Het artikel ‘FrieslandCampina wil collectieve subsidie voor mestvergisters’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «FrieslandCampina wil collectieve subsidie voor mestvergisters»?1
Ja.
Is het mogelijk om in een collectief aanspraak te maken op de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) regeling?
Het Besluit SDE+ biedt een grondslag voor het doen van gebundelde aanvragen. Dit kan alleen als de betreffende categorie productie-installaties bij ministeriële regeling is aangewezen. In mijn brief over de Nationale Energieverkenning 2015 (Kamerstuk 30 196, nr. 363) heb ik aangegeven samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken met partijen uit de agroketen te werken aan een specifiek programma voor monomestvergisting. In dit verband verwijs ik graag naar mijn brief over een nieuwe regeling voor monomestvergisting, die ik parallel aan deze beantwoording naar uw Kamer stuur. In deze brief geef ik aan voornemens te zijn om een aparte regeling open te stellen voor het vergisten van mest op boerderijschaal. Over de voorgenomen regeling ben ik nog in gesprek met de Europese Commissie in het kader van de staatssteunprocedure.
Zijn hier vanwege een collectief extra voorwaarden aan verbonden? Zo ja, welke?
Binnen de reguliere SDE+ is het noodzakelijk om een aanvraag in te dienen met opgave van de specifieke locatie en/of vergunningen. Ik ben voornemens deze eis in de voorgenomen regeling los te laten. De sector heeft aangegeven dat dit kan zorgen voor lagere ontwikkelingskosten en versnelde realisatie. Om niet-realisatie te voorkomen wordt van de subsidieontvanger wel een bankgarantie gevraagd waaruit bij niet-tijdige realisatie een boete wordt geïnd.
Zijn er belemmeringen in de regelgeving om de ambitie van «Jumpstart» waar te maken, namelijk 200 mestvergisters in 2017 en binnen enkele jaren 1.000 mestvergisters?
Zie antwoord vraag 3.
Kunnen boeren die niet deelnemen aan dit collectief ook een beroep doen op de SDE+? Zo nee, welke route hebben zij om hun bijdrage te leveren aan het reduceren van de uitstoot van broeikasgassen?
Monomestvergisting is als aparte categorie opgenomen binnen de reguliere SDE+. Individuele boeren kunnen derhalve een aanvraag doen binnen de reguliere SDE+, maar zullen ook subsidie kunnen aanvragen binnen de voorgenomen regeling.
Het bericht 'Aantal dumpingen drugsafval afgelopen jaren gestegen' |
|
Remco Dijkstra (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Aantal dumpingen drugsafval afgelopen jaren gestegen»?1
Ja.
Bent u het met de politie eens dat veel lozingen niet gezien of geregistreerd worden en dat de cijfers dus het topje van de ijsberg laten zien? Zo ja, hoe kan dit worden verbeterd?
Het valt niet uit te sluiten dat een deel van dumpingen en lozingen onopgemerkt blijft. Niet alle gevallen van drugsafvaldumping en lozing worden bij de politie gemeld en daarmee ook niet geregistreerd. Om een completer beeld te krijgen zijn meldingen aan de politie van belang. In verschillende initiatieven wordt er aandacht aan besteed om het bewustzijn te versterken en het aantal meldingen te verhogen. Voorbeelden hiervan zijn de regionale en lokale protocollen met betrekking tot drugslozingen. Zie ook de antwoorden op Kamervragen van de leden Belhaj, Bergkamp, Koşer Kaya en Van Veldhoven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 575), die gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer zijn gezonden.
Acht u de huidige inzet afdoende? Wat is uw reactie op de stelling dat veel zaken als geïsoleerd incident worden gezien? Zou het koppelen van zaken een effectievere bestrijding teweeg kunnen brengen? Zo ja, bent u bereid daartoe een inspanning te ondernemen?
De aanpak van de productie van synthetische drugs en de aanpak van het dumpen van afval dat daarbij wordt geproduceerd is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van bestuur, politie en Openbaar Ministerie (OM). In Zuid-Nederland wordt ondermijnende criminaliteit integraal en intensief aangepakt. U bent hier onlangs ook over bericht in antwoord op Kamervragen van de leden Segers en Dik-Faber2 en met het jaarbericht intensivering aanpak ondermijning in Zuid-Nederland3, zoals dat op 15 juni jl. aan uw Kamer is gezonden. De aanpak richt zich zowel op het effectief verstoren van de criminele industrie als op het versterken van de bestuurlijke weerbaarheid en integriteit. Daarnaast loopt het project «Samen tegen Dumpen» in Noord-Brabant, waar wordt samengewerkt om de gevolgen van drugsdumpingen te beperken. Een vergelijkbaar initiatief bestaat in Limburg. Door deze integrale benadering worden dumpingen niet als geïsoleerd incident gezien.
Op welke wijze wordt via (forensisch) onderzoek getracht de vervuiler op te sporen en de schade te verhalen? Bij hoeveel van de geregistreerde dumpingen in 2015 zijn de daders opgespoord? Hoe vaak en op welke manier is bij deze daders de schade van milieuvervuiling verhaald? Hoe kunnen deze cijfers worden verbeterd?
Waar mogelijk worden de kosten voor het opruimen van drugsafval verhaald op de daders. Politie en OM zijn hier alert op bij strafrechtelijke onderzoeken naar synthetische drugs.
Uit de registratiesystemen van het OM en de politie is geen volledig overzicht te genereren van zaken waarin verdachten zijn veroordeeld voor het dumpen van drugsafval en de eventueel op hen verhaalde kosten. Een drugsafvaldumping kan, afhankelijk van de concrete omstandigheden, in de registratiesystemen van het OM onder verschillende feiten worden vastgelegd, namelijk als een overtreding van de Opiumwet of als een milieudelict.
Gaan de huidige onderzoekmethoden voldoende met de tijd mee om de steeds veranderende wijzen van dumpen op te sporen en te vervolgen, met name in verband met de risico’s die daarmee gepaard kunnen gaan? Wordt kennis hierover bij opsporingsdiensten up-to- date gehouden? Zo ja, op welke wijze?
De politie kan sinds 2002 een beroep doen op de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) bij het ontmantelen van productieplaatsen van synthetische drugs en bij onderzoek van dumpingen van chemische afvalstoffen afkomstig van productieplaatsen. De specialisten van de LFO hebben de kennis en het expertiseniveau om deze werkzaamheden goed uit te voeren.
Grondeigenaren, alerte burgers en ketenpartners kunnen drugsdumpingen melden bij het milieupunt van de gemeenten of bij de politie via 0900-8844 (of 112 als elke seconde telt). Het opruimen van drugsafval behoort tot de taken van provincies, gemeenten, waterschappen en particuliere grondeigenaren. Indien een officier van de brandweer en/of milieurechercheur van de politie een drugsdumping aantreft, meldt hij dit via de meldkamer van de Landelijke Eenheid bij de LFO. De LFO adviseert ten behoeve van een veilige ontmanteling en het veiligstellen van sporen ten behoeve van opsporingsonderzoek. Het opsporingsonderzoek zelf wordt uitgevoerd door de reguliere recherchediensten.
Het bericht dat in veel gemeenten het geld voor de jeugdpsychiatrie al op is |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat in veel gemeenten het geld voor de jeugdpsychiatrie al op is?1
Kunt u inzichtelijk maken wat de problematiek is van de jeugdigen die op dit moment vanwege budgetproblemen op de wachtlijst staan? Zo nee, kunt u met zekerheid zeggen dat er momenteel op de wachtlijsten geen jeugdigen en gezinnen staan die acuut hulp nodig hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien het antwoord op vraag 2 ontkennend is, hoe vult u dan uw rol als stelselverantwoordelijke in met betrekking tot het budgetprobleem?
Kunt u inzichtelijk maken in welke gemeenten en/of jeugdhulpregio’s het probleem met het budgetplafond speelt? Zo ja, kunt u daarbij inzichtelijk maken welke maatregelen zij hebben genomen, of voornemens zijn te nemen, om het budgetprobleem op te lossen?
Kunt u de Kamer vóór het Wetgevingsoverleg onderdeel Jeugd en aanverwante zaken op 14 november 2016 de uitkomsten van uw gesprekken met gemeenten over de uitvoering van de motie Keijzer met betrekking tot de Treeknormen toezenden? Zo nee, waarom niet? Wanneer kan de Kamer deze informatie dan tegemoet zien?2
Kunt u de Kamer informeren wat het geraamde effect op de toename van jeugdigen in de jeugdpsychiatrie is, nu de landelijke meerjarige campagne «Omgaan met depressie» van start is gegaan? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk om het taboe te doorbreken dat er in Nederland is om te spreken over psychische aandoeningen. Depressie is een psychische stoornis waarmee een groot aantal mensen te maken krijgen in hun leven. Daarom vind ik het van belang om deze aandoening te agenderen, betere kennis onder het algemeen publiek te krijgen en een bijdrage te leveren aan het terugdringen van het taboe om hierover te spreken. Dat is het effect dat wordt beoogd met deze campagne. Het stimuleert mogelijk eerder ingrijpen en voorkomt dan een beroep op zwaardere en duurdere hulp.
U vraagt naar budgetkorting van instellingen sinds 2013. Hier is geen antwoord op te geven omdat gemeenten de instellingen verschillend bekostigen en uiteenlopende keuzes maken bij het investeren in preventieve hulp en de niet vrij toegankelijke hulp. Daarnaast zijn de middelen als een ongedeeld budget naar gemeenten gegaan.
Of gemeenten met hun budget jeugdhulp uitkomen hangt met veel factoren samen, die te maken hebben met het beleid van de desbetreffende gemeente, de wijze waarop zij de zorg hebben ingekocht of de mate waarin risico’s voor zwaardere vormen van jeugdhulp worden gedeeld in de regio. Er zijn gemeenten die geld bij jeugdhulp overhouden en die tekort komen en dit kan per jaar verschillen. Een gemeente die tekort komt moet zich in eerste aanleg afvragen waarom andere gemeenten met vergelijkbare problematiek en budget wel uitkomen, wat de relatie is met gemaakte beleidskeuzes en de mate waarin de gemeente risico’s op minder voorkomende maar wel dure behandelingen met de regio heeft gedeeld.
Voor het macrobudget is het volgende van belang. Nederlandse kinderen behoren tot de gelukkigste ter wereld3. Uit nader onderzoek blijkt dat 90 procent van de Nederlandse jeugd tevreden is over hun psychische gezondheid. Aan de andere kant is 2 procent van de jongeren ontevreden en /of ongelukkig4. Bijna 11% (370.000) van 3.4 miljoen minderjarigen maakt in 2015 gebruik van jeugdhulp5. Het SCP verwacht een daling van het beroep op jeugdhulp van ruim 1% per jaar vanwege demografische ontwikkelingen6. Wanneer de uitgaven voor psychische en gedragsstoornissen wordt vergeleken met andere rijke OESO landen, dan valt volgens het CBS op dat Nederland hier veel middelen op inzet. Gemiddeld geven de rijke landen 9% van hun budget curatieve zorg uit aan psychische en gedragsstoornissen. Voor bijvoorbeeld Zweden is dat 7%, voor Duitsland 13% en voor Nederland 23% van het budget curatieve zorg7. Het budget jeugd GGZ is in 2015 overgegaan naar het Gemeentefonds.
Kunt u, in vervolg op vraag 6, inzichtelijk maken welke extra financiële middelen beschikbaar zijn gesteld voor de jeugdpsychiatrie naar aanleiding van de start van deze campagne?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u inzichtelijk maken met hoeveel budgetkorting instellingen daadwerkelijk te maken hebben gekregen ten opzichte van 2013? Zo nee, kunt u desondanks met zekerheid stellen dat de opnamestops niet plaatsvinden vanwege budgettekort? Kunt u uw antwoorden uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het verminderen van de bureaucratie rondom contractering en verantwoording in het kader van het programma Informatievoorziening Sociaal Domein (ISD)?
Voor het verminderen van de administratieve lasten is het belangrijk dat de 3 uitvoeringsvarianten die de gemeenten en aanbieders onderscheiden, consequent worden doorgevoerd (inspanninggericht (prijs per product), outcome gericht (trajectfinanciering) en taakgericht (populatiebekostiging met prestatieafspraken/outcome indicatoren)). De bij de uitvoeringsvarianten behorende standaardartikelen zijn in juli 2016 beschikbaar gekomen en spelen een rol bij de inkoop in 2016, maar kunnen pas echt een rol spelen bij de inkoop volgend jaar. De VNG heeft Eelco Eerenberg, wethouder van Enschede, als bestuurlijke trekker aangewezen om de regio’s te committeren aan het consequent toepassen van deze uitvoeringsvarianten. Inmiddels hebben 40 van de 42 regio’s de intentieverklaring getekend en ik heb goede hoop op de andere twee regio’s zullen volgen. Voor het geval dat gemeenten en jeugdhulpaanbieders hun verantwoordelijkheden in deze onvoldoende nemen, bereid ik wetgeving voor om nadere regels te kunnen stellen.
Welke indicatoren hanteert u, of gaat u hanteren, bij uw afweging of het instellen van nadere regelgeving in het kader van het verminderen van de regeldruk noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u motiveren waarom u de in vraag 10 gevraagde indicatoren hanteert?
Zie antwoord vraag 9.
Een onderhoud met schippers uit de binnenvaart |
|
Joyce Vermue (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA), Betty de Boer (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de situatie dat vrachtschepen op dit moment geen gebruik meer mogen maken van de jachtensluis van de Krammersluizen?
Ja, met ingang van vrijdag 16-09-2016 mag de beroepsvaart geen gebruik maken van de Krammerjachtensluis. Dit is met een bericht aan de scheepvaart (BAS) kenbaar gemaakt.
Wat is de reden dat de beroepsvaart niet meer met de jachtensluis mag schutten?
De Jachtensluis is gebouwd en bedoeld voor recreatievaart. In principe mag de beroepsvaart daarom geen gebruik maken van deze sluis.
Uit recente inspecties van de draagconstructie van de steigers en remmingwerken van de Krammerjachtensluis blijkt, dat de constructieve capaciteit bij normaal gebruik van de recreatievaart voldoende is. Bij gebruik van de Krammerjachtensluis door de beroepsvaart is de constructieve capaciteit van de steigers en remmingwerken niet voldoende, waardoor de veiligheid dan niet te allen tijde kan worden gewaarborgd.
Begrijpt u dat dit leidt tot veel oponthoud, mede omdat er ook nog een kolk gestremd is?
Ik begrijp dat dit heeft geleid tot extra oponthoud. De stremming van de duwvaartsluis vanwege een geplande sluisdeurenwissel is inmiddels voorbij. Vanaf 24 september zijn weer twee duwvaartsluizen voor de beroepsvaart beschikbaar.
In hoeverre vormt achterstallig onderhoud de oorzaak van deze stremming?
De stremming van de duwvaartsluis is niet het gevolg van achterstallig onderhoud, maar van een geplande deurwissel in het kader van regulier onderhoud. Deze stremming is vooraf gecommuniceerd via de daarvoor bestemde kanalen.
Wat is de reden dat er pas vanaf 2022 geïnvesteerd gaat worden in achterstallig onderhoud in de binnenvaart?
Zoals gemeld in de begroting, wordt de keuze van het juiste moment van ingrijpen bij onderhoud aan of vervangen van infrastructuur bepaald aan de hand van het vigerend beheerconcept (noodzakelijk voor de te leveren prestaties), resultaten uit inspecties en de mogelijkheid voor het bundelen van werkzaamheden voor instandhouding en aanleg.
Achterstallig onderhoud wordt direct aangepakt indien dit noodzakelijk is voor het veilig functioneren van de netwerken. Er is pas sprake van achterstallig onderhoud indien de assets niet meer voldoen aan de geldende veiligheidsnormen en/of prestatieafspraken. Het rijk investeert elk jaar, voor èn na 2022, in onderhoud en vervangingsinvesteringen om de prestaties van het netwerk te borgen.
Kunt u nagaan of de veiligheid van de binnenvaart ook in het geding is?
De veiligheid van de binnenvaart is niet in het geding. Juist vanwege de veiligheid is besloten dat de beroepsvaart geen gebruik meer mag maken van de Krammerjachtensluis.
Vindt u ook dat deze onwenselijke situatie zorgt voor veel oponthoud en nadelig is voor de binnenvaart? Zo nee, waarom niet?
Nee. Enige hinder bij onderhoudswerkzaamheden is nooit helemaal te voorkomen. RWS voert het beheer en onderhoud echter slim en pragmatisch uit, waarbij zoveel mogelijk werkzaamheden worden gecombineerd, de hinder voor de gebruiker wordt beperkt en de veiligheid niet in gevaar komt.
Heeft dit ook te maken met de maatregel om de Middensluis in Terneuzen in het weekend niet meer te bedienen? Zo nee, waarom is besloten om hier minder te schutten en is hier sprake van een tijdelijke maatregel? Wordt dit op den duur met ICT of bedienen op afstand opgelost? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uit onderzoek is gebleken dat bediening van de Middensluis in Terneuzen in de weekenden niet efficiënt is. Het scheepvaartaanbod is veel te gering om deze sluis permanent te bedienen. Rijkswaterstaat heeft besloten om vanwege de geringe vraag in principe in de weekenden niet te schutten in de Middensluis, tenzij er sprake is van (dreigende) onacceptabele wachttijden. Op de plaats van de Middensluis komt een grote Nieuwe Sluis. Voorbereidende werkzaamheden zijn al gestart. Deze nieuwe sluis is voorbereid om op afstand te worden bediend. Ingebruikname is voorzien in 2022. Bezien wordt of permanente bediening dan nodig is.
'gratis geld voor bedrijven' als gevolg van het ECB-beleid |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Is het u bekend dat grote bedrijven dankzij het stimuleringsbeleid van de Europese Centrale Bank (ECB) vrijwel gratis geld kunnen lenen?1
De gemiddelde rente op investment grade bedrijfsobligaties in de eurozone voor 10 jaar is per 4 oktober 0,688% (Bron: BVAL/Bloomberg). Deze rente wordt door meerdere factoren in de markt beïnvloed. Het beleid van de ECB is één van deze factoren.
In hoeverre is dit volgens u rechtvaardig ten opzichte van het midden- en kleinbedrijf (MKB), de groeimotor van Nederland?
De ECB gebruikt verschillende instrumenten, zoals kwantitatieve verruiming en het rente-instrument, om rentes in het algemeen te verlagen en daarmee ook de rentes voor bedrijven waaronder het MKB. Daarnaast heeft de ECB programma’s uitgerold (TLTRO) waarbij banken worden geprikkeld om meer kredieten te verstrekken. Deze kredieten komen ook ten goede aan het MKB. Het beleid van de ECB is niet specifiek gericht op bepaalde soorten bedrijven.
Is bekend van welke bedrijven de ECB in het kader van het Corporate Sector Purchasing Programma (CSPP) bedrijfsobligaties heeft opgekocht? Zo ja, kunt u een overzicht geven?
Er wordt geen lijst van onder het CSPP opgekochte bedrijfsobligaties gepubliceerd, omdat dit marktgevoelige informatie betreft. Wel publiceren nationale centrale banken die actief zijn binnen het CSPP (DNB is dit niet) een lijst van obligaties die beschikbaar zijn voor securities lending (het tijdelijk lenen van een stuk door een partij). Alle stukken die beschikbaar zijn voor securities lending, zijn onder het CSPP gekocht, maar dit is niet per definitie de volledige lijst van gekochte stukken. Hierbij wordt geen volume aangegeven. De ECB publiceert voor hoeveel euro aan obligaties er in totaal is gekocht, maar aankoopvolume op stukniveau is marktgevoelige informatie en daarmee niet openbaar.
Obligaties van bedrijven met een Nederlands moederbedrijf worden gekocht door de Belgische centrale bank (NBB). De NBB publiceert bovengenoemde lijst op haar website2.
Tot dusver zijn obligaties van de volgende bedrijven beschikbaar voor securities lending via de NBB (en daarmee gekocht onder het CSPP):
Het Eurosysteem is actief op de primaire en secundaire markt voor bedrijfsobligaties. Er wordt niet per stuk bekendgemaakt of hiervan primair of secundair gekocht is. Obligaties van publieke instellingen worden alleen secundair gekocht.
Klopt het dat de nationale centrale banken wekelijks een lijst publiceren met de gedane aankopen? Waar is die lijst te vinden? Waarom heeft de ECB daarbij besloten om niet aan te geven hoeveel er van deze obligaties zijn gekocht?
Zie antwoord vraag 3.
Van welke Nederlandse bedrijven zijn er bedrijfsobligaties opgekocht? Om hoeveel obligaties en welke bedragen gaat het? Heeft de ECB deze bedrijfsobligaties opgekocht op de primaire of op de secundaire markt?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat grote bedrijven gemiddeld 0.63% minder rente zijn gaan betalen als gevolg van het ECB-beleid?2
Sinds de aankondiging van het CSPP zijn rentes op obligaties van grote bedrijven gemiddeld met ruim een half procentpunt gedaald. Het is echter zeer lastig te bepalen welke factoren hier in welke mate aan bijdragen. Dalende rentes worden namelijk ook veroorzaakt door marktomstandigheden, de effecten kunnen over de tijd verschillen en het is niet duidelijk wat de situatie zonder het huidige ECB beleid zou zijn geweest. Desalniettemin heeft de ECB een schatting gedaan van de invloed van het CSPP op de rente op bedrijfsobligaties binnen de eurozone.4 De ECB schat in dat dit effect verschilt per type obligatie van – 0,05%-punt tot – 0,25%-punt, afhankelijk van onder meer de risicocategorie van de obligatie. Naast het CSPP hebben kwantitatieve verruiming, de inleenprogramma’s en de lage beleidsrentes van het ECB mogelijk ook een drukkend effect.
Dit betekent echter niet dat bedrijven direct minder rente betalen. Enkel bij een nieuwe uitgifte van obligaties profiteren zij van deze lagere rente. Voor uitstaande obligaties betalen zij het tarief dat zij bij uitgifte hebben vastgesteld.
Deelt u de mening dat hier sprake is van subsidie voor multinationals? Kunt u uw antwoord onderbouwen?3
Deze mening deel ik niet. Het beleid van de ECB is gericht op de Europese economie als geheel en is niet gericht op één sector. Het doel van de ECB is dat het in het algemeen aantrekkelijker wordt om geld te lenen om zo consumenten en bedrijven te stimuleren om te consumeren en te investeren waardoor de inflatie aanwakkert. Hiervoor gebruikt de ECB verschillende instrumenten (zie ook het antwoord op vraag6.
In hoeverre heeft het opkoopprogramma ertoe geleid dat bedrijven hun oude dure schulden herfinancieren?
Hier zijn weinig aanwijzingen voor. Omdat bij herfinancieren de houders van dergelijke oude obligaties (bijv. pensioenfondsen) gecompenseerd moeten worden, zijn er kosten verbonden aan het herfinancieren van deze schulden. De inkoop van oude obligaties wordt duurder naarmate de rente lager is.
In hoeverre heeft het CSPP ertoe geleid dat bedrijven extra obligaties uitgeven om hun eigen aandelen terug te kopen?4
Ook hier zijn weinig aanwijzingen voor. Of een bedrijf aandelen inkoopt hangt overigens van veel verschillende factoren af, waaronder bijvoorbeeld de stabiliteit van inkomsten.
Klopt het dat 7% van de bedrijfsobligaties direct zijn opgekocht van bedrijven in plaats van op de secundaire markt?5
De ECB publiceert maandelijks hoeveel obligaties primair zijn opgekocht (direct van bedrijven) en hoeveel op de secundaire markt9.
Eind september was 10,91% opgekocht op de primaire markt.
Welk percentage van de 80 miljard euro die de ECB maandelijks aan obligaties opkoopt valt onder het CSPP?6
Dit varieert per maand en wordt iedere maand achteraf gepubliceerd.11
In september is er in de eurozone voor 9,9 mld euro aan bedrijfsobligaties opgekocht en tot eind september 29,7 mld euro in totaal onder het CSPP.
Klopt het dat de ECB obligaties heeft in de helft van alle in aanmerking komende uitgiftes?7
Het Eurosysteem publiceert alleen lijsten van de stukken die het reeds gekocht heeft, maar geen lijst van alle stukken die in aanmerking komen. Er zijn wel heldere criteria gesteld voor wat voor soort obligaties in aanmerking komen.
In augustus publiceerde de ECB in haar economisch bulletin dat 458 verschillende obligaties van 175 verschillende bedrijven gekocht zijn.13
Wanneer wordt het CSPP beëindigd? Hoelang kunnen de obligaties nog worden aangehouden, nadat er is gestopt met het opkopen van bedrijfsobligaties?
Het CSPP is onderdeel van het bredere asset purchase programme (APP). De aankopen binnen het APP gaan minstens door tot en met maart 2017. Mario Draghi heeft na de vergadering van de governing council op 8 september in de persconferentie aangegeven dat dit verlengd kan worden indien nodig en in ieder geval loopt totdat een duurzame aanpassing van het inflatiepad in overeenstemming met de doelstelling zichtbaar is.
Obligaties die nu worden aangekocht hebben een maximale looptijd van 30 jaar. Hoelang de obligaties worden aangehouden hangt af van toekomstige besluitvorming omtrent bijv. herinvesteringsbeleid of eventuele verkoop van stukken. Op dit moment worden alle aflopende obligaties geherinvesteerd. Ook in de VS, waar kwantitatieve verruiming inmiddels volledig is afgebouwd, worden aflopende obligaties op dit moment nog geherinvesteerd.
Is het opkopen van bedrijfsobligaties op de primaire markt verenigbaar met het mandaat van de ECB zoals vastgelegd in het Verdrag van Rome? Zo nee, bent u bereid hierover een publieke uitspraak te doen? Zo ja, erkent u dat het bevreemdend is dat centrale banken wél direct obligaties mogen opkopen van bedrijven, maar niet van overheden?
Artikel 127(1) van het EU-Werkingsverdrag geeft de ECB een mandaat om prijsstabiliteit te handhaven. Dit is de primaire doelstelling van monetair beleid. In de uitvoering van dit mandaat opereert de ECB onafhankelijk. Het is daarom niet aan het kabinet om uitspraken te doen over hoe elke ECB-maatregel zich verhoudt tot het mandaat of om de grenzen van dit mandaat te definiëren. Wel is het zo dat artikel 123 VWEU de opkoop van schuldpapier van overheden op de primaire markt door de ECB en nationale centrale banken expliciet verbiedt. Het Verdrag kent niet een dergelijke bepaling ten aanzien van bedrijfsobligaties. De ECB geeft dan ook aan dat onder het Corporate Sector Purchase Programme (CSPP) ook aankopen op de primaire markt worden gedaan, maar dat onder het Public Sector Purchase Programme (PSPP) alleen op de secundaire markt aankopen worden gedaan, in verband met het verbod op monetaire financiering.14
Kunt u een reactie geven op de volgende uitspraak van Joachim Fels, obligatiebelegger Pimco: «Centrale banken zijn plotseling een bron van volatiliteit geworden»?8
Joachim Fels wijst op bewegingen die op financiële markten kunnen ontstaan na besluiten van centrale banken. Het is onvermijdelijk dat financiële markten reageren op nieuwe informatie over het beleid van centrale banken net zoals er ook reacties zijn na het uitkomen van nieuwe cijfers over de economie. Bewegingen op markten, zoals bewegingen naar lagere rentes, kunnen juist ook de bedoeling zijn van centrale banken. Om te zorgen dat markten niet te heftig reageren probeert de ECB de verwachtingen te managen (forward guidance).
Klopt het dat bij sommige landen, met name Portugal en Ierland, de bovengrens voor het aankopen van staatsobligaties wordt benaderd wegens het feit dat centrale banken hooguit een derde van de staatsschuld mogen kopen?9
De ECB publiceert hier geen informatie over.
Deelt u de mening van hoogleraar Sweder van Wijnbergen dat het opkopen van bedrijfsobligaties door de ECB is gebaseerd op foute diagnoses omdat banken een tekort aan kapitaal hebben en niet aan schulden?10
De ECB koopt schuldtitels op, waaronder de genoemde bedrijfsobligaties, om de rente te drukken en de inflatie aan te jagen. De heer Van Wijnbergen stelt dat aankoop van bedrijfsobligaties door de ECB gebaseerd is op een verkeerde diagnose omdat banken een tekort aan kapitaal hebben en niet aan liquiditeit.
In dat kader wil ik opmerken dat banken onderhevig zijn aan kapitaaleisen die de afgelopen jaren zijn verhoogd en waar de komende jaren nog verdere stappen gezet worden om te komen tot een nog steviger raamwerk. Door de hogere kapitaalratio’s zijn banken weerbaarder geworden en beter in staat om zelf schokken te absorberen. De kwetsbaarheid van de banken is dan ook aanzienlijk gedaald.
Alhoewel de Europese bankensector gemiddeld genomen voldoende goed gekapitaliseerd is, kennen veel banken wel structurele uitdagingen. Deze uitdagingen zien bijvoorbeeld op lage winstgevendheid en/of slechte kwaliteit van activa door een hoog aantal niet-presterende leningen. Zoals ik in eerdere antwoorden op Kamervragen heb aangegeven, liggen de oplossingen voor deze uitdagingen en problemen in de eerste plaats bij banken zelf.[1] 18 Primair doel van het monetaire beleid van de ECB is dan ook niet om deze uitdagingen voor banken weg te nemen, dat is aan de banken zelf. Als het banken niet zelf lukt om op private wijze met oplossingen te komen hebben we in het kader van de bankenunie strenge Europese afspraken gemaakt, waarin staat hoe hiermee om te gaan.
Het bericht dat orthodontisten de rekening opdrijven |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Hoe de beugelboer de rekening opdrijft»?1
Ik vind het belangrijk dat patiënten keuzevrijheid hebben als het gaat om zorg. Het is daarom belangrijk dat een orthodontist deze ook biedt aan zijn patiënten en duidelijk is over de kosten en alternatieven.
Kunt u verklaren waarom de beugels niet goedkoper zijn geworden ondanks de tariefsverlaging van totaal 32%?
De tarieven voor orthodontische zorg zijn per 1 januari 2013 verlaagd. Het betreft hier een verlaging van de maximumtarieven horend bij zorgprestaties. De materiaal- en techniekkosten mag een zorgaanbieder bij een aantal zorgprestaties tegen het inkoopbedrag (1-op-1) aanvullend in rekening brengen bij de patiënt. Dat de maximumtarieven zijn gedaald, betekent dus niet per definitie dat de gehele prijs voor een beugel ook is gedaald.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geeft in haar rapportage «Trends en toegankelijkheid in de orthodontie»2 verschillende verklaringen voor de stijging van de prijzen van beugels. De NZa concludeert dat er sprake is van een volumegroei die kan worden verklaard door de toename van het aantal patiënten (2,6%) en de toename van het aantal beugels per patiënt. De toename van het aantal beugels per patiënt kan worden verklaard doordat behandelingen vaker worden opgeknipt. Ook is er een toename in de kosten van de materiaal- en techniekkosten.
Deelt u de mening dat patiënten vooraf informatie dienen te krijgen over prijzen en alternatieve orthodontiebehandelingen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Ik vind het van belang dat patiënten goed worden geïnformeerd over de prijzen en alternatieve behandelopties. De NZa heeft in haar beleidsregels transparantievoorschriften opgenomen. Deze bepalen onder andere dat voor alle behandelingen vanaf een totaalbedrag van 250 euro een prijsopgave moet worden verstrekt. De NZa houdt toezicht op het opvolgen van deze voorschriften.
Zoals ik ook in de beantwoording van eerdere Kamervragen van het lid Wolbert van de PvdA3 heb aangegeven hebben de NZa en de Consumentenbond een meldpunt opgericht om te inventariseren of patiënten bewust kiezen voor een duurdere beugel omdat deze beter of mooier is. Het beeld dat uit deze meldactie naar voren is gekomen, is dat meer dan de helft van de patiënten vindt dat zij onvoldoende zijn geïnformeerd door de orthodontist over de verschillende behandelmogelijkheden en de kosten van beugels. Ik vind dit een zorgelijke uitkomst en vind dat de betreffende partijen hun verantwoordelijkheid moeten nemen om hierover transparant te zijn en conform de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst te handelen.
In dat licht vind ik het goed dat de beroepsgroep een campagne is gestart met als doel de orthodontisten te wijzen op hun verplichting de patiënt zorgvuldig en volledig te informeren over mogelijke behandelkeuzen en bijbehorende kosten. Patiënten krijgen voor iedere behandeling vooraf een schriftelijke kostenbegroting. In het verplichte kwaliteitssysteem van de orthodontisten is inmiddels ingebouwd dat dit wordt vastgelegd en gecontroleerd. Tevens is deze controle sinds dit jaar onderdeel van de verplichte visitatie en certificering zoals die gelden voor orthodontisten. De controle wordt zowel intercollegiaal als door externe bedrijven uitgevoerd. Onvoldoende naleving van de regels heeft directe consequenties voor de herregistratie van de orthodontist.
Daarnaast heeft de beroepsorganisatie via nieuwsbrieven hun leden geattendeerd op de noodzakelijkheid van het informeren van de patiënt over de behandelmogelijkheden en de daarbij behorende kosten.
De uitkomsten van de meldactie zijn voor de NZa ook aanleiding geweest om aanpassingen in het toezicht door te voeren. Allereerst zijn praktijken waarover een melding was binnengekomen en waarvan gegevens bekend waren, gecontroleerd op het opstellen van een offerte. Ook zijn er per 1 januari 2016 wijzigingen aangebracht in de prestatielijst waardoor de prikkel is verlaagd om behandelingen op te knippen.
De NZa gaat daarnaast scherp toezien op het één op één doorberekenen van de materiaal- en techniekkosten en zal waar nodig handhavend optreden.
Welke mogelijkheden hebben zorgverzekeraars om de orthodontieprijzen omlaag te krijgen, en in hoeverre maken zij hier gebruik van?
De zorgverzekeraars hebben twee instrumenten om de kosten van orthodontie te beperken:
Wordt er in de overige hulpmiddelenbranche eveneens gebruik gemaakt van de truc met een papieren tussen-bv?
Hierover zijn bij mij geen signalen bekend.
Bent u van plan winstopdrijvende constructies, zoals de papieren tussen-bv, te verbieden? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de NZa om toezicht te houden op het één op één doorberekenen van de materiaal- en techniekkosten en zal waar nodig handhavend optreden. De NZa verscherpt het toezicht langs twee sporen. Zo heeft de NZa een toelichting op de één-op-één-regel gepubliceerd. Wat mondzorgaanbieders helpt bij het juist doorberekenen van materiaal- en techniekkosten. Daarnaast start de NZa met meerdere gerichte onderzoeken waarbij wordt gecontroleerd of mondzorgaanbieders hun materiaal- en techniekkosten juist doorberekenen. Als de regels worden overtreden, grijpt de NZa in.
De praktijk van verhuurdersverklaringen |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met de verhuurdersverklaringen die veel verhuurders verplicht vragen van nieuwe huurders?
Ja.
Welke plicht hebben verhuurders om zorgvuldig om te gaan met het verzamelen en beoordelen van gegevens voor de afgifte van verhuurdersverklaringen? Welke informatie en kennis mogen verhuurders voor deze verklaringen gebruiken en welke niet?
De Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) regelt de plichten van de verantwoordelijke (hierna verhuurder) inzake het gebruik van persoonsgegevens van betrokkene (hierna aspirant-huurder). Zo dient de verhuurder de persoonsgegevens van de aspirant-huurder – voor de afgifte van verhuurdersverklaringen – op een behoorlijke en zorgvuldige wijze te verzamelen en te beoordelen.
De verhuurdersverklaring betreft een schriftelijke informatieverstrekking omtrent het betalings- en bewoningsgedrag van de aspirant-huurder bij de vorige verhuurder(s). De verhuurder mag deze informatie – op basis van de Wbp – alleen voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden gebruiken. Verhuurders vragen verhuurdersverklaringen niet alleen ter eigen bescherming (betaalgedrag, bewoningsgedrag) maar ook ter bescherming van de omwonende huurders (overlastgedrag) waarvoor de verhuurder de plicht heeft «het rustig woongenot» te leveren.
Hoe moet een verhuurder een negatieve verhuurdersverklaring onderbouwen? Op welke manieren kan een huurder zich verzetten tegen een negatieve verhuurdersverklaring?
De Wbp regelt dat de verhuurder de verhuurdersverklaring – ongeacht of deze positief dan wel negatief is – op een behoorlijke en zorgvuldige wijze dient te onderbouwen. De aspirant-huurder heeft het recht om correctie van zijn persoonsgegevens te vragen. Dit houdt in dat de aspirant-huurder zijn verhuurder mag vragen zijn persoonsgegevens te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen. De aspirant-huurder kan om correctie vragen als zijn of haar gegevens:
Het correctierecht is niet bedoeld voor het corrigeren van professionele indrukken, meningen en conclusies, zoals een verhuurdersverklaring, waarmee de aspirant-huurder het niet eens is. Wel mag de aspirant-huurder van de verhuurder verwachten dat deze in ieder geval de schriftelijke mening van de aspirant-huurder toevoegt aan de verhuurdersverklaring. Dat kan vooral een oplossing bieden bij situaties waarbij het om niet objectief vast te stellen feiten gaat. De aspirant-huurder kan daarmee in overleg treden met de verhuurder van de woning waarvoor hij belangstelling heeft. Deze kan vervolgens beoordelen of en zo ja onder welke aanvullende voorwaarden hij de huurwoning wil aanbieden. Hierbij zijn verschillende opties denkbaar. Zo kan de verhuurder in het huurcontract specifieke bedingen opnemen waarin bepaald gedrag als ongewenst wordt gedefinieerd en wordt verboden, zodat het de aspirant-huurder vooraf duidelijk is dat hij een huuropzegging riskeert indien hij dat ongewenste gedrag vertoont.
Hoe lang mogen verhuurders negatieve ervaringen met een huurder mee laten wegen na het constateren hiervan en hoe lang is een verhuurdersverklaring geldig? Bestaat hiermee het risico dat men op basis van een probleem in het verleden tot in lengte van jaren geen verhuurdersverklaring kan krijgen en daardoor niet kan verhuizen? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor bestaat in de wet geen specifieke termijn. In de Wbp is opgenomen dat persoonsgegevens niet langer bewaard mogen worden dan nodig is voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor de gegevens zijn verzameld of vervolgens zijn verwerkt.
Als de aspirant-huurder een negatieve verhuurdersverklaring dan wel geen verhuurdersverklaring heeft, betekent dat niet per definitie dat hem geen woning wordt toegewezen. Het is uiteindelijk aan de verhuurder om te beoordelen of en zo ja onder welke aanvullende voorwaarden deze een huurwoning wil aanbieden. Zoals in Antwoord 3 aangegeven, biedt – in onderhavige situaties – een huurcontract met aanvullende voorwaarden een mogelijke oplossing. Een verhuring van een woning is afhankelijk van de bereidheid tot overleg van beide partijen en een huurovereenkomst kan alleen tot stand kan komen door wilsovereenstemming van deze partijen. Daardoor is het niet uitgesloten dat een aspirant-huurder (tijdelijk) geen beter alternatief heeft dan niet verhuizen of te zoeken naar een huurwoning van een andere verhuurder.
Mogen alle verhuurders een nieuwe huurder zondermeer weigeren als hij geen positieve verhuurdersverklaring kan overleggen? Zo nee, welke zorgvuldigheidseisen hebben zij hierbij te volgen?
De verhuurders en aspirant-huurders zijn wettelijk niet verplicht om een verhuurdersverklaring te vragen respectievelijk te verstrekken. De verhuurders die dit wel als voorwaarde stellen hebben de facto de keuze om geen huurovereenkomst met de potentiële huurder af te sluiten. Hierover bevat het Burgerlijk Wetboek of de Huisvestingswet geen bijzonderheden en het eisen van een verhuurdersverklaring is ook niet per definitie in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
Ziet u ook dat een negatieve verhuurdersverklaring vergaande gevolgen kan hebben? Vindt u in dit licht de rechtsbescherming voor huurders voldoende, zowel richting de verhuurder die de negatieve verklaring afgeeft als richting de potentiële verhuurder die op basis daarvan geen huurcontract aangaat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals in Antwoord 5 aangegeven, betekent een negatieve verhuurdersverklaring niet per definitie dat de verhuurder de aspirant-huurder weigert. De verhuurder is vrij om te beoordelen of en zo ja onder welke aanvullende voorwaarden deze een huurwoning wil verhuren. Zoals in Antwoord 4 aangegeven, is het afhankelijk van de bereidheid tot overleg van beide partijen om in betreffende situaties tot een adequate oplossing te komen. Daarmee is het niet uitgesloten dat een aspirant-huurder (tijdelijk) geen beter alternatief heeft dan niet verhuizen of een huurwoning van een andere verhuurder te zoeken.
De verhuurdersverklaring is niet in strijd met de letter dan wel ratio van de wet. De verhuurders en aspirant-huurders zijn wettelijk niet verplicht om een verhuurdersverklaring te vragen respectievelijk te verstrekken. Een huurovereenkomst kan alleen tot stand komen door wilsovereenstemming van beide partijen. Een verhuurder heeft de facto het recht eisen te stellen bij het toewijzen van een huurwoning, mits deze eisen redelijk en billijk zijn. Gelet op het voorafgaande acht ik de rechtsbescherming voor de aspirant-huurders voldoende.
Bent u van mening dat een verklaring die zulke vergaande gevolgen voor huurders heeft, wettelijk gebonden moet zijn aan zorgvuldigheidseisen, rekening moet houden met gedragsveranderingen en open moet staan voor een vorm van beroep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie gaat u hierin ondernemen?
Verhuurders zijn gebonden aan zorgvuldigheidseisen bij het hanteren van verhuurdersverklaringen. De Wbp regelt immers dat de verhuurders op een behoorlijke en zorgvuldige manier om dienen te gaan met het verzamelen en beoordelen van persoonsgegevens van aspirant-huurders. Het is aan de verhuurder om te beoordelen of en zo ja onder welke voorwaarden deze een huurwoning wil verhuren. De verhuurdersverklaring vormt een hulpmiddel voor de verhuurders om eventueel risicogedrag van de aspirant-huurders vooraf te beoordelen en dit is niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Zoals ik in Antwoord 2 heb aangegeven, heeft de aspirant-huurder een correctierecht indien de verhuurdersverklaring onjuiste feitelijke informatie bevat. Bovendien kan de aspirant-huurder vragen schriftelijk zijn mening aan de verhuurdersverklaring toe te voegen. Ik zie dan ook geen aanleiding wetgevende of andere maatregelen te nemen.
Het bericht “Duitse privacywaakond verbiedt datadelen WhatsApp” |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Duitse privacy waakhond verbiedt datadelen WhatsApp»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over dit bericht?
Via een zogenoemde «Anordnung», een bestuursrechtelijk bevel, heeft de Duitse privacytoezichthouder2 in Hamburg op 23 september jl. aan Facebook opgedragen om te stoppen met de verwerking van persoonsgegevens van Duitse WhatsApp-gebruikers voor zover de persoonsgegevens zijn verkregen van WhatsApp en betrokkene geen rechtsgeldige toestemming heeft verleend voor datadeling. Reeds verkregen persoonsgegevens dienen te worden gewist. Het voorgaande past in de ontwikkeling dat Europese en internationale privacytoezichthouders actief zijn vanwege de nieuwe servicevoorwaarden en het nieuwe privacybeleid op basis waarvan WhatsApp accountinformatie van gebruikers deelt met Facebook. Op 27 oktober jl. heeft de Artikel 29-werkgroep – waarin de Europese privacytoezichthouders verenigd zijn – een gezamenlijke brief uitgestuurd aan WhatsApp. Op de inhoud hiervan is reeds ingegaan in de aanbiedingsbrief van deze antwoorden.
Heeft de beslissing van de Duitse privacywaakhond consequenties voor het datadelen in Nederland of zou het die consequenties naar uw oordeel moeten hebben? Zo ja, welke?
Hierover kunnen geen uitspraken worden gedaan. Facebook is overigens in beroep gegaan tegen het bevel van de Duitse privacytoezichthouder in Hamburg. Het is nu aan het Oberverwaltungsgericht Hamburg om een uitspraak te doen.
Klopt het dat Nederland en Duitsland dezelfde privacyregels hebben? Zo ja, op grond van welke Duitse juridische bepaling is het besluit genomen? Welke Nederlandse juridische bepaling komt hiermee overeen?
De privacyregels in Nederland en Duitsland zijn geharmoniseerd door de EU-privacyrichtlijn (95/46/EG) maar verschillen van elkaar wat betreft onder meer de bevoegdheden van toezichthouders en de wijze van omzetting van de richtlijn. De Algemene Verordening Gegevensbescherming brengt meer harmonisatie. Het bevel van de privacytoezichthouder in Hamburg is volgens de tekst3 gebaseerd op de volgende artikelen uit de Bundesdatenschutzgesetz (hierna: BDSG):
Heeft de Nederlandse Autoriteit Persoonsgegevens contact opgenomen met de Duitse privacywaakhond? Zo ja, wat is uit dit gesprek gekomen? Zo nee, kunt u de Autoriteit Persoonsgegevens aansporen dit te doen?
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft mij laten weten inderdaad in contact te staan met haar collega-toezichthouders in de EU. Op 27 oktober jl. heeft de Artikel 29-werkgroep – waarin de Europese privacytoezichthouders verenigd zijn – een gezamenlijke brief uitgestuurd aan WhatsApp. Op de inhoud hiervan is reeds ingegaan in de aanbiedingsbrief van deze antwoorden.
Welke kans biedt de uitspraak van de Duitse Privacy autoriteit aan de Nederlandse Autoriteit Persoonsgegevens om op korte termijn duidelijkheid te geven over de toelaatbaarheid van de datadeal tussen Whatsapp en Facebook?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de voortgang van het overleg met de Britse collega’s van de Autoriteit Persoonsgegevens over ditzelfde onderwerp?
Zie antwoord vraag 5.
De nieuwe veerboot Texelstroom van TESO |
|
Carla Dik-Faber (CU), Eppo Bruins (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de nieuwe veerboot Texelstroom, die door Texels Eigen Stoomboot Onderneming (TESO) in dienst genomen wordt om de veerdienst tussen Texel en Den Helder te verzorgen?
Ja, daarmee ben ik bekend.
Bent u bekend met het feit dat deze boot hoofdzakelijk op compressed natural gas (CNG) zal varen en dat TESO voor het bunkeren van deze brandstof al meer dan een jaar geleden een formele ontheffingsaanvraag heeft ingediend bij de Inspectie Leefomgeving en Transport en hier nog steeds geen antwoord heeft op ontvangen?
Ik ben inderdaad bekend met het feit dat de nieuwe veerboot hoofdzakelijk op CNG wil gaan varen. Op 4 augustus 2015 is de aanvraag voor het mogen varen op CNG in behandeling genomen. De beoordeling van de aanvraag loopt nog doordat de ILT nog niet alle benodigde technische informatie heeft ontvangen om de aanvraag volledig te kunnen beoordelen. ILT heeft verschillende keren met de eigenaar van het schip gesproken en nadere informatie opgevraagd. Ik ondersteun het initiatief van het bedrijf overigens van harte om de transportdienst duurzamer te maken.
Acht u het wenselijk dat een bedrijf dat grote inspanningen levert om zijn transportdiensten op zo duurzaam mogelijke wijze te organiseren en die een belangrijke functie vervult voor de bewoners van het eiland Texel, na meer dan een jaar wachten nog steeds geen antwoord heeft ontvangen op deze ontheffingsaanvraag?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat er in Amsterdam al sinds het midden van de jaren negentig van de vorige eeuw diverse rondvaartboten op CNG varen die destijds door de Scheepvaartinspectie zijn gecertificeerd en waar zich tot heden geen problemen hebben voorgedaan met deze brandstof? Zo ja, waarom moet de behandeling van de zorgvuldig onderbouwde ontheffingsaanvraag van TESO dan nu zo lang duren?
Daar ben ik bekend mee. De situatie is echter niet vergelijkbaar. Een systeem dat goed werkt en veilig functioneert op een rondvaartboot kan niet één op één overgezet worden op een veerboot. Dit vanwege het verschil in type installatie, grootte van de installatie en hoeveelheid CNG die aan boord genomen moet worden, bouwwijze van het schip (waar wordt de installatie geplaatst) en vaargebied. Gezien de veiligheidsrisico’s die de grote hoeveelheid gecomprimeerd gas op een schip met passagiers met zich mee brengt vindt de ILT het belangrijk om het systeem in combinatie met het schip en de specifieke uitvoering te beoordelen.
Bent u bereid de door TESO gevraagde ontheffing binnen enkele weken te behandelen, zodat dit bedrijf verder stappen kan maken in het verduurzamen van zijn vloot? Zo ja, op welke datum mag TESO een antwoord op zijn ontheffingsaanvraag verwachten?
De beslissing op de ontheffingsaanvraag is afhankelijk van de termijn die de aanvrager nodig heeft om de noodzakelijke informatie te verstrekken. Wanneer de informatie verstrekt is neem ik zo snel mogelijk een besluit op de ontheffingsaanvraag.
Het bericht ‘Koers Deutsche Bank fors onderuit na weigering miljardenschikking met Amerikaanse justitie’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Koers Deutsche Bank fors onderuit na weigering miljardenschikking met Amerikaanse justitie?»1
Ja.
Klopt het dat het schikkingsvoorstel is gedaan om investeerders te compenseren die zouden zijn misleid door Deutsche Bank bij de verkoop van zogenaamde Residential Mortgage Backed Securities (RMBSs) voor de financiële crisis? Wat vindt u ervan dat de Amerikaanse autoriteiten een dergelijk schikkingsvoorstel hebben gedaan? Is het mogelijk dat ook Nederlandse banken in de toekomst een schikking moeten gaan treffen met de Amerikaanse autoriteiten vanwege de verkoop van deze RMBSs?
Volgens een persbericht van Deutsche Bank is de bank in onderhandeling met het Amerikaanse Ministerie van Justitie over claims die verbonden zijn aan RMBS activiteiten tussen 2005 en 2007.2 Het is aan de Amerikaanse autoriteiten om regelingen te treffen met banken die in hun jurisdictie activiteiten zouden hebben ontplooid die niet strookten met de toepasselijke regels. Het kan nooit worden uitgesloten dat Nederlandse banken die activiteiten in de Verenigde Staten ontplooien in de toekomst ook claims ontvangen en schikkingen moeten treffen, inclusief voor soortgelijke activiteiten. In elk geval kan gesteld worden dat de schaal van dergelijke activiteiten van Nederlandse banken in de Verenigde Staten kleiner zijn dan die van Deutsche Bank. Op dit moment zijn mij geen Amerikaanse claims bekend richting Nederlandse banken vanwege de verkoop van RMBSs.
Deelt u de zorgen die geuit worden in diverse internationale media dat door deze schikking de kapitaalpositie van Deutsche Bank ernstig zal verslechteren?2 Hoe oordeelt u over de stabiliteit van deze bank, ook in het licht van de resultaten van de Europese en Amerikaanse stresstests van juni 2016 waar deze bank slecht uitkwam?3
Tijdens het algemeen overleg Ecofin van 29 september jl. heb ik onder meer gesteld dat de hoge boetes die veel banken de afgelopen jaren hebben gekregen inwerken tegen de noodzaak om hun kapitaalposities te versterken, en dat ik mij daar zorgen over maak. Indien in de voornoemde onderhandelingen uiteindelijk op een hoger bedrag wordt geschikt dan waarvoor Deutsche Bank voorzieningen heeft getroffen, zal er een extra verlies moeten worden genomen. In hoeverre dit leidt tot een ernstige verslechtering van de kapitaalpositie en wat de gevolgen hiervan zijn hangt af van de uiteindelijke hoogte van de schikking, de winsten van de bank en de initiële kapitaalpositie.
De meest recente kapitaalratio’s van Deutsche Bank, zoals door de bank zelf gepubliceerd op 30 juni 2016, voldeden in ieder geval aan de minimumvereisten die voor deze bank gelden.5 In de twee fictieve scenario’s van de 2016 stresstest van de Europese Bankenautoriteit (EBA) doorstond Deutsche Bank het basisscenario met een 12,1% kernkapitaalratio en het ongunstig scenario met een 7,8% kernkapitaalratio.6 Dit laat onverlet dat Deutsche Bank – net als veel andere Europese banken – structurele uitdagingen kent, waaronder de zeer lage rente en hoge kosten. Het is daarom van belang dat Deutsche Bank zelf werkt aan het verbeteren van haar winstgevendheid en de komende tijd haar kapitaal verder versterkt. Ook voor wat betreft complexiteit kent Deutsche Bank op sommige onderdelen nog ruimte voor operationele verbeteringen; zo tekende de Federal Reserve bezwaar aan op kwalitatieve onderdelen van de kapitaalplannen van een Amerikaanse entiteit van Deutsche Bank.7
Hoe oordeelt u in het algemeen over de stabiliteit van grote (Europese) banken zoals Deutsche Bank en BNP Paribas (die eerder een boete kreeg van meerdere miljarden)? Hoe staat het daarnaast met de Italiaanse banken die deze zomer ook al in problemen kwamen? Deelt u de zorgen dat Europese banken nog altijd bijzonder kwetsbaar zijn voor schokken?
Het is van groot belang dat banken onderhevig zijn aan stevige kapitaaleisen. De kapitaaleisen voor banken zijn de afgelopen jaren fors verhoogd en de komende jaren worden nog verdere stappen gezet om te komen tot een nog steviger raamwerk.9 Systeemrelevante banken moeten extra kapitaal aanhouden bovenop de minima. Ook is geregeld dat banken voldoende liquide activa moeten aanhouden om korte periodes van stress te doorstaan.10
Door hogere kapitaalratio’s zijn Europa’s grootste banken weerbaarder geworden en beter in staat om zelf schokken te absorberen. De kwetsbaarheid van deze banken is dan ook aanzienlijk gedaald. Alhoewel de Europese bankensector gemiddeld genomen voldoende goed gekapitaliseerd is, kennen veel banken wel structurele uitdagingen. Deze uitdagingen zien bijvoorbeeld op lage winstgevendheid en/of slechte kwaliteit van activa door een hoog aantal niet-presterende leningen, zoals o.a. bij sommige Italiaanse banken het geval is. Zoals ik in eerdere antwoorden op Kamervragen heb aangegeven, liggen de oplossingen voor deze uitdagingen en problemen in de eerste plaats bij banken zelf.11 Als het banken niet zelf lukt om op private wijze met oplossingen te komen hebben we in het kader van de bankenunie strenge Europese afspraken gemaakt, waarin staat hoe hiermee om te gaan.
Kunt u inzicht geven in de verwevenheid van de Nederlandse banken met deze grote internationale banken? Deelt u de zorg dat problemen die zich voordoen bij banken als Deutsche Bank ook problemen kunnen veroorzaken voor Nederlandse banken? Deelt u de mening dat juist deze mondiaal opererende banken een grote rol spelen bij het verspreiden van crises en daarom extra aandacht van toezichthouders verdienen?
Verwevenheid in de bankensector kan zich via aan aantal kanalen voordoen, bijvoorbeeld, wanneer banken kapitaalinstrumenten van elkaar aanhouden en door onderlinge transacties. Het aanhouden van instrumenten van andere banken voor eigen rekening wordt door regelgeving ontmoedigd. Zo moeten banken instrumenten van andere banken volledig aftrekken van hun eigen kapitaalpositie, indien deze een in het kapitaaleisenraamwerk vastgelegde grens overschrijden.12 Banken hebben dan ook doorgaans geen hoge directe blootstellingen op elkaars kapitaalinstrumenten.13
Daarnaast is ook sprake zijn van onderlinge transacties tussen banken, zoals kortlopende leningen op de geldmarkt of derivatentransacties. Ik zie echter geen aanleiding om te speculeren over scenario’s waarin onderlinge transacties problemen kunnen veroorzaken voor Nederlandse banken. Wel kan gesteld worden dat sinds de vorige crisis significante stappen zijn ondernomen waarmee ernstige problemen bij significante banken op ordentelijk wijze kunnen worden afgewikkeld om zo cruciale functies overeind te houden.14 Scherp toezicht op significante banken is mede daarom ook van groot belang. Met het gemeenschappelijke, grensoverschrijdende toezichtsmechanisme (SSM) zijn hiertoe belangrijke stappen gezet.15 Ook kan gesteld worden dat de derivatenmarkt de afgelopen jaren veiliger is gemaakt door de invoering van verplichte centrale clearing van derivaten, waardoor directe blootstellingen van banken op elkaar via de derivatenmarkt sterk zullen afnemen.16
Is het toezicht op de grote Europese banken scherp genoeg en van afdoende kwaliteit?
Zie antwoord vraag 5.
In een recent uitgebracht rapport stelde het Bazels comité dat ’s werelds grootste banken over het algemeen voldoen aan de Bazelse kapitaalseisen; deelt u de mening dat deze eisen nog altijd te zwak zijn, zeker in het licht van ontwikkelingen die zich voordoen in bijvoorbeeld Italië en bij Deutsche Bank?4
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het met het oog op bovengenoemde ontwikkelingen van belang is om op Europees en Internationaal niveau nogmaals voor hogere kapitaalseisen te pleiten?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Geen gedeeltelijke herbouw van het Genneperhuis’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Geen gedeeltelijke herbouw van het Genneperhuis»?1
Ja.
Kent u de geschiedenis van het Genneperhuis, dat eens een machtige burcht was die de scheepvaart over de Maas controleerde, dat vanwege zijn strategische ligging in de oksel van Maas en Niers een belangrijke rol speelde in de Tachtigjarige Oorlog en dat in 1710 door Franse troepen verwoest werd?
Ja, het Genneperhuis is in de Nederlandse geschiedenis vooral bekend vanwege de verovering door stadhouder Frederik Hendrik. De Fransen besloten uiteindelijk het kasteel en de rondom gelegen vestingwerken, uit strategische overwegingen, geheel te ontmantelen. De ruïne vertegenwoordigt het verhaal van veroveringen, strijd en ondergang.
Bent u op de hoogte van het initiatief in Gennep om de ruïne van het Genneperhuis voor een deel fysiek te herbouwen?
Ja. Op 2 februari 2016 heeft hierover een overleg plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de gemeente Gennep, leden van de werkgroep «Gedeeltelijke herbouw Genneperhuys» en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Is het waar, dat het Genneperhuis de status heeft van archeologisch rijksmonument? Zo ja, welke consequenties heeft dat voor de ontwikkelingsmogelijkheden op die locatie?
Het Genneperhuis werd in 1969 ingeschreven als gebouwd rijksmonument. Sinds 2003 is het ook een wettelijk beschermd archeologisch monument. De status van gebouwd rijksmonument betekent dat het wijzigen ervan vergunningplichtig is. De gemeente is hierbij het bevoegd gezag. Ook het wijzigen van het archeologisch rijksmonument is vergunningplichtig. Hierbij is het rijk het bevoegd gezag.
Bij het besluit over een voorgenomen wijziging zal het bevoegd gezag erfgoedwaarden afwegen ten opzichte van andere waarden. Ontwikkelingen op een gebouwd of archeologisch rijksmonument zijn niet per definitie onmogelijk. Behoud door ontwikkeling is zelfs een belangrijk uitgangspunt. Als die ontwikkelingen het monument echter aantasten, moet er sprake zijn van belangen die zwaarder wegen dan het erfgoedbelang.
Deelt u de mening dat het (gedeeltelijk) herbouwen van een historisch belangrijk gebouw als het Genneperhuis niet op voorhand uitgesloten dient te worden?
De gemeente Gennep heeft naar aanleiding van het initiatief tot herbouw de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies gevraagd. De uitkomst van dit advies is dat de voorgenomen plannen de erfgoedwaarden van het monument te zeer aantasten. De argumentatie hierbij is tweeledig.
Ten eerste zullen de bouwplannen vanwege moderne constructie-eisen ten aanzien van de fundering en de aanleg van hedendaagse gebruiksvoorzieningen (zoals riolering, water, elektra en gas) te zeer ingrijpen in het bodemarchief en de daar aanwezige resten van het Genneperhuis aantasten.
Ten tweede doet de reconstructie van het Genneperhuis naar de staat van het monument op één moment in de historie van het pand, afbreuk aan het verhaal dat het monument in zijn huidige staat vertelt. Het Genneperhuis werd meer dan drie eeuwen geleden (Spaanse Successieoorlog) ontmanteld. Juist het feit dat de huidige staat van de burcht niet het gevolg is van verval en verwaarlozing, maar van bewuste ontmanteling in een belangrijke episode van de nationale geschiedenis maakt hem bijzonder. De geschonden staat is een stille getuigenis van een oorlog tussen Europese mogendheden. Door herbouw wordt dit deel van de geschiedenis van het Genneperhuis quasi uitgewist. Reconstructie is bovendien in strijd met het consolidatieprincipe uit het charter van Venetië (1964). In dit charter wordt voor het belang van historisch gelaagdheid gepleit en voor het zeer terughoudend zijn met reconstructies van verdwenen objecten naar één bepaald moment uit de geschiedenis.
Op welke wijze zijn archeologische waarden beschermd bij de herbouw van kasteel De Keverberg in Kessel (Limburg)? Welke lessen zijn daaruit te trekken voor mogelijke herbouw van het Genneperhuis?
De Keverberg is geen wettelijk beschermd archeologisch monument, maar een gebouwd monument. Niettemin zijn de delen van de bodem die ten gevolge van de herbouw moesten worden verstoord archeologisch onderzocht. Een ander verschil is dat de Keverberg verwoest is door recent oorlogsgeweld (WO II, 17 november 1944, om 15.00 uur). Waarschijnlijk hebben de oudste dorpsbewoners de verwoesting nog meegemaakt. Tot slot is bij de Keverberg gekozen voor een aanvulling van de bestaande ruïne die de «leesbaarheid» van het kasteel als ruïne intact heeft gelaten. De casus Keverberg is om deze redenen wezenlijk anders.
Bent u bereid te bevorderen dat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) op een constructieve wijze in gesprek gaat met de gemeente Gennep en de initiatiefnemers om de mogelijkheden voor gedeeltelijke fysieke herbouw (niet zijnde virtuele herbouw) van het Genneperhuis serieus te onderzoeken?
In het gesprek van 2 februari 2016, waarin door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed aangegeven is dat herbouw geen optie is, zijn reeds alternatieven verkend. Na aanvankelijke twijfels konden ook enkele leden van de voornoemde werkgroep zich vinden in de gedachte dat een alternatieve, beperkte visualisatie op het monument, of een virtuele presentatie het beoogde doel zouden kunnen dienen. Over de uitvoering van deze alternatieven valt zeker te praten.
Lespakketten over Zwarte Piet |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Anti-Zwarte Piet indoctrinatie van schoolkinderen»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat er vanuit een gemeentelijke overheid omstreden lespakketten worden verspreid op basisscholen over de Zwarte Piet-figuur?
Vanuit de gemeente Maassluis worden geen lespakketten onder basisscholen verspreid. De gemeente heeft slechts geholpen bij het leggen van het contact tussen scholen en Stichting Nederland Wordt Beter. Het is aan scholen zelf om te bepalen hoe zij hun onderwijs inrichten en welk lesmateriaal daarbij wordt gebruikt.
Deelt u de mening dat het feit dat de figuur Zwarte Piet wordt verklaard vanuit het slavernijverleden politiek-correct gebeuzel is en geen recht doet aan de werkelijkheid? Zo nee, waarom niet? Kunt u een inhoudelijke reactie geven?
Over de ontstaansgeschiedenis van de figuur Piet bestaan meerdere visies. Het kabinet hangt niet een bepaalde lezing van deze geschiedenis aan.
Ziet u in hoe kwalijk de karikaturenquiz is, die onderdeel uitmaakt van het pakket, met vraag-antwoord-combinaties als «Willen de mensen die Zwarte Piet spelen, echte zwarte mensen plagen?». Goede antwoord: «meestal niet»? Kunt u in uw reactie in gaan op dit racistische element van het pakket?
Elke vorm van racisme is verwerpelijk. Het Sinterklaasfeest is een traditie die veel mensen altijd met vreugde vieren. Deze mensen kunnen niet zomaar als racist worden bestempeld. Tegelijkertijd kan men constateren dat de vertolking van de figuur Piet sommige mensen onbedoeld kwetst.
Denkt u niet dat het verstandiger is dat de mensen die problemen hebben met de Zwarte Piet-figuur zich verdiepen in de materie, onder andere door de documentaire «Zwarte Piet, Racisme of Folklore?' van Arnold-Jan Scheer eens te bekijken? Zo nee, waarom niet?
Het is voor iedereen goed zich te verdiepen in standpunten van een ander.
In hoeverre deelt u de visie dat Nederlandse tradities en folklore nooit mogen worden opgegeven voor multiculti-geneuzel?
Het sinterklaasfeest is een traditie die wordt vormgegeven door de samenleving, en die is blijven bestaan door te veranderen. Dat zal ook in de toekomst zo zijn.
Bent u bereid de burgemeester van Maassluis op te roepen om af te zien van het onzinnige voornemen om de lespakketten onder basisscholen te verspreiden? Zo neen, waarom niet?
Zie beantwoording op vraag 2.
Het bericht ‘Middenbedrijf weet kapitaalmarkt onvoldoende te vinden’ |
|
Erik Ziengs (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Middenbedrijf weet kapitaalmarkt onvoldoende te vinden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het mkb voldoende toegang moeten hebben tot krediet ofwel dat goede ondernemers met goede plannen krediet moeten kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet u dit belang?
Het kabinet acht het van groot belang dat er voldoende financiering beschikbaar is voor ondernemingen met een gezond bedrijfsplan. Het kabinet maakt met haar financieringsinstrumenten zoals de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB), Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) en via Qredits financiering beschikbaar voor het mkb. Ook voorziet het kabinet in financiering van innovatie via de verschillende instrumenten uit het Toekomstfonds (Regionale OntwikkelingsMaatschappijen (ROM’s), Vroegefasefinanciering, de Seed-capital regeling, het Dutch Venture Initiative (DVI) en het Innovatiekrediet).
Wij hebben bovendien eerder namens het kabinet het aanvullend actieplan mkb-financiering gepresenteerd waarmee maatregelen zijn genomen om de financiering van het mkb te bevorderen. Één van de speerpunten van dit plan is om het risicodragend vermogen van het mkb te versterken.2 Een deel van het mkb heeft moeite eigen vermogen aan te trekken, wat ook het aantrekken van vreemd vermogen hindert. Daarom zijn er boven op de bestaande instrumenten voor risicokapitaal extra maatregelen genomen in het aanvullend actieplan. Zo worden marktpartijen ondersteund via het Achtergestelde Leningen Fonds (ALF) van de Nederlandse Investeringsinstelling (NLII) met behulp van garantiestellingen. Daarnaast heeft het kabinet in het voornoemde aanvullend actieplan € 100 mln. extra in participatiemaatschappijen voor het mkb geïnvesteerd, zoals het DVI. Op het gebied van kapitaalmarktfinanciering geeft het Ministerie van Economische Zaken bovendien steun aan nieuwe initiatieven zoals NPEX (de Nederlandsche Participatie EXchange).
Hoe ziet u de problematiek dat het mkb de kapitaalmarkt onvoldoende weet te vinden, wat is uw opvatting over de oorzaken? Bent u van mening dat strenge regelgeving bij traditionele kredietverstrekkers één van die oorzaken is? Zo ja, welke precieze knelpunten zijn er dan? Zo nee, waar ligt het probleem dan wel?
Er is door verschillende partijen onderzoek gedaan naar de toegang tot en het gebruik van kapitaalmarktfinanciering door het Europese en Nederlandse midden- en kleinbedrijf (mkb). Zo heeft McKinsey onderzoek gedaan naar het verbeteren van de financieringsmogelijkheden van het Nederlandse kleinbedrijf, wat is gebruikt bij het opstellen van het aanvullend actieplan mkb-financiering.3 De Europese Commissie heeft in het achterliggende Staff Working Document (SWD) bij het actieplan kapitaalmarktunie een analyse gemaakt van de redenen waarom het mkb in Europa moeilijk toegang heeft tot marktfinanciering.4 In deze publicaties wordt o.a. aangegeven dat kleinere ondernemers moeilijker toegang hebben tot de kapitaalmarkt. Dit komt bijvoorbeeld vanwege de relatief kleinere schaal van veel mkb-ers en doordat er aanzienlijke vaste kosten verbonden zijn aan een kapitaalmarkt uitgifte. Mede daarom zijn directe leningen aan kleinere ondernemingen vaak minder interessant voor institutionele investeerders.
Naar aanleiding van de financiële crisis zijn hogere kapitaals- en liquiditeitseisen aan banken gesteld. Daarnaast zijn banken zelf kritischer gaan kijken naar kredietaanvragen, mede door de oplopende verliezen op mkb-krediet. Deze meer kritische behandeling betekent echter niet dat banken niet kunnen voldoen aan de kredietvraag van bedrijven en consumenten. Uit eerdere analyses5 blijkt dat de capaciteit van banken niet in de weg staat van een gezonde kredietverlening en dat banken voldoende mogelijkheden hebben om de kredietverlening te laten groeien. Hogere kapitaalstandaarden leiden er juist toe dat banken robuuster worden en dus hun kredietverlening ook kunnen continueren bij tegenslag.
Diversificatie van het financieringslandschap vormt een hoofdbestanddeel van de initiatieven onder het actieplan kapitaalmarktunie om het bedrijfsleven meer toegang tot non-bancaire financiering, dan wel op de kapitaalmarkt, dan wel via alternatieve kanalen, te bieden. Momenteel is het mkb nog sterk afhankelijk van banken voor het aantrekken van vreemd vermogen. Die afhankelijkheid kan afnemen door de toegang tot de kapitaalmarkt te vereenvoudigen en door toetreding van alternatieve financiers. Daarnaast vormen voorlichting en de verstrekking van informatie een belangrijk onderdeel van het beleid om ondernemers meer bewust te maken van de mogelijkheden die non-bancaire financieringen kunnen bieden. Hier gaan we nader op in bij de beantwoording van vragen 6 en 7.
Wat doet u eraan om dit probleem, dat het mkb de kapitaalmarkt onvoldoende vindt, op te lossen?
Het verbeteren van de financieringsmogelijkheden voor de reële economie is één van de speerpunten van de Europese Commissie met haar voorstel voor de totstandkoming van de kapitaalmarktunie, wat door het kabinet onderschreven is.6 In de EU is momenteel nog sprake van fragmentatie van markten voor financiering, zijn bedrijven in sterke mate afhankelijk van bancaire financiering en is er vraag naar versterking van de mogelijkheden voor financiering. Daarom is het voor de groei en werkgelegenheid in de EU van belang dat de Europese kapitaalmarkt verder wordt ontwikkeld. De Europese Commissie heeft recentelijk een mededeling gepubliceerd over het versnellen van hervormingen in het kader van de kapitaalmarktunie,7 waarover uw Kamer op 13 oktober jl. een kabinetsreactie heeft ontvangen.8 In de mededeling geeft de Europese Commissie een overzicht van de genomen en geplande maatregelen voor de totstandkoming van de kapitaalmarktunie, waar het verbeteren van de toegang van het midden- en kleinbedrijf tot alternatieve financieringsmogelijkheden een hoofdonderdeel vormt.
Op verschillende vlakken is actie ondernomen om het eenvoudiger te maken voor ondernemingen om gebruik te kunnen maken van de mogelijkheden van de kapitaalmarkt. Zo is een voorstel voor een nieuw handelsplatform voor midden- en kleinbedrijf (SME Growth Markets) opgenomen in de richtlijn markten voor financiële instrumenten II (MiFID-II)9 en is een voorstel voor de herziening van de prospectusrichtlijn gelanceerd. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar functioneren van de markt voor bedrijfsobligaties. Aanvullend zal een Expert Group zich dit najaar over het functioneren van deze markt buigen. De status van de voorstellen over SME Growth Markets en de herziening van de prospectusrichtlijn zal kort toegelicht worden.
De voornoemde richtlijn MiFID II, die vanaf 3 januari 2018 moet worden toegepast, introduceert een nieuw type handelsplatform voor financiële instrumenten dat zich met name richt op het midden- en kleinbedrijf: de SME Growth Market (mkb-groeimarkt). De introductie van mkb-groeimarkten (ook wel «junior markets» genoemd) dient de toegang van het midden- en kleinbedrijf tot de kapitaalmarkten te bevorderen. De introductie van mkb-groeimarkten zal de zichtbaarheid en de herkenbaarheid van dergelijke handelsplatformen verbeteren en bijdragen aan de ontwikkeling binnen de EU van een geharmoniseerd wettelijk kader en toezichtkader voor mkb-groeimarkten. De Europese Commissie geeft in haar recente mededeling aan dat zij van plan is workshops met belanghebbenden te organiseren in oktober en december dit jaar om andere mogelijke barrières voor toetreding van mkb-ondernemingen tot de kapitaalmarkt te bezien.
Met betrekking tot de herziening van de prospectusrichtlijn is onder Nederlands voorzitterschap in juni 2016 een Raadsakkoord bereikt over het voorstel van de Europese Commissie voor een Prospectusverordening.10 Onderdeel van de Prospectusverordening is een speciaal prospectusregime voor het mkb. Dit houdt in dat het mkb onder een verlicht prospectusregime effecten mag uitgeven wanneer zij financiering op de kapitaalmarkt aantrekt. Dit prospectus moet gericht zijn op informatie die materieel en relevant is voor een onderneming van de omvang van de mkb-onderneming die de uitgifte doet. De lasten van het mkb voor het aantrekken van financiering worden daardoor verlaagd, waardoor het aantrekken van financiering door het mkb wordt vergemakkelijkt. Op dit moment vindt de triloog plaats met het Europees parlement en de Europese Commissie. De Prospectusverordening heeft directe werking in alle lidstaten zodat deze niet geïmplementeerd behoeft te worden wanneer deze door de Raad en het Europees parlement wordt aangenomen.
In aanvulling op de maatregelen voor het vergroten van toegankelijkheid van financiering voor het mkb die nader zijn toegelicht in antwoord op vraag 2 is in het algemeen overleg van 4 februari 2016 over de Kapitaalmarktunie toegezegd om de vrijstellingsregeling voor het prospectus aan te passen. Op dit moment geldt in Nederland een vrijstelling van de prospectusplicht voor aanbiedingen met een totale tegenwaarde van minder dan EUR 2,5 miljoen. Met name het mkb maakt gebruik van deze vrijstelling bij het ophalen van geld via de kapitaalmarkt door een uitgifte onder de vrijstellingsgrens te doen. Het gaat dan (doorgaans) om aanbiedingen aan retailbeleggers. Deze vrijstellingsgrens zal, naar aanleiding van een verzoek van het lid Aukje de Vries (VVD), worden verhoogd naar EUR 5 miljoen. Dit zal mkb-financiering via de kapitaalmarkt goedkoper en dus aantrekkelijker maken. Tegelijkertijd mag de beleggersbescherming niet in het geding komen. Om die reden zullen een meldplicht en minimum informatievereisten verplicht worden gesteld voor partijen die gebruik willen maken van de vrijstelling. Door invoering van de meldplicht krijgt de AFM een overzicht van uitgevende instellingen die gebruik maken van de vrijstelling en kan zij eerder inspelen op mogelijke malversaties bij die partijen. Op dit moment vindt overleg met de AFM plaats over de invulling van de meldplicht en de minimum informatievereisten.
Wat is de stand van zaken van de relevante punten in het kader van de Kapitaalmarktunie?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat juist nieuwe, kleine kredietverleners, zoals bijvoorbeeld FinTech en alternatieve financieringsbronnen, aan mkb-kredietverstrekking een bijdrage kunnen leveren? Zo ja, wat is uw opvatting over de huidige toegankelijkheid voor alternatieve financieringsvormen? Deelt u de mening dat die beter kan? Zo ja, hoe en wanneer wordt hier vaart achter gezet? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet moedigt de ontwikkeling van alternatieve financieringsmogelijkheden aan, onder andere op het gebied van kredietunies en crowdfunding. Wij zijn het met u eens dat nieuwe, kleine kredietverleners een bijdrage kunnen leveren. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het SER-rapport «Verbreding en versterking financiering mkb», zijn onder de noemer van de kapitaalmarktunie plannen gepresenteerd die alternatieve financieringsvormen verder stimuleren.11 Hierbij wordt onder meer gekeken naar securitisaties, mkb-groeimarkten, onderhandse leningen, crowdfunding en kredietunies. Daarnaast wordt ingezet op voorlichting.
Banken vervullen primair een rol als kredietverstrekker voor ondernemingen. Zij kunnen echter ook een belangrijke rol vervullen in zowel de voorlichting over als het verschaffen van toegang tot alternatieve financieringsvormen. Alternatieve financiering kan nuttig zijn aanvullend op een bancair krediet of in voorkomende gevallen zelfs in plaats van bancaire financiering. Banken hebben op dit moment vaak al een eigen kanaal voor voorlichting over alternatieve financieringsvormen12 en via de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) zijn banken partner van de in 2015 gelanceerde Nationale Financieringswijzer.13 Via dit platform worden ondernemers wegwijs gemaakt in verschillende financieringsvormen.
Een aantal banken werkt op dit moment actief samen met aanbieders van alternatieve financieringsvormen en/of verwijst klanten door naar een dergelijke aanbieder in het geval van afwijzing of indien bancaire financiering alleen niet adequaat wordt geacht. In het geval van doorverwijzing achten wij het van belang dat er aandacht is voor feedback van de financier naar de ondernemer. In dit verband merken we op dat in het Verenigd Koninkrijk banken verplicht worden om, na een afwijzing van een kredietaanvraag en na instemming door het bedrijf dat de kredietaanvraag heeft gedaan, informatie over het bedrijf door te sturen naar (online) financieringsplatforms. Ondernemers komen zo makkelijk in contact met andere potentiële financiers.
In het document «Effectiviteit en gewenste mate van bescherming van zzp-ers en mkb-ers bij financiële producten en diensten» wordt momenteel de vraag geconsulteerd door het Ministerie van Financiën in hoe verre de zorgplicht van een bank zich verhoudt tot doorverwijzingen. Het kabinet zal uw Kamer over de uitkomsten van de consultatie informeren.14 In de pilot Fink (Financieringslink) van het Ministerie van Economische Zaken is ook aandacht voor doorverwijzing. In de pilot Fink is getest of en hoe informatie over mkb-bedrijven kan worden verbeterd, gestandaardiseerd en ontsloten en hoe het mkb en financiers makkelijker met elkaar in contact kunnen komen. Er is een standaard ontwikkeld voor de zogenaamde verkenningsfase van het financieringsproces.15 Dit najaar rapporteert het Ministerie van Economische Zaken over de resultaten van de pilot, de internetconsultatie en mogelijke vervolgstappen.16
Welke rol kunnen banken spelen in de voorlichting over alternatieve financieringsvormen?
Zie antwoord vraag 6.
Juist nieuwe en kleinere FinTechs en andere spelers in de financiële sector kunnen uitkomsten bieden voor het mkb, zoals ook aangegeven in het VVD Actieplan FinTech; hoe ver bent u met de implementatie van de – naar aanleiding van dit actieplan – aangekondigde maatregelen? Hoe ver bent u met de proportionele toepassingen van kapitaal- en liquiditeitseisen? Wat is de stand van zaken van de uitwerking van de bankvergunning-light?
Over de eerder uitgezette lijn voor het stimuleren van FinTech17, is op te merken dat breed gehoor is gegeven aan de oproep van AFM en DNB aan stakeholders om een reactie te geven op het discussiedocument «Meer ruimte voor innovatie in de financiële sector»18. In dit discussiedocument beschrijven de toezichthouders wat zij doen om toetreding te faciliteren en verantwoorde innovatie in de financiële sector te stimuleren. Diverse organisaties, van gevestigde partijen tot start-ups, hebben op deze consultatie gereageerd. Uit de reacties blijkt dat partijen positief zijn over de voorstellen van AFM en DNB om meer ruimte te geven voor innovatie in de financiële sector. Ook de FinTech Special Envoy Willem Vermeend, die wij hebben aangesteld, zet zich in om de kansen voor nieuwe spelers in FinTech te vergroten.
Niettemin hebben diverse organisaties ook aandachtspunten benoemd om rekening mee te houden bij de verdere invullingen en uitwerking van de voorgestelde beleidsopties. Zoals toegezegd in het Algemeen Overleg inzake de Nederlandse bankensector d.d. 28 juni jl.,19 zal uw Kamer voor het einde van het jaar nader geïnformeerd worden over de uitkomsten van de consultatie en de vervolgstappen.
Het bericht dat het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zorgverleners aanraadt om browsers niet te updaten |
|
Pia Dijkstra (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het e-mailbericht «Ministerie VWS raadt zorgverleners aan om browsers niet te updaten»?1
Ja.
Kunt u toelichten wat de precieze inhoud van de in het artikel genoemde e-mailbericht is, en wat de reden is voor het advies om de browser niet te updaten?
Het installeren van een nieuwe browserversie kan mogelijk tot problemen bij gebruikte softwarepakketten leiden en het advies is om updates niet automatisch (en daarmee ongecontroleerd) door te voeren en/of andere webbrowsers te installeren. Zie voor het oorspronkelijke bericht de bijlage.
Klopt het dat de reden voor het gegeven advies ligt in het feit dat ondersteuning voor de Java plugin voor browsers stopt? Zo ja, bent u op de hoogte van het feit dat het stoppen van de ondersteuning al sinds januari 2016 bekend is?
De reden voor het gegeven advies ligt in het feit dat de ondersteuning voor de Java plugin stopt en het gegeven dat mogelijk niet alle softwareleveranciers hier tijdig op hebben geacteerd.
Ik ben op de hoogte dat het stoppen van de ondersteuning al sinds januari 2016 bekend is. Het probleem speelt tussen de leveranciers van softwarepakketten en de afnemers van deze pakketten (zorgaanbieders). Omdat er signalen waren dat de softwareleveranciers dit probleem niet overal onderkend en opgelost zouden hebben, is besloten actie te ondernemen.
Waarom zijn er niet sneller stappen genomen om de huidige situatie te vermijden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u zich ervan bewust dat u hiermee zorgverleners kwetsbaar maakt voor cyberaanvallen? Kunt u toelichten welke risico’s er zijn voor de veiligheid van patiëntengegevens doordat browsers niet ge-update worden? Heeft u dit meegenomen in uw besluit zorgverleners te adviseren de browser niet te updaten?
Zorgverleners hebben een eigen verantwoordelijk ten aanzien van beveiliging van de eigen ICT-omgeving. Het is belangrijk dat zorgverleners zelf de afweging maken tussen beveiliging en mogelijke beperking in functionaliteit. Om deze afweging te kunnen maken heeft het CIBG besloten via de betreffende de mail de zorgverleners te informeren. Ik ben mij bewust van het belang van beveiligingsupdates en zal in beginsel altijd adviseren beschikbare beveiligingsupdates van browsers en bijhorende plug-ins te installeren.
In de mail van 21 september jl. adviseert het CIBG om automatische updates niet meer te laten plaatsvinden. Dit betekent dat deze updates alleen kunnen plaatsvinden in een gecontroleerd proces waarbij ook getest wordt of het pakket waar de zorgaanbieder mee werkt, ook na de update blijft werken. Op basis van een eigen risico inventarisatie dient de aangeschreven zorgverlener te beoordelen op welke wijze hij het advies van het CIBG implementeert.
Bij de initiële e-mail is het NCSC niet betrokken geweest. Op dit moment is het NCSC betrokken bij het dossier.
Is de inhoud van de brief gecoördineerd met het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC)? Zo nee, bent u bereid alsnog advies in te winnen bij het NCSC?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven op welke termijn er precies een oplossing voor de gecreëerde situatie geboden wordt?
Er wordt gewerkt aan een oplossing voor het einde van dit jaar.
Het persoonsgebonden budget en huurtoeslag |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Is bij u bekend dat mensen huurtoeslag moeten terugbetalen als gevolg van een restant van het persoonsgebonden budget, dat zij aan het einde van het kalenderjaar nog niet uit hebben gegeven?
Het is mogelijk dat mensen geen recht hebben op huurtoeslag omdat hun fiscale rendementsgrondslag de toepasselijke grens overschrijdt. Voor de vaststelling van de omvang van het voor het recht op huurtoeslag in aanmerking te nemen vermogen wordt aangesloten bij de box 3-grondslag van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het recht op huurtoeslag wordt dan ook niet louter bepaald door het restant persoonsgebonden budget maar door het totaal van de bezittingen en schulden. Alle geldbedragen die op de peildatum op de bankrekening staan worden als vermogen in aanmerking genomen voor de vermogenstoets, ongeacht de herkomst ervan. Dat geldt dus ook voor bedragen die resteren uit een persoonsgebonden budget.
Deelt u de mening dat het hierbij niet gaat om spaargeld of vermogen en dat geld dat in het kader van het persoonsgebonden budget is uitgekeerd niet mee zou moeten tellen voor de huurtoeslag?
Zie antwoord vraag 1.
Is bij u bekend hoeveel mensen in een vergelijkbare situatie zitten, waarbij zij doordat zij nog een restant persoonsgebonden budget hebben, geconfronteerd worden met een terugbetaling van toeslagen?
Nee.
Klopt het dat in 2012 en 2013 het persoonsgebonden budget als bijzonder vermogen mocht worden aangemerkt, waardoor het buiten beschouwing van de huurtoeslag gehouden kon worden?
Op grond van artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen worden voorschotten persoonsgebonden budget die betrekking hebben op een subsidieperiode in de jaren 2012 of 2013 op verzoek buiten beschouwing gelaten bij de toepassing van de vermogenstoets voor de huurtoeslag. Deze uitzondering geldt echter alleen voor zover het zorgkantoor de voorschotten heeft uitbetaald vóór 1 januari van het betreffende jaar. Voor de jaren 2012 en 2013 kon zich namelijk de situatie voordoen dat een zorgkantoor het hele voorschot persoonsgebonden budget al aan het eind van 2011 of 2012 op de bankrekening van de budgethouder stortte, waardoor het volledige bedrag op de peildatum 1 januari 2012 of 1 januari 2013 meetelde voor de vermogenstoets. De zorgkantoren die dat deden hebben hun uitbetalingsystematiek in 2013 aangepast, waardoor het voorschot persoonsgebonden budget dat betrekking had op het jaar 2014 uitsluitend na 1 januari van dat jaar werd uitbetaald en de hiervoor genoemde problematiek zich niet meer voor kon doen. Met ingang van 2015 worden persoonsgebonden budgetten überhaupt niet meer rechtstreeks uitbetaald aan budgethouders.
Klopt het dat in de jaren na 2013 het persoonsgebonden budget niet meer als bijzonder vermogen kon worden aangemerkt? Zo ja, waarom is dit gewijzigd?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat er voor gedupeerden een oplossing is gevonden, waarbij een drempel gold van 3.000 euro? Zo ja, kunt u uitleggen waarom voor die drempel gekozen is en waar deze op gebaseerd is?
Vermoedelijk is hier sprake van een misverstand. In mijn brief van 27 mei 2016 aan Uw Kamer1 ben ik ingegaan op een concrete casus waarin een deel van een uitbetaald voorschot persoonsgebonden budget met betrekking tot het subsidiejaar 2012 was meegeteld voor de vermogenstoets van de huurtoeslag over 2013. Ik heb in deze brief aangegeven dat in de betreffende casus geen sprake was van uitbetaling door het zorgkantoor van het persoonsgebonden budget voor 1 januari 2012, maar van een restant persoonsgebonden budget dat op 1 januari 2013 nog op de bankrekening stond van de budgethouder. Voor dergelijke situaties geldt de in het antwoord op de vragen 4 en 5 genoemde uitzondering van artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen niet. Omdat nadere gegevens omtrent de betreffende casus ontbraken is in de brief voorts in algemene zin gewezen op de mogelijkheid om tegenover dit restantbedrag, omdat daarvoor een terugbetalingsverplichting geldt, een bedrag als «schuld» op te nemen in de IB-aangifte bij de vaststelling van de box 3-grondslag en dat de budgethouder in kwestie alsnog aangifte zou kunnen doen als hij dat over het hoofd zou hebben gezien of ambtshalve vermindering van zijn aanslag over dat jaar zou kunnen vragen. Daar is in algemene zin de kanttekening bij gemaakt dat er wel een drempel geldt van € 3.000 (voor partners € 6.000) voor het in aanmerking nemen van schulden in box 3.
Welke oplossing biedt u mensen die onder die drempel uitkomen?
Hoewel dit niet past in mijn streven naar vereenvoudiging van regelgeving en het extra werkzaamheden voor de Belastingdienst/Toeslagen met zich brengt, ben ik bereid voor deze groep van gevallen een tegemoetkoming te treffen op grond van de hardheidsclausule van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Mensen die hiervoor in aanmerking komen kunnen zich melden bij de Belastingdienst/Toeslagen die het restant persoonsgebonden budget alsnog buiten beschouwing zal laten bij de berekening van de toeslag. Een en ander zal ik op korte termijn in een ministeriële regeling nader vormgeven. Mijn beslissing is mede ingegeven door het feit dat deze situatie zich in de toekomst niet meer zal voordoen vanwege de wijziging van de systematiek van het pgb met ingang van 2015. Daardoor vindt rechtstreekse uitbetaling van geldbedragen op de bankrekening van de budgethouder niet langer plaats.
Bent u bereid alsnog naar een oplossing voor deze groep te kijken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Oplichting door taxichauffeurs op Schiphol |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van AT51 en PowNed2 over ronselende taxichauffeurs die passagiers oplichten?
Ik vind het ontoelaatbaar dat sommige taxironselaars en taxichauffeurs klanten, veelal toeristen, op hinderlijke, soms zelfs intimiderende wijze, benaderen en na een taxirit oplichten. Dit gedrag van taxironselaars en taxichauffeurs gaat bovendien ten koste van de goede naam van Nederland en Schiphol. Voor de taxisector is het de slechtst denkbare reclame.
Herinnert u zich dat u in de laatste uitzending aangaf open te staan voor een wetswijziging?
Ja.
Kunt u aangeven hoe en wanneer dat laatste zijn beslag zou kunnen krijgen en welke wetsartikelen aanpassing behoeven?
Ik heb in de uitzending de urgentie willen benadrukken; de problemen met taxironselaars op Schiphol moeten zo snel mogelijk worden opgelost. Ik heb, zonder een concrete wetswijziging voor ogen te hebben, aangegeven dat ik zo nodig bereid ben om wetgeving daarvoor te wijzigen. Haarlemmermeer en mijn ministerie bekijken op dit moment gezamenlijk of een verdere wijziging van de APV een oplossing is. Ik heb daarbij juridische expertise aangeboden. Ongewenste ronselpraktijken zijn een openbare orde probleem. Voor het handhaven van de openbare orde is de gemeente Haarlemmermeer exclusief bevoegd. Voor de aanpak van openbare orde problemen is de Wet personenvervoer (WP) niet geschikt. Op basis van de WP is wel oplichting betreffende taxitarieven strafbaar. Daarnaast kunnen gemeenten met de WP op maat toegesneden aanvullende kwaliteitsregels stellen om problemen in het taxivervoer aan te pakken. Daarbij kan de gemeente Haarlemmermeer ook groepsvorming afdwingen door het model van de Toegelaten Taxi Organisaties (TTO’s).
Hoe verlopen de gesprekken met de gemeente Haarlemmermeer om de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) dusdanig te wijzigen dat het ronselen door taxichauffeurs niet meer mogelijk is?
Ik ben in gesprek met de gemeente Haarlemmermeer of een verdere wijziging van de APV een oplossing kan bieden en heb daarbij juridische expertise aangeboden. Het doel van het overleg is het op korte termijn oplossen van de problemen op Schiphol.
Het artikel 'Gluren in privégegevens' |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Gluren in privégegevens», over overheidspersoneel dat in digitaal beschikbare privégegevens kijkt?1
Ja.
Heeft u inzicht in het aantal gevallen dat overheidspersoneel is betrapt op het ongeoorloofd bekijken, dan wel doorspelen van privégegevens? Zowel op landelijk niveau, als decentraal?
Organisaties in het openbaar bestuur zijn zelf verantwoordelijk voor registratie van integriteitsschendingen. Zij kunnen daarbij gebruik maken van het modelformulier dat mijn ministerie daartoe samen met de koepelorganisaties heeft vastgesteld. Op dat formulier valt het onbevoegd raadplegen van vertrouwelijke registers of deze raadplegen voor andere doeleinden dan waarvoor deze zijn bestemd, in de grotere categorie van «lekken en misbruik van informatie». Daaronder vallen ook andere vormen van lekken en misbruik van informatie, van verlies of diefstal van informatiedragers als ook het achterhouden van informatie.
In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk, die jaarlijks aan de Tweede Kamer wordt gezonden, zijn cijfers van de ministeries over integriteitsschendingen opgenomen, uitgesplitst naar type. In de Jaarrapportage 2015 staat dat er dat jaar bij het Rijk 34 schendingen zijn geconstateerd in de genoemde grotere categorie op een totaal van 557 geconstateerde schendingen (TK 31 490, nr. 205).
Uit de voorlopige uitkomsten van de Monitor Integriteit en Veiligheid Openbaar Bestuur 2016, die ik later dit jaar aan de Kamer zal toesturen, valt op te maken dat in 2015 bij 11% van de onderzochte overheidsorganisaties in het openbaar bestuur een of meer schendingen zijn geregistreerd van lekken en misbruik van informatie.
Op welke wijze wordt ervoor zorg gedragen dat overheidspersoneel ervan doordrongen is dat het bekijken en/of delen van privégegevens ongeoorloofd is?
Bij de introductie van nieuwe medewerkers en via bewustwordingsprogramma’s op het gebied van privacy, informatiebeveiliging en integriteit, worden medewerkers er regelmatig van op de hoogte gebracht dat het bekijken en/of delen van diverse typen gevoelige gegevens ongeoorloofd is als dit niet strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van de taak van de medewerker. Voor overheidspersoneel geldt op grond van de Ambtenarenwet de geheimhoudingsplicht. In de ambtseed of belofte die ambtenaren afleggen bij indiensttreding wordt daar expliciet aandacht aan besteed. Ook in gedragscodes wordt aandacht besteed aan informatiebescherming en het omgaan met vertrouwelijk informatie. Schendingen blijven in het algemeen niet zonder consequenties en kunnen tot rechtspositionele maatregelen leiden in geval van geconstateerd plichtsverzuim.
Is het mogelijk te achterhalen of er ongeoorloofd is gekeken in privégegevens? Zo ja, wordt dit op regelmatige wijze gecheckt en op welke wijze? Zo nee, waarom is dit niet mogelijk?
Het is conform de privacywetgeving niet toegestaan om werknemers ongericht (digitaal) te observeren. Uit logginggegevens moet eerst blijken of er sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van niet-geautoriseerde handelingen. Deze kunnen vervolgens aanleiding geven voor nader persoonsgericht onderzoek.
Wordt er gecontroleerd op het verstrekken van inlogcodes en wachtwoorden en op het niet delen van deze codes? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het delen van gebruikersnaam en wachtwoorden is niet toegestaan. Dit wordt aangemerkt als integriteitsschending. Ook hiervoor geldt dat enkel gerichte controle mogelijk is bij een concrete verdenking.
Bent u bekend met hetgeen gesteld is in het artikel, dat het soms maanden duurt voordat een nieuwe medewerker eigen inlogcodes krijgt? Zo ja, waarom duurt dit zo lang?
Indien een medewerker in verband met de functie of specifieke werkzaamheden een screening of veiligheidsonderzoek moet ondergaan, kan het om die reden langer duren voordat hij of zij voor specifieke gegevenssystemen eigen inlogcodes krijgt.
Op welke wijze gaat u voorkomen dat privégegevens onveilig zijn, op het moment dat iedere burger zijn zaken met de overheid vanaf 2017 grotendeels digitaal kan afhandelen?
Wanneer een overheidsorganisatie persoonsgegevens verwerkt, dient die organisatie op basis van artikel 13 Wet bescherming persoonsgegevens een passend beveiligingsniveau te garanderen. De richtsnoeren van het College bescherming persoonsgegevens (thans Autoriteit persoonsgegevens) uit 2013 die hierop van toepassing zijn, schrijven voor dat de bewaker encryptie (versleuteling) toe dient te passen bij verzending van persoonsgegevens via het internet. De organisatie is zelf verantwoordelijk voor het naleven van de wettelijke eisen om de persoonsgegevens te beschermen. De autoriteit Persoonsgegevens ziet daarop toe.
Bovenop deze wettelijke plicht hebben overheden zich gecommitteerd aan een op de Code voor Informatiebeveiliging (NEN-ISO(IEC 27002:2007 nl) gebaseerde baseline per sector of overheidslaag, zoals NEN7510 (in de zorg), BIR (voor het Rijk), BIG (voor gemeenten), BIWA (voor waterschappen), of IBI (voor provincies). Ik ben voornemens om tot een baseline informatiebeveiliging (BIO) voor de gehele overheid te komen, die de huidige baselines binnen de overheid vervangt. Dat voornemen wordt gedragen door alle overheidslagen. Naar verwachting zou deze BIO in 2017 gereed moeten zijn waardoor vanaf 2018 vervanging van de huidige baselines door de BIO plaats kan vinden.
Op 19 september heeft het Nationaal Beraad Digitale Overheid besloten dat nieuw aangekochte of ontwikkelde e-mailservers (voor e-mailverkeer) bij gemeenten en andere overheden voortaan moeten voldoen aan de e-mailbeveiligingsstandaarden STARTTLS en DANE. Gebruik van deze en andere standaarden (zoals TLS, DKIM+SPF en DNSSEC) is één van de schakels in de bestrijding van phishing en de beveiliging van persoonsgegevens. Het Nationaal Beraad heeft de open standaarden toegevoegd aan de verplicht toe te passen «pas-toe-of-leg-uit»-lijst met open standaarden. Door het Nationaal Beraad is eerder al een adoptie-impuls afgesproken, met het streefbeeld om alle voornoemde beveiligingsstandaarden die op de pas-toe-of-leg-uit-lijst staan – daar waar van toepassing – uiterlijk eind 2017 te hebben geïmplementeerd.
Vooroordelen en loonachterstanden vanwege het spreken met een dialect |
|
Harm Brouwer (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het artikel «lager loon voor platprater», waarin staat dat burgers met een dialect-accent, 5 tot 15% minder verdienen dan burgers die ABN spreken?1
Ja.
Bent u van mening dat dit onderwerp juist speelt in de randen van Nederland en daarmee vooral in krimp- en anticipeergebieden?
Het artikel is gebaseerd op een Discussion paper van Yuxin Yao en
Jan C. van Ours, te vinden op http://ftp.iza.org/dp10333.pdf. In het paper wordt geconcludeerd dat een relatie bestaat tussen het spreken van dialect en het uurloon.
In de paper is een tabel opgenomen met daarin het aandeel dialectsprekers in de Nederlandse provincies, zie hieronder.
Uit de tabel blijkt dat het aandeel dialectsprekers het grootst is in Limburg, Friesland en Drenthe. Het aandeel dialectsprekers is groter naarmate de afstand tot Amsterdam groter is. Of zich specifiek aan de randen van Nederland of in krimp-en anticipeergebieden meer dialectsprekers bevinden dan in andere gebieden, is op basis van de gegevens uit dit paper niet te zeggen.
Bent u het met de onderzoekers eens dat dit fenomeen voor een substantieel deel met vooroordelen heeft te maken?
In het onderzoek wordt opgemerkt dat de aan het onderzoek ten grondslag liggende gegevens niet toe staan om een onderscheid te maken tussen de verschillende mechanismen die leiden tot het negatieve looneffect dat mannelijke werknemers ervaren. De onderzoekers geven aan dat zij enkel kunnen speculeren over de mogelijke oorzaak. Voor zover een oorzaak hiervan is gelegen in onbewuste vooroordelen verwijs ik u naar de aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie zoals toegelicht bij antwoord 4.
Bent u bereid de Kamer een brief te doen toekomen met uw visie op dit onderwerp?
In het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie2 van mei 2014 en de eerste voortgangsrapportage3 over dit actieplan heb ik mijn visie op de aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie aan u uiteengezet. Ook in het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie4 dat u in januari 2016 is aangeboden is uitgebreid ingegaan op de visie die dit kabinet heeft om discriminatie in brede zin aan te pakken. Daarbij wordt Rijksbreed ingezet op meer synergie, samenwerking en preventie. In de tweede voortgangsrapportage5 over het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie die u begin november is aangeboden, leest u welke acties ik de afgelopen 2,5 jaar heb ingezet om arbeidsmarktdiscriminatie, waaronder indirecte discriminatie in de vorm van onbewuste discriminatie en stereotypen, stevig aan te pakken en hoe de voortgang van deze acties verloopt.
Het niet behandelen van aangiften van discriminatie door het Openbaar Ministerie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «OM kan aangiften discriminatie niet aan, slechts kwart behandeld»1 en het bericht «Man riep «Sieg Heil» naar joodse Martin, maar politie doet niets»?2
Ja.
Is het waar dat driekwart van de aangiften wegens discriminatie niet door het Openbaar Ministerie (OM) wordt behandeld? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de Aanwijzing Discriminatie? Zo nee, om hoeveel niet behandelde aangiften gaat het dan wel?
Uitgangspunt is dat bij overtreding van de discriminatiebepalingen altijd een strafrechtelijke reactie volgt (dagvaarding of transactie), indien de zaak zich daarvoor redelijkerwijs leent. In beginsel wordt er gedagvaard. In lichtere zaken kan een transactie worden aangeboden. Dit is neergelegd in de Aanwijzing Discriminatie.
De gang van discriminatiezaken door de strafrechtketen staat beschreven in het WODC-onderzoek «Discriminatie: Van aangifte tot vervolging», dat op 25 januari 2016 naar uw Kamer is gestuurd.3 In dit onderzoek wordt ook uitgelegd waarom niet alle signalen over discriminatie die de politie ontvangt resulteren in een aangifte en waarom niet alle aangiften resulteren in een strafzaak die kan worden opgepakt door het Openbaar Ministerie (OM). Het verschil tussen het aantal aangiften bij de politie en het aantal zaken dat bij het OM binnenkomt wordt met name veroorzaakt door het niet kunnen instellen van opsporingsonderzoek in verband met het ontbreken van een daderindicatie, het niet kunnen achterhalen van een verdachte, het ontbreken van voldoende bewijs, dan wel de niet-strafbaarheid van de uiting. Om deze redenen komt ongeveer driekwart van de aangiftes uiteindelijk niet bij het OM terecht.
Niet elke aangifte resulteert dus in een zaak voor het OM. Voor de zaken die wel door de politie naar het OM worden gestuurd geldt onverminderd de in de Aanwijzing discriminatie vastgelegde norm dat het OM alle zaken oppakt. Dat dit niet is geschied in twee in het bericht van RTL Nieuws genoemde zaken is een omissie waaraan geen beleidsoverweging ten grondslag heeft gelegen. De twee dossiers zijn simpelweg blijven liggen en dat had niet mogen gebeuren als was gehandeld conform de Aanwijzing Discriminatie. Het OM heeft de fout inmiddels publiekelijk erkend; de omissie is reeds hersteld. Het beeld dat het OM niet kan voldoen aan de eigen norm om zorgvuldig naar aangiften van discriminatie te kijken, is daarom niet correct. Het OM pakt in principe alle door de politie ingestuurde discriminatiezaken op, waarbij fouten zoals door RTL Nieuws geconstateerd uiteraard nooit kunnen worden uitgesloten. Ik heb de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal verzocht de bedrijfsvoering van het OM zodanig in te richten dat herhaling van de voorvallen als beschreven door RTL Nieuws waar mogelijk wordt voorkomen.
Waarom worden zoveel aangiften wegens discriminatie niet behandeld?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel aangiften worden er jaarlijks wel door het OM behandeld en in hoeveel gevallen leidt dat tot vervolging? Kunt u aangeven op welke gronden de zaken die niet vervolgd worden zijn geseponeerd?
Over de afdoening van zaken door het OM wordt de Kamer jaarlijks geïnformeerd door toezending van de rapportage «Cijfers in Beeld». Laatstelijk is dat gebeurd met de cijfers over 2014; die rapportage is op 16 november 2015 aan de Tweede Kamer aangeboden. Binnenkort zult u het rapport over 2015 ontvangen. Een eerste beeld laat zien dat in 2015 136 discriminatiezaken door het OM zijn afgedaan. Daarnaast is een aantal zaken afgedaan terzake commune delicten (zoals mishandeling en vernieling) waarbij discriminatie een rol speelde. In de genoemde rapportage over 2015 zal voor het eerst gerapporteerd worden over de bij het OM ingestroomde commune delicten met een discriminatoir aspect. Omdat de registratie van de maatschappelijke kwalificaties bij deze delicten nog niet volledig is doorgevoerd, zal dit een eerste indicatie zijn van het aantal commune delicten met een discriminatoir aspect dat bij het OM is binnengekomen.
Tot 2015 gold het volgende beeld:
OM-afdoening
Jaar 2010
Jaar 2011
Jaar 2012
Jaar 2013
Jaar 2014
Dagvaarden
71%
121
54%
90
52%
71
53%
48
59%
82
Transactie
10%
17
8%
14
13%
17
4%
4
6%
8
Voorw.sepot
1%
1
6%
10
4%
5
3%
3
6%
8
Sepot
18%
31
31%
52
25%
34
33%
30
21%
29
OM-straf-beschikking
0%
0
0%
0
1%
2
4%
4
6%
9
Lik-op-stuk
0%
0
O%
0
4%
5
1%
0
1%
1
Oproep verzet
0%
0
0%
0
0%
0
1%
1
0%
0
Voegen
0%
0
0%
0
1%
2
0%
0
2%
3
TOTAAL
100%
170
100%
166
100%
136
100%
90
100%
140
Bron: Cijfers in Beeld 2014, tabel 15
Hoofdregel is dat bij overtreding van de discriminatiebepalingen, indien de zaak bewijsbaar en de verdachte strafbaar is, altijd een strafrechtelijke reactie volgt (dagvaarding of strafbeschikking), gelet op de negatieve werking bij onvoldoende handhaving en de voorbeeldfunctie die van een strafvervolging uitgaat.
Afhankelijk van de feiten en omstandigheden (bijvoorbeeld ernst zaak, persoon van de verdachte, wel/geen recidive) wordt door de officier van de justitie voor een afdoening gekozen. Zoals uit de cijfers blijkt wordt de strafbeschikking ook toegepast bij discriminatiefeiten. Discriminatiezaken komen vanwege hun complexiteit nauwelijks in aanmerking voor een ZSM-afdoening (Lik-op-stuk).
Soms besluit de officier van justitie om niet te vervolgen. In 2014 werden er 37 sepots gegeven, waarvan 21 beleidssepots. Van deze beleidssepots waren er acht voorwaardelijke sepots. Uit «Cijfers in Beeld 2014» komt naar voren dat deze beleidssepots niet zijn genomen uit capaciteitsoverwegingen, maar omdat sprake was van:
Er was in 2014 dus geen sprake van sepots om capaciteitsredenen. Dat er zaken niet door het OM zijn opgepakt, is een omissie waaraan geen beleidsoverweging ten grondslag heeft gelegen. De dossiers zijn blijven liggen en dat had niet mogen gebeuren.
Op basis van de cijfers uit 2014 kan ik niet de conclusie trekken dat het OM zich niet aan het bepaalde in de Aanwijzing discriminatie zou houden. Vooralsnog heb ik geen aanwijzingen dat de situatie sinds 1 januari 2015 is veranderd. De cijfers over 2015 krijgt u toegezonden zodra deze beschikbaar zijn.
Is het waar dat, nu blijkt dat het OM niet kan voldoen aan de eigen norm om zorgvuldig naar aangiften van discriminatie te kijken, de genoemde Aanwijzing wordt aangepast? Zo ja, deelt u de mening dat het naar beneden bijstellen van de verwachtingen niet helpt om dit probleem van discriminatie daadwerkelijk aan te pakken, maar dat juist extra inspanningen om wel aan die verwachtingen te voldoen beter op hun plaats zouden zijn? Hoe gaat u voor die extra inspanningen zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is niet correct. De Aanwijzing wordt herzien omdat de looptijd ervan bijna is verstreken (1 januari 2007 – 31 december 2016). Deze herziening is reeds in januari van dit jaar met uw Kamer gecommuniceerd in de brief over het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie 2016–20204.
In het proces dat leidt tot deze herziening heeft het OM wel aangegeven dat politie en OM worden geconfronteerd met nieuwe vormen van communicatie in onze samenleving en daarmee met nieuwe platforms waarop discriminatie plaatsvindt. Daarmee worden de aangiftes complexer en kan tevens één aangifte een veelvoud aan uitingen betreffen. Om die reden is afgesproken dat politie en OM gaan bezien hoe meldingen over online discriminatie het beste kunnen worden aangepakt. De uitkomst van dat proces is wat mij betreft een aanpak die uitvoerbaar is, die een concrete oplossing biedt en een breed draagvlak heeft in de Nederlandse samenleving. Ik acht het niet opportuun nu reeds vooruit te lopen op de uitkomst van dit proces.
Deelt u de mening dat het onvoldoende gevolg geven aan aangiften wegens discriminatie de aangiftebereidheid zal doen afnemen en dat daarmee het signaal wordt afgegeven dat discriminatie onbestraft blijft? Zo ja, wordt daarmee het probleem van discriminatie in de samenleving daardoor niet groter gemaakt? Zo ja, welke conclusies en gevolgen verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Feitelijk is deze situatie gelukkig niet aan de orde. De opsporing en vervolging van discriminatiezaken blijft onverminderd een prioriteit. Het is van belang dat mensen die zich schuldig maken aan discriminatie en discriminatoir geweld ter verantwoording worden geroepen en bestraft. Daarop is het beleid ook gebaseerd.
Is het waar dat het OM «wel heel alert [is] op de zaken die van belang zijn» en die wel aanpakt? Zo ja, aan de hand van welke criteria wordt het onderscheid tussen zaken die wel en niet van belang zijn gemaakt? Hoe verhoudt zich dat tot het feit dat de in het tweede bericht genoemde belediging van het «Sieg Heil» roepen niet is vervolgd? Was deze belediging dan geen zaak van belang en wat zijn dat dan wel? Zo nee, wat is er niet waar?
Het OM wil met strafrechtelijk ingrijpen een duidelijke strafrechtelijke grens stellen en een effectief signaal afgeven. Bij het opsporingsonderzoek wordt gekeken naar de vervolgbaarheid, de ernst van het feit en maatschappelijke onrust, om met een eventuele vervolging de bovenstaande doelen te verwezenlijken.
Dat de zaak waar aan u refereert niet door het OM is opgepakt, is een omissie waaraan geen beleidsoverweging ten grondslag heeft gelegen. Het dossier is blijven liggen, en dat had niet mogen gebeuren.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in deze zaak op 22 juli 2016 bevolen dat de verdachte alsnog vervolgd dient te worden. Het OM heeft aangegeven een nader onderzoek te zullen starten en op basis van de uitkomsten van dit nader onderzoek een vervolgingsbeslissing te zullen nemen.
Is een ZSM-afdoening of strafbeschikking, vooral in het geval van discriminatie met een verdachte waarvan de identiteit bekend is, mogelijk? Zo ja, hoe vaak wordt dit toegepast en zou dit vaker toegepast kunnen worden? Zo nee, waarom is dit niet mogelijk? Acht u het wenselijk dit wel mogelijk te maken en op welke termijn gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de Technische Universiteit (TU) Eindhoven religieuze studentenverenigingen weert |
|
Eppo Bruins (CU), Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Erkent u dat de bestuursbeurs van de studentenvereniging Ichthus Eindhoven is ontzegd door de TU Eindhoven, met als toelichting: «Het college van Bestuur heeft het principebesluit genomen dat de TU/e op basis van haar seculiere inslag niet langer verenigingen en stichtingen actief wil ondersteunen die een specifieke en religieuze overtuiging als vertrekpunt kiezen»? (zie het antwoord op eerdere vragen)?1
Aanvankelijk was de TU/e voornemens de ondersteuning aan religieuze studentenverenigingen te stoppen, maar open gesprekken met de betrokken verenigingen hebben geleid tot een heroverweging van dit standpunt. De TU/e vindt dat er voor studenten naast studeren, wonen, sport en cultuur ruimte moet zijn voor levensbeschouwelijke aangelegenheden. De door u aangehaalde afwijzing is daarmee komen te vervallen.
De TU/e heeft mij aangegeven dat het Ichthus Eindhoven wel degelijk open staat om een aanvraag in te dienen voor een bestuursbeurs. Een dergelijke aanvraag zal worden getoetst aan het hiervoor geldende beleidskader, zoals ik in mijn antwoorden op uw eerdere vragen heb geschetst. Religieuze identiteit is in deze afweging geen criterium en speelt volgens de TU/e geen rol in de ondersteuning van Ichthus Eindhoven. Een religieuze identiteit is geen uitsluitingsgrond voor ondersteuning, maar is evenmin een reden op zich om een studentenvereniging te ondersteunen.
Zo ja, erkent u dat de TU Eindhoven niet heeft gehandeld conform de door u genoemde beleidsnotitie (in antwoord op vraag 2 van de eerdere vragen) en de religieuze (christelijke) identiteit als uitsluitingsgrond heeft gehanteerd in het besluit?
Zie mijn antwoord op vraag 1. TU/e heeft Ichthus Eindhoven geïnformeerd dat zij een verzoek kunnen indienen voor een bestuursbeurs 2017/18 en dat dit verzoek zal worden getoetst aan de criteria in het beleidskader.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot de Algemene wet gelijke behandeling die direct en indirect onderscheid op basis van (onder andere) godsdienst verbiedt?
Ik ben van mening dat de criteria in het beleidskader van de TU/e een gelijke behandeling borgen. Indien de betrokken partijen van mening zijn dat geen recht wordt gedaan aan de Algemene wet gelijke behandeling, kan het College voor de rechten van de mens uitkomst bieden.