Ingediend | 2 augustus 2021 |
---|---|
Beantwoord | 24 september 2021 (na 53 dagen) |
Indiener | Joost Eerdmans (EénNL) |
Beantwoord door | Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | huisvesting immigratie migratie en integratie organisatie en beleid sociale zekerheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2021Z14086.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20212022-28.html |
Ik ken het artikel waar u naar verwijst, maar vind de vergelijking niet juist.
De verblijfsduur van statushouders in Nederland is immers relevant. Hoe langer men in Nederland is, hoe lager de uitkeringsafhankelijkheid, zoals uit onderstaande tabel van het CBS blijkt. Voor alle groepen geldt dat na 1,5 jaar tot 2 jaar (18 maanden–24 maanden) de uitkeringsafhankelijkheid daalt en na 5,5 jaar gemiddeld genomen minder dan de helft van de statushouders aangewezen is op een uitkering.
3
21,9
35,3
24
12,2
26,1
28,2
6
59
68,2
53,6
43,2
56,6
62,9
12
89,9
84,7
73,1
79
86,2
84
18
92,9
86,1
69,6
91,9
87,4
84,2
24
90,7
86,2
67,2
91,4
84,9
80,5
30
85,9
81,3
63,2
88,7
81,8
72,9
36
77,9
77,4
56,8
79,6
76,6
64,7
42
68,9
70,5
52,5
69,6
69,9
56,3
48
59,5
64,5
46,4
56,2
61,3
49,9
54
52,9
58,7
41,7
46,6
57,1
44,6
60
47,2
56,1
39,8
38,2
50,6
40,4
66
45,4
51,5
37,3
36,3
46,6
37,7
Er zijn alleen cijfers beschikbaar vanaf het cohort 2014.
Uit het antwoord op vraag 1 (tabel 1) is gebleken dat na 5,5 jaar het aantal statushouders met een uitkering varieert tussen 45,4 procent (Syrische statushouders) en 51,5 procent (statushouders uit Irak). Statushouders hebben in de meeste gevallen de Syrische nationaliteit. Het aantal schommelt de laatste jaren tussen de 40 procent en 60 procent van de totale groep statushouders. Na Syriërs is de groep statushouders uit Eritrea de grootste groep. Dit betekent dat naar schatting op basis van tabel 1 de uitkeringsafhankelijkheid 43 procent bedraagt voor de groep statushouders van 35 jaar en ouder. Het gaat hierbij om maximaal 20 procent van de totale groep statushouders. Dit percentage is laag, omdat van de statushouders uit de jaren vanaf 2014 de helft tot driekwart tussen de 18 en 35 jaar is. Slechts één procent is 65 jaar of ouder.
Figuur 1 Verdeling leeftijd onder gehuisveste Statushouders in Nederland
Cijfers over de totale kosten bijstandsuitkeringen zijn niet te geven. Er spelen te veel factoren waarmee rekening gehouden moet worden. Er moet bijvoorbeeld gecorrigeerd worden voor verblijf in het COA, waar men alleen leefgeld krijgt. Pas wanneer de statushouder in een gemeente wordt geplaatst krijgt hij of zij een uitkering. Het verblijf in een COA is gemiddeld zeven maanden.
Verder moet rekening gehouden worden met de gemiddelde participatiegraad/uitkeringsafhankelijkheid. Uit het antwoord op vraag 1 is gebleken dat met het toenemen van de verblijfsduur in Nederland, statushouders steeds minder afhankelijk van een bijstandsuitkering zijn. Een nog een andere factor betreft deeltijdarbeid. Een deel van de uitkeringen is niet volledig, maar dient als aanvulling op de kleine deeltijdbanen die statushouders vaak hebben.
Zie antwoord vraag 2.
Het opleidingsniveau van asielmigranten is inderdaad laag. Net als bij mensen zonder migratieachtergrond is de arbeidsparticipatie bij laagopgeleiden lager dan bij beter opgeleiden.
Echter, het lage opleidingsniveau is niet de enige oorzaak. Andere vaak genoemde belemmeringen zijn 1) onvoldoende kennis van de Nederlandse taal, 2) het niet hebben van sociale netwerken, 3) het zoekgedrag naar een baan (dat onvoldoende kan aansluiten bij de gangbare manier van werven), 4) de arbeidsmarktoriëntatie (uitsluiting van bepaalde sectoren) en 5) onbekendheid en vooroordelen bij werkgevers (waaronder discriminatie). Ook specifieke belemmeringen spelen een rol. Vluchtelingen verlaten vaak onvoorbereid het land van herkomst. Dit kan leiden tot mentale of fysieke gezondheidsproblemen, een langdurige onderbreking van de loopbaan en een onzeker toekomstperspectief. Deze specifieke knelpunten kunnen de mogelijkheden voor participatie belemmeren. Gezondheid bijvoorbeeld, is een voorwaarde om te kunnen participeren.2 Met de nieuwe Inburgeringswet, die 1 januari 2022 in werking treedt, wordt beoogd de participatie en zelfredzaamheid van statushouders te versterken. Er wordt ingezet op een betere toeleiding naar werk en een vroege kennismaking met de Nederlandse arbeidsmarkt, onder andere door middel van duale trajecten, waarbij het leren van de taal gecombineerd wordt met het opdoen van werkervaring. Hiermee wordt getracht statushouders op een snelle en volwaardige manier mee te laten doen in de Nederlandse samenleving.
Een klein deel verricht hoogopgeleid werk. De meerderheid van de Syrische statushouders (80 procent) is laagopgeleid. Zij die hoogopgeleid zijn, komen ook moeilijk aan werk. Dit heeft te maken met het feit dat diploma’s niet hetzelfde worden gewaardeerd (zie bijvoorbeeld motie Paternotte over buitenlandse zorgprofessionals) en/of zij door het vluchten geen diploma’s mee hebben kunnen nemen.
De taakstelling voor 2021 gaat ervan uit dat gemeenten 24.500 statushouders moeten huisvesten. Deze personen hebben recht op bescherming in Nederland, en moeten dientengevolge uitgeplaatst worden naar huisvesting in een gemeente. Tijdige huisvesting is niet alleen in het belang van statushouders, maar ook in het belang van de Nederlandse samenleving. Zo kunnen statushouders sneller participeren in en bijdragen aan de Nederlandse samenleving en arbeidsmarkt. Bovendien zorgt een snelle doorstroom naar huisvesting ervoor dat de maatschappelijke impact en financiële kosten die gepaard gaan met de opvang van asielzoekers beperkt worden gehouden.
Hoewel het belang van het huisvesten van statushouders groot is, heeft het kabinet ook begrip voor de lastige opgave waar gemeenten voor staan. Gemeenten zijn in 2021 geconfronteerd met een hoge taakstelling, terwijl de woningmarkt niet aansluit bij de woonbehoefte. Ondanks de forse opgave zijn gemeenten in het eerste halfjaar van 2021 in staat geweest om 9.600 statushouders te huisvesten.
Op dit moment verblijven bijna 11.000 statushouders in de opvang van het COA. Daarvan verblijven er 6.000 langer dan de afgesproken termijn in de opvang. Het verblijf van statushouders in de COA-opvang drukt op de opvangcapaciteit van het COA. Mede daarom hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid 25 augustus jl. bestuurlijke partners opgeroepen om o.a. de achterstand op het realiseren van de taakstelling uitplaatsing statushouders in te lopen. Om gemeenten hierbij te ondersteunen, heeft het kabinet al sinds november 2020 meerdere ondersteuningsmaatregelen genomen. Deze staan beschreven in de brief Opgaven Huisvesting statushouders en Opvang aan de commissarissen van de Koning en burgemeesters van 3 november 2020, welke als bijlage is toegevoegd aan de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 3 november 20203, en staan beschreven in de Integrale Handreiking voor opvang, huisvesting en inburgering4 gepubliceerd op 12 februari 2021. In juli 2021 is een regeling om versnelde huisvesting en begeleiding van grote gezinnen statushouders te stimuleren. Daarnaast heeft het kabinet aangekondigd in 2021 wederom een bedrag van € 50 miljoen beschikbaar te stellen voor de bouw van (flexibele) huisvesting voor kwetsbare groepen, waarvan € 15 miljoen voor statushouders. Het kabinet ondersteunt dit met kortingen en vrijstellingen op de Verhuurdersheffing. Overige maatregelen en de oproep aan de bestuurlijke partners staan beschreven in de bestuurlijke brief, welke als bijlage is toegevoegd aan de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 25 augustus 2021, 35079635
In navolging daarvan hebben de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gesproken met de Commissarissen van de Koning om hen op te roepen om deze opgave met urgentie resultaatgericht in te vullen. Provincies en gemeenten zijn vervolgens voortvarend aan de slag gegaan met het plannen van gesprekken hierover op regionaal niveau.
De gemeente is verantwoordelijk voor het huisvesten van statushouders conform de halfjaarlijkse taakstelling. Dit volgt uit de Huisvestingswet. Sinds 1 juli 2017 kunnen gemeenten echter zelf bepalen welke categorieën woningzoekenden ze als urgentiecategorie in de huisvestingsverordening wensen op te nemen. Deze keuze is daarmee lokaal bepaald.
Dat statushouders op dit moment door sommige gemeenten in een urgentieregeling als voorrangscategorie worden beschouwd, is het gevolg van de afwegingen die gemeenten hebben gemaakt gegeven enerzijds de huidige lokale situatie op de woningmarkt en anderzijds de taakstelling die gemeenten hebben om statushouders te huisvesten. Het tijdig huisvesten van statushouders is voor een snelle en betere integratie van belang. Ook worden daarmee de maatschappelijke impact en financiële kosten die met de opvang van asielzoekers gepaard gaan, beperkt gehouden.
Ja, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid stelt twee keer per jaar een taakstelling vast, van het aantal in het komende half jaar te huisvesten statushouders aan de hand van de prognose van in te willigen asiel- en nareis verzoeken. Volgens een vaste verdeelsleutel, gebaseerd op het inwoneraantal van gemeenten, worden statushouders verdeeld over gemeenten.
Op grond van de Huisvestingswet kunnen gemeenten met elkaar afspraken maken over het uitruilen of overnemen van een aantal te huisvesten statushouders, zolang de som hiervan gelijk blijft. Het is aan gemeenten onderling om afspraken te maken over bijvoorbeeld het uitruilen van te huisvesten statushouders in ruil voor het realiseren van opvangplekken.
De Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zet zich al geruime tijd in om de woningproductie aan te zwengelen en het tekort in te lopen. Het is goed dat gemeenten zich inzetten om in een hoog tempo tijdelijke woningen te realiseren, niet alleen voor statushouders maar voor alle doelgroepen die wachten op een woning. Belangrijk is de beschikbaarheid van voldoende passende woningen voor eenieder, waaronder specifieke doelgroepen. Daarom heeft het kabinet breed ingezet op het aanjagen van de woningbouwproductie. Zo heeft de Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onder meer met Aedes, de koepelorganisatie van woningcorporaties, en de VNG de afspraak gemaakt dat er binnen twee jaar gestart wordt met de bouw van 150.000 betaalbare sociale huurwoningen en er 10.000 flexwoningen gerealiseerd kunnen worden. Het kabinet ondersteunt dit met kortingen en vrijstellingen op de Verhuurdersheffing.
Het huisvesten van grote gezinnen statushouders is lastig omdat voor deze gezinnen weinig geschikte woonruimte beschikbaar is. Daarom is de gemiddelde verblijfstijd van grote gezinnen statushouders (van acht personen of meer), na vergunningverlening, in de COA-opvang langer dan gemiddeld. De verlengde duur van de opvang van deze doelgroep is kostbaar, houdt schaarse bedden bezet en zorgt er bovenal voor dat statushouders niet kunnen starten met integratie en participatie.
De financiële impuls van het Ministerie van Justitie en Veiligheid waar de vraagsteller naar verwijst, is een pilot die erop is gericht om geselecteerde gemeenten te ondersteunen bij het huisvesten van grote gezinnen statushouders om zo de opvang in COA-locaties te kunnen beëindigen. Bij wijze van een proef hebben 24 gemeenten voor 31 grote gezinnen 1 miljoen euro (32.500 euro per groot gezin) ontvangen om huisvesting te versnellen, daar kan (tijdelijke) huuraftopping een onderdeel van zijn.
Het kabinetsstreven is gericht op een menswaardig en effectief migratiebeleid. Dit houdt in dat Nederland bescherming biedt aan vluchtelingen die daar recht op hebben. In Nederland wordt geen onderscheid gemaakt op basis van nationaliteit. Iedereen in Nederland wordt in gelijke gevallen gelijk behandeld. Dat uitgangspunt is in onze Grondwet verankerd. De gemeente is verantwoordelijk voor het huisvesten van vergunninghouders conform de halfjaarlijkse taakstelling. Het is belangrijk om balans tussen verschillende aandachtsgroepen op de woningmarkt en reguliere woningzoekenden te waarborgen. Dit is ook één van de conclusies uit het rapport Ter Haar. Belangrijk is daarom ook het aanjagen van de woningbouwproductie, óók voor die reguliere woningzoekende waaronder de starters. Daarom heeft de Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verschillende maatregelen genomen om de bouw van nieuwe woningen te versnellen en de druk op de woningmarkt te verlagen. Naast de inzet van middelen voor de Woningbouwimpuls heeft de Minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties samen met Aedes en de VNG afspraken gemaakt over de bouw van 150.000 sociale huurwoningen en het toevoegen van 10.000 flexwoningen in de komende twee jaar. Het kabinet ondersteunt dit met kortingen en vrijstellingen op de Verhuurdersheffing. Daarnaast heeft het kabinet voor 2021 wederom 50 miljoen euro beschikbaar gesteld als stimulans voor de bouw van (flexibele) huisvesting voor kwetsbare groepen, waaronder statushouders. Mogelijkheden voor flexibele huisvesting zijn onder andere de inzet van tussenvoorzieningen. Deze bieden gemeenten de mogelijkheid om versneld aan hun taakstelling voor vergunninghouders te voldoen en de druk op COA-locaties te verlichten, zonder dat dit ten koste gaat van de reguliere woningzoekende.
Hierbij deel ik u mede namens de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat de schriftelijke vragen van het lid Eerdmans (JA21), van uw Kamer aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de uitkeringsafhankelijkheid en huisvesting van statushouders (ingezonden 2 augustus 2021) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.