Sekse- en familie-gerelateerde aspecten rondom christenvervolging |
|
Don Ceder (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «A web of forces – The 2023 gender report» van Open Doors International?
Ja.
Hoe beoordeelt u de belangrijkste bevindingen in het rapport, namelijk dat:
Die bevindingen vind ik belangrijk en uiterst zorgwekkend. Waar mensenrechten worden geschonden, komen democratie en de bredere rechtsorde in gevaar. Nederland staat pal voor het mensenrecht op vrijheid van religie en levensovertuiging–dat betekent ook dat mensen vrij zouden moeten zijn van controle, dwang en andere vijandige krachten, ook voor deze groepen in deze landen. Daar zet dit Kabinet zich dan ook voor in.
Hoe beoordeelt u de vijf belangrijkste «drukpunten» die gebruikt worden tegen christelijke mannen, variërend van gevangenschap tot fysiek geweld?
Het kabinet beschouwt het gebruik van deze drukpunten als verwerpelijk en in strijd met de vrijheid van religie en levensovertuiging. Nederland zet zich ervoor in dat iedereen zonder angst of discriminatie in vrijheid hun geloof of levensovertuiging kan uitoefenen en stelt schendingen tegen dit beginsel aan de orde.
Herkent u daarnaast de vijf belangrijkste «drukpunten» die gebruikt worden tegen christelijke vrouwen, variërend van gedwongen huwelijken tot seksueel geweld? En beaamt u dat vrouwenrechten en religieuze vrijheid niet tegenstrijdig, maar wederzijds versterkend zijn?
De mensenrechten zoals geformuleerd in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens zijn universeel, complementair en hangen onderling samen: de vrijheid van religie en levensovertuiging en de rechten van vrouwen/meisjes versterken elkaar. Het kabinet veroordeelt geweld op basis van deze mensenrechten in welke vorm dan ook.
Hoe is of wordt binnen de Nederlandse inzet voor godsdienstvrijheid wereldwijd rekening gehouden met de vijf «hoofdbevindingen» en de analyses van «drukpunten» in het rapport, met name in contacten met de landen die opgesomd worden op pagina’s 7 en 9 en aanbeveling 2 op pagina 28?
In bilateraal en multilateraal verband stelt Nederland waar nodig altijd de mensenrechtensituatie aan de kaak. De mensenrechtenambassadeur en de speciaal gezant voor vrijheid van religie en levensovertuiging spelen een belangrijke rol bij het opbrengen van deze zorgen. Dit wordt in onderlinge afstemming gedaan (zie antwoord vraag 4).
Welke aanknopingspunten voor dialoog ziet u in de ratificatie en implementatie van relevante internationale verdragen door deze landen in eigen wetgeving en beleid, zoals uiteengezet op pagina 11?
Nederland is partij bij de genoemde verdragen. De stand van zaken ten aanzien van de toetreding tot en implementatie van deze mensenrechtenverdragen in derde landen is een vertrekpunt voor dialoog. Dit gebeurt in bilateraal alsook in multilateraal verband, bijvoorbeeld in de Mensenrechtenraad en de 3e Commissie van de Verenigde Naties- onder meer via het Universal Periodic Review-systeem.
Kunt u expliciet ingaan op de wijze waarop u in dialoog bent of gaat met landen in de Midden-Oosten en Noord-Afrika (MENA) regio inzake het tegengaan van misstanden zoals seksueel geweld tegen vrouwen en gedwongen bekeringen van het christendom naar de islam?
Gelijke rechten van vrouwen en meisjes en de vrijheid van religie en levensovertuiging (inclusief vrijwillige bekering en afvalligheid) maken voortdurend deel uit van de mensenrechteninzet van het kabinet, ook in het Midden-Oosten. Dit gebeurt naar gelang de gelegenheid zich voordoet in bilateraal of multilateraal verband, via stille of publieke diplomatie. Zo zijn er op 8 maart jl., internationale vrouwendag, op initiatief van Nederland nieuwe EU-sancties aangekondigd tegen personen en entiteiten die seksueel geweld als wapen gebruiken. Tevens heeft Nederland ten aanzien van Iran tijdens de MRR zorgen uitgesproken over de meldingen van seksueel en gender gerelateerd geweld tegen vrouwen in detentie.
Ook organiseerde Nederland in Libië, samen met de VN en Zwitserland, een webinar voor Libische autoriteiten en vertegenwoordigers van de internationale gemeenschap om een conceptvoorstel voor nieuwe wetgeving gericht op het voorkomen en vervolgen van geweld tegen vrouwen te bespreken. Doel van de sessie was de steun en lobby voor deze wetgeving te vergroten en zodoende geweld tegen vrouwen in Libië te verminderen.
Bent u bereid religie als, soms verborgen, reden voor vervolging en discriminatie breed en structureel mee te wegen in de vormgeving van mensenrechtenprojecten?
Ja, dit komt overeen met de zienswijze van het kabinet. Nederland financiert verschillende grote mensenrechtenprojecten en -programma’s op het gebied van vrijheid van religie en levensovertuiging. Voorts zijn er zijn strikte richtlijnen en gedragscodes om discriminatie tegen te gaan bij het aangaan van Nederlandse financiering voor projecten in het algemeen.
Welke mogelijkheden ziet u voor het versterken van de inzet door Nederland op praktische hulp aan vervolgde christenen, bijvoorbeeld middels het (helpen) voorzien in veilige schuilplaatsen en/of sociaaleconomische behoeften? Wat doet Nederland en wat doet de EU reeds op dit vlak?
Het kabinet zet zich hier al sterk voor in. Zo financiert Nederland bijvoorbeeld het Shelter City programma en verschillende Power of Voices programma’s om het maatschappelijk middenveld in verschillende landen te versterken en middelen te geven om hun werk uit te kunnen voeren. Ook zijn recentelijk de Safety for Voices programma’s gestart om mensenrechtenverdedigers in benarde situaties te ondersteunen in hun fysieke en digitale veiligheid en mentale welzijn. Dit geldt ook voor mensenrechtenverdedigers die gevaar lopen op het gebied van vrijheid van religie en levensovertuiging.
De grootschalige verzameling van data over demonstranten door de politie |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht1 dat de politie op grote schaal data verzamelt over demonstranten? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Allereerst wil ik benadrukken dat het demonstratierecht een grondrecht is en dat dit een belangrijk onderdeel van onze democratische rechtsstaat is. De politie heeft een belangrijke rol bij het waarborgen van de veiligheid van demonstranten en omstanders en het in goede banen leiden van demonstraties onder het gezag van de burgemeester.
De politie heeft hiervoor informatie nodig, om daarmee een risico inschatting te kunnen maken van mogelijke verstoring van de openbare orde en zo de benodigde politie inzet te bepalen. Om zich goed op een demonstratie voor te bereiden, kijkt de politie onder andere naar het aantal te verwachten demonstranten, de locatie van de demonstratie, hoe de demonstratie van de betreffende organisatie een eventuele vorige keer verliep en hoeveel personen er toen aanwezig waren.
In dit kader kan sprake zijn van verwerking van persoonsgegevens. Een voorbeeld hiervan is de verwerking van naam, adres en woonplaats gegevens van organisatoren van demonstraties en andere betrokkenen waarmee politie gesprekken voert voorafgaand aan de demonstratie. Daarnaast kijkt de politie bijvoorbeeld of er bij eerdere demonstraties sprake was van openbare orde verstoringen. Indien er inderdaad sprake was van een openbare orde verstoring wordt de informatie over dat specifieke geval bekeken. Zo kan de politie zien wat voor type incident het betrof en welke personen daarbij betrokken waren.
Daarnaast kan er tijdens de demonstratie aanleiding zijn om de identiteit van aanwezigen te controleren. Dat kan op grond van artikel 8 Politiewet juncto artikel 2 Wet op de identificatieplicht. Hierbij vordert de politie inzage van een identiteitsbewijs. Bij het controleren van een identiteitsbewijs wordt de Basisregistratie Personen (BRP) geraadpleegd.
Het is belangrijk om op te merken dat deze bevragingen zich niet richten op demonstranten in het algemeen, maar bijvoorbeeld verband kunnen houden met de aanwezigheid van personen die eerder betrokken waren bij verstoringen van de openbare orde of strafbare feiten. Om een inschatting te kunnen maken van de risico’s voor verstoring van de openbare orde kan dit aanleiding zijn voor het opvragen van persoonsgegevens.
Op grond van artikel 3.2 Wet basisregistratie personen is aan de politie een autorisatiebesluit afgegeven waarin wordt bepaald dat de politie voor de uitvoering van artikel 3 Politiewet 2012 gegevens uit de BRP mag verkrijgen. Dit kan om uiteenlopende redenen nodig zijn, bijvoorbeeld als onrust ontstaat of dreigend geweld lijkt te ontstaat bij een demonstratie. De politie dient altijd terughoudend om te gaan met het opvragen van gegevens van burgers. De politie zal steeds goed moeten afwegen of de bevraging noodzakelijk en proportioneel is voor de uitvoering van de politietaak. Een bevraging is bijvoorbeeld noodzakelijk en proportioneel als een persoon die bij een vorige demonstratie betrokken is geweest bij verstoringen van de openbare orde bij de aangekondigde demonstratie weer aanwezig zal zijn en mogelijk weer aandacht vereist van de politie. De bevraging heeft dan als doel om informatie over de vorige verstoring van de openbare orde door deze persoon op te zoeken. Zonder deze informatie kan de politie niet inschatten wat de risico’s bij een demonstratie zijn en hoeveel politie capaciteit zij moeten inzetten om de demonstratie in goede banen te leiden.
Het bewustzijn van deze proportionaliteitsafweging bij het bevragen van persoonsgegeven is van groot belang, en daarom wordt hier voortdurend extra aandacht aan besteed binnen de politie. Zo zijn er interne kwaliteitstrajecten gericht op systeemvaardigheid en op het bewustzijn van politiemedewerkers met betrekking tot het omgaan met persoonsgegevens. Deze kwaliteitstrajecten zijn afhankelijk van functie of benodigde ontwikkeling van een team of individuele medewerker en bestaan onder andere uit trainingen over de Wpg, trainingen in systeemvaardigheden, e-learnings, briefings en ontwikkelingsgesprekken.
Krachtens welke wettelijke bevoegdheden worden deze data verzameld? Wat is de precieze aanleiding voor de politie om deze data te verzamelen? Is in alle gevallen waarin deze data wordt opgevraagd een reële dreiging die deze handelwijze rechtvaardigt?
De politie heeft de taak om in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. De politie doet dit op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012. Waar het gaat om het in goede banen leiden van demonstraties werkt de politie onder het gezag van de burgemeester.
De politie heeft informatie nodig om demonstraties in goede banen te kunnen leiden en zo de veiligheid van demonstranten en omstanders te waarborgen. Om zich goed op een demonstratie voor te bereiden, kijkt de politie onder andere naar het aantal te verwachten demonstranten, de locatie van de demonstratie, hoe de demonstratie van de betreffende organisatie een eventuele vorige keer verliep en hoeveel mensen er toen aanwezig waren. Het kan hierbij gaan om persoonsgegevens (NAW-gegevens), bijvoorbeeld wanneer bekend is dat personen die tijdens een eerdere demonstratie betrokken waren bij verstoringen van de openbare orde of bij strafbare feiten aanwezig zullen zijn. Om een inschatting te kunnen maken van de risico’s voor verstoring van de openbare orde en de benodigde politie inzet kan dit aanleiding zijn voor het opvragen van persoonsgegevens uit de Basisregistratie personen (BRP). Om vooraf een inschatting van de benodigde capaciteit te maken en om een veiligheidsbeeld op te stellen kan deze informatie worden vastgelegd. Dit is noodzakelijk voor een goede uitvoering van de politietaak uit artikel 3 Politiewet.
Voor de bescherming van persoonsgegevens bij de politie geldt de Wet politiegegevens (Wpg). Het verwerken van gegevens voor de algemene dagelijkse politietaak is toegestaan op grond van artikel 8 Wet politiegegevens. Het kan hierbij gaan om gegevens die vooraf of tijdens een demonstratie worden verwerkt.
Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 1.
Wat is het precieze afwegingskader voor deze aanpak? Deelt u de mening dat bij de inperking van een grondrecht een hele zorgvuldige afweging moet worden gemaakt conform de bestaande jurisprudentie en de eventuele op basis van de wetsgeschiedenis ontwikkelde beperkingssystematiek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit afwegingskader met de Kamer te delen?
Het vergaren van informatie en het opvragen van gegevens op basis van bovengenoemde wet- en regelgeving is onderdeel van het werkproces om demonstraties in goede banen te leiden. Ik ben het zeker met u eens dat bij deze aanpak een zorgvuldige afweging moet worden gemaakt. Het is aan de professionele afweging van politieambtenaren of het noodzakelijk is om de BRP te bevragen. De noodzaak om dit te doen verschilt per demonstratie, afhankelijk van onder andere de te verwachten hoeveelheid mensen, mogelijke ongeregeldheden of de verkeersveiligheid.
Kunt u aangeven of, en zo ja waaruit, de reële dreiging voor de samenleving van demonstranten waarover data wordt verzameld naar het oordeel van de politie bestaat? Is deze onderbouwing aanwezig bij ieder afzonderlijk individueel geval waarbij de data wordt opgevraagd? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierin inzage te geven?
De politie heeft informatie nodig om demonstraties in goede banen te kunnen leiden en zo de veiligheid van demonstranten en omstanders te waarborgen. Om zich goed op een demonstratie voor te bereiden, kijkt de politie onder andere naar het aantal te verwachten demonstranten, de locatie van de demonstratie, hoe de demonstratie van de betreffende organisatie een eventuele vorige keer verliep en hoeveel mensen er toen aanwezig waren. Het opvragen van persoonsgegevens uit de BRP kan hier onderdeel van zijn.
Bij het opvragen van gegevens door de betreffende politieambtenaar wordt aangegeven met welk doel hij of zij dit doet. Hierbij wordt aangesloten bij de doeleinden van de Wet politiegegevens (Wpg). Dat betekent dat wordt aangegeven of de gegevens worden opgevraagd ten behoeve van de uitvoering van de dagelijkse politietaak (artikel 8 Wpg), ten behoeve van onderzoek in verband met de rechtsorde in een bepaald geval (artikel 9 Wpg), het verkrijgen van inzicht in de betrokkenheid van personen bij bepaalde ernstige bedreigingen van de rechtsorde (artikel 10 Wpg) of informantenbeheer (artikel 12 Wpg).
Het is niet mogelijk om de Kamer inzage te geven in de bevragingen, omdat dit persoonsgegevens van individuen betreffen. Als een individu wil weten welke gegevens van hem of haar bij de politie bekend zijn, dan kan een inzage-verzoek bij de politie worden gedaan.
Hoe vaak zijn sinds 2020 door de politie persoonsgegevens van demonstranten opgevraagd? Kunt u deze cijfers uitsplitsen naar de afzonderlijke groepen demonstranten, zoals bijvoorbeeld coronasceptici, anti-zwarte piet demonstranten, boerendemonstranten en klimaatactivisten?
De politie beschikt niet over deze cijfers. De politie registreert niet in haar systemen wie demonstrant is of tot welke «groep» demonstranten een persoon behoort. In de politiesystemen wordt iemand bijvoorbeeld geclassificeerd als getuige, betrokkene, verdachte, slachtoffer of aangever, niet als demonstrant.
Hoe vaak gaat het hierbij om personen die niet eerder bij de politie in beeld zijn gekomen en om personen die niet zélf bij demonstraties betrokken zijn? Wat wordt met deze dataverzameling precies gedaan? Wie heeft toegang tot deze dataverzameling, hoe lang worden deze data bewaard en worden betrokkenen geïnformeerd over de verzamelde data?
In het onderzoek van Investico wordt geschreven over het opvragen van gegevens van familieleden. Een bevraging in de BRP levert persoonsgegevens van de opgevraagde persoon op. Tot die persoonsgegevens behoren onder andere naam, adres en woonplaats gegevens (NAW-gegevens). Onderdeel van deze persoonsgegevens zijn ook enkele basisgegevens van mensen met wie zij een directe familiale relatie hebben, ouders en kinderen.
Bij een bevraging op een persoon in het BRP wordt van deze familieleden ook automatisch een beperkte set gegevens opgehaald, namelijk hun BSN, naam, geslacht en geboortedatum. Dit wordt geregistreerd en is daarmee zichtbaar bij een verzoek tot inzage in de BRP bij de gemeente.
De persoonsgegevens van familieleden zijn echter niet standaard zichtbaar voor de politiefunctionaris die de bevraging uitvoert. Enkel wanneer het in belang is van een eventueel onderzoek mogen deze gegevens ook daadwerkelijk worden geraadpleegd. Dat gebeurt dan door de betreffende politiefunctionaris die hiervoor extra handelingen in het systeem moet doen. Geraadpleegde gegevens worden niet standaard bewaard. Alleen indien daar aanleiding toe is gebeurd dat conform de bewaartermijnen van de Wet politiegegevens. Op grond van de Wet politiegegevens worden persoonsgegevens verwijderd indien er voor de politie geen verwerkingsgrond meer bestaat. Uit onderzoek van de politie is niet gebleken dat gegevens van familieleden op grote schaal en zonder legitieme reden zijn geraadpleegd door de politie.
Wat vindt u van de opvatting van de Rotterdamse hoogleraar Digital Surveillance Schuilenburg dat met het oog op de demonstratievrijheid juist terughoudendheid van de politie geboden is? Bent u het met de Leidse hoogleraar Privacy en Cybercrime Schermer eens dat door deze «datahonger» van de politie het recht op betoging in het geding is? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegevens is niet gevraagd om een oordeel over deze werkwijze. Het toezicht op de naleving van de Wet politiegegevens ligt in algemene zin bij de Autoriteit Persoonsgegevens en in het specifieke geval van een strafrechtelijk onderzoek bij de rechter. Het staat de Autoriteit Persoonsgegevens vrij om, binnen haar mandaat, zelfstandig te oordelen over de verwerking van persoonsgegevens door de politie. Op dit moment zie ik geen aanleiding om een oordeel te vragen. Uiteraard ben ik constant in gesprek met de politie over gegevensverwerking.
Deelt u de mening dat deze handelwijze op zeer gespannen voet staat met het grondwettelijk erkende recht van demonstratievrijheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de politie op te dragen hiermee te stoppen?
De burgemeester faciliteert de uitoefening van het grondwettelijk demonstratierecht. De politie heeft daarbij een belangrijke rol door het waarborgen van de veiligheid van demonstranten en omstanders en het in goede banen leiden van demonstraties onder het gezag van de burgemeester.
Gegevens worden in voorkomende gevallen opgevraagd in het kader van deze taak, zodat demonstraties veilig kunnen verlopen voor zowel de demonstranten als de omgeving
De politie dient altijd terughoudend om te gaan met het opvragen van gegevens van burgers. De politie zal steeds goed moeten afwegen of de bevraging noodzakelijk en proportioneel is voor de uitvoering van de politietaak.
Het bewustzijn van deze proportionaliteitsafweging bij het bevragen van persoonsgegeven is van groot belang, en daarom wordt hier voortdurend extra aandacht aan besteed binnen de politie.
Zo zijn er interne kwaliteitstrajecten gericht op systeemvaardigheid en op het bewustzijn van politiemedewerkers met betrekking tot het omgaan met persoonsgegevens.
Bent u bereid om de Autoriteit Persoonsgegevens te laten onderzoeken of deze handelwijze van de politie legitiem is en tot die tijd de politie te laten afzien van het verzamelen van data over onverdachte burgers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Poliklinieken moeten patiënten met postcovid weigeren, de zorg is niet meer te betalen’ |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Lisa Westerveld (GL), Corinne Ellemeet (GL), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de berichtgeving «Poliklinieken moeten patiënten met postcovid weigeren, de zorg is niet meer te betalen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de twee grote poliklinieken voor patiënten met post-COVID, het Erasmus MC en Amsterdam UMC, hebben besloten tot een patiëntenstop omdat de standaardvergoedingen niet uit kunnen?
Het is belangrijk dat patiënten toegang hebben tot de meest optimale zorgverlener voor hun zorgvraag. In het geval van post-COVID zal dit in veel gevallen niet een academische polikliniek zijn. Daar ligt de focus op derdelijnszorg. Zorgverlening aan post-COVID patiënten zal grotendeels plaatsvinden in de eerste en de tweede lijn.
Bent u bereid om op korte termijn ervoor te zorgen dat de vergoedingen voor poliklinieken voor patiënten met post-COVID wél uitkunnen? Zo ja, wat bent u van plan te ondernemen en binnen welk termijn? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS gaat niet over de hoogte van de vergoeding die ziekenhuizen ontvangen van zorgverzekeraars, dit is tussen ziekenhuizen en zorgverzekeraars onderling. Indien ziekenhuizen van mening zijn dat deze vergoeding ontoereikend is dienen zij dit aan te kaarten bij de zorgverzekeraar. Tegelijkertijd wijs ik er ook op dat de zorg voor deze patiënten niet zozeer vast loopt op achterblijvende vergoedingen, maar in het vooralsnog niet voorhanden zijn van een bewezen effectieve behandeling.
Wat vindt u van de noodkreet van een longarts uit het Erasmus MC die oproept om meer biomedisch onderzoek te verrichten naar post-COVID en naar een behandelplan? Hoe rijmt dit met uw appreciatie bij eerdere voorstellen van de oppositie (onder andere het amendement Omtzigt c.s. en het amendement Omtzigt) waarin u betwijfelt of aanvullend onderzoek noodzakelijk is?2, 3
Er is door het Ministerie van VWS tot nu toe ruim € 14 miljoen vrijgemaakt aan onderzoek naar post-COVID. Om te identificeren welke kennis nog mist en (nog) niet onderzocht wordt, heb ik ZonMw de opdracht gegeven voor het opstellen van een kennisagenda. De kennisagenda zal in de tweede helft van 2023 gereed zijn. Hieruit zal blijken welk aanvullend onderzoek nodig is. Daarnaast ben ik voornemens om extra budget beschikbaar te maken voor meerjarig onderzoek en een expertisecentrum post-COVID. Ik verwacht daarover in mei definitief uitstelsel te kunnen geven en zal uw Kamer daarover dan informeren. Daarbij wordt er wereldwijd veel onderzoek naar deze nieuwe aandoening verricht en hopen we dat er uit dit onderzoek zo snel mogelijk inzichten komen die kunnen leiden tot een effectieve behandeling. Zoals aangegeven in het debat op 8 maart ten behoeve van de EU Gezondheidsraad maak ik mij ook hard in Europees verband voor meer inzet rondom deze aandoening en het goed delen van de kennis die uit deze internationale onderzoeken komt. Van mijn EU-collega’s kreeg ik de volle steun voor het opzetten van een Europees netwerk voor onderzoek naar de gevolgen en behandeling van post-COVID. Tot slot heeft de Europese Commissie € 50 miljoen extra uitgetrokken voor onderzoek naar de oorzaak en behandeling van post-COVID.
Bent u bereid om op korte termijn extra middelen uit te trekken voor onderzoek naar post-COVID?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bovenstaande vragen vóór 22 maart aanstaande beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
De abrupte afbreking van een chemotherapie |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Chemotherapie zonder overleg afgebroken, wat is hier de hand?»?1
Ja.
Is er naar uw oordeel in deze casus sprake van strijdigheid met artikel 13.5 van de Zorgverzekeringswet, dat bepaalt dat een patiënt recht houdt op vergoeding van zorg, als deze zorg toen de behandeling startte nog gecontracteerd was door de betreffende zorgverzekeraar? Zo ja, deelt u de opvatting dat dit artikel ervoor moet zorgen dat patiënten zekerheid hebben over hun toegang tot zorg en dat dit juist verkeerd lijkt te gaan in deze casus? Zo nee, waarom niet?
In deze casus was er geen sprake van een wijziging in het contract tussen de zorgverzekeraar en de betreffende zorgaanbieder. Er was wel sprake van een misverstand over de behandeling. Omdat er verschillen zijn tussen het Nederlandse en Duitse zorgsysteem, zijn er tussen de zorgaanbieder en zorgverzekeraar afspraken dat voor een beperkt aantal specifieke behandelingen vooraf toestemming dient te worden aangevraagd. Dit om te toetsen of deze behandelingen voor vergoeding vanuit de Nederlandse Zorgverzekeringswet in aanmerking komen.
Bij de aanvang van de behandeling in 2022 is deze toestemming niet gevraagd, maar pas in januari 2023. Bij de zorgverzekeraar was in januari 2023 niet bekend dat deze patiënt al in behandeling was bij deze zorgaanbieder; daarom is deze aanvraag behandeld als een aanvraag voor een nieuwe behandeling in plaats van voor een vervolgbehandeling.
Na de opheldering van dit misverstand is de behandelaanvraag door de zorgverzekeraar alsnog goedgekeurd en wordt deze vergoed. Tevens heeft overleg plaatsgevonden met de Duitse partijen om ervoor te zorgen dat in het vervolg de toestemming tijdig aangevraagd wordt zodat voorkomen wordt dat patiënten hierdoor gedupeerd worden.
Welke mogelijkheden heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om een patiënt in zijn recht te stellen als een zorgverzekeraar een doorlopende behandeling niet langer wil vergoeden nadat er in het nieuwe jaar een ander contract is afgesloten?
De NZa houdt toezicht op zorgverzekeraars en controleert of zij zich aan de regels houden. Als zorgverzekeraars dat niet doen kan de NZa handhavend optreden. Dat kan de NZa ook als zorgverzekeraars zich niet houden aan de verplichting uit art. 13 lid 5 van de Zorgverzekeringswet. In deze verplichting is bepaald dat als een overeenkomst tussen een zorgverzekeraar en een aanbieder wordt beëindigd, een verzekerde die op dat moment al zorg ontvangt van deze aanbieder, recht houdt op zorgverlening door die aanbieder voor rekening van de betreffende zorgverzekeraar.
Vindt u het wenselijk dat iemand zich tijdens een zware chemobehandeling zorgen moet maken over de continuïteit van de hoognodige zorg? Zo ja, waarom? Zo nee, ziet u kansen om het systeem zo te veranderen dat dit in de toekomst voorkomen kan worden?
Ik vind het niet wenselijk dat iemand tijdens een lopend zorgtraject zich zorgen moet maken over de continuïteit daarvan. Daarom is bovengenoemde verplichting ook opgenomen in art. 13 lid 5 van de zorgverzekeringswet.
Vindt u het eerlijk dat Nederlanders nu hun zorgverzekering afsluiten zonder duidelijkheid te hebben over welke zorg daadwerkelijk gecontracteerd is en daarmee vergoed wordt? Zo ja, waarom? Zo nee, wat wilt u doen om dit in de toekomst te veranderen?
Hoe beoordeelt u het idee van een wettelijke verplichting voor zorgverzekeraars dat zij voor 13 november (de start van de overstapperiode) het contracteringsproces met zorgaanbieders moeten hebben afgerond?
Ik vind het geen goed idee om een wettelijke verplichting in te voeren voor zorgverzekeraars om de contractering afgerond te hebben voor een bepaalde datum. Daarmee zou deze verplichting om de contractering af te ronden eenzijdig op de zorgverzekeraars liggen en de onderhandelingspositie voor zorgverzekeraars om – in het belang van de verzekerde – te onderhandelen over de kwaliteit en de prijs van de zorg voor de verzekerden onevenredig benadeeld worden.
Hoe kijkt u naar het idee om patiënten overstaprecht te geven als zorgverzekeraars er niet in slagen het contracteringsproces voor 13 november af te ronden?
Het is van belang dat zorgverzekeraars (potentiële) verzekerden goed informeren. Zorgverzekeraars zijn verplicht informatie beschikbaar te stellen over onder meer het gecontracteerde zorgaanbod en de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorgaanbieders. Verzekerden kunnen tot 1 januari hun lopende zorgverzekering voor het volgende jaar opzeggen en hebben vervolgens tot 1 februari de tijd om een nieuwe zorgverzekering af te sluiten. Dit is het zogenoemde overstapseizoen.
Een verzekerde waarvoor het op basis van de beschikbare informatie nog onvoldoende duidelijk is welke zorgaanbieders het komende jaar door zijn zorgverzekeraar zijn gecontracteerd, kan dus overstappen naar een zorgverzekeraar waar hem wel voldoende en voldoende tijdig duidelijkheid wordt geboden. Een aanvullende overstapmogelijkheid is volgens mij geen oplossing voor onduidelijkheid over het gecontracteerde zorgaanbod.
Ik verwacht meer van de afspraken die in het IZA zijn gemaakt om de informatie aan verzekerden te verbeteren. Daarbij is bijvoorbeeld afgesproken dat de IZA-partijen samen een voorlichtingsprogramma organiseren dat er op gericht is verzekerden voor te lichten over de financiële risico’s als zij kiezen voor niet-gecontracteerde zorg en de afspraken van IZA-partijen om gezamenlijk het contracteerproces te verbeteren.
Deelt u de opvatting dat het grote aantal polissen leidt tot onduidelijkheid voor de patiënt? Zo ja, ziet u kansen om dit versimpelen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat verzekerden een weloverwogen keuze kunnen maken voor hun zorgverzekering. Hiervoor is het belangrijk dat het polisaanbod overzichtelijk en onderscheidend is. De NZa is voornemens om de informatieverplichtingen voor zorgverzekeraars die gelden ten aanzien van «tweelingpolissen» aan te scherpen. Dat betekent dat het voor verzekerden beter inzichtelijk wordt wanneer er een vergelijkbare polis is.
Uw Kamer is hier op 14 oktober 2022 over geïnformeerd (Kamerstuk 35 872, nr. 10). Ik steun de aanpassing van de regeling van de NZa van harte, omdat het zo voor verzekerden beter inzichtelijk wordt dat er een vergelijkbaar, en wellicht goedkoper, alternatief is.
De afname van het aantal stembureaus |
|
Julian Bushoff (PvdA), Jan de Graaf (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Minder stembureaus dan in 2019, maar wel beter toegankelijk»1 en «Fors minder stembureaus dan vier jaar geleden in Veendam»2?
Ja.
Heeft u een overzicht van welke gemeenten minder stembureaus hebben ingericht? Zo ja, kunt u dat de Kamer doen toekomen? Zo nee, kunt u daarvoor zorgen?
Een overzicht van welke gemeenten minder stembureaus hebben ingericht is nog niet beschikbaar. In het kader van de evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen doe ik hier onderzoek naar. In dit onderzoek maak ik onderscheid tussen de spreiding van stemlokalen en de aantallen stembureaus. Een stemlokaal is een locatie (zoals een gebouw of een ruimte in een gebouw) waar eens stembureau is gevestigd. Het kan voorkomen dat in een stemlokaal meerdere stembureaus zijn gevestigd. Daardoor zou het kunnen voorkomen dat een gemeente minder stembureaus heeft ingesteld, maar dat het aantal stemlokalen niet is afgenomen. Daarom doe ik in de evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen onderzoek naar dit onderwerp.
Bij de uitkomsten van de evaluatie kan ik u een overzicht doen toekomen van de wijzigingen in het aantal stembureaus per gemeente ten opzichte van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen in 2019. De uitkomsten van het evaluatieonderzoek verwacht ik u in september te kunnen toezenden.
Hoe verhoudt de afname zich tot uw streven om het aantal stembureaus op peil te laten blijven en de aangenomen motie Van Raak waarin de regering wordt gevraagd ervoor te zorgen dat het aantal stembureaus niet afneemt?3
Ik veronderstel dat met deze vraag bedoeld wordt de aangenomen motie Van Raak van 14 oktober 2020 (Kamerstukken II, 2020/21, 35 590 nr. 15). De aangenomen motie Van Raak is ingediend in het wetgevingsoverleg over de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19. De motie werd ingediend vanuit de aansporing van gemeenten om binnen de covid-19 omstandigheden van dat moment voldoende mogelijkheden te realiseren om te stemmen. In de brief over de uitkomsten van de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezing in 20214 is mijn ambtsvoorganger ingegaan op de uitvoering van deze motie, waarmee deze is uitgevoerd.
Dat de motie is uitgevoerd laat onverlet dat gemeenten de verantwoordelijkheid hebben voor voldoende stemlokalen te zorgen. Gemeenten hebben immers de wettelijke verantwoordelijkheid om stemlokalen aan te wijzen. In de evaluatie van deze verkiezingen onderzoek ik de aantallen stembureaus en de spreiding van stemlokalen. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie zal ik mijn standpunt nader bepalen.
Hoe was de gemiddelde afstand tot een stembureau bij de recente verkiezingen en hoe verhoudt zich dat tot de afstand die gemeten werd na de gemeenteraadsverkiezingen van 2022?4
Bij de evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen wordt de spreiding van stemlokalen onderzocht. In mijn rapportage aan uw Kamer zal ik de uitkomsten van dit onderzoek vergelijken met de gemiddelde afstand tot een stembureau bij de gemeenteraadsverkiezingen 2022.
Is er een verband bekend tussen de opkomst bij verkiezingen en het aantal stembureaus en de afstand tot stembureaus? Zo ja, over welke gegevens beschikt u? Zo nee, kunt dit alsnog laten onderzoeken?
In het onderzoek naar de spreiding van stemlokalen wordt ook onderzoek gedaan naar de opkomst bij deze verkiezingen en de spreiding van stemlokalen. De uitkomsten van dit onderzoek worden met de uitkomsten van de evaluatie met uw Kamer gedeeld. De uitkomsten van het evaluatieonderzoek verwacht ik u in september te kunnen toezenden.
Is er in gemeenten met minder stembureaus minder gestemd dan bij de vorige Provinciale Statenverkiezingen? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Binnen de evaluatie van deze provinciale staten- en waterschapsverkiezingen onderzoek ik of er een correlatie is tussen de opkomst en de aantallen stembureaus binnen gemeenten. Daarmee is uiteraard nog geen oorzakelijk verband gegeven. De uitkomsten van het evaluatieonderzoek verwacht ik u in september te kunnen toezenden.
Hoe beoordeelt u het feit dat het aantal stembureaus in wijken met goedkopere woningen sterker gedaald is dan in wijken met dure woningen?
Voorop staat dat de verkiezingen voor iedereen zoveel als mogelijk toegankelijk moeten zijn. Voor gemeenten is het van belang of locaties geschikt zijn als stemlokaal. Na twee verkiezingen met coronamaatregelen hebben gemeenten hun bestand met stemlokalen veelal herijkt. Uit het evaluatieonderzoek moet blijken of de gemelde daling van het aantal stembureaus klopt. Hierbij wordt onderzocht of de spreiding tussen stemlokalen in bepaalde wijken groter was dan in andere wijken. Uit het onderzoek zal ook moeten blijken of indien in een gemeente het aantal stembureaus is gedaald, dit ook betekent dat het aantal locaties is gedaald. In een aantal gevallen kan het ook zo zijn dat waar voorheen op een locatie twee stembureaus waren gevestigd, er nu nog maar één stembureau was. Uit de evaluatie zal moeten blijken of per gemeente het aantal locaties en stembureaus daalt en/of stijgt en of daar de (lokale) factoren voor aan te wijzen zijn.
Deelt u de mening dat het niet van de sociaaleconomische status van een wijk afhankelijk mag zijn hoeveel stembureaus er zijn? Zo ja, wat gaat u doen om gemeenten die hier verschil in maken te corrigeren? Zo nee, waarom niet?
Het is een wettelijke verantwoordelijkheid van de gemeenten om te zorgen dat er voldoende stemlokalen worden aangewezen. Gemeenten maken verschillende afwegingen die vaak gericht zijn op onder andere de geschiktheid van locaties en de bevolkingsdichtheid in een buurt. Of dat ertoe leidt dat in wijken met een lagere sociaaleconomische status (met goedkopere huizen, of lagere inkomens) minder stemlokalen worden ingericht moet uit het evaluatieonderzoek blijken.
Is er een verband tussen de sociaaleconomische status van een wijk en het opkomstpercentage? Zo ja, wat is dat verband? En als u niet over dergelijke informatie beschikt, kunt u dit alsnog laten onderzoeken?
In 2022 heeft het Lokaal Kiezersonderzoek de opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen onderzocht. In dit onderzoek is ingegaan op de verschillende kenmerken van groepen niet-stemmers. De onderzoekers gaan hierbij in op de verschillende sociaaleconomische en demografische verklaringen. Verklaringen voor het wel of niet stemmen worden onder andere gevonden in het opleidingsniveau, de leeftijd en het inkomen van kiezers. Hierbij spelen ook andere factoren een rol zoals de afstand tot de politiek, bijvoorbeeld als gevolg van een verhuizing.6
Deelt u de mening dat het aantal stembureaus ten minste op peil moet blijven? Zo ja, wat gaat u doen om er voor te zorgen dat bij volgende verkiezingen het aantal stembureaus tenminste weer op het oude niveau wordt teruggebracht? Zo nee, waarom niet?
Het is een wettelijke verantwoordelijkheid van gemeenten om te zorgen voor voldoende stemlokalen. Hierin spelen veel verschillende factoren een rol, die mede beïnvloed worden door de lokale omstandigheden (zoals geschiktheid van locaties). Gemeenten kunnen daarom ook het beste beslissen welke stemlokalen zij aanwijzen. Door alleen te stellen dat het aantal stemlokalen op peil moet blijven wordt een kwantitatieve maatstaf gesteld die mogelijk niet in iedere situatie uitvoerbaar is. Zoals ik in mijn reactie op vraag vijf van het lid Leijten (SP) reageerde doe ik onderzoek naar de spreiding van stemlokalen en zal ik op basis van de uitkomsten van dit onderzoek mijn standpunt nader bepalen.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat gemeenten met lage scores ten aanzien van het aantal rolstoeltoegankelijke stembureaus meer toegankelijke stembureaus gaan krijgen en daarbij een voorbeeld nemen aan het gelukkig overgrote deel van de gemeenten die wel zorgt voor toegankelijke stembureaus?
Toegankelijkheid van verkiezingen voor alle kiezers is van wezenlijk belang. Bij elke verkiezing wordt daarom, middels het Actieplan toegankelijk stemmen, extra aandacht geschonken aan het bevorderen van de (fysieke) toegankelijkheid van de verkiezing. Voorafgaand aan de afgelopen verkiezingen heeft het Ministerie van BZK in samenwerking met de VNG, de NVVB en een aantal belangenorganisaties een reeks regionale bijeenkomsten georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomsten gingen gemeenteambtenaren met ervaringsdeskundigen en experts in gesprek en wisselden ervaringen en praktische tips uit om de toegankelijkheid verder te verbeteren. Ook heeft het Ministerie van BZK eenmalig 2,7 miljoen euro ter beschikking gesteld aan gemeenten ter bevordering van de toegankelijkheid van de verkiezingen. Gemeenten konden zelf bepalen voor welke maatregelen zij dit geld gebruikten ter bevordering van de toegankelijkheid.
In aanloop naar de volgende verkiezingen zal opnieuw bekeken worden hoe invulling gegeven kan worden aan het Actieplan toegankelijk stemmen.
Niet alle stembureaus kunnen voldoen aan de criteria voor fysieke toegankelijkheid. Die criteria zijn strikt, dit is omdat een drempel die een centimeter te hoog is, of een hellingbaan die te stijl is, er al voor kan zorgen dat een kiezer in een rolstoel niet zelfstandig het stemlokaal binnenkomt. In de praktijk blijkt het moeilijk om alle stemlokalen op alle onderdelen aan de criteria te laten voldoen. Stemlokalen worden immers ingericht in bestaande, soms oude, gebouwen die vaak niet eenvoudig kunnen worden aangepast. In buurten waar geen alternatieve locaties beschikbaar zijn, zou het sluiten van deze stemlokalen ertoe leiden dat kiezers in een andere buurt moeten gaan stemmen. Het college legt verantwoording af aan de gemeenteraad welke stemlokalen niet voldoen, en gemeenten wordt gevraagd daarover duidelijk te communiceren naar de kiezer. Via www.waarismijnstemlokaal.nl is het voor kiezers zichtbaar welke stemlokalen toegankelijk zijn voor rolstoelen en welke stemlokalen dat niet zijn.
Kent u het initiatief van de provincies Drenthe en Groningen om gratis taxi’s in te zetten voor bewoners die anders niet op eigen gelegenheid naar een stembureau kunnen?5 Deelt u de mening dat dit een goed initiatief is en dat dat niet alleen in het geval het OV staakt zou moeten worden gedaan? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat er meer provincies of gemeenten bij volgende verkiezingen gratis taxi’s beschikbaar gaan stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb hier kennis van genomen en vond dit een goede maatregel die paste in de oproep die ik heb gedaan om de eventuele gevolgen van de staking van het streekvervoer zoveel mogelijk op te vangen met alternatief vervoer. Deze provincies hebben dit initiatief genomen vanwege de staking van het streekvervoer, en de rol die de provincie heeft ten aanzien van het regionaal vervoer. Uit mediaberichten is mij gebleken dat van dit initiatief op zichzelf niet veelvuldig gebruik is gemaakt.
De organisatie van verkiezingen is belegd bij de gemeenten. Er zijn ook voorbeelden van gemeenten die diensten aanbieden om kiezers, die dat zelf niet kunnen, naar het stembureau te brengen. Dit gebeurde ook al bij eerdere verkiezingen. Gemeenten bieden dit bijvoorbeeld aan om blinden en slechtziende kiezers naar een stemlokaal te brengen waar gestemd kan worden met behulp van een stemmal. Ik moedig dit soort initiatieven aan, onder andere door goede voorbeelden te delen en verder te verspreiden. Hoe gemeenten werken aan de toegankelijkheid van verkiezingen is aan hen zelf, zij hebben daarin een zelfstandige bevoegdheid.
Kent u meer goede provinciale of gemeentelijke initiatieven om kiezers tot stemmen te stimuleren of hen daarbij de faciliteren? Zo ja, welke zijn dat? Kunt u er zorg voor dragen dat die initiatieven bij andere provincies en gemeenten bekend en gestimuleerd worden? En indien u geen overzicht van dergelijke initiatieven heeft, kun u daar dan alsnog voor zorgen en onder de aandacht brengen?
Tijdens de regionale bijeenkomsten toegankelijke verkiezingen die eind 2022 door het ministerie zijn georganiseerd op zes verschillende locaties in het land wisselden gemeenten en belangen organisaties onderling en met elkaar goede voorbeelden uit over hoe zij werken aan het verbeteren van de toegankelijkheid van verkiezingen voor mensen met een beperking. Van deze bijeenkomsten is een integraal verslag gemaakt waarin de voornaamste en meest besproken tips en ervaringen zijn opgenomen. Dit verslag is via een nieuwsbrief van BZK verspreid aan alle projectleiders Verkiezingen, en via de website actieplantoegankelijkstemmen.nl.
Hiernaast inventariseer ik de verschillende goede voorbeelden bij gemeenten over initiatieven die in algemene zin gericht zijn op het bevorderen van de opkomst. Deze voorbeelden breng ik onder de aandacht bij gemeenten ter voorbereiding op volgende verkiezingen.
De afsluiting van de Heinenoordtunnel en de Haringvlietbrug |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Zou u inzicht willen geven in hoe de motie Van der Molen/Koerhuis betreffende het vóór 1 januari 2023 opstellen van een plan van aanpak voor het aanpakken van de overlast voor woon-werkverkeer, en het voor diezelfde datum duidelijkheid verschaffen over de inzet van de hulpdiensten op Goeree-Overflakkee, wordt uitgevoerd?1
Het plan van aanpak voor aanpak overlast woon-werk verkeer is gereed. Er is een uitgebreid pakket maatregelen dat in samenspraak met o.a. Provincie en gemeenten is vastgesteld. Het gaat dan onder meer om de volgende maatregelen:
Met de betrokken veiligheidsregio’s zijn inmiddels afspraken gemaakt over de bereikbaarheid voor hulpdiensten. De volgende maatregelen zijn noodzakelijk bevonden om de aanrijdtijden van brandweer en ambulances op peil te houden:
Door het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) is voor huisartsen, verloskundigen en regionale ziekenhuizen een pakket maatregelen voorgesteld, aanvullend op hetgeen met de veiligheidsregio’s is afgesproken. Daar vindt nu nog afrondend overleg over plaats. Het gaat daarbij om inzet van extra ambulances, inzet van een ambulancehelikopter en inzet van extra zorgpersoneel.
Verder wordt ingezet op de beperking van de hinder doordat Rijkswaterstaat automobilisten adviseert om, als dat mogelijk is, niet met de auto te reizen tijdens de spits. Wanneer automobilisten die dat kunnen hun auto in de spits laten staan ontstaat er meer ruimte voor weggebruikers die geen alternatief hebben.
De werkzaamheden aan de Heinenoordtunnel vinden grotendeels in de meivakantie en zomervakantie plaats. Ook dan zal het druk zijn op de weg, maar omdat de Tweede Heinenoordtunnel geschikt is gemaakt voor busvervoer blijft er een directe verbinding mogelijk voor personenverkeer tussen de Hoeksche Waard en de regio Rotterdam. Overig verkeer kan gebruik maken van de omleidingsroutes via de tolvrije Kiltunnel en de Haringvlietbrug.
Deelt u de opvatting dat het verstandig is om in de toekomst bij de planning van wegwerkzaamheden nadrukkelijk rekening te houden met de bereikbaarheid van acute zorg? Zo ja, hoe gaat Rijkswaterstaat dit doen?
Rijkswaterstaat houdt bij het maken van plannen voor afsluitingen altijd rekening met de bereikbaarheid van acute zorg en hulpdiensten. Dat geldt voor regulier onderhoud, voor vervanging en renovatie en voor nieuwbouw. Dit is regulier werk, en gebeurt in overleg met de betreffende gemeenten en veiligheidsregio’s. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de ervaringen bij eerdere afsluitingen. Zo nodig worden maatregelen bijgesteld of aangevuld. Wat de situatie bij de afsluitingen op de A29 bijzonder maakt, is dat door de vervanging van de klep van de Haringvlietbrug – die uit één stuk bestaat – er vanuit één kant tijdelijk helemaal geen verkeer mogelijk is, ook geen verkeer van acute zorg en hulpdiensten. Bij «gewone» onderhoudswerkzaamheden is het veelal mogelijk door het werkvak of via een nabije alternatieve verbinding te rijden. Dat vraagt in het geval van de A29 dus extra inspanningen, waarover inmiddels afspraken zijn gemaakt.
Op 16 maart jl. is in het debat met de Minister van VWS over personeelstekorten bij ambulancediensten door de leden Krul en van den Berg een motie ingediend waarin de Minister van VWS verzocht wordt «te bevorderen dat bij
wegwerkzaamheden op adequate wijze aandacht gegeven wordt aan bereikbaarheid van acute zorg en hierbij expliciet aandacht te geven aan de acute
bereikbaarheidsproblemen vanwege de werkzaamheden aan de Heinenoordtunnel, de Haringvlietbrug en de N59». Deze motie is overgenomen.
Rijkswaterstaat voert met betrekking tot deze specifieke casus al regelmatig gesprekken met de veiligheidsregio, het Regionaal Overleg Acute Zorg en het Ministerie van VWS. Over de uitvoering van de motie in algemene zin is overleg gaande met het Ministerie van VWS en uw Kamer zal uiterlijk in juni van dit jaar worden geïnformeerd.
Welke acties gaat u ondernemen om de huidige problemen in de Hoeksche Waard met betrekking tot gebrekkige bereikbaarheid voor de hulpdiensten, verstoppingen van het verkeer en het nemen van sluiproutes aan te pakken?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de opvatting dat wanneer de Haringvlietbrug in juni 2023 dichtgaat, er geen sprake kan zijn van buitensporige overlast voor woon- en werkverkeer of in het bijzonder een gebrekkige bereikbaarheid voor de hulpdiensten, gezien er onder andere middels voornoemde motie ruim van te voren aandacht is gevraagd voor deze problematiek?
De uit te voeren werkzaamheden zijn grootschalig en gaan onvermijdelijk met hinder gepaard. Zoals aangegeven in de beantwoording van deze Kamervragen treft Rijkswaterstaat een uitgebreid pakket aan maatregelen om de impact van de werkzaamheden aan de Heinenoordtunnel en de Haringvlietbrug deze zomer zo veel mogelijk te beperken. Daarbij wordt uitgebreid overleg gevoerd met gemeenten, veiligheidsregio’s en de witte kolom. Daarmee wordt invulling gegeven aan de motie Van der Molen/Koershuis.
Zou u op een rij willen zetten hoeveel ambulancehelikopters er in de betreffende regio’s zijn en bij welke ziekenhuizen in deze regio’s deze helikopters kunnen landen?
In Nederland bestaat er maar één ambulancehelikoptervoorziening, namelijk de Waddenhelikopter. Die voorziening wordt uitgevoerd met twee toestellen, de Medic01 en Medic02 (reserve-helikopter). Voorts kennen we in Nederland vier Mobiele Medische Teams (MMT) die gebruik maken van een rijdend voertuig en een medische helikopter, ook wel bekend als de traumaheli’s. Dit zijn echter geen ambulancehelikopters en zijn niet bedoeld om patiënten te vervoeren, maar helikopters die een medisch team ter plaatse brengen om (trauma)zorg te verlenen, in aanvulling op de reguliere ambulancezorg, voordat de patiënt naar een ziekenhuis wordt vervoerd. De dichtstbijzijnde MMT-helikopter is gepositioneerd in Rotterdam, maar de vier MMT’s zijn inzetbaar in het hele land.
De Regionale Overleggen Acute Zorg (ROAZ) van Zuidwest-Nederland en Brabant verkennen momenteel samen met de vier betrokken ambulancediensten of in de zomer tijdens de sluitingen van de Haringvlietbrug en eventueel de Heinenoordtunnel tijdelijk een ambulancehelikopter kan worden gepositioneerd. Gekwalificeerd medisch personeel voor een ambulancehelikopter is echter zeer schaars, dus het is nog niet zeker of de inzet van een ambulancehelikopter ook praktisch haalbaar zal blijken.
De volgende ziekenhuizen in de betrokken vier ambulanceregio’s beschikken over een bestaande helikopterlandingsplaats: het Erasmus Medisch Centrum (Rotterdam), het Maasstad Ziekenhuis (Rotterdam), het Albert Schweitzer Ziekenhuis (Dordrecht), het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis (Goes), het ZorgSaam Ziekenhuis (Terneuzen), het Beatrixziekenhuis (Gorinchem) en het Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis (Tilburg). Indien het tijdelijk positioneren van een ambulancehelikopter tijdens de wegafsluitingen haalbaar blijkt, dan zijn het Van Weel Bethesda Ziekenhuis (Goeree-Overflakkee), Bravis Ziekenhuis (locatie Bergen op Zoom) en Amphia Ziekenhuis (Breda) van zins om in de zomer een tijdelijke helikopterlandingsplaats te realiseren.
Bent u bekend met het case-report dat in augustus 2022 werd gepubliceerd over een patiënt die een ernstige leverontsteking ontwikkelde kort na vaccinatie met het vaccin van Moderna?1, 2
Ja.
Hoe reflecteert u op uw stelling dat een mRNA-vaccin niet tot een «ongecontroleerde antigeenproductie» lijdt, omdat dit case-report dat genoemd wordt in vraag 1 laat zien dat er twee weken na vaccinatie nog steeds expressie van spike-eiwit plaatsvindt in zowel in levercellen als in Kupffercellen?
Uit het rapport waarnaar verwezen wordt, kan niet geconcludeerd worden dat er ongecontroleerde antigeenproductie optreedt na vaccinatie. Dat lichaamsvreemde eiwitantigenen langer dan enkele dagen (zelfs tot weken en maanden) na een infectie of vaccinatie in bepaalde weefsels kunnen worden aangetoond is bekend uit de literatuur. Dit heeft evenwel niet te maken met ongecontroleerde antigeenproductie, maar met bescherming tegen afbraak van kleine hoeveelheden antigeen ten behoeve van de afweer.
Bent u bekend met een case-report dat in oktober 2022 is gepubliceerd over een 76-jarige man met een morbus Parkinson, die na vaccinatie een necrotiserende encefalitis en myocarditis ontwikkelde?3
Ja.
Op welke wetenschappelijke literatuur en/of documentatie van de fabrikanten baseert u uw stelling dat er geen «ongecontroleerde antigeenproductie» is na vaccinatie met de mRNA-vaccins, als uit deze casus blijkt dat deze na twee weken nog steeds aanwezig blijkt te zijn?
In zowel het publieke beoordelingsrapport (European Public Assessment Report, EPAR) van BioNTech/Pfizer (Comirnaty) als van Moderna (Spikevax) staat dat de hoeveelheid mRNA en de expressie van het getransleerde eiwit hoog is kort na vaccinatie, maar daarna relatief snel afneemt. Overigens laat de publicatie van Castruita van januari 20234 ook zien dat in de mens intact (en dus «werkzaam») mRNA enkel kort na vaccinatie te detecteren is, en dat er na enkele dagen slechts mRNA fragmenten terug te vinden zijn.
Bent u bekend met de ingezonden brief, die op 24 januari 2022 online werd geplaatst op de website van het International Journal of Dermatology, met als onderwerp een 55-jarige vrouw die kort na vaccinatie een huidafwijking ontwikkelde, waarbij het huidbiopt een maand na ontstaan van nog spike-eiwit afkomstig van het mRNA-vaccin in de afwijking liet zien?4
Ik heb kennisgenomen van de brief, het case-report en de studie in tijdschrift Cell.
Bent u bekend met het case-report over een 64-jarige man met reumatoïde artritis, die een ernstige en langdurige reactivatie ontwikkelde van een herpes zoster, dertien dagen na de eerste vaccinatie, waarbij het biopt 88 dagen later nog spike-eiwit, afkomstig van het vaccin, in huid- en endotheelcellen liet zien?5
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met de studie, gepubliceerd in het toonaangevende tijdschrift Cell, waarin onder andere verslag werd gedaan van de resultaten van biopsieën van lymfklieren uit de oksel bij zeven vrouwen die waren gevaccineerd met de mRNA-vaccins van Moderna en Pfizer/BioNTech?6
Zie antwoord vraag 5.
Aan de hand van de onder de derde, vierde, en vijfde vraag genoemde studies, wat is nu uw antwoord op de vraag waarop u uw uitspraak baseert dat er geen ongecontroleerde expressie van antigeen – het spike-eiwit – is na vaccinatie met de mRNA-vaccins? Met andere woorden: kunt u zich in de stelling vinden dat er wel degelijk sprake is van «ongecontroleerde productie» van antigeen, in ieder geval in de tijd? Zo ja, waarom deed u dan toch deze uitspraak? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij niet vinden in de gesuggereerde stellingname. Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u de aanwezigheid van mRNA van de mRNA-vaccins van Moderna en Pfizer/BioNTech in lokale okselklieren tot 60 dagen na de tweede vaccinatie, bij in principe gezonde vrouwen waarbij in het kader van mammografische screening biopten werden genomen uit okselklieren, in aanmerking genomen dat u stelt dat het «het mRNA maar kort in het lichaam blijft, en binnen enkele uren wordt afgebroken»? Op welke literatuur en/of documenten baseerde u deze uitspraak? Kan u ons hiervoor verwijzingen geven naar relevante literatuur?
Zie het antwoord op vraag 2 en 2*.
Bent u bekend met een studie die in juni 2022 gepubliceerd werd in «Biomedicines», waarin werd onderzocht hoelang het mRNA afkomstig van de mRNA-vaccins aanwezig blijft in het lichaam?7
Ja.
Was u op de hoogte van de resultaten van bovengenoemde studies? Heeft u zich gerealiseerd dat de fabrikanten geen biodistributiestudies op mensen hadden uitgevoerd? Bent u op de hoogte van het feit dat dit geen toelatingseis was in het kader van de Conditional Marketing Authorisation (CMA) voor de mRNA-vaccins?8, 9
Het uitvoeren van biodistributiestudies of andere farmacokinetische studies in mensen is geen vereiste voor de registratie van nieuwe vaccins11. Dit was daarom geen toelatingseis voor de registratie van de mRNA COVID-19 vaccins. Ook preklinische farmacokinetische studies zijn normaal gesproken geen vereiste voor vaccins12.
De noodzaak voor specifieke studies, zoals biodistributiestudies wordt per vaccin beoordeeld. Zowel BioNTech/Pfizer als Moderna hebben enkele platform biodistributiestudies uitgevoerd, met name om de verspreiding van de lipid nanoparticles (LNPs, de deeltjes waarin het mRNA zit) van de vaccins beter te begrijpen.
Bent u bekend met het case-report dat op 16 juli 2022 werd gepubliceerd over een 34-jarige vrouw, die vier dagen na vaccinatie met het vaccin van Pfizer/BioNTech forse spierpijn en ernstige spierzwakte ontwikkelde op basis van een polymyositis (gegeneraliseerde spierontsteking), waarvoor ze uiteindelijk op de Intensive Care (IC) belandde?10
Ja.
Deelt u, op basis van de gegevens uit de wetenschappelijke studies genoemd onder de vijfde, achtste en en tiende vraag, de mening dat het waarschijnlijk is dat de productie van spike-eiwit, die blijkbaar maanden kan aanhouden, waarschijnlijk veroorzaakt wordt door intact synthetisch mRNA, op basis van de waarneming dat behalve het spike-eiwit ook het mRNA veel langer aanwezig is in het lichaam dan de «enkele uren» waarover u spreekt in uw antwoord? Zo ja, wat was u motivatie om dan toch die uitspraak te doen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij niet vinden in de gesuggereerde stellingname. Voor toelichting verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 en 2*.
Bent u bekend met het feit dat het mRNA in de vaccins van Pfizer/BioNTech onvergelijkbaar is met het normale fysiologische mRNA, omdat het molecuul uitgebreid gemodificeerd is, met onder andere de incorporatie van N1-methyl-pseudouridine, een verandering van de 5'cap en de poly(A)staart? Bent u op de hoogte van de doelen van deze verschillende modificaties, te weten de stabilisatie van het molecuul, het verlengen van de halfwaardetijd, het minder goed herkenbaar maken voor het immuunsysteem zodat het minder snel afgebroken wordt, met als uiteindelijk doel de eiwitproductie (de productie van het spike-eiwit) te verhogen en te verlengen in de tijd? 11
Ik ben met deze modificaties bekend. De modificaties zorgen ervoor dat effectieve bescherming tegen COVID-19 kan worden opgebouwd. Ze zijn nodig om de afweerreactie tegen het Spike-eiwit op te starten. Het verlengen van de halfwaardetijd via bepaalde modificaties is van belang om een hoge antistoftiter op te wekken en geheugen B-cellen en folliculaire T-helper-cellen te stimuleren.
Kunt u vertellen hoe deze modificaties van het mRNA-molecuul in de mRNA-vaccins zich verhouden tot uw uitspraak «dat het mRNA binnen enkele uren door het lichaam wordt afgebroken»? Kunt u de Kamer specifieke literatuur toe doen komen die duidelijk maakt dat de processen die normaal gesproken nodig zijn voor de afbraak van mRNA in het lichaam, vergelijkbaar zijn met de afbraak van dit gemodificeerde mRNA? Kunt u vertellen in hoeverre de fabrikanten hierover data hebben aangeleverd?
Het Europese Beoordelingscomité (CHMP) van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) hanteert strenge eisen bij de beoordeling van de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van de vaccins. Informatie over de kwaliteits- en veiligheidsbeoordeling van het BioNTech/Pfizer-vaccin is bij mij bekend en voor iedereen te raadplegen in het openbare beoordelingsrapport van het EMA.
Een gedetailleerde vergelijking tussen de processen die nodig zijn voor de afbraak van »eigen» mRNA en het gemodificeerde vaccin mRNA is niet gemaakt. Extracellulaire en intracellulaire enzymen (nucleases of RNAses) in het lichaam kunnen mRNA heel snel afbreken, wat de levering van mRNA aan bijvoorbeeld onze afweercellen bemoeilijkt. Daarom wordt het mRNA verpakt in zogenoemde lipid nanoparticles (LNP’s). De LNP’s leveren het mRNA af bij de cellen waar het vervolgens wordt opgenomen. In de cellen kan het, net als lichaamseigen mRNA-moleculen, worden omgezet in eiwit.
BioNTech/Pfizer heeft met een platform-biodistributie studie in muizen (waarbij mRNA coderend voor luciferase met dezelfde modificaties, geformuleerd in dezelfde LNPs als Comirnaty) laten zien dat de luciferase expressie na 9 dagen al grotendeels verdwenen is. Ondanks dat er in deze studie niet direct gekeken is naar de aanwezigheid van mRNA, wijst de afname van luciferase expressie er wel degelijk op dat er na dag 9 vrijwel geen mRNA coderend voor luciferase meer aanwezig is. Moderna heeft een vergelijkbare platform-biodistributiestudie (met mRNA-1647) uitgevoerd. In deze studie is het verloop van de mRNA concentratie in bloed en verschillende weefsels wel direct onderzocht, tot 120 uur na toediening van het vaccin. De halfwaardetijd van mRNA in de verschillende weefsels varieerde van 14.9 in het spierweefsel van de injectieplek tot 63 uur in de milt. Als standaardregel binnen de kinetiek wordt aangehouden dat een stof na 5 halfwaardetijden uit het lichaam verdwenen is. De halfwaardetijd voor de milt aanhoudend betekent dat dat na 13 dagen vrijwel al het vaccin mRNA is afgebroken.
Bent u bekend met de studie die in november 2021 werd gepubliceerd in de Journal of Immunology waarin werd onderzocht hoe lang exosomen met spike-eiwit circuleren in het lichaam?12
Ja.
Hoe verhouden de resultaten van deze studie zich met uw uitspraak dat spike-eiwit op «de buitenkant van cellen wordt getoond», aangezien deze studie laat zien dat exosomen, met daarop spike-eiwit zich door het hele lichaam verspreiden en aangetoond immunogeen zijn?
Exosomen zijn natuurlijke extracellulaire blaasjes die ontstaan in het lichaam door de fusie van blaasjes in de cel met de celmembraan. De exosomen dragen de proteïnen en lipiden van de ouder-cel waaruit ze ontstaan. Zo kunnen exosomen Spike-eiwit op de buitenkant tonen wanneer ze afkomstig zijn van cellen geïnfecteerd met het coronavirus of cellen die LNP met mRNA voor Spike-eiwit (afkomstig van het mRNA vaccin) opgenomen hebben. Exosomen kunnen verspreiden door het lichaam en hun inhoud of oppervlakte tonen aan andere cellen, bijvoorbeeld immuuncellen in de lymfklieren. Spike-eiwitten op of in exosomen kunnen op deze manier een immuunrespons opwekken, waaronder de productie van antistoffen tegen het Spike-eiwit. Dit door het lichaam verspreiden van eiwit antigenen via exosomen gebeurt niet alleen na vaccinatie met een mRNA-vaccin, maar ook na andere vaccinaties of infecties en kan dus bijdragen aan de immuunrespons.
Bent u bekend met het case-report dat op 4 april 2022 werd gepubliceerd, die een 25-jarige vrouw beschreef die na vaccinatie een vaccin-geïnduceerde trombocytopenie (verlaagd aantal bloedplaatjes) ontwikkelde?13
Ja.
Kunt u vertellen hoe in de praktijk gemonitord wordt in hoeverre de hoeveelheid geproduceerd spike-eiwit varieert tussen verschillende leeftijdsgroepen, met speciale aandacht voor kinderen en jongeren, en tussen mannen en bij vrouwen, dit in aanmerking genomen dat de concentratie spike-eiwit in plasma bij deze 25-jarige vrouw 60 keer zo hoog was als de hoogste waarde in de studie die genoemd wordt onder noot 8? Kunt u aangeven of er een grens is aan de toelaatbare hoeveelheid spike-eiwit die geproduceerd wordt en in plasma wordt gemeten?
De hoeveelheid geproduceerd Spike-eiwit wordt niet standaard gemonitord. Er zijn geen referentiewaarden bekend in de literatuur over hoeveelheden Spike-eiwit die men kan verwachten in humaan plasma of weefsels.
Hoe verklaart u het verschil in concentratie van door de mRNA-vaccins geïnduceerde hoeveelheid spike-eiwit in de verschillende proefpersonen, die blijkbaar in de orde van grootte van 102 ligt, dit in het licht van uw uitspraak dat vaccinatie met de mRNA-vaccins niet leidt tot een «ongecontroleerde productie» van spike-eiwit, hoewel deze veel langer aanhoudt dan oorspronkelijk werd gedacht, en bovendien ook nog eens sterk tussen proefpersonen blijkt te variëren?
Zie het antwoord op vraag 2, 2* en 17.
Hoe wordt volgens u de productie van spike-eiwit door de mRNA-vaccins in vivo – de levende mens – gecontroleerd, en in het verlengde hiervan, wat is volgens u een «gecontroleerd productie» van het spike-eiwit? Met andere woorden: hoe definieert u een «gecontroleerde productie» van het spike-eiwit en hoe onderscheidt u deze van een «ongecontroleerde productie»? Kan u wellicht een specifiek antwoord geven, bijvoorbeeld aan de hand van data uit toxiciteitsstudies van de mRNA-vaccins, met bepalingen van de No Observed Adverse Effect Level (NOAEL), en de Lowest Observed Adverse Effect Level (LOAEL)? Dit niet alleen voor het nanodeeltje met daarin het mRNA, maar ook voor het door de mRNA-vaccins geïnduceerde spike-eiwit? Zou u de Kamer die gegevens kunnen doen toekomen?
De productie van Spike-eiwit wordt niet standaard gemonitord en er zijn geen afkapwaarden bekend waarmee onderscheid gemaakt kan worden tussen gecontroleerde en ongecontroleerde productie. Langdurige aanwezigheid van antigeen moet echter niet geïnterpreteerd worden als ongecontroleerde productie. Toxiciteitsstudies laten zien dat er geen ernstige (en onverwachte) effecten optreden na vaccinatie in proefdieren. Daarnaast zijn alle effecten die optreden afwezig of verminderd na de recoveryperiode. Dit is terug te vinden in de openbare beoordelingsrapporten van het EMA (EPAR).
Bent u bekend met de studie die op 17 januari 2023 online werd geplaatst op de website van «Circulation», waarin zestien jongeren in de leeftijd van 16 t/m 21 jaar die een myocarditis doormaakten als gevolg van vaccinatie met een van de mRNA-vaccins, op verschillende laboratoriumparameters werden vergeleken met een controlegroep van jongeren die geen myocarditis doormaakten?14
Ja.
Wat is uw oordeel over de stelling van de auteurs van de onder vraag 20 aangehaalde studie, dat het in het bloed circulerend intact spike-eiwit bij deze mannelijke adolescenten en jonge mannen, dat na enkele weken nog steeds aantoonbaar was, waarschijnlijk de oorzaak van de myocarditis is geweest?
Het langdurig kunnen aantonen van intacte eiwit-antigeen in de circulatie of in perifere organen kan een gevolg zijn van regulier transport van antigeen door het lichaam en het proces van antigeen-persistentie ten behoeve van de afweerreactie. Of dit algemene mechanisme van «perifere» antigeen presentatie ook een rol kan spelen in het ontstaan van myocarditis in zeldzame gevallen na mRNA corona-vaccinatie is onbekend. Ook de studie geeft hier geen antwoord op. Verder onderzoek naar de productie en persistentie van Spike-eiwit bij grotere groepen mensen is nodig om beter te begrijpen wat fysiologische waarden zijn voor dit eiwit. Tot slot vind ik het belangrijk om te benadrukken dat de kans op myocarditis aanzienlijk hoger is bij een infectie met het coronavirus dan na een COVID-vaccinatie. Dat heb ik eerder aangegeven in reactie op schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep van Haga) van 6 juli 202218, 25 augustus 202219 en 8 september 202220 en schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen (FvD) van 19 december 202221 en 27 januari 2023.
Aan de hand van onder andere de studie die onder vraag 20 wordt aangehaald, acht u het mogelijk dat er een groep mensen is bij wie er wel excessief veel of excessief lang spike-eiwit wordt geproduceerd? Zo ja, om hoeveel mensen zou het kunnen gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 21.
Bent u bekend met het feit dat er inmiddels twee studies gepubliceerd zijn, waarin wordt aangetoond dat er een «klasse-switch» van de subklasse IgG1 en naar IgG4 ontstaat bij mensen die gevaccineerd worden met mRNA-vaccins, iets dat niet gebeurt bij vaccinatie met het vector-vaccin van AstraZeneca?15, 16
Ik heb kennisgenomen van de studies. Relevante wetenschappelijke ontwikkelingen worden nauwlettend gevolgd en beoordeeld door de daarvoor aangewezen instanties.
Gezien deze klasse-switch naar IgG4 zoals die in de twee studies, genoemd onder vraag 22, wordt beschreven, en het mogelijk ontstaan van tolerantie voor het spike-eiwit, die waarschijnlijk het gevolg is van langdurige en herhaaldelijke systemische blootstelling aan het antigeen, acht u het wenselijk en verstandig om bij een volgende golf opnieuw iedereen boven de twaalf jaar te vaccineren tegen SARS-CoV-2 middels deze mRNA-techniek?
IgG4 heeft een aantal functionele biologische eigenschappen die verschillen van andere antistoffen. Hoe en of deze eigenschappen zich in de praktijk uiten, is onbekend. Alle relevante bevindingen uit de wetenschappelijke literatuur worden nauwgezet gevolgd en meegenomen in de afwegingen voor inzet van de verschillende vaccins. Zoals eerder aangegeven zal de Gezondheidsraad voor de zomer van 2023 adviseren over de inzet van COVID-19-vaccins op de (middel)lange termijn.
Wat betekenen beide studies voor het beloop van toekomstige infecties bij diegenen bij wie deze klasse-switch optreedt, dit in relatie met het gegeven dat SARS-CoV-2 virus nu volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) endemisch is geworden, en we er rekening mee moeten houden dat we met enige regelmaat opnieuw met dit virus geconfronteerd zullen worden? Moeten zij vrezen voor ernstig(er) verlopende infecties? Bestaat de mogelijkheid dat zij chronisch geïnfecteerd raken en wellicht (asymptomatische) dragers worden? Welke gevolgen zou dat kunnen hebben voor het zorgpersoneel dat kwetsbare mensen moet verzorgen, aangezien deze groep immers vroeg en massaal werd gevaccineerd, nog voordat deze gegevens bekend werden?
Zie het antwoord op vraag 24. Er is nog onvoldoende onderzoek gedaan naar de IgG4 switch. Naast antistoffen spelen overigens ook cellulaire mechanismen een belangrijke rol in de bescherming tegen een ernstig beloop door COVID-19.
Bent u bekend met de definitie van een pro-drug?
Ja.
Deelt u de mening dat de mRNA-vaccins aan deze definitie voldoen? Als u dat niet eens bent, kunt u dan uitleggen waarom de mRNA-vaccins niet aan deze definitie voldoen? Begrijpt u dat de Kamer in dat geval hiervoor graag een solide en wetenschappelijke onderbouwing zou willen zien?17, 18, 19, 20, 21
Nee, de mRNA-vaccins voldoen niet aan de definitie van een pro-drug. Een pro-drug is een medicijn dat na inname in het lichaam wordt omgezet tot de actieve stof.
Deelt u de mening dat de kennis waarover men nu beschikt over de biodistributie van de mRNA-vaccins onvoldoende is om de veiligheid en de effectiviteit van deze techniek op de langere termijn te garanderen, een en ander in relatie tot wat hierboven al vermeld werd over de duur van de aanwezigheid van het synthetisch mRNA en het spike-eiwit in de verschillende organen en de weefsels in het lichaam? Zo ja, wat is hiervoor uw onderbouwing? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Ten tijde van registratie van de mRNA-vaccins waren voldoende (preklinische) gegevens over de biodistributie beschikbaar om niet te twijfelen over de lange termijn werkzaamheid en veiligheid van de vaccins.
Deelt u de mening dat bij hernieuwde golven van infecties veilig een nieuwe herhaalprik aan de bevolking kan worden aangeboden in het licht van het voorgaande? Dit ook in aanmerking genomen dat hierover geen betrouwbare wetenschappelijke gegevens voorhanden zijn?
Bij de inzet van COVID-19-vaccins wordt steeds een zorgvuldige afweging gemaakt op basis van advisering door onder andere de Gezondheidsraad en het OMT-vaccinaties. Zij komen tot een advies op basis van de op dat moment beschikbare wetenschappelijke gegevens, feiten en deskundige opvattingen van de commissieleden.
Naar aanleiding van uw stelling in de vijfde alinea van uw antwoord: «Dit in tegenstelling tot een infectie met het coronavirus, waarbij hij virus wel ongecontroleerd lichaamscellen kan infecteren en zich vermenigvuldigt», hoe groot is de kans dat dit opnieuw gebeurt als iemand de primaire infectie al eens heeft doorgemaakt, dit in aanmerking genomen dat inmiddels vrijwel ieder Nederlandse burger in aanraking is geweest met SARS-CoV-2, en we volgens de RIVM in de endemische fase zijn aanbeland?
Een doorgemaakte infectie stimuleert het afweersysteem en zorgt voor aanmaak van antistoffen en cellulaire immuniteit. Daardoor is iemand (gedeeltelijk) beschermd tegen een (her)infectie, waarbij de mate van bescherming afhankelijk is van de variant(en) waarmee men geïnfecteerd is geweest en de tijd die verlopen is sinds de infectie(s). Of de opgebouwde immuniteit ook daadwerkelijk bescherming biedt tegen een nieuwe infectie is mede afhankelijk van de variant die op dat moment circuleert en de mate waarin deze het immuunsysteem weet te ontwijken.
In het verlengde van vraag 30: kunt u aangeven in hoeverre vaccinatie een adequate mucosale immuunrespons opwekt om een hernieuwde infectie te voorkomen, en in hoeverre vaccinatie dit doet?22, 23, 24
Zie antwoord vraag 32.
Hoe verhoudt een re-infectie met SARS-CoV-2, die zich in belangrijke mate beperkt tot de slijmvliezen van de luchtwegen en het gastro-intestinale systeem, zich tot een herhaalde vaccinatie, waarbij steeds opnieuw het spike-eiwit geïnduceerd door het synthetische mRNA, systemisch tot expressie wordt gebracht?
Ook een re-infectie met het coronavirus kan ernstig verlopen32. Om ernstige ziekte en sterfte door COVID-19 zoveel mogelijk te voorkomen, adviseerde het OMT-V in het najaar van 2022 een COVID-19 vaccinatieronde. Op 23 februari 2023 heeft het OMT-V opnieuw een advies uitgebracht waarin werd geadviseerd in het voorjaar van 2023 geen nieuwe revaccinatieronde te organiseren voor de algemene bevolking of voor specifieke groepen. De belangrijkste argumenten hiervoor zijn de brede immuniteit tegen het coronavirus onder de bevolking, de mildere aard van de huidige virusvarianten en de epidemiologische situatie. Hierover heb ik de Kamer op 10 maart jl. geïnformeerd.
Kunt u, in het verlengde van vraag 32, vertellen in hoeverre het risico op ernstige bijwerkingen bij het steeds opnieuw toedienen van een mRNA-vaccin, waarbij het milieu interne van het menselijk lichaam steeds weer systemisch blootgesteld wordt aan hetzelfde antigeen, stijgt, daalt of gelijk blijft? Ongeacht het antwoord, kunt u dit onderbouwen met wetenschappelijke data?
Klinische studies met beide mRNA-vaccins geven geen aanwijzingen voor een verandering in de frequentie of ernst van bijwerkingen met additionele herhaalprikken. In de basisserie zijn na de tweede prik wel meer bijwerkingen zoals hoofdpijn en vermoeidheid vastgesteld vergeleken met na de eerste prik. Dit is niet het geval voor de derde prik. Ook uit de momenteel beschikbare post-marketing gegevens zijn er geen aanwijzingen voor een toename in frequentie en ernst van bijwerkingen na meerdere herhaalprikken33, 34. Desalniettemin blijven aangewezen instanties dit nauwgezet in de gaten houden35.
Bent u bekend met het feit dat, in het licht van de snelle opeenvolging van nieuwe dominante varianten van SARS-CoV-2, beschreven wordt dat er een fenomeen op kan treden dat benoemd wordt als «original antigenic sin», «immune imprinting» of «antigenic seniority», al naar gelang men de voordelen of nadelen van dit fenomeen meer op de voorgrond wil plaatsen?25, 26
Ik ben ervan op de hoogte dat immune imprinting in sommige studies als mogelijke oorzaak wordt gezien voor een relatief lage antistofrespons op het omikron mRNA in bivalente vaccins.
Hoewel tot nu toe na elke herhaalprik een toename in bescherming is waargenomen, gevolgd door geleidelijke afname, is vergelijking van bescherming tussen herhaalprikken in absolute zin niet mogelijk. Dit komt door voortdurende veranderingen in de epidemiologische situatie, de evolutie van omikronsubvarianten en de mate van immuniteit (door vaccinatie en/of infectie) in bevolkingsgroepen.
In het verlengde van vraag 34: bent u ervan op de hoogte dat dit verschijnsel in de wetenschappelijke literatuur al genoemd wordt als verklaring voor de waarneming dat booster-vaccinaties met een aangepast (BA4/BA5) vaccin niet tot een betere antistofrespons leidt in vergelijking met het oorspronkelijke vaccin?27, 28
Zie antwoord vraag 36.
In het verlengde van vraag 34 en 35: bent u op de hoogte van studies waaruit blijkt dat de bescherming van een vierde booster met het aangepaste vaccin (BA4/BA5) tegen infectie en symptomatische COVID-19, in vergelijking met de derde booster duidelijk minder goed blijkt te zijn, en ook minder lang aan blijkt te houden?29
Zie antwoord vraag 36.
In het licht van bovenstaande, hoe groot is de kans dat het verschijnsel «imprinting» alsnog leidt tot een toename van het aantal infecties, en wellicht ook de ernst van de infecties, bij het dominant worden van nieuwe varianten, die ongetwijfeld nog zullen ontstaan? Wat betekent dat voor eventuele nieuwe vaccinatiecampagnes, nu blijkt dat aanpassing van het vaccin aan nieuwe varianten weinig tot geen nut heeft?
Hoewel het verschijnsel «imprinting» bestaat, kan het immuunsysteem wel degelijk nieuwe, tegen de virusvariant gerichte, afweer ontwikkelen en toevoegen aan de bestaande immuniteit. Imprinting leidt naar verwachting niet tot een toename (in de ernst) van infecties. De aanname dat aanpassing van het vaccin aan nieuwe varianten weinig of geen nut had, deel ik derhalve niet.
In het verlengde van vraag 35 en 36: hoe kan het dat de farmaceutische industrie en ook het RIVM beloofden dat een aanpassing van de vaccins tot een betere bescherming zouden leiden dan de oudere vaccins gebaseerd op de oorspronkelijke «Wuhan-variant», in aanmerking genomen dat hierover op dat moment helemaal geen data beschikbaar waren die dat konden staven?30, 31
Het aanpassen van het vaccin aan nieuwe varianten is een zinvolle strategie. Hoewel ook vaccinatie met het monovalente vaccin (tegen de oorspronkelijke Wuhan-variant) een kruisbescherming biedt tegen andere varianten. De bescherming neemt echter wel af naarmate de varianten meer verschillen van de Wuhan-variant. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 37, kan een aangepast vaccin de immuniteit verbreden. Hier zijn diverse studies naar gedaan.
Deelt u de mening dat de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in zijn brief aan de Kamer genaamd «Aanschaf Moderna-vaccins voor 2022» ten onrechte de suggestie doet dat het aanpassen van de vaccins aan nieuwe varianten een zinvolle strategie zou zijn ter bestrijding van COVID-19, ondanks het feit dat er op dat moment geen enkele studie was die dit aantoonde? Zo nee, waarom niet?32
Zie antwoord vraag 40.
Kan u de bovenstaande 39 vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Vanwege de overlap in vragen heb ik ervoor gekozen dit niet te doen.
Kan u de vragen beantwoorden voor het volgende «coronadebat»?
Dit is vanwege de aard van de vragen en de korte tijd tussen het indienen van de vragen en het tweeminutendebat «ontwikkelingen rondom het coronavirus» (15 maart 2023) niet gelukt.
Het bericht ‘Politiebond boos over falend communicatiesysteem bij klopjacht op overvallers: ‘Levensgevaarlijk’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Politiebond boos over falend communicatiesysteem bij klopjacht op overvallers: «Levensgevaarlijk»»?1
Ja.
Deelt u de mening van de Politievakbond ACP dat het wachten is op een ernstig incident en dat het zo echt niet langer kan? Zo nee, waarom niet?
Van hulpverleners wordt verwacht dat ze een stap naar voren doen als het nodig is. Ik neem dit signaal dan ook serieus en ik begrijp dat dit veel heeft gedaan met de betrokken agenten. Bij de uitvoering van deze actie hebben politieagenten ter plekke problemen ervaren met het gebruik van het C2000- netwerk. We nemen dan ook maatregelen zodat zij hun werk zo veilig als mogelijk kunnen doen.
Deelt u de mening dat de veiligheid van agenten bij het uitvoeren van hun werk de hoogste prioriteit is? Zo ja, wat gaat u doen en gaat u dat doen op de korst mogelijke termijn? Zo nee, waarom niet?
De veiligheid van onze hulpverleners staat voorop. Het C2000 netwerk kent een dekkingsgraad van meer dan 97%, waardoor onze hulpverleners gelukkig in bijna heel Nederland met elkaar en de meldkamers in verbinding kunnen staan. Idealiter is deze dekking er altijd en overal, maar 100% beschikbaarheid kan nooit worden gegarandeerd. We monitoren het netwerk continu en grijpen in waar dat nodig is om problemen te voorkomen en te verhelpen. Mijn mensen staan dag en nacht klaar om deze problemen aan te pakken. Problemen met betrekking tot de dekking van C2000 kunnen op veel manieren ontstaan, zoals veranderingen in het landschap, de bebouwde omgeving en storende radiobronnen.
Deze problematiek, die samenhangt met het intensief gebruik van (een steeds beperktere ruimte van) radiofrequenties, neemt naar verwachting de komende jaren verder toe en heeft mijn volle aandacht. Incidenten zoals die vorige maand hebben plaatsgevonden worden dan ook serieus opgepakt en geanalyseerd door de Landelijke Meldkamer Samenwerking.
Ook neemt mijn ministerie samen met de korpsleiding en de Landelijke Meldkamer Samenwerking continu maatregelen om de dekking van het netwerk te optimaliseren. Hierbij kunt u denken aan aanpassingen in de software door nieuwe updates in het systeem aan te brengen en anderzijds door nieuwe opstelpunten te bouwen of andere technische mogelijkheden in te zetten2.
De aanpak van gebieden met minder goede dekking wordt geprioriteerd aan de hand van een dekkingsissues prioriteringsprocedure. De lijst met gebieden die uit de dekkingsissues prioriteringsprocedure voortvloeit wordt jaarlijks herijkt, zodat inzichtelijk is welke gebieden de meeste problemen ervaren en met prioriteit dienen te worden aangepakt.
In de brief van 24 januari 2023 bevestigt u dat het communicatiemiddel C2000 aan vervanging toe is, een marktverkenning is geweest en dat een beleidsvoorstel richting de Kamer komt, maar waarom duurt het zo lang?
De vervanging van C2000 is onvermijdelijk om aan de groeiende behoeften van gebruikers, zoals real-time locatiebepaling en de inzet van drones, te voldoen. Ik heb in mijn vorige Kamerbrief uiteengezet wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot de voortgang van deze vervanging.
Het programma Nieuwe Openbare Orde en Veiligheid Architectuur, waarin de gebruikers van de verschillende disciplines zijn vertegenwoordigd, zijn hard bezig om de vervanging vorm te geven. Dit vraagt zorgvuldigheid en kost tijd. We hebben met elkaar uitgangspunten en randvoorwaarden voor de nieuwe voorziening beschreven en op 8 december 2022 is een marktverkenning gepubliceerd waarin marktpartijen worden bevraagd naar hun zienswijze betreffende de (technische) mogelijkheden voor de nieuwe missiekritische voorziening.
De uitkomsten van deze marktverkenning zijn noodzakelijk voor de verdere vormgeving van de vervanger van C2000. Omdat het toekomstige systeem technisch nog niet is ontwikkeld vraagt dit veel onderzoekstijd waardoor het mede lang duurt. De komende tijd zal ik gebruiken om de businesscase actualiseren en uiteindelijk een programma van eisen op te stellen voor een aanbesteding. Ik zal u halfjaarlijks blijven informeren over deze stand van zaken.
Wat gaat u, samen met de korpsleiding, doen om dit proces te bespoedigen en in de tussentijd er voor te zorgen dat alle agenten per heden wel beschikken over een afdoende communicatiemiddel?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het eerstvolgende commissiedebat politie d.d. 19 april 2023?
Ja.
Het verdwijnen van stembureaus |
|
Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw verklaring voor het verdwijnen van het aantal stembureaus?1
In de evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen bevraag ik gemeenten naar de redenen om meer of minder stembureaus aan te wijzen. In de evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen doe ik ook verder onderzoek naar de spreiding van stemlokalen en aantallen stembureaus. In dit onderzoek maak ik onderscheid tussen de spreiding van stemlokalen en de aantallen stembureaus. Een stemlokaal is een locatie (zoals een gebouw of een ruimte in een gebouw) waar eens stembureau is gevestigd. Het kan voorkomen dat in een stemlokaal meerdere stembureaus zijn gevestigd. Daardoor zou het kunnen voorkomen dat een gemeente nu minder stembureaus heeft ingesteld, maar dat het aantal stemlokalen niet is afgenomen. Ik verwacht de uitkomsten van de uitgebreide evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen in september met de Tweede Kamer te kunnen delen.
Hoe verklaart u dat het percentage stembureaus dat verdwijnt uit wijken met goedkopere huizen hoger is dan in wijken met duurdere huizen?
Bij de evaluatie van deze verkiezing onderzoek ik ook de spreiding van de stemlokalen. Onderdeel hiervan is dat onderzocht wordt of er een verband is tussen de spreiding van stemlokalen en sociaaleconomische factoren in een buurt.
De uitkomsten van het evaluatieonderzoek verwacht ik u in september te kunnen toezenden.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen tien kilometer moeten reizen voor het dichtstbijzijnde stembureau?2
Ik ben van mening dat de drempel om te stemmen zo laag mogelijk moet zijn. Bij het aanwijzen van stemlokalen hebben gemeenten, naast de bereikbaarheid van een stemlokaal, ook te maken met andere factoren. Zoals de geschiktheid van een locatie3 en de beschikbaarheid van het aantal stembureauleden. Om hieraan tegemoet te komen zetten sommige gemeenten mobiele stembureaus in. In dunbevolkte gebieden kan het desondanks voorkomen dat de reisafstand langer is.
Is er zicht op hoeveel verkiezingsborden er worden geplaatst en hoeveel gemeenten dit niet meer doen? Zo nee, waarom niet?3
Er is geen landelijk beeld van hoeveel verkiezingsborden er worden geplaatst en welke gemeenten dit niet meer doen. In de evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen onderzoek ik op welke manier de gemeenten het gebruik van verkiezingsposters door politieke partijen hebben gefaciliteerd. De uitkomsten van het evaluatieonderzoek verwacht ik u in september te kunnen toezenden.
Bent u bereid tot het instellen van een minimumnorm voor het aantal stembureaus per aantal vierkante kilometers en aantal inwoners? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom niet?
Het is een wettelijke verantwoordelijkheid van gemeenten om te zorgen voor voldoende stemlokalen. Hierin spelen veel verschillende factoren een rol, die mede beïnvloed worden door de lokale omstandigheden (zoals geschiktheid van locaties). Gemeenten kunnen daarom ook het beste beslissen welke stemlokalen zij aanwijzen. Normering grijpt in op de autonomie van gemeenten die een zelfstandige wettelijke verantwoordelijkheid hebben voor het aanwijzen van stemlokalen. Daarnaast ben ik van mening dat een kwantitatieve norm moeilijk is vast te stellen omdat deze geen ruimte biedt voor lokale omstandigheden die kunnen nopen tot het afwijken van een norm. Vanuit deze vertrekpunten ben ik geen voorstander van het instellen van een norm.
Ik doe onderzoek naar de spreiding van stemlokalen tijdens de verkiezingen. Bij de uitkomsten van dit onderzoek zal ik uw Kamer ook informeren over mijn standpunt omtrent het aantal stemlokalen en of het naar aanleiding van die uitkomsten wenselijk is aanvullende maatregelen te treffen richting volgende verkiezingen.
Nederlandse banken die in de vuurlinie liggen door problemen in Silicon Valley |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de Nederlandse banken die in de vuurlinie zitten door problemen met de Silicon Valley Bank?1
Ja.
Wat kunnen volgens u de gevolgen zijn van de financiële nood van de Silicon Valley Bank en Signature Bank in de Verenigde Staten voor Nederlandse banken?
De directe gevolgen voor Nederlandse banken lijken beperkt. De directe blootstelling van Nederlandse banken aan deze banken is klein. Hetzelfde geldt voor Nederlandse verzekeraars en pensioenfondsen.
Dat er bij de Amerikaanse banken SVB en Signature problemen zijn ontstaan heeft te maken met de specifieke bedrijfsmodellen van deze banken met een atypisch balans- en risicobeheer. Hierdoor was SVB extreem gevoelig voor stijgende rentes, veel meer dan Europese banken. Verder was het aandeel ongedekte deposito’s bij SVB heel hoog, meer dan 90%, waardoor de bank gevoelig was voor een bankrun. Ook bij Signature speelden specifieke problemen. Bovendien hoefden deze banken zich aan minder strikte eisen te houden dan Europese banken, omdat ze door de Amerikaanse overheid waren uitgezonderd van een aantal maatregelen die na de financiële crisis zijn genomen. Dit komt door dat in de Verenigde staten sinds 2018 sprake is geweest van deregulering in de bankensector waarbij er uitzonderingen op de strenge bankenregels zijn gecreëerd voor kleine en middelgrote banken.
Nederlandse banken zijn goed gekapitaliseerd (met een Tier 1 kernkapitaalratio van 16,3% in juni 2022) en hebben hoge liquiditeitsbuffers (met een liquiditeitsratio (LCR) van 171,8 in juni 2022), ruim boven de minimumvereisten. Een stresstest van De Nederlandsche Bank (DNB) van vorig jaar laat zien dat Nederlandse banken in staat zijn rentestijgingen op te vangen en dat de kapitaalpositie ruim boven het vereiste minimum blijft.
Wat zijn volgens u de risico’s van de rentestijgingen in de Europese Unie voor de stabiliteit van banken?
Het verschilt per bank hoe gevoelig deze is voor renteveranderingen. Bij de Amerikaanse banken die in de problemen zijn gekomen was sprake van een specifiek bedrijfsmodel met een atypisch balans- en risicobeheer. Daardoor waren deze banken uitzonderlijk gevoelig voor rentestijgingen.
Europese en Nederlandse banken zijn over het algemeen minder gevoelig voor de gevolgen van renteschokken dan deze specifieke Amerikaanse banken. Dit komt doordat ze een risicobeheer voeren waarbij zij minder blootstelling hebben aan renterisico.
Ook in Europa is er sprake van volatiliteit en correcties op markten in een omgeving van verkrappende financiële condities en stijgende rentes. Het is niet uit te sluiten dat er ook in Europa banken zijn die in deze omgeving kwetsbaar kunnen zijn. Wel is het zo dat banken aan strenge eisen moeten voldoen met betrekking tot renterisico, liquiditeit en kapitaal en dat banken ook geregeld aan stresstesten worden onderworpen waarmee wordt getest of zij bestand zijn tegen schokken, waaronder rentestijgingen (zie vraag 9, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2092). In de Verenigde Staten was er sprake van uitzonderingen op belangrijke prudentiële eisen voor middelgrote en kleine banken sinds een dereguleringsronde in 2018. Hierdoor waren deze banken minder goed bestand tegen de rentestijgingen.
Op lange termijn is het voor veel banken met een traditioneel bedrijfsmodel waarbij deposito’s worden uitgeleend naar verwachting juist gunstig dat de rente stijgt omdat hierdoor de rentemarges ook kunnen toenemen.
Hebben de Nederlandse banken buffers om een vergelijkbare situatie als in de Verenigde Staten hier in de Europese Unie en ons land te weerstaan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is er toezicht op soortgelijke situaties die zich bij banken in ons land kunnen voordoen door rentestijging, door de Nederlandse Bank of de Autoriteit Financiële Markten (AFM)?
Ja, de ECB en DNB houden toezicht op de prudentiële risico’s waaraan banken blootstaan. Op grond van artikel 98 van Richtlijn 2013/36 wordt daarbij ook gekeken naar het renterisico waaraan banken blootstaan (zie vraag 9, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2092). Ook via stresstesten worden het risico van rentestijgingen geanalyseerd.
In 2016 heeft het Bazelse comité haar renterisico standaarden gepubliceerd. In Europa zijn deze vertaald in EBA richtsnoeren aangaande renterisico die sinds 2018 in werking zijn. Deze beschrijven hoe instellingen met renterisico om moeten gaan. In de VS hoefden banken als SVB niet meer aan deze standaarden te voldoen sinds 2018.
Daarnaast heeft de EBA in oktober 2022 een renterisicopakket afgerond dat momenteel bij de Europese Commissie voorligt ter afronding. Deze maakt het systeem nog robuuster.
Wat gaat u doen om vergelijkbare risico’s voor Nederlandse banken te verminderen?
Nederlandse banken staan niet op dezelfde manier bloot aan het risico van een rentestijging als SVB deed, omdat de balans en het risicomanagement van Nederlandse banken er anders uitziet. Ook zijn Nederlandse banken aan strengere eisen en strenger toezicht onderworpen dan SVB. Ik heb er vertrouwen in dat de Europese wet- en regelgeving en ons goede toezicht adequaat zijn om deze risico’s op een passende wijze te adresseren.
De opvang van asielzoekers in Hotel aan de Linge |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Eigenaar Hotel aan de Linge fel tegen asielzoekers in het pand, maar rechter geeft groen licht voor opvang»?1, 2
Ja.
Bent u ook bekend met het vonnis van de rechter die heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst inderdaad is geschonden?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het ook kwalijk en in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, dat bij de onderhandelingen de eigenaar van het hotel niet is gehoord en het bericht in de media heeft moeten lezen?3
Het is primair aan de lokale volksvertegenwoordiging om het optreden van het gemeentebestuur van de gemeente Vijfheerenlanden te beoordelen en hun gevoel daarover te benoemen. Als de eigenaar meent dat de gemeente niet goed heeft gehandeld, staat het de eigenaar vrij om daarover bij de gemeente beklag te doen. Dat gezegd hebbende, past het mij niet om kwalificerende uitspraken te doen ten aanzien van het gevraagde.
Kunt u vanuit uw positie onderbouwen waarom tegen de wens en de rechten van de eigenaar toch werd overgegaan tot plaatsing van asielzoekers in alle kamers van het Hotel aan de Linge?
Allereerst hecht ik eraan te benadrukken dat deze kwestie middels een kort geding is voorgelegd aan de kantonrechter. In het vonnis heeft de kantonrechter vervolgens een (voorlopig) oordeel geveld omtrent de rechtmatigheid van de plaatsing van asielzoekers in het genoemde hotel. In dat kader is een belangenafweging gemaakt waarbij alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar zijn betrokken. Ik ben de gemeente Vijfheerenlanden zeer erkentelijk voor het mogelijk maken van een vervangende opvangvoorziening voor asielzoekers. Daarbij merk ik op dat noch het kabinet noch mijn ministerie of het Centraal orgaan opvang asielzoekers (COA) partij is geweest bij het aangaan van een overeenkomst in het hotel waarnaar de vraagsteller verwijst. Het betreft namelijk een overeenkomst voor crisisnoodopvang tussen de gemeente Vijfheerenlanden en de uitbaters van het hotel. In algemene zin kan ik daar nog aan toevoegen dat ik waarde hecht aan het sluiten van opvangovereenkomsten via constructieve samenwerking.
Kunt u gedetailleerd uitleggen, met voorbeelden erbij, wanneer exact sprake is van een «crisis» zoals omschreven in de Wet Veiligheidsregio’s: «een situatie waarin een vitaal belang van de samenleving is aangetast of dreigt te worden aangetast»?
In de Wet veiligheidsregio’s is een crisis gedefinieerd als een situatie waarin een vitaal belang is aangetast of dreigt te worden aangetast. Naar de aard van het begrip crisis is er niet op voorhand exact aan te geven wanneer hier sprake van is. Evenwel worden in het Nationaal handboek crisisbeheersing dat op 6 december 2022 aan uw Kamer is aangeboden4, de volgende vitale belangen benoemd:
Bij het vitale belang fysieke veiligheid valt ook te denken aan de fysieke (lichamelijke) gezondheid van veel personen.
Ziet u de gevaren van deze uitspraak van de rechter nu tegen de kenbare wil van de rechtmatige eigenaar een pand door de overheid als het ware «in beslag kan worden genomen» met een beroep op het asielprobleem? Worden de grondrechten neergelegd in artikel 14 van de Grondwet en artikel 1 van het Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, zo niet enorm ver uitgehold?
In geen geval is er bij de huur van het genoemde hotel in de gemeente Vijfheerenlanden sprake geweest van inbeslagname dan wel vordering van het pand in kwestie. De gemeente Vijfheerenlanden heeft een overeenkomst gesloten met de uitbaters van het hotel waarbij opvang tijdelijk mogelijk wordt gemaakt tegen een financiële vergoeding. Zoals gezegd is er geen sprake van onteigening op zichzelf dan wel in het algemeen belang, zoals bedoeld in artikel 14 van de Grondwet dan wel artikel 1 van het Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Voor wat de betreft de verwijzing naar dak- en thuislozen kan ik aangeven dat gemeenten in grote mate zelf bepalen hoe zij de verschillende groepen opvangen en welk type accommodatie zij daarvoor inzetten. Zij zijn op basis van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor de opvang van dak- en thuisloze mensen. De opvang van deze groep gebeurt over het algemeen in de maatschappelijke opvang, maar regelmatig worden ook hotels ingezet. Meestal wordt voor opvang in hotels gekozen voor bijvoorbeeld dakloze gezinnen en jongeren.
Vindt u dat met een beroep op het «algemeen belang», altijd panden ten behoeve van asielzoekers in beslag moeten kunnen worden genomen, ook tegen de wil van de eigenaar in? Waarom is «het algemeen belang» nooit toegepast op de ruim 30.000 daklozen die ons land kent?4 Is dat niet discriminerend?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Ben je vrouw, van kleur of kom je van buiten, dan krijg je het lastig bij NOS Sport’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Volkskrant naar grensoverschrijdend gedrag bij NOS Sport?1
Ik heb wederom met afschuw kennis genomen van het bericht in de Volkskrant over de situatie die zich jarenlang heeft kunnen voltrekken met vreselijke gevolgen voor de slachtoffers bij NOS Sport. Grensoverschrijdend gedrag is kwetsend, vernederend en schadelijk voor het slachtoffer. Dat laat ook deze schrijnende casus weer zien. Bovendien gaat het hier ook nog over de publieke omroep. Dat er iets wezenlijk moet veranderen, staat buiten kijf. Het is dan ook goed dat de redactie is teruggetreden zodat nieuwe frisse geluiden de ruimte wordt geboden en dat er onderzoek wordt gedaan.
Hoe verklaart u dat er al zo lange tijd een cultuur heerst waarin vrouwen zich onveilig voelen en waarbij meldingen van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag niet serieus worden behandeld?
We zien grensoverschrijdend gedrag op steeds meer plekken en in steeds meer vormen boven water komt. Het is een maatschappelijk probleem. Belangrijk is nu dat onderzocht wordt hoe dit heeft kunnen gebeuren, welke systematische mechanismen hieraan ten grondslag liggen en wat daarin moet veranderen zodat dit niet meer gebeurt. Hierop wordt nu ook actie ondernomen. De Onderzoekscommissie Gedrag en Cultuur Omroepen, onder voorzitterschap van Martin van Rijn, doet hier momenteel in brede zin en binnen de gehele landelijke publieke omroep onafhankelijk onderzoek naar. Daarnaast laat ook de NOS, in haar rol als werkgever, haar gehele organisatie doorlichten door een onafhankelijke partij. Het belang van de onderlinge samenhang en afstemming van beide onderzoeken heb ik bij de NPO onder de aandacht gebracht.
Hoe kan volgens u een cultuur van wegkijken en stilzwijgen worden doorbroken? Welke rol ziet u hierbij voor uzelf?
Mensen in de culturele, creatieve en media sector moeten kunnen rekenen op een veilige werkvloer, goede arbeidsomstandigheden en fatsoenlijke betaling. Dit zijn noodzakelijke randvoorwaarden om prettig en veilig te kunnen werken. Deze randvoorwaarden bieden meer zekerheid voor medewerkers om misstanden bespreekbaar te maken.
De plicht om zorg te dragen voor een veilige werkcultuur ligt bij de werkgever. Bestuurders en leidinggevenden hebben een cruciale rol in zowel de aanpak als preventie van grensoverschrijdend gedrag binnen hun organisaties. Bij hen ligt de taak om zorg te dragen voor een veilige werkcultuur en deze ook uit dragen. Wanneer meldingen hen bereiken dienen zij deze serieus te nemen en daar adequaat op te handelen. Daarmee geven zij ook een signaal af binnen hun organisaties dat bepaald gedrag niet kan en niet getolereerd wordt. Zo kan een klimaat ontstaan waarin slachtoffers van grensoverschrijdend gedrag zich veilig genoeg voelen om een misstand te melden en omstanders om niet langer weg te kijken maar elkaar hierop aan te spreken. Alleen zo kan de vicieuze cirkel van wegkijken en stilzwijgen worden doorbroken.
Ik zie dat er stappen worden gezet om een cultuuromslag te maken. Zo heeft de mediasector onlangs het Mediapact Respectvol Samenwerken gelanceerd om zich gezamenlijk in te spannen en zorg te dragen voor een veiligere werkklimaat binnen de hele keten. Dat is een belangrijke stap. Het is nu zaak dat gemaakte afspraken nagekomen worden en dat partijen elkaar daarin helpen en elkaar durven aan te spreken op de voortgang.
Direct na de onthullingen bij The Voice heb ik gesprekken geïnitieerd met de sector. Inmiddels hebben drie rondetafels over dit onderwerp plaatsgevonden. Naar aanleiding van de onthullingen bij DWDD heb ik het belang van onafhankelijk onderzoek onder de aandacht gebracht bij de NPO. De NPO heeft hierop een onafhankelijke onderzoekscommissie ingesteld (zie antwoord op vraag 2). Daarnaast zet ik in op de verbetering van de arbeidsomstandigheden met maatregelen voor een betere arbeidsmarkt in de culturele en creatieve sector. Hiervoor heb ik middelen vrijgemaakt. Tevens ben ik met de NPO en het College van Omroepen in gesprek om een nieuwe en hogere norm voor percentages programmamakers in vaste dienst van de publieke omroepen te stimuleren. Op 13 maart jongstleden heb ik uw Kamer over het voornemen hiertoe geïnformeerd.2 Verder blijf ik het werk van meldpunt Mores.online financieren.
Ook kabinetsbreed wordt ingezet op de aanpak van dit probleem. Mijn collega’s Minister Dijkgraaf (OCW) en Minister van Gennip (SZW) hebben namens het kabinet een regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld, Mariëtte Hamer, aangesteld. Daarnaast heeft het kabinet het Nationaal Actieprogramma aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld opgesteld om dit probleem te bestrijden. Deze is op 13 januari jongstleden aan uw Kamer verstuurd.3
Wat vindt u ervan dat elke keer via onderzoeksjournalisten naar boven moet komen dat er een cultuur van grensoverschrijdend gedrag in de mediasector is?
Het laat in de eerste plaats zien dat slachtoffers zich blijkbaar niet veilig genoeg voelen om een misstand binnen hun organisatie te melden of zij die dit wel hebben gedaan niet serieus zijn genomen. Tegelijkertijd zie ik dat er een cultuuromslag ontstaat. Door het belangrijke werk van onderzoeksjournalisten die dit aan de kaak stellen, wordt zowel in de maatschappij als in de media over dit onderwerp gesproken. Dit draagt eraan bij dat mensen die lang hebben gezwegen zich nu vrijer voelen om zich uit te spreken over onrecht dat hen is aangedaan. En dat we zowel als overheid en als werkgevers ons ten volle moeten inzetten om een dergelijk werkklimaat te voorkomen.
Geeft dit onderzoek noodzaak waardoor de Onderzoekscommissie Gedrag en Cultuur Omroepen (OGCO) eerder met haar bevindingen moet komen?
De onderzoekscommissie werkt onafhankelijk aan haar onderzoeksopdracht. Het is aan haar om te bepalen wat en hoeveel tijd nodig is om deze opdracht adequaat uit te kunnen voeren.
Hoe kunnen mensen in de mediasector beter beschermd worden? Welke rol ziet u hierbij voor uzelf?
Zie antwoord vraag 3.
Wat betekent het opstappen van de voorzitter van Mores.online, het onafhankelijk meldpunt voor ongewenste omgangsvormen in onder meer de televisiesector, voor de bereikbaarheid en uitvoering van de werkzaamheden van het meldpunt?
Zoals bekend, is inmiddels het hele bestuur van Mores.online afgetreden om ruimte te maken voor een nieuw bestuur. Dit besluit heeft geen gevolgen voor de bereikbaarheid en werkzaamheden van Mores.online als meldpunt. Daarmee blijft het meldpunt gewoon bereikbaar voor mensen die een melding willen doen. Omdat mede naar aanleiding van de berichtgeving de onafhankelijkheid van Mores.online ter discussie is komen te staan heb ik de regeringscommissaris, Mariëtte Hamer, om advies gevraagd over verbeteringen in de governancestructuur van Mores.online.
Hoe is geborgd dat Mores.online onafhankelijk is? Ziet u aanleiding om dit aan te scherpen?
Een goed meldpunt waar slachtoffers terecht kunnen is van cruciaal belang. Op de website van Mores.online is te lezen dat alle meldingen behandeld worden door onafhankelijke vertrouwenspersonen die geheimhoudingsplicht hebben en onafhankelijk van het bestuur werken. Desondanks zijn er mede naar aanleiding van de berichtgeving over NOS Sport signalen dat er mensen zijn die misstanden niet durven te melden bij Mores.online, omdat de (inmiddels afgetreden) bestuursleden zelf ook een rol hebben in de diverse sectoren. Het is onwenselijk dat de onafhankelijkheid van het meldpunt dat een veilige haven dient te zijn voor slachtoffers, ter discussie wordt gesteld. Omdat de veiligheid van slachtoffers te allen tijde gewaarborgd dient te zijn heb ik 15 maart jongstleden de regeringscommissaris, Mariëtte Hamer, verzocht om te onderzoeken wat nodig is om die veiligheid voor slachtoffers te waarborgen en welke governancestructuur daarbij past. Ik heb haar advies 14 april jongstleden ontvangen. Ik sluit mij aan bij de aanbevelingen van de regeringscommissaris en ga op zeer korte termijn hierover in gesprek met de met de door Mores aangestelde externe adviseur.
Het aanhoudende gebrek aan de politieke keuzes die nodig zijn om de klimaat- en natuurcrisis te bestrijden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kun u zich voorstellen dat ontzettend veel mensen zich grote zorgen maken over de klimaatcrisis? Heeft u begrip voor hun wanhoop en boosheid, aangezien het Nederlandse kabinet volstrekt te weinig doet om de klimaatcrisis te bestrijden, terwijl tegelijkertijd de klimaatcrisis steeds ernstiger en onomkeerbare vormen aanneemt?1, 2
Het kabinet heeft begrip voor de zorgen van mensen en deelt deze ook. Het laatste IPCC rapport benadrukt nogmaals dat de klimaatcrisis een zeer urgent probleem is en dat we wereldwijd nog te kort schieten om klimaatverandering te beperken tot 1,5 graden opwarming.
De EU en Nederland dragen bij aan de oplossing van het probleem met de ambitieuze, vastgelegde doelen voor 2030 en 2050 en de daarbij behorende maatregelen. Hiermee nemen we onze verantwoordelijkheid en leveren een bijdrage die een stap verder gaat dan dat wat volgens de IPCC wereldwijd gemiddeld nodig is voor een klimaatneutrale samenleving in 2050.
Om te garanderen dat we op koers liggen om de klimaatdoelen te halen, hanteren we een jaarlijkse klimaatwetcyclus op basis van de Klimaatwet. PBL heeft geconstateerd dat we nog niet op koers liggen, daarom zijn er bij voorjaarsnota aanvullende maatregelen aangekondigd waarmee we het doel naar verwachting realiseren.
Wat zegt u tegen burgers en wetenschappers die het Nederlandse kabinet er terecht op aanspreken dat de klimaatdoelen die Nederland zichzelf heeft gesteld niet eens voldoende zijn om zich aan de belofte te houden die Nederland zelf heeft gemaakt met de ondertekening van het Klimaatakkoord van Parijs?3
Zie het antwoord bij vraag 1.
Heeft u gezien dat Nederlandse klimaatwetenschappers al ontzettend lang pleiten voor veel meer actie, maar dat zij het gevoel hebben dat het kabinet hun oproepen telkens naast zich neerlegt?4 Wat wilt u tegen deze wetenschappers zeggen?
Het beleid van het kabinet, zoals dat nationaal en in Europees kader is vastgesteld, is nadrukkelijk gebaseerd op de inzichten van wetenschappers zoals die in rapporten van het IPCC zijn verwoord. Om de rol van de wetenschap verder te versterken is ook de Wetenschappelijke Klimaatraad ingesteld, waarin Nederlandse wetenschappers het kabinet gevraagd en ongevraagd van wetenschappelijk onderbouwd advies voorzien.
Erkent u dat de belangrijkste verantwoordelijkheid van het Nederlandse kabinet het beschermen van het welzijn en de gezondheid van de eigen burgers is? Erkent u dat wanneer de aarde steeds verder opwarmt, u deze verantwoordelijkheid niet meer kunt waarmaken?
Het kabinet neemt zijn verantwoordelijkheid door een substantiële bijdrage te leveren aan de oplossing van het mondiale klimaatvraagstuk, zowel voor de gezondheid en het welzijn van de huidige als toekomstige generaties. Zie ook antwoord op vraag 1.
Heeft u er spijt van dat u de ernst van de klimaatcrisis jarenlang heeft gebagatelliseerd?5 Erkent u dat draagvlak creëren voor stevige klimaatmaatregelen begint met het schetsen van het eerlijke verhaal over het bovengemiddelde aandeel van Nederland in de klimaatcrisis6 en de ernst van de gevolgen voor huidige en toekomstige generaties Nederlanders?7
Het kabinet neemt de klimaatcrisis zeer serieus. Zoals reeds in antwoord op vraag 1 opgemerkt dragen de EU en Nederland bij aan de oplossing van het probleem met de ambitieuze, vastgelegde doelen voor 2030 en 2050, en de daarbij behorende maatregelen. In het coalitieakkoord heeft het kabinet Rutte IV een ambitieuze inzet geformuleerd op het klimaatbeleid, waarvoor in totaal € 35 miljard is gereserveerd in het Klimaatfonds.
Heeft u door dat niet alleen de klimaatcrisis een groot risico is voor het leefbaar houden van de aarde, maar dat hetzelfde ook geldt voor de natuurcrisis?8 Kunt u toelichten hoe vanuit de wetenschap gewezen wordt op de relatie tussen de klimaat- en de natuurcrisis, dat deze crises in essentie met elkaar samenhangen en dat wanneer de natuurcrisis effectief bestreden wordt, we daarmee ook klimaatcrisis bestrijden?9
Het kabinet is zich bewust dat klimaatverandering en biodiversiteitsverlies twee zeer grote uitdagingen van deze tijd en twee kanten van dezelfde medaille zijn. Het beschermen van biodiversiteit en ecosystemen is van fundamenteel belang. Naast dat gezonde ecosystemen koolstof kunnen vastleggen en vasthouden bieden zij veerkracht tegen klimaatverandering, terwijl klimaatverandering de habitats van soorten aantast en een belangrijke oorzaak is van het verlies aan biodiversiteit. Klimaatverandering en biodiversiteitsverlies hebben ook dezelfde grondoorzaken die verband houden met niet-duurzame consumptie- en productiewijzen. Met het verlies aan biodiversiteit verliezen we niet alleen de natuur, maar ook een deel van onze beste verdediging tegen klimaatverandering. Dit blijkt ook uit recente IPCC en IPBES-rapporten.
Heeft u door dat naast enorme fossiele industrie ook de wereldwijde veehouderij voor een heel groot deel verantwoordelijk is voor de uitstoot van broeikasgassen?10 Bent u ervan op de hoogte dat Frankrijk op dit moment van het jaar al met enorm droogte kampt en dat Franse boeren de noodklok luiden?11 Heeft u eigenlijk door dat dit soort problemen steeds vaker, ook in Nederland, zullen voorkomen?
Het kabinet is zich bewust dat ook de uitstoot van broeikasgassen uit landbouw en voedselsystemen wereldwijd bijdragen aan klimaatverandering. Deze zijn deels afkomstig uit de veehouderij, maar ook uit ontbossing voor nieuwe landbouwgrond. Landbouw en voedselsystemen wereldwijd worden tevens getroffen door de gevolgen van klimaatverandering. Klimaatverandering heeft onder andere (extreme) droogte, wateroverlast en verzilting tot gevolg. Ook Europa en Nederland hebben met deze gevolgen te maken. Om die reden ondersteunen en stimuleren we in Nederland agrariërs, mede-overheden en ketenpartijen om de land- en tuinbouw weerbaarder te maken met onder meer het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw. We passen daarbij de drie adaptatiestrategieën gericht op optimaliseren, meebewegen en transformeren toe. In debrief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan uw Kamer van 7 juli 202212 bent u geïnformeerd over de inzet voor een klimaatadaptieve landbouw in de komende vier jaar (2023–2027).
Erkent u dat op een aarde die steeds verder opwarmt de landbouw als een van de eerste sectoren zwaar zal worden getroffen, onder meer omdat door droogte en verwoestijning steeds minder plekken geschikt zullen zijn voor het verbouwen van voedsel, waardoor voedseltekorten zullen oplopen en voedselprijzen zullen stijgen? Begrijpt u dat dit mogelijk tot grote migratiestromen kan leiden?
Het kabinet is bekend met het feit dat de landbouw getroffen wordt door de gevolgen van klimaatverandering en maakt zich hier zorgen over. Zoals de recente IPCC rapporten aangeven zorgt klimaatverandering in sommige regio’s voor een verminderde voedselproductie en worden miljoenen mensen blootgesteld aan acute voedselonzekerheid en verminderde waterzekerheid door toenemende weer- en klimaatextremen. Elke toename van de opwarming van de aarde zal de risico’s vergroten. Of klimaat gerelateerde voedselonzekerheid op zichzelf tot grote migratiestromen leidt, is afhankelijk van de lokale context en responsmechanismen, in samenhang met andere factoren die mensen doen beslissen om hun woongebied al dan niet te verlaten.
Bent u persoonlijk bezorgd over de steeds groter wordende klimaatcrisis? Voelt u – even los van uw politieke verantwoordelijkheid – de dreiging van de klimaat- en natuurcrisis als iets dat u in uw persoonlijke leven ook echt kan raken? Kunt u daarop reflecteren?
Het kabinet neemt de klimaatcrisis zeer serieus. De gevolgen ervan raken iedereen in Nederland (en daarbuiten) en zijn ook in onze omgeving merkbaar. De Minister-President en ik beantwoorden deze Kamervragen vanuit onze formele rol en niet vanuit de persoonlijke levenssfeer.
De fiscale maatregelen voor de glastuinbouw |
|
Inge van Dijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u, net als wij, geschrokken van de uitkomsten van de impactanalyse van de voor 2025 voorgenomen fiscale maatregelen in de energiebelasting op de glastuinbouw door Wageningen Economic Research (WEcR)?
Het rapport van WEcR laat inderdaad zien dat de voorgenomen wijziging van de energiebelasting een forse impact heeft op de glastuinbouw. Tegelijkertijd is met de sector in het Convenant Energietransitie Glastuinbouw een ambitieuze reductie van broeikasgasemissies overeengekomen. Om deze reductie te realiseren heeft het kabinet met de voorjaarsbesluitvorming voor de glastuinbouw een combinatie van maatregelen aangekondigd. Dit betreft niet alleen fiscale maatregelen, zoals WEcR deze in beeld heeft gebracht, maar ook subsidiemaatregelen en de introductie van een individueel CO2-sectorsysteem. Het kabinet besluit in augustus 2023 op basis van een nog te verschijnen impactanalyse eventueel tot een ingroeipad met substantiële stappen vanaf 2025. Toepassen van een ingroeipad voor het afschaffen van het verlaagde tarief glastuinbouw vraagt staatssteungoedkeuring van de Europese Commissie.
Onderschrijft u de conclusies van WEcR dat a) de impact van de voorgestelde verhoging van de energiebelasting zeer fors is en voor veel bedrijven betekent dat zij per 2025 diep in de rode cijfers terecht gaan komen en b) dat de periode tot 2025 voor veel van deze bedrijven te kort is om verduurzamingsmaatregelen te nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat ondernemers enerzijds mag worden gevraagd te verduurzamen, maar dat zij daar anderzijds dan ook de tijd en de middelen voor krijgen? Is in dat licht de aanpassing van de energiebelasting per 2025 een redelijke termijn waarop ondernemers zich kunnen aanpassen?
Het kabinet wil er met een combinatie aan maatregelen inderdaad voor zorgen dat ondernemers handelingsperspectief hebben om te verduurzamen. Van belang bij dit handelingsperspectief zijn de tijd en middelen die ondernemers voorhanden hebben om te verduurzamen. Ten aanzien van de fiscale maatregelen geldt dat deze volledig ingegroeid zijn per 2030 en dat het kabinet in augustus 2023 op basis van een nog te verschijnen impactanalyse eventueel zal besluiten tot een ingroeipad met substantiële stappen vanaf 2025. Het kabinet acht dit een redelijke termijn voor ondernemers. Daarnaast zijn er ook middelen uit het Klimaatfonds beschikbaar voor energiebesparing en een regeling voor warmte-infrastructuur.
Waarom is in de onderhandeling over het Convenant Energietransitie Glastuinbouw 2022–2030 aan de sector geen ruimte geboden om ook de tarieven van de energiebelasting onderdeel van het gesprek te laten zijn? Klopt het dat de aanpassing van de energiebelasting expliciet buiten de onderhandeling is gehouden vanuit de argumentatie dat daarover in het coalitieakkoord afspraken zijn gemaakt? Is dat niet vreemd als er wel onderhandeld is over een individueel CO2-systeem, voor individuele CO2-beprijzing?
In het coalitieakkoord is afgesproken om de zogenoemde WKK-inputvrijstelling te beperken en het verlaagd tarief glastuinbouw af te schaffen. Daarbij geldt met name ten aanzien van de eerste maatregel dat deze impact heeft op een groot aantal sectoren, niet alleen de glastuinbouw. Wat dat betreft is het niet vreemd dat deze maatregelen als gegeven worden beschouwd bij de verdere uitwerking van het Convenant Energietransitie Glastuinbouw. Dit betekent niet dat er geen rekening wordt gehouden met de impact die deze fiscale maatregelen hebben op de glastuinbouw. Bij de verdere uitwerking van het maatregelenpakket wordt de impact van deze fiscale maatregelen wel degelijk meegenomen. Dit leidt er bijvoorbeeld toe dat het individueel sectorsysteem minder scherp hoeft te worden ingericht.
Klopt het dat de warmtekrachtkoppeling (WKK) een relatief efficiënte vorm van elektriciteitsproductie is, onder andere vanwege de directe benutting van warmte, efficiënter dan een gas- of kolencentrale? Bent u het ermee eens dat met het oog op de uitstoot van broeikasgassen, met het oog op leveringszekerheid van elektriciteit en met het oog op de noodzaak van voldoende flexibiliteit in het elektriciteitssysteem, WKK’s zoveel mogelijk in bedrijf moeten blijven?
Het klopt dat warmtekrachtkoppeling in vergelijking met andere opwekkingsmethoden een relatief efficiënte vorm van energieproductie is. Dit is destijds ook de rationale geweest achter het fiscaal gunstige regime voor WKK’s. Tegelijkertijd is in de Klimaatwet vastgelegd dat Nederland streeft naar een volledige CO2-neutrale elektriciteitsproductie in 2050. Bij deze ambitie past het geleidelijk uitfaseren van fossiele elektriciteitsproductie. Daarom is het kabinet het voor de lange termijn niet eens met de stelling voor wat betreft aardgasgestookte WKK.
WKK’s vervullen nu inderdaad een rol in de elektriciteits- en warmtemarkt en daarmee dragen zij bij aan de leveringszekerheid van elektriciteit en warmte en leveren zij flexibiliteitsdiensten. Er zijn echter alternatieven die een vergelijkbare rol kunnen vervullen die – in tegenstelling tot WKK’s – CO2-vrij zijn (batterijen of bepaalde vormen van vraagsturing). Deze alternatieven zijn echter nog niet in voldoende mate beschikbaar.
In de impactanalyse die nog verschijnt is ook aandacht voor de merit order en de bijbehorende klimaateffecten. Het kabinet houdt bij de vormgeving van de maatregelen in de energiebelasting rekening met het effect op de leveringszekerheid van elektriciteit en de klimaateffecten.
Is het mogelijk en wenselijk dat door de voorgestelde fiscale aanpassingen de WKK minder gunstig in de merit order van elektriciteitsproductie terecht komt en dat dit tot extra uitstoot in de elektriciteitssector leidt?
Zie antwoord vraag 5.
Is het eerlijk dat een kleine glastuinder relatief, per hectare of per kilogram product, meer energiebelasting betaalt dan een grote glastuinder?
De energiebelasting kent een degressieve tariefstructuur en verschillende vrijstellingen. In het Belastingplan 2023 zijn maatregelen genomen om de degressiviteit van de energiebelasting te beperken, waardoor de lastenverdeling tussen kleine en grotere gebruikers van gas en elektriciteit evenwichtiger wordt. Daarnaast is het kabinet voornemens om verschillende vrijstellingen af te schaffen en/of te beperken.
Is het eerlijk dat een glastuinder met meerdere locaties voor deze verschillende locaties steeds de eerste schijven van de energiebelasting moet doorlopen, terwijl een glastuinder met hetzelfde areaal op één locatie relatief minder energiebelasting betaalt?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid te onderzoeken of een WKK in de glastuinbouw die gebruik maakt van biogas, kan worden vrijgesteld van de inputbelasting (eventueel in combinatie met een aangepaste SDE++ categorie)?
De inputvrijstelling elektriciteitsproductie geldt op dit moment niet alleen voor installaties met een elektrisch rendement van minimaal 30 procent, maar ook voor installaties waarbij uitsluitend door middel van hernieuwbare energie elektriciteit wordt opgewekt. Daarmee geldt de inputvrijstelling ook voor installaties die uitsluitend op biogas worden gestookt. Het kabinet is van plan de inputvrijstelling voor elektriciteitsopwekking door middel van uitsluitend hernieuwbare energie te behouden.
Bent u bereid met een aangepast voorstel voor aanpassing van de energiebelasting voor de glastuinbouw te komen dat recht doet aan de snelheid waarmee glastuinders kunnen verduurzamen, de rol die de glastuinbouw speelt in het produceren van gezond voedsel en de rol die WKK’s spelen in het energiesysteem?
Het kabinet heeft een pakket aan maatregelen ter verduurzaming van de glastuinbouw vastgesteld (o.a. voorjaarsbesluitvorming Klimaat, convenant Energietransitie Glastuinbouw 2022–2030). Een aantal maatregelen vraagt nadere uitwerking, waaronder toetsing bij de Europese Commissie voor staatssteunaspecten. Het individuele CO2-sectorsysteem betreft hierbij de tegenprestatie voor een mogelijk ingroeipad van het afschaffen van het verlaagd tarief in de energiebelasting. Mocht geen Europese goedkeuring verkregen kunnen worden, dan beraadt het kabinet zich.
Bij de nadere uitwerking zal ook de impact van de fiscale maatregelen en de rol die WKK’s spelen in het energiesysteem mee worden genomen. Voor de zomer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitwerking van de fiscale maatregelen voor de glastuinbouw die anders uitpakken dan in het coalitieakkoord is voorzien, conform de toezegging aan het lid Boswijk (CDA).
De Voorkeursbeslissing voor de herziening van het luchtruim (Kamerstuk 31936, nr. 997) |
|
Raoul Boucke (D66), Jan de Graaf (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wat de omvang is van de klimaat-, milieu, stikstof- en geluidswinst, als de huidige indeling van het luchtruim, met drie naderingspunten, wordt geoptimaliseerd? Kunt u aangeven wat de omvang is van de klimaat-, milieu, stikstof- en geluidswinst, als een vierde naderingspunt en aanvliegroute worden geïntroduceerd?
In de huidige luchtruimstructuur vindt de afhandeling van het luchtverkeer plaats via drie naderingspunten. Deze naderingspunten worden gepasseerd op een hoogte tussen de 7.000 voet (circa 2.1 kilometer) en 10.000 voet (circa 3 kilometer). Tussen het naderingspunt en de eindnadering laat de luchtverkeersleider de vliegtuigen dalen naar 2.000 voet om daar de eindnadering naar de landingsbaan op te pakken. Hierbij wordt relatief lang op lagere hoogtes horizontaal gevlogen. Dit betekent dat er relatief veel motorvermogen nodig is, hetgeen zorgt voor geluidsoverlast. In algemene zin zijn de luchtverkeersdienstverleners voortdurend op zoek naar manieren om de afhandeling van het luchtverkeer te verbeteren. In de afgelopen jaren hebben in dat kader al diverse wijzigingen van het luchtruim plaatsgevonden om hinder te beperken. Verdere optimalisatie binnen de huidige luchtruimindeling is zeer beperkt mogelijk.
Een belangrijk doel van de luchtruimherziening is om de negatieve effecten van het vliegverkeer op de omgeving, mens en natuur te beperken. Daarbij is gekozen voor een integrale aanpak die gelijktijdig ruimte biedt voor het verbeteren van de militaire geoefendheid, bijdraagt aan een efficiënt beheer van het luchtruim en zorgt voor het verminderen van de negatieve effecten van het vliegverkeer. Om deze doelen te realiseren is een vierde naderingspunt noodzakelijk. Dit zorgt ervoor dat vliegtuigen zoveel mogelijk ongehinderd kunnen klimmen en dalen van en naar de Nederlandse luchthavens. Dit betekent dat vliegtuigen van een grotere hoogte continu kunnen dalen met minder motorvermogen dan vandaag de dag. Dit resulteert in minder geluid. Een ander voordeel is dat er in het hogere luchtruim korter kan worden gevlogen met minder CO2 uitstoot tot gevolg. Tot slot zorgt het vierde naderingspunt dat alle naderingspunten gemiddeld hoger kunnen worden overvlogen en met minder verkeer per naderingspunt.
Kunt u bevestigen dat door een vierde aanvliegroute te realiseren, de totale capaciteit voor luchtverkeersafwikkeling toeneemt, wat ruimte biedt aan groei van de luchtvaart op Schiphol en breder in Nederland, zoals u aangeeft op pagina 82 van de Aanvulling plan-MER Luchtruimherziening?1 Hoeveel extra vluchten kan Schiphol hierdoor afwikkelen? Tot hoeveel extra vliegbewegingen kan een vierde aanvliegroute in totaal leiden (inclusief Lelystad Airport)?
De verruiming van de civiele capaciteit heeft niet als doel om het aantal vliegtuigbewegingen op Schiphol te laten groeien. De milieugebruiksruimte voor Schiphol, en hiermee de capaciteit binnen welke ruimte Schiphol moet opereren, is vastgelegd in het Luchthavenverkeerbesluit. Met civiele capaciteit wordt in dit verband bedoeld de hoeveelheid vliegtuigen die per uur kan landen. Deze (piek)uurcapaciteit is bijvoorbeeld van belang om zoveel mogelijk gebruik te maken van de preferente banen en het gebruik van de vierde baan te beperken. Bij onvoldoende capaciteit moet het vliegverkeer omvliegen en treden vertragingen op. De verruiming van de capaciteit in het luchtruim is ook nodig om een duurzamere afhandeling van het luchtverkeer te bereiken. Om gelijkmatig te dalen zijn vaste naderingsroutes nodig. Op deze routes kan de luchtverkeersleider alleen nog maar snelheidsinstructies geven, omdat anders het gelijkmatige daalpatroon verstoord zou worden. Dat betekent dat de afstand tussen vliegtuigen verder vergroot moet worden dan vandaag de dag, omdat de luchtverkeersleider minder mogelijkheden heeft om nog met het verkeer te sturen richting Schiphol.
Kunt u toelichten op welke termijn de vierde aanvliegroute gebruikt kan worden voor een verhoging van de capaciteit van Schiphol? Kunt u aangeven welke andere capaciteitsbeperkingen daarvoor moeten worden weggenomen? Kunt u aangeven op welke wijze u daaraan werkt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is om te spreken over capaciteitsuitbreiding van de luchtvaart in Nederland in het algemeen, en op Schiphol in het bijzonder, in tijden van een stikstof- en klimaatcrisis, terwijl nog altijd niet wordt voldaan aan geluidsnormen en er geen sprake is van een natuurvergunning?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 3 ziet de beoogde capaciteitsuitbreiding op het verduurzamen van de afhandeling van het vliegverkeer door de luchtverkeersleiding. Bij brief van 24 juni jl.2 is de Kamer geïnformeerd over het besluit om het aantal vliegbewegingen van en naar Schiphol te beperken.
Kunt u aangeven hoe het openen van een vierde aanvliegroute zich verhoudt tot een ambitieus CO2-plafond voor Schiphol?
Het CO2-plafond borgt de nationale klimaatdoelen voor de luchtvaart door een duidelijke en handhaafbare grens te stellen aan de toegestane CO2-uitstoot, zodat een garantie ontstaat voor het halen van de klimaatdoelen in de Luchtvaartnota. De toegestane CO2-uitstoot wordt verdeeld over de luchthavens. Het openen van een vierde aanvliegroute heeft geen invloed op de doelen of de verdeling. Met het openen van een vierde aanvliegroute wordt er wél minder CO2 uitgestoten. Dit helpt de luchtvaart om onder de afgesproken grens te blijven.
Welke waarborgen worden ingebouwd om te voorkomen dat een vierde aanvliegroute wordt gebruikt om groei van de luchtvaart te faciliteren?
Zoals gezegd in het antwoord op vragen 2 en 3 is de verruiming van de capaciteit in het luchtruim nodig om een duurzamere afhandeling van het luchtverkeer te bereiken. De besluitvorming over het aantal vliegtuigbewegingen van en naar een luchthaven loopt via het luchthavenverkeerbesluit voor Schiphol en de luchthavenbesluiten van de overige luchthavens. In deze besluiten is de totale milieugebruiksruimte vastgelegd. Het aantal vliegtuigbewegingen moet passen binnen de toegestane milieugebruiksruimte.
Klopt het dat de milieuwinst door het verbeteren van de mogelijkheden van continu klimmen en dalen teniet gedaan wordt, als er meer gevlogen wordt? Kunt u aangeven hoe groot de milieuwinst is door een vierde aanvliegroute in te stellen bij de omvang van het vliegverkeer waar nu naar toe wordt gewerkt (maximaal 440.000 vluchten)? Kunt u aangeven vanaf welk aantal vluchten de milieuwinst nihil is? Kunt aangeven wat het milieueffect is, als de toekomstige vier aanvliegroutes maximaal benut worden?
De luchtruimherziening biedt mogelijkheden voor milieuwinst per uitgevoerde vliegtuigbeweging. Met de luchtruimherziening worden geen besluiten genomen over wijzigingen in de toegestane milieugebruiksruimte en aantallen vliegtuigbewegingen. Zie ook het antwoord op vragen 2 en 3.
Mede naar aanleiding van de Hoofdlijnenbrief Schiphol3 is een aanvullende analyse op het plan-MER uitgevoerd. NLR-RHDHV (combinatie Royal HaskoningDHV en het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum) concludeert dat de einduitkomst op de criteria geluidbelasting en klimaat niet significant verandert. Verder wordt geconcludeerd dat ongeacht het aantal vliegtuigbewegingen de effectbeoordeling voor de herziening positief blijft. De uitkomsten van het plan-MER en de aanvulling daarop onderbouwen dat de luchtruimherziening leidt tot reductie van CO2, het beperken van de geluidhinder en het vergroten van de militaire-missie effectiviteit.
Kunt u aangeven hoe de ligging van natuurgebieden, waaronder Natura 2000-gebieden of stiltegebieden, een rol hebben gespeeld bij de keuze voor een vierde aanvliegroute, en de locatie van het naderingspunt boven het zuidoosten van de provincie Utrecht of het zuidwesten van Gelderland?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 komt het vierde naderingspunt tenminste tussen de 7000 en 10.000 voet te liggen. De vier naderingspunten zullen in relatie tot elkaar, het banenstelsel op Schiphol en de routes naar de Nederlandse grens worden gesitueerd. De ontwerpen daarvoor worden op dit moment nog gemaakt. Vliegverkeer van en naar Nederlandse luchthavens dat hoger vliegt dan 3.000 voet draagt relatief beperkt bij aan de totale stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Uit het rapport van de commissie m.e.r. en het RIVM over de berekeningen van de stikstofdeposities van Lelystad Airport4 volgt dat deze bijdrage gemiddeld over Nederland ongeveer 0,01% bedraagt. Meer uitgebreide informatie over de bijdrage van de luchtvaart aan de totale stikstofdeposities is te vinden in de factsheet Luchtvaart en stikstof5. De feiten en cijfers in deze factsheet zijn geverifieerd door RIVM.
Kunt u bevestigen dat het vierde naderingspunt zich in de nabijheid van de Natura 2000-gebieden van de Veluwe, Kolland & Overlangbroek, Binnenveld en de Rijntakken zal gaan bevinden? Klopt het dat deze natuurgebieden reeds een overbelasting van stikstof kennen? Vindt u het in dit kader verantwoord een extra aanvliegroute boven deze kwetsbare natuurgebieden te openen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u, gelet op eerdere antwoorden op vragen van het lid Van Raan2, bevestigen dat in de ontwerp en realisatiefase van de luchtruimherziening de NOx-emissies van vliegverkeer op de vierde aanvliegroute zowel onder als boven de 3.000 voet in kaart worden gebracht? Kunt u aangeven wanneer de Kamer over deze gegevens ingelicht zal worden?
In het plan-MER zijn de effecten van het voorkeursalternatief op de emissie van stikstof beschreven ten opzichte van de referentie7. Dit betreft een inschatting op basis van brandstofverbruik. Hierbij is gekeken naar het brandstofverbruik tussen 2.000 en 24.500 voet8. In de ontwerp- en realisatiefase van de Luchtruimherziening zullen waar mogelijk de effecten nauwkeuriger in beeld worden gebracht.
Voor luchtvaart in het algemeen geldt dat het RIVM in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat onderzoek doet naar de uitstoot van vliegtuigen die hoger dan 3.000 voet vliegen. De eerste rapportage wordt verwacht in 2024 en gaat over het jaar 2022. Deze gegevens worden dan ook opgenomen in de Emissieregistratie.
Kunt u bevestigen dat, hoewel de totale geluidsbelasting in de voorkeursbeslissing zal afnemen, bepaalde delen van het land, met name de regio Centraal Nederland (Flevoland, delen van Gelderland en Utrecht) die nu niet of nauwelijks te maken hebben met geluidsbelasting, daar wel mee geconfronteerd zullen worden? Kunt u aangeven wat de extra geluidsbelasting zal zijn voor de gebieden onder de vierde aanvliegroute? Kunt u aangeven wat het geluidseffect is als de toekomstige vierde aanvliegroute maximaal benut wordt? Kunt u de gevolgen voor de regio Centraal Nederland (Flevoland, delen van Gelderland en Utrecht) aangeven?
Vandaag de dag vliegt er al Schiphol verkeer vanuit en naar het zuidoosten. Dit verkeer overvliegt ook de genoemde gebieden. Het doel is om Schiphol (nog) hoger aan te vliegen. Zoals in de Voorkeursbeslissing beschreven is er dan per saldo over heel Nederland sprake van minder geluid. Bij de uitwerking van de verschillende deelprojecten zal meer duidelijk worden over de lokale effecten.
Kunt u aangeven hoe is omgegaan met de bezwaren en zorgen die geuit zijn door bewoners(collectieven), gemeenten en provincies in de zienswijzeprocedure, waaronder de zienswijzen die vroegen om een hogere vlieghoogte van ten minste 9000 voet (2,7 kilometer)? Wat is in dit verband uw reactie op de gedeputeerde van de provincie Utrecht, die stelt: «ik heb niet het idee dat er veel met die zienswijze is gedaan?»3
Tijdens de zienswijzeprocedure bij de (ontwerp-)Voorkeursbeslissing hebben verschillende indieners gevraagd of alle naderingspunten hoger gelegd kunnen worden, bijvoorbeeld op 9.000 of 10.000 voet. Zij droegen daarbij aan dat in de hogere luchtlagen de verbranding beter is, wat leidt tot een lagere emissie van CO2 en een lager geluidniveau op de grond. Bij het ontwerpen van de naderingspunten zal de vlieghoogte om veiligheidsredenen minimaal op of boven de 7.000 voet liggen. De ambitie is om de naderingspunten hoger te leggen. In de regel zal de vlieghoogte 10.000 voet of hoger zijn; dit hangt in de praktijk af van onder meer weersomstandigheden, baangebruik en het verkeersaanbod. Op de route naar het naderingspunt vliegt het verkeer (veel) hoger dan 10.000 voet. Het doel van de luchtverkeersleider en de piloot is om altijd op zo groot mogelijke hoogte door te klimmen en te dalen. Dat is vandaag de dag al zo, en met de herziening wordt het mogelijk om hoger te vliegen dan nu.
Kunt u aangeven welke materiële wijzigingen naar aanleiding van de zienswijzeprocedure zijn doorgevoerd in de voorkeursbeslissing?
Zowel de zienswijzen als het advies van de Commissie m.e.r. zijn aanleiding geweest enkele aanpassingen in het ontwerp-Voorkeursbeslissing aan te brengen. Voor diverse onderwerpen heeft het kabinet nader onderzoek laten uitvoeren. Concreet hebben de zienswijzen en het advies van de Commissie m.e.r. tot de volgende belangrijke wijzigingen geleid:
In de Reactienota, die gelijktijdig met de Voorkeursbeslissing is gepubliceerd, is een uitgebreidere lijst opgenomen met de doorgevoerde wijzigingen in zowel de Voorkeursbeslissing als het plan-MER.
Kunt u aangeven welke inspraakmogelijkheden en informatiebijeenkomsten voor bewoners(collectieven), gemeenten en provincies er nog zullen plaatsvinden in het kader van de luchtruimherziening?
In de Voorkeursbeslissing is aangekondigd om in 2023 een Integrale Programma Beslissing uit te brengen over de vervolgaanpak van de herziening van het luchtruim. Hierin zal voor de verschillende deelprojecten worden beschreven hoe de aanpak, de participatie en de besluitvorming tot implementatie per project eruit komen te zien.
Kunt u de mijlpalen en besluitvormingsmomenten in het vervolgproces van de luchtruimherziening schetsen, inclusief een tijdlijn?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u bevestigen dat de Kamer, op het moment dat de Integrale Programmabeslissing wordt genomen, nog inhoudelijk wijzigingen op het voorkeursbesluit kan doorvoeren?
De Voorkeursbeslissing is een richtinggevend besluit op hoofdlijnen en markeert daarmee de start van de volgende fase van het programma: de ontwerp- en realisatiefase. In de Integrale Programmabeslissing zal voor de verschillende deelprojecten worden beschreven hoe de aanpak, de participatie en de besluitvorming tot implementatie per project eruit komen te zien. De Integrale Programmabeslissing bevat geen onherroepelijke besluiten. De uitvoering van projecten in de periode 2023–2035 zal verschillende ontwerp- en participatietrajecten met bijbehorende doorlooptijd kennen. Besluitvorming over de implementatie vindt in ieder project plaats na afronding van deze trajecten. De Kamer wordt over de voortgang en ontwikkelingen steeds tijdig geïnformeerd.
Uitbreidingen van varkensstallen midden in de natuurcrisis terwijl andere veehouders worden uitgekocht met belastinggeld |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Heeft u gehoord van de plannen voor een uitbreiding van een varkensbedrijf aan de Laarderkapeldijk in Nederweert, waardoor er meer dan 2.000 varkens bij zullen komen?1
Ja.
Wist u dat vlakbij dit bedrijf vorig jaar nog een varkensbedrijf is opgekocht vanuit de saneringsregeling varkenshouderij, met belastinggeld dus, bedoeld om de stankoverlast en de stikstofuitstoot in dit gebied terug te dringen?2
Ja.
Deelt u de mening dat een dergelijke uitbreiding in dit gebied, vlakbij een aantal Natura 2000-gebieden waaronder de Groote Peel, middenin de huidige natuurcrisis, en bovendien na de uitspraak van de Raad van State (RvS) over het Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) niet uit te leggen is?
Wij herkennen de schijnbare tegenstelling bij dit soort ontwikkelingen. Het kabinet zet met de aanpak voor agrarische piekbelasting er op in dat bedrijven dichtbij overbelaste Natura2000-gebieden hun stikstofuitstoot op vrijwillige basis zeer fors reduceren. Het bevoegd gezag beoordeelt een vergunningaanvraag binnen de geldende juridische kaders.
Wij vinden het onwenselijk als er ontwikkelingen zijn die de voorliggende opgave vergroten en niet verkleinen. Dergelijke ontwikkelingen willen wij voorkomen door ervoor te zorgen dat bevoegde instanties meer zicht hebben en houden op activiteiten en de effecten daarvan op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, en indien nodig kunnen ingrijpen. In de Kamerbrief van 25 november 2022 is daarom een aantal acties in gang gezet om dit te versterken. Zo moet de aangekondigde vergunningplicht stikstofgerelateerde wijzigingen er onder andere voor zorgen dat natuurvergunningen worden geactualiseerd bij intern salderen.
Op dit moment is het echter zo dat als een bedrijf zo wordt aangepast dat er een uitbreiding van het aantal dieren plaatsvindt maar dit nietleidt tot een depositiestijging (intern salderen) dat er geen vergunningplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.3
Hoe is het mogelijk dat er nog nieuwe vergunningen zijn afgegeven voor uitbreidingen van varkensbedrijven in de concentratiegebieden zuid en oost, terwijl het vorige kabinet in 2017 een saneringsregeling varkenshouderij aankondigde waarbij voor in totaal 455 miljoen euro varkensbedrijven in die twee gebieden zijn uitgekocht vanwege de «gezondheids- en leefomgevingsrisico’s in gebieden met een zeer hoge veedichtheid»?3
Het bevoegd gezag dient een vergunningaanvraag van een veehouder die door wil gaan en die niet deelneemt aan een regeling voor de beëindiging van een veehouderijlocatie te beoordelen binnen de geldende juridische kaders. De gemeenten zijn bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning. Provincies zijn bevoegd gezag voor het verlenen van natuurvergunning. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 is intern salderen op dit moment niet vergunningplichtig. Er is dus geen nieuwe natuurvergunning verleend voor de uitbreiding. De provincie en de gemeente hebben daarmee gehandeld volgens de geldende wet- en regelgeving. Omdat we het onwenselijk vinden als er ontwikkelingen zijn die de voorliggende opgave vergroten en niet verkleinen, is in de Kamerbrief van 25 november 2022 een aantal aanpassingen aangekondigd die ervoor moeten zorgen dat bevoegde instanties meer zicht hebben en houden op activiteiten en de effecten daarvan op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, en indien nodig kunnen ingrijpen. Een voorbeeld is de aangekondigde vergunningplicht stikstofgerelateerde wijzigingen die er onder andere voor zorgt dat natuurvergunningen worden geactualiseerd bij intern salderen.
Het totaal aan subsidies dat op grond van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) is verstrekt bedraagt geen 455 miljoen euro maar circa 277 miljoen euro, omdat een deel van de varkenshouders die een positieve subsidiebeschikking hadden ontvangen uiteindelijk van deelname hebben afgezien.5
Welke lessen trekt u hier uit voor huidige en toekomstige uitkoopregelingen?
Conform de Kamerbrief van 25 november 2022 wordt er gewerkt aan de regulering om ongewenste effecten tegen te gaan in de Wnb-toestemmingverlening. Indien ervoor wordt gekozen om emissiereducerende maatregelen in te zetten om intern te salderen, zal getoetst moeten worden of dit past binnen de bestaande vergunning. De voorgenomen vergunningplicht voor intern salderen maakt het mogelijk voor bevoegde instanties om te toetsen op ongewenste effecten en om beperkingen te stellen aan intern salderen, o.a. over de ingebruikname van latente ruimte. Op deze manier willen we voorkomen dat activiteiten de voorliggende opgave vergroten.
De beëindigingsregelingen en de mogelijkheid van intern salderen staan los van elkaar. In beide gevallen is het aan de individuele ondernemer om te beslissen of gebruik wordt gemaakt van het betreffende instrument.
De beëindigingsregelingen worden naar verwachting deze maand vastgesteld en gepubliceerd in de Staatscourant. Dit zijn de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) en de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus). De openstelling van beide voorzieningen wordt voorzien op 1 juli van dit jaar. Met deze beëindigingsregelingen wordt veehouders die onder de doelgroep vallen de mogelijkheid geboden om met subsidie hun productie definitief en onherroepelijk te beëindigen. De beëindigingsregelingen zijn onderdeel van het pakket maatregelen dat zal worden ingezet ten behoeve van de reductie van stikstofdepositie en de transitie van het landelijk gebied naast de inzet op regelingen voor innovatie, omschakeling, extensivering en verplaatsing.
Welke mogelijkheden ziet u om deze geplande uitbreiding te voorkomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 is intern salderen op dit moment niet vergunningplichtig.
Voor zover provincies of gemeenten de uitbreiding van bedrijven willen voorkomen, zal de aangekondigde vergunningplicht voor stikstofgerelateerde wijzigingen ervoor zorgen dat bevoegde instanties meer mogelijkheden krijgen om gebiedsontwikkelingen in goede banen te leiden.
Heeft u gehoord van de plannen voor een uitbreiding van een ander varkensbedrijf aan de Eindhovensebaan in Nederweert, waardoor het aantal varkens bij dit bedrijf zal worden verdubbeld naar 16.000 varkens?4
Ja.
Welke mogelijkheden ziet u om deze geplande uitbreiding te voorkomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 is intern salderen op dit moment niet vergunningplichtig. Het wetsvoorstel dat in voorbereiding is, is onder meer bedoeld om onwenselijke effecten in de Wnb-toestemmingsverlening tegen te gaan. Daarnaast is de provincie Limburg in dit geval bevoegd gezag voor het beoordelen en verlenen van natuurvergunningen.
Heeft u gehoord van de (plannen voor) uitbreiding van een varkensbedrijf voor in totaal ruim 1.200 varkens aan de Vrijkebomenweg in Ospel, eveneens vlakbij natuurgebied de Groote Peel?5
Ja.
Wat vindt u hiervan en welke mogelijkheden ziet u om deze geplande uitbreiding te voorkomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 is intern salderen op dit moment niet vergunningplichtig. Daarnaast is de provincie Limburg in dit geval bevoegd gezag voor het beoordelen en verlenen van natuurvergunningen.
Voor zover provincies of gemeenten de uitbreiding van bedrijven willen voorkomen, zal de aangekondigde vergunningplicht voor stikstofgerelateerde wijzigingen ervoor zorgen dat bevoegde instanties meer mogelijkheden hebben om gebiedsontwikkelingen in goede banen te leiden.
Heeft u gehoord van de uitbreiding van een varkensbedrijf voor in totaal 1.755 varkens aan de Klaarstraatzijweg in Ospel?
Ja.
Wat vindt u hiervan en welke mogelijkheden ziet u nog om deze geplande uitbreiding te voorkomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 is intern salderen op dit moment niet vergunningplichtig. Daarnaast is de provincie Limburg in dit geval bevoegd gezag voor het beoordelen en verlenen van natuurvergunningen.
Voor zover provincies of gemeenten de uitbreiding van bedrijven willen voorkomen, zal de aangekondigde vergunningplicht voor stikstofgerelateerde wijzigingen ervoor zorgen dat bevoegde instanties meer mogelijkheden hebben om gebiedsontwikkelingen in goede banen te leiden.
Herinnert u zich de waarschuwing die is afgegeven door de Statenfractie van de Partij voor de Dieren over de afgegeven vergunning voor een bedrijf in Oisterwijk voor een verdubbeling van het aantal varkens naar 18.000 dieren, terwijl nota bene in dezelfde straat een ander bedrijf met 10.000 varkens werd uitgekocht voor 2,5 miljoen euro om de stikstofuitstoot in dit gebied te verminderen?6
Ja.
Heeft u gezien dat dezelfde ondernemer een vergunning heeft gekregen voor uitbreiding van zijn varkensbedrijf aan de Kattenbergsesteeg in Oirschot, vlakbij Natura 2000-gebied De Kampina, waardoor er nog eens 12.000 extra varkens zullen worden gefokt, gebruikt en gedood?
Ja.
Wat vindt u hiervan en welke mogelijkheden ziet u om deze geplande uitbreidingen te voorkomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 is intern salderen op dit moment niet vergunningplichtig. Daarnaast is de provincie Noord-Brabant in dit geval bevoegd gezag voor het beoordelen en verlenen van natuurvergunningen.
Voor zover provincies of gemeenten de uitbreiding van bedrijven willen voorkomen, zal de aangekondigde vergunningplicht voor stikstofgerelateerde wijzigingen ervoor zorgen dat bevoegde instanties meer mogelijkheden hebben om gebiedsontwikkelingen in goede banen te leiden.
Bent u op de hoogte van de ontwikkelingen rond de herbouw van een varkensbedrijf met meer dan 25.000 varkens in de gemeente Buren, nadat bij dit bedrijf in 2017 zo’n 24.000 dieren omkwamen bij een grote stalbrand?7
Ja.
Heeft u gezien dat de provincie Gelderland en de gemeente Buren proberen te voorkomen dat deze herbouw plaatsvindt, waarna de eigenaar nu naar de rechter dreigt te stappen?8
Ja.
Deelt u de mening dat het voorkomen van de bouw van deze nieuwe varkensstallen beter en waarschijnlijk ook goedkoper is dan het uitkopen van bestaande bedrijven?
Het is in dit geval aan het bevoegde gezag om te bepalen of herbouw binnen de bestaande vergunningen is toegestaan. Of het goedkoper is om herbouw te voorkomen dan andere veehouderijbedrijven met overheidssteun te beëindigen is daarmee ook niet aan de orde. De bouw van nieuwe moderne stallen met minder emissie per dierplaats als vervanging van oude stallen die veel emissie veroorzaken kan – net als de beëindiging van bedrijven – een bijdrage leveren aan de reductie van stikstofdepositie en de verbetering van de leefomgeving.
Wat ziet u voor mogelijkheden om de provincie en de gemeente bij te staan in deze strijd?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 18 is het aan bevoegde instanties om te bepalen of herbouw binnen de bestaande vergunningen is toegestaan.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Wegens de benodigde interdepartementale- en interbestuurlijke afstemming is het niet gelukt om deze vragen binnen de gebruikelijke termijn van 3 weken te beantwoorden.
De aanpak van pinpasfraude |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het u bekend dat Nederlanders jaarlijks voor miljoenen euro’s aan schade ondervinden vanwege fraude die wordt gepleegd door gestolen/verloren betaalpassen (hierna: pinpasfraude)?
Bij pinpasfraude raakt de bankpas van het slachtoffer kwijt (vanuit verlies of diefstal) en worden met deze bankpas door de fraudeur fysieke betalingen verricht of geld opgenomen. Naast de financiële schade die slachtoffers kunnen ondervinden door pinpasfraude, kan dit ook emotionele of psychische schade veroorzaken. Ik vind het daarom van belang om, samen met de belangrijkste partners in het betalingsverkeer, pinpasfraude te bestrijden.
Uit de meest recente cijfers van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) blijkt dat de schade als gevolg van deze vorm van fraude in 2022 2,7 miljoen euro bedraagt. In de tabel hieronder is de schade over de afgelopen jaren weergegeven. Uit de cijfers valt op dat er een daling is te zien in de schadecijfers tussen 2019 en 2021, met een stijging in 2022.
2018
2019
2020
2021
2022
3,3
6,6
5,8
1,9
2,7
Kunt u een overzicht geven voor hoeveel euro er de afgelopen jaren aan schade is ontstaan door pinpasfraude?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeveel van de gevallen van de afgelopen jaren waarbij pinpasfraude wordt gepleegd, wordt de dader ook daadwerkelijk gepakt en vervolgd?
De cijfers over de opsporing van pinpasfraude zijn onderdeel van de totale cijfers met betrekking tot fraudezaken met betaalproducten en worden door het Openbaar Ministerie tweejaarlijks in de Fraudemonitor gepubliceerd. De Fraudemonitor wordt door de Minister van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer aangeboden. Daar wordt behalve zaken over pinpasfraude, ook spoofing, phishing en het gebruik van valse betaalapp’s, QR-codes en online misbruik van gestolen creditcardgegevens onder verstaan. Het ging in 2017 om 158 parketnummers, dat wil zeggen 158 verdachten die zijn vervolgd ten aanzien van fraude met betaalproducten en in 2018 om 149 verdachten.1 In 2019 en 2020 was er sprake van een stijging van het aantal zaken. In 2019 ging het om 250 verdachten en in 2020 om 326.2 De Fraudemonitor 2021–2022 wordt naar verwachting rond de zomer door het Openbaar Ministerie gepubliceerd en zal vervolgens door de Minister van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer worden aangeboden.
Bent u voornemens om (creatieve) oplossingen voor pinpasfraude te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven of u hiervoor al concrete voorstellen heeft?
Met gestolen of verloren pinpassen en/of pincodes kunnen betalingen op rekening van het slachtoffer plaatsvinden. Het is daarom van cruciaal belang dat mensen pincodes geheim en gescheiden houden van pinpassen en daarnaast nooit hun pinpas afgeven aan onbekenden.3 Fraude met betaalmiddelen kan het vertrouwen in het (digitale) betalingsverkeer raken. In de Werkgroep Veiligheid van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) wordt door vertegenwoordigers van verschillende stakeholders, zoals banken, betaalinstellingen, consumentenorganisaties, politie, OM, De Nederlandsche Bank en de overheid gewerkt aan het veilig houden van het betalingsverkeer. Binnen de MOB-werkgroep Veiligheid worden continu de veiligheidsontwikkelingen in het betalingsverkeer gemonitord. Ook speelt deze werkgroep een belangrijke rol bij het bevorderen van innovaties in het veilig houden van het betalingsverkeer. Daarbij beziet deze werkgroep ook de mogelijkheden van nieuwe technologieën om fraude te bemoeilijken.
Op dit moment zijn er al verschillende (technische) veiligheidsmaatregelen zoals pincodes, opnamelimieten en camerabewaking bij geldautomaten om pinpasfraude te bemoeilijken. Daarnaast hebben banken het tegenwoordig makkelijker gemaakt om een betaalpas snel te blokkeren als iemand zijn pas kwijt is geraakt, bijvoorbeeld via de internetbankierenomgeving of via de mobiele app van de bank. Daarnaast geven de meeste banken aan dat er ook gebeld kan worden naar de klantenservice om een pas te blokkeren. Het idee om gelduitgifte bij geldautomaten bij een bepaalde mate van onherkenbaarheid te weigeren gaat gepaard met complexe technische aanpassingen bij geldautomaten, waarbij technische, privacy-, toegankelijkheids- en veiligheidsvraagstukken komen kijken. Bovendien lijken bestaande (technische) veiligheidsmaatregelen in combinatie met preventieve maatregelen effectiever om pinpasfraude te voorkomen. Desalniettemin zal ik in de MOB-werkgroep Veiligheid bespreken op welke manier pinpasfraude verder bemoeilijkt kan worden en hoe aanvullende technologische maatregelen daarbij kunnen helpen.
Voorts investeer ik in de integrale aanpak van online fraude, waarbij pinpasfraude een mogelijk onderdeel van de modus operandi van criminelen is. Dat doe ik samen met de Ministers van Justitie en Veiligheid, voor Rechtsbescherming en van Economische Zaken en Klimaat en in de publiek-private samenwerking met onder andere de Nederlandse Vereniging van Banken, de Betaalvereniging Nederland, de politie en het Openbaar Ministerie. Het gaat daarbij om bewustwording, fraudepreventie en -detectie. Het actieplan voor de integrale aanpak van online fraude heeft de Minister van Justitie en Veiligheid u recent toegezonden.4 Onze inzet binnen de integrale aanpak is gericht op preventieve maatregelen en om samen het aantal slachtoffers te verkleinen.
Is er op dit moment technologie die toereikend zou kunnen zijn om pinpasfraude te bemoeilijken? Zo ja, wat houdt deze technologie in en waarom is deze technologie nog niet geïmplementeerd?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens om te kijken naar een oplossing voor pinpasfraude waarbij geldautomaten bij een bepaalde mate van onherkenbaarheid weigeren geld uit te keren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens om met cashdienstverleners het gesprek aan te gaan om te kijken naar oplossingen voor pinpasfraude? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 6 aangeef ben ik binnen de MOB-werkgroep Veiligheid en binnen de integrale aanpak online fraude continu in gesprek met de belangrijkste stakeholders uit het betalingsverkeer om te kijken naar oplossingen voor verschillende vormen van fraude. Daaronder valt ook pinpasfraude. De resultaten van het MOB worden in de MOB-jaarrapportages beschreven. Ik verwacht de MOB-jaarrapportage 2022 op korte termijn naar de Kamer te versturen. In het najaar van 2023 wordt ook de eerste voorgangsrapportage over de integrale aanpak van online fraude door de ministers van Justitie en Veiligheid, voor Rechtsbescherming en van Economische Zaken en Klimaat en mij naar uw Kamer gestuurd.
De ophanden zijnde juridische hervormingen in Israël |
|
Tom van der Lee (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de ophanden zijnde juridische hervormingen in Israël waarin de invloed van het Israëlische hooggerechtshof zal worden ingeperkt?
Ja.
Wat betekenen de plannen, waarin politici de macht krijgen om rechters te benoemen en voor rechtbanken het recht substantieel wordt ingeperkt om wetgeving en ministeriële afspraken te controleren, voor de Israëlische democratie?
Een onafhankelijke rechterlijke macht is het fundament voor een democratische rechtsstaat. De door u genoemde hervormingen raken hier direct aan en zijn daarom zorgelijk. Als gevolg van oplopende spanningen in de samenleving heeft premier Netanyahu op 27 maart jl. de behandeling van de juridische hervormingen gepauzeerd om in gesprek te gaan met de oppositie over een mogelijk compromis in de juridische hervormingsplannen. Op langere termijn zal een meer structurele oplossing moeten worden gevonden, waarbij het kabinet van mening is dat het in het belang van Israël zelf is om de fundamenten van de Israëlische rechtsstaat te eerbiedigen.
Hoe beoordeelt u deze ontwikkeling? Gaat u de hervormingen openbaar veroordelen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe ziet u deze ontwikkelingen in de context van de achtergestelde positie van Palestijnen in Israël en andere recente ontwikkelingen zoals de annexaties op de Westelijke Jordaanoever, de overdracht van bevoegdheden over de bezette gebieden naar het Israëlische Ministerie van Defensie, en het oplaaiende geweld tussen Israël en Palestina?
De voorgestelde hervormingen in de huidige vorm raken aan de rechtszekerheid voor alle Israëliërs (inclusief de Arabische bevolking). Dit geldt ook voor de rechtszekerheid van Palestijnen in de bezette gebieden. De exacte invloed is nu nog niet volledig te overzien, mede doordat de dialoog met de oppositie over een mogelijk compromis nog gaande is. De ontwikkelingen op dit gebied zetten de reeds bestaande en fragiele context verder onder druk. Op 19 maart jl. hebben Israël en de Palestijnse Autoriteit, gefaciliteerd door de VS, Jordanië en Egypte, in Sharm el-Sheikh afspraken gemaakt om te komen tot de-escalatie. Het kabinet steunt deze afspraken en neemt de ontwikkelingen in Israël en de Palestijnse Gebieden, inclusief de recente gebeurtenissen tijdens de religieuze feestdagen, zeer serieus. Nederland heeft alle partijen tot kalmte en de-escalatie opgeroepen, en Israël bovendien met klem aangespoord geen actieve opvolging te geven aan de kabinetsplannen die een vreedzame en duurzame oplossing nog verder op afstand zouden plaatsen. Nederland heeft tevens in EU-verband voorgesteld om deze boodschap gezamenlijk aan Israël over te brengen, bijvoorbeeld ten aanzien van de aanpassing van de 2005 Gaza Disengagement Law en de invoering van de doodstaf voor terrorisme. Nederland staat in goed contact met de andere EU-lidstaten over deze ontwikkelingen en blijft dit doen. Deze boodschap wordt ook publiekelijk uitgedragen, getuige de verklaring van de hoge vertegenwoordiger Borrell en alle 27 lidstaten.1
Wat betekenen de hervormingen voor een van de laatste officiële manieren voor Palestijnen om onteigening of destructie van hun huis aan te vechten door middel van een petitie bij het Hooggerechtshof in Israël?
Dat is op dit moment niet volledig te voorspellen, mede doordat de dialoog met de oppositie over een mogelijk compromis in de juridische hervormingsplannen nog gaande is, en premier Netanyahu eind maart heeft aangekondigd de behandeling van de verschillende wetsvoorstellen – waaronder de zogenaamde «override» clausule – uit te stellen. De override clausule is één van de beoogde hervormingen, waarmee het mogelijk wordt om met een meerderheid van stemmen in de Knesset uitspraken van het Hooggerechtshof naast zich neer te leggen. Dat kunnen in potentie ook uitspraken zijn die raken aan onteigening en destructie.
Heeft u uw ambtsgenoot in Israël aangesproken op deze ontwikkeling? Zo nee, bent u bereid dit te doen? Zo ja, welk effect heeft dit gehad en heeft dit gesprek een vervolg?
In de continue dialoog met Israël wordt op alle niveaus het belang van de fundamenten van de democratische rechtsstaat onderstreept. Ik heb dit ook persoonlijk gedaan in een gesprek met mijn Israëlische counterpart dat ik had op 17 april jl.
Bent u bereid de aangekondigde hervormingen in EU-verband te bespreken en uw Europese ambtsgenoten aan te moedigen zich eveneens uit te spreken tegen de aangekondigde hervormingen en om diplomatieke stappen te zetten om deze problematische ontwikkelingen aan te kaarten?
Zie antwoord op vraag 4.
Wat zijn de consequenties voor de relatie met Israël als de hervormingen daadwerkelijk worden ingevoerd?
Nederland blijft richting Israël zorg uitspreken over de huidige ontwikkelingen. De brede bilaterale relatie met Israël biedt hier mogelijkheid toe.
Welke stappen kunnen er (in EU-verband) genomen worden om ervoor te zorgen dat de democratie in Israël niet verder afglijdt?
Onafhankelijke rechtspraak is onmisbaar in een democratische rechtsstaat. In de dialoog tussen de EU en Israël wordt het belang hiervan onderstreept. Zie tevens het antwoord op vraag 4.
Eenverdieners en middeninkomens |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Eenverdiener houdt al gauw minder over dan bijstandsgerechtigde»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit artikel?
Het voorbeeld in het artikel laat zien dat een alleenverdiener2 (eenverdiener) na woonlasten minder te besteden kan hebben dan een alleenstaande ouder in de bijstand. In het artikel worden een aantal specifieke aannames gemaakt om deze huishoudens te vergelijken, zoals een huurwoning in de sociale huursector voor de ouder in de bijstand en een huurwoning in de vrije sector voor de alleenverdiener. Ook wordt een alleenstaande ouder vergeleken met een (alleenverdiener) paar, waardoor een verschil ontstaat in het kindgebonden budget dat de huishoudens ontvangen.
In de koopkrachtberekeningen van het CPB en ook van het kabinet, wordt gerekend met gegevens van echte huishoudens en hoeven dergelijke aannames niet gemaakt te worden (zie ook vraag 3). Dat geeft inzicht in waar echt de verschillen zitten. Dat het besteedbaar inkomen van de alleenverdiener is achtergebleven, is eerder geconstateerd door onder meer CPB3 en commissie Draagkracht4. Dit komt mede doordat er verschillende belastingmaatregelen zijn getroffen om de arbeidsparticipatie te bevorderen, zoals het afschaffen van de uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner (ook wel bekend als de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting). Zeker in deze krappe arbeidsmarkt, is het belangrijk dat zoveel mogelijk mensen aan het werk gaan (zie ook antwoord vraag 8 en 10). Het stimuleren van de arbeidsparticipatie blijft onverminderd relevant. Tegelijkertijd ziet het kabinet dat dit heeft geleid tot een hogere lastendruk voor alleenverdieners. Zie ook de antwoorden op vraag 7 t/m 10.
Hoe houdt u zicht op de koopkracht voor de verschillende groepen huishoudens, gezien de vertroebeling door de stapeling van maatregelen?
Voor de koopkrachtberekeningen wordt microsimulatiemodel Mimosi5 gebruikt. Daarin worden de regelingen op Rijksniveau meegenomen en wordt een representatieve dataset gebruikt met gegevens van echte huishoudens. Dit geeft een goed beeld van de effecten van maatregelen voor verschillende soorten huishoudens. De berekeningen worden doorgaans gepresenteerd in een boxplot, waarin de mediane statische koopkrachtonwikkeling voor verschillende huishoudgroepen wordt getoond. Naast de mediaan voor alle huishoudens, wordt bijvoorbeeld onderscheid gemaakt naar inkomensniveau, inkomensbron, huishoudtype (waaronder alleenverdieners), en huishoudens met en zonder kinderen. In de berekeningen worden specifieke gemeentelijke regelingen niet meegenomen. Dit sluit aan bij de brutonetto trajecten van het CBS waarbij gemeentelijke regelingen via de inflatie meelopen.
De boxplot geeft echter geen zicht op specifieke groepen die wel beleidsmatig relevant zijn, zoals mensen in de bijstand, minimumloonverdieners, AOW’ers zonder aanvullend pensioen, alleenstaande ouders of grote gezinnen. Daarom wordt jaarlijks de koopkrachtontwikkeling van een set van twintig voorbeeldhuishoudens doorgerekend, en gepresenteerd in de SZW-begroting. De voorbeeldhuishoudens zijn versimpelde voorbeelden van herkenbare huishoudtypen, die eenvoudig te interpreteren zijn. De voorbeeldhuishoudens doen echter minder recht aan de complexe realiteit dan de berekeningen op basis van Mimosi doen. De voorbeeldhuishoudens bevatten geen grote gezinnen. Op korte termijn wordt onderzocht of de voorbeeldhuishoudens nog representatief zijn. We zullen daarbij onderzoeken of er andere huishoudens zoals grote gezinnen bij moeten en stilstaan bij de inkomenspositie van grote gezinnen. Dit komt tegemoet aan de motie Palland/Stoffer6. Ook zal naar aanleiding van deze motie inzicht gegeven worden in de ontwikkeling en stapeling van de kindregelingen, zodat de Kamer de ontwikkelingen op dit terrein goed kan volgen.
Afgelopen jaar is het koopkrachtinstrumentarium vanwege de zeer hoge inflatie uitgebreid met stresstesten en een armoederaming. De stresstest wordt alleen incidenteel toegepast. De armoederaming is een vast onderdeel van de koopkrachtpresentatie geworden, zodat een nog completer beeld verkregen wordt van de koopkracht van verschillende typen huishouden. Naar aanleiding van de hierboven genoemde motie Palland/Stoffer zullen grote gezinnen explicieter worden meegenomen in de weergave van de armoedecijfers dan tot nu toe het geval was.
De koopkrachtcijfers brengen de statische koopkracht in beeld. De cijfers zijn niet geschikt om de koopkracht van individuele huishoudens te voorspellen. Ontwikkelingen in de persoonlijke levenssfeer, zoals samenwonen of een kind krijgen, zijn namelijk zeer bepalend voor de persoonlijke koopkrachtontwikkeling. Ook wordt voor iedereen met dezelfde ontwikkeling van lonen en prijzen gerekend. De cijfers zijn daarom vooral geschikt om effecten van beleid in kaart te brengen.
Bent u het ermee eens dat een versobering van ons belasting- en toeslagenstelsel noodzakelijk is, en hoe en op welke termijn gaat u dat realiseren?
Het kabinet heeft de wens om het belasting- en toeslagenstelsel te vereenvoudigen, zodat mensen niet meer verdwalen in ingewikkelde regelingen of te maken krijgen met hoge terugvorderingen. Ook uw Kamer deelt deze wens van het kabinet, zo is gebleken bij de behandeling van het Belastingplan 2023. Hierin zette het kabinet een eerste stap naar vereenvoudiging door vijf fiscale regelingen af te schaffen. Het kabinet blijft verder kijken. In eerste instantie vooral naar fiscale regelingen zoals aftrekposten of vrijstellingen. Dit zijn vaak nuttige beleidsinstrumenten, maar ze maken het belastingstelsel ingewikkelder. Fiscale regelingen zijn daarom maatschappelijk alleen te verantwoorden als ze aantoonbaar doeltreffend en doelmatig zijn. Verschillende rapporten, zoals van de Algemene Rekenkamer, en onze eigen evaluaties zijn kritisch op de doeltreffendheid en doelmatigheid van fiscale regelingen.
In het plan van aanpak dat op Prinsjesdag met uw Kamer is gedeeld wordt ingegaan hoe hier verdere stappen in gezet worden. Fiscale regelingen worden tegen het licht gehouden aan de hand van de criteria doeltreffendheid en doelmatigheid; de onderbouwing van het beleidsdoel; de impact op de uitvoering en belasting van het doenvermogen van belastingplichtigen. Belangrijk is om hierbij te benadrukken dat vereenvoudiging niet gratis is. Het aanpassen of afschaffen van fiscale regelingen kan leiden tot pijn voor een specifieke groep in de samenleving die gebruik maakt van een regeling. Om deze discussie te structureren wordt onderzocht waar de grootste winst in vereenvoudiging zit. Voor de zomer worden de resultaten van dit onderzoek gedeeld. Na de zomer worden concrete voorstellen gedaan om verdere stappen te zetten in de aanpak van fiscale regelingen.
Ook is een evaluatie van de heffingskortingen en tariefstructuur gestart. De resultaten van deze evaluatie worden begin volgend jaar verwacht. Bij de evaluatie wordt onder meer gekeken naar de doelmatigheid en de vormgeving van de heffingskortingen en wordt ingegaan op neveneffecten van de huidige vormgeving zoals verzilverbaarheid, een hoge marginale druk, verminderde transparantie van het stelsel en het verschil in belastingdruk tussen één- en tweeverdieners. Ook zal naar alternatieven voor de heffingskortingen gekeken worden. Deze evaluatie geeft daarmee tevens invulling aan de motie Stoffer/Omtzigt7.
Daarnaast heeft dit kabinet de ambitie het toeslagenstelsel af te schaffen. Daartoe onderneemt dit kabinet forse stappen: de kinderopvangtoeslag wordt afgeschaft en vervangen door een inkomensonafhankelijke regeling met een vast vergoedingspercentage van 96%. Ook de huurtoeslag wordt hervormd. Om een volgend kabinet in staat te stellen verdere stappen te zetten, worden concrete alternatieven uitgewerkt, inclusief de benodigde tijdpaden om de alternatieven in te voeren. In december is uw Kamer per brief geïnformeerd over de aanpak om te komen tot de uitwerking hiervan8. Voor de zomer ontvangt uw Kamer een tussenrapportage. De eindrapportage wordt naar verwachting in het eerste kwartaal van 2024 naar uw Kamer gestuurd.
Waarom wordt er niet veel meer ingezet op koopkrachtondersteuning van inkomens net boven het sociaal minimum en van middeninkomens, aangezien juist deze groepen door bijvoorbeeld de inflatie hard geraakt worden, terwijl zij niet of nauwelijks gesteund worden?
Met het omvangrijke koopkrachtpakket voor 2023 worden juist ook de huishoudens net boven het sociaal minimum en de middengroepen bereikt: zij hebben voordeel van de verhoging van het WML, het verlagen van het tarief in de eerste schijf en het verhogen van de zorg- en huurtoeslag en het kindgebonden budget. Het prijsplafond ondersteunt alle huishoudens en de hogere arbeidskorting ondersteunt de werkenden. De middengroepen gaan er in de koopkrachtcijfers voor 2022 en 2023 meer op achteruit dan de lage inkomens, maar daar moet bij worden aangetekend dat de inflatie-ongelijkheid niet tot uitdrukking komt in deze cijfers. Voor de lage inkomens wordt de inflatie waarschijnlijk te laag ingeschat, waardoor hun werkelijke koopkrachtontwikkeling lager ligt. Voor 2024 is de verwachting van het CPB9 dat de koopkracht van middengroepen het meest toeneemt: in doorsnee met 2,3% tegen 2,0% voor alle huishoudens. De loonstijging speelt in deze toename een belangrijke rol.
Bent u bereid bij volgende koopkrachtmaatregelen gericht in te zetten op koopkrachtondersteuning van middeninkomens?
Na het omvangrijke koopkrachtpakket voor 2023 moet structureel herstel van de koopkracht volgen uit stijging van de lonen en verduurzaming. Het is voor de overheidsfinanciën niet houdbaar om de huidige generieke steun structureel te verlenen. De lonen zijn de laatste maanden sneller aan het stijgen. Voor veel huishoudens verwacht het CPB dan ook een verbetering van de koopkracht in 2024, met een doorsnee koopkrachttoename van 2,0%. Daarnaast zet het kabinet in op een forse versnelling van de verduurzaming in de gebouwde omgeving om huishoudens minder kwetsbaar te maken voor hoge energieprijzen. Zo heeft het kabinet vooruitlopend op de voorjaarsbesluitvorming additioneel 300 miljoen euro beschikbaar gesteld in 2023 voor de lokale isolatie aanpak van gemeenten10.
In de jaarlijkse koopkrachtbesluitvorming streeft het kabinet naar een evenwichtige verdeling. Daarbij heeft het kabinet oog voor de koopkrachtontwikkeling van verschillende groepen, zoals de middeninkomens en alleenverdieners. De uitkomsten van de besluitvorming in augustus worden op Prinsjesdag bekend gemaakt.
Herkent u de analyse dat een bijstandsgezin netto meer over kan houden dan een eenverdienersgezin? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, waarom niet?
Die analyse herken ik. Vorige week is een brief (Kamerstuk 26 448, nr. 697) en de beantwoording van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2062) met de Tweede Kamer gedeeld, waarin wordt ingegaan op een groep paren bij wie de loongerelateerde uitkering11 (zoals WIA of WW) van één van beide partners (nagenoeg) het enige inkomen vormt. Door samenloop van regelingen en ondanks een netto-inkomen rond het sociaal minimum, ontvangen zij toch minder toeslag dan een vergelijkbaar paar met een bijstandsuitkering.
Dat komt in eerste instantie doordat de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting (AHK) in de bijstandsnorm en de afbouw van de overdraagbaarheid van de AHK aan de minstverdienende partner in de inkomstenbelasting niet samen oplopen (tot in ieder geval 2035). Het is niet goed dat er in de zeven jaar dat deze problematiek bekend is, niet tot een oplossing is gekomen. In de brief staan we stil bij die problematiek en de inzichten uit eerdere verkenningen van mogelijke oplossingen. Voor juni aanstaande komen wij terug met een uitgebreidere brief met de stand van zaken van de uitwerking van de oplossingsrichtingen met waar mogelijk de budgettaire effecten en met oog voor de gevolgen voor betrokkenen en de uitvoering.
In het artikel wordt een alleenstaande ouder vergeleken met een paar. Het kindgebonden budget is hoger voor alleenstaande ouders. Hierin speelt mee dat kinderen van alleenstaande ouders een hoger risico hebben om in armoede op te groeien.
Hoe verhoudt zich de hoge belastingdruk voor eenverdieners, zoals aangetoond in het artikel, met de ambitie van het kabinet dat werken moet lonen, en ook in het licht van de keuzevrijheid van gezinnen?
Opeenvolgende kabinetten, inclusief dit kabinet, hebben het doel gesteld om meer mensen te laten werken. Dit maakt mensen zelfredzamer en is belangrijk om de arbeidsmarktkrapte te verminderen. Een maatregel die als doel heeft om de arbeidsparticipatie van niet-werkende partners te bevorderen, is het afschaffen van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting. Alleen mensen die een inkomen ontvangen, kunnen nu de heffingskortingen in mindering brengen op de te betalen belasting. Daarnaast is in de afgelopen jaren de arbeidskorting voor vooral lagere inkomens fors verhoogd. Deze maatregelen hebben ook tot gevolg dat alleenverdieners met hetzelfde bruto inkomen, een lager netto inkomen overhouden dan tweeverdieners. Door de optelsom van de verschillende maatregelen is het verschil in lastendruk tussen alleenverdieners en andere huishoudens over de jaren flink toegenomen. Als alleenverdieners hierdoor minder overhouden dan bijstandsgerechtigden vindt het kabinet dat een ongewenste uitkomst. Daarom worden specifiek hiervoor oplossingsrichtingen onderzocht (zie ook antwoord vraag 7). Anderzijds hebben de maatregelen ook tot gevolg dat de niet-werkende partner juist een zeer lage (marginale) druk heeft. En dus juist veel overhoudt van het inkomen, mocht hij of zij besluiten te gaan werken.
De commissie draagkracht heeft eveneens het verschil in belastingdruk vastgesteld toen zij naar het draagkrachtbeginsel in het belastingstelsel heeft gekeken. Hierbij plaatst zij echter ook kanttekeningen. Zo is het vergelijken van een alleenverdiener en een tweeverdienend paar met een gelijk inkomen geen representatieve vergelijking. Doorgaans betekent dit dat het tweeverdienende paar een lager uurloon heeft dan de alleenverdiener. Om het verschil in belastingdruk te verkleinen heeft het kabinet gekozen de IACK af te schaffen en ouders tegemoet te komen door de kinderopvang inkomensonafhankelijk te maken met een vast vergoedingspercentage van 96%
Hoe beoordeelt u de jarenlange, schrijnende achterstelling van eenverdieners ten opzichte van andere huishoudens, en hoe gaat u er een einde aan maken?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom moet een eenverdienersgezin met een middeninkomen over langere periode vele tienduizenden euro’s meer belasting betalen dan een huishouden met twee verdieners met hetzelfde gezinsinkomen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u voornemens in het Belastingplan 2024 maatregelen op te nemen die gericht de koopkracht van eenverdieners verbeteren? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet streeft in de jaarlijkse koopkrachtbesluitvorming naar een evenwichtige koopkrachtontwikkeling tussen verschillende groepen huishoudens. De koopkrachtontwikkeling van alleenverdieners wordt daarbij expliciet in beeld gebracht. Zo houdt het kabinet oog voor de positie van de alleenverdiener. In augustus wordt over de koopkrachtmaatregelen van 2024 besloten. De Tweede en Eerste Kamer worden daar op Prinsjesdag over geïnformeerd.
Overtredingen in slachthuizen |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Slachthuizen blijven de wet overtreden, met gruwelijke gevolgen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze structurele overtredingen vanwege fouten in het proces en de onvoldoende controle vermeld door de Nederlandse Voedsel- En Warenautoriteit (NVWA)?
Berichten als deze vind ik verschrikkelijk om te horen. Elk incident waarbij dierenwelzijn in het geding is, is er een te veel. Slachthuizen dragen hiervoor primair de verantwoordelijkheid. Slachthuizen moeten prioriteit geven aan het borgen van dierenwelzijn, voedselveiligheid en diergezondheid. De bedrijven dienen zelf te voldoen aan de geldende wet- en regelgeving en in te grijpen bij overtredingen. Gaat het mis, dan wil ik dat bedrijven daar transparant over zijn en een lerend systeem inrichten waarmee ze aan de wet- en regelgeving voldoen. Ik zal hierover indringend met de sector spreken.
De toezichthoudend dierenarts richt zijn/haar aandacht op de verschillende onderdelen van de bedrijfsvoering, waarbij de dierenarts gedurende het slachtproces niet in alle bedrijfsruimten van het slachthuis tegelijk aanwezig kan zijn. De NVWA houdt risicogericht toezicht op het slachtproces en zet toezichtscapaciteit daar in waar dat wettelijk is voorgeschreven én waar het meeste effect bereikt kan worden om verbetering van de naleving af te dwingen en overtredingen te voorkomen. Daarom zet de NVWA aanvullend op het reguliere toezicht ook andere methoden in, zoals cameratoezicht. Dit zorgt ervoor dat de NVWA met de beperkte capaciteit een zo groot mogelijk effect nastreeft bij het toezicht op dierenwelzijn. Bij het constateren van overtredingen treedt de NVWA op conform haar interventiebeleid gericht op het ongedaan maken van de overtreding en het voorkomen van toekomstige overtredingen. Blijkt dat niet voldoende, dan zet de NVWA in op het verscherpt toezicht. Het verscherpt toezicht is voor de slachthuizen op dit moment volop in ontwikkeling. De vernieuwde werkinstructie is in januari 2023 in werking getreden en er wordt momenteel ervaring opgedaan zodat het verscherpt toezicht in de praktijk maximaal effect sorteert. Op dit moment doet de NVWA ervaring op met de multidisciplinaire handhavingsoverleggen waar risicobedrijven in een breder perspectief bekeken worden, recidive eerder in beeld is, waardoor er sneller voor de meest effectieve aanpak gekozen wordt. Zo nodig neemt de NVWA stevige maatregelen.
Deelt u de mening dat dit nooit zou mogen gebeuren?
Ja. Alle gevallen waarbij het dierenwelzijn in het geding is, zijn voor mij onacceptabel.
Deelt u de mening dat het leed in de vorm van het bij bewustzijn worden gestoken en verbloed of het levend in de broeibak belanden, dat wordt vermeld in het rapport, volledig te voorkomen is?
Ik ben van mening dat het streven van bedrijven altijd moet zijn om incidenten waarbij het dierenwelzijn in het geding is tot nul terug te brengen. Slachthuizen moeten het slachtproces uiterst zorgvuldig uitvoeren en zij dragen hiervoor te allen tijde de verantwoordelijkheid. De NVWA houdt hier als onafhankelijk toezichthouder toezicht op. In mijn Kamerbrief over versterking van het toezicht i.r.t. dierenwelzijn is deze overtreding opgenomen in de lijst van overtredingen die in het «three strikes out» regime zullen vallen.
Klopt het dat de NVWA een slachthuis kan opleggen de slachtsnelheid te verlagen wanneer zij niet voldoen aan artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1099/2009, waarin wordt beschreven dat bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten, wordt gezorgd dat hen elke vermijdbare vorm van lijden wordt bespaard?
In artikel 3 van Verordening 1099/2009 staat dat bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten ervoor wordt gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard. Daarbij wordt ook bepaald dat voorzieningen voor het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten zodanig worden ontworpen, gebouwd, onderhouden en gebruikt, dat de naleving van de verplichtingen van artikel 3, eerste en tweede lid, overeenkomstig het verwachte activiteitenniveau het hele jaar door gewaarborgd is. Bovendien geeft Verordening 1099/2009 in bijlage III operationele voorschriften voor slachthuizen. Wanneer een slachthuis niet aan de Europese regels ten aanzien van slacht voldoet, kan de NVWA in dat specifieke geval en voor zover van toepassing aan een slachthuis onder meer opleggen de slachtsnelheid te verlagen totdat de situatie weer is hersteld. Zie voor dit laatste met name artikel 44, van Verordening 2019/627. Dat artikellid vereist, dat in gevallen waarin niet wordt voldaan aan de in de artikelen 3 tot en met 9, 14 tot en met 17 en 19 van Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad vastgelegde voorschriften inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden, de officiële dierenarts erop toeziet dat de exploitant van het levensmiddelenbedrijf onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen neemt om soortgelijke problemen in de toekomst te voorkomen. Dit kan zien op het geven van instructies tot vertragen of stilleggen van de productie; de NVWA past dit regelmatig toe. Voor een verlaging van de slachtsnelheid is het nodig dat de geconstateerde overtreding verband houdt met de slachtsnelheid.
Klopt het dat de slachtsnelheid niet is verlaagd bij slachthuizen die overtredingen zijn begaan met betrekking tot ineffectieve verdoving en verbloeding, met uitzondering van Gosschalk?
Het verlagen van de slachtsnelheid is een van de belangrijkste corrigende instrumenten die de NVWA heeft als het misgaat in een slachthuis. Dat laat onverlet dat ineffectieve verdoving en verbloeding diverse oorzaken kan hebben en niet per definitie gekoppeld is aan een te hoge slachtsnelheid. Bij het opleggen van een slachtsnelheid verlaging moet de overtreding te relateren zijn aan een te hoge slachtsnelheid. Daarom zal dus niet bij elke constatering van ineffectieve verdoving en verbloeding de slachtsnelheid verlaagd worden, er kunnen ook andere corrigerende maatregelen ingezet worden, zoals de band stoppen tot het slachthuis een ander verdovingstoetsel operationeel heeft, indien dit de oorzaak van de overtreding was. Het inzetten van verlaging van snelheid wordt op inspectieniveau vastgelegd en is daarmee zichtbaar en opvolgbaar voor de lokale NVWA teams. Het antwoord op deze vraag kan momenteel niet automatisch uit het centrale systeem gegenereerd worden. Deze specifieke vraag over interventies van de NVWA is dan ook niet cijfermatig te beantwoorden. Ik onderken het belang om hier meer zicht op te hebben, daarom heb ik de NVWA gevraagd deze registratie ook centraal in te regelen.
Vindt u dat de slachtsnelheid acuut moet worden verlaagd bij slachthuizen die overtredingen begaan door het niet goed controleren van effectieve verdoving en verbloeding van varkens?
Het verlagen van de bandsnelheid is één van de mogelijke interventies die de NVWA kan plegen na het constateren van een overtreding. Het is aan de NVWA om de concrete feiten en omstandigheden per geval vast te stellen en daarop passend te interveniëren. Hoe de NVWA dat doet, maakt zij vooraf kenbaar in haar interventiebeleid. Zoals ik eerder aangaf, steun ik de NVWA wanneer een acute verlaging van de bandsnelheid aan de orde is. Er zijn – situatieafhankelijk – ook andere passende maatregelen mogelijk. De NVWA zal bij constatering van genoemde overtreding het slachtproces stoppen, tot het slachthuis adequate maatregelen heeft genomen, zoals bijvoorbeeld een personele wijziging van deze taak, indien dit de oorzaak van de overtreding was. Daarnaast zal de NVWA er op letten dat het slachthuis maatregelen neemt om deze overtreding in de toekomst te voorkomen, zoals bijvoorbeeld een verbeterde monitoring door het slachthuis op dit punt in het slachtproces.
Bent u bereid dat op te nemen in het nieuwe interventiebeleid van de NVWA?
Het opleggen de slachtsnelheid te verlagen is een corrigerende maatregel; de mogelijkheid tot het opleggen van corrigerende maatregelen is reeds opgenomen in het interventiebeleid van de NVWA. Zoals ik de Tweede Kamer heb gemeld op 22 juni 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1259) kan de NVWA, wanneer een slachthuis niet aan de Europese regels ten aanzien van slacht voldoet, in dat specifieke geval en voor zover van toepassing, aan een slachthuis opleggen de slachtsnelheid te verlagen totdat de situatie weer is hersteld. Dus als een of meer overtredingen worden geconstateerd die in ernst, aantal en tijdsbestek een corrigerende interventie vereisen dan biedt het specifiek interventiebeleid al de mogelijkheid om de slachtsnelheid te verlagen.
Welke stappen zal u nemen om de slachtsnelheid naar beneden te brengen bij overtredingen als u niet bereid zou zijn dit in het NVWA-interventiebeleid op te nemen?
Zie mijn antwoord op vraag 8. Dit is reeds een mogelijkheid in het interventiebeleid van de NVWA en wordt ook toegepast. Daarnaast zal ik voorafgaand aan het Commissiedebat NVWA op 31 mei a.s. de Kamer het rapport met de uitkomsten van de praktijktoets slachtsnelheid toesturen alsmede de vervolgstappen die ik op dat vlak voorzie. Het feit dat Nederland de afgelopen tijd wederom meermaals geconfronteerd is met misstanden in de slachtsector, maakt dat ik wil dat de sector eerst onder de huidige omstandigheden laat zien dat ze het dierenwelzijn kan garanderen. Dat betekent dat de aanwijzing aan de Inspecteur Generaal van de NVWA, om aanvragen voor verhogingen van de slachtsnelheid in slachthuizen af te wijzen2, voor nu in stand blijft. In de brief zal ik het rapport en mijn beslissing hierop nader toelichten.
Deelt u de mening dat het dierenmishandeling is wanneer een varken levend in de broeibak belandt of wordt gestoken/verbloed als het nog bij bewustzijn is?
Ja, net als mijn ambtsvoorgangers vind ik deze situatie volstrekt onacceptabel. Dit moet te allen tijde voorkomen worden. Artikel 4 van de Verordening inzake de bescherming van dieren bij het doden is helder: dieren worden uitsluitend gedood nadat zij zijn bedwelmd volgens de in de Verordening (EG) nr. 1099/2009 beschreven methoden en de bijbehorende toepassingsvoorschriften. Daarbij wordt de toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid aangehouden tot bij het dier de dood is ingetreden. De enige uitzondering hierop geldt voor rituele slacht waarover afspraken gemaakt zijn in het Convenant onbedwelmd slachten volgens Religieuze Riten. Bedrijfsexploitanten moeten er op grond van de Verordening op toezien dat periodieke controles worden uitgevoerd om te waarborgen dat dieren geen tekenen van bewustzijn of gevoeligheid vertonen in de periode gelegen tussen het eind van het bedwelmingsproces en hun dood. Het is uiteraard niet toegestaan dieren die tekenen van leven vertonen door de broeibak te laten gaan. De NVWA ziet toe op de borging van deze periodieke controles waar het bedrijf zelf voor verantwoordelijk is.
Bent u bereid om deze overtredingen aan te merken als een overtreding van artikel 2.1 van de Wet dieren, waardoor deze aan het Openbaar Ministerie (OM) wordt voorgelegd om te bezien of strafrechtelijke vervolging gepast is?
Welke vorm van afdoening uiteindelijk gekozen wordt, hangt af van de feiten en omstandigheden van de specifieke zaak. Hoe de NVWA intervenieert maakt zij vooraf kenbaar in haar algemene en specifieke interventiebeleid. Indien de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder deze is begaan daartoe aanleiding geeft, legt de NVWA deze voor aan het Openbaar Ministerie. Dan wordt de meest passende en effectieve wijze van afdoening bepaald. Dit volgt uit artikel 8.10, eerste lid, van de Wet dieren.
In het algemene en specifieke interventiebeleid staat overigens ook wanneer contact gezocht wordt met het Openbaar Ministerie. De NVWA heeft haar contact met het OM de afgelopen jaren geïntensiveerd: zowel ten algemene (in bijvoorbeeld het interventiebeleid) als in concrete zaken wordt op grond van specifiek interventiebeleid intensiever contact gezocht over de meest effectieve wijze van afdoening.
Afhankelijk van de casus kan er sprake zijn van overtreding van een of meerdere voorschriften van Verordening (EG) nr. 1099/2009, strafbaar gesteld in artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren en wordt de meest passende bepaling gekozen. Overtreding van Verordening (EG) nr. 1099/2009 is duaal handhaafbaar, dat wil zeggen dat gekozen kan worden voor een bestuurlijke boete óf voor strafrechtelijke afdoening. Beide hebben een bestraffend karakter. In de bij de Wet dieren behorende memorie van toelichting geldt de bestuurlijke boete voor een groot deel van de overtredingen van de Wet dieren als de slagvaardige en effectieve manier van handhaving («lik op stuk»). Strafrechtelijke afdoening is het zogenaamde «ultimum remedium».
Als u daartoe niet bereid zou zijn, wanneer acht u de overtredingen wel ernstig genoeg om een proces verbaal op te maken?
Zie mijn antwoord op vraag 11.
Deelt u de mening dat dierenleed alleen kan worden voorkomen wanneer elke dier individueel wordt gecontroleerd op bewusteloosheid en de dood, alvorens verdere slachthandelingen toegepast kunnen worden?
Dierenleed dient te allen tijde te voorkomen worden. Ik ben echter niet van mening dat een individuele controle op het dier de enige manier is om deze situatie te voorkomen. Het is mogelijk dat een slachthuis het slachtproces zo inricht en beheerst, en borgt dat het niet gebeurt. Artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1099/2009 biedt een slachthuis dan ook de mogelijkheid controles op een representatieve steekproef van dieren uit te voeren en niet op ieder individueel dier.
Bent u bereid om controlepunten op te stellen om deze controle uit te voeren?
Er zijn reeds verplichte controlepunten opgenomen in het slachtproces van slachterijen waar het bedrijf invulling aan moet geven. Zo moet de exploitant borgen dat dieren geen tekenen van bewustzijn of gevoeligheid vertonen in de periode gelegen tussen het eind van het bedwelmingsproces en hun dood en mag verdere uitslachting of broeiing alleen plaatsvinden nadat is vastgesteld dat het dier geen tekenen van leven meer vertoont. Het slachthuis is en blijft daar verantwoordelijk voor. De sector dient het dierenwelzijn in de bedrijfsvoering een vaste plek te geven en goed te borgen. Daar hoort ook bij dat goed opgeleid personeel ingezet wordt op deze kwetsbare processen. De NVWA houdt toezicht op die borging en controleert steeksproefsgewijs.
Ik zet wel in op verdere ontwikkelingen van het cameratoezicht. Dat is een vorm van extra controle, die bewezen veel toegevoegde waarde heeft en die met de grote schaarste aan dierenartsen, ook door speciaal hiervoor opgeleide inspecteurs kan worden uitgevoerd (zie ook mijn antwoord op vraag 15).
Bent u bereid om, als deel van de controlepunten, slimme systemen zoals slim cameratoezicht toe te passen die alarm slaat bij het detecteren van dieren die nog bij bewustzijn zijn?
De ontwikkelingen rondom slim cameratoezicht staan niet stil. Het in het najaar van 2022 verschenen advies van Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek (bureau) «Advies over toepassing sensortechnologie dierenwelzijn slachthuizen» (Kamerstuk 28 286, nr. 1267) geeft een goed beeld van de stand van zaken rondom de ontwikkeling van de technologie in Nederland én daarbuiten. De toepassingen van sensortechnologie en artificiële intelligentie zijn veelbelovend en hebben potentie om in de toekomst een bijdrage te leveren aan beter toezicht op dierenwelzijn. Tegelijkertijd deelt bureau mijn inschatting dat deze technologie op dit moment nog volop in ontwikkeling is en er eerst meer ervaring mee moet worden opgedaan. Voor het borgen van publieke belangen, zoals dierenwelzijn, voedselveiligheid en diergezondheid, is de slachtsector dan ook eerst zelf verantwoordelijk en aan zet om stappen te zetten naar de toepassing van slim cameratoezicht en andere slimme technologieën die hieraan kunnen bijdragen. In Nederland zijn twee bedrijven bezig met de ontwikkeling van slim cameratoezicht op het gebied van dierenwelzijn. Met één van deze twee bedrijven loopt een traject om te onderzoeken of het systeem doet wat het belooft te doen. De Universiteit Utrecht en het Ministerie van LNV zijn hierbij betrokken. Daarnaast werk ik met relevante partijen en kennisinstituten uit hoe de kwaliteit en betrouwbaarheid van «slim» cameratoezicht kan worden beoordeeld en gewaarborgd. Omdat de huidige wetgeving nog niet voorziet in een verplichting tot cameratoezicht, of in een bevoegdheid daartoe te verplichten, is eerst een wetswijziging vereist. Daarom heb ik een wetsvoorstel voor cameratoezicht aangekondigd die in de benodigde grondslag voorziet. Hierdoor kunnen in de toekomst ook nieuwe technologieën toegepast worden, waarmee het cameratoezicht efficiënter en effectiever kan worden ingericht.
Bent u bereid om, naast het fysieke toezicht, deze systemen op te nemen in het wetsvoorstel dat u aan het voorbereiden bent?
Ja, het is mijn voornemen dat het wetsvoorstel voor cameratoezicht een grondslag zal bevatten om in de toekomst dergelijke systemen te kunnen voorschrijven, waarmee het cameratoezicht efficiënter en effectiever kan worden ingericht.
Hoeveel procent van de Nederlandse varkens wordt gestoken en komt in de broeibak terecht onder toezien van een NVWA-inspecteur?
De NVWA houdt toezicht op het slachtproces en de borging daarvan. De toezichthouder loopt rond op het bedrijf. Dit houdt in dat de aandacht van de toezichthoudend dierenarts gericht wordt op de verschillende onderdelen van de bedrijfsvoering, waarbij de dierenarts regelmatig, maar niet permanent bij het steken van de varkens en de broeibak kan staan. De door u gevraagde informatie wordt niet bijgehouden.
Kunt u aangeven op welke plekken in het slachthuis een NVWA-inspecteur toezicht houdt en zijn aandacht moet verdelen?
De NVWA-toezichthouder heeft een aantal bij wet verplicht gestelde taken om uit te voeren, waaronder de ante- en post mortem keuring van de dieren en steeksproefsgewijs controles uitvoeren op een aantal specifiek genoemde plekken van het slachtproces. Deze taken vervult de toezichthouder ook door middel van risicogericht toezicht. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat een NVWA-inspecteur niet toeziet op alle varkens die worden gestoken en in de broeibak terechtkomen en dat het aannemelijk is dat de gerapporteerde overtredingen slechts het topje van de ijsberg zijn?
De NVWA-inspecteurs houden toezicht op het slachtproces en de borging daarvan. De aandacht van de toezichthoudend dierenarts wordt gericht op de verschillende onderdelen van de bedrijfsvoering, waarbij de dierenarts regelmatig, maar niet permanent bij het steken van de varkens en de broeibak kan staan. Aangevuld met het cameratoezicht (zowel realtime als achteraf) krijgt de NVWA-inspecteur hiermee een beeld van de gangbare bedrijfsvoering op basis waarvan verbetering van de naleving kan worden afgedwongen en overtredingen kunnen worden voorkomen. Daar waar overtredingen toch worden waargenomen, treedt de toezichthouder corrigerend en sanctionerend op. Het lijkt mij niet aannemelijk dat de gerapporteerde overtredingen slechts het topje van de ijsberg zijn.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden om duidelijkheid te schetsen over de genoemde onderwerpen?
Ik heb mij ingezet om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.