Het mogelijk maken van meer aansluitingen op het laagspanningsnet door het toepassen van een flexibele backstop. |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het paper van het TU Delft PowerWeb Institute over het introduceren van een flexibele backstop waarmee meer aansluitingen op het laagspanningsnet mogelijk kunnen worden gemaakt (Kamerstuk 2024D43816)?
Bent u bekend met het paper van het TU Delft PowerWeb Institute over het introduceren van een flexibele backstop waarmee meer aansluitingen op het laagspanningsnet mogelijk kunnen worden gemaakt (Kamerstuk 2024D43816)
Klopt het dat een flexibele backstop, een klein apparaatje dat bij extreme stress op het netwerk snel en automatisch de hoeveelheid elektriciteit vermindert die bijvoorbeeld een laadpaal of warmtepomp van het net onttrekt, het mogelijk maakt om de huidige capaciteit van het elektriciteitsnet efficiënter te gebruiken zonder dat daarmee de veiligheid en betrouwbaarheid van het net in gevaar worden gebracht? Zo nee, waarom niet?
De kern van een «flexibele backstop» is dat een slim net-intensief apparaat in staat is om bij overbelasting van het net een noodsignaal te ontvangen en daarop te reageren op zo’n manier dat de overbelasting wordt voorkomen. Het klopt dat dit met een «klein apparaatje» kan, het is echter ook mogelijk dat het wordt geïntegreerd in net-intensieve apparaten als laadpalen, warmtepompen, thuisbatterijen en omvormers van zonnepanelen. Ook kunnen energiemanagementsystemen (HEMS) hierbij een rol spelen. Dit is ook voorzien bij maatregelen in het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN). Over de voortgang van deze maatregelen is de Kamer op 24 maart jl. geïnformeerd.1
Bij overbelasting van het net is de kans reëel dat de stroom uitvalt in het gebied. Een «flexibele backstop» is een veiligheidsmechanisme waarmee vlak voordat zo’n overbelasting zich voordoet, of in real time,de productie of het verbruik van slimme net-intensieve apparaten automatisch beperkt wordt. Productie of verbruik wordt dan alleen beperkt voor laadpalen, warmtepompen, thuisbatterijen en zonnepanelen en alleen voor zover als nodig is om de overbelasting van het net te voorkomen. Daardoor blijft het licht aan en worden huishoudens met bijvoorbeeld medische apparatuur, die afhankelijk zijn van elektriciteit, beschermd. De huishoudens met laadpaal, warmtepomp, zonnepanelen of thuisbatterij kunnen hier wel hinder van ondervinden. Netbeheerders werken bij uitwerking van een dergelijke maatregel aan oplossingen om deze hinder zoveel mogelijk te beperken.
In een onderzoek van TNO naar de rol van slimme apparaten bij netcongestie in het laagspanningsnet heeft TNO een aanbeveling gedaan om zo’n «flexibele backstop» te implementeren om daarmee de kans op en impact van een stroomstoring te beperken.2 In dat onderzoek noemde TNO dit een «technisch vangnet». In de Kamerbrief stand van zaken netcongestie heeft het kabinet ook de term «technisch vangnet» aangehouden.3 In de voortgangsrapportage van het LAN4 heeft het kabinet dit veiligheidsmechanisme «netbescherming» genoemd. Al deze termen beschrijven hetzelfde mechanisme en komen op hetzelfde neer. Het kabinet houdt in het vervolg van de beantwoording de term «netbescherming» aan.
Deelt u de constatering dat met de introductie van een flexibele backstop er meer nieuwe aansluitingen mogelijk worden gemaakt, er meer fijnmazige controle van de beschikbare capaciteit mogelijk wordt en dat de maatregel sneller kan worden uitgevoerd met minder verstoring dan bij uitbreiding van het elektriciteitsnet? Zo nee, waarom niet?
De netbescherming geeft meer zekerheid dat het licht aanblijft in situaties waarin andere maatregelen onvoldoende hebben opgeleverd om overbelasting te voorkomen. De netbescherming maakt de impact van overbelasting van het net dus veel kleiner. In plaats van stroomuitval in de wijk wordt dan bijvoorbeeld slechts de laadsnelheid van laadpalen tijdelijk beperkt. Dit zorgt voor een fijnmazigere beheersing van de beschikbare netcapaciteit.
Omdat de gevolgen van overbelasting veel kleiner zijn, is het aannemelijk dat er meer risico genomen kan worden en daardoor ook meer aansluitingen mogelijk gemaakt kunnen worden.5 De netbescherming is echter geen wondermiddel. Als te veel aansluitingen worden toegestaan, zal de netbescherming vaker ingrijpen, wat meer hinder voor gebruikers van net-intensieve apparaten kan veroorzaken. De netbescherming is dus vooral een uiterst redmiddel om de betrouwbaarheid van het net te waarborgen. Het kabinet ziet de netbescherming daarom vooral als mogelijk waardevolle aanvulling op netverzwaring en slim netgebruik.
Klopt het tevens dat de impact van het introduceren van een flexibele backstop voor huishoudens beperkt is, omdat de maatregel met name gericht is op elektrische apparaten, zoals laadpalen en warmtepompen, die veel stroom gebruiken, maar waarbij de hinder voor gebruikers minimaal is als de stroomtoevoer tijdelijk verlaagd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie de beantwoording van vragen 2 en 3. De impact is inderdaad beperkt tot slimme net-intensieve apparaten zoals laadpalen, warmtepompen, thuisbatterijen en omvormers van zonnepanelen. Hierdoor blijft het overige elektriciteitsgebruik ongemoeid. Voor huishoudens met zulke slimme net-intensieve apparaten zal de hinder waarschijnlijk minimaal zijn als de netbescherming soms kort productie of verbruik beperkt. In uitzonderlijke gevallen kan de hinder groter zijn als productie of verbruik vaker en langer beperkt wordt om stroomuitval te voorkomen. Een netbeheerder zal het betreffende net dan met prioriteit moeten verzwaren. De hinder door de netbescherming is in alle gevallen kleiner dan bij een stroomstoring die door de netbescherming juist voorkomen wordt.
Deelt u de mening dat de flexibele backstop gezien het bovenstaande een «no-regret»-optie is die kan worden geïntegreerd in langetermijnplannen voor netwerkuitbreiding en -management? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet kansen voor netbescherming bij het tegengaan van netcongestie. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 is de toegevoegde waarde van de netbescherming dat de betrouwbaarheid van het net gewaarborgd wordt, ook als het net vaker tot zijn grenzen belast wordt. Het kabinet verkent daarom samen met de netbeheerders de mogelijkheden en kansen en betrekt daarbij, naast de technische uitwerking, de kosten van implementatie en vraagstukken op het gebied van privacy en cybersecurity.
Klopt het dat in Duitsland al een vergelijkbaar systeem is ingevoerd voor elektrische laadpalen? Kunt u beschrijven hoe het systeem daar in elkaar steekt en wat de voor- en nadelen van het Duitse systeem zijn?
Ja. Voor een beschrijving van het Duitse systeem verwijs ik naar onderzoek van TNO over de rol van slimme apparaten.6
De voor- en nadelen in Duitsland zijn op hoofdlijnen zoals in de beantwoording op voorgaande vragen weergegeven. Wel zijn er technische verschillen, omdat in Duitsland noodsignalen naar de slimme meter gestuurd kunnen worden. In Nederland is het sturen van zulke signalen naar slimme meters niet zondermeer mogelijk.
Hoe wordt de aanbeveling van het TU Delft PowerWeb Institute om een routekaart voor de implementatie van een flexibele backstop te ontwikkelen opgepakt? Bent u daarmee bezig?
Op dit moment verkent het kabinet samen met netbeheerders hoe de netbescherming technisch kan werken en aan welke randvoorwaarden voldaan moet zijn om de netbescherming te laten werken. Net-intensieve apparaten moeten bijvoorbeeld in staat zijn om te reageren op een noodsignaal. Ook kan bijvoorbeeld een register van net-intensieve apparaten nodig zijn, zodat duidelijk is waar een noodsignaal naartoe gestuurd kan worden. Naast de technische werking verkent het kabinet ook de juridische mogelijkheden. Het kabinet zal de Kamer einde jaar informeren over de uitkomsten van deze verkenning.
Bent u bijvoorbeeld al in gesprek met netbeheerders om afspraken te maken over hoe en hoe vaak de flexibele backstop mag worden ingezet, in welke mate het vermogen daarbij wordt verlaagd en hoe deze maatregel kan worden geïmplementeerd op een wijze waarbij de eindverbruiker zo weinig mogelijk nadeel ervaart?
Op dit moment concentreren gesprekken zich op de technische werking van de netbescherming en de randvoorwaarden om netbescherming mogelijk te maken. Als op basis van die verkenning besloten wordt tot invoering van een netbescherming, dan zal bij de uitwerking hiervan vanzelfsprekend worden bezien welke mogelijkheden er zijn om eindverbruikers hier zo min mogelijk hinder van te laten ondervinden.
Hoe kijkt u, ten slotte, aan tegen de suggestie om de integratie van een flexibele backstop als vereiste te stellen voor nieuwe elektrische grootverbruikers zoals laadpalen en warmtepompen die op het elektriciteitsnetwerk worden aangesloten?
Voor de werking van de netbescherming is het essentieel dat er slimme net-intensieve apparaten zijn die in staat zijn om op basis van een noodsignaal dat het net overbelast wordt, snel productie of verbruik te beperken. Het kabinet betrekt daarom de eventuele implementatie van netbescherming bij de eisen aan slimme net-intensieve apparaten.
Slimme gestuurde warmtebatterijen |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met slimme gestuurde warmtebatterijen, zoals ontwikkeld door Newton Energy Solutions (NEStore), en de mogelijkheden die deze oplossingen bieden om netcongestie te verminderen en duurzame stroom lokaal op te slaan?
Ja, het kabinet is hiermee bekend.
Hoe beoordeelt u de huidige regelgeving rondom Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG) en het Bouwbesluit, die de focus legt op energie-efficiëntie, maar geen waarde toekent aan de flexibiliteit die innovatieve energieopslag zoals deze kan bieden?
BENG-eisen gelden alleen voor nieuwe bouwwerken, waarmee wordt gestuurd op de energiezuinigheid en duurzaamheid. Of een nieuw bouwwerk voldoet aan de BENG2-eis (op basis van primair fossiel energiegebruik) wordt berekend door alle zelf opgewekte elektriciteit in mindering te brengen op het gebouwgebonden energiegebruik. Opslag van zelfopgewekte elektriciteit wordt tot op heden nog niet apart gewaardeerd, aangezien dit het totale gebouwgebonden energiegebruik feitelijk niet beïnvloedt. De energie wordt slechts tijdelijk lokaal opgeslagen.
De nieuwe Energy Performance Building Directive verplicht lidstaten wel om rekening te houden met opslag bij de bepaling van de energieprestatie van gebouwen. Dit moet uiterlijk in mei 2026 worden geïmplementeerd. Op dit moment lopen de besprekingen over hoe dit vertaald moet worden in de bepalingsmethode voor de energieprestatie (NTA8800).
Om opslag te waarderen wordt gedacht aan een beperkte en voor de gebouweigenaar gunstige bijstelling. Op dit moment wordt uitgewerkt hoe naast elektrische opslag ook thermische opslag gewaardeerd kan worden. De afstemming hierover vindt plaats in de breed samengestelde projectgroep van NTA8800 bij de Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie Instituut (NEN).
Klopt het dat bestaande subsidies zoals Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE), Energie-investeringsaftrek (EIA) en Stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties (BOSA) uitsluitend gericht zijn op isolatie en warmtepompen, en dat energieopslag daardoor niet wordt gestimuleerd? Zo ja, bent u bereid deze regelingen te herzien om ook innovaties zoals de slimme gestuurde warmtebatterijen te ondersteunen?
De Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE) kan worden gebruikt voor isolatie en warmtepompen, maar ook voor andere technieken zoals bijvoorbeeld windturbines (zakelijk) en zonneboilers. Binnen een aantal van deze technieken speelt tijdelijke energieopslag ook een rol via bijvoorbeeld een buffervat. In de Energie-investeringsaftrek (EIA) kan energieopslag (en dus batterijopslag) ook worden meegenomen, maar deze is alleen beschikbaar voor ondernemers. Dit komt doordat dit een fiscale regeling is. De Stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties (BOSA) is gericht op amateursportorganisaties. Sinds 2025 kunnen deze organisaties kiezen of zij voor verduurzamingsmaatregelen een beroep willen doen op de BOSA of de regeling Duurzaam maatschappelijk vastgoed (DUMAVA). Middels de DUMAVA kunnen verduurzamingsmaatregelen zoals energieopslag worden meegenomen.
Veel initiatieven rondom energieopslag zijn nog in ontwikkeling en niet klaar om op de markt gebracht te worden. Daarom ondersteunt het kabinet technologische ontwikkelingen in energieopslag via onderstaande regelingen:
In de afgelopen jaren zijn er verschillende projecten ondersteund via deze subsidieregelingen. Zo ook twee projecten van Newton Energy Solutions (NEStore) via de MOOI-regeling.
Gezien de beschikbare subsidies waarbij technologische ontwikkelingen in energieopslag worden ondersteund, ziet het kabinet op dit moment geen redenen om de ISDE, de EIA of de BOSA op dit vlak te herzien.
Ziet u het risico dat zonder grootschalige stimulering van energieopslag de energietransitie onnodig duur en inefficiënt wordt?
Energieopslag is een cruciaal onderdeel van de toekomstige flexibiliteitsbehoefte van een duurzaam energiesysteem. Daarom wordt energieopslag op dit moment gestimuleerd vanuit de overheid. Om deze stimulering van energieopslag toe te lichten, moet er een onderscheid worden gemaakt tussen innovatie en uitrol van energieopslag.
Op het gebied van innovatie ondersteunt de overheid onderzoek, ontwikkeling en demonstratie van innovaties in energieopslag op verschillende manieren. Dit gebeurt via de regelingen DEI+, MOOI, EKOO en de regelingen vanuit het Battery Competence Cluster (BCC-NL). Deze maatregelen dragen bij aan de ontwikkeling van technologische ontwikkelingen in energieopslag. Indien deze ontwikkelingen niet tijdig plaatsvinden, kan het gebrek aan betere oplossingen ertoe leiden dat de energietransitie inefficiënt wordt. Gelukkig zien we dat de markt veel gebruik maakt van deze regelingen met overschrijvingen op de regelingen.
Voor de uitrol van opslagprojecten heeft de overheid een faciliterende rol. De faciliterende rol houdt in dat de overheid zich inzet om de juiste marktcondities te creëren waarbij een gezonde business case tot stand kan komen. Er is bijvoorbeeld met de ACM gekeken naar verschillende tariefcontracten voor korting op nettarieven voor o.a. energieopslag (tijdsduurgebonden contracten). Ook wordt vanuit de overheid ondersteuning geboden bij de marktintroductie van energieopslagtechnologieën via de Energie-investeringsaftrek (EIA). Daarnaast is in de Flex-e regeling mogelijk om ondersteuning te krijgen voor energieopslag wanneer deze bijdraagt aan het verminderen van netcongestie.
Bent u het eens dat lokaal geplaatste warmtebatterijen zoals de NEStore, effectiever zijn in het verminderen van netcongestie bij lokale duurzame energiebronnen?
Warmtebatterijen die geplaatst zijn bij lokale duurzame energiebronnen kunnen de energie die wordt opgewekt direct opslaan als warmte. Hiermee wordt voorkomen dat deze energie wordt teruggeleverd aan het net. Het net wordt hierdoor minder belast, waardoor op bepaalde piekmomenten netcongestie verminderd kan worden.
Het effect op netcongestie is afhankelijk van de tijden waarop de energie als warmte wordt opgeslagen. Wanneer de warmtebatterij vol zit, zal het overschot alsnog aan het net moeten worden geleverd. De hoeveelheid energie waarmee de warmtebatterij het net «ontziet», hangt daarom af van de capaciteit van de warmtebatterij.
Hiermee rekening houdend kan een strategisch geplaatste warmtebatterij in theorie netcongestie helpen verzachten. De efficiëntie hangt daarentegen dus af van de capaciteit en plaatsing van de batterij en op welke momenten energie als warmte wordt opgeslagen.
Bent u bereid om de ontwikkeling van lokaal schaalbare energieopslag als prioriteit op te nemen in uw beleid?
Energieopslag speelt een belangrijke rol in het toekomstig energiesysteem. Voor thuis- en buurtbatterijen lopen met netbeheerders en de sector gesprekken over hoe deze het beste in het net ingepast kunnen worden, zonder dat deze netcongestie verergeren. Ontwikkelingen in prijs en opslagduur van batterijen kunnen de mogelijkheden voor netcongestieneutrale inpassing verder verbeteren.
Daarnaast bieden bestaande regelingen voor innovatie en energie-infrastructuur, zoals de Missiegedreven Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie (MOOI), reeds mogelijkheden voor bedrijven zoals Newton Energy Solutions (NEStore) om innovaties verder te ontwikkelen en op te schalen.
Op deze wijze ondersteunt het kabinet de uitrol van lokale schaalbare energieopslag.
Bent u op de hoogte van het feit dat met een investering van 100 miljoen euro een Nederlandse Gigafactory gebouwd kan worden die 100.000 NEStores per jaar produceert, en dat dit zowel banen als concurrentievoordeel kan opleveren?
In algemene zin kijkt het kabinet met interesse naar investeringsvoorstellen die bijdragen aan het duurzame verdienvermogen van Nederland. Wanneer een investeringsvoorstel wordt ingediend kan de haalbaarheid en de kansrijkheid van het voorstel het best worden bepaald. Voor ondersteuning van de financiering zijn de verschillende regelingen benoemd in de beantwoording van vraag 3 beschikbaar.
Hoe verklaart u dat Tesla soortgelijke fabrieken bouwt in Duitsland voor een investering van zes miljard euro, terwijl Nederland achterblijft in vergelijkbare initiatieven?
Wanneer bedrijven zoals Tesla een locatie kiezen voor hun productiefaciliteiten, maken zij een afweging op basis van een breed scala aan factoren. Nederland scoort traditioneel sterk dankzij uitstekende logistieke verbindingen en de sterke innovatieve hubs. Tegelijkertijd zijn er enkele bekende uitdagingen, zoals ruimtelijke ordeningsvraagstukken (beperkte ruimte, stikstofproblematiek, netcongestie).
Sommige lidstaten, zoals Frankrijk en Duitsland, zijn in bepaalde gevallen bereid om met substantiële financiële middelen dergelijke investeringen te ondersteunen. Dit kan mede verklaren waarom de genoemde fabrieken in Duitsland worden gebouwd. Ook in Nederland is de overheid actief bezig met het aantrekken van investeringen uit het buitenland via bijvoorbeeld de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) en de NFIA wijst daarbij partijen ook op de in Nederland beschikbare ondersteuningsregelingen.
Bent u bereid te onderzoeken hoe u kunt bijdragen aan het draagvlak en financiering voor de bouw van een dergelijke Gigafactory in Nederland?
In algemene zin is Nederland actief met het aantrekken van significante investeringen en veelbelovende, innovatieve bedrijven, ook op het gebied van batterijtechnologie. Partijen zoals de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) benaderen proactief buitenlandse bedrijven bij signalen over op handen zijnde investeringen.
Daarnaast kijkt het kabinet met interesse naar nationale initiatieven die een grote toegevoegde waarde kunnen hebben voor ons duurzame verdienvermogen, onze internationale concurrentiekracht en de maatschappelijke uitdagingen waarvoor we staan. Het initiatief voor dergelijke nationale projecten ligt primair bij private partijen. Overheidspartijen staan vervolgens open voor een gesprek om te verkennen hoe afhankelijk van de specifieke casus zij kunnen ondersteunen bij het creëren van de juiste randvoorwaarden en of door te wijzen op de beschikbare overheidsregelingen.
Welke concrete stappen bent u bereid te nemen om innovatieve bedrijven zoals Newton Energy Solutions te ondersteunen en hun bijdrage aan de energietransitie te maximaliseren?
Innovatieve bedrijven kunnen zowel gebruik maken van het generieke als het gerichte innovatie-instrumentarium van de Ministeries van EZ en KGG. Zo helpt de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) innovatieve bedrijven in het algemeen, en zijn de PPS-innovatieregeling (PPS-i) en de regeling Missiegedreven Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie (MOOI) voorbeelden van enkele gerichte regelingen waar bedrijven als Newton Energy Solutions (NEStore) gebruik van kunnen maken.
In de Nationale Technologiestrategie (NTS) is Energy Materials aangemerkt als prioriteit. De activiteiten van NEStore lijken goed aan te sluiten op deze prioriteit zeker omdat warmteopslag één van de drie aandachtsgebieden is binnen Energy Materials. Op dit moment werkt de Minister van Economische Zaken aan het omvormen van het EZ-instrumentarium zodat het nog beter te laten aansluiten bij de prioriteiten van de NTS. Het doel hiervan is dat bedrijven als NEStore in de nabije toekomst nog beter gebruik kunnen maken van het instrumentarium van EZ. In het derde kwartaal van 2025 informeert de Minister van EZ de Kamer over zijn voornemens.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van eventuele beleidswijzigingen op dit gebied vóór het derde kwartaal van dit jaar?
Het kabinet werkt op dit beleidsgebied de randvoorwaarden voor netcongestieneutrale inpassing van thuisbatterijen uit. Dit wordt samen met de sector, netbeheerders en de ACM gedaan. Naar verwachting kunnen deze afspraken voor de zomer van 2025 worden gerealiseerd. Daarna kan worden onderzocht of de stimulering van thuisbatterijen waardevol kan zijn om netcongestie tegen te gaan.
De klimaataanpak van de minister |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
![]() |
Hoeveel CO2-equivalent stootte de sector gebouwde omgeving in 2024 uit? Hoeveel is dat verwijderd van het restemissiedoel 11,2 megaton van 2030? Ligt u op koers om klimaatdoelen in de gebouwde omgeving te halen?
De Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2024 laat zien dat de CO2-uitstoot in de gebouwde omgeving in 2023 is gedaald van 19,6 naar 17,3 megaton. Dit komt door een forse besparing op aardgas in de afgelopen jaren, als gevolg van energiebesparende maatregelen, zuinig stookgedrag en relatief warme winters. Voor 2024 moeten de CO2-emissiecijfers nog beschikbaar komen. De KEV2024 raamt de CO2-emissie van de gebouwde omgeving binnen een bandbreedte van 12,6 tot 18,2 Mton, inclusief geagendeerd beleid is die bandbreedte 11,6 tot 17,3 MTon. Het gestelde doel in 2030 is 13,2 Mton restemissie.
Kunt u een schatting geven van het gemiddelde verschil in energiekosten voor mensen tussen een woning met energielabel A++++ ten opzichte van een woning met energielabel G?
Het energieverbruik per woning is afhankelijk van het type woning en het stookgedrag van de bewoner. Op basis van gemiddeld gebruik is echter wel een beeld te geven wat het verschil is tussen woningen met een verschillend energielabel. In onderstaande tabel is in beeld gebracht wat het verschil is in energiekosten van een tussenwoning met label A+++ en label G. Voor A++++ woningen is momenteel nog onvoldoende data beschikbaar om te komen tot een betrouwbaar beeld van het werkelijke energieverbruik en daarmee de energiekosten.
Voor de woning met het A+++ label is uitgegaan van elektrisch verwarmen met een warmtepomp. Voor de woning met het G label is uitgegaan van verwarmen door middel van een cv-ketel. Het verbruik (inclusief verwarming) per label is gebaseerd op voorlopige cijfers uit 2023 van het CBS.1 De leveringskosten, vaste kosten en energiebelasting voor gas en elektra zijn gebaseerd op cijfers van CBS over de energietarieven van februari 2025.2
Gasverbruik (m3)
1.060
Elektraverbruik (kWh)
3.690
1.750
Waarvan:
Leveringskosten
€ 0
€ 684
Energiebelasting gas
€ 0
€ 742
€ 492
Waarvan:
Leveringskosten
€ 584
€ 277
Energiebelasting elektriciteit
€ 453
€ 215
Netbeheerkosten gas
€ 0
€ 248
Leveringskosten gas
€ 0
€ 88
Netbeheerkosten elektriciteit
€ 467
€ 467
Leveringskosten elektriciteit
€ 106
€ 106
Belastingvermindering
€ – 635
€ – 635
Enkele aandachtspunten bij bovenstaande tabel
Hoeveel mensen wonen in een woning met een energielabel onder B? Hoeveel scheelt dat deze mensen in totaal per jaar aan kosten?
In 2024 was de labelverdeling voor de 8 miljoen woningen in de gebouwde omgeving als in de volgende tabel verdeeld. Dit is een inschatting gebaseerd op cijfers van Kadaster uit de Monitor Verduurzaming Gebouwde omgeving3.
Aantal
2.080.000
880.000
560.000
400.000
400.000
Onderstaand overzicht geeft de verwachte energiekosten weer bij een gemiddeld gebruik in tussenwoningen met een label B tot en met G. Voor de vergelijkbaarheid gaan we uit van verwarming met een CV-ketel. Het verbruik per label is gebaseerd op voorlopige cijfers uit 2023 van het CBS.4 De leveringskosten, vaste kosten en energiebelasting voor gas en elektra zijn gebaseerd op cijfers van CBS over de energietarieven van februari 2025.5
Gasverbruik (m3)
830
920
1.000
1.040
1.080
1.060
Elektraverbruik (kWh)
2.210
2.170
2.090
1.980
1.930
1.750
Waarvan:
Leveringskosten
€ 536
€ 594
€ 645
€ 671
€ 697
€ 684
Energiebelasting gas
€ 581
€ 644
€ 700
€ 728
€ 756
€ 742
Waarvan:
Leveringskosten
€ 350
€ 344
€ 331
€ 314
€ 306
€ 277
Energiebelasting elektriciteit
€ 272
€ 267
€ 257
€ 243
€ 237
€ 215
Netbeheerkosten gas
€ 248
€ 248
€ 248
€ 248
€ 248
€ 248
Leveringskosten gas
€ 88
€ 88
€ 88
€ 88
€ 88
€ 88
Netbeheerkosten elektriciteit
€ 467
€ 467
€ 467
€ 467
€ 467
€ 467
Leveringskosten elektriciteit
€ 106
€ 106
€ 106
€ 106
€ 106
€ 106
Belastingvermindering
€ – 635
€ – 635
€ – 635
€ – 635
€ – 635
€ – 635
N.B. Op basis van deze getallen lijkt een woning met een label F een hoger verbruik te hebben dan een woning met een label G. Dit kan worden verklaard doordat dit cijfers zijn van echte woningen, die niet gecorrigeerd zijn voor de verschillen in oppervlakte tussen verschillende type woningen. Als het verbruik wel gecorrigeerd wordt voor de totale oppervlakte, dan blijkt het verbruik van een woning met label G per m2 oppervlak hoger dan voor een woning met label F.
Hoe staat het met de verduurzaming van publieke gebouwde omgeving, in ieder geval de portefeuille van het Rijksvastgoedbedrijf, onderwijs, zorg, politie, provincies en gemeenten? Hoeveel structurele energiebesparing is mogelijk bij verduurzaming?
De stand van zaken met betrekking tot energielabel C voor kantoren binnen het Rijk is dat het gemiddelde ligt op een energielabel B. (zie ook de brief van 2 oktober 2024, Kamerstuk II 30 196, nr. 831).
Zorg, onderwijs, provincies en gemeenten zijn dus bezig om hun vastgoed te verduurzamen. Vanuit het Rijk zijn verschillende instrumenten beschikbaar om ze hierbij te stimuleren en te ondersteunen en zo invulling te geven aan de verduurzamingsopgave. Zo is er onder andere subsidie beschikbaar via de Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed (DUMAVA) regeling waar de sectoren, gemeenten en provincies gebruik van kunnen maken.6 Daarnaast is er ook een ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed waarbij vanuit de provincies met onder andere kleine gemeenten, schoolbesturen, zorgaanbieders, stichtingen en culturele instellingen advies, kennis en expertise wordt geboden in hoe deze kleine eigenaren van vastgoed hun vastgoed het beste kunnen verduurzamen.7
Op grond van de EPBD IV wordt gestuurd op verduurzaming van de gebouwde omgeving en het terugdringen van de energievraag, ook in publieke gebouwen. De verschillende sectoren in de publieke gebouwde omgeving hebben sectorale routekaarten opgesteld die inzicht bieden in de opgave en handelingsperspectief bieden om tot zeer energiezuinige en fossielvrije gebouwen in 2050 te komen. De sectorale routekaarten worden in elke sector vertaald naar individuele portefeuille-routekaarten of Duurzaam Meerjaren Onderhoudsplannen van vastgoedeigenaren. Er vindt nu een herijking plaats van de routekaarten. Als deze herijking gereed is, zal uw Kamer hierover geïnformeerd worden. Specifiek voor de verduurzaming van de portefeuille van het Rijksvastgoedbedrijf en Politie geldt dat deze meedoen aan de portefeuilleaanpak. Dit is een aanpak met de looptijd tot eind 2026 waarbij een bedrijf of instelling 20 of meer gebouwen bezit in Nederland, verspreid over minstens twee omgevingsdiensten. Met deze aanpak wordt gestimuleerd tot een bovenwettelijke prestatie op het gebied van energiebesparing, namelijk een finale energiereductie (14%) en fossiele energiereductie (22%) op portefeuilleniveau.
Voor de publieke gebouwde omgeving geldt bovendien de energiebesparingsplicht waarbij bepaalde maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of korter genomen dienen te worden zodat gebouwen verduurzaamd worden.8 De Minister van Klimaat en Groene Groei (KGG) werkt aan verbetering van deze plicht, waarbij onder meer de Erkende Maatregelenlijst wordt geactualiseerd en de terugverdientijd naar zeven jaar gaat. Daarnaast werkt het kabinet aan de implementatie van de Europese Energie Efficiëntie Richtlijn (EED), waarbij specifiek twee doelstellingen gelden voor overheidsinstanties. Ten eerste, een gezamenlijk een finale energiereductie van 1,9% per jaar ten opzichte van 2021. Ten tweede, een gezamenlijke, jaarlijkse renovatieverplichting van 3% naar Bijna Energie Neutraal Gebouw (BENG). De Minister van KGG heeft uw Kamer hier eerder over geïnformeerd en zal uw Kamer op de hoogte houden over de voortgang.
Hoeveel bouwprojecten liggen op dit moment stil of zijn niet gerealiseerd door de netcongestie? Hoeveel toekomstige woningen gaat dat over?
Netcongestie, ofwel drukte op het elektriciteitsnet, is in toenemende mate een uitdaging voor de woningbouw. Mede daarom heb ik op de Woontop afspraken gemaakt met vertegenwoordigers uit de woningbouw- en technieksector, netbeheerders en provincies om netbewust bouwen te stimuleren. Ook werkt het kabinet via het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) samen met mede-overheden, netbeheerders en marktpartijen hard aan het zoveel mogelijk beperken van netcongestie.
Er is op dit moment nog geen formele wachtrij voor kleinverbruikaansluitingen. Dit betekent dat nieuwbouwwoningen met een kleinverbruikaansluiting in principe aangesloten kunnen worden. Maar ook als er geen formele wachtrij is, kunnen projecten in de praktijk al te maken krijgen met oplopende wachttijden. Bijvoorbeeld omdat er onvoldoende personeel is om aansluitingen te realiseren, maar soms ook omdat partijen niet vroegtijdig de netbeheerder in de planning hebben betrokken.
Voor grootverbruikaansluitingen geldt vrijwel overal in Nederland wel een wachtrij. Het prioriteringskader van de ACM regelt dat grootverbruikaansluitingen die nodig zijn voor collectieve voorzieningen die inherent verbonden zijn aan de woonvoorziening, of functies in de plint van een wooncomplex die noodzakelijk zijn om de business case sluitend te maken, voorrang kunnen krijgen. Dit speelt met name bij grootschalige woningbouwlocaties.
Op de Woontop is afgesproken dat overheden, corporaties en marktpartijen een publiek private monitor gaan gebruiken. Deze wordt momenteel ontwikkeld. De concrete impact van netcongestie op de huidige woningbouwplannen is namelijk nu niet goed inzichtelijk. In algemene zin geldt dat er veel factoren een rol spelen in hoe snel een woningbouwproject gerealiseerd kan worden. Bij netcongestie zal soms een aansluiting in eerste instantie niet mogelijk lijken, maar is dat het met een slimme aanpassing toch wel. Via de versnellingstafels Woningbouw en op projectniveau houdt het Ministerie van VRO vinger aan de pols en schakelt waar nodig experts in om tot oplossingen te komen.
Hoeveel verduurzamingsprojecten liggen op dit moment stil door gebrek aan technisch geschoold personeel voor de energietransitie?
In Nederland hebben we te maken met tekorten op de arbeidsmarkt. In het laatste kwartaal van 2024 stonden er 404.000 onvervulde vacatures open (CBS). Dit heeft zijn weerslag op alle sectoren, in sterke mate ook op het technisch geschoold personeel voor de energietransitie. Uit een onderzoek van ABN Amro bleek eerder dat ongeveer 40 procent van alle vacatures in de energietransitie niet vervuld konden worden. Hierin zit echter wel een sterke regionale variatie, waardoor het betekent dat het in sommige regio’s een groter probleem is dan in anderen. Het is aannemelijk om te zeggen dat dit ook consequenties heeft voor een aantal duurzaamheidsprojecten. Echter zijn hier geen verdiepende cijfers over bekend.
Echter bestaat er wel de verwachting dat de arbeidsproductiviteit lichtelijk zal stijgen in de komende jaren. Technologische ontwikkelingen, processtandaardisatie en het door ontwikkelen van HR-beleid bieden kansen om de mensen die we hebben efficiënter in te zetten en minder uitval te bewerkstelligen. Aan arbeidsproductiviteitsverbetering voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving werk ik gericht samen met brancheorganisaties en marktpartijen. Dit doe ik onder meer via de programma’s «Mensen Maken de Transitie» en «Verbouwstromen».
In het programma «Mensen Maken de Transitie» werken we vanuit de wijkaanpak aan technische innovaties in de uitvoering en een effectievere samenwerking in de keten om te zorgen dat de arbeidsproductiviteit wordt vergroot. Ook richt het programma zich op het realiseren van passende opleidingsmogelijkheden voor het om- en bijscholen van vakmensen. Dit doe ik samen met onder meer Techniek Nederland, Bouwend Nederland, Netbeheer Nederland en de koepels van de onderwijsinstellingen.
Via het programma «Verbouwstromen» ondersteun ik opdrachtgevers, aanbieders en medeoverheden bij de industriële en gestandaardiseerde verduurzaming van woningen. Het doel is om samenwerkingsverbanden te laten groeien tot gezamenlijke renovatieprogramma’s waarbinnen op efficiënte wijze grote aantallen woningen worden verduurzaamd.
Hoeveel geld is er op uw beleidsterrein beschikbaar voor de verduurzamingsopgave in de gebouwde omgeving?
De beschikbare middelen zijn niet goed in één getal te vatten, daar het een optelsom is van middelen aan de uitgave kant van de begroting, fiscale stimulering en voor ondersteuning van de uitvoering.
De budgetten aan de uitgavenkant bestaan uit Klimaatfondsmiddelen en reguliere begrotingsbudgetten. Voor de klimaatfondsmiddelen is een overzicht beschikbaar in de meest recente Miljoenennota https://www.rijksfinancien.nl/miljoenennota/2025/bijlage/3096307. Onderstaande Tabel bevat een beeld van het totaal van beschikbare subsidie- en ondersteuningsmiddelen van 2025 t/m 2030 en hoe die zijn verdeeld.
In totaal is er voor de ondersteuning via subsidies en flankerend beleid nog circa 8,6 mld. beschikbaar, waarvan circa 2,1 mld. in het Klimaatfonds gereserveerd. Bij voorjaarsnota wordt over vrijgave van deze middelen besloten. Dit betreft voor een belangrijk deel de budgetten voor de ondersteuning van huishoudens tussen 2028 en 2030. Tevens worden duurzame warmtebronnen via de SDE gestimuleerd. Hiervoor zijn zogenaamde «hekjes» opgenomen. In 2025 gaat het om circa 750 mln., een bedrag dat jaar op jaar wordt vastgesteld.
Door de afschaffing van de verhuurderheffing is er bij corporaties meer ruimte voor investeringen ontstaan ook voor de verduurzaming van woningen zoals de uitfasering van woningen met slechte energielabels (EFG).
Tot slot zijn er uitvoeringsmiddelen via de CDOKE-gelden voor gemeenten beschikbaar, waarvan een significant deel naar verwachting zal worden ingezet voor de verduurzaming van de Gebouwde Omgeving. In totaal is hier nog circa 4.8 mld. voor beschikbaar van 2025 tot en met 2030.
ISDE subsidies (o.a. isolatie, (hybride) warmtepompen, VVE's)
3.250
1.450
Lokale aanpak Nationaal Isolatieprogramma (resterende middelen 2025)
450
SVOH (subsidie particuliere verhuurders)
145
Nationaal Warmtefonds (incl. middelen voor renteloze leningen)2
490
Warmtenetten (o.a. WIS, SAH2, financiering)
1.340
200
Maatschappelijk vastgoed (o.a. DuMaVa, flankerend beleid)
2.400
175
Biobased bouwen
180
100
Divers flankerend beleid (doe-het-zelf, ZonPV op gebouwen, vve's en innovatie)
320
150
Wat is het effect van de verlaging van de subsidie op warmtepompen op de maandelijkse kosten van mensen? Hoeveel meer of minder warmtepompen worden er op dit moment geïnstalleerd door de bezuiniging op deze subsidies? Welk alternatief beleid heeft u voor de uitrol van warmtepompen?
De ISDE streeft naar een subsidiepercentage van gemiddeld 30% voor de aanschaf van een warmtepomp. De wijziging van januari 2025 is bedoeld om overstimulering, waarbij meer dan 30% subsidie wordt ontvangen, te voorkomen. Er is dus geen sprake van een bezuiniging. Deze correctie heeft geen effect op de maandelijkse kosten van mensen, enkel op de netto aanschafkosten (kosten minus subsidie). De aankondiging van de correctie en de overgangsregeling zorgde eind 2024 voor een opleving van de verkoop van warmtepompen. In november werden hierdoor 5% meer warmtepompen verkocht dan 2023 en in december zelfs 30% meer dan een jaar eerder volgens cijfers van de Vereniging Warmtepompen. Hierdoor zijn 10.000 meer warmtepompen verkocht in 2024 dan eerder werd geprognosticeerd. Er is nog geen inzicht in het effect op de verkoop in 2025.
Bent u bereid inzicht te geven welke maatregelen u heeft aangedragen voor het klimaatpakket van de Minister van Klimaat en Groene Groei?
Binnen het kabinet wordt momenteel besluitvorming voorbereid op welke wijze de klimaatdoelen te realiseren zijn, onder leiding van de Minister van Klimaat en Groene Groei samen met alle vakministers voor de klimaatsectoren. tot een pakket maatregelen te komen. Aangezien dit nu in voorbereiding is, kan ik hierop niet verder ingaan.
Overweegt u om de verduurzamingsdoelen los te laten als dat in de uitvoering of financieel lastig blijkt, of is dat geen optie voor u?
In aanvulling op het antwoord op vraag 9 geldt dat de verduurzamingsdoelen onderdeel zijn van de bestaande afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma. De Minister van KGG zal u hierover informeren nadat de besluitvorming, bij voorjaarsnota, is afgerond.
Zou u deze vragen kunnen beantwoorden voor het commissiedebat Klimaatakkoord gebouwde omgeving van 5 maart aanstaande
Inmiddels is het commissiedebat klimaatakkoord gebouwde omgeving verplaatst naar 26 maart 2025. U heeft de antwoorden vóór het genoemde commissiedebat ontvangen.
De Kaderrichtlijn Water |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het rapport van de Europese Commissie over de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water van 4 februari 2025 waarin wordt gesteld dat Nederland met het huidige beleid de doelen zoals vastgelegd in de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) niet zal halen in 20271? Wat is hierop uw reactie?
Vanuit de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat was op 7 februari jl. ook een verzoek gekomen3 om een reactie van het kabinet over het rapport van de Europese Commissie. De Kamer ontvangt nog voor het aankomende Commissiedebat Water een brief waarin ingegaan wordt op de evaluatie van de Europese Commissie van de stroomgebiedbeheerplannen en de overstromingsrisicobeheerplannen.
Over de gevolgen van het stoppen met het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) voor de waterkwaliteit zijn eerder Kamervragen gesteld door de leden Rooderkerk, Podt en Bamenga. Verwezen wordt naar de antwoorden hierop, die de Kamer op 15 oktober 2024 ontvangen heeft van de Minister van LVVN.4
Met betrekking tot het deel van de vraag dat ziet op de voornemens voor Natura 2000-gebieden kan gemeld worden dat hier nog geen nader inzicht in is. In de Kamerbrief over de aanpak van de problematiek rondom stikstof en PAS van 14 februari 2025 staat daarom aangegeven dat bij de uitwerking van de diverse sporen aandacht zal zijn voor de wisselwerking met de opgaven voor klimaat, water (KRW) en luchtkwaliteit, ook om afwenteling te voorkomen.5
Bent u bekend met het bijbehorende werkdocument «Third River Basin Management Plans Second Flood Hazard and Risk Maps and Second Flood Risk Management Plans Member State: Netherlands»2? Deelt u de constatering dat het afschaffen van de gebiedsplannen door het huidige kabinet en het voornemen om Natura2000-gebieden te beperken negatieve gevolgen kan hebben voor de waterkwaliteit in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Staat u nog steeds achter uw eerdere uitspraak: «De (inter)nationale doelen voor het herstellen van de natuur, het verbeteren van de biodiversiteit, het verbeteren van de waterkwaliteit en beschikbaarheid, en het mitigeren van broeikasgassen en anticiperen op verdere klimaatverandering staan.»3?
Ja, deze doelen zijn opgenomen in het regeerprogramma en zijn daarmee kabinetsbeleid. Vanuit meerdere departementen wordt op dit moment gewerkt aan de invulling van deze verplichtingen.
Klopt het dat de KRW uitgelegd moet worden als een resultaatsverplichting, waarbij op 22 december 2027 het Nederlandse water aan de doelen moet voldoen?
Ja, dat klopt, met dien verstande dat er in bepaalde gevallen een geldig beroep gedaan kan worden op uitzonderingsmogelijkheden die de KRW biedt, indien doelen in 2027 niet zijn bereikt. Zie voor nadere toelichting de Kamerbrieven van 27 juni en 20 december 2024.7, 8
Bent u bekend met het Koepelrapport Tussenevaluatie KRW4, waaruit blijkt dat het Impulsprogramma KRW tot zover niet toereikend is gebleken?
Ja, dit rapport is op 20 december jl. met een begeleidende Kamerbrief door het kabinet aan de Kamer gestuurd.
Hoe kijkt u naar het besluit om de bufferstroken rond Natura2000-gebieden waar mest op mag worden uitgereden te verkleinen van 250 naar 100 meter? Wat doet dat besluit met het doelbereik voor de KRW?
Door het lid Bamenga zijn hierover ook vragen gesteld in het commissiedebat Water van 24 september 2024. Die vragen zijn schriftelijk beantwoord in de Kamerbrief van 10 oktober 2024. Daarin is aangegeven dat de instelling van de zones niet als had doel om de waterkwaliteit te verbeteren. In de onderbouwing van de breedte van de zone was daarom destijds niet specifiek gekeken naar het effect op de waterkwaliteit. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de op 10 oktober verzonden Kamerbrief10.
Onderschrijft u dat onder andere het toepassen van minder mest «door aanpassing van de stikstofgebruiksnormen» onvermijdelijk is om aan de doelen te kunnen voldoen, zoals gesteld in het Koepelrapport Tussenevaluatie KRW? Zo ja, wanneer zal u concrete stappen nemen hiertoe? Zo nee, welke zwaarwegende belangen hebt u om dat niet te doen?
Uit de studie van de WUR (bijlage bij de brief over de evaluatie van de Meststoffenwet11) blijkt dat de – op grond van de derogatiebeschikking gedwongen – 20% korting op de stikstofgebruiksnorm in nutriënt-verontreinigde gebieden een belangrijke bijdrage levert aan de voorspelde verbetering van de waterkwaliteit. Het vaststellen van gebruiksnormen is niet aan de Minister van IenW, maar aan de Minister van LVVN.
Bent u bekend met het rapport «Landbouwpraktijk en waterkwaliteit in Nederland; toestand (2020–2023) en trend (1992–2023) Resultaten van de monitoring van de effecten van de EU Nitraatrichtlijn actieprogramma’s» van het RIVM5, waarin wordt gesteld dat droge periodes, die vaker zullen voorkomen door klimaatverandering, leiden tot verhoogde nitraatconcentraties?
Ja, dat rapport is op 28 november jl. door het kabinet aan de Kamer gestuurd.13
Erkent u de volgende constatering uit het Koepelrapport Tussenevaluatie KRW: «sluiten normeringen en toelating van stoffen niet aan op de KRW-normering, zijn vergunningen verouderd, incompleet of ontbrekend en is er onvoldoende capaciteit en kennis voor adequate toezicht en handhaving van de regelgeving.»? Kunt u toelichten waarom dit het geval is en welke belangen daarbij prevaleren?
Het klopt dat de toelating van stoffen tot de markt niet altijd aansluit op de KRW-normering. Een oorzaak hiervan is dat die toelating vanuit een ander, al dan niet Europees geharmoniseerd beleidskader of wetgeving plaatsvindt en met soms andere beschermdoelen en bijbehorende normen. Een voorbeeld hiervan, dat ook in het koepelrapport wordt benoemd, is de toelating van gewasbeschermingsmiddelen.
Met betrekking tot verouderde vergunningen is aan de Kamer in september 2024 gemeld dat het kabinet bekijkt hoe voldaan kan worden aan de wens van de Europese Commissie om het periodiek actualiseren van beheersmaatregelen voor lozings- en onttrekkingsactiviteiten beter te regelen in de Nederlandse wetgeving14. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Wat betreft vergunningverlening, toezicht en handhaving kampen de verschillende bevoegde gezagen met tekorten in personele capaciteit en expertise. Mede hierdoor zijn er achterstanden ontstaan bij het actueel houden van vergunningen. Dit speelt overigens niet alleen op het gebied van waterkwaliteit, maar breder in het milieudomein. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de Kamerbrief over de versterking van het VTH-stelsel, die door de Staatssecretaris van IenW op 5 november jl. aan de Kamer is verzonden.15
Gaat u alle bovengenoemde tekortkomingen in de normeringen en naleving verhelpen? Zo nee, kunt u aangeven welke normeringen, vergunningen en handhaving u ongewijzigd laat en waarom?
Voor wat betreft de toelating en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wordt verwezen naar de Kamerbrief hierover, die verstuurd is mede naar aanleiding van de motie van het lid Grinwis.16
Voor wat betreft het actualiseren van vergunningen zijn voor de KRW met name de vergunningen voor lozingen (directe en indirecte) en onttrekkingen van belang. Voor de lozingsvergunningen die onder de directe verantwoordelijkheid van de Minister van IenW vallen is Rijkswaterstaat bezig met deze te bezien en waar nodig herzien, waarbij prioriteit wordt gegeven aan de lozingsvergunningen die van belang zijn voor de KRW. Ook de andere bevoegde gezagen werken aan het actualiseren van vergunningen. In de Kamerbrief van 12 november 2024 is de Kamer geïnformeerd over de aanpak om het VTH-stelsel voor de afvalwaterketen te versterken, waarbij zowel naar directe als indirecte lozingen wordt gekeken.17
Kunt u een overzicht delen van spijtvrije maatregelen om de doelen van de KRW dichterbij te brengen? Zo nee, kunt u toezeggen om een dergelijk overzicht op te stellen, waarbij te denken valt aan bijvoorbeeld het uitsluiten van het gebruik van zink in woningbouw?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds alle reeds afgesproken maatregelen voor de KRW en anderzijds de mogelijke nieuwe maatregelen naar aanleiding van de Tussenevaluatie KRW.
Een overzicht van alle reeds afgesproken maatregelen is opgenomen in de stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027, die op 18 maart 2022 met de Kamer zijn gedeeld18. Met de eerdergenoemde Tussenevaluatie is in beeld gebracht tot welk KRW-doelbereik deze maatregelen naar verwachting zullen leiden, en is ingegaan op mogelijke acties en maatregelen om de waterkwaliteit verder te verbeteren. In navolging daarvan wordt binnen het kabinet en met de medeoverheden toegewerkt naar besluitvorming hierover, onder meer via het Bestuurlijk Overleg KRW. In de Kamerbrief van 20 december 2024 is toegezegd de Kamer vóór de zomer 2025 te informeren over de aanvullende maatregelen en vervolgstappen die genomen zullen worden naar aanleiding van de Tussenevaluatie19. Onderdeel hiervan is de ketenaanpak voor 42 KRW-probleemstoffen vanuit het impulsprogramma, waar zink ook onderdeel vanuit maakt.
Heeft u in kaart wat de juridische risico's zijn wanneer Nederland de bindende afspraken van de KRW niet zal halen?
Ja, in het algemeen zijn die risico’s bekend. De Kamer is al meermaals geïnformeerd over deze risico’s, die in algemene zin bestaan uit inbreukprocedures door de Europese Commissie en nationale rechtszaken.20, 21
Heeft u in kaart in hoeverre de toenemende vervuiling van grondwater, in combinatie met (en versterkt door) de effecten van klimaatverandering, nieuwe drinkwateraansluitingen en het verstrekken van vergunningen voor bedrijven, nieuwbouwwoningen, en boeren in gevaar zal brengen?
Dit is moeilijk te voorspellen, gezien het grote aantal en de diversiteit aan milieudoelen, de verschillen in doelbereik per locatie en het feit dat niet elke activiteit invloed heeft op elk milieudoel en de onzekerheid rond de impact van klimaatverandering op het geheel. Zie ook de verwijzingen in het antwoord op de vorige vraag. Wel is duidelijk dat het grondwatersysteem onder druk staat. In het algemeen geldt dat het risico op het niet meer kunnen verstrekken van de vergunningen eerder optreedt in gebieden waar de afstand tot het doel nog groot is.
Bent u zich ervan bewust dat de mogelijkheden tot uitzondering van de regels door de EU zeer beperkt zijn, en dat wanneer de doelen niet gehaald zullen worden in 2027 dit zal leiden tot problemen met de verstrekking van vergunningen?
Hoewel de ruimte voor legitieme uitzonderingsmogelijkheden die de KRW biedt beperkter wordt, bestaat in 2027 nog steeds de mogelijkheid om gebruik te maken van uitzonderingsmogelijkheden, onder strikte randvoorwaarden. Binnen het KRW-impulsprogramma worden diverse handreikingen opgesteld om de waterbeheerders te helpen bij een correct gebruik van deze uitzonderingsmogelijkheden.
Activiteiten mogen niet in strijd komen met de doelstellingen van de KRW. Dat geldt niet pas in 2027, maar nu al. De gevolgen hiervan voor individuele activiteiten kunnen inderdaad groot zijn. Zie verder het antwoord op vraag 12 en 15.
Bent u voorbereid op het scenario waarbij woningbouw, infrastructuurprojecten, landbouw, de ontwikkeling van onze defensiecapaciteit en bedrijfsactiviteiten in bepaalde gebieden tot stilstand zullen komen doordat vergunningen niet kunnen worden verleend?
Er wordt niet verwacht dat activiteiten op grote schaal tot stilstand zullen komen. Tegelijk kunnen de gevolgen voor individuele activiteiten wel groot zijn. Zie ook het antwoord op vraag 12.
Om een dergelijk scenario zoveel mogelijk te voorkomen, wordt met het KRW-impulsprogramma gewerkt aan verbetering van de waterkwaliteit, en worden bevoegde gezagen en ook bedrijven geholpen om zo goed mogelijk om te gaan met de vergunningverlening. Zo wordt gewerkt aan heldere en toepasbare toetsingskaders, self-assessments voor bedrijven, kennisdeling en capaciteitsuitbreiding. Hiermee komen concrete risico’s zo vroeg mogelijk in beeld, zodat naar oplossingen gezocht kan worden per activiteit. Daarnaast wordt in het Europese circuit ingezet op enkele aanvullende uitzonderingsmogelijkheden in gevallen waarin de toestemmingverlening in het gedrang komt. Dit speelt met name voor activiteiten die slechts tijdelijk tot verslechtering leiden, en bij activiteiten die enkel bestaande verontreiniging verplaatsen. Hierover is tussen de lidstaten overeenstemming bereikt en momenteel vinden de onderhandelingen plaats met het Europees Parlement en de Europese Commissie.
Welke zwaarwegende belangen gelden er volgens u die extra actie om de KRW-doelen te halen uit te stellen en die een dergelijk scenario rechtvaardigen, gezien het feit dat een dergelijk scenario kan voorkomen worden door nu alle nodige maatregelen te nemen om de KRW-doelen wel te halen, waaronder de maatregelen uit het rapport van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) van mei 20236?
De aanbevelingen uit het genoemde rapport van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur worden opgepakt. Met het KRW-impulsprogramma wordt een grote inspanning geleverd om in 2027 zoveel mogelijk aan de KRW te kunnen voldoen. Daarbij spelen uiteraard op alle overheidsniveaus politiek-bestuurlijke afwegingen met alle andere ruimtelijke, economische en milieubelangen, en keuzes over de inzet van schaarse capaciteit en financiële middelen.
Erkent u dat Nederland mede door «te optimistische inschatting van de effectiviteit van maatregelen» de bindende afspraken met betrekking tot goede ecologische toestand niet zal halen en dat «De huidige situatie vraagt om een «alles op alles» inspanning»?
De Tussenevaluatie KRW laat inderdaad zien dat de huidige maatregelen nog niet voldoende zijn om overal de goede ecologische toestand te realiseren. Dit heeft meerdere oorzaken, waaronder een teveel aan nutriënten en chemische stoffen in ons water, resterende knelpunten op het gebied van inrichting en beheer, effecten van klimaatverandering en de opkomst van invasieve soorten. Een deel van de extra maatregelen is voorzien in de huidige stroomgebiedbeheerplannen of is onderdeel van lopende trajecten, zoals de voorbereiding op het 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn. Daarnaast is er inzet nodig op diverse fronten, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 20 december en het onderliggende koepelrapport. Zie ook het antwoord op vraag 16 en 18.
Voor wat betreft de specifieke vraag of dit mede komt door een «te optimistische inschatting van de effectiviteit van maatregelen», is het goed om te verhelderen dat dit «specifiek» betrekking heeft op hoe de ecologische doelen in samenhang met de inrichtingsmaatregelen bepaald zijn: bij het bepalen van de ecologische doelen voor onze veelal sterk veranderde en kunstmatige wateren wordt namelijk uitgegaan van het verwachte effect van de te nemen maatregelen om het systeem natuurlijker in te richten (zoals aanleg van natuurvriendelijke oevers, nevengeulen, hermeandering van beken en vispassages).
Bekend is dat het enige tijd kan duren voordat het effect van deze maatregelen in de metingen zichtbaar wordt. Echter, het gaat hierbij om een inschatting vooraf en de daadwerkelijke effecten op de ecologie kunnen na realisatie anders uitvallen. Dit kan reden zijn om doelen hierop bij te stellen (via zogeheten «technische doelaanpassing»). Zie voor nadere toelichting de Kamerbrief die in het antwoord op vraag 5 is aangehaald.
Vindt u dat het kabinet alles op alles zet om de doelen van de KRW te halen? Zo ja, betekent dit dat u geen extra maatregelen gaat nemen? Zo nee, welke extra maatregelen gaat u nemen?
Het in 2023 gestarte impulsprogramma is erop gericht om zoveel mogelijk aan de KRW te kunnen voldoen in 2027. Hiervoor is in de eerste plaats nodig dat de verschillende overheden de eerder afgesproken KRW-maatregelen23 uitvoeren. Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten zetten zich daar stevig voor in. Tegelijkertijd zijn er nog uitdagingen om alle maatregelen tijdig te realiseren.
In vervolg op de Tussenevaluatie KRW wordt bezien welke aanvullende maatregelen daar nog bovenop genomen kunnen worden, rekening houdend met de politiek-bestuurlijke afwegingen die bij vraag 16 genoemd zijn. Vóór de zomer van 2025 wordt de Kamer hierover geïnformeerd.
Gezien het feit dat dergelijke inspanning tot zover is uitgebleven, waarmee u het eerder genoemde scenario dichterbij brengt: kunt u toelichten welke zwaarwegende belangen rechtvaardigen dat eerder genoemde risico's worden genomen?
Zie het antwoord op vraag 16.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Water op 26 maart aanstaande?
Ja.
Het verdwijnen van wolven en stroperij in Nederland |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Erkent u dat uit de tabel «dode wolven» op de website van BIJ12 blijkt dat er gevallen zijn waarin de doodsoorzaak van wolven niet natuurlijk is en dat dit in tegenspraak is met de bewering dat er geen aanwijzingen zijn voor stroperij?1
Kunt u bevestigen dat een kwart van de geregistreerde wolvenpopulatie in Nederland zonder duidelijke verklaring is verdwenen? Zo ja, waarom acht u dit geen reden voor nader onderzoek?
Klopt het dat er in ieder geval twee gevallen van dode wolven, één in Stroe (1 oktober 2021) en een in Heerde (21 september 2022), sprake is van een strafrechtelijk onderzoek op basis van de necropsies van deze dode wolven? Zo ja, klopt het dan ook dat als er sprake is van een strafrechtelijk onderzoek het over gevallen van stroperij gaat?
Bent u bereid om een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de huidige status van genetisch geïdentificeerde wolven in Nederland? Kan daarbij worden vastgesteld welke doodsoorzaken zijn geconstateerd en, indien onbekend, welke oorzaken het meest waarschijnlijk zijn?
Welke gesprekken voert u met provincies om illegale praktijken rondom de wolf tegen te gaan? Bent u bereid dit alsnog te initiëren, indien deze gesprekken niet plaatsvinden?
Bent u bereid om met provincies en opsporingsinstanties in gesprek te gaan over de uitbreiding van toezicht en handhaving op illegale jachtpraktijken, inclusief gerichte controles in gebieden waar veel wolven verdwijnen?
Kunt u bevestigen of er in Nederland aangiftes zijn gedaan of signalen bekend zijn van bedreigingen aan het adres van ecologen of natuurbeschermers die zich uitspreken over wolven? Zo ja, welke maatregelen worden genomen om deze bedreigingen tegen te gaan, naast de verantwoordelijkheid die bij werkgevers wordt gelegd?
Bent u bereid om aanvullende maatregelen te treffen, zoals betere bescherming van ecologen, strengere handhaving tegen bedreigingen en actieve signalering van intimidatie binnen de natuurbeschermingssector? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid onderzoek te laten uitvoeren naar het terreingebruik van wolven en een analyse te maken van gebieden waar wolven lijken te verdwijnen, om zo inzicht te krijgen in mogelijke illegale praktijken?
Hoe denkt u te kunnen controleren of ergens sprake is van stroperij als een nationaal park als Nationaal Park De Hoge Veluwe of een landgoed als Den Treek slechts beperkt of helemaal niet informatie deelt met BIJ12 en de provincies?
Bent u bereid om expliciet de problematiek van stroperij daarin op te nemen en hierover afspraken te maken, aanvullend op de gesprekken met andere landen over een gezamenlijk wolvenmanagementplan?
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk te beantwoorden, voorafgaand aan het geplande plenaire debat over de wolf?
De tweemaandelijkse rapportage zero-emissiezones en de gevolgen voor ondernemers en over de vervolgafspraken met brancheorganisaties |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Kunt u, als u spreekt over geen noemenswaardige problemen bij de invoering van zero-emissiezones, de term noemenswaardig definiëren?1 2
Hoe rijmt u de bewering dat gemeenten geen noemenswaardige problemen ervaren bij de invoering van zero-emissiezones met uw uitspraak dat de precieze impact op ondernemers die niet aan de eisen voldoen en mogelijk in de knel komen, lastig is vast te stellen?
Kunt u aangeven wat de effecten zijn van de zero-emissiezones op de levering van goederen en diensten in de zero-emissiezones?
Verzamelen de gemeenten informatie over de effecten van de zero-emissiezones op ondernemers en op de levering van goederen en diensten in de zero-emissiezones? Zo nee, hoe weten gemeenten wat de effecten van de zero-emissiezones zijn op ondernemers en op de levering van goederen en diensten in de zero-emissiezones?
Heeft u naast informatie van gemeenten ook informatie opgehaald bij ondernemers en ondernemersorganisaties om de gevolgen van de zero-emissiezones voor ondernemers die niet aan de eisen voldoen of ondernemers die anderszins in de knel komen in kaart te brengen? Zo ja, waarom is dit dan niet in uw brief opgenomen? Zo nee, waarom heeft u niet met ondernemers of ondernemersorganisaties gesproken?
Bent u het ermee eens dat het cruciaal is om met ondernemersvertegenwoordigers te overleggen over de impact van zero-emissiezones op ondernemers? Zo ja, kunt u in de toekomstige tweemaandelijkse updates over de impact van zero-emissiezones informatie uit gesprekken met ondernemersorganisaties opnemen?
Bent u bekend met het feit dat, als gemeenten lokale ontheffingen invoeren boven op de landelijke ontheffingen, zij geen gebruik mogen maken van de landelijke infrastructuur ter afhandeling van aanvragen voor lokale ontheffingen?
Bent u het ermee eens dat het niet mogelijk maken van een landelijke ontheffing voor marktkooplieden leidt tot een onevenredige last voor marktkooplieden die in meerdere gemeenten actief zijn, maar nu in iedere gemeente een ontheffing moeten aanvragen?
Bent u het ermee eens dat dit gemeenten ontmoedigt om lokaal soelaas te bieden aan de ambulante handel in de vorm van ontheffingen?
Kunt u aangeven wanneer gemeenten van mening zijn dat er «lokaal aanleiding is» om de boetevrije periode te verlengen? Welke mening heeft u hier zelf over?
De wetenschappelijke onderbouwing voor en weerlegging van de zogeheten “hockeystick” grafiek van het IPCC |
|
de Vos |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
Kunt u zich herinneren dat tijdens het debat over over de Klimaat-en Energieverkenning op 11 maart 2025 aan u werd gevraagd een inhoudelijke reactie te geven op het onderzoek van McIntyre en McKitrick, waarin zij de onderbouwing voor de zogeheten «hockeystick» grafiek van Mann – zoals overgenomen door het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) in 1999 – met wetenschappelijke argumenten weerleggen?1
Kunt u zich herinneren dat u daarop verwees naar het Global Temperature Report for 2024 van Berkeley Earth, dat volgens u juist een wetenschappelijke onderbouwing voor deze grafiek van het IPCC zou geven?2
Erkent u dat in het rapport, zoals genoemd in vraag 2, op geen enkele wijze wordt verwezen naar deze grafiek van het IPCC, al was het maar omdat deze grafiek een tijdspanne bestrijkt van duizend jaar terwijl het rapport van Berkeley Earth zich slechts baseert op cijfers vanaf het jaar 1850?
Waarom verwees u in antwoord op de vraag, zoals genoemd in vraag 1, naar een rapport dat deze vraag niet beantwoordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat de grafiek van het IPCC een van de belangrijkste pijlers is onder (internationaal) klimaatbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u het ermee eens dat kritiek op het wetenschappelijk gehalte van de grafiek van het IPCC daarom uiterst serieus zou moeten worden genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u alsnog een inhoudelijke reactie geven op de wetenschappelijke kritiek van McIntyre en McKitrick op de grafiek van het IPCC? Kunt u hierbij in elk geval ingaan op de analyse dat in het onderzoek van Mann verouderde en dubbele datareeksen zijn gebruikt; op de analyse dat de statistische methode van Mann zodanig is dat de grafiek de vorm van een hockeystick krijgt, ongeacht welke data men erin stopt; en op de opgeschoonde data van McIntyre en McKitrick, die een grafiek opleveren van temperatuurschommelingen – met inderdaad een toename vandaag de dag, maar een die niet groter is dan een stijging in de vijftiende eeuw?
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde beantwoordingstermijn beantwoorden?
Bent u bekend met de berichten «Inspectie wilde strengere regels voor omstreden staalslak»1 en «800.000 ton staalslakken»2?
Deelt u de mening dat milieu- en gezondheidsschade ten gevolge van opslag van staalslakken én het gebruik ervan als bouwstof, zoals in het Gelderse Eerbeek, te allen tijde voorkomen zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Om welke reden is het advies van de ILT voor strengere regelgeving over staalslakken genegeerd?
Waarom heeft u ervoor gekozen om het advies niet te delen met de Kamer ondanks de groeiende zorgen bij meerdere partijen?
Deelt u de mening dat ter waarborging van een transparante overheid adviezen van toezichthouders als de ILT nooit genegeerd zouden mogen worden om redenen als imagoschade, zoals aangekaart in het advies? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het hergebruiken van secundaire materialen waarmee bodem en water vervuild raken juist een negatief effect heeft op de circulaire economie, omdat de grond en het water daardoor niet meer hergebruikt kan worden? Zo nee, waarop baseert u zich?
Bent u nog steeds van mening dat het gebruik van staalslakken als bouwstof veilig is en dat zij zonder al te veel problemen verhandeld moeten kunnen worden? Zo ja, wat beschouwt u precies onder zonder al te veel problemen?
Bent u van mening dat na aantoning van het RIVM3 in 2023 – een onderzoek uitgevoerd in opdracht van de ILT – dat het gebruik van staalslakken als bouwstof tot milieuschade kan leiden, het gebruik hiervan strenger gereguleerd had moeten worden?
Hoe verklaart u dat waar de Omgevingsdienst NL opmerkt dat bij het instellen van een informatieplicht niet voldoende toezicht kan worden gehouden op het gebruik van staalslakken door bedrijven die deze toepassen, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat verkondigt geen aanleiding te zien om te denken dat toepassende bedrijven de omgevingsdiensten niet zullen informeren? Waar is deze aanname van het ministerie op gebaseerd?
Deelt u de mening dat bij het instellen van een informatieplicht voorbij wordt gegaan aan de grip op handhaving? Hoe kijkt u naar het advies van de werkgroep – die bestaat uit vertegenwoordigers van omgevingsdiensten, waterschappen, Rijkswaterstaat, politie en ILT – dat er met een meldplicht veel beter kan worden gereguleerd dan bij een informatieplicht, omdat ze dan bouwprojecten kunnen stilleggen wanneer die meldplicht genegeerd wordt?
Bent u alsnog bereid een meldplicht in te voeren? Zo ja, binnen welk termijn verwacht u dit te kunnen doen? Zo nee, waarom niet?
Staat u nog steeds achter uw eerdere beantwoording dat de risico’s bij de toepassing van staalslakken als bouwstof bekend zijn en hier op grond van de zorgplicht rekening mee wordt gehouden? Hoe staat dat antwoord in relatie tot het advies van de ILT waarin staat dat staalslakken vervuilender zijn dan eerder gedacht? Vindt u nog steeds dat u de zorgplicht adequaat naleeft?
Hoe verhoudt de reactie van de voormalig staatsecretaris, waarin wordt gesteld dat het advies van de ILT aansluit bij de lijn van het ministerie om scherp te zijn op mogelijk risico’s, zich tot het nalaten van uitvoering van het betreffende advies?
Bent u bereid, op basis van het genegeerde voornoemde advies van de ILT, staalslakken voortaan als «afval» aan te merken? Zo nee, bent u dan wel bereid om strengere regelgeving te maken voor de toepassing van staalslakken als bouwstof? Zo ja, kunt u schetsen waaruit deze regelgeving bestaat en hoe u waarborgt toekomstig milieu- en gezondheidsschade te voorkomen bij het gebruik van staalslakken als bouwstof?
Bent u bekend met het bericht «Boskalis ziet geen toekomst meer in Nederland: «We moeten niet verzwakt worden door doorgeschoten milieu-eisen»»?1
Hoe beoordeelt u het dat het oer-Hollandse Boskalis mogelijk verder vertrekt uit Nederland, indachtig dat eerder ook andere grotere bedrijven hun twijfels hebben uitgesproken over verdere investeringen in Nederland (bijvoorbeeld: ASML of Mollie) en bijvoorbeeld het van oorsprong Nederlandse Shell, Unilever of Bird hun hoofdkantoor al uit Nederland hebben verplaatst of dit gaan doen?
Bent u in gesprek met hoofdkantoren van grote internationale organisaties die kenbaar hebben gemaakt een vertrek te overwegen? Zo ja, hoe geeft u vervolg aan deze zorgen?
Hoeveel Nederlandse bedrijven blijven naar schatting vallen onder de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) als het Omnibus I voorstel van de Europese Commissie doorgang vindt? Wat zijn de geschatte kosten voor deze Nederlandse bedrijven door deze regelgeving?
Bent u van mening dat de CSRD ook voor grote ondernemingen zou moeten worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid zich hiervoor in te zetten bij de Raad van de Europese Unie en hoe acht u het krachtenveld om dit te realiseren?
Hoeveel Nederlandse bedrijven blijven naar schatting vallen onder de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) als het Omnibus I voorstel van de Europese Commissie doorgang vindt? Wat zijn de geschatte kosten voor deze Nederlandse bedrijven door deze regelgeving?
Bent u van mening dat de CSDDD ook voor grote ondernemingen zou moeten worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid zich hiervoor in te zetten bij de Raad van de Europese Unie en hoe acht u het krachtenveld om dit te realiseren?
Wat zijn volgens u de gevolgen van de CSRD en CSDDD regelgeving voor Nederlandse bedrijven, de Nederlandse economie en voor de Europese economie?
Ziet u door de tanende Nederlandse concurrentiekracht een reden tot aanpassing van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA)? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Heeft u meer kritische signalen uit het bedrijfsleven ontvangen over de WAMCA? Zo ja, wat betrof deze kritiek specifiek?
Klopt het dat Nederland met de WAMCA het enige land is in Europa wat een regeling voor collectieve schadeclaims heeft? Zo nee, welke Europese landen kennen een soortgelijke regeling?
Wat zijn volgens u de gevolgen van de WAMCA voor Nederlandse bedrijven?
Klopt het dat sinds de invoering van de WAMCA er een toenemend aantal massaschadeclaims is te zien? Zo ja, hoe groot betreft de stijging?
Hoe kijkt, volgens u, het Nederlandse bedrijfsleven naar het in de Clean Industrial Deal uitgesproken voornemen van de Europese Commissie om bij openbare aanbestedingen te verplichten dat een gedeelte wordt gegund aan Europese bedrijven? Zien zij dit als een steuntje in de rug, of vrezen zij represailles van niet-EU-landen waardoor zij aanbestedingen in niet-EU-landen mogelijk mislopen?
Voor bedrijven als Boskalis zijn exportkredietverzekeringen ook van groot belang. Nederland gaat verder dan de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en/of EU-voorwaarden bij exportkredietverzekeringen. Om welke onderdelen gaat dit specifiek? Bent u bereid om aanpassingen te doen in deze voorwaarden om te komen tot een (meer) gelijk speelveld? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Wat zijn de gevolgen van de afspraken in Glasgow bij de Conference of the Parties 26 (COP26) voor Nederlandse bedrijven die gebruik (willen) maken van exportkredietverzekeringen? Wat hebben andere landen daadwerkelijk in de praktijk gedaan na ondertekening van de afspraken COP26? In hoeverre is er door deze afspraken nog sprake van een gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven?
Het Natuur van Natuurnetwerk Nederland (NNN) |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Kunt u toelichten waarom de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) met slechts 1.968 hectare natuur in 2023 sterk achterblijft bij de jaarlijkse doelstelling, terwijl de restopgave voor 2027 nog 29.520 hectare bedraagt?
Deelt u de conclusies uit het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) biodiversiteit dat we, om de natuur beter te beschermen, meer ruimte voor natuur moeten maken en dat daarvoor meer, grotere en meer verbonden natuurgebieden nodig zijn?
Welke consequenties heeft het voor internationale doelstellingen als het NNN niet wordt afgerond, zoals is afgesproken bij de decentralisatie van het natuurbeleid?
Welke acties zijn sinds 2022 ondernomen om de aanbevelingen van de Taskforce Versnelling, zoals het opzetten van provinciale grondbanken, ontpachten en het benutten van dwingend instrumentarium, te implementeren? Zijn hier resultaten van bekend?
Hoe wordt binnen het programma Ruimte voor Landbouw en Natuur en andere relevante programma’s prioriteit gegeven aan de resterende opgave van het Natuurnetwerk Nederland, zoals aanbevolen door de Taskforce?
Welke middelen gaat u beschikbaar stellen, aangezien de kosten voor grondwerving en inrichting significant zijn gestegen, voor provincies die niet in staat zijn de doelstelling te behalen?
Welke concrete stappen en aanvullende maatregelen gaat u ondernemen om te zorgen dat de resterende hectares voor 2027 worden gerealiseerd?
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat Stikstof en natuur van 2 april 2025 beantwoorden?
Het eindrapport ‘Ammoniak van Zee’ |
|
André Flach (SGP) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Hoe waardeert u het inzicht van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat nauwelijks sprake kan zijn van ammoniak uit zee en dat een aanzienlijk deel van de gemeten aanwezigheid van ammoniak in kustgebieden nog steeds niet kan worden verklaard, terwijl de depositieberekeningen in de kustgebieden hiervoor nog steeds worden gecorrigeerd en naar boven worden bijgesteld?1
Kunt u een indicatie geven van de mate waarin de depositieberekeningen met Aerius-monitor naar aanleiding van het eindrapport «Ammoniak van Zee» bij de komende update zullen worden bijgesteld?
Hoe reëel is de mogelijkheid dat sprake is van overschatting van de depositie in kustgebieden, zoals aangetoond bij depositiemetingen in Solleveld en dat hierdoor de concentraties in de kustgebieden hoger uitvallen dan berekend?2
Wanneer zijn de resultaten van nieuwe metingen in Solleveld bekend?
Bent u voornemens ervoor te zorgen dat net zoals voor concentratiemetingen wordt gecorrigeerd ook wordt gecorrigeerd voor depositiemetingen, aangezien dat de laatste stand van de wetenschap is?
Bent u voornemens in overleg met de provincies ervoor te zorgen dat in natuurdoelanalyses voor de kustgebieden wordt verwezen naar de stand van de wetenschap wat betreft depositieberekeningen en -metingen in kustgebieden, zowel als het gaat om het eindrapport «Ammoniak van Zee» als de depositiemetingen in Solleveld, en de mogelijke gevolgen daarvan voor het halen van de kritische depositiewaarde in verschillende habitats?
Deelt u de mening dat, gelet op de grote impact van het niet langer corrigeren voor zee-emissies op de depositieniveaus in de kustgebieden (tot 400 mol per hectare per jaar), het van groot belang is dat modelaanpassingen snel worden doorgevoerd zodat vergunningverlening voor onder meer woningbouw niet onnodig wordt belemmerd?
Het bericht 'EU Omnibus: EU finance ministers back proposal, Parliament heavily divided' |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel uitResponsible Investor getiteld «EU Omnibus: EU finance Ministers back proposal, Parliament heavily divided»1 van 12 maart jongstleden?
Klopt het dat in de Ecofinraad werd gesproken over de CSRD – de richtlijn die bedrijven vraagt om relevante informatie te rapporteren over CO2-uitstoot, afvalbeheer, watergebruik, etc. – en over het «stop de klok»-voorstel van de Europese Commissie dat voorstelt om de deadlines van deze rapportage voor twee categorieën bedrijven uit te stellen? Klopt het dat volgens het commissievoorstel bedrijven uit de eerste categorie wel nog zouden blijven rapporteren?
Klopt het dat u in de Ecofinraad heeft gepleit om verder te gaan dan het voorstel van de Europese Commissie en heeft voorgesteld ook bedrijven uit de eerste categorie te laten pauzeren met rapporteren? Zo ja, waarom heeft u dat gedaan?
Klopt het dat u in de geannoteerde agenda die u op 28 februari 2025 naar de Kamer heeft gestuurd, heeft geschreven dat «het kabinet de Europese Commissie in haar initiatief steunt», maar dat u niet heeft vermeld dat het kabinet zou pleiten om het initiatief van de Europese Commissie te verbreden? Op welke manier heeft u de Kamer dan wel vooraf over deze inzet geïnformeerd? Indien dit niet is gebeurd, waarom niet? Onderschrijft u dat het voor de Kamer van belang is om van te voren geïnformeerd te worden over de kabinetsinzet in Brussel? Bent u met terugwerkende kracht van mening dat het kabinet het voorstel om het «stop de klok»-initiatief te verbreden in de geannoteerde agenda van 28 februari 2025 had moeten opnemen?
Bent u bekend met het onderzoek van PwC2, waaruit blijkt dat van de ondervraagde bedrijven uit die eerste categorie, de meerderheid aangeeft dat openbaarmaking van duurzaamheid – zoals CSRD beoogt – voor hen leidt tot meerdere zakelijke voordelen, waaronder betere milieuprestaties, betere risicobeperking, toegang tot kapitaal, transparantie en daardoor verhoogd vertrouwen bij klanten, investeerders en andere belanghebbenden? Waarom zou u deze bedrijven desondanks willen vragen om met deze praktijk – inmiddels een kernpraktijk van bedrijven in Europa, waar zij dus zelf van zeggen voordeel te ervaren – te stoppen, terwijl de wijzigingen van de commissie nog niet vaststaan?
Erkent u dat, hoewel de Commissie vaart wil maken, er over de wijzigingen nog twaalf tot achttien maanden onderhandeld zou kunnen worden in het Europees parlement en de Europese Raad, waarna nog minimaal zes maanden nodig zijn voor de omzetting van de herziene richtlijnen in nationale wetgeving? Klopt het dus dat dit op zijn vroegst in de herfst van 2026 zal zijn, na de publicatie van de eerste duurzaamheidsrapporten van de bedrijven van zowel golven één en twee, zoals voorzien door de huidige wetgeving? Klopt het dat er, met uw voorstel, dus gedurende deze gehele periode geen rapportage zou plaatsvinden?
Snapt u dat deze gang van zaken voor verwarring zorgt bij bedrijven? Hoe draagt dit bij aan voorspelbaarheid van de overheid, heldere verwachtingen en rechtszekerheid voor hen?
Hoe verhoudt uw voorstel om grote bedrijven gedurende een periode van ten minste achttien maanden niet te laten rapporteren over hun CO2-uitstoot, afvalbeheer en watergebruik, zich tot de ambitie uit het regeerprogramma om «de planeet schoon door te geven aan onze kinderen en volgende generaties» en om de klimaatdoelen te halen?
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Het artikel 'Zonnestroom is in 2027 geen cent meer waard, dus paneelbezitters zijn de dupe' |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zonnestroom is in 2027 geen cent meer waard, dus paneelbezitters zijn de dupe»?1
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat energiebedrijven voor zonnestroom (in de eerste bekendmakingen van tarieven) maar € 0,25 cent per kilowattuur bieden?
Kunt u verklaren hoe het kan dat een dergelijke vergoeding in geen enkele verhouding staat tot wat ingekochte zonnestroom hetzelfde huishouden kost?
Bent u het eens dat het strijdig is met het aangenomen amendement 26 611 nr. 19 van lid Postma dat leveranciers na 1 januari 2027 een overstapboete in rekening brengen, zoals in het artikel gesuggereerd wordt?
Bent u het eens dat het wijzigen van de kilowattuurprijs voor levering en teruglevering ook een wijziging is van de voorwaarden, en dat na het in werking treden van de wet Beëindiging salderingsregeling, het contract zonder overstapstapboete opgezegd moet kunnen worden?
Hoe wilt u voorkomen dat woningeigenaren/ huurders zonnepanelen zullen verwijderen of uitzetten?
Ziet u een oplossing in opslag van zonne-energie? Zo ja, hoe wilt u de opslag van zonne-energie stimuleren (subsidie thuisbatterij, buurtbatterij)?
De scheepsramp voor de kust van Hull |
|
Geert Gabriëls (GL), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() ![]() |
Welke schadelijke effecten op natuur en milieu in de Noordzee moeten we vrezen van de scheepsramp voor de kust van Hull (Groot-Brittanië)? Zijn er effecten voor het Nederlandse of internationale deel van de Noordzee te verwachten?
Kunt u de Kamer informeren over de oorzaak van het ongeluk?
Gelden er voor het Britse deel van de Noordzee andere regels voor de scheepvaartveiligheid dan voor het Nederlandse of internationale deel?
Kan een dergelijk ongeluk redelijkerwijs ook voor de Nederlandse kust plaatsvinden? Of zijn er hier maatregelen van kracht die dat onwaarschijnlijk maken of uitsluiten?
Hoe verhoudt deze scheepsramp zich tot de door de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) geconstateerde risico’s? Moet deze ramp gevolgen hebben voor het opvolgen van de aanbevelingen uit het OVV-rapport over de scheepvaartveiligheid op de Noordzee? Is uw brief van 17 februari in die zin nog actueel?1
Welke maatregelen neemt u om de scheepvaartveiligheid te verbeteren en risico’s zoals deze aanvaring te verkleinen?
Welke maatregelen neemt u om de gevolgen van aanvaringen te bestrijden?
Als we bij elk incident met een containerschip moeten vrezen voor ernstige gevolgen voor de Noordzeenatuur door vervuiling met zeer gevaarlijke en giftige stoffen, moeten we dan niet het vervoer van deze stoffen anders regelen? Bijvoorbeeld met strengere eisen aan containers of schepen, apart vervoer of andere maatregelen?
Hoe kan de natuur tijdens of na een scheepsramp waarbij gevaarlijke stoffen vrijkomen worden beschermd? Zijn er ook gespecialiseerde schepen of andere apparatuur beschikbaar voor andere lekkages dan alleen olie? Is er iets dat gedaan kan worden als schadelijke, in water oplosbare, stoffen vrij komen?
Acht u de huidige aanpak van risicobeheersing op de Noordzee voldoende in lijn met de snelle ontwikkelingen in het gebied, zoals de groei van de scheepvaartindustrie en de uitrol van windparken? In hoeverre houdt de in de Kamerbrief van 17 februari geschetste aanpak gelijke tred met deze ontwikkelingen? Acht u aanvullende maatregelen noodzakelijk om de scheepvaartveiligheid en ecologische bescherming op de Noordzee toekomstbestendig te maken?
De agressieve en misleidende telefonische verkoop van thuisbatterijen. |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Beljaarts , Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van het programma Radar van 10 maart 2025, waarin duidelijk wordt dat er steeds meer bedrijven op agressieve en misleidende wijze thuisbatterijen proberen te verkopen?
Verandert de uitzending van Radar iets aan uw antwoorden op de vragen 1, 2, en 5 op eerder gestelde vragen over de schimmige verkoop van thuisbatterijen (Kamerstuk 2024Z18132)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat?
Wat vindt u ervan dat bedrijven mensen onjuist en onvolledig informeren en onder druk zetten om een veel te dure thuisbatterij te kopen?
Wat vindt u ervan dat bedrijven dreigen met een torenhoge boete wanneer iemand de aankoop binnen de wettelijke 14 dagen bedenktijd wil annuleren? Welke consequenties kunnen worden verbonden aan dit soort agressieve praktijken? Kunnen er boetes worden uitgedeeld, of kan de vergunning worden ingetrokken?
Welke rechten hebben mensen die voor te veel geld een thuisbatterij hebben aangeschaft en daarbij onjuist of onvolledig zijn geïnformeerd, en/of die onder druk zijn gezet en waarbij is gedreigd met een opzegboete terwijl dit juridisch niet juist is?
Hoe kan het dat dezelfde «ondernemers» onder verschillende bedrijfsnamen opereren en telkens dezelfde trucs uithalen en daardoor door kunnen blijven gaan met hun malafide praktijken? Kunt u toezeggen om alles op alles te zetten om ervoor te zorgen dat niet alleen bedrijven, maar ook de «ondernemers» erachter geweerd worden van de markt?
Hoe kan het dat deze bedrijven telkens met een nieuw telefoonnummer bellen, zodat blokkeren geen zin heeft? Wat kunt u daaraan doen?
Kunt u nader ingaan op het onderdeel van de reportage van Radar waaruit blijkt dat de verkopers van thuisbatterijen in het bezit zijn van een telefoonnummer en informatie over het energiecontract en het aantal zonnepanelen van de mensen die zij benaderen? Hoe komen zij aan deze informatie? Is dit legaal? Beschermen energiebedrijven de privacy van hun klanten wel voldoende?
Klopt het dat telefoonnummers van mensen verhandeld worden?
Kunt u bevestigen dat per 1 januari 2026 telefonische verkoop van thuisbatterijen zonder toestemming vooraf verboden is? Hoe gaat dit verbod worden gehandhaafd?
Hoe ziet «voorafgaande toestemming» eruit? Kan dat ook zijn dat iemand algemene voorwaarden accepteert waarin verstopt staat dat «de gegevens gebruikt worden of gedeeld worden met derden voor commerciële doeleinden» of een variant daarop?
Deelt u dat een waarschuwing vanuit de Autoriteit Consument & Markt (ACM) niet genoeg is en dat actieve toezicht en handhaving op zijn plaats is?
In het antwoord op vraag 4 op de eerder gestelde vragen over de schimmige verkoop van thuisbatterijen geeft u aan dat de ACM zelf gaat over de onderzoeken die worden uitgevoerd; kunt u toezeggen om in gesprek te gaan met de ACM en aan te dringen op toezicht en handhaving?
De door het ministerie van I&W uitgezette enquête over geur van veehouderijen |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat uitgezette enquête over geur van veehouderijen?1
Kunt u aangeven waarom in de enquête eenzijdige en sturende vragen worden gesteld, zoals de vraag: «Heeft de geur van de stallen van veehouderij(en) in uw woonomgeving weleens invloed op uw (sociale) leven? Bijvoorbeeld doordat u minder vaak bezoek wilt ontvangen of dat u minder aan buitenactiviteiten doet, zoals buiten zitten, fietsen, sporten of tuinieren?» Deelt u de mening dat een dergelijke sturende vraag gevolgen kan hebben voor de objectiviteit van dit onderzoek?
Waarom wordt in zo'n eenzijdige en sturende enquête een financiële beloning in het vooruitzicht gesteld voor deelnemers?
Deelt u de mening dat een financiële prikkel mensen kan aansporen om negatief te antwoorden?
Kunt u verklaren hoe de vragen in deze enquête tot stand zijn gekomen en wie gewerkt hebben aan de opzet van het onderzoek en de vragen?
Kunt u alle correspondentie omtrent de totstandkoming van dit onderzoek en deze vragen openbaar maken?
Waar zijn deze folders precies allemaal verspreid en hoeveel folders zijn er verspreid? Kunt u hierbij niet alleen de gemeenten noemen, maar specifiek aangeven in welke gebieden en op hoeveel meter afstand de mensen wonen van een veehouderij?
Waarom is specifiek voor deze gebieden gekozen?
Zijn er soortgelijke onderzoeken over andere sectoren? Zo ja, welke en kunt u deze folders delen met de Kamer?
Indien dit soort onderzoeken (met folderverspreiding, of via internet) ook over andere sectoren zijn gehouden, wat is met de resultaten gedaan en tot welk beleid heeft dit geleid?
Hoe waarborgt u dat de uitkomsten van deze enquête niet worden gebruikt als een legitimering voor beleid zonder dat er sprake is van een objectieve, wetenschappelijke en evenwichtige analyse van geurbeleving, omdat het onderzoek door deze opzet de objectiviteit en wetenschappelijke betrouwbaarheid mist?
Hoe beoordeelt u het feit dat het Ministerie van I&W belastinggeld inzet voor een enquête waarin burgers financieel worden gestimuleerd om klachten te uiten over een specifieke sector?
Hoeveel geld wordt jaarlijks beschikbaar gesteld door uw ministerie en andere ministeries om burgers te betalen om deel te nemen aan onderzoeken?
Deelt u de mening dat de overheid met dit soort onderzoeken boeren in een kwaad daglicht zet en bijdraagt aan een negatief beeld over de sector?
Erkent u dat geurbeleving subjectief is en dat wat de een niet als geurbelasting ervaart, iemand anders wel zo kan ervaren?
Deelt u de mening dat de mate van geurbelasting wetenschappelijk onderzocht dient te worden en niet via folders huis-aan-huis?
Bent u bereid de enquête per direct op te schorten en opnieuw te laten beoordelen op objectiviteit en effect op de agrarische sector? Zo nee, waarom niet?
Het bericht 'Zonnestroom is in 2027 geen cent meer waard, dus paneelbezitters zijn de dupe' |
|
Silvio Erkens (VVD), Pieter Grinwis (CU) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zonnestroom is in 2027 geen cent meer waard, dus paneelbezitters zijn de dupe»?1
Deelt u de mening dat consumenten een eerlijke terugleververgoeding verdienen?
Hoe beoordeelt u de voorwaarden van Greenchoice voor 2027 waar zowel de terugleverkosten als terugleververgoeding dalen, waarbij er slechts 0,25 cent per Kilowattuur (kWh) verschil tussen zit? Hoe kijkt u naar het feit dat consumenten nauwelijks nog iets overhouden aan het terugleveren van zonnestroom hierdoor?
Kunt u aangeven hoe dit verschil rijmt met de eerdere schattingen van een netto waarde van 5 cent per kWh in 2027?
In hoeverre acht u de voorwaarden van Greenchoice als «redelijke vergoeding»?
Hoe rijmt u de voorgestelde lage terugleververgoeding met het aangenomen amendement Grinwis c.s. (Kamerstuk 36 611, nr. 17) waarin wordt gevraagd om tot 1 januari 2030 de redelijke vergoeding vast te stellen op niet minder dan 50% van voor de levering overeengekomen prijs?
Bent u van mening dat er op dit moment voldoende controle is op energieleveranciers? Bent u van mening dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) voldoende kan optreden conform het aangenomen amendement Erkens c.s. (Kamerstuk 36 611, nr. 16) wanneer toch kosten voor saldering in rekening worden gebracht?
Hoe beoordeelt u de lage terugleververgoeding van Greenchoice in het licht van de wettelijke verplichting middels het amendement Erkens (Kamerstuk 35 594, nr. 22) dat de Minister vanaf 2027 tweejaarlijks een redelijke vergoeding vaststelt op advies van de ACM? Acht u 5,4 cent per kWh passend bij de belangen van afnemers volgens artikel 95a, eerste lid, van de Energiewet?
In hoeverre acht u de transparantie van andere partijen, naast Greenchoice, over de voorwaarden per 2027 van belang? Hoe ziet u dit in het licht van de verplichting om objectief aantoonbare kosten verbonden aan het hebben van zonnepanelen op een vergelijkbare wijze transparant te maken zodat huishoudens kunnen kiezen voor het beste aanbod (Kamerstuk 36 611, nr. 16)?
In hoeverre voldoen de door Greenchoice gestelde terugleverkosten aan de beperkingen die de Energiewet hieraan stelt? Kan Greenchoice onderbouwen dat de kosten direct gerelateerd zijn aan het terugleveren van zelfopgewekte hernieuwbare elektriciteit door actieve afnemers?
Hoe bent u van plan te waarborgen dat consumenten worden beschermd tegen lage terugleververgoedingen?
Welke stappen worden er genomen om het verschil tussen de verwachte netto waarde van 5 cent per kWh in 2027 en de werkelijke vergoeding aan consumenten aan te pakken?
Wat voor maatregelen wilt u treffen om ervoor te zorgen dat de norm van 50% wordt gehaald bij de terugleververgoeding na 2027?
Welke maatregelen overweegt u om de controle op energieleveranciers te versterken en ervoor te zorgen dat de ACM voldoende kan optreden tegen onterecht in rekening gebrachte salderingskosten?
Bent u van plan om de ACM op te roepen om de financiële overwegingen van Greenchoice te onderzoeken? Zo ja, wanneer kunnen we de uitkomsten van dit onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?
Welke stappen gaat u nemen om de transparantie van energieleveranciers te verbeteren, zodat huishoudens met zonnepanelen duidelijk kunnen zien welke objectief aantoonbare kosten er verbonden zijn aan hun energiecontracten?
In hoeverre verwacht u dat andere energieleveranciers bij veranderingen in wet- en regelgeving de tarieven aanpassen ten nadele van consumenten? Welke maatregelen treft u mocht dit van toepassing zijn?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Extra klimaatmaatregelen naar aanleiding van de Klimaat- en Energieverkenning 2024 |
|
Suzanne Kröger (GL), Ilana Rooderkerk (D66), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is de stand van zaken rondom het opstellen van extra klimaatmaatregelen? Is er al sprake van een concept-klimaatpakket? Welke omvang (in megatonnen CO2) heeft dit pakket?
In de Klimaatnota heeft het kabinet in reactie op de KEV aangegeven dat in het voorjaar tot alternatief beleid besloten zal worden zodat de afgesproken doelen, conform het Regeerprogramma, binnen bereik komen. Het kabinet zit op dit moment midden in dit proces en zal de Kamer over de uitkomsten hiervan, zoals voorgaande jaren ook het geval was, informeren bij de Voorjaarsnota.
Zijn er maatregelen in beeld die niet in het IBO-rapport «Scherpe doelen, scherpe keuzes: IBO aanvullend normerend en beprijzend nationaal klimaatbeleid voor 2030 en 2050» stonden? Zo ja, wat voor soort maatregelen?
Het kabinet maakt zo goed mogelijk gebruik van alle bestaande rapporten die de afgelopen jaren zijn gepubliceerd waaronder het IBO. Daarnaast zijn er ook veel partijen uit de maatschappij die suggesties hebben aangedragen, waaronder de partijen die zich verbonden hebben in de maatschappelijke alliantie en de inbreng van jongeren in het Jongerenakkoord. Tot slot voert het Ministerie van Financiën op dit moment nog een beprijzingsonderzoek uit.
Zijn er, net zoals vorig jaar, fiches vanuit de ministeries opgesteld voor het Meerjarenprogramma 2026? Zo ja, kunnen die voor het plenaire debat over de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) (ingepland op dinsdag 11 maart 2025) naar de Kamer worden gestuurd?
Voor het Meerjarenprogramma van het Klimaatfonds zijn dit jaar, net als vorig jaar, fiches opgesteld. Deze fiches zal het kabinet bij het aanbieden van het concept-Meerjarenprogramma met de Kamer delen.
Zijn er vanuit het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en TNO al reflecties over deze fiches? Zo ja, kunnen die voor het plenaire debat over de KEV naar de Kamer worden gestuurd?
Op de fiches die worden gebruikt voor het Meerjarenprogramma van het Klimaatfonds stellen het PBL en TNO ook dit jaar weer een reflectie op. Deze reflecties zal het kabinet bij het aanbieden van het concept-Meerjarenprogramma met de Kamer delen.
Kunt u deze vragen voor het plenaire debat over de KEV beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Troebele Hollands glorie in de Baai van Manilla: hoe baggeraar Boskalis zich vertilde aan een prestigeproject» van de Volkskrant van 1 maart jongstleden over de exportkredietverzekering voor de aanleg van een vliegveld voor de Filipijnse kust door het Nederlandse bedrijf Boskalis en het Filipijnse conglomeraat San Miguel?1
Bent u bekend met het in het artikel aangehaalde rapport van de mensenrechtenorganisatie Global Witness getiteld Sunk Costs: A Mega Airport in the Path of Climate Disaster?2
Kent u het haalbaarheidsrapport van San Miguel waarin de zeespiegelstijging in de baai van Manilla op 5,3 millimeter per jaar wordt geschat? Kent u de conclusie van het Global Witness rapport, gebaseerd op informatie van verscheidene onderzoeksinstituten, dat de stijging in werkelijkheid vele malen hoger ligt, waardoor de luchthaven binnen dertig jaar onder water zou staan? Wat zou u ervan vinden als Nederland een exportkredietverzekering heeft verleend aan een project dat, in de woorden van de Volkskrant, «gedoemd is om te mislukken»?
Kent u de constatering van Global Witness – bevestigt door verscheidene bronnen met kennis van het project zoals het gerenommeerde Nederlandse kennisinstituut Deltares – dat de bouw van de luchthaven als «landontwikkeling» is geclassificeerd in plaats van «landaanwinning» om zo strenge natuurwetgeving te omzeilen? Hoe beoordeelt u het besluit om het project als dusdanig te classificeren?
Klopt het dat Boskalis en San Miguel hebben toegezegd om 1,700 hectare nieuwe wetlands aan te leggen ter compensatie van het natuurverlies als gevolg van het bouwproject? Klopt het dat er toezeggingen zijn gedaan over compensatie van de lokale gemeenschap?
Kunt u bevestigen dat de compensatie van natuurverlies en van geherhuisveste bewoners, en dus de naleving van internationale standaarden, voor Nederland een harde eis zijn voor het verstrekken van een exportkredietverzekering? Wat voor mogelijkheden bevat het handelsinstrumentarium om dit soort compensatie af te dwingen?
Kent u de constatering van de Volkskrant dat «van de beloofde 1,700 hectare nieuwe wetlands vrijwel niets is terechtgekomen»? Kunt u aangeven hoeveel hectare natuurcompensatie inmiddels is gerealiseerd en hoe dat zich verhoudt tot de gedane toezeggingen? Liggen er concrete plannen voor meer wetlands, hoeveel hectare zal dit beslaan, in welk gebied zal dit plaatsvinden en wanneer zal dit gerealiseerd worden?
Klopt de constatering van Global Witness dat, van de families die door het project gedwongen moesten verhuizen, minder dan de helft gecompenseerd is? Zijn er concrete plannen om deze compensatie alsnog te regelen?
Deelt u de conclusie van de IOB dat meer transparantie de schade voor de lokale bevolking had kunnen beperken, maar bedrijfsbelangen dit verhinderen?3 Vindt u dit ook onwenselijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u transparantie bij toekomstige verstrekkingen verbeteren?
Klopt het dat Boskalis het werk aan het project vroegtijdig heeft stopgezet? Kunt u aangeven of de exportkredietverzekering is ingezet om eventuele financiële verliezen aan de kant van Boskalis of de banken, waaronder de Nederlandse ING, te compenseren als gevolg van het vroegtijdig stil komen te liggen van het project? Indien er gebruik is gemaakt van de exportkredietverzekering om verliezen aan de kant van Boskalis of de banken te dekken, kunt u aangeven voor welk bedrag dit is geweest? Zo nee, waarom niet?
Zou u – met de kennis van nu, over de onderschatting van de zeespiegelstijging en de gebroken beloftes over compensatie van natuurverlies en geherhuisveste bewoners – anders hebben gehandeld bij de toekenning van de exportkredietverzekering? Zo nee, waarom niet?
De oplossing van natuurcompensatie voor de aanleg van de Tweede Maasvlakte en de gevolgen daarvan voor vissers in Noord-Holland. |
|
Harmen Krul (CDA), Eline Vedder (CDA) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Alternatieve oplossing Natuurcompensatie Maasvlakte is geen oplossing»?1
Herkent u het in dit artikel beschreven alternatief voor natuurcompensatie voor de aanleg van de Tweede Maasvlakte?
Kunt u aangeven wat de status van dit voorstel is? Wanneer verwacht u een definitief besluit te nemen?
Is er naar uw mening voor de vissers wel of geen «waterbedeffect» als de beperkende maatregelen voor de Zuidwestelijke viswateren worden vervangen door maatregelen in de Noord-Hollandse wateren?
Welke verklaring en onderbouwing zijn er om een extra Natura 2000-gebied op basis van de Habitatrichtlijn ten zuiden van het Natura 2000-gebied «Noordzee Kustzone» nodig te maken en/of om dat gebied in zuidelijke richting uit te moeten breiden?
Kunt u de ecologische onderbouwing geven voor die eventuele uitbreiding van het bestaande Natura 2000-gebied of voor aanwijzing van een nieuw Natura 2000-gebied, uitgaande van het Habitattype 1110?
Kunt u aangeven of u voornemens bent de mogelijk gedupeerde Noord-Hollandse vissers te compenseren en op welke wijze dat zal gebeuren?
Kunt u aangeven wat de status is van uitbetaalde compensatiegelden in de Zuidwestelijke regio als daar niet langer meer sprake is van beperkende maatregelen?
Kunt u aangeven waarom u op deze wijze invulling geeft aan de motie van het lid Flach c.s. (Kamerstuk 30 252, nr. 137), door wel de vissers in de regio Zuidwest te ontzien maar de Noord-Hollandse vissers te beperken en de visserij daarmee per saldo met evenveel of zelfs meer beperkingen te confronteren?
Bent u bereid om geen onomkeerbare besluiten te nemen, waaronder het informeren van of notificeren bij de Europese Commissie, totdat u met de visserijsector langs de hele kust (van Cadzand tot Delfzijl) overeenstemming heeft bereikt over mogelijk alternatieve maatregelen?
Het behoud en de verduurzaming van de Nederlandse industrie |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Eelco Heinen (VVD), Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Hoe kijkt u naar de oproep vanuit de Nederlandse industrie1 en het beroep dat vanuit de Clean Industrial Deal2 op lidstaten wordt gedaan om vergaande maatregelen te nemen om de industrie te redden en versneld te verduurzamen?
Op 19 februari jl. heeft de Nederlandse industrietop met diverse brancheverenigingen, vakbonden, bedrijven en decentrale bestuurders plaatsgevonden. Daar is een rapport van PwC Strategy& aan het kabinet aangeboden, waarin wordt onderbouwd hoe groot het belang van de industrie is voor onze economie. Deelnemers gaven aan dat de concurrentiekracht van met name de basisindustrie de afgelopen jaren is verslechterd. Men riep op om snel maatregelen te nemen die de neergaande trend kunnen keren, die de investeringszekerheid vergroten en de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie versterken.
Het rapport bevestigt dat de industrie van groot belang is voor onze welvaart, werkgelegenheid en innovatievermogen en een centrale rol speelt in de transitie naar een duurzaam energiesysteem en een circulaire economie. Het kabinet voelt ook dat de concurrentiepositie van de industrie onder druk staat en de weg naar klimaatneutraliteit hobbelig is. Onder meer de opgelopen rente voor investeringen, hoge energieprijzen in Europa – in Nederland in het bijzonder – en onzekerheid over energie-infrastructuur, zorgen ervoor dat investeringsbeslissingen worden uitgesteld. De Nederlandse industrie staat voor een verduurzamingsslag, maar dit kunnen we niet los zien van het concurrentievermogen. Het verbeteren van het concurrentievermogen van de Nederlandse industrie staat niet voor niks in het Regeerprogramma, bijvoorbeeld op het gebied van energiekosten. Belangrijk is daarbij dat het kabinet heeft afgesproken door te gaan met de klimaatafspraken, daar wordt nu aan gewerkt. We leggen mogelijke maatregelen langs de meetlat van haalbaarheid, betaalbaarheid en uitvoerbaarheid. Het vergroten van de investeringszekerheid is een belangrijk aandachtspunt. Het kabinet wil dat bedrijven in Nederland verduurzamen, dat is de kern van groene groei.
Nederland is al langere tijd actief betrokken bij Europese discussies m.b.t. de uitdagingen van de industrie en de invloed daarvan op de NL/EU concurrentiepositie en de verdere verduurzaming. Het kabinet verwelkomt dan ook de expliciete prioriteit die de Commissie hieraan geeft met de presentatie van de Clean Industrial Deal en steun de oproep om concurrentiekracht en klimaatdoelstellingen in nauwe samenhang te adresseren. Op dit moment wordt bezien hoe de kansen die de Deal biedt zo goed mogelijk kunnen worden benut in Nederlandse context, daarvoor onderhouden we o.a. contact met de Europese Commissie. De inhoudelijke kabinetsappreciatie van de aangekondigde Clean Industrial Deal zal met de Kamer worden gedeeld via de standaard BNC-procedure.
Wat is uw reactie op het feit dat er zowel vanuit de Nederlandse industrie als vanuit Europa op wordt aangedrongen op het verlagen van (energie)belastingen voor de industrie? Welke mogelijkheden ziet u hiervoor?
In het kader van het Affordable Energy Action Plan, onderdeel van de Clean Industrial Deal, zal de Europese Commissie aanbevelingen aan lidstaten doen om de energiebelasting op elektriciteit te verlagen. Over het algemeen heeft de Nederlandse industrie hier positief op gereageerd. De inzet van de Europese Commissie sluit aan bij haar voorstel uit 2021 voor een herziening van de energiebelasting richtlijn (Energy Tax Directive), met als doel de belasting op energieproducten in lijn te brengen met EU-beleid inzake energie en klimaat om schone technologieën om stimuleren. Het kabinet sluit zich aan bij deze inzet. In dit verband is ook het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur gepubliceerd, waarvan de uitkomsten zullen worden meegenomen in de Voorjaarsbesluitvorming3.
Hoe kijkt u in dit licht naar het feit dat vanaf dit jaar voor het eerst opbrengsten worden verwacht als gevolg van de Nederlandse CO2-heffing voor de industrie? Klopt het dat CO2-heffing industrie destijds is ingesteld met als doel het borgen van de CO2-reductiedoelstelling en het stimuleren van verduurzaming van de industrie, en niet het behalen van een budgettaire opbrengst?
Het doel van de heffing is inderdaad om verduurzaming binnen de industrie te stimuleren, en niet het behalen van een budgettaire opbrengst. De vormgeving van de heffing sluit aan bij dit doel: bedrijven ontvangen gratis uitstootrechten (dispensatierechten) waardoor een deel van de uitstoot van bedrijven wordt vrijgesteld. Enkel de emissies die gereduceerd moeten worden om het heffingsdoel te halen worden beprijsd. Met andere woorden: als een bedrijf voldoende snel emissiereductie behaalt, hoeft de heffing niet te worden betaald. Een spreekwoordelijke stok achter de deur.
Het feit dat de Nederlandse industrie dit jaar voor het eerst serieuze kosten van de heffing ondervindt laat zien dat de verduurzaming langzamer gaat dan beoogd. Hier is voor een deel rekening mee gehouden bij het vormgeven van de heffing. Bedrijven hebben namelijk de mogelijkheid om betaalde heffing op een later moment terug te vorderen op het moment dat zij via verduurzaming een overschot hebben aan dispensatierechten (en de heffing dan «voor» blijven). De vertraging door ontbrekende randvoorwaarden was echter niet voorzien.
Het kabinet houdt de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie nauwlettend in de gaten. Daartoe laat het kabinet jaarlijks een speelveldtoets uitvoeren, deze wordt tegelijkertijd met de voorjaarsnota naar de Kamer verzonden. Uit eerdere speelveldtoetsen blijkt inderdaad dat de CO2-heffing het risico op weglekeffecten verhoogt. Een stapeling met andere maatregelen (zoals het afschaffen van bepaalde vrijstellingen in de energiebelasting) kan een groter weglekeffect hebben. Hierbij is het tevens belangrijk om de CO2₂-heffing als onderdeel te zien van de bredere beleidsmix voor de energie- en klimaattransitie die wij in Nederland hebben. Er zijn immers ook significante hoeveelheden subsidie beschikbaar (zoals de SDE++) voor verduurzamingsprojecten waarmee de industrie de emissies kan verlagen en zo de additionele kosten van de heffing kan ontlopen, mits de randvoorwaarden op orde zijn.
Ook is het goed om op te merken dat de raming van € 291 mln. aan het begin van de kabinetsperiode is gemaakt. Deze raming is inherent onzeker. Als de industrie sneller verduurzaamt dan aangenomen, bijvoorbeeld doordat benodigde infrastructuur sneller wordt gerealiseerd, zullen de daadwerkelijke kosten voor de industrie lager zijn. Aan de andere kant leidt het ontbreken van de randvoorwaarden tot een vertraging van de verduurzaming en als die vertraging groter is dan ingeschat ten tijde van de raming leidt dit tot hogere inkomsten voor de staat. Het kabinet zet daarom in op het versnellen van de realisatie van de randvoorwaarden.
Kunt u weergeven welke opbrengsten het kabinet de komende jaren uit belastingen en heffingen vanuit de industrie verwacht, zoals de energiebelasting, CO2-heffing, EU Emissions Trading System (EU ETS) inkomsten en andere milieubelastingen?
In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de verwachte opbrengst van milieugerelateerde belastingen in de industrie. De opbrengst van de energiebelasting is moeilijk af te bakenen naar alleen ETS1 industrie, de tabel laat daarom de opbrengst voor de hele industrie zien (inclusief bijvoorbeeld kleinere industriële bedrijven die onder ETS2 gaan vallen). Ten aanzien van de CO2-heffing industrie is afgesproken dat de verwachte opbrengst wordt terugsluist naar het Klimaatfonds. Via het Klimaatfonds komen deze middelen daarom weer ten goede aan de verduurzaming van de industrie.
Tevens zijn hieronder de geraamde EU-ETS inkomsten voor de komende jaren weergegeven. De inkomsten uit het EU ETS komen uit het veilen van emissierechten. De veilingen worden overkoepelend voor het gehele EU ETS gehouden en niet per sector individueel. Daarom is niet direct af te leiden welk deel van de inkomsten uit de industrie komt. Om hier toch een beeld van te geven, kan worden geschat welk deel van de veiling van emissierechten ten behoeve van de industrie gebeurt. Het grootste deel van de industrie valt onder het ETS1, waar een significant deel van de uitstootrechten gratis wordt verstrekt en dus geen veilinginkomsten genereert. Het overige deel van de industrie zal vanaf 2027 onder het ETS2 gaan vallen, waar geen gratis rechten zijn voorzien. Naast de industrie vallen ook andere sectoren onder het EU ETS, waaronder de elektriciteitssector en lucht- en scheepvaart in ETS1 en de gebouwde omgeving en mobiliteit in ETS2. Rekening houdend met het aandeel gratis rechten en verhouding tot overige sectoren in zowel ETS1 als ETS2 kan, op basis van 2022 worden geschat dat ca. 13% en ca. 10% van de ETS1 en ETS2 veilinginkomsten, respectievelijk, uit de industrie komt. Voor het ETS1 is hierin de CO2 -efficiëntie van de Nederlandse industrie ten opzichte van de Europese benchmarks bepalend. Indien de Nederlandse industrie minder snel verduurzaamt dan de Europese benchmarks zal het percentage stijgen, en vice versa. De Europese benchmarks worden in 2026 en elke 5 jaar daarna opnieuw vastgesteld op het niveau van de 10% meest CO2-efficiënte bedrijven in de EU. De 13% is daarmee een redelijke inschatting tot en met 2025. Voor de periode na 2025 kan op dit moment geen goede inschatting worden gemaakt, maar vanwege de aanscherping van de benchmarks op korte termijn leiden tot een stijging van de bijdrage en kan deze later afnemen als bedrijven succesvol verduurzamen.
Kunt u, in het licht van de vorige vraag, weergeven hoeveel ondersteuning de industrie de komende jaren naar verwachting krijgt om te verduurzamen en innoveren?
Een overzicht van de verduurzamings- en innovatiesubsidies die aan de industrie ter beschikking staan is vorig jaar weergegeven als onderdeel van de factsheet «Verhoging tarief CO2-heffing industrie»4. Tabel 3 geeft een overzicht van de beschikbare subsidies. Het gaat om zowel subsidies voor CO2-reductie die specifiek voor de industrie zijn bedoeld (zoals de NIKI en VEKI) als om generieke CO2-reducerende subsidieregelingen waar de industrie ook gebruik van kan maken, zoals de EIA en SDE++. Naast subsidies voor CO2-reductie zijn er ook innovatiesubsidies zoals de DEI+-regeling. Hierbij is innovatie en verdere techniekontwikkeling het doel. Daarnaast zijn er middelen opgenomen die randvoorwaardelijk zijn voor verduurzaming, maar niet direct ten goede komen aan de industrie, zoals voor waterstofinfrastructuur.
Het betreft veelal onder voorwaarden gereserveerde bedragen in het Klimaatfonds, de bedragen die daadwerkelijk beschikbaar komen kunnen lager zijn. Deze mogelijkheid bestaat in ieder geval voor de DEI+, Maatwerk, de NIKI en de VEKI. Voor specifiek de SDE++ geldt, als aangegeven in de Kamerbrief openstelling SDE++ 2025 van 21 februari jl.5, dat de door het PBL geraamde energie- en CO2-prijzen fors lager zijn dan in 2024, waardoor de SDE(+)(+)-uitgaven toenemen. Op basis van de meest recente raming zijn voldoende middelen beschikbaar voor een openstellingsbudget in 2025 van € 8 miljard. Op basis van deze ramingen is met de resterende financiële middelen onvoldoende ruimte voor een openstelling in 2026. Voor de zomer informeert het kabinet de Kamer over de mogelijkheden voor een openstelling in 2026.
Bent u niet bezorgd dat de CO2-heffing Nederlandse bedrijven nog verder op achterstand zet ten opzichte van concurrenten elders in Europa en de wereld? Betekent een verwachte opbrengst van de CO2-heffing van 441 miljoen euro tot en met 2028 niet simpelweg dat de productie van de industrie verder zal dalen en bedrijven hun activiteiten gaan staken?
Zie het antwoord op vraag 3.
Heeft u berekend wat de belastingderving zal zijn als de industrie in Nederland de komende jaren fors krimpt? Heeft deze derving een plek in de overwegingen van dit kabinet ten aanzien van de steun voor de industrie?
Nee dat zou nader onderzoek vergen. Het kabinet zet juist in op het verduurzamen van de industrie in Nederland, want met verplaatsing over de grens is het klimaatbeleid niet gebaat. Naast de CO2-heffing bestaat de instrumentenmix daarom uit een breed scala aan subsidies, zoals in vraag 5 nader toegelicht.
Is de CO2-heffing volgens u op dit moment nog een doelmatig middel om het doel van CO2-reductie te realiseren of wordt dit doel straks vooral bereikt doordat de industrie krimpt of uit Nederland verdwijnt?
Om groene groei in Nederland te realiseren, moet het aantrekkelijk blijven voor zowel bestaande als nieuwe bedrijven om in ons land te investeren in verduurzaming. Het doel van de CO2-heffing is dan ook tweeledig: het stimuleren van emissiereductie binnen de industrie met behoud van duurzame bedrijvigheid. Het is onwenselijk als de reductiedoelen worden behaald door krimp van de industrie in Nederland, omdat dit zal leiden tot een toename van productie elders in de wereld. Dit draagt niet bij aan het oplossen van het klimaatprobleem.
Dit jaar wordt de CO2-heffing industrie geëvalueerd. In deze evaluatie wordt onder andere de doelmatigheid van het instrument onderzocht. Naar verwachting wordt het onderzoek in het laatste kwartaal van dit jaar met de Kamer gedeeld.
Hoe interpreteert u de volgende oproep vanuit de Europese Commissie: «To provide short-term relief to industry, in particular energyintensive industry investing in decarbonization, Member States should also lower taxation levels on electricity and eliminate levies that finance policies unrelated to energy. The Energy Taxation Directive allows to decrease electricity taxation down to zero for energy intensive industries. In that regard, the Commission will issue a recommendation on how to effectively lower taxation levels in a cost-effective way»?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is het kritisch bekijken van belastingen voor de industrie zoals de Nederlandse CO2-heffing en de voorgenomen plastic-heffing wat u betreft ook onderdeel van de Nederlandse uitwerking van dit deel van de Clean Industrial Deal? Zo nee, waarom niet?
Een van de doelen van de CID is het gelijke speelveld in de gehele EU voor industrie te verbeteren zonder daarbij de klimaatdoelen uit het oog te verliezen. Belastingen zijn van invloed op het vestigingsklimaat van een land en belastingen, zoals de CO2-heffing, dragen mogelijk ook bij aan het stimuleren van duurzaam gedrag en daarmee aan de mogelijke uitwerking van (klimaat)doelen en de CID. Het verschaffen van een gelijk speelveld voor de industrie heeft de volle aandacht van het kabinet in de verdere uitwerking van de CID.
Kunt u deze vragen voor het debat over de Klimaat- en Energieverkenning op 11 maart beantwoorden?
De antwoorden worden naar de Kamer verzonden voor het debat over de verduurzaming van de industrie op 20 maart.
Het bericht 'Tienduizenden huishoudens kunnen energierekening niet betalen: waarom is aardgas zo duur?' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Tienduizenden huishoudens kunnen energierekening niet betalen: waarom is aardgas zo duur?»?1
Ja.
Klopt het dat de kale gasprijs momenteel zo’n 48 cent per kuub is, daarbovenop nog zo’n 70 cent energiebelasting en btw komt en dat de energieleverancier daar nog ongeveer 12 cent inkoopvergoeding op doet?
De (variabele) leveringstarieven die consumenten betalen voor gas bestaan uit het kale leveringstarief (de inkoopprijs en een opslag van de leverancier), de energiebelasting en de btw van 21%. De groothandelsprijs voor gas (TTF) bedraagt momenteel circa € 0,42/m3 (19 maart 2025). De inkoopprijs die de leverancier rekent zal echter afhankelijk zijn van de inkoopstrategie van deze leverancier. Volgens het CBS2 werd er in januari door consumenten gemiddeld circa € 1,33/m3 betaald voor één kubieke meter gas. Circa € 0,58 is hiervan toe te schrijven aan de energiebelasting op aardgas, circa € 0,23 aan de btw en € 0,52 aan het kale leveringstarief. Hierin is de jaarlijkse belastingvermindering in de energiebelasting niet meegerekend. Dit is in 2025 een vast bedrag van € 524,95 exclusief btw (€ 635,15 inclusief btw). Als we aannemen dat 50% van de belastingvermindering wordt toegepast op het aardgasdeel van de energierekening, bedraagt het effectieve energiebelastingtarief voor aardgas aanmerkelijk minder: circa € 0,28/m3 bij een gemiddeld huishouden.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel inkomsten er dit jaar verwacht worden door de energiebelasting en btw op gas? Kunt u tevens inzichtelijk maken wat de inkomsten de afgelopen 15 jaar bedroegen, waarbij tevens vermeld wordt welk percentage aan energiebelasting en btw per jaar gold?
In tabel 1 is vanaf 2011 weergegeven hoeveel opbrengsten er waren vanuit de energiebelasting op aardgas en de opbrengsten uit elektriciteit en de belastingvermindering samen. Hierbij zijn vanaf de introductie in 2012 de opbrengsten uit energiebelasting en Opslag Duurzame Energie (ODE) opgeteld. De ODE is vanaf 2023 geïntegreerd in de energiebelasting. Ook is weergegeven wat de in dat jaar geldende tarieven waren in de verschillende schijven aardgas. Hierbij zijn opnieuw de energiebelasting en ODE opgeteld in de jaren 2012–2023. In de tweede kolom van rechts is het in dat jaar geldende btw-percentage toegevoegd. Gegevens over de btw-ontvangsten specifiek op aardgas zijn niet beschikbaar. In tabel 1 zijn een oploop in de energiebelastingtarieven en de opbrengst op aardgas te zien. Voor 2025 heeft het kabinet de voorgenomen tariefverhoging tot een verbruik van 170.000 m3 teruggedraaid. De energiebelastingtarieven en ontvangsten op elektriciteit nemen juist af. Dat is te zien in tabel 2; hierbij zijn de energiebelasting en de ODE opgeteld in de jaren 2012–2023. Met de schuif in de energiebelasting (verhoging op aardgas en verlaging op elektriciteit) wordt beoogd elektrificatie te bevorderen. De belastingvermindering en het budgettaire beslag ervan nemen in de loop der jaren toe. Dat is te zien in tabel 3. Door de belastingvermindering zijn de effectieve tarieven die huishoudens betalen lager.
t/m 5.000 m3 0,1639
vanaf 5.000 m3 0,1419
0,0393
0,0125
0,0082
19%
2.742 mln.
t/m 5.000 m3 0,1667
vanaf 5.000 m3 0,1443
0,0400
0,0127
0,0083
21%
2.445 mln.
0,1885
0,0448
0,0163
0,0117
21%
3.100 mln.
0,1940
0,0463
0,0168
0,0121
21%
2.805 mln.
0,1985
0,0705
0,0275
0,0124
21%
2.840 mln.
0,2630
0,0737
0,0267
0,0130
21%
3.700 mln.
0,2684
0,0696
0,0254
0,0135
21%
3.849 mln.
0,2885
0,0753
0,0274
0,0147
21%
4.068 mln.
0,3455
0,0815
0,0297
0,0159
21%
4.618 mln.
0,4106
0,0858
0,0446
0,0338
21%
5.314 mln.
0,4337
0,0890
0,0471
0,0360
21%
5.873 mln.
0,4497
0,0902
0,0478
0,0366
21% tot 1 juli
9% vanaf 1 juli
5.413 mln.
0,4898
0,0962
0,0511
0,0392
21%
4.329 mln.
0,5830
0,2238
0,1286
0,0489
21%
6.066 mln.
0,5782
0,3157
0,2035
0,0539
21%
6.125 mln.
Vanaf 1 januari 2024 opgesplitst in eerste schijf 0–1.000 m3 en tweede schijf 1.001–170.000 m3. De tarieven zijn gelijk.
0,1121
0,0408
0,0109
0,0005
19%
0,1140
0,0415
0,0111
0,0005
21%
0,1176
0,0438
0,0117
0,0005
21%
0,1208
0,0458
0,0122
0,0005
21%
0,1232
0,0515
0,0137
0,0006
21%
0,1063
0,0570
0,0152
0,0006
21%
0,1087
0,0613
0,0164
0,0007
21%
0,1178
0,0707
0,0188
0,0008
21%
0,1175
0,0812
0,0216
0,0009
21%
0,1250
0,0883
0,0340
0,0010
21%
4.912 mln.
0,1243
0,0927
0,0363
0,0010
21%
4.991 mln.
0,0673
0,0854
0,0348
0,0011
21% tot 1 juli
9% vanaf 1 juli
3.487 mln.
0,1260
0,1005
0,0394
0,0012
21%
4.387 mln.
0,1088
0,0904
0,0394
0,0019
21%
4.144 mln.
0,1015
0,0637
0,0387
0,0032
21%
3.853 mln.
Voor zover beschikbaar.
Vanaf 1 januari 2024 opgesplitst in eerste schijf 0–2.900 kWh en tweede schijf 2.901–10.000 kWh. De tarieven zijn gelijk.
319
319
319
319
319
319
309
309
258
436
– 3.509 mln.
462
– 3.800 mln.
682
– 5.610 mln.
493
– 4.234 mln.
522
– 4.363 mln.
525
– 4.633 mln.
Voor zover beschikbaar.
Kunt u zowel de gemiddelde kale gasprijs als de gemiddelde consumenten gasprijs van de afgelopen 15 jaar inzichtelijk maken?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geeft inzicht in wat consumenten gemiddeld betaalden voor de levering van één kubieke meter gas sinds 2009.3 Deze cijfers betreffen niet de variabele leveringstarieven die energieleveranciers rekenen aan consumenten, maar betreffen de totale prijs inclusief vaste kosten zoals nettarieven binnen een bandbreedte van het jaarverbruik van deze consumenten. Zowel de reeks met als zonder overheidsheffingen laat sinds 2021 een stijging zien ten opzichte van de jaren daarvoor.
Bent u het eens met de bewering uit het artikel dat niet de «de energiecrisis, het ontbreken van Gronings gas en het niet meer leveren van Russisch gas» ten grondslag ligt aan de hoge gasprijzen, maar dat dat voornamelijk ligt aan de energiebelasting?
Nee. De hogere leveringstarieven voor gas worden zowel veroorzaakt door de gestegen groothandelsprijzen als door de verhoogde energiebelasting. Ook de prijs die consumenten betalen zonder de overheidsheffingen is gestegen sinds 2021. Ter illustratie: het gemiddelde variabele leveringstarief voor gas is sinds 2021 gestegen van circa € 0,81/m3naar € 1,33/m3in januari 20254. Het kale leveringstarief is in die periode gestegen van € 0,25/m3 naar € 0,52/m3 en de overheidsheffingen van € 0,57/m3 naar € 0,81/m3. Het kale leveringstarief en de energiebelasting hebben dus ongeveer een even groot aandeel in de hogere leveringstarieven voor gas sinds 2021. In dezelfde periode is de belastingvermindering toegenomen van € 462 naar € 525. Dit dempt de stijging van de energiebelastingtarieven.
Klopt het dat als Nederland de energiebelasting niet steeds had verhoogd vanaf 2015, de consument nu ongeveer 93 cent per kuub gas zou moeten betalen?
Dat klopt min of meer. Het huidige kale leveringstarief is € 0,52/m3 (zie vraag 2). De energiebelasting en ODE bedroegen in 2015 € 0,1985/m3. Wanneer dit integrale tarief niet beleidsmatig zou zijn aangepast in de periode 2015–2025 zou het alleen jaarlijks geïndexeerd zijn met de tabelcorrectiefactor. In 2025 zou het tarief dan € 0,2523/m3 zijn geweest (exclusief btw). Het variabele leveringstarief inclusief btw zou hiermee (0,52+0,2523)*1,21= € 0,93/m3 inclusief btw bedragen. Hierbij moet echter wel worden opgemerkt dat tegenover de hogere energiebelasting op aardgas een lagere energiebelasting op elektriciteit en een hogere belastingvermindering in de energiebelasting staat. Door de belastingvermindering zijn de effectieve tarieven die huishoudens betalen lager.
Welke inhoudelijke grondslag heeft dit kabinet om de belasting op gas niet te verlagen? Kunt u hierbij specifiek ingaan op de bewering uit het artikel waarin gesteld wordt dat de overheid wil dat consumenten verduurzamen en de CO2-uitstoot daalt?
Het kabinet heeft in 2025 de energiebelasting op gas verlaagd. De energiebelasting op gas is gedurende de periode daarvoor verhoogd om een financiële prikkel te geven om te verduurzamen, zowel door middel van elektrificatie als door energiebesparing. Om de gevolgen van de verhoging van de energiebelastingtarieven op aardgas voor de energierekening van huishoudens te dempen, is de energiebelasting op elektriciteit tegelijkertijd verlaagd en is de belastingvermindering verhoogd. Voor een gemiddeld huishouden is per saldo de betaalde energiebelasting in de afgelopen jaren afgenomen. In het voorjaar besluit het kabinet over alternatief beleid om de afgesproken klimaatdoelen in zicht te brengen. Het verder verlagen van de energiebelasting op aardgas zou het nog moeilijker maken om de klimaatopgave te halen en is niet mogelijk zonder financiële consequenties. Bij de verlaging in 2025 heeft het kabinet de ruimte genomen die er is binnen de afspraken over de mijlpalen op het gebied van de energiebelasting in het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan (HVP). Afwijken van de in het HVP vastgelegde afspraken kan leiden tot een korting die kan oplopen tot € 600 miljoen per mijlpaal.
Waarom heeft dit kabinet aangekondigd dat de energiebelasting op gas zou worden verlaagd, terwijl dit in werkelijkheid met slechts 1 cent per kuub is gebeurd, afgekondigd op 1 januari? Klopt het dat door deze «verlaging» een gemiddeld huishouden slechts 1 euro per maand minder kwijt is aan de energierekening?
De gemiddelde aardgaswoning had in 2023 een jaarverbruik van 1.020 m3 aardgas5. De verlaging van de energiebelasting op gas zorgt bij dat verbruik voor een voordeel van € 10,20 op de energierekening in 2025.
Waarom heeft u besloten een nivellerend noodfonds in het leven te roepen, waarbij alleen de armste huishoudens profiteren, terwijl ieder Nederlands huishouden op dit moment te maken heeft met een torenhoge energierekening?
Niet ieder huishouden heeft momenteel te maken met stijgende energieprijzen. In januari had circa 54% van de huishoudens een vast contract voor gas6. Deze huishoudens hebben de gastarieven op een eerder moment voor één of meerdere jaren vastgezet en krijgen pas te maken met mogelijk hogere tarieven op het moment dat dit contract afloopt. Circa 41% heeft een variabel contract en krijgt daarom twee tot enkele keren per jaar te maken met tariefwijzigingen. In hoeverre deze groep iets merkt van de prijsstijging is afhankelijk van het wijzigingsmoment van het tarief. Mensen met een dynamisch contract krijgen wel direct te maken met prijsschommelingen op de groothandelsmarkt. Dit kan zowel een gunstig als ongunstig effect op de tarieven hebben. Dit geldt voor circa 5% van de Nederlandse huishoudens.
Desalniettemin ziet het kabinet dat een deel van de huishoudens in Nederland moeite heeft met het betalen van de energierekening en het krijgen van grip op de hoogte hiervan. Om de problemen voor deze huishoudens te verminderen werkt het kabinet aan de betaalbaarheid van de energierekening en een rechtvaardige energietransitie. Het Noodfonds is hier onderdeel van.
Bent u het eens met de bewering dat door het sluiten van het Groninger gasveld de Nederlandse leveringszekerheid is afgenomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid te bezien welke rol het Groninger gasveld nog kan spelen in de Nederlandse energiemix?
Nee, die bewering deelt het kabinet niet. Tussen 2014 en het gasjaar 2023/24 is de toegestane gaswinning uit het Groningenveld gedaald van 42,5 miljard m3 tot 0,0 m3 zonder dat dit tot een probleem met de leveringszekerheid heeft geleid. Het kabinet ziet dan ook geen aanleiding om te bezien welke rol het Groningenveld nog kan spelen in de Nederlandse energiemix. Dat ook omdat de wet waarmee de gaswinning uit het Groningenveld definitief is beëindigd, met een grote meerderheid door zowel de Tweede Kamer (op 12 maart 2024) als de Eerste Kamer (op 16 april 2024) is aangenomen. Daarmee is sinds 19 april 2024 gaswinning uit het Groningenveld niet langer toegestaan bij wet en sindsdien heeft NAM als eigenaar en exploitant van het veld de nodige stappen gezet om de nog aanwezige productiefaciliteiten te ontmantelen.
Deelt u de mening dat door de verschoven geopolitieke verhoudingen het zaak wordt dat Nederland haar eigen gas zoveel mogelijk moet benutten?
In het regeerprogramma is opgenomen dat dit kabinet, in belang van de gasleveringszekerheid, en een zo onafhankelijke en divers mogelijke energievoorziening, de nationale productie optimaliseert en de gaswinning op de Noordzee opschaalt.7 Daarbij houdt het kabinet uiteraard wel rekening met de bepalingen uit de Mijnbouwwet ten aanzien van het op een veilige en betrouwbare wijze kunnen winnen.
Op dit moment is Nederland een netto-importeur van gas. Daarom heeft Nederland belang heeft bij een open en transparante interne markt voor gas waarbij vrijelijk over grenzen heen wordt gehandeld. Alleen zo kan er voldoende gas naar Nederland komen. Dit betekent ook dat het in Nederland gewonnen gas niet exclusief kan worden gereserveerd voor binnenlands verbruik.
Kunt u aangeven hoe zorgelijk het is dat de vulgraad van de gasopslagen op dit moment zo laag zijn en nu al ruim onder het vijfjarig gemiddelde voor 1 mei liggen van 42%, zoals u aangaf op eerdere Kamervragen2? Denkt u dat Nederlandse gasaanbieders aankomend jaar een inhaalslag voor de inkoop van gas moeten bewerkstelligen om leveringszekerheid te garanderen? Zo ja, hoe bent u voornemens deze bedrijven hiertoe aan te moedigen?
Een weerbaar en robuust gassysteem is een belangrijke prioriteit van het kabinet. Gasopslag is een belangrijk onderdeel hiervan. Dat de gasopslagen in de winter gebruikt worden, en de vulgraad dus daalt, is logisch: de functie van seizoensopslagen is om te voorzien in de hogere gasvraag in de winter. Daarbij is het goed om aan te geven dat het ook met een lage vulgraad op 1 april technisch mogelijk is om de opslagen weer adequaat gevuld te krijgen op 1 november9. De capaciteit van de gasinfrastructuur – zoals de LNG-importterminals en de pijpleidingverbindingen met buurlanden – is groot genoeg om voldoende gas in het vulseizoen te kunnen importeren om de gasopslagen gemiddeld tot minimaal 80% te vullen10. Het kabinet ziet hierbij wel een uitdaging, omdat de prijzen voor gas in de aankomende zomer op dit moment hoger zijn dan de gasprijzen voor de daaropvolgende winter (2025/26). Dit kan veranderen. Zo zijn de afgelopen weken de groothandelsprijzen in de komende zomerperiode gedaald. Daardoor is het negatieve verschil tussen de prijs in de zomer van 2025 in de winter van 2025/2026, de zogenoemde negatieve spread, veel kleiner geworden.11
Het kabinet heeft daarom de volle aandacht voor het aankomende vulseizoen. Het kabinet kan – net als eerdere jaren – indien nodig via de vultaak van EBN bijspringen als gasopslagen onvoldoende gevuld worden door marktpartijen. Op basis van deze vultaak kan EBN er ook voor kiezen om gas dat EBN al heeft opgeslagen in de opslag te houden (doorrollen).
Daarnaast herhaalt het kabinet dat het voor de gasleveringszekerheid belangrijk blijft dat marktpartijen zeker stellen dat ze aan hun leveringsverplichtingen kunnen voldoen. Hierbij wijst het kabinet erop dat in de Energiewet regels worden gesteld voor leveranciers met een vergunning voor de levering aan kleinverbruikers, waaronder dat zij moeten voorzien in een betrouwbare levering. De ACM houdt toezicht op de naleving van deze wettelijke verplichtingen.
In april komt het kabinet met een volgende update over de gasleveringszekerheid.
Uitzonderingsgronden op basis van het Verdrag van Aarhus |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() |
Kunt u aangeven welke uitzonderingsgronden op basis van het Verdrag van Aarhus kunnen worden toegepast?
Kunt u aangeven welke uitzonderingsgronden op basis van Richtlijn 2003/4/EG kunnen worden toegepast?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) zich verhoudt tot de verplichtingen van Richtlijn 2003/4/EG en meer specifiek tot de passage «In dit verband en met het oog op de toepassing van punt f) zorgen de lidstaten ervoor dat Richtlijn 95/46/EG van het Europees parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens wordt nageleefd.» in Richtlijn 2003/4/EG?
Kunt u aangeven wanneer de uitzonderinggronden die op basis van de Wet open overheid (Woo) toegepast kunnen worden bij verzoeken over1 milieu-informatie en2 informatie over emissies in het milieu verschillen van uitzonderingsgronden die zijn opgenomen in het Verdrag van Aarhus en Richtlijn 2003/4/EG?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of het Hof van Justitie van de Europese Unie (EU) uitspraken heeft gedaan waarin het Hof heeft bepaald dat dieraantallen gegevens zijn over informatie over emissies in het milieu?
Klopt het dat, wanneer een document milieu-informatie bevat, dan per zin bekeken dient te worden of die passage milieu-informatie omvat en dat de aanwezigheid van milieu-informatie in een document niet betekent dat dat document in het geheel openbaar gemaakt moet worden en dat er in dat document in het geheel geen (persoons)gegevens gelakt kunnen worden, wanneer die (persoons)gegevens zelf geen milieu-informatie zijn?
Onderkent u dat de rechtbank Den Haag in zijn uitspraak van 19 september 2024 heeft bepaald dat bepalingen in de Woo op basis van een Unierechtconforme interpretatie mogelijk buiten toepassing gelaten moeten worden?3
Kunt u een overzicht aanleveren van alle bepalingen in Europese wetgeving die openbaarmaking beperken (zoals de AVG of artikel 43 van de Dierproevenrichtlijn) en welke van deze bepalingen een strijdigheid met de Woo op kunnen leveren?
Kunt u een overzicht aanleveren van alle bepalingen in nationale regelgeving die een bijzonder openbaarmakingsregime bevatten, zoals bijvoorbeeld artikel 7 van Instellingswet Autoriteit Consument en Markt of artikel 7.2 van de Wet luchtvaart)?
Klopt het dat Nederland een zeer ruim openbaarmakingsregime kent in vergelijking met andere Europese landen zoals Duitsland of Oostenrijk?
Klopt het – zoals de Autoriteit Persoonsgegevens aangeeft – dat gegevens van personenvennootschappen vaak te kwalificeren zijn als persoonsgegevens en daarmee onder de bescherming van de AVG vallen?
Hoe moet artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Woo, worden uitgelegd in relatie tot overtredingen? Deelt u de opvatting van het Hof van Justitie van de EU dat ook overtredingen die enkel bestuursrechtelijk te sanctioneren zijn hieronder kunnen vallen?4 Vallen volgens u alle overtredingen hieronder die, op basis van de Unierechtelijke uitleg, een «criminal charge» kunnen opleveren, ongeacht of deze naar Nederlands recht ook een strafrechtelijke overtreding of misdrijf opleveren?
Zie antwoord vraag 11.
Klopt het dat alle overtredingen van de Wet dieren hieronder vallen, omdat alle overtredingen ook als een strafrechtelijke overtreding of misdrijf kwalificeren op grond van de Wet op de economische delicten of de Wet dieren?
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ten onrechte gegevens over overtredingen van de Wet dieren niet geweigerd heeft op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Woo?
Zie antwoord vraag 13.
Klopt het dat de NVWA het beleid hanteert dat derde belanghebbenden, over wie informatie openbaar wordt gemaakt middels een Woo-besluit, niet ontvankelijk zijn in een bezwaar tegen een Woo-besluit, wanneer er geen voorlopige voorziening is ingediend? Zo ja, hoe verhoudt dit beleid zich tot de uitspraak van de Raad van State van 18 januari 2023?5
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de technische briefing door ambtenaren van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de uitvoering van de Wet open overheid, die gepland staat op 12 maart 2025?
Regulering van bestrijdingsmiddelen |
|
Wieke Paulusma (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Fleur Agema (PVV), Wiersma |
|
![]() |
Kunt u toelichten wat het verschil is tussen laag- en hoog-risicomiddelen en waarom hoog-risicomiddelen, ondanks de naam, toch als veilig bestempeld kunnen worden?
Hoe hoog is het risico dat boeren lopen bij het gebruik van hoog-risicomiddelen?
Welke risico’s zitten er vast aan hoog-risicomiddelen? Zijn dat gezondheidsrisico’s? Zo ja, welke?
Lopen boeren een hoger risico op Parkinson, COPD en kanker bij het gebruik van hoog-risicomiddelen?
Welke wetenschappelijke onderzoeken vinden een correlatie, verband of relatie tussen het gebruik van bestrijdingsmiddelen en het voorkomen van Parkinson?
Kunt u bevestigen dat 1 op de 12 kinderen in Nederland wordt blootgesteld aan hoge concentraties bestrijdingsmiddelen? Zo ja, kunt u zich herkennen in de zorgen van Unicef dat dit het risico vergroot op ADHD, ASD en cognitieve beperkingen voor deze kinderen? Zo nee, op welke wetenschappelijke inzichten baseert u zich?1
Klopt het dat het minder veilig is voor baby’s en jonge kinderen om een niet-biologische groenteprak te eten dan de kant-en-klare biologische groenteprak, zoals de keuringsdienst van waarde onderzocht?2
Hoe kan het dat er wel normen voor bestrijdingsmiddelen op groente en fruit zit maar niet op andere routes waarmee bestrijdingsmiddelen ons lichaam betreden, zoals via huisstof?
Wat is er bekend van de concentraties bestrijdingsmiddelen in huisstof, zijn deze concentraties lager dan op groente en fruit, en kan er met zekerheid gezegd worden dat deze concentraties geen gevaar zijn voor de gezondheid van kinderen en hun ouders?
Kunt u bevestigen «dat de concentraties bestrijdingsmiddelen in lucht en stof bij woningen binnen een straal van 250 meter van een bespoten perceel maar weinig van elkaar verschillen»?3
Kunt u bevestigen dat het verschil in blootstelling groter en duidelijk is als concentraties van omwonenden van alle omwonenden binnen een straal van 250 meter van bespoten bollenvelden worden vergeleken met de concentraties bij woningen op meer dan 500 meter van agrarische velden?4
Bent u het met de indieners eens dat het wenselijk zou zijn als kwetsbare groepen, zoals jonge kinderen en omwonenden, niet blootgesteld worden aan hoge concentraties bestrijdingsmiddelen? Zo ja, welke maatregelen raadt u aan?
Spreekt u met lokale overheden over het reguleren van bestrijdingsmiddelen binnen gemeentegrenzen? Zo ja, welke hindernissen ervaren gemeenten bij het reguleren van bestrijdingsmiddelen? Zo nee, bent u bereid dit met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te bespreken?
Herkent u de zorg dat veel gemeentes niet de capaciteit dan wel expertise in huis hebben om bestrijdingsmiddelen effectief te reguleren? Zo ja, hoe ondersteunt u gemeentes hierin?
Deelt u de mening dat gemeentes meer handvatten zouden moeten krijgen om bestrijdingsmiddelen te reguleren, als dat in het belang van hun inwoners of hun wens is? Zo ja, aan welke handvatten denkt u?
Deelt u de mening dat een spuitvrije zone een effectieve maatregel is om de blootstelling aan hoge concentraties pesticiden te verminderen? Zo nee, op welke wetenschappelijke inzichten baseert u zich?
Welke hindernissen ervaren gemeenten bij het instellen van spuitvrije zones?
Kunt u toelichten waarom er in de omgevingswet instructieregels staan voor bijvoorbeeld externe veiligheid, luchtkwaliteit en geluid maar geen instructieregels voor het reguleren van bestrijdingsmiddelen?
Deelt u de mening dat een breed ingestoken instructieregel voor spuitvrije zones, die genoeg ruimte laat voor gemeentes om invulling te geven aan hun specifieke situatie, gemeentes kan helpen bij het reguleren van bestrijdingsmiddelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toezeggen een dergelijke instructieregel op te stellen?
Kunt u tevens toezeggen gemeentes een handleiding, zoals die van Natuur en Milieu en Urgenda5, te sturen waarmee inzichtelijk wordt hoe zij bestrijdingsmiddelen kunnen reguleren mochten ze dat wensen?
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor 1 april beantwoorden?