Het artikel “De overheid discrimineert?” |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het artikel «De overheid discrimineert?» van de heer Van Someren?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling van de heer Van Someren dat het volgens de wet niet is toegestaan op een groot aantal gronden te discrimineren en dat het daarom dus ook verboden is om in een sollicitatieprocedure actief vragen te stellen naar zaken die te maken hebben met wettelijke discriminatiegronden? Zo nee, hoe beoordeelt u dan de conclusie van de heer Van Someren?
Discriminatie op het werk, waaronder de werving- en selectie, is in Nederland verboden. Een werkgever mag zich niet schuldig maken aan discriminatie, ofwel het maken van «verboden onderscheid». Dit verbod houdt in dat een persoon niet op een andere wijze mag worden behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt behandeld c.q. zou worden behandeld.
Het door de werkgever vragen naar bepaalde informatie in de sollicitatieprocedure kan op voorhand niet als verboden onderscheid worden aangemerkt, omdat deze vraagstelling niet direct een ongelijke behandeling oplevert als hierboven benoemd. Zo luidde ook het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens in reactie op een klacht waarin een werkgever op het sollicitatieformulier vroeg naar burgerlijke staat, nationaliteit en BSN2. Wel kan het vragen naar deze informatie (ten onrechte) de suggestie wekken dat de informatie voor de sollicitatieprocedure relevant is.
Daarnaast bestaat voor een werkgever in het kader van het werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid de mogelijkheid om een vacature specifiek open te stellen voor twee bepaalde leeftijdsgroepen. Zo wordt werkgevers de mogelijkheid geboden om bij te dragen in de aanpak van jeugdwerkloosheid door vacatures specifiek open te stellen voor jongeren tot 27 jaar. Daarnaast wordt werkgevers in het kader van de aanpak van werkloosheid onder 50-plussers de mogelijkheid geboden om vacatures specifiek open te stellen voor sollicitanten met een leeftijd van 50 jaar en ouder. Indien een werkgever van deze mogelijkheid gebruik maakt, dient hiervan expliciet melding te worden gemaakt in de vacaturetekst. Het gebruik maken van deze mogelijkheid laat onverlet dat ook sollicitanten buiten de gevraagde leeftijdscategorie reageren op de sollicitatie. Een werkgever is immers vrij om ook met andere sollicitanten het gesprek aan te gaan. Mocht bijvoorbeeld blijken dat de sollicitanten binnen de doelgroep waarvoor de vacature is opengesteld niet geschikt zijn, dan staat het de werkgever vrij om een persoon met een andere leeftijd aan te nemen indien deze wel geschikt wordt geacht voor de functie.
Kent u de huidige praktijk waarbij solliciteren steeds vaker via een sollicitatieformulier op internet gaat?
Ja.
Mogen werkgevers in dat sollicitatieformulier vragen naar bijvoorbeeld leeftijd, geslacht of de huwelijkse staat? Zo ja, hoe verhoudt zich dit dan tot onze antidiscriminatiewetten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit, dat de heer Van Someren in zijn artikel stelt, dat er bedrijven en ook overheden zijn die het onmogelijk maken om een sollicitatieformulier te verzenden, te solliciteren dus, zonder deze persoonlijke informatie te verschaffen? Zijn er bij u cijfers bekend die deze stelling onderschrijven?
Het door de werkgever vragen naar bepaalde informatie in de sollicitatieprocedure kan, zoals reeds benoemd bij het antwoord op vraag 2 en 4, op voorhand niet als verboden onderscheid worden aangemerkt. Het is een werkgever derhalve op voorhand niet verboden om naar bepaalde persoonsinformatie in de sollicitatieprocedure te vragen, tenzij andere wetgeving dat verbiedt, waarbij bijvoorbeeld gedacht kan worden aan de Wet op de medische keuringen.
In hoeverre werkgevers in de praktijk het onmogelijk maken om een sollicitatieformulier te verzenden als persoonlijke gegevens worden gevraagd, is mij niet bekend.
De rijksoverheid maakt gebruik van de mobiliteitsbank: www.loopbaanportaalrijk.nl. Hierin staan nagenoeg alle vacatures die bij het Rijk beschikbaar zijn. In het elektronische sollicitatieformulier wordt weliswaar gevraagd naar de leeftijd en het geslacht, maar het invullen van die velden is niet verplicht. Naar de huwelijkse staat wordt in het geheel niet gevraagd.
Bent u het ermee eens dat bedrijven en overheden zich conform de wet moeten gedragen en, als blijkt dat ze dit niet doen, dat hier krachtig tegen opgetreden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven en overheden dienen zich, zoals iedere burger in Nederland, te houden aan de wet- en regelgeving.
De rijksoverheid wil hierbij het goede voorbeeld geven en een duidelijke norm stellen door geen zaken meer te doen met bedrijven die discrimineren op de arbeidsmarkt. Zo worden vanaf oktober 2015, daar waar dit proportioneel is, geen nieuwe overeenkomsten meer aangegaan met bedrijven die zich schuldig maken aan discriminatie en lopende overeenkomsten met deze bedrijven beëindigd. In de tweede voortgangsrapportage over het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie die u in oktober 2016 wordt aangeboden, wordt nader op deze maatregel ingegaan.
Bent u bereid om via onderzoek vast te stellen of er inderdaad via sollicitatieformulieren wordt gediscrimineerd? Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment geen duidelijke aanleiding om een dergelijk onderzoek te starten. Een ieder die vermoed dat er door een werkgever verboden onderscheid wordt gemaakt, kan kosteloos een klacht indienen bij het College voor de rechten van de mens.
Problemen in een Zaandamse wijk |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Filmploeg Hart van Nederland bedreigd in Zaandamse wijk»1, «Cameraploeg Hart van Nederland straat uitgejaagd in Zaandam»2 en «Tuig houdt Zaanse wijk in wurggreep» met daarbij op de site van de Telegraaf vertoonde filmpjes3?
Ja.
Heeft SBS6 aangifte bij de politie gedaan? Zo ja, wat is de stand van zaken daarvan? Zo nee, overweegt het Openbaar Ministerie (OM) ambtshalve vervolging in te stellen?
Mede namens het lokale gezag kan ik melden dat er in de wijk Poelenburg de afgelopen 3 maanden in totaal 40 aangiftes zijn gedaan waarvan een deel gerelateerd is aan de onrust. Over aangiftes van individuele personen of partijen doe ik geen uitspraken. Direct aan de onrust gerelateerd zijn 21 aanhoudingen verricht. Dit betrof onder meer verstoring van de openbare orde en schending van het samenscholingsverbod, openlijke geweldpleging/vernieling, belediging, wederspannigheid, niet voldoen aan bevel/vordering en bedreiging. Het is niet uitgesloten dat er nog meer aanhoudingen zullen volgen. Conform de vervolgingsrichtlijnen van het Openbaar Ministerie zijn/zullen de zaken worden afgedaan, waarbij dat tot nu toe de volgende afdoeningen zijn: 8 strafbeschikkingen, één OM-zitting, 5 dagvaardingen en 2 sepots.
Hoe vaak is er in de afgelopen drie maanden aangifte gedaan van bedreiging, mishandeling, vernieling en diefstal in deze wijk?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er naar aanleiding van deze aangiften aanhoudingen verricht? Zo ja, wat is de stand van zaken daarvan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het risico aanwezig dat bewoners of ondernemers uit angst voor repercussies afzien van het doen van aangifte? Zo ja, wat kunt u doen om de aangiftebereidheid toch te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Ikzelf noch het lokale bestuur hebben signalen ontvangen dat hier sprake van zou zijn. Het doen van aangifte van strafbare feiten is van groot belang. Waar bewoners of ondernemers zich niet vrij voelen om aangifte te doen, zijn er verschillende mogelijkheden om de aangifte toch op te kunnen nemen. Hierbij valt te denken aan anoniem aangifte doen en het kiezen van een ander adres. Hiermee wordt de drempel voor het doen van aangifte zo veel als mogelijk verlaagd.
Is hetgeen getoond wordt in de filmpjes, zoals op de sites van de Telegraaf of SBS6, symptomatisch voor de situatie in de wijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De cijfers uit de verschillende monitoren op het gebied van jeugdoverlast laten een relatieve verbetering van de positie van de wijk zien, maar Poelenburg scoort nog steeds beneden gemiddeld. In de afgelopen jaren is er een sociaal wijkteam gecreeerd als een jeugdteam en is de openbare ruimte gerenoveerd. Er is zoveel aandacht besteed aan het investeren in de ontwikkeling van individuen in de wijk. Het overlastgevende gedrag van een groep jongeren de afgelopen tijd was niet te tolereren en is daarom daadkrachtig aangepakt door het lokale gezag. Dit heeft geleid tot een normalisering van de situatie. Het gaat te ver om te stellen dat het gedrag van deze groep symptomatisch is voor de situatie in de gehele wijk.
Is er sprake van een probleemwijk waar bovenmatig veel sprake is van met name overlast, intimidatie en criminaliteit? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Hoeveel van dit soort wijken zijn er in Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn er wijken waarin relatief vaak geweld tegen de politie wordt gebruikt of de politie op andere wijze in het werken wordt belemmerd? Zo ja, welke wijken betreft dat en hoe kunt u bijdragen aan het verbeteren van deze situatie?
Waar het nodig is om op te treden, beschikt het lokale gezag en politie over een groot aantal (wettelijke) bevoegdheden ten behoeve van opsporing of handhaving van de openbare orde, zoals een samenscholings- en/of gebiedsverbod, extra politie inzet, cameratoezicht, preventief fouilleren of het instellen van een noodbevel of een noodverordening. Ik beschik niet over cijfers van geweld tegen de politie per wijk. Wel wordt er landelijk veel geïnvesteerd in het tegengaan van geweld en agressie tegen politieagenten en andere werknemers met een publieke taak, onder andere door harder te straffen en de schade te verhalen op de daders.
Het bericht dat vanwege geldgebrek autistische kinderen op de wachtlijst komen |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat jongeren met autisme op de wachtlijst worden geplaatst vanwege geldgebrek?1
Gemeenten hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De gemeente is verantwoordelijk voor een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van de verschillende vormen van jeugdhulp en van gecertificeerde instellingen. De gemeente zorgt ervoor dat ieder kind dat een vorm van jeugdhulp nodig heeft, deze ook daadwerkelijk krijgt. Het is in dit geval aan de gemeente Dordrecht om afspraken te maken met aanbieders over het hulpaanbod voor kinderen die direct jeugdhulp nodig hebben. De regio Zuid Holland Zuid heeft 55 aanbieders in de jeugd-ggz gecontracteerd en 5 daarvan hebben een cliëntenstop.
Kunt u aangeven vanaf welke aanmelddatum kinderen te maken hebben met deze opnamestop?
Nee, het is niet mogelijk een landelijk beeld te geven van aanmelddata en wachtlijsten. De toegang is per gemeente verschillend georganiseerd. Zowel de problematiek en oplossingsmogelijkheden hangen samen met de inkoopafspraken die gemeenten en regio’s met jeugdhulpaanbieders hebben gemaakt. Die inkoopafspraken verschillen per gemeente, de Jeugdwet biedt hier ook ruimte voor.
Kunt u inzichtelijk maken wat de huidige wachtlijsten zijn bij Yulius, en vergelijkbare aanbieders in het land?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw opvatting over de aangedragen oplossing met betrekking tot het inkorten van lopende behandelingen? Bent u van mening dat dit de juiste manier is om het probleem van budgetplafonds op te lossen?
De professionals in de jeugdhulp zijn verantwoordelijk voor het leveren van kwalitatief goede en verantwoorde jeugdhulp. Indien cliënten menen dat professionals niet conform hun beroepsnormen handelen, kan een klacht bij de tuchtrechter worden ingediend.
Gemeenten moeten een voldoende kwalitatief en kwantitatief jeugdhulpaanbod inkopen en passende zorg kunnen bieden. Als een gemeenten voldoende kwalitatief en kwantitatief aanbod heeft ingekocht hoeft een budgetplafond niet bezwaarlijk te zijn. Hierbij is het belangrijk dat jeugdhulpaanbieders bij wie het budgetplafond is bereikt, kinderen terugsturen naar de toegang of doorverwijzen naar een aanbieder die wel plaats heeft.
Ik ben met de VNG en branches van jeugdhulpaanbieders in overleg over lokale en regionale wachttijden en de afspraken die zij hierover maken. Ik zal u in november met de voortgangsbrief over het jeugdstelsel over de uitkomsten van dit overleg informeren.
Bent u voornemens, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de motie Keijzer c.s. per 1 januari 2017, in deze casus met de gemeenten afspraken te maken over Treeknormen? Zo ja, kunt u de resultaten hiervan vóór het wetgevingsoverleg voorzien op 14 november 2016 naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u garanderen dat er geen kinderen die zorg nodig hebben in verband met autisme tussen wal en schip in vallen?
Het is aan gemeenten om dat te voorkomen. Omdat autisme verschillende verschijningsvormen en gradaties kent, zullen gemeenten en aanbieders (en de daar werkzame professionals) er vooral voor moeten zorgen dat de kinderen die direct jeugdhulp nodig hebben het eerst geholpen worden.
Het bericht 'Bureaucratie remt ontwikkeling Dronetechnologie' |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bureaucratie remt ontwikkeling Dronetechnologie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de dronesector een groeiende sector is waar veel kansen liggen voor het Nederlandse bedrijfsleven? Wat voor veranderingen in het beleid rondom het professioneel gebruik van drones zijn er doorgevoerd naar aanleiding van de brief van de regering over onbemande vliegtuigen?2
Ja, ik deel die mening. Het kabinet heeft ook in haar brief aan de Tweede Kamer van 30 september jl. aangegeven dat zij mede door de inwerkingtreding van droneregelgeving voor professionele gebruikers deze groep meer mogelijkheden wil geven. Na overleg met alle betrokken partijen is op 1 juli 2016 de zogenaamde mini-droneregeling en een bijbehorende beleidsregel in werking getreden.
De kosten voor een vergunning onder deze regeling zijn significant lager dan onder de al bestaande regeling voor beroepsmatig gebruik. Dit leidt er toe dat voor beroepsmatig gebruik van drones tot en met 4 kg (minidrones) lichtere administratieve eisen en kenniseisen gelden, maar onder strikte operationele beperkingen, zoals
Sinds 1 juli zijn er nu ruim 50 drone-operators die een vergunning hebben verkregen onder deze «mini-droneregeling».
Bent u bekend met de problematiek die ondernemers ervaren wat betreft het opzetten van testcentra en het testen van verschillende soorten drones voor professioneel gebruik? Hoeveel aanvragen voor het testen van drones en het opzetten van een testcentrum worden daarbij gedaan? Hoeveel van deze aanvragen worden daarbij afgewezen?
Ja, ik ben bekend met de signalen die uit de sector afgegeven worden. Drie bedrijven hebben bij ILT een ontheffing aangevraagd van het verbod om vluchten uit te voeren zonder Bewijs van Luchtwaardigheid ten behoeve van testvluchten met hun eigen product. Zij hebben deze ontheffing gekregen. Twee bedrijven hebben een aanvraag ingediend voor een zogenoemd RPAS operator certificate, teneinde vluchten ten behoeve van derden uit te mogen voeren op een testcentrum. Een is toegekend, de andere is in behandeling.
Herkent u zich in het beeld dat geschetst wordt door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) over de aanvragen van testcentra voor drones? Welke eisen stelt de ILT voor testlocaties voor drones? Welke eisen worden er gesteld aan de plannen van bedrijven voor het testen van drones?
Ja. De locatie moet qua omgeving (zowel op de grond als het omringende luchtruim) geschikt zijn om testvluchten uit te voeren zonder dat dit tot onacceptabele risico’s leidt voor derden op de grond en in de lucht.
De initiatiefnemers moeten duidelijk maken wat ze willen gaan doen, hoe, waar en onder welke omstandigheden plus een indicatie van de risico’s voor derden. In dit verband is het ook belangrijk te vermelden dat een RPAS testcentrum een eigenstandige luchthaven is en dus een luchthavenregeling of luchthavenbesluit behoeft. Dergelijke regelgeving wordt door provinciale staten vanuit haar landzijdige bevoegdheid bij verordening vastgesteld. Namens de Minister van Infrastructuur en Milieu geeft de ILT op verzoek van de provincie, na een positieve veiligheidstoets, een verklaring veilig gebruik luchtruim af. Daarnaast gelden eisen met betrekking tot de uitvoering van de vlucht. Deze worden verbonden aan het bewijs van luchtwaardigheid, het brevet, dan wel de ontheffing van deze documenten, en voorts, indien het vluchten tegen vergoeding betreft, aan het ROC.
Hoe verhouden de uitspraken van de ILT en de ondernemers in dit artikel zich tot elkaar? Wat is uw visie op het afwijzen van de aanvragen omtrent het testen van drones?
Uit mijn antwoord op uw vraag 3 blijkt dat er momenteel weinig officiële aanvragen bij de ILT zijn om een RPAS testcentrum te worden. Op dit moment is er geen sprake van definitieve afwijzingen van aanvragen. Ik neem de signalen van de bedrijven niettemin serieus. Zorgvuldigheid en tegelijkertijd efficiency in de afhandeling van aanvragen staan voorop. Mijn departement en de inspectie werken nauw samen om de initiatiefnemers zo veel mogelijk te faciliteren en te begeleiden richting het operationeel worden van een testcentrum.
Kunt u aangeven hoe lang het invoeren van nieuwe regelgeving met ruimte voor innovatie op zich laat wachten? Deelt u de mening van de ondernemers in de sector dat deze regelgeving urgentie vereist?
Ik deel de opvatting over de urgentie van het ondersteunen van de innovatie. Onder de huidige luchtvaartregelgeving is het reeds mogelijk om testlocaties te realiseren. Het kabinet is regelgeving aan het voorbereiden om de uitvoering van vluchten ten behoeve van testen van en experimenteren met drones verder te faciliteren.
Het bericht 'FME: numerus fixus is omgekeerde wereld' |
|
Michel Rog (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Uitpuilende TU’s willen meer geld» en «FME: numerus fixus is omgekeerde wereld»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Kunt u aangeven wanneer de universiteiten voor het eerst richting u hebben aangeven dat zij vastlopen op de groei van het aantal studenten en dreigen met een «studentenstop»?
In het kader van het Techniekpact volg ik jaarlijks onder meer de instroom van het aantal eerstejaars studenten in technische opleidingen. Om een numerus fixus te voeren, moeten instellingen dit voor 1 december voorafgaande het studiejaar bij mij melden. Wanneer een opleiding een numerus fixus voert, worden studenten enkel geselecteerd wanneer meer studenten zich aanmelden dan de hoogte van de gestelde fixus.
In het voorjaar van 2016 hebben de technische universiteiten zich bij mijn ministerie gemeld over de mogelijke gevolgen van de groei van het aantal studenten aan hun instelling.
Deelt u de mening dat het instellen van een numerus fixus voor technische studies al het goede werk van de jarenlange campagne om meer technische studenten te trekken te niet doet en een verkeerd signaal is richting studenten die overwegen een technische studie te kiezen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Met het Techniekpact hebben we in de afgelopen jaren fors ingezet om meer studenten in een technische studie te krijgen en het tekort aan technisch personeel daarmee terug te dringen. Dat werpt nu zijn vruchten af. Meer studenten in het wo kiezen voor bètatechniek.
De toegankelijkheid van het onderwijs gaat mij nauw aan het hart. Tegelijkertijd verdient elke student goed onderwijs en vind ik dat de kwaliteit van het onderwijs voorop moet staan. De onderwijsinstelling moet rekening houden met de belangen van de (kandidaat)student, afgestudeerde en de maatschappelijke belangen bij de overweging een, al dan niet tijdelijke, numerus fixus in te stellen.
Waarom kunt u zich vinden in het standpunt van de universiteiten dat zij een numerus fixus willen instellen indien de kwaliteit onder druk staat, terwijl u tevens aangeeft dat de vier technische universiteiten de afgelopen jaren meer geld hebben gekregen?
In de jaren 2011–2015 zijn de technische universiteiten extra bekostigd voor de uitvoering van het Sectorplan Technologie (€ 11 mln. per jaar) en na 2015 is dit omgezet in € 7 mln. structureel om in te zetten op onderwijs en onderzoek. De instellingen hebben de autonomie om met de middelen die zij ontvangen een robuust financieel meerjarig beleid te voeren. Daar hoort bij dat instellingen moeten anticiperen op veranderingen, zoals ook een toename van studentenaantallen. Als instellingen meer tijd nodig hebben om zich voor te bereiden op de komst van meer studenten, bijvoorbeeld omdat ondanks extra middelen de bovengrens van onderwijscapaciteit is bereikt, dan vind ik dat als uiterste middel verdedigbaar. Dan biedt de mogelijkheid van een numerus fixus een oplossing. Gezien het buitengewone belang van meer afgestudeerde technici is het zeer wenselijk dat universiteiten enkel een numerus fixus voeren voor de beheersing van de groei van hun opleiding. Dit betekent dat mijns inziens een numerus fixus van tijdelijke aard moet zijn en het aantal opleidingsplaatsen zou moeten oplopen zolang de fixus van kracht is.
Kunt u aangeven wat de universiteiten hebben gedaan met dit extra geld en waarom zij dit niet hebben gebruikt om zich voor te bereiden op meer technische studenten?
Zoals ook uit de eindrapportage van het Sectorplan Technologie uit januari 2016 blijkt, hebben de technische universiteiten het extra geld geïnvesteerd in innovatief onderwijs, studievoortgang van studenten en een herinrichting van de curricula van de bacheloropleidingen om de studeerbaarheid te vergroten. Daarbij zijn onder andere de vakken ingezet in grotere modulen, is gekozen voor minder formatieve tussentoetsen en meer activerend en inspirerend onderwijs. Daarmee geven instellingen dan ook aan hoe zij zich voorbereiden op de komst van meer studenten. Ook heeft de TU Delft bijvoorbeeld bij het instellen van een numerus fixus voor werktuigbouwkunde voor het collegejaar 2014–2015, aangegeven deze een jaar later weer op te heffen. Daarmee kon het tussenliggende jaar gebruikt worden om zich goed voor te bereiden op meer technische studenten.
Kunt u aangeven of u in het algemeen de mening bent toegedaan dat de bekostiging van technische studies in balans is met de bekostiging van niet-technische studies?
Technische opleidingen zijn relatief duurder dan niet-technische opleidingen en worden daarom hoger bekostigd in het huidige verdelingsmodel dan niet-technische studies. Ik vind dat terecht en een belangrijk onderdeel van het totale verdelingsmodel zoals dit destijds ook met de VSNU is afgestemd. Daarnaast hebben zij verhoudingsgewijs ook een hogere vaste voet in zowel het onderwijs- als het onderzoeksbudget als gevolg van de hogere kosten van deze opleidingen.
Kunt u aangeven hoe groot de stijging is geweest van het aantal studenten dat een technische studie kiest de afgelopen jaren? Kunt u tevens aangeven hoe veel studenten moeten afvallen als een numerus fixus wordt ingesteld?
Het aandeel instromende bètatechniek studenten steeg tussen 2006/2007 en 2014/2015 van 26% naar 36%. Dat betekent dat het aantal instromende universitaire techniekstudenten in negen jaar met bijna 9.000 is toegenomen.
Het instellen van een numerus fixus leidt er bij technische universiteiten meestal toe dat de betreffende studie nog steeds toegankelijk is en geen studenten worden geweigerd. Het merendeel van de studenten kon in de afgelopen jaren terecht bij een technische opleiding waarvoor een fixus gold. Hoeveel studenten afvallen voor een numerusfixusopleiding hangt af van de hoogte van de fixus en het aantal studenten dat zich hiervoor aanmeldt. Bovendien kiest een deel van de aangemelde studenten voor een andere studie of haalt het eindexamen niet. Uit cijfers blijkt dat bij de technische numerusfixusopleidingen slechts een beperkt aantal studenten (minder dan 150) dat zich heeft aangemeld, uiteindelijk niet kan beginnen aan deze opleiding. Deze studenten kunnen bovendien beginnen aan een andere technische opleiding, waar geen numerus fixus op zit.
Botst het instellen van een numerus fixus niet met het streven van het Techniekpact om vier op de tien studenten voor een technische studie te laten kiezen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de kwaliteit van het onderwijs moet voorop staan en om die te waarborgen kan een tijdelijke numerus fixus nodig blijken. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Begrijpt u de zorgen van het (technisch) bedrijfsleven dat het instellen van een numerus fixus slecht is voor het innovatieklimaat? Zo nee, waarom niet?
Ja, die zorgen begrijp ik maar voor mij staat de kwaliteit van het onderwijs voorop.
Daarnaast worden met het Techniekpact betekenisvolle stappen gezet om de doorstroom van technisch afgestudeerden naar technische functies op de arbeidsmarkt te bevorderen. Dit is een belangrijke taak want 40% van alle afgestudeerde technici werkt nu in een niet-technische baan. Het bedrijfsleven slaagt er klaarblijkelijk niet in om technisch afgestudeerden te behouden in de technische sector. Als het bedrijfsleven er in slaagt meer technisch afgestudeerden een aantrekkelijk carrière perspectief te bieden, dan zou dat een belangrijke bijdrage aan de oplossing van de tekorten zijn.
Bent u bereid het gesprek aan te gaan met de universiteiten om hen te bewegen geen numerus fixus in te stellen en andere maatregelen te nemen om de stijging van het aantal studenten in goede banen te leiden? Zo nee, waarom niet?
Het past in de eerste plaats bij de autonomie van de instellingen zelf om hun eigen (financiële) beleid goed vorm te geven. Uiteraard ben ik hierover in gesprek met de technische instellingen en dat blijf ik ook in de komende periode doen. De Universiteit Twente geeft aan, naast de bestaande numerus fixus voor de opleiding Klinische Technologie, geen plannen te hebben meer numeri fixi in te voeren. Wageningen University heeft komend jaar twee extra numerusfixusopleidingen en de Technische Universiteit Delft zal voor een extra opleiding een numerus fixus instellen. De TU Eindhoven neemt in de komende periode een besluit over het eventueel instellen van numeri fixi per collegejaar 2018–2019.
Het totaal aantal technische numerusfixusopleidingen neemt in collegejaar 2017–2018 toe tot 8 opleidingen, ten opzichte van 4 opleidingen in 2016–2017.
Het bericht dat zwangerschapsdiscriminatie niet afneemt en dat de meldingsbereidheid is gehalveerd |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het aantal meldingen van zwangerschapsdiscriminatie niet afneemt en dat de meldingsbereidheid is gehalveerd?1
Iedere vorm van discriminatie is onaanvaardbaar en onacceptabel en dient met kracht te worden bestreden. Het is onrechtvaardig en verboden om mensen af te rekenen op bijvoorbeeld huidskleur, geloof, geslacht, seksuele gerichtheid, handicap, leeftijd of afkomst. De rechtsstaat garandeert dat iedereen in Nederland volledig meetelt en volwaardig deelneemt aan de samenleving. Mensen moeten als individu worden aangesproken op hun inzet en prestaties. De norm is helder neergelegd in de Grondwet, maar dat maakt dit nog geen realiteit. Het verschijnsel van discriminatie is veelzijdig en complex. De aanpak van discriminatie vraagt daardoor niet alleen om continue aandacht en een gezamenlijke aanpak, maar ook om tijd en een omslag in denken.
Het kabinet heeft daarom in mei 2014 het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie4 gepresenteerd en in januari 2016 het Nationaal actieprogramma tegen Discriminatie5. Het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie bevat 48 acties om discriminatie op de arbeidsmarkt te bestrijden, zoals zwangerschapsdiscriminatie. Acties die niet alleen door de rijksoverheid worden genomen, maar ook door werkgevers(organisaties) en werknemersorganisaties, gemeenten, politie en onderwijsinstellingen. Acties die zowel zien op de repressieve als op de preventieve kant. Daarbij wordt er onderscheid gemaakt in acties die generiek van aard zijn – zoals het diversiteitscharter van de Stichting van de Arbeid, de bredere meerjarige campagne «Zet een streep door discriminatie» en de hiervan onderdeel uitmakende campagne arbeidsmarktdiscriminatie – en acties die gericht zijn op specifieke gronden – zoals het vragen van de aandacht van sociale partners voor dit onderwerp en de verbetering van de voorlichting over zwangerschapsdiscriminatie naar aanleiding van eerder door het College voor de Rechten van de Mens gedane aanbevelingen.
Met de acties uit het actieplan wordt zowel ingezet op het voorkomen van discriminatie door het creëren van meer bewustwording als op de bestrijding hiervan door discriminatie stevig aan te pakken wanneer dit zich voordoet. Het is zaak om deze maatregelen de tijd te geven om te beklijven in de samenleving. Waar nodig zullen daarbij aanvullende maatregelen worden opgepakt. In de resultaten van het recent door het College voor de Rechten van de Mens uitgevoerde onderzoek zie ik hiertoe aanleiding.
Daarom heeft het Ministerie van SZW in samenwerking met het College voor de Rechten van de Mens op 26 september 2016 een rondetafelbijeenkomst georganiseerd over (de aanpak van) zwangerschapsdiscriminatie. Tijdens deze bijenkomst is samen met het College voor de Rechten van de Mens, de Inspectie SZW, sociale partners, verloskundigen, jeugdartsen, bedrijfsartsen, het UWV en het Ministerie van OCW besproken op welke wijze een gezamenlijke aanpak van zwangerschapsdiscriminatie – in aanvulling op de bestaande maatregelen in het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie – verder vorm kan worden gegeven. Daarbij is een veelheid aan ideeën verzameld voor een verdere aanpak van zwangerschapsdiscriminatie en is door de genodigden de bereidheid benoemd om hierbij samen te werken. De tijdens deze bijeenkomst benoemde mogelijkheden hebben vooral betrekking op voorlichting. Tussen de verzamelde ideeën zijn echter ook mogelijkheden benoemd op het gebied van melding en handhaving. Daarmee liggen de verzamelde ideeën in het verlengde van de aanbevelingen die het College voor de Rechten van de Mens in het onderzoek naar zwangerschapsdiscriminatie heeft gedaan. Op basis van de in kaart gebrachte ideeën zal in de komende periode worden gekeken in hoeverre deze ideeën zich lenen voor verdere uitwerking. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de start van een campagne, de aandacht voor dit thema bij het team Arbeidsdiscriminatie bij de Inspectie SZW, een andere wijze van informatieverstrekking aan werkgevers en vrouwen inzake de rechten en plichten op dit gebied en de inzet van en verdere samenwerking tussen medewerkersnetwerken, ondernemingsraden, bedrijfsartsen en hrm-medewerkers t.a.v. dit onderwerp. Bij de uitwerking van aanvullende acties zal de samenwerking worden opgezocht met de betrokken organisaties. In de voortgangsrapportage over het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie die u in januari 2017 wordt toegestuurd wordt u geïnformeerd over de uitwerking van deze acties.
Deelt u de conclusie dat eerder genomen maatregelen om zwangerschapsdiscriminatie tegen te gaan niet hebben gewerkt? Zo ja, wat is hier de oorzaak van? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welke concrete maatregelen heeft u genomen naar aanleiding van de motie Van Weyenberg, Vermeij en Karabulut die u oproept om in overleg met het College voor de Rechten van de Mens met voorstellen te komen?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om te onderzoeken op welke wijze de Inspectie SZW de bevoegdheid te geven om (zwangerschaps-)discriminatie op te sporen en bedrijven die zich hieraan schuldig maken te sanctioneren? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Deze bevoegdheid heeft de Inspectie SZW. Het team arbeidsdiscriminatie van de Inspectie SZW is 1 per mei 2015 ingericht en onderzoekt of de werkgever een beleid heeft gericht op alle discriminatiegronden. Indien de Inspecteurs daartoe aanleiding zien, bijvoorbeeld door incidenten of klachten rond zwangerschapsdiscriminatie, dan kan de Inspectie SZW de werkgever verplichten in de risico-inventarisatie nader te onderzoeken waar en op welke wijze deze problematiek in de organisatie aan de orde is of kan zijn, hierin maatregelen vast te leggen hoe met (potentieel) zwangere werknemers dient te worden omgegaan en welke voorzieningen en regelingen er zijn of worden getroffen. De Inspectie SZW vervult derhalve reeds een rol bij het opsporen en voorkomen van zwangerschapsdiscriminatie op de werkvloer in generieke zin. De beoordeling van de vraag of er in individuele gevallen sprake is van discriminatie is voorbehouden aan de rechter of het College voor de Rechten van Mens. Zij zijn hiervoor toegerust en zijn in het bezit van de vereiste expertise.
Op welke wijze geeft u gehoor aan de aanbevelingen die het College voor de Rechten van de Mens doet naar aanleiding het onderzoek «Is het nu beter bevallen?»3
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht “Amsterdam krijgt 'Turks' ziekenhuis” |
|
Malik Azmani (VVD), Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam krijgt «Turks» ziekenhuis»?1 Is bekend waarom in dit geval gesproken wordt van een «Turks» ziekenhuis? Ziet dat op financiering, directie of anderszins?
Ik ben bekend met het bericht. Wat voor de NOS de reden is om te spreken over een «Turks» ziekenhuis, is mij niet bekend. Dat is aan de NOS.
Is bekend met welke binnenlandse en/of buitenlandse middelen dit ziekenhuis gefinancierd wordt?
Nee dat is mij niet bekend. Hoe een ziekenhuis haar financiering regelt en of dit binnenlandse dan wel buitenlandse middelen zijn, is aan het ziekenhuis zelf. Overigens dient een ziekenhuis in de jaarrekening wel te verantwoorden hoe zij gefinancierd wordt zodat dit, na afloop van het jaar, ook openbaar gedeeld wordt.
Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling in het licht van de integratie en participatie van mensen met een Turkse achtergrond in Nederland?
Keuzevrijheid is een belangrijk onderdeel van onze samenleving. Elke Nederlander is vrij om te kiezen bij welk ziekenhuis hij of zij in behandeling wil. De achtergrond van een Nederlander is hierbij niet van belang. Daarnaast zijn mensen in Nederland vrij om een ziekenhuis op te richten mits deze voldoet aan alle daarvoor gestelde kwaliteitseisen. Het «Turkse» ziekenhuis waarover in het nieuwsbericht wordt gesproken is openbaar toegankelijk voor alle Nederlanders ongeacht de etnische of religieuze afkomst. Het is aan mensen zelf om een keuze te maken bij welke zorgverlener zij zorg willen ontvangen.
Deelt u de mening dat dit juist bijdraagt aan een parallelle samenleving in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre wordt er op toegezien dat de vrijheden en gelijkheden in dit land in een dergelijk ziekenhuis worden gerespecteerd?
Toegankelijkheid van de zorg is, samen met keuzevrijheid, een belangrijk onderdeel van het Nederlandse zorgstelsel. Het maken van onderscheid in de zorg voor patiënten op basis van religie of etniciteit is in strijd met onze Grondwet. Iedereen in Nederland moet zich houden aan regels van de Nederlandse wet. Dit geldt ook voor ziekenhuizen. Discriminatie en uitsluiting van zowel patiënten als zorgverleners wordt niet geaccepteerd. Patiënten of medewerkers die het idee hebben dat zij worden gediscrimineerd, op welke grond dan ook, kunnen dit aangeven bij een antidiscriminatiebureau of bij de politie. Indien er signalen zijn dat een ziekenhuis zich niet aan de regels houdt dan zal hier tegen worden opgetreden.
In hoeverre wordt gewaarborgd dat een ziekenhuis in Nederland voor iedereen toegankelijk is, zowel qua werknemers als patiënten en dat er bijvoorbeeld geen onderscheid wordt gemaakt op basis van religie of etniciteit?
Zie antwoord vraag 5.
Kan u aangeven of het Turkse ziekenhuis inmiddels een WTZi-aanvraag heeft gedaan alsmede de vragenlijst van de Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft ingevuld?2
De Stichting Acibadem International Medical Center heeft een WTZi toelating. De IGZ heeft ondertussen de vragenlijst voor nieuwe toetreders gestuurd met de vraag om op korte termijn een reactie te geven.
Op welke termijn zal de Inspectie voor de Gezondheidszorg een bezoek brengen aan het ziekenhuis om vast te stellen of zij aan alle eisen voldoen om kwalitatief goede zorg te leveren?
Een bezoek van de IGZ hangt af van de informatie die wordt aangeleverd aan de hand van de recent toegestuurde vragenlijst en de daadwerkelijke start van de kliniek. Er wordt op dit moment nog geen zorg verleend.
Op welke manier wordt geborgd dat binnen het Turkse ziekenhuis dezelfde normen en waarden worden nageleefd als in andere Nederlandse ziekenhuizen, zoals de mogelijkheid dat een vrouwelijke patiënt door een mannelijke arts wordt behandeld?
Het kan voorkomen dat een patiënt een voorkeur heeft voor een bepaalde arts. Als hier van te voren, bijvoorbeeld bij het maken van de afspraak, om wordt gevraagd kan hier vaak rekening mee worden gehouden. Als er geen andere mogelijkheid is heeft de patiënt de keus om zich toch te laten behandelen door de aangewezen arts of zelf op zoek te gaan naar een andere behandelaar.
De komst van een Turks ziekenhuis in Amsterdam |
|
Reinette Klever (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de komst van een Turks ziekenhuis in Amsterdam?1
De Stichting Acibadem International Medical Center heeft een WTZi toelating. Zolang het ziekenhuis op alle fronten voldoet aan de Nederlandse gezondheidszorg wetgeving en goede zorg levert zoals vastgesteld door de Nederlandse betrokken partijen en beroepsverenigingen heb ik geen bezwaar tegen de komst van dit ziekenhuis.
Deelt u de mening dat het islamitische Turkije al teveel invloed heeft in Nederland, en dat we Turkse invloed op de Nederlandse gezondheidszorg kunnen missen als kiespijn? Zo nee, waarom niet?
Het staat iedereen vrij om een kliniek of ziekenhuis te starten in Nederland zolang ze werken binnen de wetgeving en conform de normen van de Nederlandse gezondheidszorg. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zien hier op toe.
Wat is uw reactie op de uitspraak dat alle Turken in de nieuwe kliniek terecht kunnen voor een second opinion?
Het staat alle Nederlanders vrij om gebruik te maken van deze nieuwe kliniek.
Gaat u controleren hoeveel besnijdenissen er plaats zullen vinden onder het mom van «medisch noodzakelijk»?
Per 1 januari 2017 wordt medisch noodzakelijke besnijdenis weer onder strikte voorwaarden opgenomen in het verzekerd pakket. De arts bepaalt of de behandeling medisch noodzakelijk is. Daarnaast is het de taak van de zorgverzekeraars om er op toe te zien dat de zorg conform de aanspraken wordt uitgevoerd.
Is u bekend dat in Turkije veel meer medicatie verstrekt wordt aan patiënten en laat u de Inspectie hierop extra controleren mocht de Erdogankliniek er komen?
De IGZ behandelt en inspecteert de Stichting Acibadem International Medical Center zoals zij alle nieuwe toetreders inspecteert of aan de in Nederland geldende normen wordt voldaan.
Bent u bereid de komst van dit ziekenhuis tegen te houden? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 1
De huisvesting van studenten in hotels |
|
Michel Rog (CDA), Erik Ronnes (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Student Hotels schenden huurrecht studenten»?1
Ja.
Klopt het dat dergelijke initiatieven ook bestaan in andere studentensteden, zoals Amsterdam, Eindhoven en Groningen?
Het Student Hotel heeft vestigingen in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Eindhoven en Groningen.
Klopt het dat die organisaties met een hotelvergunning kamers aan voornamelijk internationale studenten verhuren? Bent u ervan op de hoogte dat deze kamers vaak worden verhuurd voor een periode langer dan zes maanden en dat derhalve sprake is van een huurovereenkomst zoals vermeld in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek artikel 201 lid 1? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat dergelijke studenten onder het juiste wettelijke beschermingsniveau vallen?
Het Student Hotel geeft zelf aan dat ongeveer 75% van de kamers wordt bezet door internationale studenten. Het is mogelijk om voor de duur van een semester tot maximaal een jaar in het Student Hotel te verblijven. Maar ook per dag kunnen kamers worden gehuurd.
Waar u verwijst naar een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 7:201 lid 1 BW ga ik ervan uit dat u doelt op huur van woonruimte als bedoeld in artikel 7:232 lid 1 BW. In het geval van huur van woonruimte is in beginsel huurprijsbescherming en huurbescherming van toepassing, behalve wanneer het gaat om huur «welke een gebruik van woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is» (artikel 7:232 lid 2 BW). In dat geval geldt de huurprijsbescherming en huurbescherming van woonruimte niet, en geldt slechts wat tussen partijen is overeengekomen. Bij de beoordeling of van dit «gebruik dat naar zijn aard van korte duur is» sprake is, zijn blijkens de jurisprudentie een aantal criteria van belang, waarvan de duur van de huurovereenkomst er (slechts) een is. Er geldt daarbij dus geen harde grens van 6 maanden.
Het is aan de huurcommissie en uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of sprake is van reguliere huur van woonruimte en of daarbij vervolgens de huurprijsregelgeving wordt overschreden. Het is aan de betreffende huurders om zich bij huurprijsgeschillen in voorkomende gevallen tot de huurcommissie te wenden en indien nodig tot de rechter. Het rijk heeft op dit punt geen handhavende taak.
Bij geschillen over de huurbescherming bij huurbeëindiging zal het Student Hotel uitspraak van de rechter moeten vragen (de huurbescherming bij huurbeëindiging houdt in dat de huurovereenkomst niet eindigt door opzegging door de verhuurder als de huurder niet schriftelijk instemt met de opzegging, en dat in dat geval alleen de rechter de huurovereenkomst kan beëindigen; deze bescherming geldt niet voor huur van woonruimte die een gebruik van woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is).
Met de introductie van de nieuwe vormen van tijdelijke huur van artikel 7:271 lid 1 tweede volzin BW is het mogelijk gemaakt om woonruimte (met huurprijsbescherming) ook voor zeer korte periodes tijdelijk te verhuren. Naar verwachting zal daardoor minder snel een beroep gedaan worden dan wel gehonoreerd worden op de uitzondering van het «gebruik naar zijn aard van korte duur».
Wat vindt u van de hoogte van de huurprijs die varieert tussen € 635 en € 1.100?
In beginsel is het aan partijen zelf om afspraken over de hoogte van de huurprijs te maken. Ditzelfde geldt voor het overeenkomen van servicekosten voor door de verhuurder geleverde extra service.
Wanneer het echter om een gereguleerde woning of kamer gaat dan hangt de maximale huurprijs ondermeer af van het aantal punten op basis van het woningwaarderingsstelsel. Daarnaast kunnen partijen afspraken maken over door de verhuurder geleverde service en de daarvoor overeengekomen servicekosten.
Meent u dat sprake is van valse concurrentie ten opzichte van de horecaondernemers in dergelijke studentensteden?
Voor zover er sprake is van een verblijf «naar aard van korte duur» zie ik het Student Hotel als een reguliere concurrent van reeds bestaande hotels in de betreffende studentensteden.
Bent u bekend met het feit dat de Erasmus Universiteit Rotterdam studenten verplicht in een dergelijk hotel te verblijven? Wat is uw mening daarover?
Ja daar ben ik mee bekend. Het betreft hier overigens louter de groep van eerstejaars studenten van het Erasmus University College (EUC), een kleinschalige en intensieve opleiding als bedoeld in artikel 6.7, derde lid, van de WHW. Vanwege de aard van deze opleiding zijn de activiteiten binnen en buiten het curriculum op elkaar afgestemd, wat van de studenten vraagt dat zij in het eerste studiejaar gezamenlijk wonen.
De EUC is in 2013 van start gegaan en voor de huisvestingsvraag van het EUC heeft de Erasmus Universiteit Rotterdam een arrangement getroffen met The Student Hotel, wat inhoudt dat deze studenten daar gedurende 10 maanden voor € 550 per maand wonen. Elke student heeft de beschikking over een gemeubileerde kamer (inclusief eigen badkamer) en de servicekosten en alle voorzieningen (tot en met een fiets in bruikleen) van The Student Hotel zijn daarbij inclusief. In opstartfase van het EUC werkt dit arrangement voor beide partijen: de studenten kunnen – volledig ontzorgd – zich direct op hun studie storten (en kunnen vanaf het tweede studiejaar desgewenst goedkoper gaan wonen) en de Erasmus Universiteit Rotterdam kon zich de eerste jaren volledig concentreren op de goede start van haar nieuwe opleiding.
Overigens is de Erasmus Universiteit Rotterdam nu doende om meer traditionele en sobere studentenhuisvesting voor de eerstejaars EUC-studenten te vinden, zodat naar verwachting binnen afzienbare termijn een einde komt aan het huidige arrangement met The Student Hotel.
Vindt u dat dergelijke hotelkamers mee zouden mogen tellen bij de ambities rond studentenhuisvesting?
Het is aan gemeenten om te bezien in hoeverre hotelconstructies een nuttige functie kunnen vervullen in het tijdelijk huisvesten van bijv. studenten.
De problemen in de doorstroom van het vmbo naar het mbo |
|
Joyce Vermue (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de geluiden over situaties waarin leerlingen jonger dan 16 jaar (per 1 augustus) na het afronden van het vmbo niet worden aangenomen op het mbo omdat instellingen geen Rijksbekostiging zouden ontvangen voor leerlingen jonger dan deze leeftijd? Zo ja, klopt dit en hoe beoordeelt u deze situatie gezien deze leerlingen zes maanden zonder onderwijs thuis zitten? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met signalen over dergelijke situaties. Ik vind het onacceptabel dat leerlingen die door willen en moeten leren, zonder onderwijs thuis zitten. De aanname dat instellingen geen Rijksbekostiging zouden ontvangen voor leerlingen jonger dan 16 jaar, klopt niet. De bekostiging van instellingen is niet aan de leeftijd van de studenten verbonden. Indien een student toegelaten kan worden, dan wordt de instelling ook voor die student bekostigd.
Wat betreft de toelaatbaarheid tot het mbo van leerlingen onder de 16 jaar staat in de WEB en de Leerplichtwet het volgende:
Zoals eerder aangegeven worden instellingen bekostigd voor iedere leerling die ingeschreven staat en derhalve toelaatbaar is.
Bent u bekend met de situatie waarin leerlingen niet worden aangenomen op het mbo omdat hun aanmelddossiers incompleet zouden zijn of op grond van een onvoldoende beroepsbeeld of motivatie naar aanleiding van een intakegesprek?
Ja, ik ben bekend met dergelijke (onwenselijke) signalen. Mede vanwege die signalen en ter bevordering van een soepele doorstroom van het vmbo naar het mbo heb ik uw Kamer onlangs het wetsvoorstel «Vroegtijdige aanmelddatum voor en toelatingsrecht tot het beroepsonderwijs» toegezonden, dat door uw Kamer is aangenomen.
Klopt het dat deze leerlingen die om bovengenoemde redenen niet mogen doorstromen naar het mbo gedurende 6 maanden ontheffing krijgen van de leerplicht en pas per 1 februari met de vervolgopleiding kunnen starten? Welke rol hebben leerplichtambtenaren in deze situaties?
Het feit, dat een 15-jarige leerling door bovengenoemde redenen niet wordt toegelaten tot een mbo-instelling, is juridisch gezien geen grond voor een leerplichtambtenaar om de betreffende leerling vrijstelling van inschrijving te geven. De insteek van leerplichtambtenaren is om iedere leerplichtige leerling per augustus op een opleiding geplaatst te krijgen. Indien een plaatsing om welke reden dan ook niet tot stand komt, start de leerplichtambtenaar een begeleidingstraject: met de school of instelling wordt een afspraak gemaakt wanneer de leerling wel kan starten, ondertussen wordt naar een dagbesteding voor de jongere gezocht en er vinden regelmatige contactmomenten met de jongere (en zijn ouders) plaats om niet uit beeld te raken.
Heeft u zicht op de omvang van de groep leerlingen die door de beschreven situaties thuiszit? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het? Zo nee, waarom niet?
Leerlingen die niet ingeschreven staan op een school of instelling, worden opgenomen in de lijst «absoluut verzuimers». Naast dat deze jongeren niet ingeschreven staan, hebben zij ook nog geen startkwalificatie en worden zij door DUO gemeld aan de RMC-coördinatoren via de maandelijkse leveringen met voortijdig schoolverlaters. De redenen waarom deze leerlingen thuiszitten, zijn weliswaar zichtbaar in de individuele dossiers bij leerplicht en RMC, maar worden niet op de lijsten geregistreerd. Over de precieze omvang van deze doelgroep leerlingen bestaat derhalve geen exact beeld; belangrijk is echter dat deze leerlingen niet uit zicht verdwijnen en dat alle inzet erop is gericht om deze jongeren zo snel mogelijk op een voor hen passende opleiding te plaatsen.
Op welke gronden kan een mbo-school leerlingen weigeren, wanneer deze wel een vmbo-diploma behaald hebben?
Als leerlingen een vmbo-diploma hebben behaald, zijn ze niet meer toelaatbaar tot de entreeopleidingen. Deze leerlingen stromen door naar mbo-niveau 2, 3 of 4 om daar in elk geval hun startkwalificatie te halen.
Over de toelating tot niveau 2-, 3- of 4-opleidingen beslist op dit moment het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag mag hierbij een eigen toelatingsbeleid hanteren. Het uitgangspunt daarbij moet zijn dat iedereen met de juiste vooropleiding toegang heeft tot de mbo-opleiding. In sommige gevallen mag een instelling extra eisen stellen. Deze eisen moeten dan wel redelijk zijn, van tevoren duidelijk zijn aangegeven en voor iedereen gelijk zijn. Naast het toelatingsbeleid van de instelling zelf is ook in de WEB nog een aantal toelatingsgronden geformuleerd. Zo moet voor een leerling die een bbl-opleiding wil volgen, de volledige leerplicht zijn geëindigd. Ook moet een leerling die ingeschreven wil worden aan een bijzondere instelling (dit betreft twee instellingen in Nederland) zich kunnen vinden in de grondslag en doelstellingen van die instellingen.
Mede omdat over de weigeringsbeslissingen onduidelijkheid bestond, heb ik uw Kamer onlangs het wetsvoorstel «Vroegtijdige aanmelddatum voor en toelatingsrecht tot het beroepsonderwijs» toegezonden, dat door uw Kamer is aangenomen. Dit wetsvoorstel introduceert een toelatingsrecht voor iedere student die een mbo-opleiding op niveau 2, 3 of 4 wil volgen en die de juiste vooropleiding heeft. Voorwaarde daarbij is wel, dat de student zich uiterlijk op 1 april voorafgaand aan het betreffende studiejaar aanmeldt en dat hij of zij meedoet aan verplichte intakeactiviteiten. Een instelling kan na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel geen studenten met toelatingsrecht meer weigeren.
Herkent u het probleem dat een deel van de leerlingen na afloop van de overgangsperiode waarin geen onderwijs gevolgd wordt, de studie niet zullen hervatten, terwijl deze leerlingen leerplicht hebben? Welke concrete stappen bent u voornemens te zetten om uitval om deze redenen tegen te gaan?
Ik erken dat het een risico kan zijn dat leerlingen, na een periode waarin zij thuis hebben gezeten en/of wellicht zijn gewend aan het ritme en de inkomsten van een baan(tje), de studie niet zullen hervatten. Ik beschik echter niet over informatie die kan bevestigen of ontkennen in hoeverre dit ook daadwerkelijk voorkomt.
Zoals eerder aangegeven introduceert het wetsvoorstel «vroegtijdige aanmelddatum voor en toelatingsrecht tot het beroepsonderwijs» een toelatingsrecht voor iedere student die een mbo-opleiding op niveau 2, 3 of 4 wil volgen en die de juiste vooropleiding heeft. Met dit recht, waartoe leerlingen zich wel vroegtijdig moeten aanmelden en deelnemen aan verplichte intakeactiviteiten, kunnen leerlingen niet meer geweigerd worden en kunnen zij soepel doorstromen zonder thuiszitten. Daarnaast zal ik met de mbo-sector bespreken of aanvullende voorlichting op het punt van toelating van 15-jarigen nodig is.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat leerlingen thuis komen te zitten omdat de financiering niet strookt met hun leeftijd? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om bekostigingsargumenten geen reden te laten zijn om leerlingen in de wacht te zetten met alle gevolgen van dien? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, mogen en kunnen bekostigingsargumenten nooit een reden zijn om 15-jarige leerlingen te weigeren tot een mbo-instelling.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat vmbo leerlingen geen ondersteuning krijgen in hun aanmelding bij het mbo, vervolgens vastlopen op organisatorische problemen en vervolgens thuis komen te zitten of zelfs uitvallen? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om die leerlingen hierin beter te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Ja, indien vmbo-leerlingen geen ondersteuning zouden krijgen, vind ik dat onwenselijk. In mijn ogen gaat deze vraag echter voorbij aan de LOB-activiteiten die reeds op het vmbo worden aangeboden ter voorbereiding op de aanmelding bij het mbo en op het kiezen van een vervolgstudie. Op deze activiteiten is de afgelopen jaren veel inzet door het vo (en het mbo) gepleegd. Uit de recente LAKS-monitor blijkt dat ruim de helft van de leerlingen tevreden is over deze begeleiding bij het maken van een studiekeuze, en dat 15 procent hierover ontevreden is. Onlangs heb ik samen met de Staatssecretaris uw Kamer een brief doen toekomen met plannen voor de vervolgaanpak van LOB (brief van 28 september jl.).
In mijn voorlichting aan leerlingen (en ouders) over het eerdergenoemde wetsvoorstel «vroegtijdige aanmelddatum voor en toelatingsrecht tot het mbo» zal ik aandacht hebben voor de rechten en plichten die dit wetsvoorstel met zich brengt, zodat leerlingen weten wat van hen wordt verwacht en waarop zij zich bij de aanmelding kunnen beroepen, ondanks eventuele organisatorische problemen bij instellingen.
Het bericht dat de noodopvang voor ouderen een gat in de markt is |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u van de noodopvang die zorginstelling Amsta heeft ingesteld voor ouderen die tijdelijk niet thuis kunnen wonen vanwege behoefte aan zorg en ondersteuning?1
Ik vind het initiatief van Amsta een mooi initiatief dat uitstekend past bij de wens van ouderen om zo lang mogelijk thuis te willen blijven wonen. Het is soms nodig dat iemand die de wens heeft thuis te blijven wonen tijdelijk 24 uur per dag gespecialiseerde zorg en toezicht nodig heeft. Deze behoefte ontstaat door een tijdelijke verandering in de omstandigheden van de cliënt.
Amsta spreekt van intensieve herstelzorg. Amsta benoemt dit als uitbreiding van het zorgaanbod, waarbij Amsta cliënten opneemt waarbij de huisarts een risico ziet. Amsta neemt daarbij het regelen van een passende indicatie van de huisarts over. De toegekende zorg betreft meestal eerstelijns verblijf. Deze zorg voorkomt onnodige ziekenhuisopname, bevordert een goede doorstroom uit het ziekenhuis, kan mensen in staat stellen langer thuis te blijven wonen en zorgt voor een soepele overgang naar de langdurige zorg.
Hoeveel signalen van huisartsen heeft u in de afgelopen drie jaar gekregen dat het afschaffen van de verzorgingshuizen leidde tot problemen met ouderen die acuut zorg nodig hebben? Wat heeft u met die signalen gedaan?
Het gaat hier om signalen die los staan van het wonen in een verzorgingshuis. Het gaat hier om zorg aan thuiswonende ouderen, die vrijwel allemaal terug willen naar huis. In de meeste gevallen lukt dit ook. De aantallen signalen over problemen met ouderen die acuut zorg nodig hebben worden niet bijgehouden. Wel heeft het praktijkteam «Zorg op de juiste plek»2 het afgelopen jaar signalen ontvangen van huisartsen dat inzicht in de beschikbaarheid van plaatsen in hun regio onduidelijk was. Daarnaast is aangegeven dat het opnemen van patiënten buiten kantooruren lastig kan zijn. Het praktijkteam neemt naar aanleiding van een signaal contact op met de melder en biedt ondersteuning bij het maken van samenwerkingsafspraken in de regio, specifiek gericht op de overdracht van kwetsbare ouderen tussen thuis, ziekenhuis en (kortdurend) verblijf instellingen. Op de website van het praktijkteam, https://www.denieuwepraktijk.nl/praktijkteam/ worden best practices gedeeld en is een visual beschikbaar over de verschillende verblijfsmogelijkheden en de overdracht daartussen.
Erkent u dat dit het zoveelste voorbeeld is van knellende zorg voor ouderen die thuis moeten blijven wonen als ze zorg nodig hebben, omdat gesteld is dat hun zorgbehoefte «te licht zou zijn»?
Nee, ik vind deze vorm van zorg een belangrijke aanvulling op het zorgaanbod gericht op de wens van ouderen zo lang als het gaat thuis te blijven wonen in de eigen vertrouwde omgeving. Het eerstelijns verblijf biedt een uitgebreid scala aan mogelijkheden om maatwerk te bieden voor de mensen met een kwetsbare gezondheid die kortdurend moeten terugvallen op intensievere zorg met verblijf. In een brief van 30 mei 20163 hebben de Minister en ik de wijze beschreven waarop deze zorg vanaf 2017 onder de reikwijdte van de Zorgverzekeringswet komt te vallen. Een gedegen organisatie van het eerstelijns verblijf vanuit de Zvw per 2017 is het sluitstuk van de hervorming van de langdurige zorg.
Erkent u dat mensen die eerder in aanmerking zouden zijn gekomen voor een verzorgingshuis niet zomaar een indicatie kregen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met het niet langer indiceren van instellingszorg voor mensen met een lichtere zorgvraag is aangesloten op de trend dat mensen langer thuis blijven wonen. Deze trend was al zichtbaar vanaf de laatste decennia van de vorige eeuw. Het extramuraliseren van de lichtere zorgzwaartepakketten heeft vooral betrekking op mensen die voorheen permanent in een instelling verbleven met een relatief lichte zorgvraag. Cliënten die een blijvende behoefte hebben aan permanent toezicht en/of voortdurende zorg in de nabijheid kunnen nog steeds aanspraak maken op verblijf in een instelling. Er zijn bovendien steeds meer tussenvormen ontstaan tussen zorg in een klassiek verpleeghuis en zorg in de thuissituatie. Het eerstelijns verblijf is daar een goed voorbeeld van. Een andere mooie tussenvorm betreft het bieden van een beschermende woonomgeving in moderne woon-zorgcomplexen. Hier huren cliënten een kamer/appartement en ontvangen zij ter plekke de benodigde zorg en ondersteuning.
Vindt u het niet heel tragisch dat er nu «noodopvang» moet komen voor mensen die hun zorg thuis niet kunnen afwachten?
Ik beschouw dit zorgaanbod als mooi voorbeeld van maatwerk binnen het eerstelijns verblijf. Ik vind het gebruik van de term «noodopvang» overbodig en geen recht doen aan dit mooie initiatief. Volledigheidshalve verwijs ik naar de antwoorden op vraag 1, 3 en 4.
Wordt de noodopvang als extra capaciteit (bedden zo u wilt) georganiseerd, of is het een verschuiving in de contracteerruimte die Amsta heeft?
Amsta heeft aangegeven dat er geen sprake is van extra capaciteit of bedden binnen de exploitatie. Het extramuraliseren van de lichtere zorgzwaartepakketten heeft vooral betrekking op mensen die voorheen permanent in een instelling verbleven met een relatief lichte zorgvraag. Bij eerstelijns verblijf gaat het om een andere zorgvorm. Het gaat daarbij om een tijdelijke vorm van verblijfszorg gericht op herstel en terugkeer naar huis. Deze zorg voorkomt onnodige ziekenhuisopname, bevordert een goede doorstroom uit het ziekenhuis, kan mensen in staat stellen langer thuis te blijven wonen en zorgt voor een soepele overgang naar de langdurige zorg.
Erkent u dat extra capaciteit de bezuiniging van het sluiten van de verzorgingshuizen teniet zal doen en als het geen extra capaciteit is er andere ouderen met zorgbehoefte op de wachtlijst komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat deze noodopvang een mooi initiatief is, maar eigenlijk overbodig zou moeten zijn en dat u alles op alles hoort te zetten om ervoor te zorgen dat ouderen te allen tijde de zorg krijgen die zij nodig hebben? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat ouderen direct terecht kunnen in een zorginstelling als dat nodig is? Zo nee, waarom laat u deze ouderen en hun huisartsen in de steek?
Ik deel met u de mening dat het initiatief van Amsta een mooi initiatief is. Ik deel niet de mening dat deze zorg overbodig zou moeten zijn. Deze vorm van zorg is juist zeer gewenst. Het maakt met korte verblijfsinterventies mogelijk dat ouderen zo lang als het gaat thuis blijven wonen in hun eigen vertrouwde omgeving. Het eerstelijns verblijf wordt per 2017 onder de reikwijdte van de Zvw gebracht. Onlangs heb ik bekend gemaakt dat het budget voor eerstelijns verblijf voor 2016 is opgehoogd met € 29,5 miljoen naar € 243,1 miljoen.4
Ik ben verheugd dat ActiZ in het bericht aangeeft dat er veel zorgaanbieders zijn die deze organisatie op zich willen nemen. Er is in de praktijk namelijk veel behoefte aan organisaties die hier de regie in nemen, dus ik moedig dit van harte aan!
De teelt van medicinale wiet in Tilburg |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Tilburg het kweken van medicinale cannabis toestaat?1
Ja.
Bent u op de hoogte gesteld van het besluit van de gemeente Tilburg dat deze het kweken van medicinale cannabis voor persoonlijk gebruik toestaat? Zo ja, op welke manier, en wat is uw reactie hierop (geweest)?
Nee, hiervan ben ik niet vooraf op de hoogte gesteld.
Zijn er bij u meerdere gemeenten bekend die het kweken van meer dan drie plantjes voor persoonlijk gebruik toestaan? Zo ja, welke gemeenten zijn dat?
Nee, deze zijn mij niet bekend.
Wat is uw mening over de voorwaarden die de gemeente Tilburg stelt aan de thuiskweker, namelijk dat er maximaal vijf planten worden gekweekt, dat er een medische verklaring is, dat de teler meerderjarig is, en dat de brandveiligheid in orde is?
Het kweken van cannabis is op grond van de Opiumwet verboden. Voor zover de burgemeester zijn eigen gestelde voorwaarden2 hanteert voor het al dan niet inzetten van het bestuurlijk instrumentarium, heeft de burgemeester daar beleidsvrijheid en is het niet aan mij daar een oordeel over te geven. Vanzelfsprekend ga ik er vanuit dat dit past binnen het landelijk kader dat gesteld wordt door de Opiumwet en de Aanwijzing van het Openbaar Ministerie (OM). Overigens merk ik op dat de voorwaarden voor teelt die gesteld worden aan een gecontracteerde teler voor medicinale cannabis, vele malen stringenter zijn en mede zien op de kwaliteit van het product. Zie de bijlage bij de beleidsregels opiumontheffingen.
Deelt u de mening dat dit beleid van de gemeente Tilburg het belang van de patiënten, die afhankelijk zijn van zelfgekweekte cannabis, dient? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid andere gemeenten te informeren over dit beleid, en de positieve gevolgen voor de patiënten die het betreft?
Nee, deze mening deel ik niet. De Opiumwet verbiedt het telen van cannabis en alleen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) kan ontheffing verlenen (artikel 8 Opiumwet). Daarnaast wijs ik op het belang van het hanteren van strikte protocollen, noodzakelijk voor het kunnen garanderen van de kwaliteit van medicinale cannabis. Het telen van cannabis onder ongeconditioneerde omstandigheden kan tot gevolg hebben dat de samenstelling en concentratie van verschillende stoffen in het eindproduct steeds verschillend is, waardoor de patiënt er niet van op aan kan dat de gebruikshoeveelheid of dosering iedere keer hetzelfde is. De in de apotheek beschikbare medicinale cannabis is een product van farmaceutische kwaliteit. Het hele productieproces is vergelijkbaar met dat van andere geneesmiddelen. Naast dit kwalitatieve aspect is het contact tussen patiënt en arts en apotheek belangrijk, daar arts en apotheek de patiënt kunnen begeleiden en zicht hebben op het ziektebeeld, ziekteverloop en het gebruik van andere geneesmiddelen.
Deelt u de mening dat het beleid ten aanzien van het kweken van medicinale cannabis door particulieren pas werkt als er goede afspraken worden gemaakt met andere partijen, zoals woningbouwverenigingen, het Openbaar Ministerie en de politie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Van het kweken van medicinale cannabis is alleen sprake indien aan de eerder genoemde voorwaarden wordt voldaan, zoals het hebben van een ontheffing van VWS en het voldoen aan strikte protocollen, waardoor een product van farmaceutische kwaliteit gegarandeerd is. Het kweken van cannabis door particulieren is niet aan te merken als het kweken van medicinale cannabis en is niet toegestaan. Het is dus niet aan de orde om hierover afspraken te maken tussen en met partijen.
Het uitblijven van het onderzoek van het agentschap Telecom over de plaatsing van windturbines bij Lofar |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat het onderzoek door Agentschap Telecom naar de plaatsing van windmolens bij Lofar niet zoals toegezegd meteen na het reces aan de provinciale staten en de gedeputeerde staten van de provincie Drenthe wordt gestuurd? Wat is de reden dat die toezegging is ingetrokken?
Ja, dat klopt. Naar aanleiding van de eerste onderzoeksresultaten van Agentschap Telecom heb ik in augustus jl. gevraagd aanvullend onderzoek te doen naar mitigerende maatregelen. Het onderzoek is inclusief deze aanvulling op 19 september 2016 afgerond. Op deze datum heb ik het onderzoek openbaar gemaakt.
Klopt het dat het rapport inmiddels wel gereed is? Klopt het eveneens dat een overleg tussen u en de gedeputeerde op het laatste moment is afgezegd?
Op 25 augustus jl. stond een gesprek gepland tussen gedeputeerde Stelpstra van de provincie Drenthe en mijzelf. Ik heb dat gesprek geannuleerd, omdat ik op dat moment niet voldoende inzicht had in de gevolgen van het windpark op de radiotelescoop LOFAR om hierover een standpunt te kunnen bepalen. Agentschap Telecom was toen nog bezig met aanvullend onderzoek naar mitigerende maatregelen. De gedeputeerde en ik hebben elkaar twee weken later gesproken.
Is het annuleren van het gesprek met de gedeputeerde gelegen in het feit dat uw ministerie vooral bezig is om de zienswijze van de provincie Drenthe te weerleggen, u niet wenst te praten over de door hen geboden oplossingen en vooral aandringt op een ander plan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer besluit u tot een heroverweging rondom de Groningse en Drentse Veenkoloniën? Of zet u door en neemt u de verantwoordelijkheid voor de vernietiging van a. een historisch energielandschap en b. de sociale cohesie in een groot gebied?
Een grootschalig windpark heeft impact op de leefomgeving. Ik realiseer mij terdege dat hiermee van de omgeving begrip wordt gevraagd, maar spreken van de vernietiging van een historisch energielandschap en van sociale cohesie gaat mij te ver. Met de vaststelling van het inpassingsplan voor het windpark De Drentse Monden en Oostermoer is het windpark op een ruimtelijk verantwoorde wijze ingepast. De Minister van Infrastructuur en Milieu en ik hebben hiermee onze verantwoordelijkheid genomen voor de uitvoering van de afspraken uit het Energieakkoord en de afspraken tussen het Rijk en de provincies om in 2020 6.000 MW windenergie op land te realiseren. Grootschalige opwekking van hernieuwbare energie is een noodzakelijk onderdeel van de transitie naar een CO2-arme energievoorziening.
Bent u bereid besluitvorming uit te stellen totdat de maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) van energieopwekking uit zon en wind op land, conform de motie Smaling, is uitgevoerd?1 Zo nee, waarom niet?
Nee. De Minister van Infrastructuur en Milieu en ik hebben het inpassingsplan en de omgevingsvergunningen voor het windpark De Drentse Monden en Oostermoer inmiddels vastgesteld. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 29 april 2016 (Kamerstuk 30 196, nr. 455) staat uitvoering van de genoemde motie Smaling los van de realisatie van de doelstellingen uit het Energieakkoord, waaronder de doelstelling van 6.000 MW windenergie op land in 2020.
Het persbericht van Promovendi Netwerk Nederland dat 10% van alle promovendi een dubieuze aanstelling aangeboden krijgt. |
|
John Kerstens (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het persbericht van het Promovendi Netwerk Nederland (PNN) over het onderzoek naar aanstellingen van promovendi?1
Ja.
Klopt het dat 10 procent van alle promovendi een dubieus contract krijgt aangeboden, waarbij promovendi een contract van 3 jaar of minder krijgen aangeboden of een aanstelling van minder dan 1 fte voor een vierjarig traject? Zo ja, wat vindt u ervan dat universiteiten en hogescholen naar mogelijkheden zoeken om mensen niet in vaste dienst te nemen en daarmee de Wet werk en zekerheid (Wwz) proberen te ontduiken? Zo nee, waarom niet?
Universiteiten en hogescholen bieden arbeidscontracten aan die in overeenstemming zijn met de wet en de collectieve arbeidsovereenkomst. Dat kan ook een contract van drie jaar zijn of een contract van minder dan 1 fte. Overigens ben ik van mening dat promotieonderzoek moet worden gedaan binnen de overeengekomen contractduur. Het kan niet zo zijn dat het promotiestelsel is gebaseerd op een forse tijdsinvestering van promovendi buiten de reguliere arbeidstijden. Het klopt dus niet dat universiteiten proberen promovendi niet in vaste dienst te nemen en de Wet werk en zekerheid te ontduiken.
Uit het rapport « Promoveren werkt» van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen3 blijkt, dat naast de «gewone» promotietrajecten behoefte bestaat aan andere vormen. Een grotere variatie in promotietrajecten maakt het mogelijk dat zoveel mogelijk promovendi kunnen promoveren. Bijvoorbeeld na een bijzonder goede masterscriptie, na een tweejarige researchmaster of als een promovendus zich vanwege arbeidsmarktperspectief niet langer aan een universiteit wil binden, is een promotietraject van drie jaar mogelijk. De insteek van de universiteiten bij het aanbieden van dergelijke vormen van maatwerk in promotietrajecten is derhalve niet om de Wwz te ontduiken, maar om een bredere variëteit aan promotietrajecten mogelijk te maken.
Het onderzoek van het Promovendi Netwerk Nederland (PNN) heeft betrekking op vacatureteksten. Daarvoor zijn de vacatures in AcademicTransfer, de belangrijkste en grootste Nederlandse vacaturebank voor posities bij universiteiten, universitair medische centra en andere kennisinstellingen geraadpleegd in de periode 1 januari 2015 tot 1 januari 2016. Niet inzichtelijk zijn de afspraken die uiteindelijk zijn gemaakt tussen werkgever en werknemer. Overigens ben ik bereid om met de PNN in gesprek te blijven over promotietrajecten, loopbaanperspectieven en de aanbevelingen uit het onderzoek: transparantie, arbeidsvoorwaarden en de combinatie van factoren.
Herinnert u zich het antwoord op vraag 6 van de eerdere vragen over universiteiten en hogescholen die de Wwz ontduiken met knutselcontracten?2
Ja.
Hoe verhoudt dit antwoord over de uitvoering van de motie Mei Li Vos3 met betrekking tot stabiele carrièrepaden in het hoger onderwijs en wetenschap, zich tot het feit dat 10% van promovendi een dubieuze aanstelling aangeboden krijgt, en kunt u dit toelichten?
Regulier is een promotietraject van vier jaar. In het eerder aangehaalde KNAW rapport «promoveren werkt», wordt geconcludeerd dat de kwaliteit van de academische promotie in Nederland goed is. Dat komt doordat een promovendus in de regel vier jaar de tijd heeft om zich tot een onafhankelijke wetenschapper te ontwikkelen. Bij een niet regulier promotietraject is sprake van maatwerk of van het tegemoetkomen aan wensen van de promovendus. Wij streven dus naar stabiele carrierèpaden zoals ik dat ook in mijn strategische agenda:»De waarde van weten», heb aangegeven. Binnenkort zult u een brief ontvangen waarin wordt ingegaan op loopbanen voor wetenschappelijk talent.
Deelt u de mening dat het aanbieden van te korte en parttime contracten aan promovendi ongewenst is, omdat deze contracten geen zekerheid bieden aan werknemers?
Zoals onder antwoord twee is aangegeven is bij een korter promotietraject dan vier jaar sprake van maatwerk. Het is wel van belang dat de voorwaarden en verwachtingen in het promotietraject duidelijk zijn. Uit navraag bij de VSNU is gebleken dat bij hen geen signalen zijn ontvangen over promovendi die het niet eens waren met de voorwaarden van hun promotietraject.
Deelt u de mening dat deze handelwijze zich slecht verhoudt tot de wens van een fatsoenlijke arbeidsmarkt waar mensen juist perspectief wordt geboden?
Er is geen reden om aan te nemen dat een regulier promotietraject met daarnaast de mogelijkheid maatwerk af te spreken, inbreuk maakt op het perspectief van promovendi op de arbeidsmarkt.
Klopt het dat promovendi ongewild te korte en parttime contracten aangeboden krijgen, waarbij steeds vaker een beroep op promovendi wordt gedaan om in eigen tijd aan hun promotieonderzoek te werken? Zo ja, bent u het ermee eens dat deze ontwikkeling onwenselijk is? Wat voor invloed heeft het op de kwaliteit van het Nederlandse promotiestelsel?
Nee dat klopt niet, slechts 10 procent is maatwerk dat wordt aangepast aan de promovendus. Uit het bij vraag twee aangehaalde rapport van de KNAW blijkt dat dit Nederlandse promotiestelsel juist goed werkt. Zoals bij vraag vier ook is aangegeven ontvangt u binnenkort een brief waarin wordt ingegaan op loopbanen voor wetenschappelijk talent.
Deelt u de mening dat als norm een vierjarig, fulltime contract voor een promotietraject nagestreefd dient te worden om zo de kwaliteit van het Nederlands promotiestelstel op niveau te houden? Zo ja, hoe wil u deze norm bewerkstelligen en handhaven? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op de vragen 2, 4 en 7.
Hoe wil u de voorgestelde toename van de instroom van promovendi stapsgewijs verhogen in de komende jaren als er met de huidige aantallen al wordt gewerkt met dubieuze contracten?
Naast de reguliere instroom draagt het experiment met promotieonderwijs daaraan bij. In januari 2016 is het Besluit experiment promotieonderwijs6 in werking getreden. In maart is aan de Rijksuniversiteit Groningen en aan de Erasmus Universiteit toestemming gegeven om te experimenteren met 850, respectievelijk 15 promotiestudenten. Deze promotiestudenten stromen in gedurende de periode 2016 tot en met 2018. De studenten krijgen gedurende vier jaar een beurs uit het profileringsfonds van de universiteit. Gedurende die periode doen zij promotieonderzoek en hebben zij recht op onderwijs dat hen met name ook voorbereidt op de bredere arbeidsmarkt dan die binnen de academische wereld. Met een dergelijk onderwijstraject wordt invulling gegeven aan de derde cyclus waartoe in het kader van het Bologna-proces afspraken zijn gemaakt. Promotiestudenten hebben meer mogelijkheden voor het indienen en realiseren van eigen onderzoeksvoorstellen. Vanzelfsprekend ben ik bereid om met het PNN in gesprek te blijven over promotietrajecten en loopbaanperspectieven. Daarbij wordt ook aandacht geschonken aan de aanbevelingen van het PNN uit het onderzoek
Het bericht dat door de lange wachttijd bellers van de politielijn massaal afhaken |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat duizenden bellers per dag afhaken als ze bellen met de politielijn «wel spoed geen politie»?1
Ik ben bekend met het bericht.
Vindt u het acceptabel dat de politie zo slecht bereikbaar is? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
Een goede bereikbaarheid is cruciaal voor een goede dienstverlening. De politie is 24 uur per dag 7 dagen per week bereikbaar. Voor spoedzaken is de politie bereikbaar via 112. De prestatienormen voor 112 zijn goed. Het nummer 0900 8844 is bedoeld voor niet spoedeisende contacten. Dit neemt niet weg dat ook 0900 8844 goed bereikbaar behoort te zijn.
De telefoontjes die binnenkomen via 0900 8844 worden beantwoord door medewerkers van de regionale servicecentra (RSC’s). Zoals in het vragenuur van 4 juli jl. aangegeven, onderschrijft de politie het belang van een goede bereikbaarheid en treft zij op het terrein van de RSC’s zowel korte als lange termijn maatregelen om de bereikbaarheid van 0900 8844 te verbeteren.
Voor de korte termijn maatregelen is een Taskforce RSC ingericht om eenheden te ondersteunen. Daarnaast werkt de politie aan de structurele verbetering en borging van de kwaliteit van de RSC’s.
Hoe verhoudt de slechte telefonische bereikbaarheid zich met uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u aangeeft dat minder traditionele vormen van meldingen doen bij de politie acceptabel zijn en er hierdoor, volgens u, bureaus kunnen worden gesloten?2
In de eerdere beantwoording van kamervragen3 heb ik aangegeven dat de dienstverlening van de politie aan burgers op verschillende manieren vorm kan krijgen. Bij de moderne tijd passen ontwikkelingen zoals het doen van aangifte via internet of contact met de wijkagent via social media. Verder past ook dat politie naar de burger toe gaat en ter plaatse dienst verleent met moderne hulpmiddelen die in staat stellen plaatsonafhankelijk te werken. Juist die nieuwe mogelijkheden en kanalen én de veranderende behoefte van de burger maken dat de traditionele wijze van dienstverlening kon worden heroverwogen. Voordat een bureau wordt gesloten wordt in overleg met lokaal gezag en medezeggenschap bekeken wanneer dit kan gebeuren, waarbij een bureau pas wordt gesloten als de dienstverlening gewaarborgd is. Ik deel uw mening dat een goede bereikbaarheid van de politie daarbij een essentieel onderdeel is. Het verbeteren van de bereikbaarheid heeft om die reden ook een hoge prioriteit.
Deelt u de mening dat er een angstcultuur heerst bij de Regionale Service Centra (RSC)? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen? Zo nee, hoezo niet?
Bij het oplossen van de knelpunten binnen de RSC’s worden medewerkers betrokken bij het formuleren en uitwerken van oplossingen. Uit de inventarisatie van de politie blijkt niet dat de medewerkers van de RSC’s zich structureel niet vrij zouden voelen bij de uitvoering van werkzaamheden. Ik laat het aan de korpschef om nu adequate maatregelen te nemen.
Hoeveel tijdelijke contracten zijn er inmiddels bij de RSC’s uitgegeven en verlengd om de personeelsbezetting op te vullen?
Op 31 augustus jl. waren er in totaal 1.129 medewerkers werkzaam bij de RSC’s, waarvan 29 medewerkers met een tijdelijk dienstverband en 1.100 met een vast dienstverband. Een van de eerst genomen maatregelen is het versneld vervullen van openstaande vacatures en het aannemen van tijdelijke krachten om op die manier de bezetting van de RSC’s op peil te brengen.
Hoe beoordeelt u de tijdelijke contracten die aan medewerkers worden aangeboden om de personeelsbezetting op te vullen in het kader van goed werkgeverschap door de overheid?
De politie werkt zoveel mogelijk volgens het principe dat structureel werk wordt uitgevoerd door structurele arbeidskrachten. Er zal echter altijd sprake zijn van enige mate van tijdelijke contracten en aanstellingen, zoals ook bij het oplossen van deze situatie. Ook voor deze medewerkers stelt de politie zich op als een goede werkgever.
Het bericht ‘langer verlof? vergeet 't maar |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht over «langer verlof» vergeet ’t maar»?1
Ja.
Klopt het dat er veel klachten binnenkomen over de uitvoering van de regeling?
UWV heeft in de afgelopen periode een beperkt aantal vragen ontvangen. Op dit moment lopen er circa 10 bezwaarzaken over de toekenning van een uitkering in verband met het meerlingenverlof.
Kunt u toelichten in welke situaties het mogelijk is dat het verlof van moeders die zwanger zijn van een meerling eerder eindigt, waardoor zij sneller moeten gaan werken, dan zonder deze regeling het geval was geweest?
De regeling voor meerlingenverlof die op 1 april 2016 in werking is getreden stelt de vrouwen die zwanger zijn van een meerling in staat om 4 weken eerder, dus 10 weken voor de beoogde datum van bevalling, met zwangerschapsverlof te gaan. Wordt de meerling op de beoogde datum van bevalling geboren, dan bedraagt het verlof voor de moeder 20 weken (10 weken voor de bevalling, 10 weken na de bevalling).
Indien de bevalling eerder plaatsvindt dan op de beoogde datum, wordt het zwangerschapsverlof net zoals voor vrouwen met een eenling verlengd met het aantal dagen dat het zwangerschapsverlof korter heeft geduurd dan 6 weken. In dat geval bedraagt de totale verlofperiode minder dan 20 weken, maar wel ten minste 16 weken.
Voor inwerkingtreding van het amendement had ongeveer 90% van de betrokken vrouwen zich 4 weken voor ingang van het zwangerschapsverlof ziek gemeld. De periode van 4 weken ziekte werd bij vroeggeboorte niet verrekend met het zwangerschapsverlof. Daarom resteerde destijds bij vroeggeboorte in veel gevallen een langere totale verlofduur (inclusief de periode wegens ziekte) dan thans het geval is.
Klopt het dat de manier waarop de regeling is vormgegeven, bij gebruik ervan er een besparingseffect optreedt? Zo, nee waarom niet?
Voor inwerkingtreding van het meerlingenverlof genoot 90% van de betrokken vrouwen 4 weken ziekteverlof voorafgaand aan het 6 weken durende zwangerschapsverlof. In de huidige situatie zijn die vier weken ziekteverlof ingeruild voor extra verlof vanuit de WAZO. Echter meerlingzwangerschappen eindigen vaak in een vroegtijdige bevalling, gemiddeld drie weken voor de uitgerekende datum. Hierdoor wordt door veel vrouwen het zwangerschapsverlof niet volledig genoten.
In de gevallen waarin de totale verlofduur op basis van de regeling voor meerlingenverlof korter is dan de verlofduur (inclusief de ziekteperiode voorafgaand aan het verlof) waarvan sprake zou zijn geweest onder de wetgeving voor 1 april 2016 is er sprake van lagere uitkeringslasten voor WAZO en Ziektewet tezamen. De groep zelfstandigen geniet vaak langer verlof dan voorheen, omdat zij geen recht hebben op een Ziektewetuitkering.
Bent u van plan de regeling aan te passen en bent u van plan dit ook met terugwerkende kracht te doen? Zo nee, waarom niet?
De regeling voor meerlingenverlof is bij amendement in de Wet arbeid en zorg (Wazo) opgenomen2. Het amendement voorzag er niet in dat het bevallingsverlof van de vrouw die een meerling verwacht werd verlengd met de periode die het zwangerschapsverlof korter heeft geduurd dan 10 weken. Daarom geldt bij de zwangerschap van een meerling bij een geboorte voor de beoogde datum de periode van 6 weken die ook voor moeder van een eenling geldt.
Relevant hierbij is dat de verlenging van het zwangerschapsverlof blijkens de toelichting op het amendement bedoeld was om de gezondheid van de (a.s.) moeder en kinderen tijdens de zwangerschap te ondersteunen. Geconstateerd werd namelijk dat de meeste vrouwen die zwanger zijn van een meerling zich voor aanvang van het bevallingsverlof ziek melden en dat volgens officiële richtlijnen van artsen en verloskundigen meerlingzwangere vrouwen na 26 tot 30 weken volledig zouden moeten stoppen met werken. Daarom is het verlof bij de zwangerschap van een meerling met maximaal 4 weken verlengd. De wenselijkheid van een mogelijk langer bevallingsverlof bij vroeggeboorte is niet aan de orde geweest.
Nu in de praktijk blijkt dat vrouwen bij de zwangerschap van een meerling in veel gevallen per saldo minder verlof genieten dan voorheen, hetgeen als onvoorzien en onbedoeld effect van de regeling kan worden beschouwd, ben ik bereid de Wet arbeid en zorg op dit punt aan te passen. Ik zal dit als nota van wijziging meenemen bij het nog in te dienen wetsvoorstel betreffende de uitbreiding van het kraamverlof. Dan zal ik u ook informeren over het tijdpad.
Over de wenselijkheid om de regeling met terugwerkende kracht aan te passen en de mogelijkheden daartoe zal ik mij nader beraden. Ook hierover zal ik u informeren bij aanbieding van de nota van wijziging.
Kunt u samen met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) een overzicht geven van het aantal vrouwen die gedupeerd zijn door de vormgeving van de regeling?
Sinds 1 april 2016, datum van inwerkingtreding van het meerlingenverlof, hebben ruim 400 vrouwen meerlingenverlof genoten. Slechts 2% van de vrouwen heeft 20 weken verlof genoten. De meeste vrouwen hebben tussen 16 en 20 weken verlof genoten (58%). De resterende 40% heeft 16 weken verlof genoten.
Kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de uitkomsten van het gesprek tussen de UWV en de Nederlandse Vereniging van Ouders van Meerlingen (NVOM)?
In het gesprek heeft UWV een technische toelichting gegeven op de wijze waarop de regeling voor meerlingenverlof wordt uitgevoerd. Daarbij heeft UWV uitgelegd dat de wettelijke bepaling inzake het meerlingenverlof geen ruimte biedt voor een andere wijze van uitvoering dan nu wordt toegepast.
Het gebruik van prepaidkaarten door de minister van Defensie |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de Minister van Defensie op 8 september 2016 in een Kamerdebat heeft gezegd: «(i)k reis af en toe naar landen waar ik mijn telefoon niet aanzet en gewoon met een prepaiddingetje mijn werk doe. We maken er nu grappen over maar het is wel een serieus aandachtspunt, ook voor uw relatiegeschenken, uw bezoeken en uw contacten.»? Wordt bij het Ministerie van Defensie vaker gebruik gemaakt van prepaidkaarten uit veiligheidsoverwegingen? Maakt het gebruik daarvan onderdeel uit van het veiligheidsprotocol van het Ministerie van Defensie?
Tijdens het Algemeen Overleg Toezichtsverslagen AIVD en MIVD op 29 juni 2016 (Kamerstuk 29 924, nr. 143) heeft de Minister van Defensie aangegeven dat het in sommige situaties wenselijk kan zijn om geen gebruik te maken van de reguliere werktelefoon. Om veiligheidsredenen ga ik niet nader in op de inhoud van beveiligingsprotocollen of – regels.
Kunt u toelichten hoe het gebruik van prepaid kaarten door de Minister van Defensie uit serieuze veiligheidsoverwegingen, zoals zij zelf stelt, zich verhoudt tot uw voornemen het gebruik van prepaidkaarten te verbieden omdat terroristen en criminelen ze ook zouden gebruiken?
Er bestaat geen voornemen voor een algeheel verbod van prepaid SIM-kaarten. Tijdens het Algemeen Overleg over terrorismebestrijding van 7 september 2016 (Kamerstuk 29 754, nr. 396) heb ik aangekondigd voornemens te zijn – net als België en Duitsland – de anonieme pre-paid simkaarten te verbieden en daartoe een onderzoek te zullen doen naar de effectiviteit en proportionaliteit van een verplichte registratie van de houders van prepaid SIM-kaarten ten behoeve van terrorisme- en criminaliteitsbestrijding.
Heeft u contact gehad met de Minister van Defensie over haar gebruik van prepaidkaarten dan wel het gebruik daarvan door het Ministerie van Defensie als zodanig en uw voornemen het gebruik prepaidkaarten te verbieden? Zo ja, wat was de reactie van de Minister van Defensie op uw voornemen?
Nee.
Zijn er meer bewindspersonen die gebruik maken van prepaidkaarten uit veiligheidsoverwegingen? Zo ja, wie?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u, mede gezien de uitlatingen van de Minister van Defensie en ook de beschikbaarheid van zogeheten digitale cricumventietechnieken en katvangers, begrip voor het standpunt dat een verbod op prepaid kaarten niet zozeer de crimineel of terrorist zal raken maar vooral de onschuldige burger die prepaidkaarten gebruikt voor «goede» doeleinden? Zo ja, bent u bereid om nog eens heel goed naar de effectiviteit en implicaties te kijken van uw voorgenomen verbod op prepaid kaarten? Zo nee, wat betekent uw voornemen dan voor het veiligheidsprotocol van de Minister van Defensie?
Zie het antwoord op vraag 2.
De convenanten met KLM en TUI ter voorkoming van recidive van drugskoeriers |
|
Harry van Bommel , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u uiteenzetten hoeveel drugs er nog gesmokkeld wordt via de verschillende Nederlandse luchthavens en daarbij ook aangeven om hoeveel personen het zou gaan en vanuit welke bestemmingen?
Hoeveel drugs er via de Nederlandse luchthavens worden gesmokkeld is uit de aard der zaak onbekend. Wel is duidelijk dat er wekelijks nog slechts enkele drugskoeriers worden aangehouden. De invoering van de 100%-controles en bijbehorende maatregelen, inclusief de convenanten met de luchtvaartmaatschappijen, heeft voor deze grote afname gezorgd en kan dus succesvol genoemd worden.
Worden convenanten zoals die met TUI en KLM1 ook met andere luchtvaartmaatschappijen gesloten? Zo ja, welke en in welke fase bevindt zich dit? Zo nee, waarom niet?
De convenanten zijn gesloten in 2003 met KLM, Martinair, Arkefly en SLM, aangezien alleen deze maatschappijen vliegen op de landen die vallen in het 100%-controleregime. De convenanten zijn op reguliere momenten vernieuwd, zo ook dit jaar, zij het dat ze nu meer aangepast zijn aan de nieuwe omstandigheden, zoals dat Arkefly nu TUI Airlines heet, Martinair niet meer met passagiers vliegt en de BES-eilanden nu bij het land Nederland horen. Inhoudelijk zijn de convenanten niet gewijzigd.
Naar welke bestemmingen mogen personen die op de lijst staan niet meer vliegen, zijn dit alleen Suriname en de Antillen of ook andere bestemmingen? Waarom?
Het betreft al sinds 2003 Suriname, Venezuela, Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Bonaire. Op Venezuela zijn al geruime tijd geen rechtstreekse vluchten uit Nederland. De convenanten met KLM, TUI Airlines en SLM zijn civielrechtelijk van aard en hebben betrekking op de vervoersvoorwaarden die de luchtvaartmaatschappijen aan hun passagiers stellen. Wie aantoonbaar misbruik gemaakt heeft van bovengenoemde vluchten door cocaïne te smokkelen wordt geplaatst op deze lijst met als gevolg dat betrokkene in beginsel voor drie jaar vanaf het moment van aantreffen van cocaïne op de lijst staat. De luchtvaartmaatschappij laat de personen die op de lijst voorkomen in beginsel niet toe op directe vluchten van en naar de bestemmingen vanwaar vluchten vertrekken die vallen onder het 100%-controleregime. Zie verder het antwoord op vraag 12.
Heeft plaatsing op de lijst nog andere gevolgen behalve het niet meer mogen vliegen met KLM en TUI? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Wie bepaalt of een persoon op de lijst wordt geplaatst? Welke rechtsbescherming is er precies?
Namens de Nederlandse overheid is de Koninklijke Marechaussee belast met het bijhouden van de persoonsgegevens op de lijst. Het gebruik van de lijst door de luchtvaartmaatschappij valt onder de werking van de Wet bescherming persoonsgegevens voor zover sprake is van verwerking van gegevens in het kader van activiteiten van een vestiging van de verantwoordelijke in Nederland. In een dergelijk geval heeft de betrokkene op basis van artikel 35 en 36 Wbp de mogelijkheid de luchtvaartmaatschappij te verzoeken om informatie omtrent het verwerken van zijn persoonsgegevens dan wel correctie van de persoonsgegevens. De door de Koninklijke Marechaussee opgestelde en beheerde lijst betreft een verwerking van politiegegevens in de zin van de Wet politiegegevens (Wpg). Betrokkene heeft dan ook op grond van de Wpg recht op kennisneming en verbetering als bedoeld in de artikelen 25 tot en met 31 Wpg. In concreto betekent dit dat een ieder op grond van artikel 25 Wpg een schriftelijk verzoek tot inzage in politiegegevens die door de Koninklijke Marechaussee worden verwerkt, kan indienen. Op grond van artikel 28 Wpg kan een verzoek tot (onder meer) verbetering en verwijdering worden gedaan.
Wordt plaatsing op de lijst gemeld aan de betreffende persoon? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De Koninklijke Marechaussee deelt personen bij wie op de luchthaven Schiphol cocaïne is aangetroffen schriftelijk mee dat hun persoonsgegevens worden opgenomen op de lijst die aan de luchtvaartmaatschappijen wordt verstrekt ex artikel 4:1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit politiegegevens. Tevens deelt de Koninklijke Marechaussee mee dat de luchtvaartmaatschappijen op basis van deze lijst personen in beginsel het vervoer op de betreffende routes voor een periode van drie jaar weigert. Deze schriftelijke mededeling aan de betrokkene bevat ook informatie aangaande de mogelijkheden tegen de opname op deze lijst te ageren. Van de uitreiking van deze schriftelijke mededeling aan de betrokkene maakt de Koninklijke Marechaussee aantekening.
Hoe is de termijn van drie jaar plaatsing op de lijst vastgesteld? Waarom niet langer of korter? Verwacht u dat er na drie jaar geen kans op recidive meer is?
Zoals gezegd is deze maatregel al sinds 2003 van kracht, voldoet deze goed en zijn er nauwelijks klachten over. Het gaat om een redelijk te achten termijn.
Welke andere maatregelen om recidive van drugskoeriers te voorkomen worden er genomen?
Het 100%-controleregime zelf heeft voor een aanmerkelijke vermindering van drugssmokkel via de luchthavens gezorgd. Aangehouden koeriers worden vervolgd en berecht en krijgen, indien veroordeeld, doorgaans een gevangenisstraf opgelegd. Nederland heeft bovendien samen met de lokale autoriteiten gewerkt aan de verbetering van de controles op de luchthavens van vertrek. Zo is de samenwerking met Suriname en het zogenaamde BID-team op de internationale luchthaven te Zanderij al jaren succesvol en is er in de loop der jaren veel geïnvesteerd in het controleproces op luchthaven Hato op Curaçao en de detentiecapaciteit ter plaatse.
Deelt u de mening dat plaatsing op de lijst en het ontzeggen van de mogelijkheid te kunnen vliegen gezien kan worden als een extra straf bovenop de straf die de betreffende persoon al voor de cocaïnesmokkel heeft gehad? Zo ja, hoe wordt dit meegenomen in de bepaling van de initiële strafmaat? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3 en 4 gaat het om een civielrechtelijke maatregel en geen straf. De rechter kan daar bij de oplegging van een strafrechtelijke straf wel rekening mee houden maar is daar uiteraard vrij in. Luchtvaartmaatschappijen nemen de maatregel om zichzelf te vrijwaren van bepaalde vormen van gevaarzetting, criminaliteit en overlast.
Zal aan personen die op de lijst voorkomen de ticketverkoop worden geweigerd of worden zij pas bij het inchecken geweigerd? Indien het laatste het geval is, hoe wordt dan omgegaan met de al gemaakte kosten voor bijvoorbeeld ticket en verblijf?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 6 worden betrokken personen nadat bij hen cocaïne is aangetroffen, schriftelijk op de hoogte gesteld van hun plaatsing op de lijst en de gevolgen daarvan. De luchtvaartmaatschappij stelt personen die een vervoersovereenkomst willen sluiten voor de betreffende routes vooraf schriftelijk op de hoogte van het feit dat in het kader van het sluiten van de overeenkomst, dan wel de tenuitvoerlegging van de overeenkomst, gebruik wordt gemaakt van de lijst. Daarbij wordt aandacht besteed aan de gevolgen als zij ten tijde van het inchecken (alsnog) op de lijst blijken voor te komen. Bovendien wordt aandacht besteed aan de financiële consequenties van het aangaan van een vervoersovereenkomst terwijl men op de lijst voorkomt en de mogelijkheden voor de betrokkene om na te gaan of deze op de lijst voorkomt.
Zijn er mogelijkheden voor personen om na enige tijd van de lijst verwijderd te worden, bijvoorbeeld bij goed gedrag? Zo ja, hoe zal dit in zijn gang gaan? Zo nee, waarom niet?
Na 3 jaar worden de gegevens van betrokkene van de lijst verwijderd. Zie verder het antwoord op de vragen 5 en 6.
Zijn er mogelijkheden voor personen op de lijst om tijdelijke ontheffing te vragen in bijvoorbeeld het geval van een ziek familielid of een begrafenis? Zo ja, wat zijn deze mogelijkheden?
De luchtvaartmaatschappijen hebben de mogelijkheid in geval van bijzondere omstandigheden een uitzondering te maken en een persoon voorkomend op de lijst binnen de drie jaar termijn toch te vervoeren. Van een dergelijke bijzondere omstandigheid kan bijvoorbeeld sprake zijn ingeval van ziekte of overlijden van een familielid in de eerste of tweede graad. Het verzoek een uitzondering te maken zal door de verzoeker zodanig onderbouwd moeten worden dat de luchtvaartmaatschappij een juiste inschatting kan maken van het dringende karakter.
Het bericht dat de politie foto’s neemt van personen en hun identiteitsbewijzen in Apeldoorn |
|
Judith Swinkels (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Onschuldig? Toch op de politiefoto»1 en «Politie: zorgen D66 Apeldoorn over foto-actie niet nodig»?2
De berichtgeving is mij bekend. Ik maak eruit op dat het gaat om twee soorten gevallen. Enerzijds gaat om één enkel incident waarbij sprake was van het op de foto zetten van een persoon die voldeed aan een signalement van een vlak daarvoor binnengekomen melding.
Anderzijds gaat het volgens de berichtgeving om een werkwijze van de politie rond het verwerken van identiteitsbewijzen. Met die werkwijze ben ik bekend.
Bent u op de hoogte van de werkwijze van de politie in Apeldoorn, waar van zowel verdachte als niet-verdachte personen, foto’s van identiteitsbewijzen en de personen zelf worden gemaakt en waarvan de politie aangeeft dat nog veel vaker foto’s van identiteitsbewijzen en van de personen zelf gemaakt zullen worden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe duidt u de werkwijze van de politie in Apeldoorn, waar foto’s gemaakt worden van personen die niet verdacht zijn, voor het geval er later op de avond alsnog een incident plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt deze werkwijze ook door andere politie-eenheden toegepast? Zo ja, waarom worden foto’s van niet-verdachte personen en hun identiteitsbewijzen gemaakt en opgeslagen in het systeem?
De politie mag, indien dit noodzakelijk is voor de uitoefening van haar taak, de identiteit van zowel verdachte als niet-verdachte personen controleren. Dit volgt uit de taak van de politie zoals omschreven in artikel 3 van de Politiewet 2012 en omvat niet alleen het opsporen van strafbare feiten, maar ook de handhaving van de openbare orde en het verlenen van hulp. Het controleren van de identiteit van personen gebeurt aan de hand van hun identiteitsbewijzen. De daarop voorkomende gegevens mogen door de politie worden vastgelegd mits, in verhouding tot het doel waarvoor dit gebeurt, geen sprake is van een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene. In de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) is bepaald dat de politie persoonsgegevens mag verwerken voor zover dat noodzakelijk is voor de taakuitvoering. De politie maakt daartoe een afweging tussen het doel en de noodzaak van de opname enerzijds (subsidiariteit en proportionaliteit) en de inbreuk van de opname op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen anderzijds.
De Wpg voorziet in een fijnmazig stelsel van verwerkings-, verwijderings-, bewaar- en vernietigingstermijnen. Zo kunnen op grond van artikel 8, eerste lid, Wpg politiegegevens gedurende één jaar na eerste verwerking worden gebruikt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak. De Wpg schrijft echter ook voor dat politiegegevens worden vernietigd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn. Voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak is dit bepaald in het vijfde lid van artikel 8 Wpg. Dit voorschrift geldt uiteraard evenzeer voor de onderhavige foto’s van personen en identiteitsbewijzen. De noodzaak tot het bewaren van die foto’s is zeer kortstondig en strekt zich uit tot een periode van hooguit enkele uren. Om die reden worden de foto’s uiterlijk aan het einde van een dienst weer verwijderd, voor zover niet is gebleken van een noodzaak deze foto’s langer te bewaren.
Met betrekking tot de foto’s die van identiteitsbewijzen worden gemaakt, kan ik u meedelen dat die werkwijze wordt toegepast om sneller grotere groepen personen te kunnen identificeren en mensen niet langer op te houden dan nodig. Met de invoering van Mobiel Effectiever op Straat (hierna: MEoS) kan een agent op straat de chip van het identiteitsbewijs scannen. De relevante gegevens over een burger verschijnen op de smartphone. Hierdoor kan de identiteit sneller en beter worden gecontroleerd dan voorheen. Het maken van foto’s van identiteitsbewijzen wordt door de invoering van MEoS overbodig. In Apeldoorn maakt de politie inmiddels gebruik van MEoS waardoor de eerder gehanteerde werkwijze van het fotograferen van de identiteitsbewijzen niet meer hoeft te worden gebruikt. De invoering van MEoS verloopt gefaseerd en is nog niet in heel Nederland ingevoerd.
Onder omstandigheden is het denkbaar dat de politie personen fotografeert, ongeacht of zij verdacht of niet verdacht zijn. Dit valt niet onder de standaard werkwijze van de politie, maar is onder omstandigheden wel mogelijk, mits dat gebeurt binnen het kader van artikel 3 van de Politiewet 2012 en dat van de Wpg. Een vergelijkbare werkwijze wordt mogelijk ook bij andere eenheden gehanteerd.
Op welke wettelijke grond, onder welke voorwaarden en met welke reden is de politie bevoegd foto’s van de identiteitsbewijzen te maken van niet-verdachte personen? Hoe verhoudt deze werkwijze zich tot de Wet Politiegegevens? Wat is de bewaartermijn van deze foto’s? Wanneer en op welke wijze worden deze foto’s uit het systeem verwijderd?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw mening over de antwoorden van de burgemeester van Apeldoorn d.d. 28 juni 2016 op gestelde vragen vanuit de gemeenteraad aldaar, waarin wordt gesteld dat wanneer in voorkomende gevallen een foto gemaakt wordt, dit «met een reden» gebeurt?3 Bent u het ermee eens dat het verwerken van persoonsgegevens door de politie ook met een reden gebonden is aan de voorwaarden zoals opgenomen in de Wet Politiegegevens?
De Minister van VenJ verantwoordt zich tegenover het parlement over het beheer van de politie, over zijn sturing op de taakuitvoering via de landelijke beleidsdoelstellingen en over de werking van het systeem als geheel, maar niet over het lokale gezag. Er kan naar aanleiding van een lokaal incident in het parlement en de gemeenteraad verantwoording worden afgelegd over het handelen van de politie, mits ieder spreekt vanuit de eigen verantwoordelijkheid.
Ik doe dan ook geen uitspraken over de antwoorden die de burgemeester geeft op vragen uit de gemeenteraad, maar deel uiteraard uw mening dat het verwerken van persoonsgegevens door de politie gebonden is aan de voorwaarden zoals opgenomen in de Wet politiegegevens.
Hoe verhoudt deze gang van zaken zich tot het gegeven dat de Wet Politiegegevens nog steeds onvoldoende adequaat voorziet in veilige gegevensverwerking?
Uw opvatting dat de Wpg onvoldoende waarborgen biedt voor een veilige gegevensverwerking, deel ik niet. Wel heb ik zorgen over de uitvoering van de Wpg door de politie. Eerder heb ik uw Kamer geïnformeerd over die zorgen en over de wijze waarop de politie de naleving van de Wpg zal gaan verbeteren. Ik verwijs hiervoor naar de evaluatie van de Wpg en Wjsg en de beleidsreactie daarop (Kamerstuk 33 842, nrs. 1 en 2), de brief over de uitkomsten van de externe privacy-audit en het bijbehorende verbeterplan (Kamerstuk 33 842, nrs. 3 en 4).
Klopt het dat scans gemaakt met de applicatie Mobiel Effectiever Op Straat (MEOS), na een bepaalde periode automatisch uit het systeem worden verwijderd? Waarom wordt geen gebruik gemaakt van de applicatie MEOS, in plaats van het maken van foto’s?
Het klopt dat gescande gegevens van identiteitsbewijzen, gemaakt met MEoS, na 9 uur automatisch worden verwijderd uit de smartphone. Daar waar MEoS is ingevoerd, is de noodzaak om identiteitsbewijzen te fotograferen verdwenen. Ik verwijs hierbij tevens naar het antwoord op vraag 4.
Bent u het ermee eens dat het riskant kan zijn erop te vertrouwen dat agenten zulke foto’s weer handmatig verwijderen, aangezien het gevaar om dit per ongeluk te vergeten op de loer ligt? Kunt u hierbij ingaan op de conclusie van de Nationale ombudsman, die stelde dat in Rotterdam «foto’s niet automatisch na 28 dagen werden verwijderd»?4
Dat risico is aanwezig. De foto’s gemaakt met een smartphone of een ander apparaat moeten handmatig door de agent worden verwijderd na afloop van de dienst, tenzij het foto’s betreft die verder moeten worden verwerkt in het kader van een opsporingsonderzoek. Laatstgenoemde foto’s moeten handmatig worden geupload naar de daartoe bestemde ICT-systemen. Bij de debriefing wordt dit onder de aandacht gebracht.
Hoe verhouden de acties van de politie in Apeldoorn zich tot het onlangs verschenen rapport van de Nationale ombudsman, waarin naar aanleiding van gebeurtenissen in Rotterdam geconcludeerd werd dat «de politie niet zomaar beeldmateriaal [mag] verzamelen, zeker niet wanneer foto’s samen met identiteitsbewijzen gemaakt worden van niet verdachte personen»?5
Het door de politie fotograferen van een persoon met het identiteitsbewijs naast zijn gezicht acht de Nationale ombudsman verdedigbaar in gevallen waarin deze persoon wordt verdacht van een strafbaar feit. Deze vorm van fotograferen dient achterwege te blijven indien er geen redelijk vermoeden van enig strafbaar feit tegen de persoon is, en diens recht op privacy zwaarder behoort te wegen dan het belang van de politie om haar informatiepositie te versterken, zo overweegt de Nationale ombudsman in het bij vraag 10 aangehaalde rapport. Ik deel deze opvatting.
Uiteraard is het zaak om, zoals de Nationale ombudsman in zijn bij vraag 11 genoemde rapport concludeert, foto’s en ander beeldmateriaal, conform de eisen uit de Wet politiegegevens, niet langer te bewaren dan strikt noodzakelijk. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over de problematiek rond het verwijderen en vernietigen van persoonsgegevens. Er wordt gewerkt aan een oplossing. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op de vragen 4 en 5.
Bent u het eens met de conclusie van de Nationale ombudsman, dat «Opgeslagen persoonsgegevens en foto- en filmopnamen [...] na verloop van zo kort mogelijke tijd niet handmatig maar automatisch uit de systemen verwijderd [moeten] worden»? Hoe verhoudt deze conclusie zich tot de foto-acties van de politie in Apeldoorn? Bent u bereid deze vragen vóór het Algemeen overleg Politie voorzien op 6 oktober 2016 te beantwoorden?
Zie antwoord vraag 10.
De toegezegde evaluatie van de Winkeltijdenwet |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Eppo Bruins (CU), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich de toezegging bij de behandeling van de wijziging van de Winkeltijdenwet in de Eerste Kamer dat er drie jaar na inwerkingtreding een evaluatie gehouden zou worden?1
Ja.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van deze evaluatie? Worden hierbij ook uitdrukkelijk de belangen van de werknemers, de collectieve zondagsrust en de gevolgen voor kleinere winkeliers meegenomen? Op welke manier?
De evaluatie van de gewijzigde Winkeltijdenwet wordt momenteel uitgevoerd door een extern onderzoeksbureau. Het onderzoeksbureau neemt uitdrukkelijk de belangen van de werknemers, de collectieve zondagsrust en de gevolgen voor kleinere winkeliers mee in de evaluatie. Dit gebeurt door middel van documentstudies, interviews, casestudies en enquêtes aan gemeenten, winkeliers en werknemers.
Deelt u de visie dat – anders dan door de indieners van het wetsvoorstel destijds werd betoogd2 – gemeenten juist heel sterk kijken naar het beleid in de omliggende gemeenten en daar hun openingstijden op afstemmen? In hoeverre is er dan naar uw mening nog sprake van een lokale afweging van belangen op basis van lokale argumentatie?
De belangenafweging door gemeenten omtrent het lokale winkeltijdenbeleid vormt een belangrijk onderdeel van de evaluatie. Om niet op de zaken vooruit te lopen, wacht ik eerst de uitkomsten van de evaluatie af.
Zo niet, hoe verklaart u het dan dat in onder meer Rhenen3, Nijkerk4, Wageningen5, De Bilt6, Tytsjerksteradiel7, Hengelo8, Amstelveen9, Etten-Leur10, Doetinchem11, Westerveld12 en De Friese Meren13 juist het argument van het beleid in buurgemeenten een belangrijke rol speelt? Hoe reëel is het te veronderstellen dat deze gemeenten en gemeenteraadsfracties uniek zijn in hun argumentatie? Deelt u de opvatting dat het beleid in buurgemeenten een minstens zo sterke rol speelt in de discussie als de in vraag 2 genoemde belangen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Is dan wel bereikt wat met de wetswijziging werd beoogd: de versterking van de lokale beleidsvrijheid voor winkelopenstelling op de zondagen? Wordt ook specifiek onderzoek gedaan naar de mate waarin gemeenten in hun beleid rond winkelopenstelling rekening houden met het beleid in omliggende gemeenten?
In de evaluatie wordt specifiek onderzoek gedaan naar de mate waarin gemeenten in hun beleid rond winkelopenstelling rekening houden met het beleid in omliggende gemeenten. Zoals ik eerder al heb aangegeven wil ik niet op de zaken vooruitlopen. Ik wil eerst de evaluatie van de wet afwachten voordat ik een oordeel geef over of de beoogde doelen zijn bereikt.
Op welke wijze wordt ook de toezegging14 meegenomen hoe concreet wordt omgegaan met contracten tussen verhuurders en huurders waarin een bepaling is opgenomen dat de winkelier verplicht is om op zondag open te zijn?
In de evaluatie worden winkeliers gevraagd of bepalingen omtrent verplichte openstelling zijn opgenomen in het huurcontract en in hoeverre dit een reden voor hen is daadwerkelijk open te gaan op zondag.
Wanneer ontvangt de Kamer het evaluatierapport?
De Kamer ontvangt de resultaten van de extern uitgevoerde evaluatie en de daarbij behorende beleidsbrief voor het einde van het jaar. In deze beleidsbrief zal ook worden ingegaan op de motie Van der Staaij C.S. (Kamerstuk 34 550, nr. 21).