Vastgesteld 29 januari 2018
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
blz. |
||
---|---|---|
Deel I. |
Algemeen |
2 |
1. |
Inleiding |
2 |
2. |
Niet-geregistreerde stoffen die bestemd zijn voor illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen |
3 |
3. |
Uitgebreidere registratieplicht |
4 |
4. |
Informatieverplichtingen en Europese databank |
4 |
4.1 |
Informatieverplichting met betrekking tot niet-geregistreerde stoffen |
4 |
4.2 |
Europese databank |
5 |
5. |
Overige aspecten |
5 |
5.1 |
Uitvoeringslasten |
5 |
Deel II. |
Artikelsgewijs |
6 |
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de wijziging van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (Wvmc). Genoemde leden hebben daarover nog een paar opmerkingen en vragen.
De aanleiding van de wijziging van de onderhavige wet zijn wijzigingen in diverse EU-verordeningen. De verordeningen zijn gewijzigd vastgesteld in 2013. De Uitvoeringsverordening is vastgesteld in 2015. Het wetsvoorstel is eind 2017 aan de Kamer voorgelegd. Deze leden vragen waarom deze wetswijziging pas zo laat aan de Kamer is voorgelegd, zeker ook omdat bij onderdeel C van de memorie van toelichting is aangegeven dat een efficiënte strafrechtelijke handhaving gediend is met snelle aanpassing.1 Wat zijn de gevolgen en risico’s daarvan (geweest)?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Wvmc ter uitvoering van diverse EU-verordeningen. De belangrijkste wijziging die met dit wetsvoorstel wordt beoogd is de invoering van een meer uitgebreide registratieplicht. Genoemde leden hebben een enkele vraag bij dit onderdeel van het wetsvoorstel.
Deze leden constateren dat in EU-Verordening nr. 1258/2013 in overweging 7 is opgenomen dat bij vergoedingen voor het verlenen van vergunningen of registraties rekening dient te worden gehouden met de concurrentiepositie van micro-ondernemingen.2 Deze leden vragen op welke wijze de regering in de aanpassing van de Wvmc hiermee rekening heeft gehouden.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van de Wvmc. Genoemde leden hebben naar aanleiding van de voorgestelde wijzigingen alvast onderstaande opmerkingen en vragen.
De wijzigingen die worden voorgesteld hebben betrekking op het toezicht op de (internationale) handel in illegale drugsprecursoren. Aangezien de stoffen ook gebruikt kunnen worden voor legale chemische producten, kan de handel logischerwijs niet algemeen verboden worden. Dit zorgt echter ook voor een lastig evenwicht. Deze leden zijn nadrukkelijk van mening dat de illegale handel zo goed mogelijk moet worden voorkomen en aangepakt. Zo hebben de leden van de SP-fractie, maar ook de leden van de CDA-fractie, eerder voorgesteld om de wet zodanig aan te passen dat als de politie een partij (legale) grondstoffen aantreft ter vervaardigen van synthetische drugs, en alles erop wijst dat dit enkel voor de productie voor synthetische drugs bestemd is, dit strafbaar wordt gesteld. In hoeverre wordt het bovenstaande ondervangen met het voorliggende wetsvoorstel? Kan niet alleen de douane, maar ook de politie optreden in een dergelijke situatie?
Deze leden vragen de regering of zij van mening is dat de nu voorgestelde wijzigingen de aanpak van illegale handel in drugsprecursoren daadwerkelijk gemakkelijker uitvoerbaar en effectiever maakt en zo ja, waarom zij deze mening is toegedaan?
De voorgestelde wijzigingen hebben in hoge mate een technisch karakter, volgens de memorie van toelichting.3 De leden van de SP-fractie komen tot een vergelijkbare conclusie. Toch wordt het voor genoemde leden niet op alle punten volledig duidelijk wat de (praktische) implicaties van bepaalde voorgestelde wijzigingen zijn. Daarom hebben deze leden nog een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de bevoegdheden van de douane niet uitgebreid hoeven te worden. Kan aangegeven worden welke bevoegdheden de Nederlandse douane eventueel niet heeft, maar douanes in andere lidstaten wel? En wat is daarvan de reden?
Waarom heeft de douane in het bestuursrechtelijk traject niet de bevoegdheid tot inbeslagname bij geconstateerde onregelmatigheden met niet-geregistreerde stoffen? Doorgaans is in die gevallen namelijk tevens reeds sprake van een strafbaar feit, waardoor strafrechtelijke inbeslagname mogelijk is. Genoemde leden vragen in welke gevallen hier geen sprake van is, aangezien wordt gesproken van «doorgaans».
De leden van de CDA-fractie constateren dat het vergunningensysteem met betrekking tot het bezit van azijnzuuranhydride al sinds 2013 in de EU-verordeningen geregeld is, maar pas nu in de Wvmc wordt geïmplementeerd. Genoemde leden vragen de regering waarom zoveel tijd is verstreken tussen de wijziging van de verordeningen eind 2013 en de nu voorliggende wijziging van de op die verordeningen gebaseerde Wvmc. Heeft deze vertraging tot problemen geleid in de handhaving?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering beweert dat het merendeel van de niet geregistreerde stoffen talloze legale toepassingen kent. Genoemde leden constateren echter dat dit niet altijd het geval is. Klopt het dat in het geval van synthetische drugsproductie juist vaak niet geregistreerde stoffen bewust en speciaal gemaakt worden om wetgeving te ontduiken? Kan de regering bijvoorbeeld aangeven hoe de regelgeving met betrekking tot drugs-precursoren zoals APAAN (alfa-fenylacetoacetonitril) (wel geregistreerd) en de variant APAA (alfa-fenylacetoacetamide) (niet geregistreerd) geregeld is?
Deze leden vragen hoe dit wetsvoorstel zal bijdragen aan de aanpak van de import van de stof APAA (een veelgebruikte stof bij de productie van synthetische drugs). Deze leden vragen tevens of het klopt dat bij de aanpak van deze import niet alleen moet worden bewezen dat de stof gebruikt wordt of kan worden voor illegale doeleinden, maar dat ook moet worden bewezen dat de verdachten kennis hebben van de illegale toepassing van deze stof.
Deze leden vragen ten slotte of het klopt dat in de ons omringende landen de controle van en het toezicht op niet-geregistreerde stoffen wel in de nationale regelgeving is opgenomen.
De leden van de SP-fractie refereren aan de volgende passage: «onder een niet-geregistreerde stof wordt in de verordeningen verstaan elke stof – niet zijnde een geregistreerde stof – waarvan bekend is dat deze is gebruikt bij de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen».4 Genoemde leden constateren dat dit met zich meebrengt dat het alleen gaat om reeds bekende (illegale) stoffen. Wat kan de douane doen, zo vragen deze leden, als niet-geregistreerde stoffen worden aangetroffen die niet op de lijst staan, maar waarvan met redelijke zekerheid verondersteld kan worden dat deze gebruikt worden bij de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen (bijvoorbeeld door wijze van etikettering, transport, opslag of het niet naleven van vigerende wetgeving met betrekking tot gevaarlijke stoffen en/of chemicaliën). Deze leden vragen naar de opvatting van de regering over deze mogelijke uitbreiding.
De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat met deze wet het zenden van stoffen (legaal en niet legaal) voor de vervaardiging van verdovende middelen straks als overtreding kan worden gezien (artikel 26 lid 3 bis van Verordening nr. 111/2005).5 Genoemde leden vragen de regering waarom is gekozen voor enkel zending. Wat moet worden gedaan indien de situatie zich voordoet dat de politie legale stoffen aantreft in een woning of wagen die alleen bedoeld zijn ter vervaardiging van synthetische drugs? Genoemde leden vragen of een dergelijke situatie ook aangepakt kan worden met deze wetswijziging. Als dat niet het geval is, zo vragen deze leden, is de regering bereid dit wetsvoorstel hierop aan te passen. Zo nee, waarom niet?
Een marktdeelnemer moet beschikken over een vergunning als het gaat om geregistreerde stoffen. Voor zendingen van niet-geregistreerde stoffen geldt een verbod. De douane beslist wie een vergunning krijgt en voert de controles uit. De leden van de SP-fractie lezen dat de douane in het bestuursrechtelijk traject niet bevoegd is tot inbeslagneming bij geconstateerde onregelmatigheden met niet-geregistreerde stoffen, dat de verordening daar niet toe verplicht en dat de douane de bevoegdheid niet nodig heeft.6 De reden hiervoor is dat in die gevallen doorgaans reeds sprake is van een verdenking van een strafbaar feit. Genoemde leden vragen de regering in welke gevallen dan geen sprake is van: «reeds verdenkingen van een strafbaar feit».7 De term: «doorgaans» heeft immers niet dezelfde betekenis als de term: «altijd». Tevens vragen deze leden of de douane ook in die specifieke gevallen geen andere bevoegdheden nodig heeft om deze taak goed uit te voeren.
De leden van de SP-fractie lezen dat de marktdeelnemers moeten beschikken over een door de bevoegde instanties afgegeven registratie, maar dat deze registratie niet nieuw is.8 Wil dit zeggen dat inhoudelijk en qua uitvoering voor de marktdeelnemers niets verandert op dit gebied? Kan de regering tevens aangeven, zo vragen genoemde leden, hoeveel registraties momenteel in Nederland zijn afgegeven. Deze leden verzoeken de regering de aantallen over de afgelopen vijf jaar naar de Kamer te sturen. Kan de regering tevens inzicht geven in de aantallen instanties die in de andere Europese lidstaten beschikken over een registratie?
De leden van de SP-fractie lezen dat in artikel 10, vijfde lid, van Verordening nr. 111/2005, wordt bepaald dat indien vrijwillig toezicht door de industrie ontoereikend wordt geacht om het gebruik van niet-geregistreerde stoffen voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen te voorkomen, de Europese Commissie de niet-geregistreerde stof kan toevoegen aan de bijlage bij Verordening nr. 111/2005. Kunnen genoemde leden hieruit concluderen dat de regering het vrijwillig toezicht door de industrie op dit moment toereikend acht? Kan worden aangegeven of er situaties zijn geweest waarin dit toezicht ontoereikend is geweest? Zo ja, kan de regering hier inzicht in geven? Deze leden vragen in welke gevallen het toezicht als ontoereikend kan worden geclassificeerd, of wanneer is vrijwillig toezicht precies ontoereikend.
De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan aangeven wanneer de Europese databank betreffende drugsprecursoren gereed zal zijn. Genoemde leden vragen tevens in welke gevallen vrijstelling van de vergunningplicht op basis van artikelen 4 en 6 van de Gedelegeerde Verordening precies mogelijk is.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering waarom wel wordt gesproken over de uitvoeringslasten bij de douane, maar niets gezegd wordt over bijvoorbeeld de administratieve lasten. Aangezien hier toch sprake is van een uitbreiding van de registratieplicht. Deze leden vragen welke bedrijven hier extra mee te maken krijgen. Om hoeveel bedrijven gaat het?
De verplichting van de marktdeelnemer om de bevoegde instanties te informeren over de locatie van bedrijfsruimten waarin geregistreerde stoffen worden vervaardigd of verhandeld, wordt vervangen door een registratieplicht. De leden van de VVD-fractie vragen wat het verschil is. Wat vloeit daaruit voort voor de betrokken bedrijven?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering waarom in de memorie van toelichting geen aandacht is besteed aan de (mogelijke) administratieve lasten van het wetsvoorstel. Genoemde leden vragen de regering een inschatting te geven van de administratieve lasten die voortkomen uit de uitgebreidere registratieplicht en uit de informatieverplichtingen aan de Europese databank.
De leden van de SP-fractie lezen dat de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) en de douane belangrijke rollen toegedeeld krijgen in de uitvoering van het voorgestelde beleid. Kan de regering toelichten wat de rol van de politie hierin is?
Genoemde leden lezen dat wordt aangegeven dat uit de wijzigingen een beperkte hoeveelheid extra werkzaamheden voor de douane voortvloeien, maar dat deze naar verwachting zijn op te vangen binnen de huidige formatie. Deze leden vragen of het niet zo is dat de werkdruk bij de douane nu al aanzienlijk is, ook zonder de «beperkte hoeveelheid extra werk».9 Deze leden vragen bovendien of aan de medewerkers van de douane die de nieuwe regelingen uit moeten voeren ook zelf gevraagd is naar de verwachte invloed op hun werkzaamheden. Zo ja, wat was hun reactie? Wat zijn de verwachtingen met betrekking tot de uitvoeringslasten bij de medewerkers van de FIOD, nu voor deze dienst de werkzaamheden ook veranderen? Deze leden vragen de regering of deze effecten zullen worden gemonitord en of op termijn kan worden beoordeeld of de veranderingen ook daadwerkelijk binnen de bestaande formaties haalbaar zijn.
Artikel I
Onderdeel C
De leden van de VVD-fractie lezen dat in het voorgestelde artikel 2a Wvmc beoogd wordt het mogelijk te maken wetstechnische wijzigingen in artikel 2 sneller aan te kunnen brengen via een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Genoemde leden vragen de regering wat precies verstaan wordt onder «niet inhoudelijke aanpassingen», naast vernummering in de verordeningen. Hoe wordt de Tweede Kamer daarover geïnformeerd?
Onderdeel D
De leden van de VVD-fractie lezen dat in dit onderdeel het mogelijk wordt gemaakt om via een ministeriële regeling een grondslag te creëren voor het stellen van uitvoeringsschriften van ondergeschikte aard in gevallen waarin de verordeningen daarvoor een grondslag bieden. Waarom is hierbij gekozen voor een ministeriële regeling en niet voor een AMvB? Wat wordt verstaan onder «van ondergeschikte aard»? Genoemde leden vragen de regering hiervan een aantal voorbeelden te geven. In hoeverre kan het hier ook gaan om beleidsinhoudelijke keuzes, zo vragen deze leden. Hoe wordt de Kamer daarover geïnformeerd?
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie waarom niet gekozen is om de ministeriële bevoegdheid tot het stellen van regels te begrenzen tot in de wet genoemde artikelen uit de verordeningen. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is de tekst wel iets aangepast, maar de Raad van State vond de delegatiegrondslag te ruim. De regering heeft niet gekozen voor verdere begrenzing vanwege overwegingen van wetgevingseconomie. Genoemde leden vragen wat daaronder wordt verstaan. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de Tweede Kamer niet te gemakkelijk en bij te veel zaken, zonder duidelijke aanleiding, moet instemmen met delegatie via AMvB’s of ministeriële regelingen.
De voorzitter van de commissie, Lodders
Adjunct-griffier van de commissie, Krijger