliënt. Dit verklaart waarom de stijging vooral merkbaar is voor mensen met een gemiddeld of hoger inkomen die relatief weinig ondersteuning en zorg afnemen en dus de feitelijke kosten betalen in plaats van de van toepassing zijnde maximale periodebijdrage (die voor hen hoger ligt).
Hoe vaak komt het voor dat de eigen bijdrage voor mensen per uur hoger uitvalt dan wat de gemeente aan de zorgaanbieder hiervoor heeft betaald? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
In het bewuste artikel en de uitzending van Nieuwsuur worden – behalve de gemeente Huizen waar een specifiek tarief onjuist werd gehanteerd, hetgeen per ommegaande wordt aangepast – geen voorbeelden genoemd van gemeenten waar eigen bijdragen worden gevraagd die hoger zijn dan de kostprijs.
Echter, het lijkt erop dat een aantal gemeenten een gemiddeld tarief aan het CAK doorgeeft in verband met verschillende kostprijzen voor meerdere aanbieders van hetzelfde product. Dit is niet in overeenstemming met de wet en de gemeenten die het hier betreft, dienen dit aan te passen. Samen met de VNG en het CAK zal ik gemeenten hierop wijzen. Voorts merk ik hierbij op dat het onbekend is om hoeveel en om welke gemeenten het gaat. Het CAK beschikt niet over gegevens over prijsafspraken tussen gemeenten en aanbieders. Ik ben blij dat de VNG haar rol oppakt en actief onderzoekt waar dit een probleem is.
Erkent u dat het vragen van een hogere eigen bijdrage dan de kostprijs die een gemeente er voor betaalt in strijd is met artikel 2.1.4. derde lid van de Wmo 2015 (Wet maatschappelijke ondersteuning)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Er kan geen misverstand over bestaan dat de eigen bijdrage van de cliënt in geen geval hoger mag zijn dan de kostprijs die een gemeente aan de aanbieder(s) voor de dienst en/of voorziening betaalt.
Bent u bereid de gemeentelijke verordeningen die in strijd met de wet zijn te vernietigen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke procedure gaat u volgen?
Ik zal gemeenten, de VNG en het CAK er actief op wijzen dat geen kostprijzen mogen worden doorgegeven die hoger liggen dan de feitelijke kosten. Ik heb daarbij de mogelijkheid om van de bevoegdheden in het kader van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht gebruik te maken.
Ik vertrouw er echter op dat dit niet nodig is. Daarnaast zie ik geen aanleiding om aan te nemen dat verordeningen moeten worden aangepast omdat het hier gaat om kostprijzen die de gemeenten aan het CAK doorgeven ten behoeve van de berekening van de hoogte van de eigen bijdrage. De gemeente dient in de verordening te regelen op welke wijze wordt berekend wat de kostprijs van de voorziening of dienst is. De kostprijs die een gemeente doorgeeft aan het CAK mag hier niet boven liggen.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de aanbieders die in het bericht aangeven dat de eigen bijdrage 30% tot 50% hoger is dan toen de zorg nog door het Rijk werd geregeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze toename is verklaarbaar. Zoals hierboven beschreven is de feitelijke eigen bijdrage voor cliënten hoger geworden als gevolg van het vervallen van de 33%-korting op de eigen bijdrage. Daarnaast werd in de AWBZ een vast (en fictief) uurtarief gebruikt van € 14 waarop de eigen bijdrage werd gebaseerd.
Bent u bereid per gemeente de hoogte van de eigen bijdrage op een rij te zetten, mogelijk met behulp van het Centraal Aministratiekantoor, en de Kamer zo snel mogelijk dit overzicht te sturen, maar in ieder geval vóór de behandeling van de begroting VWS voor 2016?
Nee. De eigen bijdrage is per persoon verschillend en afhankelijk van onder meer diens leeftijd, huishoudsamenstelling en inkomen. Ook in het publiceren van een overzicht van gemeentelijke kostprijzen zie ik geen meerwaarde. Navraag bij het CAK leert dat het om een overzicht van circa 23.500 kostprijzen gaat. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wmo 2015 ligt bij de colleges van burgemeester en wethouders en de gemeenteraden in de gemeenten. Om die reden wordt informatie over kostprijzen niet door mij geregistreerd. Het is echter wel van belang dat cliënten op de hoogte zijn van kostprijzen. Daar waar dat niet het geval is, heb ik gemeenten gevraagd dat alsnog duidelijk te maken.
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten de eigen bijdrage berekenen op basis van het totale inkomen of op de bestedingsruimte die mensen hebben?
Hierboven heb ik u het wettelijk kader geschetst op basis waarvan de gemeentelijke eigen bijdrage wordt berekend. De vaststelling van de eigen bijdrage wordt door het CAK gedaan. Daarbij wordt niet alleen rekening gehouden met het (verzamel)inkomen, maar ook met het vermogen. De definitie van het begrip bestedingsruimte is mij niet bekend, het begrip wordt ook niet door het CAK gehanteerd. Ik vind het wel van belang dat gemeenten maatwerk leveren en wanneer zou blijken dat de bestaande systematiek in individuele gevallen leidt tot een onwenselijke uitkomst, de gemeente in zo’n geval borgt dat een cliënt niet om financiële redenen afziet van ondersteuning. De Wmo 2015 geeft gemeenten ook die opdracht en de bijbehorende mogelijkheden. In mijn brief aan de wethouders zal ik gemeenten daar nogmaals op wijzen.
Deelt u de mening dat het het beste zou zijn als mensen op basis van hun werkelijke bestedingsruimte de eigen bijdrage berekend krijgen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u regelen dat dit de procedure wordt voor alle gemeenten?
Zie antwoord vraag 9.
De berichtgeving dat bedrijven worden gestimuleerd gas uit de Noordzee te winnen |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u uw uitspraak in het Algemeen Dagblad, dat onderzocht moet worden op welke wijze bedrijven gestimuleerd kunnen worden tot verdere gaswinning uit de Noordzee, toelichten?1
Voor een nadere toelichting op het stimuleren van de gasproductie op de Noordzee verwijs ik naar de brief die ik parallel aan deze antwoorden aan uw Kamer heb gestuurd naar aanleiding van het verzoek van het lid Van Veldhoven om een brief over het potentieel bij gasvelden onder de Noordzee en de voorwaarden en de tijdstermijnen voor het winnen van extra gas uit de Noordzee. In mijn brief geef ik aan dat ik momenteel onderzoek of de huidige investeringsaftrek van 25% voor investeringen in de opsporing en winning van marginale gasvoorkomens op het Nederlands deel van het continentaal plat na 2016 moet worden verlengd, bijgesteld of vervangen. Mijn doelstelling is dat mijnbouwondernemingen – binnen de kaders van de Mijnbouwwet en de EU-staatssteunregels – blijven investeren in opsporings- en winningsactiviteiten, om daarmee de essentiële infrastructuur op het continentaal plat in stand te houden zolang er nog economisch winbare gasreserves zijn.
Hoe rijmt deze gedane uitspraak met uw eerdere bewering dat «fossiele brandstoffen in Nederland niet worden gesubsidieerd, ook niet via fiscale maatregelen»?2
Zoals ik in voornoemde brief aangeef, leidt de investeringsaftrek voor mijnbouwondernemingen tot vermindering van de druk van de additionele afdracht van winstaandeel aan de Staat. Daardoor vinden er op het continentaal plat nieuwe investeringen plaats in de opsporing en winning van gasvoorkomens die anders – dus zonder die maatregel – niet zouden plaatsvinden omdat ze dan niet rendabel zijn. Met andere woorden: tegenover de vermindering van de afdracht van winstaandeel staan nieuwe investeringen in de opsporing en productie van aardgas, die juist leiden tot extra afdrachten over de extra productie. De uit die extra productie voortvloeiende gasbaten zijn dan weliswaar lager dan ze zonder die maatregel zouden zijn, maar zonder die maatregel zouden de extra productie en extra gasbaten er in het geheel niet zijn. Het is naar mijn mening onjuist om (de werking van) een dergelijk stimuleringsinstrument te kwalificeren als subsidie. In 2010 is deze maatregel door de Europese Commissie beoordeeld als verenigbaar met de staatssteunregels van het EU-Verdrag. Verder merk ik op dat in het Verenigd Koninkrijk onlangs een fiscaal stimuleringspakket is geïntroduceerd ter verbetering van het mijnbouwklimaat met name in het met Nederland concurrerende zuidelijk deel van de Noordzee aan Engelse zijde.
Ouders die steeds vaker financiële hulp nodig hebben om de kosten voor school en sport te dekken |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u de alarmerende cijfers dat 68.619 kinderen in Nederland afhankelijk zijn van Stichting Leergeld of andere vormen van liefdadigheid om de financiële kosten voor school en sport te dekken?1 2
Alle kinderen hebben recht op goed onderwijs. De toegang tot het funderend onderwijs is voor alle leerplichtige kinderen kosteloos en de school verstrekt lesmateriaal aan de leerlingen. De bekostiging van het funderend onderwijs is zodanig dat scholen aan de wettelijke eisen met betrekking tot het onderwijs kunnen voldoen. Sport en bewegen zijn belangrijk voor jongeren. Daarom is bewegingsonderwijs onderdeel van het curriculum in het funderend onderwijs.
De school is verantwoordelijk om beleid op te stellen met betrekking tot de vrijwillige ouderbijdrage en, in het voortgezet onderwijs, de zogeheten schoolkosten, waar de vrijwillige ouderbijdrage een onderdeel van is. De hoogte en de besteding van de financiële bijdragen van ouders worden besproken in de medezeggenschapsraad (MR). De ouders en leerlingen (in het vo) in de MR moeten hiermee instemmen.
Acht u het acceptabel dat kinderen afhankelijk zijn van liefdadigheid om mee te kunnen doen met de activiteiten op school? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat kinderen niet meer afhankelijk zijn van liefdadigheid om de schoolkosten te financieren?
Ouders betalen in beginsel niet voor activiteiten die onderdeel zijn van het reguliere onderwijsprogramma. Mocht de school toch afspraken hebben gemaakt over een bijdrage van de ouders voor bepaalde activiteiten of benodigdheden in het reguliere onderwijsprogramma, dan is de school verplicht een kosteloos alternatief aan te bieden voor leerlingen van wie de ouders deze bijdrage niet betalen. De kosten voor activiteiten die niet tot het verplichte onderwijsprogramma behoren, vallen onder de vrijwillige ouderbijdrage. Ouders hebben dan de keuze of hun kind hier wel of niet aan deelneemt.
Acht u het wenselijk dat voor veel ouders de vrijwillige ouderbijdrage een financiële strop dreigt te worden? Zo nee, ziet u mogelijkheden de vrijwillige ouderbijdrage te maximeren, zodat er geen financiële drempel ontstaat voor ouders om hun kind bij de school van hun voorkeur aan te melden? Kunt u dit toelichten?
Het is, zoals bij de beantwoording van vraag 1 al aangegeven, de gedeelde verantwoordelijkheid van de school en de ouders om de ouderbijdragen en de schoolkosten voor ouders beheersbaar te houden. Ik monitor periodiek de schoolkosten in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs, om erop toe te zien dat dit het geval is. De toelating van de leerling tot een school mag niet afhankelijk zijn van het betalen van de ouderbijdrage. Dit is wettelijk geregeld. Ik zie dus geen aanleiding om de vrijwillige ouderbijdrage te maximeren.
Bent u bereid de hoogte van de vrijwillige ouderbijdrage op alle Nederlandse scholen aan de Kamer te rapporteren? Zo nee, waarom niet?
Vanaf het schooljaar 2012/2013 is het toezicht op de naleving van de schoolkosten en vrijwillige ouderbijdrage in het reguliere toezicht van de inspectie opgenomen. Het toezichtkader van de inspectie is hierop aangepast. Als het nodig is, spreekt de inspectie de school aan op het niet nakomen van wet- en regelgeving. Gelet op de rol die de inspectie heeft bij de schoolkosten en vrijwillige ouderbijdrage, vind ik het niet noodzakelijk om de hoogte van de vrijwillige ouderbijdrage op alle Nederlandse scholen aan de Kamer te rapporteren.
Bent u bereid de vrijwillige ouderbijdrage ook daadwerkelijk vrijwillig te maken en scholen die ouders onder druk zetten (of aanmaningen versturen) op te sporen en te beboeten? Zo nee, waarom niet?
De ouderbijdrage is altijd vrijwillig. Ouders zijn immers niet verplicht om de vrijwillige ouderbijdrage te betalen. De inspectie kan, wanneer een school zich niet houdt aan de eisen met betrekking tot de vrijwillige ouderbijdrage, de bekostiging gedeeltelijk, of geheel, opschorten of inhouden. Ik ben niet bevoegd om boetes uit te delen aan de scholen.
Bent u van mening dat de onderliggende reden van de wildgroei van ouderbijdragen in het onderwijs de ontoereikende financiering is? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om dit aan te pakken? Zo nee, wat is volgens u de onderliggende reden?3
Als er al sprake zou zijn van wildgroei, dan is ontoereikende financiering van het onderwijs niet de onderliggende reden. De overheid is verantwoordelijk voor de reguliere bekostiging, waarmee scholen in staat worden gesteld te voldoen aan hun wettelijke verplichtingen. De overheidsbekostiging is toereikend om onderwijs te bieden dat voldoet aan de wettelijke eisen.
Vindt u het wenselijk dat segregatie en tweedeling in het onderwijs door de soms buitenproportionele ouderbijdragen wordt aangewakkerd? Op welke wijze gaat u de segregatie en tweedeling in het onderwijs voorkomen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, wordt de toelating van de leerling niet bepaald door het wel of niet betalen van de vrijwillige ouderbijdrage. De toelating is bij wet geregeld. Uit het onderzoek van de inspectie naar de vrijwillige ouderbijdrage in het basisonderwijs (Kamerstuk 31 293, nr. 221) blijkt dat slechts een klein aantal basisscholen een hoge tot zeer hoge ouderbijdrage vraagt. Uit de schoolkostenmonitor vo en mbo 2013 blijkt dat een meerderheid van de ouders in het voortgezet onderwijs vindt dat de kosten «niet hoog en niet laag» zijn. Verder laat het onderzoek zien dat het overgrote deel van de ouders in het voortgezet onderwijs de schoolkeuze niet laat afhangen van de hoogte van de schoolkosten.
Het opnieuw uitstellen van het Nationaal Programma voor eindberging van kernafval |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Stel besluit kernafval niet honderd jaar uit»?1
Ja.
Waarom hebt u de deadline van 23 augustus 2015 niet gehaald voor het opstellen van een Nationaal Programma voor eindberging van radioactief afval? Wanneer kan de Kamer dit Nationaal Programma verwachten?
De diverse ondersteunende studies en een zorgvuldige afstemming namen meer tijd in beslag dan vooraf was voorzien. Hierover heeft de Minister van Economische Zaken de Kamer in mei geïnformeerd. De Tweede Kamer kan het nationale programma radioactief afval en verbruikte splijtstof verwachten nadat dit programma voor het publiek ter inzage is gelegd en de inspraakreacties zijn verwerkt.
Wanneer zijn de onderzoeken gereed over mogelijke eindberging?
De meeste resultaten van het onderzoeksprogramma eindberging radioactief afval (OPERA) worden medio 2016 voorzien. Op de website van COVRA (www.covra.nl) is inhoudelijke informatie over OPERA inclusief de eerste resultaten te vinden.
Op welke manier hebben burgers en organisaties de mogelijkheid en de tijd om inspraak te geven en op welke manier neemt u deze inspraak mee bij de vaststelling van een definitief Nationaal Programma? Is hier nog voldoende tijd voor, aangezien de Europese Commissie een Nationaal Programma verwacht?
Het ontwerp programma wordt in het najaar ter inzage gelegd voor burgers voor inspraak. De inspraakreacties worden meegenomen voordat het programma definitief wordt vastgesteld door de Minister. De Europese Commissie is op de hoogte gesteld van de vertraging zodat ook voldoende tijd kan worden genomen voor de inspraak.
Waarom neemt u nog geen besluit over definitieve eindberging van kernafval en wilt u dit honderd jaar uitstellen, terwijl jaarlijks in Nederland 1.000 kubieke meter radioactief afval wordt geproduceerd en COVRA nu al «tijdelijk» 41.500 vaten met laag en middelradioactief afval, 2.800 containers met verarmd uranium en ruim vijfhonderd vaten met hoogradioactief afval heeft opgeslagen? Waarom schuift u dit steeds groter wordende probleem door naar volgende generaties?
Het radioactief afval is nu veilig bovengronds opgeslagen bij de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA) in Zeeland. Bijzonder aan de gebruikte afvalverpakkingen en deze gebouwen is dat bij het ontwerp en de bouw al rekening is gehouden met de termijn van ten minste 100 jaar. Het terrein van COVRA beschikt over voldoende capaciteit om de hoeveelheid radioactief afval die in Nederland ontstaat tijdens deze periode op te slaan. De wijze van opslag is daarmee uniek in de wereld. Begin 2015 was er 30.000 m3 radioactief afval in opslag bij COVRA waarvan 86 m3 hoogradioactief afval. Nederland heeft daarmee een beperkte hoeveelheid hoogradioactief afval in vergelijking met andere landen.
Berging in de diepe ondergrond wordt op dit moment, ook internationaal, gezien als de meest veilige en duurzame wijze om hoogradioactief afval op de lange termijn te beheren. Naar verwachting worden rond 2025 de eerste geologische eindbergingen voor hoogradioactief afval in Europa operationeel. Voor een land als Nederland, met een beperkte hoeveelheid radioactief afval, een relatief kleine nucleaire sector en een beperkt onderzoeksbudget, is het van belang om te leren van en te delen in de ervaringen die internationaal hiermee worden opgedaan.
Het is niet met zekerheid te voorspellen wat rond het moment van besluitvorming over eindberging de beste manier zal zijn om het radioactief afval te beheren, of wat dan de inzichten van de maatschappij zijn. Uiteindelijk zal later, rond het jaar 2100, met actuele technologie en inzichten, een goed onderbouwd besluit genomen kunnen worden over het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstof. In de tussentijd wordt gezorgd voor de benodigde – financiële – middelen om de eindberging te kunnen realiseren.
Erkent u dat het Waarborgfonds Eindberging niet voldoet en onvoldoende groeit om definitieve eindberging van afval uit de kerncentrale Borssele tot 2033 te realiseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe garandeert u dat er over 33 jaar en over 100 jaar voldoende geld is om eindberging te realiseren? Wie betaalt deze kosten?
De geschatte kosten voor het realiseren van een eindberging worden door COVRA middels haar tarieven doorberekend aan de aanbieders van afval volgens het principe van «de vervuiler betaalt». Dit vermogen wordt belegd zodat dit gedurende de periode van bovengrondse opslag kan renderen. Het doel is om hiermee de kosten te dekken voor het voorbereiden, aanleggen, exploiteren en sluiten van een geologische eindberging na de periode van bovengrondse opslag. Momenteel belegt COVRA een groot deel van haar gelden bij de Staat door middel van schatkistbankieren. Iedere vijf jaar wordt opnieuw bekeken of het benodigde doelvermogen gehaald wordt en of er maatregelen moeten worden genomen. De afgelopen jaren blijft het behaalde rendement achter bij de gestelde doelen, hierover wordt momenteel overleg gevoerd tussen COVRA en de aandeelhouder, die reeds heeft aangegeven hierop terug te komen.
De toename van de kloof tussen arm en rijk in Amsterdam |
|
Sadet Karabulut , Arnold Merkies |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Ook in Amsterdam neemt de kloof tussen arm en rijk toe»?1
Het kabinet volgt dit soort onderzoek op de voet, mede omdat het streven naar een evenwichtige inkomensverhouding een van de drie pijlers onder het regeerakkoord van dit kabinet is. Het artikel laat zien dat Amsterdam binnen de gekozen selectie van steden tot de minder gesegregeerde steden behoort. Dat is goed nieuws. Het artikel beschrijft echter ook een stijging in de segregatie over de tijd. Dit benadrukt het belang van gelijke kansen nu en in de toekomst. Het kabinet zet in op het bieden van gelijke kansen door toegang tot goed onderwijs en de arbeidsmarkt. Wat betreft evenwichtige inkomensverhoudingen is het van belang dat internationale vergelijkingen uitwijzen dat Nederland wat betreft inkomensverdeling relatief egalitair is. Dit is voor een aanzienlijk deel te danken aan de grote mate van herverdeling, die de Nederlandse overheid van oudsher bewerkstelligt met een progressief belastingstelsel en het vangnet van de sociale zekerheid. Het kabinet heeft maatregelen genomen om ook voor komend jaar een evenwichtig koopkrachtbeeld te bereiken.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek waaruit blijkt dat Amsterdam op de achtste plaats staat van een lijst van 13 meest gesegregeerde hoofdsteden van Europa, boven steden als Boedapest, Praag of Oslo?2
Het onderzoek is voor 13 steden gedaan, dat zijn niet per se de meest gesegregeerde steden. Op deze lijst eindigt Amsterdam op de 8ste plek, waarmee Amsterdam in deze selectie van steden tot de minder gesegregeerde steden behoort. Overigens wordt momenteel, in opdracht van de Minister voor Wonen en Rijksdienst, een nader onderzoek uitgevoerd naar de ruimtelijke spreiding en menging van verschillende groepen in Nederland. Daarin wordt ook Amsterdam meegenomen.
Deelt u de mening dat de overheid zich te ver heeft teruggetrokken waardoor zij minder in staat is de ongelijkheid te dempen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de rol van de overheid te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet herkent niet het beeld dat de overheid zich te ver heeft teruggetrokken. Zoals vermeld bij het antwoord op vraag 1 vindt het kabinet het van groot belang dat mensen zoveel mogelijk gelijke kansen hebben. Vooral de toegang tot goed onderwijs en de arbeidsmarkt spelen daarbij een belangrijke rol. Nederland behoort tot de landen waar het onderwijs zeer goed scoort op zowel kwaliteit als de mate waarin kansen worden geboden. Het kabinet wil de kwaliteit van onderwijs verder verbeteren en daarmee gelijke kansen verder bevorderen.
Deelt u de mening dat de liberalisering van de woningmarkt is doorgeschoten waardoor er een enorme krapte is ontstaan op de sociale huurmarkt? Zo ja, is de regering bereid de liberalisering een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt niet de mening dat de liberalisering van de woningmarkt is doorgeschoten. Hoewel de geliberaliseerde voorraad de afgelopen jaren is gegroeid, bedraagt deze nog steeds slechts 12% van de huurwoningenvoorraad3. De gereguleerde huurwoningenvoorraad van ca. 2,6 mln. woningen is dan ook in principe toereikend om de huishoudens met lagere c.q. middeninkomens die toegang hebben tot de sociale huursector, te huisvesten. Deze doelgroep omvat ca. 2 mln. huishoudens. Het kabinet zet juist in op een evenwichtige opbouw van de huurmarkt, waarvan het stimuleren van voldoende aanbod in een middensegment van geliberaliseerde huurwoningen (met een huurprijs tot ca. € 1.000,– per maand) deel uitmaakt. Hierdoor en door de maatregelen uit het Woonakkoord wordt de doorstroming gestimuleerd en komen woningen in de gereguleerde huurmarkt meer ter beschikking van de doelgroep.
Wat is uw reactie op de uitspraak van hoogleraar stedelijke geografie Sako Musterd dat de groeiende ongelijkheid de duurzaamheid van de samenleving bedreigt en dat sociaaleconomische ongelijkheid leidt tot ongelijkheid in de criminaliteitscijfers?
Het is van groot belang dat er geen kloof ontstaat tussen groepen kansrijken en kansarmen. Het kabinet kan zich voorstellen dat dit naast verschillen in bijvoorbeeld gezondheid ook leidt tot hogere criminaliteitscijfers. Ook in het boek van Wilkinson (2009)4 komen de ongewenste maatschappelijke effecten van ongelijkheid aan bod. In Nederland is van een kloof tussen kansrijken en kansarmen gelukkig geen sprake. Het kabinet probeert een tweedeling in de samenleving te voorkomen door kwetsbare groepen perspectief te blijven bieden. De overheid kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren door te waarborgen dat zij toegang houden tot het onderwijs, de arbeidsmarkt en (betaalbare) woningen.
Welke andere oorzaken (dan de huurliberalisering) ziet u voor de toename van ongelijkheid in Amsterdam?
De omvang van de huurliberalisering is in Amsterdam beperkt. In 2013 is in Amsterdam het aandeel huurwoningen in de totale woningvoorraad ca. 68%. Van deze huurwoningen behoort ca. 10% tot de geliberaliseerde huursector. Uit het onderzoek van Musterd e.a. blijkt dat de ongelijkheid in Amsterdam onder ander is toegenomen doordat de stad door de vestiging van internationale bedrijven aantrekkelijke is geworden voor hoogopgeleiden.
Bent u bereid actie te ondernemen om de toenemende ongelijkheid in Amsterdam als gevolg van liberalisering en globalisering te bestrijden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet in op het bieden van gelijke kansen door toegang tot goed onderwijs en de arbeidsmarkt. De maatregelen in de huurmarkt zorgen ervoor dat er voldoende betaalbare huurwoningen in de steden beschikbaar blijven voor de doelgroep.
Deelt u de mening dat de bestrijding van tweedeling een uitdaging is voor zowel het Rijk als de gemeenten? Zo neen, kunt u aangeven wie u waarvoor verantwoordelijk stelt? Zo ja, bent u bereid om samen met de gemeente Amsterdam te komen tot een plan van aanpak tegen de groeiende tweedeling?
Iedereen heeft hierin zijn verantwoordelijkheid. Het Rijk heeft invloed via algemene kaders en richt zich op de wettelijke kaders. Het kabinet zet hierbij in op het bieden van gelijke kansen zoals beschreven in het antwoord op vraag 7. De gemeenten, die dichter bij de burger zitten, hebben hun verantwoordelijkheid op lokaal niveau bijvoorbeeld door in de prestatieafspraken met corporaties en huurdersorganisaties afspraken te maken over het aandeel sociale huurwoningen in de nieuwbouwopgave en de omvang van de voorraad betaalbare huurwoningen.
Vertraging bij het spoorproject Assen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Woede over dictaat ProRail»?1
Ja.
Klopt het dat de aanpak van het spoor rond station Assen een jaar wordt vertraagd doordat ProRail geen Treinvrije Periode (TVP) meer wil reserveren in augustus 2016 wegens een tekort aan bovenleidingmonteurs terwijl deze data zeer recent nog zijn gecommuniceerd op bewonersavonden?
Ja, dat klopt. ProRail heeft bij het samenvoegen van alle capaciteitsbehoeften in Nederland geconstateerd dat de uitvoering in de zomer 2016 onuitvoerbaar is geworden. De uitvoering van het spoorproject in Assen was ingepland tussen DSSU (Doorstroom Station Utrecht) en OV SAAL (Schiphol – Lelystad). Deze drie projecten bleken meer uitvoeringscapaciteit te vragen. De andere twee projecten verkeerden in een verdere fase en waren reeds aanbesteed. Hierdoor was het niet mogelijk om het project in Assen in dezelfde periode uit te voeren.
Deelt u de mening dat ProRail een dergelijke beslissing voor een jaar uitstel niet zonder vooroverleg had mogen nemen?
Het is de rol van ProRail om risico’s te identificeren en tijdig te betrekken bij de planning van projecten, ook in de communicatie naar betrokken partijen. Voor het project in Assen geldt een samenwerkingsovereenkomst tussen ProRail en de gemeente, met daarin opgenomen een voorgenomen planning. ProRail geeft aan dat het opgetreden risico van een tekort aan arbeidscapaciteit eerder al onder de aandacht was gebracht bij de gemeente Assen.
ProRail heeft aangegeven dat het direct met de betrokken partijen in contact is getreden na de constatering dat er te weinig monteurs beschikbaar zijn in de zomer van 2016. ProRail heeft vervolgens meteen op zowel ambtelijk als (hoofd)directieniveau het genomen besluit toegelicht. De president-directeur van ProRail heeft ook zelf Assen bezocht voor overleg met de gemeente. Er wordt nu gezamenlijk gewerkt om de consequenties van de ontstane situatie zoveel mogelijk te beperken.
Waarom is het niet mogelijk, als uitstel van de Treinvrije Periode onvermijdelijk is, deze te verplaatsen naar het najaar van 2016 en wordt gelijk gesproken over een jaar uitstel?
ProRail geeft aan dat de corridor Zwolle – Groningen wordt gebruikt door grote aantallen reizigers en Treinvrije Periodes buiten de vakantieperioden teveel reizigershinder geven. In de winter kan er tengevolge van weersomstandigheden niet aan beveiligingskabels gewerkt worden. Daarnaast dient de grote NedTrain werkplaats Onnen van NS goed bereikbaar te blijven in de herfstperiode. In de praktijk kunnen lange Treinvrije Periodes (voor Assen 15 dagen) daarom alleen in de zomer en het voorjaar plaatsvinden.
Klopt het dat ProRail de Treinvrije Periode al twee keer eerder heeft uitgesteld en nu geen garantie wil geven voor een andere datum voor de Treinvrije Periode?
ProRail geeft aan dat er geen sprake is van twee keer uitstel van de realisatie. In het verleden was er een losstaand onderhoudsproject in Assen. Dit project is in de tijd verschoven. De reden daarvoor was dat in de planuitwerking is gebleken dat het onderhoudswerk te combineren was met de werkzaamheden ten behoeve van de pendel treindienst Groningen – Assen en de ruwbouw van de perrontunnel voor het stationsproject. Deze combinatie biedt grote kostenvoordelen en vermindert de reizigershinder. Dit combinatieproject is nu vertraagd. ProRail heeft aangegeven dat het er alles aan zal doen om te zorgen dat het project wel vóór de zomer van 2017 wordt uitgevoerd. Hierbij geldt wel dat voor het vastleggen van Treinvrije Periodes, ProRail overeenstemming dient te krijgen met de vervoerders. Dit proces loopt op dit moment.
Bent u er mee bekend dat de gemeente Assen haar deel van de werkzaamheden rond het station (fietsenkelder en autotunnel) reeds heeft aanbesteed en dat deze projecten in 2016 zullen worden uitgevoerd?
Ja. Een deel van het werk wordt getroffen door de vertraging. Er zijn wel andere delen die wel doorgang kunnen vinden.
Deelt u de mening dat ProRail nog voldoende tijd heeft om personeel te organiseren en dat ProRail zich aan de gemaakte bestuurlijke afspraken in de samenwerkingsovereenkomst dient te houden?
Het is aan ProRail om tijdig te bepalen welke capaciteit aan BFI-monteurs beschikbaar is voor de geplande werkzaamheden.
ProRail heeft aangegeven dat de monteurs die voor het spoorproject in Assen nodig zijn, werken aan de specifieke spoortechnische installaties en de bovenleiding. Deze capaciteit is door haar specialisme alleen in Nederland beschikbaar bij een beperkt aantal partijen. ProRail geeft aan dat het niet mogelijk is om voor het zeer specialistische beveiligingswerk capaciteit voor een enkele klus op te leiden.
Klopt het dat het uitstel van het project grote financiële consequenties heeft voor de andere projecten rond het spoor in Assen die aan het spoorwerk zijn gekoppeld zoals de bouw van het stationsgebouw?
De verwachting is dat het uitstel zal leiden tot meerkosten en wijzigingen in planning rondom het spoor en het stationsgebied in Assen tengevolge van de nieuwe bouwfasering. Het is op dit moment nog niet duidelijk hoe groot de consequenties zullen zijn. Juist omdat er werk van ProRail en de gemeente samenkomt, is ProRail op dit moment nog met de gemeente in gesprek om te onderzoeken wat de consequenties zijn en hoe deze opgevangen kunnen worden.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat de regionale partijen moeten opdraaien voor extra kosten als gevolg van het nu dreigende uitstel van het project?
Nee, dat deel ik niet. Een en ander is afhankelijk van de afspraken die zijn gemaakt tussen de regio en ProRail. Dit kan per project verschillen. In dit geval is een samenwerkingsovereenkomst afgesloten tussen de gemeente en ProRail. Deze samenwerkingsovereenkomst is bepalend voor hoe omgegaan moet worden met dergelijke risico’s.
Bent u ermee bekend dat het technisch mogelijk is het casco van de perrontunnel al wel te bouwen in 2016, los van de spoorwerkzaamheden, waardoor de overige bouwprojecten rond het station toch zo veel mogelijk door kunnen gaan en het financiële verlies wordt beperkt?
ProRail heeft aangegeven dat er op dit moment onderzocht wordt wat nog wel uitgevoerd kan worden in 2016. ProRail heeft al aangegeven dat het bouwen van de perrontunnel niet mogelijk is in deze periode, aangezien ook hiervoor grootschalige aanpassingen aan de spoorinfrastructuur en ook de zogeheten BFI-monteurs nodig zijn. ProRail heeft aangegeven dat het wel mogelijk lijkt om het perron en het stationsgebouw uit te voeren in 2016.
Klopt het dat ProRail heeft besloten ook dit alternatief niet uit te voeren? Kunt u aangeven wat hiervan de reden is? Deelt u de mening dat ProRail het uiterste moet doen om de financiële schade en vertraging voor andere projecten als gevolg van de besluitvorming van ProRail te beperken?
Ja, dit klopt. In het antwoord van vraag 10 is de reden aangegeven waarom dit alternatief niet uitgevoerd kan worden.
Zoals ook in het antwoord van vraag 3 is aangegeven, deel ik uw mening dat het van belang is dat ProRail in overleg treedt met de betrokken partijen en dat er gezamenlijk wordt gewerkt om de consequenties van de ontstane situatie zoveel mogelijk te beperken.
ProRail geeft aan dat het de gemeente Assen zoveel mogelijk garanties zal geven dat het project wel vóór de zomer van 2017 wordt uitgevoerd. Hierbij zijn zij, in verband met het vastleggen van Treinvrije Periodes, afhankelijk van overeenstemming met de vervoerders.
Zullen de geplande extra pendeltreinen tussen Assen en Groningen ondanks de vertraging van het spoorwerk bij Assen nog steeds rijden voordat de aanpak van de Zuidelijke Ringweg Groningen start? Zo nee, hoe gaat u verkeersproblemen in de regio als gevolg van de start van de bouw van de ringweg dan opvangen?
Er wordt door NS en ProRail onderzocht of de pendel zonder de infrastructuuraanpassingen toch inpasbaar is. Dit is nog niet bekend. NS geeft aan dat het wel mogelijk is om met de vertraagde datum de extra pendeltreinen te laten rijden, voordat er verkeershinder ontstaat ten gevolge van de ringweg.
Wordt de planning van de Zuidelijke Ringweg Groningen beïnvloed door de vertraging die ProRail oploopt met het spoor rond Assen?
Het tracébesluit voor de Zuidelijke Ringweg is nog niet onherroepelijk vanwege lopende beroepen bij de Raad van State. Pas na de uitspraak van de Raad van State kan met meer zekerheid de planning van de aanleg worden vastgelegd.
Is het tekort aan bovenleidingmonteurs structureel? Wat betekent dit voor andere projecten voor aanleg, beheer en onderhoud op het spoor? Gaat ProRail dit tekort in overleg met de spooraannemers op korte termijn oplossen?
Nee, het tekort is niet structureel en de verwachting is dat er geen verdere tekorten in aanleg, beheer en onderhoud zullen volgen. Op dit moment loopt wel een aantal zeer grote projecten met grote reizigersimpact, welke alleen in de zomerperiode realiseerbaar is, doordat er minder reizigers zijn. De gezamenlijke spooraannemers vragen ProRail de benodigde arbeidscapaciteit zoveel mogelijk te verdelen over het jaar.
Verzilverd wonen |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Overheid, bemoei je met verzilveren huis»?1
Ja.
Welke rol ziet u voor de overheid weggelegd ten aanzien van het reguleren van de markt waarbij u het verzilveren van de eigen woning aanbiedt aan ouderen?
De Taskforce Verzilveren2 heeft uiteengezet dat er voor woningeigenaren op hoofdlijnen drie verschillende categorieën te onderscheiden zijn om de overwaarde in de eigen woning te verzilveren. Ten eerste kan iemand verhuizen naar een goedkopere koopwoning of een huurwoning. Ten tweede bestaat er de mogelijkheid om een (extra) hypothecaire lening af te sluiten. Ten derde kan het huis onmiddellijk of op termijn verkocht worden, terwijl de oorspronkelijke eigenaren er kunnen blijven wonen. Dit kan door verkoop-en-terughuur of door een opeethypotheek af te sluiten. Bij verkoop-en-terughuur wordt de woning gelijk verkocht en vervolgens door de oorspronkelijke eigenaars gehuurd. Bij een opeethypotheek wordt een hypotheek aangegaan waar de verschuldigde rente wordt bijgeschreven bij de hypotheekschuld.
Een (extra) hypothecaire lening of een opeethypotheek aan een consument kwalificeert als financieel product waarop de Wet op het financieel toezicht (Wft) van toepassing is. Dit betekent onder meer dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) er op toeziet dat de kredietaanbieders zich aan zijn zorgplicht houdt en de consument over alle relevante wordt geïnformeerd op een manier die begrijpelijk en niet misleidend is. De AFM heeft wanneer het gaat om dergelijke opeethypotheken aan consumenten dan ook dezelfde toezichtbevoegdheden als voor reguliere hypotheken en ziet toe op het productontwikkelingsproces.
Het kabinet is voornemens om de in de in de zogenoemde hypothekenrichtlijn3 opgenomen voorschriften voor reguliere hypotheken ook toe te passen op opeethypotheken. Bij opeethypotheken wordt wel andere precontractuele informatie voorgeschreven aangezien de precontractuele informatie die op grond van de hypothekenrichtlijn moet worden verstrekt bij reguliere hypotheken minder passend is voor opeethypotheken. De consultatie, in het kader waarvan ook partijen uit de vastgoedsector en de financiële sector hun reacties op het voorliggende voorstel kunnen geven, loopt nog tot 7 oktober aanstaande. In dit voorstel worden aanbieders van opeethypotheken bijvoorbeeld verplicht om, naast het verstrekken van de gebruikelijke feitelijke informatie, de consument ook te waarschuwen voor de effecten van de overeenkomst bij een stijging van de rente of een waardedaling van de woning. Door duidelijker voor te schrijven op welke manier hypotheekverstrekkers consumenten moeten informeren worden de risico’s voor de consument inzichtelijker gemaakt.
Bij het verzilveren van de overwaarde door verkoop-en-terughuur, zoals in het artikel wordt beschreven, verkoopt de consument de woning en huurt deze vervolgens terug. Verkoop-en-terughuur kwalificeert niet als financieel product en de Wft is hierop niet van toepassing. Wel is de algemeen geldende bescherming en toezicht ten aanzien van overeenkomsten geregeld via het Burgerlijk Wetboek van toepassing. Zo is de Autoriteit Consument en Markt (ACM) bevoegd maatregelen te nemen als er sprake is van een oneerlijke handelspraktijk in de zin van de artikelen 193a e.v. van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. In geval van collectieve inbreuken kan de ACM namelijk optreden. In het kader van haar publieke toezichttaak is de ACM bevoegd om te bepalen of in een specifiek geval sprake is van een oneerlijke handelspraktijk. De consument – in dit geval de verkoper – kan met zijn klacht bij ConsuWijzer – het informatieloket van de ACM – terecht, die de signalen doorspeelt naar de ACM. Verder kan de consument zelf gebruik maken van de instrumenten die het Burgerlijk Wetboek hem biedt, zoals een beroep op misbruik van omstandigheden of bedrog (artikel 44 van Boek 3) dan wel dwaling (artikel 228 van Boek 6). Ook zal de consument een beroep kunnen doen op de eisen van redelijkheid en billijkheid die bij zowel bij het onderhandelen over de te sluiten overeenkomst als bij de uitvoering van die overeenkomst in acht dienen te worden genomen. Ten einde de consument te behoeden voor een ondoordachte verkoop is voorts in artikel 2 van Boek 7 dwingend een bedenktijd van drie dagen na het overhandigen van het schriftelijke koopcontract voorgeschreven.
Deelt u de gedachte het toezicht op de financiële sector ook het verzilveren van eigen woningen omvat, of zou moeten omvatten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met de vastgoed- en de financiële sector te overleggen hoe het belang en de bescherming van de klant centraal gezet kan worden en hoe een betrouwbare markt voor het verzilveren van eigen woningen kan worden gestimuleerd?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u wettelijke mogelijkheden om misbruik en bedenkelijke financiële producten van verzilvering van eigen woningen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Het gebrek aan herkeuringen door het UWV |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hebt u kennis genomen van het bericht, dat er volgens de vakbond van verzekeringsartsen (NOVAG) te weinig mensen met een WGA-uitkering worden herkeurd?1
Ja.
Hoeveel herbeoordelingen voert het UWV in het kader van de regeling Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) in 2015 uit en hoe staat dit in verhouding tot andere jaren? Kan specifiek aangegeven worden hoeveel herbeoordelingen er per jaar door het UWV plaatsvinden sinds de aanpassing van de wet in 2004?
Het UWV communiceert jaarlijks met SZW over het aantal uit te voeren herbeoordelingen voor alle arbeidsongeschiktheidswetten. Voor 2013 en 2014 waren dat 31.000 herbeoordelingen. In 2013 heeft UWV feitelijk 35.113 herbeoordelingen verricht en in 2014 35.125. UWV voert dus, indien mogelijk en noodzakelijk, meer herbeoordelingen uit dan van tevoren aan SZW is aangegeven. Op basis van de realisatie in het eerste half jaar prognosticeert UWV dat in 2015 minimaal 40.000 herbeoordelingen uitgevoerd kunnen worden.
Naar verwachting vinden in 2015 circa 30.000 herbeoordelingen plaats in het kader van de WIA. In onderstaand overzicht is het aantal herbeoordelingen WIA over de jaren 2011 tot en met 2014 weergegeven.
Jaar
Aantal herbeoordelingen WIA
2011
11.041
2012
18.979
2013
23.609
2014
25.876
20151
30.000
prognose
Het is in het algemeen lastig om vast te stellen in hoeverre na een herbeoordeling het arbeidsvermogen is verbeterd. Iedere WGA-gerechtigde beschikt per definitie over arbeidsvermogen behalve de groep WGA 80–100 op medische gronden.
De meest voorkomende herbeoordeling die UWV uitvoert, is vraaggestuurd (op verzoek van de klant, werkgever of verzekeraar). In 2014 was 74% van alle herbeoordelingen (voor alle arbeidsongeschiktheidswetten) vraaggestuurd. Doorgaans vraagt betrokkene een dergelijke herbeoordeling alleen aan als recht op een hogere uitkering verwacht wordt. In geval van de WIA meestal een WGA 80–100 of IVA. In veel gevallen constateert de arts dat de uitkeringshoogte niet wijzigt. Een uitkeringsgerechtigde is verplicht om wijzigingen in de medische situatie te melden. Deze wijzigingen kunnen alleen worden vastgesteld met een herbeoordeling. Vandaar dat UWV en SZW in 2010 hebben afgesproken dat vraaggestuurde herbeoordelingen altijd prioriteit krijgen boven professionele herbeoordelingen.
De professionele herbeoordelingen (26% van alle beoordelingen) zijn doorgaans het meest effectief. Uit een in 2014 door UWV verricht onderzoek naar de uitkomsten van de professionele herbeoordeling voor de groep WGA medisch 80–100 (dit is de groep binnen de WGA waarvan verondersteld wordt dat die in een toekomstige situatie arbeidsvermogen krijgt) blijkt dat de professionele herbeoordelingen in 63% van de gevallen leiden tot een andere indeling in de verschillende klassen binnen de WIA. Voor 17% geldt dat geen wijziging heeft plaatsgevonden in hoogte van de uitkering, maar wel in arbeidsvermogen. In 45% van de gevallen wordt beoordeeld dat deelname aan arbeid mogelijk is. Hierbij dient opgemerkt te worden dat dit niet betekent dat 45% van de groep WGA 80–100 medisch onterecht een (te hoge) uitkering ontvangt, aangezien herbeoordelingen alleen worden uitgevoerd als er een toename van arbeidsmogelijkheden wordt voorzien. Voor de vraaggestuurde herbeoordelingen (74% van alle beoordelingen) is het lastiger om een exact beeld te geven over het percentage wijzigingen. Dit vanwege het gegeven dat het UWV de uitgangssituatie bij een vraaggestuurde herbeoordeling niet registreert.
Kunt u vervolgens aangeven hoeveel procent van de mensen met een WGA-uitkering, na de herbeoordeling weer in staat werden geacht te kunnen werken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de stellingname van de NOVAG dat door het gebrek aan herkeuringen ongeveer 150.000 arbeidsongeschikten ten onrechte een uitkering ontvangen?
Nee, ik deel de stellingname van de NOVAG niet. Ik herken het cijfer van 150.000 niet en ook het UWV kan dit cijfer niet verklaren. Het is een erg onwaarschijnlijk cijfer. Er zou hier gedoeld kunnen worden op mogelijk arbeidspotentieel onder de ontvangers van alle arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (dit zijn er ongeveer 800.000). Het grootste deel daarvan betreft echter nog altijd WAO-uitkeringsgerechtigden. In de beleidsdoorlichting artikel 3 begroting SZW over arbeidsongeschiktheid die ik op 15 december 2014 aan de Tweede Kamer heb gestuurd (Kamerstukken 2014–2015, 30 982, nr. 18) staat al aangegeven, dat er onder ontvangers van de WAO weinig meer arbeidspotentieel zal zijn dan nu al is vastgesteld, en dat met name de begeleiding naar werk (de businesscase UWV) naar verwachting veel meer zal kosten dan het opbrengt, zodat ik heb besloten om de pilot die in de businesscase UWV was voorgesteld niet uit te voeren.
Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om het aantal herkeuringen te verhogen?
Zie antwoord vraag 4.
Het verdwijnen van ligplaatsen in de 1e Rijksbinnenhaven in IJmuiden en het ligplaatsenbeleid voor de binnenvaart |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de klacht van de Algemeene Schippers Vereeniging (ASV) inzake het ligplaatsbeleid in de eerste Rijksbinnenhaven in IJmuiden?1
Ja. Hierbij wil ik graag onderscheid maken tussen de lig/overnachtingsplaatsen voor de binnenvaart in het voorste deel van de 1e Rijksbinnenhaven en een aantal schepen die al gedurende langere periode in strijd met de regelgeving van de Scheepvaartverkeerswet in het achterste deel van de haven ligt en waarmee geen activiteiten worden uitgeoefend als binnenvaartschip.
Rijkswaterstaat heeft tot voor kort weinig klachten gehad over de ligplaatsvoorzieningen in IJmuiden. Recent veranderde dat, nadat een ontruimingsprocedure was gestart tegen de schepen in het achterste deel van de haven. Doordat ook een invaartverbod voor dit deel is ingesteld, is ten onrechte het beeld bij binnenvaartschippers ontstaan dat hierdoor ligplaatsen verdwijnen. Dat is niet het geval. Het aantal officiële lig- en overnachtingsvoorzieningen in het eerste en middelste deel van de Rijksbinnenhaven, blijft hetzelfde. De ingezette ontruimingsprocedure past in de aanpak van Rijkswaterstaat om terreinen, zoals havens, efficiënter te benutten en waar mogelijk te exploiteren. De schepen in het achterste deel van de haven staan een verdere uitvoering van dit beleid in de weg. De bedoeling is de haven weer geschikt te maken voor overslagactiviteiten (b.v. wanneer de aannemer tijdens de aanleg van de nieuwe zeesluis gebruik wil maken van de haven). De eigenaren van de schepen zijn hierover in 2014 geïnformeerd. De meeste schepen zijn reeds vertrokken, maar 2 eigenaren (met meerdere schepen) verzetten zich tegen ontruiming.
Wat is de reden voor het verbieden van het gebruik van de eerste Rijksbinnenhaven voordat alternatieven voor de binnenvaart zijn gerealiseerd?
Er is geen reden om voor de eigenaren van de schepen in het achterste deel van de 1e Rijksbinnenhaven een alternatief te realiseren, omdat zij zonder toestemming, tegen de Scheepvaartwet in, gebruik maken van dit deel van de haven. RWS is, in lijn met het ligplaatsenbeleid, niet verantwoordelijk voor het creëren van ligplaatsen voor langdurig gebruik.
Klopt het dat in het «Ligplaatsbeleid Noordzeekanaalgebied» in 2003 is aangegeven dat er vanaf 2010 een fors tekort zou zijn aan ligplaatsen maar dat desondanks het aantal ligplaatsen niet is uitgebreid?2
In het document «Ligplaatsbeleid Noordzeekanaalgebied» staat inderdaad een passage met bovenstaande strekking. Tussen 2003 en 2010 is in het kader van bovengenoemd ligplaatsenbeleid het aantal wacht- en overnachtingsplaatsen uitgebreid tot 78 afmeerpalen. In overleg met de belangenvereniging Schuttevaer zijn bovendien afloopvoorzieningen en een autoafzetsteiger gerealiseerd.
Klopt het dat in een nabij gelegen Spuikanaal wel enige ligplaatsen zijn, maar dat hier maar maximaal drie keer 24 uur mag worden aangemeerd? Klopt het dat deze plaatsen niet geschikt zijn voor de kleinere binnenvaart omdat de aanmeerpalen te ver uit elkaar staan en hier bovendien in veel gevallen loopbruggen ontbreken om aan wal te komen?
In het nabij gelegen Spuikanaal zijn inderdaad ligplaatsen aanwezig, waarvan enkele ook een afloopvoorziening hebben en waar maximaal 3x 24 uur aangemeerd mag worden. Ook is hier een auto afzetsteiger aanwezig.
Het Noordzeekanaal en sluizencomplex IJmuiden zijn onderdeel van een hoofdtransportas. De afstand tussen de aanmeerpalen is gebaseerd op grote en middelgrote schepen. Kleinere schepen verplaatsen zich niet of zelden via de hoofdtransportas. Zij kunnen desgewenst uitwijken naar nabij gelegen havens van Beverwijk of Amsterdam.
Er zijn enkele afloopvoorzieningen gerealiseerd. Daar waar de afloopvoorzieningen ontbreken heeft dit te maken met het feit dat de aangrenzende oever geen openbaar terrein is.
Deelt u de mening dat er voor de binnenvaart onvoldoende alternatieven zijn bij IJmuiden door het sluiten van de mogelijkheid bij de eerste Rijksbinnenhaven?
Deze mening deel ik niet. In de 1e Rijksbinnenhaven verandert er niets aan het aantal beschikbare ligplaatsen voor binnenvaartschepen (voor- en middengedeelte). Er zijn in dit gebied voldoende voorzieningen getroffen om schippers in staat te stellen te voldoen aan wet- en regelgeving en de beroepsvaart voort te zetten via de hoofdtransportas. Voor langer verblijf of permanent gebruik is de hoofdtransportas geen geschikte locatie, maar kan men uitwijken naar havens nabij het Noordzeekanaal.
Welke structurele alternatieven zullen er worden gerealiseerd voor de binnenvaart in IJmuiden en voor de schepen in de eerste Rijksbinnenhaven en wanneer zijn deze beschikbaar en welke oplossingen zullen er komen voor de korte termijn?
Deze vraag is gebaseerd op de veronderstelling dat er ligplaatsen voor binnenvaartschepen verdwijnen uit de 1e Rijksbinnenhaven/IJmuiden. Dit bestrijd ik. Er is in mijn optiek dan ook geen reden om (vooralsnog) alternatieve ligplaatsen te realiseren voor de binnenvaart in IJmuiden. Met de twee eigenaren van de schepen uit het achterste deel van de 1e Rijksbinnenhaven vindt nog overleg plaats.
Welke invloed verwacht u op het ligplaatsvolume door de bouw van een nieuwe zeesluis in IJmuiden?
De bouw van de nieuwe zeesluis IJmuiden heeft beperkte invloed op het aantal ligplaatsen. Ten gevolge van het verplaatsen van functies van af te graven delen van de sluiseilanden zijn er in 2015 tijdelijk enkele aanmeerpalen niet beschikbaar.
Ik ben bereid om dit nader te onderzoeken.
Kunt u aangeven waarom op steeds meer ligplaatsen van Rijkswaterstaat een verbod geldt om langer dan drie keer 24 uur of zeven keer 24 uur te liggen?
De ligplaatsen zijn wacht- en overnachtingsplaatsen om de schippers in staat te stellen om te voldoen aan wet- en regelgeving zoals gesteld in o.a. de Wet vaartijden. De ligplaatsen hebben veelal een maximale ligtijd van 3x 24 uur en zijn bedoeld voor schepen in de actieve vaart. De ligplaatsen dragen bij aan een veilig gebruik van de vaarweg. Door de beperkte tijdsduur kunnen meerdere schepen gebruik maken van de ligplaatsen. In gevallen van calamiteiten (denk bv aan ziekenhuisopname van degene die het schip bestuurt) kan een uitzondering worden toegestaan en een langer lopende ontheffing verleend worden. In de praktijk gelden deze meestal voor maximaal 14 dagen.
Deelt u de mening dat deze verboden leiden tot onnodige vaarbewegingen en navenante milieudruk en dat dit de binnenvaartsector ook onevenredig hindert in de bedrijfsvoering en het huishouden van de gezinnen op deze schepen?
Ik kan me voorstellen dat het lastig is om te moeten verplaatsen in afwachting van een nieuwe lading, maar er zijn voldoende alternatieven beschikbaar. Anderzijds geldt dat als deze plekken als ligplaats voor langere tijd worden gebruikt er geen plekken genoeg zijn voor de actieve vaart, die moet laden en lossen.
Wat is uw reactie op het pleidooi van de ASV deze verboden te vervangen door een minder vergaande maatregel, zoals bijvoorbeeld de invoering van een onbepaalde ligplaatstijd mits de schipper kan aantonen dat het vaartuig beroepsmatig wordt gebruikt (bijvoorbeeld als er sprake is van een (communautair) binnenvaartcertificaat)? Deelt u de mening dat zo ook voldoende kan worden verzekerd dat ligplaatsen niet door andere schepen worden ingenomen?
Om optimaal gebruik van de ligplaatsen mogelijk te maken zijn de Rijksligplaatsen alleen bedoeld voor kortdurend verblijf. Het voorstel van de ASV om schepen die wel een vergunning (communautair certificaat) hebben om als binnenvaartschip te varen maar dat niet in de reguliere vaart doen langer te laten liggen aan Rijksligplaatsen past niet in dat gebruik. Voor langer verblijf moet men uitwijken naar andere, vaak gemeentelijke, ligplaatsen.
Het bericht dat de Nederlandse energiemaatschappij (NLE) de voorwaarden wijzigt waardoor mensen een dubbele energierekening ontvangen |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Consumentenbond boos over «dubbele «energierekening»?1
Ja. Het betreft een bericht naar aanleiding van de brief die de Nederlandse Energiemaatschappij (NLE) in augustus aan haar klanten heeft gestuurd. In de brief informeert NLE haar klanten dat zij vanaf september hun termijnbedrag vóór de maand van levering gaan betalen, in plaats van aan het einde van de maand van de daadwerkelijke levering. Effectief betekent dit dat deze klanten van NLE op 25 september aanstaande eenmalig voor twee maanden moeten betalen, voor de levering in september en oktober. Vervolgens betaalt de klant het einde van iedere maand voor de levering van de daaropvolgende maand. Over een heel jaar gezien betaalt men dus niet meer.
Deelt u de mening dat een dubbele incasso van de energierekening een flinke financiële tegenvaller is voor klanten en mensen met een klein inkomen ernstig in de problemen kan brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wijziging in de betalingscyclus van NLE zorgt voor een eenmalig dubbel incasso. Dit betreft een eenmalig dubbel incasso van circa € 162 voor een gemiddeld Nederlands huishouden.2 Een dubbel incasso van de energierekening kan met name voor mensen met een klein inkomen voor problemen zorgen. NLE houdt op verzoek van de klant rekening met de financiële situatie van de klant. Zo kan er een betalingsregeling worden afgesproken voor het dubbele incasso, waardoor bijvoorbeeld het tweede termijnbedrag gespreid over meerdere maanden betaald kan worden. Gezien het feit dat het gaat om een eenmalig dubbel incasso dat over meerdere maanden gespreid kan worden betaald, verwacht ik geen ernstige problemen voor mensen met een klein inkomen. Daarnaast heeft de klant ook het recht om het contract met NLE op te zeggen en over te stappen naar een andere energieleverancier.
Is er naar uw mening sprake van onzorgvuldig handelen door de Nederlandse energiemaatschappij (NLE), wanneer zij in hun informatie wel melden dat klanten die naar aanleiding van een dubbele incasso opzeggen dit kosteloos kunnen doen maar daarnaast niet tevens informeren over het feit dat ze bij het opzeggen van het contract hun welkomstbonus van € 110 verspelen?
NLE geeft in haar voorwaarden van de welkomstbonus («Kom erbij»-bonus) aan dat deze wordt uitgekeerd wanneer de klant de energienota iedere maand tijdig via automatische incasso voldoet. Voor het in aanmerking komen voor deze bonus moet de klant het gehele leveringsjaar voldoen aan deze voorwaarde. Het opzeggen van het contract binnen het leveringsjaar als gevolg van de wijziging van de betalingsvoorwaarden zorgt voor het vervallen van de welkomstbonus. Ik acht het wenselijk dat transparant wordt gecommuniceerd aan klanten. Daar past bij dat als klanten worden geïnformeerd over opzeggingsmogelijkheden, gewezen wordt op de gevolgen van de opzegging. Of NLE niet aan de wettelijke verplichtingen heeft voldaan voor het informeren van de klanten is ter beoordeling van de toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM). De klachten over de informatievoorziening ten aanzien van het vervallen van de welkomstbonus heb ik doorgegeven aan ACM. Het is aan ACM om een afweging te maken of zij dit al dan niet zal gaan onderzoeken en welke conclusies uit een eventueel onderzoek getrokken moeten worden.
Bent u van mening dat indien NLE «professionele wanbetalers» buiten de deur wil houden zij er beter voor kunnen kiezen om nieuwe klanten vooraf te laten betalen en financieel betrouwbaar gebleken bestaande klanten geen dubbele incasso af te dwingen?2 Zo nee, waarom niet?
In de Nederlandse geliberaliseerde energiemarkt kunnen consumenten zelf hun energieleverancier kiezen. De overeenkomst over de levering door de energieleverancier aan de consument, waaronder betalingsafspraken, is een privaatrechtelijke afspraak. Het staat de consument vrij om geen gebruik te maken van de dienst wanneer hij het niet eens is met de leveringsvoorwaarden. In de geliberaliseerde energiemarkt kan de consument gemakkelijk overstappen naar een van de vele energieleveranciers. Daarmee kunnen consumenten zelf bepalen en laten zien of de betalingsvoorwaarden van NLE redelijk zijn. Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over de betalingsvoorwaarden van een individuele onderneming.
Bent u bereid de Autoriteit Consument en Markt (ACM) – als controleur van de energiebedrijven – te verzoeken om de handelwijze van NLE ten aanzien van de instapkorting/welkomstbonus en het tussentijds wijzigen van het jaarcontract na te gaan? Zo nee, waarom niet?
De klachten over de informatievoorziening ten aanzien van het vervallen van de welkomstbonus en het wijzigen van de betalingsvoorwaarden heb ik doorgegeven aan de toezichthouder ACM. Het is aan ACM om een afweging te maken of zij dit al dan niet zal gaan onderzoeken.
Op welke wijze worden zijn energiebedrijven betrokken bij de kabinetsaanpak van armoede en schulden? Bent u bereid in gesprek te gaan met betreffende energieleverancier om mogelijke schuldenproblematiek door aangekondigd handelen te voorkomen? Zo ja, op welke wijze?
Nederland heeft een stelsel van verschillende maatregelen om energieconsumenten te beschermen. Ten eerste het algemene stelsel van sociale zekerheid dat burgers in staat stelt om hun basisbehoeften te bekostigen. Wanneer er toch mensen door moeilijke omstandigheden in de situatie komen dat zij hun energierekening niet kunnen betalen in verband met problematische schulden, dan zijn er de gemeenten om hen te helpen met schuldhulpverlening. Deze schuldhulpverlening is er in eerste instantie op gericht om ervoor te zorgen dat deze mensen hun maandelijkse rekeningen kunnen voldoen. Vervolgens kan er gewerkt worden aan afspraken met crediteuren over het terugbetalen van de schuld. Verder is in regelgeving vastgelegd dat een energieleverancier de consument met betalingsachterstanden bij de herinnering wijst op de mogelijkheden van schuldhulpverlening en aanbiedt, met schriftelijke toestemming van de consument, de contactgegevens en informatie over de hoogte van diens schuld te verstrekken aan een schuldhulpverleningsinstantie.
Naast het bovengenoemde sociale beleid en afsluitbeleid voor energie is er ook zelfregulering door de energiesector. De energieleveranciers (inclusief NLE) hebben een convenant gesloten met schuldhulpverleners om hun samenwerking te verbeteren. Het doel van dit convenant is om de schulden zo snel mogelijk te stabiliseren, zodat de energierekening weer betaald kan worden. Daarnaast wordt met de aanpak in het convenant beoogd de doorlooptijden zo kort mogelijk te houden, opdat consumenten zo min mogelijk worden geconfronteerd met oplopende schulden. Sinds de invoering van dit beleid blijkt dat er minder mensen de schuldhulpverlening nodig hebben voor schulden voor energielevering en is het aantal afsluitingen gedaald. Gelet op deze maatregelen acht ik een apart gesprek met NLE over schuldenproblematiek niet noodzakelijk.
De financiering van het verjaardagsfeestje van de VARA door het Vfonds |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Fred Teeven (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van de berichtgeving dat het Nationaal Fonds voor Vrede, Vrijheid en Veteranenzorg (vfonds) het 90e verjaardagsfeestje van de VARA financiert?1
Ja.
Klopt het dat het vfonds een half miljoen euro aan de VARA geeft voor een vanaf komend najaar uit te zenden televisieserie over geschiedenis van de arbeider? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Het Nationaal Fonds voor Vrede, Vrijheid en Veteranenzorg (vfonds) is een onafhankelijke stichting, met autonome zeggenschap over haar uitgaven. De directeur van het vfonds heeft namens de Raad van Bestuur desgevraagd bevestigd dat er sprake is van een subsidie voor twee afleveringen van een televisieserie van de VARA. Defensie subsidieert het vfonds niet.
Wat heeft de geschiedenis van de arbeider volgens u te maken met de doelstelling van het vfonds, namelijk inzet voor de erkenning en waardering van geüniformeerden die in dienst zijn van de Nederlandse overheid waar ook ter wereld? Herkent u zich in het geschetste beeld dat deze omvangrijke subsidie in kringen rond Defensie «met argusogen» wordt bezien?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het subsidiebeleid van vfonds ondersteuning van producties in het algemeen en documentaires in het bijzonder uitsluit? Zo ja, hoe kan deze subsidie dan verleend zijn?
De subsidierichtlijnen van het vfonds worden vastgesteld door de Raad van Bestuur. Voor de precieze interpretatie daarvan verwijs ik naar de stichting.
Klopt het dat een subsidieverzoek voor een film over de slag om de Grebbeberg, een initiatief waarvoor de Commandant Landstrijdkrachten al steun toegezegd heeft middels materieel en logistieke hulp, door het vfonds is afgewezen? Staat de film door het uitblijven van steun van het vfonds op losse schroeven?
Voor de afhandeling van dit subsidieverzoek verwijs ik naar het vfonds. De initiatiefnemers van de speelfilm De Grebbeberg hebben laten weten door te gaan met hun initiatief.
Herinnert u zich uw uitspraak: «Daar waar het vfonds herprioriteert en dat eventueel gevolgen heeft voor de financiering van activiteiten of direct zorgtaken raakt, heb ik daar altijd overleg over met het vfonds. Het is dus nadrukkelijk niet zo dat het vfonds geïsoleerd optreedt en dat we straks out of the blue met de gevolgen daarvan worden geconfronteerd.»?2
Ja. Ik heb dat gezegd tijdens het notaoverleg over veteranen van 23 juni 2014, in relatie tot de financiering van veteranenactiviteiten en -zorg door het vfonds.
Heeft u overleg gehad met het vfonds over de financiering van de televisieserie van de VARA? In hoeverre heeft de subsidieverstrekking van een half miljoen euro gevolgen voor andere activiteiten of directe zorgtaken van het vfonds voor veteranen en andere Defensiegerelateerde activiteiten?
Neen, het vfonds is een onafhankelijke stichting en ik heb geen overleg gehad over deze subsidieverstrekking. Deze subsidieverstrekking heeft geen gevolgen voor de financiering van veteranenactiviteiten en -zorg door het vfonds. Er is daarom geen aanleiding voor overleg.
Herinnert u zich uw uitspraak: «Er kan geen sprake van zijn dat het vfonds geïsoleerd opereert en stappen zet zonder dat Defensie daar iets van weet terwijl het eventuele belangrijke taken van ons raakt. Als dat wel zo is, zal ik daar altijd op acteren.»?3
Ja. Ook dit heb ik gezegd tijdens het notaoverleg van 23 juni 2014, in relatie tot activiteiten van en zorg voor veteranen die het vfonds financiert.
Bent u bereid deze uitspraak gestand te doen?
Ja. Zoals vermeld in mijn brief over de financiering van de nuldelijnsondersteuning van veteranen van 26 januari jl. (Kamerstuk 30 139, nr. 143) en in de Veteranennota 2015 (Kamerstuk 30 139, nr. 148), ben ik in goed overleg met het vfonds op het gebied van de financiering van activiteiten inzake erkenning en waardering voor veteranen en inzake veteranenzorg.
Bent u bereid zich te distantiëren van de subsidieverstrekking van het vfonds aan de VARA en hierover tekst en uitleg te vragen? Zo nee, waarom niet?
Het vfonds is een onafhankelijke stichting.
Israëlische pestboetes voor Palestijnse boeren in de bezette gebieden |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht in het AD van 18 augustus getiteld «Nederland betaalt boetes Palestijnen met hulpgeld»?1
Ja.
Kunt u de beschreven praktijk in de bezette Westelijke Jordaanoever bevestigen waarin Nederland boetes betaalt voor het vrijgeven van door Israël inbeslaggenomen landbouwwerktuigen? Zo ja, hoe oordeelt u over deze inbeslagnames en het feit dat aan Palestijnen boeren forse bedragen worden gevraagd om hun eigendommen terug te krijgen?
Indien er sprake is van stillegging van projecten of inbeslagnames dringt Nederland aan bij de Israëlische autoriteiten op teruggave en toestaan van de uitvoering. De EU en Nederland dringen bij Israël consequent aan op de ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnen en verzetten zich tegen de sloop van Palestijnse bezittingen, zoals verwoord in de Raadsconclusies van 20 juli 2015.
Naar oordeel van de internationale gemeenschap is voor opwaardering van landbouwgrond en landbouwwegen geen vergunning vereist (zie ook beantwoording van de vragen van de leden Sjoerdsma, 4 september 2015 met kenmerk MINBUZA-2015.408799, en Van Bommel, 4 september 2015 met kenmerk MINBUZA-2015.408786). In de optiek van Israël is hier echter wel een vergunning voor vereist. Daarom verordonneert Israël in sommige gevallen dat projecten moeten worden stilgelegd en neemt Israël soms materialen in beslag. Israël geeft echter in een zeer beperkt aantal gevallen een vergunning af. Ter illustratie, uit cijfers van de Wereldbank blijkt dat in 2010 Israël bij slechts 1,6% van alle aanvragen een vergunning verleende. In drie gevallen legde Israël een boete op, als voorwaarde voor teruggave van de inbeslaggenomen materialen. De boetes werden betaald door de uitvoerende partners en komen ten laste van de Nederlandse bijdrage aan het project.
In onderhavige gevallen hebben zowel de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah als de ambassade in Tel Aviv deze gevallen meermaals opgebracht bij de Israëlische autoriteiten en hun onvrede over het stilleggen van de werkzaamheden geuit. Tevens hebben zij aangedrongen op een oplossing waardoor de activiteiten voortgezet konden worden. Vanwege het belang van de werkzaamheden stemde Nederland in met het gebruik van de financiële bijdrage om deze boetes te betalen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Nederlandse ontwikkelingshulp bedoeld voor landbouwprojecten in de bezette gebieden gebruikt wordt om deze pestboetes te betalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid er bij de Israëlische regering op aan te dringen geen onterechte boetes te geven aan Palestijnse boeren en gesubsidieerde ontwikkelingsprojecten niet langer te frustreren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er in de afgelopen 5 jaar nog meer (mede) door Nederland gefinancierde ontwikkelingsprojecten in de bezette gebieden direct of indirect gefrustreerd of zelfs vernietigd?2 Zo ja, hoeveel hulpgeld is hier in de voorbije periode in totaal mee verloren gegaan?
In dit verband wijs ik op de vragen van het lid Knops over inbeslagname van irrigatiepijpen van Palestijnse boeren in de Jordaanvallei (2015D27538).
Het is vaker voorgekomen dat door Nederland gefinancierde projecten op de Westelijke Jordaanoever in de periode 2010–2015 schade ondervonden door sloop- en afbraakorders, maar ook vernielingen door kolonisten. Deze schade bedraagt ongeveer € 91.000. Dit betreft vooral schade aan gewassen, waterbakken en omheiningen, maar ook boetes. Daarnaast zijn materialen en machines in beslag genomen.
Deelt u de opvatting dat Nederlandse ontwikkelingshulp op geen enkele manier – direct of indirect – de illegale bezettingspolitiek mede mogelijk mag maken en niet mag bijdragen aan het behoud van de status quo in de bezette gebieden?
De doelstelling van Nederlandse ontwikkelingssamenwerking in de Palestijnse Gebieden is het verbeteren van de sociaaleconomische omstandigheden voor de Palestijnse bevolking, het opbouwen van de Palestijnse instellingen en de totstandkoming van een levensvatbare twee-statenoplossing. De Nederlandse inspanningen in Area C passen binnen dat kader.
Het bericht dat ouderen afzien van zorg vanwege geldgebrek |
|
Sadet Karabulut , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook schokkend dat steeds meer ouderen afzien van zorg omdat zij de zorgkosten niet meer kunnen opbrengen vanwege de grote koopkrachtdaling waar zij sinds de crisis mee geconfronteerd zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik vind het een slechte zaak als ouderen zonder overleg met hun arts afzien van noodzakelijke zorg. Zorg dient voor alle zorgbehoevenden toegankelijk en betaalbaar te zijn. Via de zorgtoeslag blijven de Zvw-premie en het eigen risico voor mensen met een laag inkomen betaalbaar. Daarnaast bieden nagenoeg alle gemeenten aan degenen, mits voldaan wordt aan de criteria, de mogelijkheid om een goede collectieve verzekering voor minima en chronisch zieken af te sluiten. Voor de eigen bijdragen op grond van de Wlz en de Wmo 2015 gelden landelijke regels op basis waarvan de eigen bijdrage afhankelijk van de persoonlijke situatie, waaronder het inkomen, gemaximeerd wordt.
Wat vindt u ervan dat drie miljoen ouderen zorg vermijden om zo langer zelfstandig thuis te blijven wonen? Is dit in lijn met uw stelling dat de zorg toegankelijk moet zijn voor iedereen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga er vanuit dat met de vraag wordt bedoeld wat ik ervan vind dat drie miljoen ouderen zorg mijden die zij nodig hebben om langer zelfstandig thuis te kunnen blijven wonen. Mijn reactie daarop is dat dat uiteraard ongewenst zou zijn als daarvan op die schaal sprake is. Het beleid van het kabinet is er immers op gericht dat mensen – voor zover dat mogelijk is – zo lang mogelijk thuis blijven wonen en daarbij de zorg krijgen die ze nodig hebben door onder meer wijkverpleegkundigen en huisartsen – die beiden overigens buiten het eigen risico vallen – of in de vorm van langdurige zorg (volledig en modulair pakket thuis). Ik heb echter geen feiten gezien die de stelling uit de vraag onderbouwen.
Hoe oordeelt u erover dat dankzij uw beleid steeds meer mensen afzien van zorg, omdat ze de hoge eigen bijdragen simpelweg niet meer kunnen opbrengen? Bent u hier trots op?
Voor de stelling uit de vraag dat steeds meer mensen afzien van zorg omdat ze de hoge eigen bijdrage niet meer kunnen opbrengen heb ik geen adequate onderbouwing gezien. Er zijn geen gegevens bekend dat steeds meer mensen afzien van voorzieningen uit de Wmo en/of steeds meer ouderen niet meer bij de gemeenten durven aankloppen voor zorg vanwege eigen bijdragen die zij moeten betalen voor maatschappelijke ondersteuning. De regels voor de berekening van de eigen bijdrage voor de Wmo 2015 en ook de Wlz zijn dusdanig vormgegeven dat de eigen bijdrage een redelijk geacht bedrag is afhankelijk van de situatie van de cliënt. Een voorbeeld is dat er in een intramurale instelling altijd minimaal geld voor onder meer zak- en kleedgeld overblijft na betaling van de eigen bijdrage. Door de eigen bijdragesystematiek op deze wijze vorm te geven, wil het kabinet voorkomen dat een financiële drempel ontstaat voor het afnemen van noodzakelijke zorg en voorzieningen. Voorts geldt dat de gemeente de plicht heeft zich bij het onderzoek (naar aanleiding van een melding om maatschappelijke ondersteuning te ontvangen) te vergewissen van het feit of de cliënt ook financieel in staat is om bij te dragen. Het is aan de gemeente om in gevallen waarin dat niet zo is, maatwerk te leveren en de cliënt tegemoet te komen.
Hoeveel mensen hebben tot nu afgezien van zorg vanwege de hoge eigen bijdragen? Bent u bereid dit in kaart te brengen op basis van de gegevens bij het Centraal Administratie Kantoor (CAK), Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), zorgkantoren en gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe oordeelt u over de reactie van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst (KNMG) die constateert dat ouderen met een AOW en een klein aanvullend pensioen de grootste groep ouderen zijn, die eigenhandig stoppen met noodzakelijke medicijnen om zo hun eigen risico niet aan te hoeven breken?
Op dit moment wordt nader onderzoek verricht naar de aard en omvang van zorgmijding. Dat onderzoek laat het Ministerie van VWS samen met de Landelijke Huisartsenvereniging, Consumentenbond en Zorgverzekeraars Nederland uitvoeren. Het onderzoek zal in oktober gereed zijn en het is mijn bedoeling het rapport voor de begrotingsbehandeling aan uw Kamer te zenden. Overigens wordt in de hoogte van de zorgtoeslag, die ook veel ouderen ontvangen, rekening gehouden met de gemiddelde Zvw-premie en eigen risico waardoor deze premie en eigen risico betaalbaar blijft voor deze groep. Mensen met een minimum inkomen betalen in Nederland in 2015 gemiddeld € 454 aan nominale premie, inclusief gemiddeld eigen risico (ter vergelijking dit was in 2006 € 521).
Wat vindt u van de reactie van de koepel van tandartsen die een trend signaleert dat steeds meer ouderen verstek laten gaan bij hun tandartsbezoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tandheelkundige zorg aan verzekerden ouder dan 18 jaar maakt, behoudens enkele uitzonderingen, geen deel uit van het wettelijk verzekerd pakket. Burgers dragen zelf de kosten hiervoor, tenzij zij hiervoor eerder een aanvullende verzekering hebben afgesloten. Een aantal gemeenten biedt overigens collectieve verzekeringen aan waarin tandheelkundige zorg is meegenomen.
Hoe oordeelt u over de uitkomsten van het onderzoek van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), waaruit blijkt dat patiënten een doorverwijzing naar een medisch specialist of een behandeltraject mijden om zo hun eigen risico te sparen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat steeds meer ouderen niet meer bij de gemeenten durven aankloppen voor zorg, omdat zij daarvoor eigen bijdragen moeten betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit is niet bekend en wordt ook niet geregistreerd bij het CAK en/of gemeenten. In onderzoek naar aanleiding van de motie van lid Keijzer2, naar de mate waarin gemeenten eigen bijdragen voor algemene voorzieningen vragen, wordt momenteel nagegaan in hoeverre de eigen bijdragen voor de algemene voorzieningen een belemmering vormen om gebruik te maken van de algemene voorziening. Het onderzoek is naar verwachting eind september gereed. Dit betekent dat u over de uitkomsten van het onderzoek in de volgende voortgangsrapportage HLZ zult worden geïnformeerd.
Hoeveel signalen heeft u nog nodig voordat u inziet dat de stapeling van eigen betalingen in de zorg niet leidt naar betere zorg, maar naar een trend waarin steeds meer mensen afzien van zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Maakt u zich ook grote zorgen dat ouderen die afzien van zorg, op den duur met een verergerd ziektebeeld en duurdere zorgvraag terugkomen in de zorg? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om het koopkrachtverlies van ouderen van gemiddeld 7,5% (tot wel 13%) sinds de crisis waardoor 80% van hen in financiële problemen zit te repareren? Zo ja, op welke wijze gaat u dit repareren? Zo nee, waarom niet?2 3
Zorg moet voor iedereen toegankelijk en betaalbaar zijn. Via de zorgtoeslag blijft de premie die mensen met een laag inkomen moeten betalen betaalbaar. De afgelopen jaren is de koopkracht van ouderen achteruit gegaan, deels door de slechte financiële positie van pensioenfondsen maar ook door de maatregelen die het kabinet heeft moeten treffen om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Hierbij heeft het kabinet van iedereen, waaronder dus ook ouderen, die het zich kan veroorloven een bijdrage gevraagd. Jaarlijks wordt in de augustusbesluitvorming, op basis van de laatste inzichten van het CPB, het inkomensbeeld bezien. Daar wordt het integrale koopkrachtbeeld, waaronder die van ouderen, voor het komende jaar gewogen en treft het kabinet zo nodig, binnen de beschikbare budgettaire ruimte, maatregelen. De uitkomsten worden met Prinsjesdag aan de Kamers gepresenteerd.
Bent u nog steeds van mening dat het verwachte koopkrachtverlies in 2016 onder ouderen gerepareerd moet worden? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de uitspraak van de Minister-President «ons best te doen om tot een evenwichtig koopkrachtbeeld te komen»? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid per direct maatregelen te treffen om te voorkomen dat mensen door geldgebrek zorg mijden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, kunt u uitleggen waarom u niet bereid bent om zorgbehoevende mensen te helpen die door uw beleid niet meer kunnen rekenen op een toegankelijke en betaalbare zorg?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te onderzoeken welke andere groepen mogelijk in de knel komen door hoge zorgkosten, hoge huren en koopkrachtverlies? Zo ja, bent u bereid om ook voor hen maatregelen te nemen om armoede te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
De hogere tarieven die door apothekers in dunbevolkte gebieden worden gerekend voor patiënten die na sluitingstijd spoedmedicatie op recept willen halen. |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat er regionale verschillen bestaan in de tarieven die worden gerekend voor patiënten die na sluitingstijd hun spoedmedicatie op recept bij de dienstdoende apotheek halen?1
Ja.
Klopt het dat er verschillen van soms wel € 70 kunnen bestaan in de tarieven tussen de dienstdoende apotheken in verschillende steden? Wat is uw mening over deze situatie?
Ja, de marktscan van de NZa met betrekking tot de Extramurale Farmaceutische zorg (d.d. oktober 2014) en informatie vanuit verzekeraars bevestigen dit beeld. Ik wil de grote verschillen in de tarieven voor deze zorg en de gevolgen hiervan voor de patiënten oplossen. Daarom ben ik hierover eerder dit jaar in gesprek gegaan met de NZa en veldpartijen (zie antwoord op vraag 5 en 6).
Deelt u de mening dat iedere patiënt een gelijke toegang moet hebben tot de zorg?
Ja, al kunnen er bijvoorbeeld verschillen zijn in tarieven (zie vraag 7) en af te leggen afstand naar zorgaanbieders.
Heeft u signalen ontvangen dat patiënten omwille van de prijs van de avond-, nacht- en weekendapotheken, het ophalen van de spoedmedicijnen uitstellen, om zo de hogere tarieven niet te hoeven betalen? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Er zijn signalen dat patiënten wachten op de reguliere openingstijden om het hogere tarief van bepaalde dienstapotheken te omzeilen. De dienstverlening in deze gebieden kan daar in een negatieve spiraal komen. Doordat minder mensen gebruik maken van de dienstapotheek als gevolg van de hoge tarieven, moeten de tarieven omhoog waardoor weer minder mensen er gebruik van maken.
Vindt u het een gewenste werking van het systeem dat mensen in dunbevolkte gebieden meer moeten betalen voor de spoedmedicatie die zij na sluitingstijd ophalen bij de apotheek? Hoe verhoudt dit zich met uw stelling dat de gezondheidszorg geen onderscheid kent tussen mensen?2
Dat het tarief voor Avond-, Nacht-, en Zondagdienstverlening (ANZ-dienstverlening) hoger ligt dan het normale tarief vind ik geen probleem. Echter, dat verzekerden in bepaalde gebieden fors meer betalen voor de ANZ-dienstverlening dan in andere gebieden, waardoor er een negatieve spiraal wordt ingezet, vind ik wel een probleem (zie mijn antwoord op vraag 4). Vanaf 2016 is dit opgelost. Ik ben hierover eerder dit jaar in gesprek gegaan met de NZa en veldpartijen.
Welke verantwoordelijkheid ziet u voor uzelf en de betrokken partijen, zoals apothekers en zorgverzekeraars, om te voorkomen dat er ongelijke toegang voor patiënten tot zorg bestaat in de dunbevolkte gebieden ten opzichte van die in de dichtbevolkte gebieden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw mening over het feit dat patiënten gevolgen ondervinden van aanbodgerelateerde factoren?
Verschil in tarieven hoort bij hoe we in Nederland de (financiering van) zorg hebben ingericht. De dienstapotheken in Nederland worden door zorgverzekeraars gezamenlijk ingekocht en bestrijken een bepaald gebied in de avonden, nachten en zondagen. Het gaat hier niet om een keuze, maar om een voorziening.
Dubbele belasting voor Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit |
|
Helma Neppérus (VVD), Wouter Koolmees (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Belasting betalen? Prima, maar niet tweemaal»1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat belastingplichtigen met de Amerikaanse nationaliteit in de Verenigde Staten belasting verschuldigd zijn over Britse kinderbijslag? Geldt dit ook voor Nederlandse kinderbijslag en andere tegemoetkomingen van de overheid? Zo ja, voor welke tegemoetkomingen en uitkeringen?
De Verenigde Staten (hierna: VS) hanteert bij de belastingheffing het nationaliteitsbeginsel. Dat betekent dat Amerikaanse onderdanen voor hun wereldinkomen zijn onderworpen aan de Amerikaanse belastingheffing, ongeacht waar zij wonen. Dat doet de VS al decennialang en zij past dit nationaliteitsbeginsel wereldwijd toe. Bij het OESO modelverdrag, het modelverdrag waar de belastingverdragen van (onder andere) de VS en Nederland op gebaseerd zijn, heeft de VS een voorbehoud gemaakt om het nationaliteitsbeginsel te waarborgen, zodat de VS het heffingsrecht over inkomen van Amerikaanse onderdanen behoudt. In het tussen Nederland en de VS gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting van 1992 hebben beide landen in verband met dit nationaliteitsbeginsel specifieke afspraken gemaakt ter voorkoming van dubbele belastingheffing. Ik heb geen invloed op het Amerikaanse belastingstelsel, maar de afspraken in het belastingverdrag zorgen er voor dat mede als gevolg van verschillen in belastingstelsels geen dubbele belastingheffing optreedt.
Ik ben niet bekend met de situatie dat de VS Britse kinderbijslag die wordt ontvangen door onderdanen die woonachtig zijn in het buitenland in de belastingheffing betrekt. Voor wat betreft Nederlandse sociale zekerheidsuitkeringen betaald aan een onderdaan van de VS die in Nederland woonachtig is, is op basis van het belastingverdrag het heffingsrecht exclusief aan Nederland toegewezen. Hieronder valt mijns inziens tevens de kinderbijslag.
Bent u bekend met het feit dat Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit in de Verenigde Staten belasting zijn verschuldigd over de verkoopwinst bij verkoop van een eigen woning, terwijl in Nederland al overdrachtsbelasting is betaald?
De VS kent een «capital gains tax», een vermogenswinstbelasting, als onderdeel van de inkomstenbelasting. Ook de eigen woning valt in de VS onder de capital gains tax, waardoor zowel de gerealiseerde winst als het verlies bij de belastingheffing in aanmerking wordt genomen. Nederland heft niet over de verkoopwinst van een eigen woning. Als de VS belasting heft over de verkoopwinst van een eigen woning van inwoners van Nederland met de Amerikaanse nationaliteit, dan wordt er één keer belasting geheven over de verkoopwinst en is er naar mijn opvatting geen sprake van dubbele belastingheffing.
De Nederlandse overdrachtsbelasting is een indirecte belasting die wordt geheven over de verkrijging van een onroerende zaak en geen belasting naar het inkomen. Om die reden valt de overdrachtsbelasting niet onder de reikwijdte van de belastingverdragen, dus ook niet onder het tussen Nederland en de VS gesloten belastingverdrag.
Bent u bekend met het feit dat Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit in de Verenigde Staten belasting zijn verschuldigd over geld dat van de eigen BV geleend wordt? Onder welke voorwaarden is hier sprake van verschuldigdheid?
Mij zijn geen dergelijke gevallen bekend maar ik kan niet uitsluiten dat deze heel specifieke situatie onder de Amerikaanse belastingheffing valt.
Zijn er nog meer inkomstenbronnen die bij Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit tot dubbele belastingheffing leiden?
Ik heb geen signalen van concrete gevallen van dubbele belastingheffing bij Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit.
In het belastingverdrag tussen Nederland en de VS zijn afspraken gemaakt hoe dubbele belastingheffing wordt voorkomen voor Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit. De VS geeft een verrekening voor de in Nederland betaalde belasting over Nederlandse inkomensbronnen die in de VS ook belast zijn. Er zijn eveneens afspraken gemaakt over de verrekening of vrijstelling van belasting over inkomsten uit Amerikaanse bronnen die op grond van het verdrag aan Nederland zijn toegewezen. Ook voor deze inkomensbestanddelen kan een in Nederland woonachtige Amerikaans staatsburger in de VS een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting claimen.
Bent u bekend met het feit dat Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit niet mogen beleggen in beleggingsfondsen die niet onder toezicht staan van de Securities and Exchange Commission en dus geen beleggingshypotheek mogen hebben?
Het is mij bekend dat sommige financiële instellingen ervoor hebben gekozen bepaalde beleggingsproducten niet aan te bieden aan Nederlandse inwoners die ook de Amerikaanse nationaliteit hebben. De aanleiding voor de keuze is gelegen in strenge Amerikaanse beschermingsregels. Het betreft een complex stelsel van Amerikaanse wet- en regelgeving inzake beleggingen (securities) op federaal en statelijk niveau, onder andere de Securities Act of 1933, Securities Exchange Act of 1934 en de Investment Advisers Act of 1940. Wanneer financiële instellingen beleggingsdiensten aanbieden aan cliënten met de Amerikaanse nationaliteit, behoren zij ook aan deze Amerikaanse regels te voldoen. Indien zij zich niet aan deze verplichtingen houden, kan dit leiden tot boetes. Deze situaties zien op beleid omtrent beleggingsdienstverlening. Ik verwijs in dat verband naar mijn opmerkingen in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel tot goedkeuring van het Foreign Account tax Compliance Act (FATCA)-verdrag.2
Zoals ik bij de behandeling in de Eerste Kamer van het goedkeuringswetsvoorstel FATCA heb aangegeven en mede in reactie op de motie Neppérus3, heb ik deze problematiek voorgelegd aan de AFM en de NVB. Op basis van de informatie die ik ontvangen heb van AFM en de NVB, heb ik toen aangegeven dat voor Nederlandse inwoners die ook Amerikaans staatsburger zijn, passende dienstverlening beschikbaar is en er voldoende aanbieders zijn voor beleggingsdiensten.4
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit geconfronteerd worden met dubbele belastingheffing puur en alleen vanwege hun geboorteplaats of de nationaliteit van hun ouders?
De VS betrekt reeds decennialang Amerikaans staatsburgers in de belastingheffing.
Elk land is soeverein in de keuzes ten aanzien van de inrichting van het belastingstelsel. Ik heb geen concrete signalen dat er nu opeens sprake zou zijn van dubbele belastingheffing.
Deelt u de mening dat het ongewenst dat een andere staat belasting mag heffen over Nederlandse uitkeringen en dat Nederlands belastinggeld zo naar een buitenlandse fiscus vloeit?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u mogelijkheden om in het bilaterale verdrag met de Verenigde Staten de dubbele belastingheffing te beperken? Bent u bereid de dubbele belastingheffing zoals bedoeld in de vragen 2, 3, 4 en 5 in relatie tot het belastingverdrag Nederland-VS bij de Verenigde Staten onder de aandacht te brengen op gelijke wijze als met betrekking tot de knelpunten bij de FATCA-wetgeving door uw ambtsvoorganger is toegezegd?2
Zie mijn antwoorden op de vragen 2, 3, 4 en 5. Ik heb geen concrete signalen dat er sprake is van dubbele belastingheffing onder het belastingverdrag tussen Nederland en de VS.
Bent u bereid om deze dubbele belastingheffing in OESO-verband te agenderen?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe beoordeelt u de sancties van de Internal Revenue Service (IRS) die kunnen oplopen tot 10.000 dollar voor het in onwetendheid niet doen van aangifte voor Nederlanders die niet eens wisten dat ze de Amerikaanse nationaliteit hebben, bijvoorbeeld omdat ze nooit in Amerika gewoond of gewerkt hebben? Acht u ook deze Nederlanders «een beetje stout», omdat ze «iets gedaan hebben wat eigenlijk tegen hun eigen wet is»?3
Het is aan de VS om een nationaal systeem van boetes en sancties in te richten, net zoals het aan Nederland is een eigen systeem in te richten zodat wet- en regelgeving wordt nageleefd. Over een soevereine aangelegenheid van een andere Staat heb ik geen oordeel. Ik kan mij voorstellen dat het voor komt dat er Nederlanders zijn met het Amerikaans staatsburgerschap die niet volledig op de hoogte zijn van hun verplichtingen die het Amerikaans staatsburgerschap met zich brengt. Door de ontwikkelingen op het gebied van de FATCA is men in elk geval bewust geworden dat er verplichtingen samenhangen met het Amerikaans staatsburgerschap.
De storing bij Ziggo ten gevolge van DDos-aanvallen |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ziggo verwacht nog meer cyberaanvallen»?1
Ja.
In hoeverre wordt door storingen bij grote internetbedrijven zoals Ziggo de publieke dienstverlening geraakt bijvoorbeeld omdat publieke dienstverleners waaronder de Belastingdienst, de Dienst Uitvoering Onderwijs, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen of gemeentelijke diensten voor miljoenen personen niet meer bereikbaar zijn?
De storingen bij Ziggo werden veroorzaakt door een Distributed Denial of Service (DDoS) aanval op de zogenaamde DNS-servers van Ziggo. DNS is het systeem dat op het internet gebruikt wordt om domeinnamen naar IP-adressen te vertalen en omgekeerd. Als dit niet werkt, zijn websites niet langer bereikbaar voor gebruikers van deze DNS-server. Hierdoor was het voor een groot aantal Ziggo-klanten niet mogelijk om gebruik te maken van het internet, dit laat onverlet dat alternatieven wel beschikbaar waren. Dergelijke storingen door digitale verkeersopstoppingen zijn nu en in de toekomst niet geheel te voorkomen.
De storingen hebben geen gevolgen gehad voor de beschikbaarheid van de digitale publieke dienstverlening. Desalniettemin zorgde deze digitale verkeersopstopping er wel voor dat de getroffen klanten van Ziggo tijdelijk niet in staat waren om gebruik te maken van digitale diensten, waaronder digitale publieke diensten.
Partijen zijn, zowel binnen als buiten de overheid, zelf primair verantwoordelijk voor de beveiliging van de eigen netwerken en systemen. Voorts is er in de Telecommunicatiewet een zorg- en meldplicht opgenomen. De zorgplicht houdt in dat telecommunicatieaanbieders passende technische en organisatorische maatregelen nemen om risico’s voor de veiligheid en integriteit van hun netwerken en diensten te beheersen. De meldplicht houdt in dat aanbieders inbreuken op de veiligheid en integriteit melden bij het Loket meldplicht van Agentschap Telecom. Ziggo heeft dit ook in onderhavig geval gedaan. De initiële melding wordt gevolgd door een analyse van het incident door Ziggo. Ziggo zal de analyse bij Agentschap Telecom aanleveren. Als deze analyse daartoe aanleiding geeft, zal Agentschap Telecom dit incident verder onderzoeken.
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie draagt bij aan de bescherming van de digitale infrastructuur middels een algehele verhoging van de digitale weerbaarheid aan de hand van acties uit de tweede Nationale Cybersecurity Strategie.
Deelt u de mening dat vanwege die dienstverlening storingen bij particuliere internetbedrijven ook het publieke belang raken? Zo ja, op welke wijze draagt u bij aan het voorkomen en oplossen van genoemde problemen en het beschermen van de digitale infrastructuur? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre neemt vanwege uw ambitie om uiterlijk vanaf 2017 bedrijven en burgers de mogelijkheid te bieden zaken met de overheid digitaal af te handelen, het belang van het voorkomen van DDos-aanvallen toe? Wat zegt dat over uw rol in het voorkomen van dergelijke aanvallen?
Zoals eerder door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de Visiebrief digitale overheid 2017 d.d. 23 mei 2013 is aangegeven, dienen het beveiligen van informatie en de beschikbaarheid van digitale dienstverlening urgent en blijvend op de agenda te staan.2 In mijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 14 mei 2013 is ingegaan op de het fenomeen van DDoS-aanvallen.3 Hierin is aangegeven dat DDoS-aanvallen geen nieuw fenomeen zijn en helaas een wereldwijd probleem vormen dat op grote schaal plaatsvindt. Daarnaast kan dit type aanval iedere partij treffen die diensten aanbiedt op of via het internet.
Een storing van de bereikbaarheid van websites of het internet als geheel heeft een zichtbare impact, zoals de storingen bij Ziggo wederom laten zien. Daarbij is elektronische dienstverlening niet meer weg te denken uit onze informatiesamenleving en vergt dus constant aandacht. Zoals reeds is aangegeven bij de beantwoording van de vragen van de leden Dijkhoff (VVD), Oosenbrug (PvdA) en Verhoeven (D66) op 5 maart 2015 (kenmerk 2015Z02555/2658/2763) neemt het kabinet verschillende maatregelen om de weerbaarheid tegen DDoS-aanvallen te verhogen. Zo is er onder andere in publiek-private samenwerking sprake van een geïntensiveerde aanpak van botnets. Daarnaast deelt het NCSC beschikbare informatie over cyberaanvallen met overheidsorganisaties, zodat hier lering uit getrokken kan worden en bezien kan worden of (nieuwe) extra maatregelen moeten worden genomen.
Kent u particuliere initiatieven voor de beveiliging tegen DDos-aanvallen zoals De Nationale anti-DDoS Wasstraat (NaWas)2? Acht u het wenselijk om met dergelijke particuliere initiatieven te overleggen over op welke manier u kunt bijdragen aan het beveiligen tegen DDos-aanvallen? Zo ja, op welke termijn gaat dit overleg plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Ja, zowel marktpartijen als ik zijn bekend met particuliere initiatieven die zich richten op de beveiliging tegen DDoS-aanvallen. Er bestaan diverse en uiteenlopende initiatieven. Het NCSC staat daarbij reeds in contact met de partijen achter de diverse initiatieven Zoals reeds aangegeven is bij brief d.d. 24 november 2014, neemt het NCSC, daar waar private initiatieven bijdragen aan de beveiliging tegen digitale aanvallen, waar mogelijk en noodzakelijk, een faciliterende rol op zich.5
Heeft het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) een concrete taak in het beveiligen van internetbedrijven tegen DDos-aanvallen? Zo ja, welke taak? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds aangegeven in mijn beantwoording van de vragen 2 en 3 zijn partijen zelf primair verantwoordelijk voor de beveiliging van de eigen netwerken en systemen. Het NCSC is dan ook niet verantwoordelijk voor het beveiligen van de digitale systemen en infrastructuren van internetserviceproviders, zoals Ziggo. Wel levert het NCSC als informatieknooppunt en expertisecentrum voor cyber security, ondersteuning en advies aan getroffen partijen.