Ingediend | 15 juni 2015 |
---|---|
Beantwoord | 25 september 2015 (na 102 dagen) |
Indieners | Sadet Karabulut , Sjoerd Potters (VVD) |
Beantwoord door | Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
Onderwerpen | cultuur en recreatie integratie migratie en integratie religie |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2015Z11221.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20152016-110.html |
Ik heb in mijn brief van 3 juni jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 94) aan uw Kamer aangegeven te willen verkennen wat de mogelijkheden zijn om Turkse imams die vanwege het Associatieverdrag met Turkije niet inburgeringsplichtig zijn, toch beter voorbereid naar Nederland te laten komen. Tijdens een ambtelijk werkbezoek aan Duitsland is hierover gesproken. Turkse imams die naar Duitsland komen volgen via het Goethe instituut in Turkije taallessen en een programma gericht op kennis over de Duitse samenleving. De achtergrond hiervan is dat het belangrijk wordt gevonden dat imams de taal, cultuur en ontwikkelingen van het land waar ze zich vestigen kennen. Dit voorziet in Duitsland in een behoefte. Ik was voornemens te kijken in hoeverre dat ook voor Nederland en Turkse imams die naar Nederland komen zou gelden.
Middels de door u beide ingediende moties bij het VAO Integratieonderwerpen van 2 juli jl. heeft uw Kamer in meerderheid aangegeven geen heil te zien in deze weg. Daarom zijn de voorbereidingen voor bovengenoemde verkenning gestaakt.
Zie antwoord vraag 1.
Afgelopen jaar is er onderzoek uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in een studie van Sunier en Landman die op 25 september 2014 aan uw Kamer is toegezonden. Over de Islamitische Stichting Nederland wordt hierin gezegd dat zij rechtstreeks verbonden is met Diyanet in Ankara, het Directoraat van Godsdienstzaken dat onder de premier ressorteert. Diyanet draagt de officiële Turkse versie van de islam uit en instrueert de aangesloten moskeeën over religieuze zaken. Imams in ISN moskeeën in Nederland zijn in Turkije opgeleid en worden door de Turkse overheid betaald. De financiële en logistieke ondersteuning vanuit de Turkse overheid en het relatief grote aantal aangesloten lokale verenigingen, maakt hen tot een belangrijke speler in het Nederlandse islamitische landschap.
In mijn brief van 3 juni jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 94) heb ik u aangegeven hoe ik het vervolg met betrekking tot deze organisaties en netwerken voor me zie.
De zorgen over hoe jongeren op kunnen groeien en in het bijzonder jongeren die zich afkeren van de samenleving, radicalisering en Turks-Nederlandse jongeren die uitreizen richting Syrie staan voor mij maar ook voor vele Turkse Nederlanders voorop. Ik hecht er aan hierover in gesprek te blijven met organisaties uit de Turks-Nederlandse gemeenschap, waaronder deze groepen. Ik zoek waar mogelijk samenwerking op thema’s die onze aandacht vragen en spreek organisaties aan op hun verantwoordelijkheid als daar aanleiding toe is. Transparantie is één van de andere onderwerpen die in de gesprekken aan bod is gekomen en zal blijven komen tijdens deze gesprekken.
Als het gaat om de participatie van jongeren dan zijn er raakvlakken met de Aanpak Jeugdwerkloosheid en de Aanpak discriminatie. Dit zijn concrete onderwerpen die we met de Turks-Nederlandse gemeenschap bespreken, maar ik beperk me zeker niet tot alleen organisaties en verbanden met een Turkse achtergrond.
Nieuw onderzoek zal naar mijn overtuiging geen nieuwe conclusies opleveren. Om meer zicht te krijgen op bijvoorbeeld de banden met de Turkse overheid en de mate waarin organisaties een bijdrage leveren aan de integratie, is het eerst en vooral nodig dat de organisaties zich open stellen naar de rest van de samenleving en laten zien wat ze beogen en doen. Het belang van transparantie zal ik daarom blijven benadrukken bij de organisaties. Ik informeer u uiterlijk 15 november over de wijze van uitvoering van de motie die is aangenomen bij het VAO integratieonderwerpen van 2 juli jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 103) over het vervolgonderzoek naar deze organisaties.
Zie antwoord vraag 4.
Zie antwoord vraag 4.
In mijn brief van 3 juni jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 94) heb ik u bericht over het gesprek dat mijn collega van Buitenlandse Zaken met de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken Cavusoğlu heeft gevoerd naar aanleiding van de Turkse kritiek op het Nederlandse integratiebeleid, en van het gesprek dat ik in januari jl. met de Turkse ambassadeur in Nederland heb gevoerd.
Ik wil nogmaals benadrukken dat Turkse Nederlanders in vrijheid keuzes moeten kunnen maken en dat het niet aan de Turkse overheid is om ons integratiebeleid dat er juist op gericht is om mensen een succes van hun leven te laten maken, racistisch te noemen. Over de tekst op de website van de Turkse overheid hebben we reeds gesproken tijdens het Algemeen Overleg Integratie van 4 juni 2015. Ik heb toen aangegeven niet de behoefte te hebben om te bepalen wat er op Turkse websites staat.
Het Departement voor Turken in het buitenland en gerelateerde gemeenschappen bestaat sinds 2010 en valt direct onder de Turkse premier. Het is gericht op coördinatie en samenwerking om Turkse diaspora te ondersteunen bij de opvoeding van Turken in Europa zowel religieus als cultureel. Dit betreft een onderdeel van de Turkse overheid. Voor een overzicht en beschrijving van Turkse organisaties in Nederland verwijs ik u naar het eerder genoemde onderzoek van Sunier en Landman.
In de brief over Turkse stromingen en organisaties die ik naar uw Kamer heb gestuurd op 3 juni jl. heb ik verslag gedaan van de gesprekken die ik met de organisaties en Turkse autoriteiten heb gevoerd. Als er in de toekomst relevante zaken zijn vanuit die gesprekken dan zal ik u daarvan op de hoogte brengen.
Ik ben in overleg met verschillende organisaties over de gedeelde zorgen die we hebben over positie jongeren, daaronder zijn de vier eerder genoemde Turks religieuze organisaties Over de uitkomsten van die gesprekken heb ik u in voornoemde brief geïnformeerd.
Nee. Met het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) wordt er gesproken over ondersteuning van projecten om binnen de moskeegemeenschappen debatten over radicalisering en taboes te organiseren en om training te (laten) verzorgen voor imams en moskeebesturen in Nederland. De Marokkaanse overheid is niet betrokken geweest bij deze overleggen tussen het Rijk en het CMO.
Marokko wil graag een rol spelen in het tegengaan van radicale stromingen. Dit gebeurt onder meer door het opleiden van gematigde imams uit verschillende (islamitische) landen via het Marokkaanse opleidingscentrum. Hier wordt onder andere aandacht besteed aan het buitenhouden van (buitenlandse) radicale en extremistische invloeden. Recent is Marokko begonnen zijn ervaringen op dit terrein te delen met andere landen. Voor Nederland is het interessant om te bezien of dit kennis oplevert die relevant is voor de Nederlandse context.
De Nederlandse overheid houdt niet bij onder welke categorie islam de Nederlandse moskeeën behoren. Het is buitenlandse mogendheden toegestaan om op basis van vrijwilligheid contact te onderhouden met Nederlandse moskeeën of ingezetenen. Dat is niet wenselijk als daarmee de integratie wordt belemmerd, maar het contact zelf als zodanig is mogelijk.
In Marokko volgen de meeste moslims de Malikitische rechtsschool. Deze rechtsschool baseert zich naast de Koran en de overleveringen ook op het gewoonterecht. Dat houdt onder meer in dat er rekening wordt gehouden met de wetten en de regels van het land waarin de moslims wonen.
Van import van religie of bemoeienis vanuit de kant van de Nederlandse overheid met de inhoud van religie, is geen sprake. De moskeegemeenschappen die gebruik maken van imams die tijdens de ramadan naar Nederland komen, doen dit op eigen initiatief en op basis van vrijwilligheid. Het betreft imams die door de Marokkaanse overheid zijn geselecteerd en op uitnodiging van het CMO naar Nederland komen. Het staat de moskeeën en gelovigen vrij om hier al of niet gebruik van te maken. In Nederland krijgen de imams een introductieprogramma van het CMO over de Nederlandse samenleving.
De Nederlandse overheid staat kritisch tegenover buitenlandse overheden die invloed willen uitoefenen in Nederland en daardoor mensen die uit die herkomstlanden afkomstig zijn remmen of beknotten in hun mogelijkheden tot participatie in de Nederlandse samenleving.
De rijksoverheid voert sinds 2005 beleid om een Nederlands aanbod van islam- en imamopleidingen te creëren. Nadat Hogeschool Inholland er in 2013 voor gekozen heeft te stoppen met de vierjarige opleiding imam/islamitisch geestelijk werker, bestaat het opleidingsaanbod thans uit de bachelor- en masteropleidingen aan de VU en Universiteit Leiden (opleidingen islamitisch geestelijk werkers, imams en in bredere zin een hoger opgeleid islamitisch kader). Dat dit opleidingsaanbod nog geen breed kader van in Nederland opgeleide imams heeft gecreëerd, hangt ermee samen dat studenten veelal kiezen voor het als aantrekkelijker ervaren beroepsperspectief van geestelijk werker en het gegeven dat veel moskeeën nog niet openstaan voor het aanstellen van dit in Nederland opgeleide islamitisch kader. Daarnaast speelt mee dat de moskeeën slechts een geringe betaling beschikbaar hebben voor hun imams. Mijn collega Bussemaker van OCW voert constructieve gesprekken met een aantal betrokken partijen over de mogelijkheden voor een eventuele intensiveringsslag om te komen tot een hoger opgeleid islamitisch kader, voortbordurend op eerdere initiatieven/opleidingen.
Mensen bepalen hun eigen religieuze behoefte. De overheid zal en mag geen geloof of wijze van geloofsbelijdenis opleggen. Mits contacten dienen ter verwezenlijking van niet geloofsgebonden overheidsdoeleinden, zie ik geen bezwaren tegen het onderhouden van contacten vanuit de overheid met religieuze organisaties.
Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat de oorzaken van radicalisering complex en niet eenduidig zijn. Het is niet mogelijk om te spreken in termen van «profielen» van radicaliserende jongeren. De vele onderzoeken, die er op dit gebied hebben plaatsgevonden, wijzen uit dat er geen eenduidige «roots» van radicalisering te vinden zijn. Wel blijkt uit recent onderzoek naar Nederlandse jihadisten dat bij een meerderheid van hen sprake is van enige vorm van gedragsproblemen en gedragsstoornissen, als ook van een eerdere criminele veroordeling. Momenteel loopt in opdracht van mij een onderzoek naar triggerfactoren voor radicalisering. In september zal dit onderzoek aan uw Kamer worden aangeboden.
Het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme bestaat uit vijf groepen maatregelen; de aanpak van radicalisering is daar een belangrijk onderdeel van. Hierbij wordt zowel ingezet op het bestrijden van bestaande gewelddadige jihadistische beweging in Nederland als op het voorkomen van aanwas. Deze integrale aanpak maakt dat radicalisering zo goed mogelijk wordt tegengegaan. Bij het vergroten van de weerbaarheid van kwetsbare jongeren wordt onder meer ingezet op het versterken van mogelijke bronnen van weerstand tegen uitreizen naar een jihadistisch strijdgebied in de directe omgeving: het gezin, direct betrokken organisaties en professionals – denk hierbij aan onderwijs, hulpverleningsdiensten, politie en de (islamitische) gemeenschap.
In mijn brief aan de Kamer heb ik aangegeven dat er in het kader van uitwisseling van kennis en expertise Nederland een aantal internationale bijeenkomsten plaatsvinden die door Marokko worden georganiseerd. Het is nog niet duidelijk wanneer deze bijeenkomsten zullen plaatsvinden en/of wie deze bijeenkomsten zullen bijwonen. Als hier voor het beleid van de Nederlandse overheid interessante zaken uit naar voren komen, zal ik deze aan de Kamer melden.
In algemene zin ben ik geen voorstander van het betrekken van geestelijken uit het buitenland die geen kennis hebben van de Nederlandse samenleving. Dit is niet in het belang van het versterken van binding van leden van de geloofsgemeenschappen aan de Nederlandse samenleving. Vooralsnog zijn er echter niet voldoende in Nederland gewortelde imams om aan de grote vraag naar geestelijken te voldoen die tijdens de ramadan ontstaat. Ik hoop evenwel dat er in de toekomst voldoende in Nederland gewortelde imams zijn om moslims ook tijdens de ramadan bij te staan.
Zie antwoord vraag 13.
Nee.
In het kader van integratievraagstukken wordt een dialoog gevoerd met een breed en divers netwerk. Het contact met de TRSO’s en andere Turks-Nederlandse organisaties in Nederland is hier onderdeel van. Waar dat zinvol is willen we organisaties verbinden aan lopende initiatieven, zoals de Aanpak Jeugdwerkloosheid en het Actieprogramma Antidiscriminatie. Het is daarbij ook belangrijk om in overleg te zijn om nieuwe signalen op te kunnen pikken. Een ander voorbeeld van een brede dialoog is de Ridderzaaldialoog die in 2014 is georganiseerd.
Duitsland organiseert jaarlijks een Islam Konferenz; ik zie dat als een interessante vorm om in den brede met verschillende islamitische organisaties aan tafel te zitten.
Nederland onderhoudt goede betrekkingen met Marokko. Op internationaal vlak werken Nederland en Marokko nauw samen in het Global Counterterrorism Forum. In het forum wisselen landen kennis en informatie uit om terrorisme tegen te gaan. Vanaf dit najaar zullen Nederland en Marokko gezamenlijk optreden als voorzitter van het forum.
Er is wederzijdse belangstelling en wil om de onderlinge samenwerking uit te bouwen, vooral op terreinen van gezamenlijk belang, zoals integratie en (de)radicalisering. Nederland gebruikt deze contacten ook om mensenrechten in Marokko te bevorderen. Dit doen we samen met andere landen en (internationale) instellingen. Er wordt nauw samengewerkt met overheidsorganisaties en NGO’s in Marokko om naleving van de mensenrechten te bevorderen. Nederland zal zich dan ook op verschillende manieren blijven inzetten om mensenrechten te bevorderen in Marokko en ook hiervoor aandacht vragen bij de Marokkaanse autoriteiten.
We staan in Nederland voor vrijheden. Het gaat in dit verband om vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting. Mensen zijn vrij in hun persoonlijke keuze naar wie ze willen luisteren.
In algemene zin ben ik geen voorstander van het betrekken van geestelijken uit het buitenland die geen kennis hebben van de Nederlandse samenleving. De extra behoefte aan geestelijken tijdens de ramadan vormt daarmee een uitzonderlijke situatie.
Het is niet altijd duidelijk of bepaalde moskeeën een rol spelen bij de radicalisering van bepaalde jongeren. Jongeren vermijden vaak de traditionele, etnische moskeeën en reizen stad en land af om een moskee te bezoeken met een voor hen aantrekkelijk aanbod. De rol van internet en sociale media is groot bij de verspreiding van het jihadistisch gedachtegoed. Daarbij ontlenen de Nederlandse jihadisten hun legitimiteit deels juist aan het zich afzetten tegen iedere vorm van (religieus dan wel politiek) geïnstitutionaliseerd gezag.
Nee.