Ingediend | 21 november 2014 |
---|---|
Beantwoord | 24 maart 2015 (na 123 dagen) |
Indieners | Tunahan Kuzu (GrKÖ), Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
Beantwoord door | Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
Onderwerpen | cultuur en recreatie integratie migratie en integratie religie |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2014Z21352.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015-1699.html |
Ja.
De relatie tussen moslims en niet-moslims is een relevant thema. Nederland is een pluriforme samenleving, waar – binnen de grenzen van de rechtsstaat – voor alle religies, overtuigingen en leefstijlen ruimte moet zijn. Dit vereist een voortdurende gemeenschappelijke inzet van zowel samenleving als overheid. Mede hierom kwamen tijdens de zogeheten Ridderzaaldialoog op 20 november 2014 jongeren en religieuze en maatschappelijke vertegenwoordigers van verschillende godsdiensten, levensbeschouwingen en overtuigingen bijeen om te spreken over onze gemeenschappelijke uitdaging om Nederland een plek te laten zijn waar een ieder zich thuis voelt en veilig voelt. Het is van groot belang om op deze wijze met elkaar in gesprek te blijven en daarmee verschillen te overbruggen.
Er is geen zicht op de robuustheid van de resultaten van de peiling die is uitgevoerd door de EO. Op dit moment loopt reeds een relevant grootschalig onderzoek; het SIM (Survey Integratie Migranten). Resultaten hiervan worden elke vijf jaar gepubliceerd. De volgende resultaten worden begin 2016 verwacht.
Uit het SCP rapport «Dichter bij elkaar?»2 uit 2012 blijkt dat het niet vanzelfsprekend is dat moslims en niet-moslims elkaar opzoeken of tegenkomen. Redenen voor het ontbreken van contact komen o.a. voort uit wederzijds onbegrip voor elkaars cultuur, geloof en leefwijzen (waaronder onderwerpen als vrijheid en opvoeding). Wel blijkt uit het rapport dat er, in vergelijking met een aantal jaren terug, verschuivingen plaatsvinden in de richting van een positiever beeld van de multiculturele samenleving.
Zie antwoord vraag 2.
Zie antwoord vraag 2.
Zie antwoord vraag 2.
Zie antwoord vraag 2.
Ik ben bezorgd over toenemende onverdraagzaamheid in Nederland.
Uit het SCP rapport «Ervaren discriminatie in Nederland», dat in mijn opdracht is uitgevoerd, blijkt dat bijna twee op de drie moslims ten minste één discriminatie-ervaring hebben gehad in het afgelopen jaar.3 Daarom is er, als onderdeel van een bredere aanpak van discriminatie, ook uitvoerige aandacht voor de aanpak van discriminatie van moslims vanuit het kabinet.
Ook is ter voorkoming en bestrijding van moslimdiscriminatie op 9 april 2014 een Ronde Tafel georganiseerd met enkele sleutelfiguren en vertegenwoordigers van moslim organisaties waar thema’s aan bod zijn gekomen als meldingbereidheid, weerbaarheid en aandacht voor discriminatie binnen het onderwijs. Deze thema’s zijn nader besproken in een brede maatschappelijke bijeenkomst inzake moslimdiscriminatie op 2 september 2014. Deze heeft geresulteerd in een inventarisatie van diverse activiteiten en initiatieven gericht op de bestrijding van moslimdiscriminatie, die ook verspreid zal worden onder gemeenten. Als follow-up van de bijeenkomst, zal er onder meer een «handreiking» worden opgesteld waarin beter contact tussen moskeebestuurders, politie, gemeenten en ADV’s wordt gestimuleerd in het geval van incidenten rondom moskeeën en gebedshuizen.
In het licht van de recente gebeurtenissen (brandstichting van gebedshuizen en aanslagen in Parijs) is er onlangs gesproken met diverse vertegenwoordigers vanuit de moslimgemeenschap over zorgen over moslimhaat en veiligheid van moskeeën. Er is daarbij overeengekomen om de registratie van moslimhaat te verbeteren en gezamenlijk te werken aan de bevordering van de verhoudingen tussen groepen.
Zie antwoord vraag 2.
Op 19 februari 2013 ontving de Kamer de Agenda Integratie4, waarin de doelstellingen en maatregelen van dit kabinet op integratie zijn benoemd. Op 21 november van vorig jaar, heb ik de Kamer geïnformeerd over de voortgang van deze Agenda Integratie5. Zoals uit dit overzicht blijkt zijn er in de verschillende programma’s, veelal in samenwerking met maatschappelijke partners, op veel fronten stappen gezet en resultaten zichtbaar zijn.
Integratie is een zaak van ons allemaal en vergt een wederzijdse inspanning van zowel migranten als de ontvangende samenleving. Van gevestigde Nederlanders mag verwacht worden dat zij mensen met een migrantenachtergrond de ruimte bieden en hen als gelijken accepteren. De principes van gelijkheid, vrijheid en ruimte voor verschil in religie, levensovertuiging of levensstijl, gelden voor iedereen in gelijke mate, ongeacht geloof. Iedereen in Nederland heeft daarbij de verantwoordelijkheid om de ander de vrijheid te gunnen die men ook zichzelf toebedeelt.
Ik ben mij ervan bewust dat veel mensen, zowel moslims als mensen met een niet-islamitische achtergrond, zich afvragen of een islamitische levenswijze wel te verenigen is met een westerse levenswijze. De toenemende zichtbaarheid van de islam in onze samenleving, de andere tradities en opvattingen, en de associatie met geweld en radicalisering hebben ertoe geleid dat mensen de islam als een bedreiging zijn gaan ervaren. Dat is weliswaar te begrijpen, maar tegelijk ook zorgelijk, omdat dit de samenhang en stabiliteit in de samenleving bedreigt. Om voorbij te gaan aan angst en gevoelens van machteloosheid, is het belangrijk dat maatschappelijke en religieuze leiders van verschillende godsdiensten samenwerken en voor elkaar opkomen. Hiervoor is de basis onder meer gelegd in de Ridderzaalbijeenkomst van 20 november 2014.
Het is van groot belang dat een Nederlander met een moslimachtergrond net als ieder andere Nederlander wordt behandeld binnen onze maatschappij. Dat wil zeggen dat hij of zij als individu wordt benaderd en niet beoordeeld wordt als onderdeel van een vermeende uniforme groep.
Zie antwoord vraag 11.
Zie antwoord vraag 11.
Recent grootschalig vergelijkend Europees onderzoek naar de omvang van islamofobie en moslimdiscriminatie op basis waarvan met enige betrouwbaarheid uitspraken kunnen worden gedaan, is niet beschikbaar.
Uit het meest recente, in opdracht van de Europese Commissie uitgevoerde speciale Eurobarometer-onderzoek (2012) naar beeldvorming van discriminatie in de EU blijkt dat de volgende Europese landen de hoogste perceptie van discriminatie hebben op basis van religie en/of overtuiging; Frankrijk (66%), België (60%), Zweden (58%), Denemarken (54%), Nederland (51%) en het Verenigd Koninkrijk (50%)6.
Op basis van berichten in de media over op moslims gerichte discriminatoire incidenten in verschillende Europese landen, is de conclusie in ieder geval gerechtvaardigd dat de situatie rond discriminatie van moslims in Nederland geen uitzondering vormt, maar deel uitmaakt van een veel breder Europees maatschappelijk en politiek probleem.
Zie antwoord vraag 8.
Zie antwoord vraag 8.
Hierbij deel ik u mede dat de beantwoording van de Kamervragen van de leden Kuzu en Öztürk (beiden Groep Kuzu/Öztürk) over het onderzoek «Nederland en de Islam: onbegrepen en moeizaam» niet binnen de gestelde termijn van drie weken mogelijk is aangezien nog niet alle benodigde informatie ontvangen is. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.