Chemours |
|
Geert Gabriëls (GL), Marieke Koekkoek (D66), Mpanzu Bamenga (D66), Ines Kostić (PvdD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Vindt u dat Chemours onder extra toezicht moet komen gezien de recente lek, de eerdere ongelukken en het consequente gevaar voor omwonenden?
Ik interpreteer uw vraag zo dat deze betrekking heeft op toezicht met betrekking tot de risico’s voor zware ongevallen. Ik ga daar niet over. Chemours is een zogenaamde Seveso-inrichting. In de regelgeving gelden voor deze bedrijven extra eisen waaronder het moeten hebben van een preventiebeleid met betrekking tot zware ongevallen. Toezicht op de Seveso-inrichting Chemours vindt plaats door samenwerkende inspectiepartners zoals DCMR Milieudienst Rijnmond (DCMR), Nederlandse Arbeidsinspectie, de Veiligheidsregio en het bevoegde gezag voor de waterlozingen. De samenwerkende inspectiepartners werken met een landelijke strategie voor de beoordeling van de Seveso-inrichting, ook ten aanzien van de noodzaak of toezicht verscherpt moet worden. De resultaten van deze periodieke gezamenlijke Inspecties zijn openbaar en te vinden op www.seveso-plus.nl.
Met betrekking tot het toezicht op de emissies naar water en lucht van PFAS is de frequentie van toezicht al opgeschaald.
Neemt de kostenpost rond het schoonmaken van de vervuiling toe? Zo ja, met hoeveel en vindt u dat een wenselijke ontwikkeling? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Bij het recente lek zijn stoffen in de lucht vrijgekomen die zich diffuus hebben verspreid. Er is geen sprake geweest van verontreiniging van bodem of water. Als gevolg van die incidenten zijn er dus geen extra kosten ontstaan.
Wat is het effect van het lozen en lekken op de beschikbaarheid van drinkwater?
Er is geen effect op de beschikbaarheid van drinkwater.
Hoe reageert u op het nieuws dat Chemours in Europa vooroploopt in de lobby tegen het pfas-verbod?1
Het is de keuze van een bedrijf zelf hoe het zijn belangen wil behartigen en waar het tijd en geld aan besteedt. Het is aan de Europese Commissie hoe wordt omgegaan met belanghebbenden gedurende een restrictieproces.
Bent u het met de indieners eens dat Chemours zijn geld beter kan besteden aan onderzoek naar alternatieven voor pfas dan aan het verdubbelen van hun lobbybudget in Europa?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het dat Chemours de meest frequente bezoeker bij de Europese Commissie is omtrent pfas?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het kwalijk dat van de 17 «high-level meetings», er maar 2 afspraken waren met ngo’s en 12 met de industrie?
Nee.
Denkt u dat de Europese Commissie met deze scheefgegroeide lobby een weloverwogen afweging kan maken bij het opstellen van het pfas-verbod?
Ja. Zie de toelichting op antwoord 9.
Bent u in gesprek met de Europese Commissie, en bent u van mening dat zij de volksgezondheid en het milieu te zwaarte geven die het verdient?
Ja. Het voorstel voor de restrictie ligt nu bij het Europese agentschap voor chemische stoffen, ECHA. De lidstaten én de Europese Commissie hebben geen invloed op de beoordeling die daar plaatsvindt. Die procedure kent wel twee inspraakrondes, één aan het begin die heeft gelopen van maart tot in september 2023, met ruim 5600 reacties, en één over de sociaaleconomische opinie aan het eind van de beoordeling door ECHA. Voor zover er bij het ministerie verzoeken komen om te spreken over het restrictievoorstel, worden betreffende bedrijven of andere stakeholders naar deze inspraakprocedures verwezen.
Als vervolgens de Europese Commissie op basis van het restrictievoorstel en de ECHA-opinies een voorstel voorlegt aan de lidstaten, dan zal inspraak van zowel bedrijven als belanghebbenden en ngo’s worden georganiseerd door het ministerie. Dan beginnen ook de gesprekken met de Commissie over de belangenafweging in het voorgelegde voorstel.
Bent u het eens met pfas-expert Emil Damgaard-Møller dat bij heel veel producten pfas eenvoudig te vervangen is ondanks de claim van 500 bedrijven dat dit niet zo is?[2] Zo nee, op welke wetenschappelijke bronnen baseert u zich?
Bij het restrictievoorstel gaat het over veel stoffen en veel verschillende toepassingen. Het is belangrijk dat de weging van belangen en aanwezigheid van geschikte alternatieven zorgvuldig is. Die weging vindt plaats en aan de hand van de uitkomst daarvan zal duidelijk worden welke toepassingen eenvoudig te vervangen zijn.
Bent u het met dezelfde expert eens dat veel producten «overengineered» zijn? Ze nee, waar baseert u zich op?
Het is niet aan mij om te oordelen over hoe producten worden gefabriceerd. Wel is het belangrijk dat stoffen die op de markt worden gebracht, veilig kunnen worden gebruikt. Daar kunt u mij op aanspreken. Voor zover het gaat om consumentenproducten ziet de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport op de veiligheid.
Erkent u dat het onderzoek naar alternatieven voor pfas al zestig jaar stilstaat?
Vanuit de overheid heb ik geen direct zicht op onderzoeksprogramma’s binnen de chemische industrie. Wel constateer ik dat er gelukkig steeds meer PFAS-vrije consumentenproducten op de markt komen zoals PFAS-vrije pannen en regenjassen.
Bent u het met de indieners eens dat uitzonderingen op het pfas-verbod voor industriële applicaties de zoektocht naar meer en goedkopere alternatieven remt? Zo ja, wat bent u van plan hiertegen te doen?
Op dit moment is er geen sprake van een generieke uitzondering voor gebruik van PFAS door de industrie. Wel zal voor specifieke industriële toepassingen worden onderzocht of de doelstelling van de restrictie, het fors verminderen van emissies van PFAS naar het milieu, ook kan worden bereikt met andere middelen. Het zal dan gaan om strenge emissie-eisen tijdens productie, gebruik én in het afvalstadium. Er zal een kostenplaatje zitten aan deze eisen waardoor de zoektocht naar veiliger alternatieven ongetwijfeld doorgaat. Sowieso zal de industrie altijd open staan voor goedkopere alternatieven, zelfs zonder restrictievoorstel.
Hoe reageert u op het bericht dat Chemours en de industrie verwijzen naar twee onderzoeken over de veiligheid van fluorpolymeren, terwijl 23 van de 24 auteurs van die onderzoeken zelf in de industrie werken?2
Het restrictievoorstel wordt nu beoordeeld door onafhankelijke experts in de betreffende ECHA-comités die kijken naar respectievelijk het risico van de stof als de sociaaleconomische aspecten. Ik zal mijn standpunt over de veiligheid van de stof bepalen op basis van hun opinie.
Wat doet het met het vertrouwen in Chemours en de industrie dat zij fluorpolymeren «polymers of low concern» noemen terwijl daar geen definitie van is en daarmee onterecht impliceren dat deze stoffen veilig(er) zouden zijn?
Het is helder dat sommige PFAS gevaarlijker zijn dan andere. Gelijktijdig is het van belang om niet alleen te kijken naar de PFAS-stof in kwestie zelf maar ook naar de emissies tijdens productie, gebruik en in het afvalstadium. Dat gebeurt in de beoordeling van het restrictievoorstel.
Hoe verhoudt de agressieve lobby van Chemours zich tot de gesprekken die u voert met hen over het afbouwen van het pfas-gebruik?
Er is geen invloed van de lobby van Chemours op de gesprekken over het afbouwen van PFAS-gebruik of emissies.
Zal u pleiten voor de huidige, zeer redelijke, uitzondering op het verbod, waarin bedrijven zelf moeten aantonen dat er nog geen alternatief voor pfas is waarna ze 12 jaar de tijd hebben een alternatief te creëren? Zo nee, waar baseert u zich op?
Het restrictievoorstel zoals ingediend kent voor bepaalde toepassingen een overgangstermijn van 5 of 12 jaar. Dit voorstel wordt nu beoordeeld door ECHA en zal samen met de opinies van ECHA de basis zijn voor het voorstel dat de Europese Commissie gaat voorleggen aan de lidstaten. Zo gauw dat voorstel er is, zal ik daar een standpunt over innemen.
Hoe gaat u zich in Europa inzetten om te zorgen dat de volksgezondheid beschermd wordt?
Ik zet me dagelijks in voor het zorgen voor een goede bescherming van de volksgezondheid en het milieu aangaande chemische stoffen, zowel nationaal als in Europa.
Strengere regels voor het gebruik van Beaumix |
|
Geert Gabriëls (GL), Wingelaar |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Politie eist rapport over omstreden Beaumix op»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Hoe beoordeelt u de recente waarschuwingen van het RIVM en de Algemene Rekenkamer over de toepassing van stoffen, zoals Beaumix, waaraan in het artikel gerefereerd wordt?
In het artikel wordt waarschijnlijk gedoeld op uitingen van het RIVM in het verslag «Evaluatie normeringskader(her)gebruik secundaire bouwstoffen», uit september 20242 en op uitingen van de Algemene Rekenkamer in het verslag «Resultaten verantwoordingsonderzoek 2023 Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat», uit mei 2024.3De onderzoeken van het RIVM en het verslag van de Algemene Rekenkamer bieden waardevolle inzichten die betrokken worden bij de herijking van de bodemregelgeving. In de Verzamelbrief bodem en ondergrond van 12 november 20244 heb ik toegelicht welke aandachtspunten voor verbetering van het huidig wettelijk kader en van aanvullende instrumenten ik zie. Deze worden omgezet in concrete voorstellen. In de zomer van 2025 wordt de Kamer over deze specifieke voorstellen geïnformeerd.
Kunt u een stand van zaken geven van de uitvoering van de motie van de leden Wingelaar en Gabriëls over bezien of bodemregelgeving aangescherpt moet worden ten aanzien van het gebruik van Beaumix?2
Binnen de herijking van de bodemregelgeving worden de regels van het toepassen van secundaire bouwstoffen, waaronder Beaumix, onder de loep genomen. Ter ondersteuning daarvan bekijkt het RIVM welke consequenties de pH in bepaalde bouwstoffen heeft en wat dit betekent voor de toepassing. Van het onderzoek van het RIVM moeten de uitkomsten worden afgewacht. Zodra de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Gaat uw reactie richting de provincie Limburg, waarin u aangeeft dat Beaumix «nu en in de toekomst kan worden toegepast met de huidige kwaliteitseisen, onder de voorwaarde dat er op de juiste wijze wordt toegepast», niet voorbij aan de uitvoering van de bovengenoemde motie?
Nee, mijn reactie aan de provincie Limburg d.d. 19 december 2024 gaat daaraan niet voorbij. Mijn reactie bevat naast het door u geciteerde deel ook dat het op basis van de huidige inzichten in de lijn der verwachting ligt dat vrij toepasbare bodemas zoals Beaumix nu en in de toekomst kan worden toegepast met de huidige kwaliteitseisen, onder de voorwaarde dat het op de juiste wijze wordt toegepast. Mocht uit onderzoek blijken dat deze kwaliteitseisen moeten worden aangescherpt, dan zal ik dat vanzelfsprekend meewegen in de uitvoering van bovengenoemde motie.
Bent u voornemens om ook de laboratoriumuitslag van enkele monsters die zijn genomen van een berg Beaumix in de haven van Stein, waar in het bovengenoemde artikel aan gerefereerd wordt te betrekken bij de uitvoering van de bovengenoemde motie?
Indien uit deze laboratoriumuitslagen aanvullende, representatieve en bruikbare informatie blijkt, verkregen overeenkomstig de hiervoor gestelde eisen in de Regeling bodemkwaliteit 2022, zal deze informatie worden meegewogen in de herijking van de bodemregelgeving. Daarmee wordt deze in dat geval betrokken bij de uitvoering van bovengenoemde motie.
Kunt u aangeven welke alternatieve bouwstoffen er voorhanden zijn en wat hiervan de voor- en nadelen zijn bij gebruik?
Ik kan geen uitputtende lijst van alle voorhanden zijnde alternatieve bouwstoffen inclusief voor- en nadelen aan u voorleggen. Of een bouwstof geschikt is voor een beoogd gebruik is altijd afhankelijk van de specifieke eigenschappen.
Bij het kiezen van een bouwstof voor bijvoorbeeld de verbreding van een rijksweg wordt de geschiktheid bepaald door verschillende aspecten, zoals:
De vertraging bij de bouw van nieuwe kerncentrales |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de bouw van de nieuwe kerncentrales (wederom) vertraging oploopt zoals aangegeven in het NRC-artikel?1
De vertraging waar in het NRC-artikel aan gerefereerd wordt gaat over de doorlooptijd van de onderzoeken die nodig zijn voor een voorkeursbeslissing over de locatiekeuze in het kader van de projectprocedure. Het klopt dat de locatiekeuze is vertraagd. Wat deze vertraging betekent voor de uiteindelijke bouw en oplevering van de twee kerncentrales, is nu nog niet goed te zeggen. Wel lijkt het niet meer realistisch om de eerste centrale in 2035 operationeel te hebben. Voordat we toe zijn aan de bouw van 2 nieuwe centrales moeten nog heel veel stappen worden doorlopen. Zowel in de ruimtelijke procedure, als in de aanbesteding, als in de vergunningverlening, als in de uiteindelijke bouw. Een detailplanning van al deze stappen is op dit moment nog niet te geven. Ik houd de ambitie overeind om zo snel mogelijk als realistisch de eerste centrale operationeel te hebben.
Als onderdeel van de routekaart voor de bouw van twee kerncentrales uit december 20222 is een planningsanalyse opgesteld. Doel van de analyse is om te komen tot een fasering van voorbereiding van de bouw waarmee maximaal snelheid wordt gemaakt. De planningsanalyse stelt dat de bouw van een kerncentrale een lang en complex proces is met vele verschillende werksporen en inherente onzekerheden. De planningsanalyse beval aan om de onzekerheden te verkleinen door een interactie op te starten met de technologieleveranciers en technische haalbaarheidsonderzoeken uit te voeren. Deze twee activiteiten zijn met prioriteit opgepakt en de resultaten ervan komen binnenkort beschikbaar. Hierdoor kan een betere inschatting worden gegeven van de planning van de bouw. Tegelijkertijd blijft dit traject een complex proces, waarbij steeds opnieuw keuzes moeten worden gemaakt over te zetten stappen. Dergelijke keuzes neemt het kabinet altijd in het licht van een maximale snelheid van de gehele voorbereiding en realisatie. In de volgende voortgangsbrief (april 2025) over nieuwbouw kerncentrales zullen de nieuwe inzichten met betrekking tot de algehele planning gegeven kunnen worden. Ook is dan informatie beschikbaar over het effect van de vertraging van de locatiekeuze op de volgende stappen van de selectie van de technologieleverancier.
Ten aanzien van de vertraging in de locatiekeuze zijn de oorspronkelijk gecommuniceerde doorlooptijden erg ambitieus voor een project dat qua aard, omvang, impact en maatschappelijke gevoeligheid uniek is. Daarbij geldt dat een juridisch houdbaar besluit uiteindelijk de snelste en dus beste weg is naar realisatie. Daarom zijn er afgelopen tijd stappen gezet die ingrijpen op de gewenste planning van de locatiekeuze, maar die er wel voor zorgen dat het besluit robuuster wordt.
Meest recent is naar aanleiding van inspraakreacties een juridische analyse aangekondigd naar de noodzaak het gebied Eemshaven toe te voegen als zoekgebied3. Tegelijkertijd met de beantwoording van deze Kamervragen is het advies van de Landsadvocaat aan de Kamer gestuurd. De conclusie van de Landadvocaat is dat de door mij gevraagde mate van zekerheid niet gegeven kan worden. De moties die op 4 maart 2021 in de Tweede Kamer zijn aangenomen vormen zeker een argument om te stellen dat de Eemshaven geen realistisch alternatief is. Uit de rechtspraak van de Afdeling kan echter ook worden opgemaakt dat een puur beleidsmatig argument onvoldoende is. Ook voor een gebrek aan draagvlak is de vraag of dit argument alleen voldoende is. De Landsadvocaat voegt daar nog aan toe dat ook de Commissie mer over de plan-m.e.r. zal adviseren. Wanneer de Eemshaven niet wordt meegenomen, is het een reëel risico dat de Commissie mer hierover een kritische opmerking maakt. Dat deed zij ook in de zaak van het Regionaal Bedrijven Terrein Twente. Dan zouden appellanten in een uiteindelijke beroepsprocedure nog een extra troef in handen hebben. Dat maakt het toch al beperkte comfort om de Eemshaven niet alsnog in het m.e.r. te betrekken dan nog minder groot.
De tijd van de advisering door de Landsadvocaat is ook benut om een gevoeligheidsanalyse op te starten, die alle mogelijke gebieden in beeld zijn voor het locatieonderzoek. Met behulp van geografische informatie is gekeken welke gebieden in Nederland op basis van alleen de internationale (veiligheids)criteria van het Internationaal Atoomenergieagentschap mogelijk geschikt zouden kunnen zijn voor kerncentrales. De gevoeligheidsanalyse is ook belangrijk vanwege de verhoogde ambitie van dit kabinet als het gaat om het aandeel kernenergie en de inzet op de bouw van een derde en vierde kerncentrale in Nederland.
Al deze stappen kosten helaas extra tijd, maar verkleinen de onzekerheden in de planning waarnaar in de planningsanalyse is verwezen. Boven alles is het vervelend dat deze extra tijd nodig is en dat het kabinet zich gedwongen ziet om Eemshaven als zoekgebied mee te nemen in het locatieonderzoek. Zo snel mogelijk dit jaar maakt het kabinet bekend welke locatiealternatieven het gaat onderzoeken. Dan zal ook meer duidelijk worden over de planning van de locatiekeuze die tot nu toe op medio 2025 stond. Duidelijk is wel dat dit jaar voor de locatiekeuze niet meer haalbaar is.
Zie verder de antwoorden op vragen 7 t/m 10.
Kunt u een overzicht geven van de stappen die sinds de publicatie van het coalitieakkoord van het vorige kabinet Rutte IV (10 januari 2022) zijn gezet om de bouw van twee kerncentrales in Borssele te realiseren?
In fase 1 van het nieuwbouwtraject «het voorbereiden van de besluitvorming» wordt toegewerkt naar een ontwerp locatiebesluit, een start van de aanbesteding en de oplevering van een voorlopig Rijk Regio pakket. Om daar te komen worden vier werksporen doorlopen; financiering (marktconsultatie), technische haalbaarheidsstudies, eerste fase van de projectprocedure en Rijk-Regiopakket. Daarnaast wordt er separaat gewerkt aan de opbouw van de projectorganisatie.
Start datum
Stap
Kamerstuk
Status
Nov 2022
Missiegedreven Meerjaren Innovatie Programma is opgestart
Kamerstuk 32 645, nr. 101 aangekondigd; Voortzetting in nr. 118, 120 en 128)
Doorlopend
Dec 2022
Routekaart nieuwbouw kerncentrales inclusief voorbereidende studies
Kamerstuk 32 645, nr. 98 (aangekondigd), nr. 116
Voltooid
Dec 2022
Start marktconsultatie
Kamerstuk 32 645 nr. 116 aankondiging; nr. 117 concrete aankondiging; nr. 121 in uitvoering; nr. 132 uitgevoerd en gedeeld)
Voltooid
Dec 2022
Start technische haalbaarheidsstudies
Kamerstuk 32 645, nr. 116 aankondiging; nr. 117 concrete aankondiging; nr. 121 in uitvoering; nr. 132 uitgevoerd)
Voltooid
Juni 2023
Participatietraject opgestart met publicatie van een participatie- en communicatieplan
Kamerstuk 32 645 nr. 116 (aangekondigd) nr. 117
voltooid/doorlopend
Feb 2024
Publicatie Voornemen en Voorstel voor participatie
Kamerstuk 32 645 nr. 121
voltooid
Feb 2024
Oplevering systeemstudie kernenergie, aankondiging vervolgstudie
Kamerstuk 32 645 nr. 121
Voltooid/vervolg loopt
Feb 2024
Het Rijk-Regiopakket is opgestart en is in ontwikkeling
Kamerstuk 32 645, nr. 121 aangekondigd; 11 september in ontwikkeling; 132 in ontwikkeling.
Loopt
Feb 2024
Het VenP is afgerond en het vestigings- en waarborgingsbeleid is geactualiseerd. Deze ontwikkelingen hebben aanleiding gegeven om naar additionele locaties te kijken.
Kamerstuk 32 645, Nr. 121 aangekondigd; nr. 131 publicatie reacties VenP;
voltooid
Feb 2024
Start opzet projectorganisatie
Kamerstuk 32 645, nr. 121 aangekondigd; Kamerstuk 28 165, nr. 420 nader uitgewerkt; nr. 132 melding aantrekking kwartiermaker en team.)
voltooid
Aug 2024
Third-party Review ter controle en aanvulling van de Marktconsultatie en Technische Haalbaarheidsstudies
Kamerstuk 32 645, nr. 121 aangekondigd; nr. 132 uitgevoerd)
Loopt
Sept 2024
Intentieverklaring getekend en start gebiedsverbinder Rijk-Regio pakket
Kamerstuk 32 645, nr. 131
Loopt
Nov 2024
Juridisch onderzoek Eemshaven
Kamerstuk 32 645, nr. 132
Voltooid
Hoeveel onderzoeken naar de bouw van kerncentrales zijn er sinds Rutte IV uitgevoerd, en welke kosten waren hiermee gemoeid?
Tot nu toe zijn met Klimaatfondsmiddelen verschillende onderzoeken ten behoeve van de nieuwbouw van kerncentrales uitgevoerd.
Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de technische haalbaarheidsstudies – inclusief de inhuur van externe nucleaire expertise – locatieonderzoeken, koelwaterstudies en een onafhankelijke review van een derde partij en vergelijking met het buitenland (totaal € 25 miljoen). Ook zijn er enkele financiële onderzoeken uitgevoerd (€ 660.000). Deze verschillende onderzoeken voorzien een beter inzicht in de voorbereiding en uitvoering van de bouw van de kerncentrales, en verminderen daarmee de risico’s van het project. De informatie uit deze studies helpt ook om te bepalen welke eisen we willen stellen aan de bouw van de nieuwe centrales. Tot slot zijn adviezen gevraagd op het gebied van governance in relatie tot de projectorganisatie (€ 80.000) en omtrent de participatie- en communicatiestrategie (€ 55.000). Deze adviezen helpen in het vormgeven en opzetten van de organisatie die verantwoordelijk wordt voor de uitvoering van het project en bieden duidelijke richtlijnen in het betrekken en informeren van stakeholders, onder andere in de verschillende regio’s. Dit is noodzakelijk om uiteindelijk een houdbaar en robuust locatiebesluit te nemen.
Hoeveel onderzoeken naar de locatiekeuze van kerncentrales zijn er sinds Rutte IV uitgevoerd, en welke kosten waren hiermee gemoeid?
Ten behoeve van de projectprocedure Nieuwbouw Kerncentrales voor de bouw van de eerste twee kerncentrales wordt een onderzoek uitgevoerd naar locaties in Nederland. Dit locatieonderzoek leidt tot een planMER en integrale effectenanalyse van de verschillende alternatieve locaties. Hiermee is een bedrag gemoeid van ca. € 1,5 miljoen.
Daarnaast zijn onderzoeken uitgezet naar de koelwatercapaciteit van verschillende wateren en naar karakteristieken van de ondergrond nabij de locaties. Deze onderzoeken zullen naar verwachting circa € 250.000 kosten.
Hoeveel geld is er tot nu toe uitgegeven of toegewezen aan de bouw van nieuwe kerncentrales sinds Rutte IV en welk gedeelte hiervan gaat naar onderzoek, welk gedeelte naar de kennis- en onderzoeksinfrastructuur, en welk gedeelte gaat naar overige categorieën?
Bij de start van het Klimaatfonds was er voor het perceel Kernenergie € 5 miljard gereserveerd. Bij de start van het huidige kabinet is hier € 9,5 miljard bijgekomen. Van deze in totaal € 14,5 miljard zijn de volgende bedragen al toegekend aan specifieke uitgaven in 2023 t/m 2030:
Deze middelen zijn grotendeels toegekend voor de verouderingsonderzoeken.
Deze middelen zijn grotendeels toegekend voor de projectorganisatie (€ 90 miljoen), de technische haalbaarheidsstudies, inclusief de inhuur van externe nucleaire expertise, locatieonderzoeken, koelwaterstudies en een onafhankelijke review van een derde partij en vergelijking met het buitenland (€ 25 miljoen), voor de jaren 2023 t/m 2030.
Welke resultaten van eerdere onderzoeken zijn vertaald in beleidsmaatregelen, wetswijzigingen, locatiebesluiten of andere concrete stappen richting de realisatie van deze kerncentrales?
Het kabinet werkt op grond van de routekaart4 nu aan de fase van de voorbereiding van politieke besluitvorming. Hierover dienen besluiten te worden genomen met betrekking tot de technologieselectie, het government support package, locatie en Rijk-Regio pakket. Deze besluiten zijn nog niet genomen. Onder vraag 2 zijn de concrete stappen opgenomen die opeenvolgende kabinetten sinds de routekaart eind 2022 hebben gezet. De concrete vertaling in beleid- en regelgeving zal vanaf dit jaar gebeuren in de genoemde besluiten over de government support package, technologieselectie, eerste fase van de projectprocedure en Rijk-Regiopakket.
Wat heeft het ministerie sinds de initiële locatiekeuze in Borssele gedaan om juridische bezwaren tegen deze locatie zoveel mogelijk te voorkomen? Heeft u overwogen om vast te houden aan deze locatiekeuze?
Voor een juridisch houdbaar besluit is het cruciaal dat het besluit zorgvuldig wordt voorbereid. Dit besluit wordt voorbereid door middel van de projectprocedure die voor de eerste twee kerncentrales in februari 2024 is gestart. Voor het zoveel mogelijk voorkomen van bezwaren is het cruciaal dat vanaf het begin wordt ingezet op participatie door belanghebbenden. Om een definitieve locatiekeuze (in de zogenaamde voorkeursbeslissing) te maken die juridisch houdbaar is moeten redelijke alternatieven in beeld worden gebracht. Dit is een Europese verplichting, die in Nederland in de Nederlandse wetgeving is vastgelegd. Naast Borssele/Vlissingen (Sloegebied) en Maasvlakte I zijn hierom ook Terneuzen, Maasvlakte II en Eemshaven in beeld. De Minister heeft in het Commissiedebat van 13 oktober 20225 toegezegd een voorkeurslocatie aan te wijzen en daarbij aangegeven dat dit niet betekent dat de voorkeurslocatie ook de definitieve locatie wordt. Het kabinet deelt de ambitie die uit het uitspreken van een voorkeurslocatie volgt, maar alleen volstaan met onderzoek naar Borssele is niet in lijn met wet- en regelgeving; redelijke alternatieven dienen gelijkwaardig onderzocht te worden alvorens een definitieve locatiekeuze gemaakt kan worden.
Daarbij is het ook belangrijk dat ingezet wordt op vroegtijdige participatie. In het Voornemen en Voorstel voor participatie dat in februari 2024 ter inzage is gegaan, wordt beschreven hoe het ministerie inwoners betrekt bij de projectprocedure. Daarnaast zijn ook de gemeente Borsele en provincie Zeeland vroegtijdig gestart met het opzetten van participatie. Zij hebben hun inwoners gevraagd welke voorwaarden zij willen stellen aan de mogelijke komst van grote energieprojecten in de regio, waaronder twee nieuwe kerncentrales. Om op een juiste manier gehoor te geven aan beide voorwaardenpakketten werkt het Ministerie van Klimaat en Groene Groei samen met de provincie Zeeland en gemeente Borsele aan een Rijk-Regiopakket aan maatregelen om de impact op de leefomgeving te verminderen en een impuls te geven aan de regio.
Waarom wordt nu pas besloten om alternatieve locaties, zoals Terneuzen, de Tweede Maasvlakte en de Eemshaven, nader te onderzoeken? Waarom is daar de afgelopen drie jaar niet voor gekozen als dit blijkbaar toch noodzakelijk was? Wat is hier misgegaan?
In december 2022 heeft het kabinet aangegeven dat Borssele de voorkeurslocatie is voor de nieuwbouw naar aanleiding van een toezegging van de Minister aan het lid Erkens (TZ202210-116). Het uitspreken van een voorkeur voor Borssele heeft versnelling van de uiteindelijke oplevering tot doel gehad, door het nu al uitvoeren van technische haalbaarheidsonderzoeken. Ook heeft het kabinet toen aangegeven dat dit geen definitief locatiebesluit is, maar dat voor een definitief locatiebesluit een m.e.r.-procedure doorlopen dient te worden. De keerzijde van het uitspreken van een voorkeur is dat verwachtingen zijn gewekt over de definitieve locatiekeuze. In de brief van december 2022 heeft het kabinet aangegeven dat Maasvlakte I in ieder geval beschouwd wordt als redelijk alternatief in de m.e.r.-procedure. In februari 2024 is dan ook de projectprocedure op basis van de Omgevingswet gestart. In deze projectprocedure zal de m.e.r.-procedure worden doorlopen en een definitieve locatiekeuze worden voorbereid (de zogenaamde voorkeursbeslissing). In de brief van 11 september 2024 zijn Terneuzen en Maasvlakte II als zoekgebied in beeld gekomen en in november 2024 is daar de mogelijkheid van Eemshaven bijgekomen. Er is dus nooit sprake geweest dat alleen locatie Borssele zou moeten worden onderzocht. In de brief van 1 februari 2024 heeft mijn ambtsvoorganger dit als volgt verwoord: «Met de technische haalbaarheidsstudies wordt duidelijk of de ontwerpen van de bedrijven op het terrein van EPZ gerealiseerd kunnen worden. Hiermee loop ik vooruit op de integrale afweging en de ontwerp-voorkeursbeslissing die medio 2025 in de projectprocedure genomen wordt. Met andere woorden: na weging van alle ruimtelijke- en milieuaspecten kán een andere locatie uiteindelijk planologisch worden aangewezen.»
Om snelheid te maken heeft het Kabinet werksporen parallel geschakeld, waarbij het kabinet in de routekaart van december 2022 heeft aangegeven dat de locatiekeuze uiteindelijk zal worden gemaakt in de projectprocedure. Deze projectprocedure zal het Kabinet zorgvuldig doorlopen en daar hoort vanzelfsprekend ook alternatievenonderzoek bij. Een juridisch houdbaar besluit is de snelste weg naar een robuuste locatiekeuze en daarmee een bestendige uitvoering.
Het kabinet beseft zich dat de ontwikkeling van nieuwe energieprojecten in de provincie Groningen gevoelig ligt en is zich bewust van de bestuurlijke wensen in de regio. Daarom heeft het kabinet de Landsadvocaat eerder om advies gevraagd of het mogelijk is om de Eemshaven op voorhand uit te sluiten bij het locatie onderzoek.
De conclusie die het kabinet op basis van het advies trekt is dat met het oog op een juridisch houdbaar besluit helaas niet mogelijk is om het gebied Eemshaven op voorhand uit te sluiten. Dat betekent dat er gekeken zal moeten worden of er reële locatie-alternatieven beschikbaar zijn. Indien dit het geval is zullen deze locatie-alternatieven onderdeel worden van het locatie-onderzoek naar de bouw van twee kerncentrales en worden beschreven in de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD).
Het kabinet vindt het zeer belangrijk om rekening te houden met de gevoelens in de samenleving. Maar het kabinet wil ook een juridisch houdbaar besluit om vertraging later te voorkomen. Hier hoort bij dat een zorgvuldige procedure wordt doorlopen om tot weloverwogen keuzes te komen.
Nu dit advies er ligt, zal het kabinet zo snel mogelijk de concept Notitie Reikwijdte en Detailniveau afronden. In deze concept NRD worden de locaties beschreven, waar nader onderzoek naar zal worden gedaan. Dit onderzoek zal in de vorm van een planMER en Integrale Effectenanalyse (IEA) worden uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek zal ik in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening vervolgens een keuze maken ten aanzien van de voorkeurslocatie voor deze twee kerncentrales in de zogenaamde voorkeursbeslissing. In de volgende voortgangsbrief (april 2025) zal ook een nieuwe verwachting volgen over het moment waarop de ontwerp-voorkeursbeslissing gereed is. Duidelijk is al wel dat 2025 niet meer haalbaar is.
Hoeveel vertraging verwacht u door het verplicht nader onderzoeken van extra locaties, en wat betekent dit voor de beoogde oplevering in 2035?
In het locatie-onderzoek wordt rekening gehouden met onderzoek naar locaties in de gebieden Borssele/Vlissingen (Sloegebied) en op de Maasvlakte I. Daarnaast is ruimte voorzien om, naar aanleiding van het alternatievenonderzoek, mogelijk aanvulling te plegen met een derde gebied waarin locaties onderzocht zouden kunnen worden. De toevoeging van Maasvlakte II heeft geen groot effect gehad op het alternatievenonderzoek maar de toevoeging van Terneuzen kent kosten in de ordegrootte van circa 100.000,–. De mogelijke toevoeging van Eemshaven kent eveneens kosten in de ordegrootte van circa 100.000,–.
De kosten die gemaakt worden voor onderzoek naar koelwatercapaciteit en ondergrond zijn inbegrepen in de 250.000,– genoemd bij het antwoord op vraag 4.
De toevoeging van Terneuzen en Maasvlakte II heeft enkele maanden tijd gevergd aan extra vooronderzoek en het activeren van ambtelijke en bestuurlijke betrekkingen op dit onderwerp. Daarbij geldt voor elke toegevoegde locatie dat er ook inspanning nodig is om een omgevingsproces vorm te geven om burgers en andere belanghebbenden op een degelijke manier te informeren over de procedure en te betrekken bij de besluitvorming. De toevoeging van Eemshaven in het onderzoek betekent naar huidig inzicht circa 6 maanden extra doorlooptijd ten opzichte van de eerdere verwachting.
Zo snel mogelijk dit jaar maakt het kabinet bekend welke locatiealternatieven het gaat onderzoeken. In de volgende voortgangsbrief (april 2025) zal een nieuwe verwachting volgen over het moment waarop de ontwerp-voorkeursbeslissing gereed is. Duidelijk is al wel dat 2025 niet meer haalbaar is.
Welke kosten en tijdsbesteding zijn gemoeid met het aanvullende onderzoek naar de drie nieuwe locaties?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe wordt gegarandeerd dat de uitkomsten van eerdere haalbaarheidsstudies niet opnieuw hoeven te worden onderzocht, zoals nu wordt gesuggereerd voor alternatieve locaties?
Om de technische haalbaarheidsstudies volledig en in voldoende detail te kunnen uitvoeren is een specifiek terrein aangewezen. Daartoe heeft het kabinet in de Kamerbrief van 9 december 20226 onderbouwd welk terrein hiervoor geschikt lijkt te zijn en is het EPZ-terrein in Borssele als voorkeurslocatie aangewezen. Als in de projectprocedure een andere locatie wordt aangewezen, moet een deel van de technische haalbaarheidsstudies mogelijk opnieuw worden uitgevoerd. Hiermee is een bewust maar beperkt risico genomen omdat een groot gedeelte van de technische haalbaarheidsstudies ook representatief zal zijn voor andere locaties die in de projectprocedure zullen worden meegenomen. Aspecten die verschillen per locatie, zoals de precieze samenstelling van de bodem, of toegang tot koelwater, zullen opnieuw moeten worden gedaan als besloten wordt tot een andere locatie. Dit is een beperkt deel van de Technische Haalbaarheidsstudies.
In hoeverre zijn juridische verplichtingen, zoals de eis om alle redelijke alternatieven te onderzoeken, een belemmering voor de voortgang van grote projecten zoals kerncentrales?
Het onderzoek naar de redelijke alternatieven voor een project is een onderdeel van de op grond van de Europese mer-richtlijnen verplichte milieueffectrapportage. De verplichting deze rapportage uit te voeren is in Nederland in de Nederlandse wetgeving vastgelegd. Het alternatievenonderzoek is nodig om een gedegen afweging te kunnen maken en het uiteindelijke projectbesluit deugdelijk te motiveren en leidt zo tot betere besluitvorming. Deze eis is daarom geen belemmering voor de voortgang van grote projecten. De gevoeligheden rond locatie Eemshaven (zie het antwoord op vraag 8 en de Kamerbrief van 22 november 20247) moeten dan ook bezien worden vanuit het oogpunt van de juridische houdbaarheid van het projectbesluit en maken daarom het voorgaande niet anders.
Waarom wordt de relevante wetgeving, die leidt tot deze stapeling van onderzoeken en juridische procedures, niet aangepast om vertragingen te voorkomen?
In december 2024 is de Kamer geïnformeerd over de versnellingsaanpak energietransitie met daarin aandacht voor juridisch instrumentarium8. Hiervoor is een verkenning gedaan naar welke wettelijke aanpassingen er mogelijk zijn om procedures te versnellen, en daarmee doorlooptijden te verkorten en/of vertraging te voorkomen, voor energie-infrastructuurprojecten. De meest kansrijke opties zijn opgenomen in een juridisch versnellingspakket en worden thans uitgewerkt in verschillende wet- en regelgevingstrajecten. De juridische maatregelen zijn gericht op structurele en procedurele versnelling van verschillende energiemodaliteiten, type projecten en projectfases.
In het bovengenoemde juridische versnellingspakket zit ook een aantal opties voor het verder versnellen van de projectprocedure die ook van belang zijn voor realisatie van de nieuwe kerncentrales. Deze worden momenteel nader onderzocht. Hierbij gaat het bijvoorbeeld over de procedurele stappen in de verkenningsfase van de projectprocedure in relatie tot participatie en het moment van onafhankelijk advies. De kansrijke opties voor versnelling zijn in beeld en worden uitgewerkt in verschillende wet- en regelgevingstrajecten.
Wat voor wetswijziging is nodig om alsnog een definitieve locatiekeuze te maken die juridisch houdbaar is? Welke wetsbepaling in welke wetten zouden hiervoor aangepast moeten worden?
Voor een juridisch houdbare locatiekeuze is geen wetswijziging nodig, maar zorgvuldig onderzoek, transparante besluitvorming en vroegtijdige participatie (zie het antwoord op vraag9. Vanuit het oogpunt van Europese verplichtingen, zorgvuldigheid en draagvlak voor de uiteindelijk gekozen locatie is een wetswijziging op dit punt niet wenselijk, nodig of mogelijk.
Bent u bereid om dergelijke wetswijzigingen door te voeren, waarmee ook de juridische houdbaarheid van besluiten versterkt wordt, en toekomstige vertragingen voorkomen worden?
Zie antwoord vraag 14.
Welke concrete stappen onderneemt u om ervoor te zorgen dat de bouw van de kerncentrales, ondanks deze vertragingen, nog steeds in 2035 is afgerond? Welke versnellingsopties heeft u nog op de plank liggen die u kunt nemen om het proces te versnellen?
In de Kamerbrief van afgelopen november benadrukt het kabinet dat, door de verschillende werksporen parallel uit te voeren, conform de wens van de Kamer op dit moment maximaal wordt versneld. In de brief van 1 februari 2024 heeft mijn ambtsvoorganger dit als volgt verwoord: «Met de technische haalbaarheidsstudies wordt duidelijk of de ontwerpen van de bedrijven op het terrein van EPZ gerealiseerd kunnen worden. Hiermee loop ik vooruit op de integrale afweging en de ontwerp-voorkeursbeslissing die medio 2025 in de projectprocedure genomen wordt. Met andere woorden: na weging van alle ruimtelijke- en milieuaspecten kán een andere locatie uiteindelijk planologisch worden aangewezen.» Zoals gememoreerd in het antwoord op de eerste vraag blijft de bouw van twee grote kerncentrales een complex proces, waarbij steeds opnieuw keuzes moeten worden gemaakt over te zetten stappen. Dergelijke keuzes neemt het kabinet altijd in het licht van een maximale snelheid van de gehele voorbereiding en realisatie. Een juridisch houdbaar besluit is in ons aller belang, want dit vormt uiteindelijk de snelste weg naar realisatie is. In de volgende voortgangsbrief over nieuwbouw kerncentrales zullen de nieuwe inzichten met betrekking tot de planning gegeven kunnen worden. Ook is dan informatie beschikbaar over het effect van de vertraging van de locatiekeuze op de volgende stappen van de selectie van de technologieleverancier en wat daaraan in mitigerende zin gedaan kan worden.
Welke maatregelen zijn mogelijk om na de locatiekeuze de bijbehorende vergunningtrajecten, aanbestedingen en andere essentiële besluitvorming te versnellen? Welke juridisch houdbare routes zijn hiervoor mogelijk?
Er is op dit moment nog geen inzicht in concrete maatregelen die mogelijk zijn om na de locatiekeuze de bijbehorende processen en besluitvorming te versnellen. De verwachting is dat de resultaten van de Third Party Review meer inzicht zullen bieden als het gaat om de planning voor de bouw van de kerncentrales. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, is het van belang dat de procedures zorgvuldig worden doorlopen.
Zijn er mogelijkheden om de bouw van kerncentrales onder de Renewable Energy Directive (RED III) / Net-zero industry act aan te merken als een project van hoger openbaar belang gezien de voordelen voor de klimaattransitie, de verbetering van de luchtkwaliteit in Nederland door het vervangen van fossiele opwek, en de afname van gevaarlijke geopolitieke afhankelijkheid op het gebied van energie? Wat zou dit in de praktijk betekenen voor de tijdslijnen van de bouw van kerncentrales?
In de RED III wordt een gemeenschappelijk kader vastgesteld voor de bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen. Kernenergie valt niet onder deze scope en kernenergieprojecten kunnen onder deze richtlijn dus niet aangemerkt worden als versnellingsgebied.
De Net-Zero Industry Act (NZIA) heeft onder andere als doel om in de EU de productiecapaciteit te stimuleren van netto-nul technologieën die essentieel zijn voor klimaatneutraliteit. Onder deze verordening worden alle kernenergie-technologieën als netto-nul technologieën beschouwd.
De NZIA introduceert het begrip «netto-nul strategisch project» voor projecten die van vitaal belang zijn voor het verbeteren van de veerkracht, strategische autonomie en concurrentiekracht van de netto-nul industrie in de EU.
Voor de bouw van kerncentrales zouden netto-nul strategische projecten in de Nederlandse context dus inderdaad de prioriteitsstatus «strategische project van nationaal belang» kunnen krijgen.
De bouw van de kerncentrales is gezien de omvang al een project van nationaal belang en doorloopt de projectprocedure.
De bijbehorende doorlooptijden voor vergunningverlening in deze procedure (formeel maximaal zes maanden) zijn bovendien korter dan die de NZIA voorschrijft (maximaal negen maanden). Het aanmerken van het project als netto-nul strategisch project onder de NZIA heeft in de praktijk dan ook geen effect op de tijdlijnen van de bouw van de kerncentrales in Nederland.
Zijn er mogelijkheden om de bouw van kerncentrales onder de Net-Zero Industry Act aan te merken als strategisch nettonulproject met hoogst mogelijke status van nationaal belang? Wat zou dit in de praktijk betekenen voor de tijdslijnen van de bouw van kerncentrales?
Zie antwoord vraag 18.
Wat zijn de versnellingsmogelijkheden onder de omgevingswet? Zouden kerncentrales zich kwalificeren om gekenmerkt te worden als een omgevingsplanactiviteit van nationaal belang? Zo ja, wat zou dat betekenen voor de tijdslijnen? Of zou een rijksprojectprocedure geschikter zijn? Wat zou dat betekenen voor de tijdslijnen?
Voor energieprojecten van nationaal belang waaronder de bouw van kerncentrales is de projectprocedure het instrument dat het meest geschikt is om te voorzien in de inpassing van deze projecten in de fysieke leefomgeving10. Daarmee biedt deze procedure in de regel de meeste snelheid.
Een standaardtijdslijn is voor de projectprocedure niet te geven, voor elke procedure is dit project afhankelijk. Het hangt onder meer af van de wijze waarop de participatie wordt ingericht, hoeveel reacties worden ontvangen en welk onderzoeken precies nodig zijn. Daarin verschillen de instrumenten van de Omgevingswet niet. In alle gevallen is participatie nodig en zal hetzelfde soort (mer-)onderzoek nodig zijn om een zorgvuldig besluit te kunnen nemen.
De omgevingsplanactiviteit van nationaal belang is een procedure waarbij een ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt door een op Rijksniveau verleende vergunning waarbij wordt afgeweken van het omgevingsplan. Dit laat onverlet dat er ook andere vergunningen nodig zijn voor die ontwikkeling, die moeten worden verleend door het voor die vergunningen bevoegde gezag. Bij de projectprocedure kunnen de benodigde ruimtelijke toestemming en de overige vergunningen samen worden genomen en kan op Rijksniveau regie worden gevoerd op de timing en samenhang van alle vergunningen. De projectprocedure heeft verder als voordeel dat dit een gestroomlijnde besluitvormingsprocedure heeft. De projectprocedure is daarmee het meest geschikt om een complex project als een kerncentrale te realiseren.
Voor complexe en ingrijpende projecten zoals de bouw van de kerncentrales is een brede verkenning en vroegtijdige participatie van publiek en belanghebbenden, leidend tot een gedragen voorkeursrichting en gecoördineerde uitvoering van groot belang. De projectprocedure is hierop ingericht.
Ook mist een procedure via een omgevingsplanactiviteit van nationaal belang andere voordelen van de projectprocedure, zoals beroep in eerste en enige aanleg bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de coördinatie vanuit één Minister. De procedure voor een omgevingsplanactiviteit van nationaal belang lijkt daarmee meer complex dan de projectprocedure.
Hoe staat het met het ontwerpbesluit procedurele versnellingen elektriciteitsprojecten? Zou dit een mogelijkheid bieden om de realisatie van de kerncentrales in 2035 mogelijk te blijven houden? Welke aanpassingen zijn nodig aan het ontwerpbesluit om kerncentrales expliciet eronder te laten vallen?
Voor de procedurele versnelling van regionale elektriciteitsprojecten wordt gewerkt aan de algemene maatregel van bestuur Besluit procedurele versnellingen elektriciteitsprojecten. Dit besluit is gebaseerd op het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting, waarin een grondslag is opgenomen voor aanwijzing van besluiten voor categorieën projecten waarvan de versnelde uitvoering noodzakelijk is vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen. Dit wetsvoorstel ligt thans ter behandeling bij de Tweede Kamer. Voorhang van de algemene maatregel van bestuur kan pas plaatsvinden nadat de Tweede Kamer het wetsvoorstel heeft aangenomen.
Het Besluit procedurele versnelling elektriciteitsprojecten wijst besluiten voor bepaalde energie-infrastructuurprojecten aan waarvoor een aantal versnellingen in de beroepsprocedure geldt, zoals beroep in eerste en enige aanleg bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Een aanwijzing kan leiden tot een versnelling van 1,5 jaar, door beroepsmogelijkheden bij één instantie te leggen met verkorte termijnen.
De met het ontwerpbesluit voorziene procedurele versnelling van de elektriciteitsprojecten is voor die projecten die nu nog niet onder de projectprocedure vallen, maar waarbij wel een zwaarwegend maatschappelijk belang is bij versnelde realisatie.
Voor kerncentrales geldt al de projectprocedure en biedt dit besluit geen additionele versnelling voor de realisatie hiervan.
Zou een van de beschreven routes in vraag 18 t/m 21 ook helpen bij het versneld maken van een juridisch houdbare locatiekeuze?
De projectprocedure is reeds gestart voor de bouw van de eerste twee kerncentrales en deze procedure is ingericht om snel tot een juridisch houdbare locatiekeuze te komen. Ook kent deze procedure versnellingselementen, zoals de één-besluit constructie door één bestuursorgaan met het projectbesluit, de coördinatie van uitvoeringsbesluiten en indeplaatstreding, en geldt beroep in één instantie voor het projectbesluit. De beschreven routes in vraag 18 t/m 21 zullen dus niet bijdragen aan het versneld maken van een houdbare locatiekeuze.
Is projectwetgeving voor de bouw van kerncentrales een mogelijkheid, indien de bestaande routes in vraag 18 t/m 21 niet kansrijk zijn? Waar zou een dergelijke wet aan moeten voldoen en op welk deel van het proces zou deze tot versnelling kunnen leiden?
Het uitwerken van een specifieke projectenwet voor de bouw van de kerncentrales acht het kabinet niet de juiste weg. Het bestaande instrumentarium van de Omgevingswet met de projectprocedure werkt al versnellend. Zo is er één-besluit constructie door één bestuursorgaan mogelijk met het projectbesluit, evenals de coördinatie van uitvoeringsbesluiten en indeplaatstreding. Ook beroep in één instantie geldt voor het projectbesluit.
Bij een projectenwet zal er ook een zorgvuldige locatie-afweging moeten worden gemaakt en het is juist de projectprocedure die hiervoor de opeenvolgende procedurele stappen biedt. Het kabinet ziet dan ook niet op welke onderdelen van het proces een eventuele projectenwet tot een extra versnelling zal leiden. Temeer omdat een wetstraject zeker 2 á 3 jaar in beslag neemt en de projectprocedure voor de eerste twee kerncentrales nu al is opgestart.
Wat zijn de resultaten van de gesprekken met marktpartijen over hun bereidheid om te investeren in kerncentrales, en in hoeverre hebben de huidige vertragingen impact op hun interesse?
Zoals toegelicht in de Kamerbrief van afgelopen november en in het rapport van BNP Paribas dat gedeeld is als bijlage met de Kamerbrief11, is er interesse van marktpartijen om te investeren in de bouw van de kerncentrales. De resultaten van de studie van BNP Paribas laten zien dat private financiers financiering overwegen, maar ook dat private financiering zowel voordelen als nadelen met zich meebrengt. De interesse van marktpartijen verschilt ook sterk per fase van het traject.
Het kabinet heeft geen signalen ontvangen dat huidige vertragingen in het project leiden tot een verschil in de mogelijke interesse van marktpartijen: bij complexe, grootschalige infrastructuurprojecten van deze aard is het niet ongewoon dat vertraging optreedt in de voorbereidingsfase.
Hoe beheerst u de risico’s dat deze vertragingen de financiering van de kerncentrales bemoeilijken of marktpartijen afschrikken?
Ook richting marktpartijen wordt benadrukt dat een grondige voorbereiding leidt tot een meer voorspoedige bouw van de kerncentrales. Dit leidt tot een lager risicoprofiel van het project, en daarmee mogelijk tot een grotere bereidheid om te investeren. Het kabinet blijft in gesprek met de financiële sector om te begrijpen wat zij kunnen bieden wat betreft financiering van het project, en om ze op de hoogte te houden van de vorderingen in de voorbereiding op de bouw. In februari wordt bijvoorbeeld een bijeenkomst georganiseerd met de Nederlandse financiële sector om ze van een update te voorzien over de stand van zaken van de voorbereiding op de bouw van de kerncentrales.
Welke lessen trekt u uit de vertragingen in dit proces, en welke structurele maatregelen neemt u om dit soort bureaucratische stapelingen bij de bouw van kerncentrale 3 & 4 en Small Modular Reactors (SMR’s) te voorkomen?
Het kabinet verwacht dat de lessen en de resultaten van de huidige werksporen voor de bouw van de twee eerste centrales veel betekenen voor de stap naar de bouw van andere kerncentrales. Ook zal de opgebouwde expertise en ervaring in Nederland uit de huidige voorbereidingen helpen in de toekomstige uitvoering van belangrijke procedures die onderdeel zijn van de voorbereiding op de bouw van een kerncentrale.
Ook voor de inpassing van kerncentrale 3 en 4 is het cruciaal dat er een juridisch houdbaar besluit wordt voorbereid. De ruimtelijke inpassing van kerncentrales in Nederland is complex. Dit geldt voor de lopende projectprocedure, maar zal voor kerncentrale 3 en 4 mogelijk nog ingewikkelder worden. De bij vraag 1 genoemde gevoeligheidsanalyse benut ik daarom ook voor het richting geven aan mogelijke locaties voor kerncentrales 3 en 4. In de in voorbereiding zijnde nota Ruimte zullen hiertoe structurerende keuze worden gemaakt, die zullen aansluiten bij het Programma Energiehoofdstructuur (PEH). In aansluiting op de Kamerbrief van april 2024 zal in de actualisatie van het Programma Energiehoofdstructuur richting worden gegeven aan de ruimtelijke inpassing van kerncentrale 3 en 4, waarbij de inzichten en structurerende keuzes uit de hiervoor genoemde de Nota Ruimte zullen worden meegenomen. In de volgende voortgangsbrief (april 2025) zal het kabinet hierop verder ingaan.
Het SMR-programma dat recent van start is gegaan kijkt via de uitvoering van verschillende simulaties (programmalijn 1 van het programma) en onderzoeken naar onder meer ruimtelijk inpassing (programmalijn 2 van het programma) specifiek naar knelpunten in de realisatie van kleinere kerncentrales. Ook voor de SMR’s geldt dat de plaatsing in samenhang met het realiseren van andere opgaven in het gebied plaats dient te vinden. De inzichten uit deze activiteiten moeten helpen om op termijn eventuele vertragingen in de bouw van centrales te voorkomen.
Kunt u deze vragen uiterlijk eind januari beantwoorden zodat ze tijdig betrokken kunnen worden bij het Kamerdebat kernenergie?
Gegeven het belang van het onderwerp is de beantwoording zeer zorgvuldig gegaan en is het helaas niet gelukt deze in januari te beantwoorden.
Het amendement over middelen voor de ontwikkeling van Small Modular Reactors (SMR's) |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het amendement van de leden Eerdmans en Stoffer over middelen voor de ontwikkeling van Small Modular Reactors (Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 17)?
Ja, daar ben ik mee bekend.
De indieners verzochten het Ministerie Klimaat en Groene Groei, middels het amendement, vanaf 2024 samen met de provincies voortvarend aan de slag te gaan met de ontwikkeling van Small Modular Reactors (SMR’s), welke resultaten kunt u inmiddels overleggen kijkende naar de verschillende programmalijnen?
Het SMR programma (gepubliceerd in maart 2024) bereidt Nederland stapsgewijs voor op de mogelijke komst van SMR’s. Het programma bestaat uit drie programmalijnen. Onder programmalijn 1 is een SMR-kennismodule gepubliceerd op www.overkernenergie.nl. Ook zijn er simulaties, waarin stakeholders gezamenlijk (delen van) het proces tot realisatie van een SMR doorlopen, van start gegaan. Deze resultaten dragen bij aan het vergroten van de kennisbasis bij stakeholders, wat uiteindelijk zorgt/bijdraagt aan een versnelling van de ontwikkeling van SMR’s in Nederland.
Onder programmalijn 2 zijn er stappen gezet met een analyse van de lokale en regionale energievraag en potentiële behoefte voor SMR’s. Hiervoor is het kabinet in de afgelopen periode in gesprek gegaan met de verschillende industrieclusters en is er actief gepeild of er interesse is voor een studie of onderzoek in relatie tot SMR’s. Deze gesprekken hebben ertoe geleid dat partijen die potentie zien om in de toekomst wellicht kernenergie af te nemen, zich aansluiten bij de simulaties. Het is verder noodzakelijk om te weten wat de mogelijke effecten zijn van SMR’s op het net. In samenwerking met de netbeheerders wordt onderzocht of het mogelijk is om nu al te onderzoeken wat een mogelijk gunstige netinpassing is voor SMR’s.
Het kabinet heeft ook gewerkt aan lokalisatie (het zoveel mogelijk organiseren van de waardeketen op lokaal niveau), specifiek door middel van een inventarisatiestudie voor conventionele kerncentrales en SMR’s die wordt opgezet om te onderzoeken waar kansen liggen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Tevens organiseren we een supplier evenement,waarmee we Nederlandse bedrijven informeren over de kansen in de nucleaire sector, zowel in Nederland als in Europa. Tenslotte heeft het kabinet zijn deelname aan internationale samenwerkingsverbanden versterkt met als doel om kennisuitwisseling over SMR’s te vergroten.
Het kabinet zal de Kamer binnenkort verder informeren over de stappen die gezet zijn sinds publicatie van het SMR programma.
Hoeveel provincies zijn inmiddels, samen met het Ministerie Klimaat en Groene Groei, voortvarend aan de slag gegaan met uitvoering van locatiekeuzes voor toekomstige SMR’s?
Het Ministerie van Klimaat en Groene Groei werkt samen met de provincies onder andere door middel van een Werkgroep SMR’s onder het Interprovinciaal Overleg (IPO). Bij deze werkgroep zijn alle provincies aangehaakt. Deze samenwerking staat op dit moment nog los van locatieonderzoek. Naast het landelijk SMR programma ziet het kabinet dat verscheidene provincies zelf ook voortvarend aan de slag gaan met initiatieven. Het kabinet benadrukt het belang van gezamenlijk optreden onder het SMR programma, maar verwelkomt deze initiatieven en bekijkt op dit moment hoe deze mogelijk kunnen worden ondersteund.
Programmalijn 1 van de Programma-aanpak SMR lijkt relatief makkelijk uitvoerbaar, waarom is deze fase, 14 maanden na het aannemen van het eerder genoemde amendement, nog steeds niet afgerond?
Na aanname van het betreffende amendement is een stakeholderanalyse uitgevoerd om meer inzicht te verkrijgen in de behoeften, vragen en kansen die speelden omtrent SMR ontwikkeling in Nederland. De stakeholderanalyse is in februari 2024 opgeleverd. Op basis daarvan is het SMR-programma opgesteld. Na publicatie van het SMR programma is het Ministerie van Klimaat en Groene Groei voortvarend aan de slag gegaan met de uitwerking van het programma, in samenwerking met diverse stakeholders waaronder ook de provincies.
Bij de uitvoering van de eerste programmalijn horen ook een paar benodigde en zorgvuldige stappen die tijd vergen, zoals een Europese aanbesteding doorlopen en het selecteren van een consortium die de simulaties kunnen uitvoeren.
Conform planning van het SMR-programma vond op 12 december 2024 de eerste bijeenkomst plaats waar ruim 125 geïnteresseerden werden meegenomen in de aanpak van het simulatietraject. De fysieke startbijeenkomst vond plaats op 16 januari. Onder de aanwezigen was een brede vertegenwoordiging van gemeenten, provincies, regionale ontwikkel-maatschappijen, bedrijven en kennisinstellingen.
Er zijn vijf simulaties opgezet aan de hand van de volgende thema’s: ruimtelijke inpassing, energetische inpassing, vergunningverlening, taak- en rolverdeling en bouw, exploitatie en waardeketen. Deze simulaties zullen plaatsvinden in de periode februari tot en met juni van dit jaar. Medio 2025 zullen de resultaten worden opgeleverd, waarna de Kamer geïnformeerd zal worden.
In de brief van 10 juni 2024 (Kamerstuk 32 645, nr. 130) valt te lezen dat er gestart gaat worden met de eerste simulaties binnen programmalijn 1 in Q4 2025, hoeveel simulaties zijn er inmiddels uitgevoerd en welke partijen zijn hierbij betrokken?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer is er sprake over het succesvol afronden van een programmalijn 1, kunt u schetsen hoe dit proces inclusief mijlpalen, indicatoren en eindbesluiten is vormgegeven?
Bij de simulaties wordt gezamenlijk met stakeholders (delen van) het proces van de realisatie van een SMR doorlopen. Dit gaat van initiatief nemen en vergunningverlening tot uiteindelijke (virtuele) realisatie en exploitatie van een SMR. De simulaties zijn ingericht naar vijf thema’s die voortkomen uit de stakeholderanalyse opgeleverd in februari 2024 (zie ook het antwoord op vraag 5). De voornaamste doelstelling van de simulaties is het vergroten van de kennisbasis van stakeholders over deze thema's. Hiervoor is het nodig om in het simulatietraject de informatiebehoefte van stakeholders op te halen, beschikbare kennis te centraliseren, stakeholders bijeen te brengen zodat netwerkvorming plaatsvindt, nieuwe inzichten op te halen en de opgedane kennis verder te verspreiden.
De simulaties zijn zo vormgegeven dat op de best mogelijke manier aan bovenstaande doelen kan worden voldaan. Concreet zal dit worden bereikt door de start- en simulatie-bijeenkomsten, de ondersteuning die aan stakeholders wordt geboden tussen de simulaties door, de afrondende producten die worden opgeleverd en de kennissessies die vervolgens de opgedane kennis verder dienen te verspreiden. Er is sprake van succesvolle afronding van programmalijn 1 als door middel van deze onderdelen de kennisbasis van stakeholders is vergroot.
De twee eerste programmalijnen zorgen voor de beschikbaarheid van de noodzakelijke informatie om op een concrete en gedetailleerde manier beslissingen te kunnen nemen over de mogelijke rol van SMR’s in Nederland. Nadat deze programmalijnen zijn gestart, kunnen de keuzes en doelen verder worden geconcretiseerd. De opgedane inzichten bieden daarmee een basis voor het formuleren van een visie op SMR’s in Nederland en het bepalen van de rol van de overheid (programmalijn 3).
Wanneer is er sprake over het succesvol afronden van een programmalijn 2, kunt u schetsen hoe dit proces inclusief mijlpalen, indicatoren en eindbesluiten is vormgegeven?
Programmalijn 2 heeft als doel om de mogelijke potentie van SMR’s in kaart te brengen (onder andere door zicht te krijgen op de mogelijke toepassing en inpassing van SMR’s in het energiesysteem en transportnetwerk). Verder heeft deze programmalijn tot doel om helderheid te scheppen over de noodzakelijke randvoorwaarden (zoals ruimtelijk beleid). Er is sprake van succesvolle afronding van programmalijn 2 als dit is bereikt.
Op dit moment worden de activiteiten onder programmalijn 2 uitgewerkt. Voor mijlpalen en indicatoren kunt u in ieder geval denken aan een analyse van ruimtelijke randvoorwaarden, het uitvoeren van een studie naar kansen voor de Nederlandse maakindustrie, het ophalen van participatie best practicesbij andere landen en het ondersteunen van de ANVS door het beschikbaar stellen van de nodige middelen voor het opbouwen van de benodigde capaciteit.
Zijn de programmalijnen 1 en 2 gelijktijdig gestart en zo niet, waarom niet?
Ja, na publicatie van het SMR programma is er gelijk begonnen met het uitwerken van de twee programmalijnen. De programmalijnen lopen parallel.
Welke provincies hebben dit jaar interesse kenbaar gemaakt richting het Ministerie Klimaat en Groene Groei aangaande de Programma-aanpak SMR?
Het Ministerie van Klimaat en Groene Groei werkt nauw samen met het IPO. Het IPO coördineert samenwerking tussen de provincies op het onderwerp, faciliteert kennisdeling en werkt toe naar een gezamenlijk provinciaal standpunt, ondanks de verschillen in belang en perceptie ten aanzien van SMR’s in verschillende provincies. Een voorbeeld van de samenwerking is de Werkgroep SMR’s onder het IPO, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3.
Bij dit reguliere overleg zijn alle provincies aangehaakt en de 12 provincies hebben allen in enige mate interesse kenbaar gemaakt richting het Ministerie van Klimaat en Groene Groei aangaande het SMR programma. Er vindt regelmatig afstemming plaats tussen de provincies en het ministerie. De provincies nemen binnen de werkgroep verschillende houdingen aan, variërend van informatie ophalen tot actieve participatie in de simulaties. Het merendeel van de provincies heeft zich aangemeld voor deelname aan de simulaties. Breed gedragen besluitvorming is erg belangrijk voor het SMR programma en daarom ziet het kabinet meerwaarde in de constructieve samenwerking met het Interprovinciaal Overleg over het programma.
Speelt het Interprovinciaal Overleg (IPO) ook enige rol ten aanzien van de verschillende programmalijnen en zo ja, welke meerwaarde heeft deze betrokkenheid kijkende naar de Programma-aanpak SMR?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is een realistische termijn voor de start van programmalijn 3 en wie zijn daarin de relevante stakeholders?
De scheepsramp voor de kust van Hull |
|
Geert Gabriëls (GL), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() ![]() |
Welke schadelijke effecten op natuur en milieu in de Noordzee moeten we vrezen van de scheepsramp voor de kust van Hull (Groot-Brittanië)? Zijn er effecten voor het Nederlandse of internationale deel van de Noordzee te verwachten?
Kunt u de Kamer informeren over de oorzaak van het ongeluk?
Gelden er voor het Britse deel van de Noordzee andere regels voor de scheepvaartveiligheid dan voor het Nederlandse of internationale deel?
Kan een dergelijk ongeluk redelijkerwijs ook voor de Nederlandse kust plaatsvinden? Of zijn er hier maatregelen van kracht die dat onwaarschijnlijk maken of uitsluiten?
Hoe verhoudt deze scheepsramp zich tot de door de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) geconstateerde risico’s? Moet deze ramp gevolgen hebben voor het opvolgen van de aanbevelingen uit het OVV-rapport over de scheepvaartveiligheid op de Noordzee? Is uw brief van 17 februari in die zin nog actueel?1
Welke maatregelen neemt u om de scheepvaartveiligheid te verbeteren en risico’s zoals deze aanvaring te verkleinen?
Welke maatregelen neemt u om de gevolgen van aanvaringen te bestrijden?
Als we bij elk incident met een containerschip moeten vrezen voor ernstige gevolgen voor de Noordzeenatuur door vervuiling met zeer gevaarlijke en giftige stoffen, moeten we dan niet het vervoer van deze stoffen anders regelen? Bijvoorbeeld met strengere eisen aan containers of schepen, apart vervoer of andere maatregelen?
Hoe kan de natuur tijdens of na een scheepsramp waarbij gevaarlijke stoffen vrijkomen worden beschermd? Zijn er ook gespecialiseerde schepen of andere apparatuur beschikbaar voor andere lekkages dan alleen olie? Is er iets dat gedaan kan worden als schadelijke, in water oplosbare, stoffen vrij komen?
Acht u de huidige aanpak van risicobeheersing op de Noordzee voldoende in lijn met de snelle ontwikkelingen in het gebied, zoals de groei van de scheepvaartindustrie en de uitrol van windparken? In hoeverre houdt de in de Kamerbrief van 17 februari geschetste aanpak gelijke tred met deze ontwikkelingen? Acht u aanvullende maatregelen noodzakelijk om de scheepvaartveiligheid en ecologische bescherming op de Noordzee toekomstbestendig te maken?
Regulering van bestrijdingsmiddelen |
|
Wieke Paulusma (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Fleur Agema (PVV), Wiersma |
|
![]() |
Kunt u toelichten wat het verschil is tussen laag- en hoog-risicomiddelen en waarom hoog-risicomiddelen, ondanks de naam, toch als veilig bestempeld kunnen worden?
Hoe hoog is het risico dat boeren lopen bij het gebruik van hoog-risicomiddelen?
Welke risico’s zitten er vast aan hoog-risicomiddelen? Zijn dat gezondheidsrisico’s? Zo ja, welke?
Lopen boeren een hoger risico op Parkinson, COPD en kanker bij het gebruik van hoog-risicomiddelen?
Welke wetenschappelijke onderzoeken vinden een correlatie, verband of relatie tussen het gebruik van bestrijdingsmiddelen en het voorkomen van Parkinson?
Kunt u bevestigen dat 1 op de 12 kinderen in Nederland wordt blootgesteld aan hoge concentraties bestrijdingsmiddelen? Zo ja, kunt u zich herkennen in de zorgen van Unicef dat dit het risico vergroot op ADHD, ASD en cognitieve beperkingen voor deze kinderen? Zo nee, op welke wetenschappelijke inzichten baseert u zich?1
Klopt het dat het minder veilig is voor baby’s en jonge kinderen om een niet-biologische groenteprak te eten dan de kant-en-klare biologische groenteprak, zoals de keuringsdienst van waarde onderzocht?2
Hoe kan het dat er wel normen voor bestrijdingsmiddelen op groente en fruit zit maar niet op andere routes waarmee bestrijdingsmiddelen ons lichaam betreden, zoals via huisstof?
Wat is er bekend van de concentraties bestrijdingsmiddelen in huisstof, zijn deze concentraties lager dan op groente en fruit, en kan er met zekerheid gezegd worden dat deze concentraties geen gevaar zijn voor de gezondheid van kinderen en hun ouders?
Kunt u bevestigen «dat de concentraties bestrijdingsmiddelen in lucht en stof bij woningen binnen een straal van 250 meter van een bespoten perceel maar weinig van elkaar verschillen»?3
Kunt u bevestigen dat het verschil in blootstelling groter en duidelijk is als concentraties van omwonenden van alle omwonenden binnen een straal van 250 meter van bespoten bollenvelden worden vergeleken met de concentraties bij woningen op meer dan 500 meter van agrarische velden?4
Bent u het met de indieners eens dat het wenselijk zou zijn als kwetsbare groepen, zoals jonge kinderen en omwonenden, niet blootgesteld worden aan hoge concentraties bestrijdingsmiddelen? Zo ja, welke maatregelen raadt u aan?
Spreekt u met lokale overheden over het reguleren van bestrijdingsmiddelen binnen gemeentegrenzen? Zo ja, welke hindernissen ervaren gemeenten bij het reguleren van bestrijdingsmiddelen? Zo nee, bent u bereid dit met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te bespreken?
Herkent u de zorg dat veel gemeentes niet de capaciteit dan wel expertise in huis hebben om bestrijdingsmiddelen effectief te reguleren? Zo ja, hoe ondersteunt u gemeentes hierin?
Deelt u de mening dat gemeentes meer handvatten zouden moeten krijgen om bestrijdingsmiddelen te reguleren, als dat in het belang van hun inwoners of hun wens is? Zo ja, aan welke handvatten denkt u?
Deelt u de mening dat een spuitvrije zone een effectieve maatregel is om de blootstelling aan hoge concentraties pesticiden te verminderen? Zo nee, op welke wetenschappelijke inzichten baseert u zich?
Welke hindernissen ervaren gemeenten bij het instellen van spuitvrije zones?
Kunt u toelichten waarom er in de omgevingswet instructieregels staan voor bijvoorbeeld externe veiligheid, luchtkwaliteit en geluid maar geen instructieregels voor het reguleren van bestrijdingsmiddelen?
Deelt u de mening dat een breed ingestoken instructieregel voor spuitvrije zones, die genoeg ruimte laat voor gemeentes om invulling te geven aan hun specifieke situatie, gemeentes kan helpen bij het reguleren van bestrijdingsmiddelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toezeggen een dergelijke instructieregel op te stellen?
Kunt u tevens toezeggen gemeentes een handleiding, zoals die van Natuur en Milieu en Urgenda5, te sturen waarmee inzichtelijk wordt hoe zij bestrijdingsmiddelen kunnen reguleren mochten ze dat wensen?
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor 1 april beantwoorden?
Strengere regels voor het gebruik van Beaumix |
|
Geert Gabriëls (GL), Wingelaar |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Politie eist rapport over omstreden Beaumix op»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Hoe beoordeelt u de recente waarschuwingen van het RIVM en de Algemene Rekenkamer over de toepassing van stoffen, zoals Beaumix, waaraan in het artikel gerefereerd wordt?
In het artikel wordt waarschijnlijk gedoeld op uitingen van het RIVM in het verslag «Evaluatie normeringskader(her)gebruik secundaire bouwstoffen», uit september 20242 en op uitingen van de Algemene Rekenkamer in het verslag «Resultaten verantwoordingsonderzoek 2023 Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat», uit mei 2024.3De onderzoeken van het RIVM en het verslag van de Algemene Rekenkamer bieden waardevolle inzichten die betrokken worden bij de herijking van de bodemregelgeving. In de Verzamelbrief bodem en ondergrond van 12 november 20244 heb ik toegelicht welke aandachtspunten voor verbetering van het huidig wettelijk kader en van aanvullende instrumenten ik zie. Deze worden omgezet in concrete voorstellen. In de zomer van 2025 wordt de Kamer over deze specifieke voorstellen geïnformeerd.
Kunt u een stand van zaken geven van de uitvoering van de motie van de leden Wingelaar en Gabriëls over bezien of bodemregelgeving aangescherpt moet worden ten aanzien van het gebruik van Beaumix?2
Binnen de herijking van de bodemregelgeving worden de regels van het toepassen van secundaire bouwstoffen, waaronder Beaumix, onder de loep genomen. Ter ondersteuning daarvan bekijkt het RIVM welke consequenties de pH in bepaalde bouwstoffen heeft en wat dit betekent voor de toepassing. Van het onderzoek van het RIVM moeten de uitkomsten worden afgewacht. Zodra de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Gaat uw reactie richting de provincie Limburg, waarin u aangeeft dat Beaumix «nu en in de toekomst kan worden toegepast met de huidige kwaliteitseisen, onder de voorwaarde dat er op de juiste wijze wordt toegepast», niet voorbij aan de uitvoering van de bovengenoemde motie?
Nee, mijn reactie aan de provincie Limburg d.d. 19 december 2024 gaat daaraan niet voorbij. Mijn reactie bevat naast het door u geciteerde deel ook dat het op basis van de huidige inzichten in de lijn der verwachting ligt dat vrij toepasbare bodemas zoals Beaumix nu en in de toekomst kan worden toegepast met de huidige kwaliteitseisen, onder de voorwaarde dat het op de juiste wijze wordt toegepast. Mocht uit onderzoek blijken dat deze kwaliteitseisen moeten worden aangescherpt, dan zal ik dat vanzelfsprekend meewegen in de uitvoering van bovengenoemde motie.
Bent u voornemens om ook de laboratoriumuitslag van enkele monsters die zijn genomen van een berg Beaumix in de haven van Stein, waar in het bovengenoemde artikel aan gerefereerd wordt te betrekken bij de uitvoering van de bovengenoemde motie?
Indien uit deze laboratoriumuitslagen aanvullende, representatieve en bruikbare informatie blijkt, verkregen overeenkomstig de hiervoor gestelde eisen in de Regeling bodemkwaliteit 2022, zal deze informatie worden meegewogen in de herijking van de bodemregelgeving. Daarmee wordt deze in dat geval betrokken bij de uitvoering van bovengenoemde motie.
Kunt u aangeven welke alternatieve bouwstoffen er voorhanden zijn en wat hiervan de voor- en nadelen zijn bij gebruik?
Ik kan geen uitputtende lijst van alle voorhanden zijnde alternatieve bouwstoffen inclusief voor- en nadelen aan u voorleggen. Of een bouwstof geschikt is voor een beoogd gebruik is altijd afhankelijk van de specifieke eigenschappen.
Bij het kiezen van een bouwstof voor bijvoorbeeld de verbreding van een rijksweg wordt de geschiktheid bepaald door verschillende aspecten, zoals:
Chemours |
|
Geert Gabriëls (GL), Marieke Koekkoek (D66), Mpanzu Bamenga (D66), Ines Kostić (PvdD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Vindt u dat Chemours onder extra toezicht moet komen gezien de recente lek, de eerdere ongelukken en het consequente gevaar voor omwonenden?
Ik interpreteer uw vraag zo dat deze betrekking heeft op toezicht met betrekking tot de risico’s voor zware ongevallen. Ik ga daar niet over. Chemours is een zogenaamde Seveso-inrichting. In de regelgeving gelden voor deze bedrijven extra eisen waaronder het moeten hebben van een preventiebeleid met betrekking tot zware ongevallen. Toezicht op de Seveso-inrichting Chemours vindt plaats door samenwerkende inspectiepartners zoals DCMR Milieudienst Rijnmond (DCMR), Nederlandse Arbeidsinspectie, de Veiligheidsregio en het bevoegde gezag voor de waterlozingen. De samenwerkende inspectiepartners werken met een landelijke strategie voor de beoordeling van de Seveso-inrichting, ook ten aanzien van de noodzaak of toezicht verscherpt moet worden. De resultaten van deze periodieke gezamenlijke Inspecties zijn openbaar en te vinden op www.seveso-plus.nl.
Met betrekking tot het toezicht op de emissies naar water en lucht van PFAS is de frequentie van toezicht al opgeschaald.
Neemt de kostenpost rond het schoonmaken van de vervuiling toe? Zo ja, met hoeveel en vindt u dat een wenselijke ontwikkeling? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Bij het recente lek zijn stoffen in de lucht vrijgekomen die zich diffuus hebben verspreid. Er is geen sprake geweest van verontreiniging van bodem of water. Als gevolg van die incidenten zijn er dus geen extra kosten ontstaan.
Wat is het effect van het lozen en lekken op de beschikbaarheid van drinkwater?
Er is geen effect op de beschikbaarheid van drinkwater.
Hoe reageert u op het nieuws dat Chemours in Europa vooroploopt in de lobby tegen het pfas-verbod?1
Het is de keuze van een bedrijf zelf hoe het zijn belangen wil behartigen en waar het tijd en geld aan besteedt. Het is aan de Europese Commissie hoe wordt omgegaan met belanghebbenden gedurende een restrictieproces.
Bent u het met de indieners eens dat Chemours zijn geld beter kan besteden aan onderzoek naar alternatieven voor pfas dan aan het verdubbelen van hun lobbybudget in Europa?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het dat Chemours de meest frequente bezoeker bij de Europese Commissie is omtrent pfas?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het kwalijk dat van de 17 «high-level meetings», er maar 2 afspraken waren met ngo’s en 12 met de industrie?
Nee.
Denkt u dat de Europese Commissie met deze scheefgegroeide lobby een weloverwogen afweging kan maken bij het opstellen van het pfas-verbod?
Ja. Zie de toelichting op antwoord 9.
Bent u in gesprek met de Europese Commissie, en bent u van mening dat zij de volksgezondheid en het milieu te zwaarte geven die het verdient?
Ja. Het voorstel voor de restrictie ligt nu bij het Europese agentschap voor chemische stoffen, ECHA. De lidstaten én de Europese Commissie hebben geen invloed op de beoordeling die daar plaatsvindt. Die procedure kent wel twee inspraakrondes, één aan het begin die heeft gelopen van maart tot in september 2023, met ruim 5600 reacties, en één over de sociaaleconomische opinie aan het eind van de beoordeling door ECHA. Voor zover er bij het ministerie verzoeken komen om te spreken over het restrictievoorstel, worden betreffende bedrijven of andere stakeholders naar deze inspraakprocedures verwezen.
Als vervolgens de Europese Commissie op basis van het restrictievoorstel en de ECHA-opinies een voorstel voorlegt aan de lidstaten, dan zal inspraak van zowel bedrijven als belanghebbenden en ngo’s worden georganiseerd door het ministerie. Dan beginnen ook de gesprekken met de Commissie over de belangenafweging in het voorgelegde voorstel.
Bent u het eens met pfas-expert Emil Damgaard-Møller dat bij heel veel producten pfas eenvoudig te vervangen is ondanks de claim van 500 bedrijven dat dit niet zo is?[2] Zo nee, op welke wetenschappelijke bronnen baseert u zich?
Bij het restrictievoorstel gaat het over veel stoffen en veel verschillende toepassingen. Het is belangrijk dat de weging van belangen en aanwezigheid van geschikte alternatieven zorgvuldig is. Die weging vindt plaats en aan de hand van de uitkomst daarvan zal duidelijk worden welke toepassingen eenvoudig te vervangen zijn.
Bent u het met dezelfde expert eens dat veel producten «overengineered» zijn? Ze nee, waar baseert u zich op?
Het is niet aan mij om te oordelen over hoe producten worden gefabriceerd. Wel is het belangrijk dat stoffen die op de markt worden gebracht, veilig kunnen worden gebruikt. Daar kunt u mij op aanspreken. Voor zover het gaat om consumentenproducten ziet de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport op de veiligheid.
Erkent u dat het onderzoek naar alternatieven voor pfas al zestig jaar stilstaat?
Vanuit de overheid heb ik geen direct zicht op onderzoeksprogramma’s binnen de chemische industrie. Wel constateer ik dat er gelukkig steeds meer PFAS-vrije consumentenproducten op de markt komen zoals PFAS-vrije pannen en regenjassen.
Bent u het met de indieners eens dat uitzonderingen op het pfas-verbod voor industriële applicaties de zoektocht naar meer en goedkopere alternatieven remt? Zo ja, wat bent u van plan hiertegen te doen?
Op dit moment is er geen sprake van een generieke uitzondering voor gebruik van PFAS door de industrie. Wel zal voor specifieke industriële toepassingen worden onderzocht of de doelstelling van de restrictie, het fors verminderen van emissies van PFAS naar het milieu, ook kan worden bereikt met andere middelen. Het zal dan gaan om strenge emissie-eisen tijdens productie, gebruik én in het afvalstadium. Er zal een kostenplaatje zitten aan deze eisen waardoor de zoektocht naar veiliger alternatieven ongetwijfeld doorgaat. Sowieso zal de industrie altijd open staan voor goedkopere alternatieven, zelfs zonder restrictievoorstel.
Hoe reageert u op het bericht dat Chemours en de industrie verwijzen naar twee onderzoeken over de veiligheid van fluorpolymeren, terwijl 23 van de 24 auteurs van die onderzoeken zelf in de industrie werken?2
Het restrictievoorstel wordt nu beoordeeld door onafhankelijke experts in de betreffende ECHA-comités die kijken naar respectievelijk het risico van de stof als de sociaaleconomische aspecten. Ik zal mijn standpunt over de veiligheid van de stof bepalen op basis van hun opinie.
Wat doet het met het vertrouwen in Chemours en de industrie dat zij fluorpolymeren «polymers of low concern» noemen terwijl daar geen definitie van is en daarmee onterecht impliceren dat deze stoffen veilig(er) zouden zijn?
Het is helder dat sommige PFAS gevaarlijker zijn dan andere. Gelijktijdig is het van belang om niet alleen te kijken naar de PFAS-stof in kwestie zelf maar ook naar de emissies tijdens productie, gebruik en in het afvalstadium. Dat gebeurt in de beoordeling van het restrictievoorstel.
Hoe verhoudt de agressieve lobby van Chemours zich tot de gesprekken die u voert met hen over het afbouwen van het pfas-gebruik?
Er is geen invloed van de lobby van Chemours op de gesprekken over het afbouwen van PFAS-gebruik of emissies.
Zal u pleiten voor de huidige, zeer redelijke, uitzondering op het verbod, waarin bedrijven zelf moeten aantonen dat er nog geen alternatief voor pfas is waarna ze 12 jaar de tijd hebben een alternatief te creëren? Zo nee, waar baseert u zich op?
Het restrictievoorstel zoals ingediend kent voor bepaalde toepassingen een overgangstermijn van 5 of 12 jaar. Dit voorstel wordt nu beoordeeld door ECHA en zal samen met de opinies van ECHA de basis zijn voor het voorstel dat de Europese Commissie gaat voorleggen aan de lidstaten. Zo gauw dat voorstel er is, zal ik daar een standpunt over innemen.
Hoe gaat u zich in Europa inzetten om te zorgen dat de volksgezondheid beschermd wordt?
Ik zet me dagelijks in voor het zorgen voor een goede bescherming van de volksgezondheid en het milieu aangaande chemische stoffen, zowel nationaal als in Europa.
Het vrijkomen van tetrafluorethyleen door een leidingbreuk bij Chemours |
|
Bart van Kent |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
Kunt u de Kamer zo snel mogelijk informeren over de oorzaak van de leidingbreuk?1
Chemours heeft op 6 januari aan het bevoegd gezag melding gedaan van een ongewoon voorval. Het bevoegd gezag voor Chemours is de Provincie Zuid-Holland. De uitvoering van de daaruit voortvloeiende taken rond vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) zijn belegd bij de DCMR. Bij het bevoegd gezag is opgevraagd welke informatie nu beschikbaar is.
Er is geen sprake van een leidingbreuk. In de FEP-fabriek is ongeveer 45 kilogram van de stof tetrafluorethyleen (TFE) in gasvorm vrijgekomen doordat een breekplaat in een leiding is doorgebroken bij, zoals het nu lijkt, normale procescondities. Een breekplaat in een procesinstallatie is bedoeld om te beschermen tegen over- of onderdruk en wordt ingezet om bij een te hoge of te lage druk een opening te forceren. Op deze manier wordt een ongewenste druk in het proces verholpen zodat gevaarlijke situaties of schade vermeden of beperkt worden.
Het doorbreken van een breekplaat moet gezien worden als de directe oorzaak van het incident. Hiermee is er nog geen inzicht in de onderliggende oorzaken van het ongewone voorval. Dit vergt een diepgaander analyse die nu nog niet beschikbaar is.
Welke gevolgen zal het vrijkomen van deze pfas-stof hebben op de gezondheid van omwonenden?
Op basis van de hoeveelheid vrijgekomen stof, de hoogte van vrijkomen, de heersende windrichting en windsnelheid heeft DCMR vastgesteld dat het onwaarschijnlijk is dat de emissie buiten de terreingrens een risicovolle blootstelling heeft veroorzaakt. Overigens voldoet TFE niet aan de definitie van een PFAS-verbinding, maar het is wel een zeer zorgwekkende stof.
Welke gevolgen zal het vrijkomen van deze pfas-stof hebben op de kwaliteit van het oppervlakte- en bodemwater en het milieu in Dordrecht?
Geen. Deze stof is in gasvorm vrijgekomen.
Is de gezondheid van een medewerker getroffen door de leidingbreuk?
Voor zover op dit moment bekend bij de DCMR en de Nederlandse Arbeidsinspectie zijn medewerkers niet getroffen bij het vrijkomen van TFE.
Welke stappen gaat u nemen om dit soort lekkages en milieuvervuiling te voorkomen?
Het bevoegd gezag ziet toe op de wijze waarop een bedrijf dat een melding van een ongewoon voorval heeft gedaan vervolgacties onderneemt. Het in werking treden van een veiligheidsvoorziening (zoals in dit geval een breekplaat) is in bepaalde gevallen noodzakelijk omdat hiermee mogelijk een zwaarder voorval is te voorkomen. Wel is het noodzakelijk de onderliggende oorzaken van het aanspreken van deze voorziening te onderzoeken en indien nodig correctieve maatregelen te treffen om dit in de toekomst te voorkomen. Dit is de verantwoordelijkheid van het bedrijf. DCMR ziet hierop toe.
Daarnaast is Chemours een Seveso-inrichting en moet naast het treffen van de nodige veiligheidsvoorzieningen onder andere een veiligheidsbeheersysteem hebben ter uitvoering van het interne preventiebeleid. Evaluatie en leren van incidenten is daar onderdeel van. De DCMR ziet hier samen met de Nederlandse Arbeidsinspectie en de andere Seveso toezichthouders op toe.
Zijn er strafrechtelijke consequenties verbonden aan deze lekkage?
Bij het bevoegd gezag zijn er op dit moment geen aanwijzingen dat er sprake is van overtreding van de wet- en regelgeving.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Chemours betaalt voor het opruimen van deze vervuiling?
Er is geen sprake van het opruimen van een vervuiling. Bij het incident is een gasvormige stof vrijgekomen die zich via de lucht verdund in de omgeving heeft verspreid.
De vertraging bij de bouw van nieuwe kerncentrales |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de bouw van de nieuwe kerncentrales (wederom) vertraging oploopt zoals aangegeven in het NRC-artikel?1
De vertraging waar in het NRC-artikel aan gerefereerd wordt gaat over de doorlooptijd van de onderzoeken die nodig zijn voor een voorkeursbeslissing over de locatiekeuze in het kader van de projectprocedure. Het klopt dat de locatiekeuze is vertraagd. Wat deze vertraging betekent voor de uiteindelijke bouw en oplevering van de twee kerncentrales, is nu nog niet goed te zeggen. Wel lijkt het niet meer realistisch om de eerste centrale in 2035 operationeel te hebben. Voordat we toe zijn aan de bouw van 2 nieuwe centrales moeten nog heel veel stappen worden doorlopen. Zowel in de ruimtelijke procedure, als in de aanbesteding, als in de vergunningverlening, als in de uiteindelijke bouw. Een detailplanning van al deze stappen is op dit moment nog niet te geven. Ik houd de ambitie overeind om zo snel mogelijk als realistisch de eerste centrale operationeel te hebben.
Als onderdeel van de routekaart voor de bouw van twee kerncentrales uit december 20222 is een planningsanalyse opgesteld. Doel van de analyse is om te komen tot een fasering van voorbereiding van de bouw waarmee maximaal snelheid wordt gemaakt. De planningsanalyse stelt dat de bouw van een kerncentrale een lang en complex proces is met vele verschillende werksporen en inherente onzekerheden. De planningsanalyse beval aan om de onzekerheden te verkleinen door een interactie op te starten met de technologieleveranciers en technische haalbaarheidsonderzoeken uit te voeren. Deze twee activiteiten zijn met prioriteit opgepakt en de resultaten ervan komen binnenkort beschikbaar. Hierdoor kan een betere inschatting worden gegeven van de planning van de bouw. Tegelijkertijd blijft dit traject een complex proces, waarbij steeds opnieuw keuzes moeten worden gemaakt over te zetten stappen. Dergelijke keuzes neemt het kabinet altijd in het licht van een maximale snelheid van de gehele voorbereiding en realisatie. In de volgende voortgangsbrief (april 2025) over nieuwbouw kerncentrales zullen de nieuwe inzichten met betrekking tot de algehele planning gegeven kunnen worden. Ook is dan informatie beschikbaar over het effect van de vertraging van de locatiekeuze op de volgende stappen van de selectie van de technologieleverancier.
Ten aanzien van de vertraging in de locatiekeuze zijn de oorspronkelijk gecommuniceerde doorlooptijden erg ambitieus voor een project dat qua aard, omvang, impact en maatschappelijke gevoeligheid uniek is. Daarbij geldt dat een juridisch houdbaar besluit uiteindelijk de snelste en dus beste weg is naar realisatie. Daarom zijn er afgelopen tijd stappen gezet die ingrijpen op de gewenste planning van de locatiekeuze, maar die er wel voor zorgen dat het besluit robuuster wordt.
Meest recent is naar aanleiding van inspraakreacties een juridische analyse aangekondigd naar de noodzaak het gebied Eemshaven toe te voegen als zoekgebied3. Tegelijkertijd met de beantwoording van deze Kamervragen is het advies van de Landsadvocaat aan de Kamer gestuurd. De conclusie van de Landadvocaat is dat de door mij gevraagde mate van zekerheid niet gegeven kan worden. De moties die op 4 maart 2021 in de Tweede Kamer zijn aangenomen vormen zeker een argument om te stellen dat de Eemshaven geen realistisch alternatief is. Uit de rechtspraak van de Afdeling kan echter ook worden opgemaakt dat een puur beleidsmatig argument onvoldoende is. Ook voor een gebrek aan draagvlak is de vraag of dit argument alleen voldoende is. De Landsadvocaat voegt daar nog aan toe dat ook de Commissie mer over de plan-m.e.r. zal adviseren. Wanneer de Eemshaven niet wordt meegenomen, is het een reëel risico dat de Commissie mer hierover een kritische opmerking maakt. Dat deed zij ook in de zaak van het Regionaal Bedrijven Terrein Twente. Dan zouden appellanten in een uiteindelijke beroepsprocedure nog een extra troef in handen hebben. Dat maakt het toch al beperkte comfort om de Eemshaven niet alsnog in het m.e.r. te betrekken dan nog minder groot.
De tijd van de advisering door de Landsadvocaat is ook benut om een gevoeligheidsanalyse op te starten, die alle mogelijke gebieden in beeld zijn voor het locatieonderzoek. Met behulp van geografische informatie is gekeken welke gebieden in Nederland op basis van alleen de internationale (veiligheids)criteria van het Internationaal Atoomenergieagentschap mogelijk geschikt zouden kunnen zijn voor kerncentrales. De gevoeligheidsanalyse is ook belangrijk vanwege de verhoogde ambitie van dit kabinet als het gaat om het aandeel kernenergie en de inzet op de bouw van een derde en vierde kerncentrale in Nederland.
Al deze stappen kosten helaas extra tijd, maar verkleinen de onzekerheden in de planning waarnaar in de planningsanalyse is verwezen. Boven alles is het vervelend dat deze extra tijd nodig is en dat het kabinet zich gedwongen ziet om Eemshaven als zoekgebied mee te nemen in het locatieonderzoek. Zo snel mogelijk dit jaar maakt het kabinet bekend welke locatiealternatieven het gaat onderzoeken. Dan zal ook meer duidelijk worden over de planning van de locatiekeuze die tot nu toe op medio 2025 stond. Duidelijk is wel dat dit jaar voor de locatiekeuze niet meer haalbaar is.
Zie verder de antwoorden op vragen 7 t/m 10.
Kunt u een overzicht geven van de stappen die sinds de publicatie van het coalitieakkoord van het vorige kabinet Rutte IV (10 januari 2022) zijn gezet om de bouw van twee kerncentrales in Borssele te realiseren?
In fase 1 van het nieuwbouwtraject «het voorbereiden van de besluitvorming» wordt toegewerkt naar een ontwerp locatiebesluit, een start van de aanbesteding en de oplevering van een voorlopig Rijk Regio pakket. Om daar te komen worden vier werksporen doorlopen; financiering (marktconsultatie), technische haalbaarheidsstudies, eerste fase van de projectprocedure en Rijk-Regiopakket. Daarnaast wordt er separaat gewerkt aan de opbouw van de projectorganisatie.
Start datum
Stap
Kamerstuk
Status
Nov 2022
Missiegedreven Meerjaren Innovatie Programma is opgestart
Kamerstuk 32 645, nr. 101 aangekondigd; Voortzetting in nr. 118, 120 en 128)
Doorlopend
Dec 2022
Routekaart nieuwbouw kerncentrales inclusief voorbereidende studies
Kamerstuk 32 645, nr. 98 (aangekondigd), nr. 116
Voltooid
Dec 2022
Start marktconsultatie
Kamerstuk 32 645 nr. 116 aankondiging; nr. 117 concrete aankondiging; nr. 121 in uitvoering; nr. 132 uitgevoerd en gedeeld)
Voltooid
Dec 2022
Start technische haalbaarheidsstudies
Kamerstuk 32 645, nr. 116 aankondiging; nr. 117 concrete aankondiging; nr. 121 in uitvoering; nr. 132 uitgevoerd)
Voltooid
Juni 2023
Participatietraject opgestart met publicatie van een participatie- en communicatieplan
Kamerstuk 32 645 nr. 116 (aangekondigd) nr. 117
voltooid/doorlopend
Feb 2024
Publicatie Voornemen en Voorstel voor participatie
Kamerstuk 32 645 nr. 121
voltooid
Feb 2024
Oplevering systeemstudie kernenergie, aankondiging vervolgstudie
Kamerstuk 32 645 nr. 121
Voltooid/vervolg loopt
Feb 2024
Het Rijk-Regiopakket is opgestart en is in ontwikkeling
Kamerstuk 32 645, nr. 121 aangekondigd; 11 september in ontwikkeling; 132 in ontwikkeling.
Loopt
Feb 2024
Het VenP is afgerond en het vestigings- en waarborgingsbeleid is geactualiseerd. Deze ontwikkelingen hebben aanleiding gegeven om naar additionele locaties te kijken.
Kamerstuk 32 645, Nr. 121 aangekondigd; nr. 131 publicatie reacties VenP;
voltooid
Feb 2024
Start opzet projectorganisatie
Kamerstuk 32 645, nr. 121 aangekondigd; Kamerstuk 28 165, nr. 420 nader uitgewerkt; nr. 132 melding aantrekking kwartiermaker en team.)
voltooid
Aug 2024
Third-party Review ter controle en aanvulling van de Marktconsultatie en Technische Haalbaarheidsstudies
Kamerstuk 32 645, nr. 121 aangekondigd; nr. 132 uitgevoerd)
Loopt
Sept 2024
Intentieverklaring getekend en start gebiedsverbinder Rijk-Regio pakket
Kamerstuk 32 645, nr. 131
Loopt
Nov 2024
Juridisch onderzoek Eemshaven
Kamerstuk 32 645, nr. 132
Voltooid
Hoeveel onderzoeken naar de bouw van kerncentrales zijn er sinds Rutte IV uitgevoerd, en welke kosten waren hiermee gemoeid?
Tot nu toe zijn met Klimaatfondsmiddelen verschillende onderzoeken ten behoeve van de nieuwbouw van kerncentrales uitgevoerd.
Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de technische haalbaarheidsstudies – inclusief de inhuur van externe nucleaire expertise – locatieonderzoeken, koelwaterstudies en een onafhankelijke review van een derde partij en vergelijking met het buitenland (totaal € 25 miljoen). Ook zijn er enkele financiële onderzoeken uitgevoerd (€ 660.000). Deze verschillende onderzoeken voorzien een beter inzicht in de voorbereiding en uitvoering van de bouw van de kerncentrales, en verminderen daarmee de risico’s van het project. De informatie uit deze studies helpt ook om te bepalen welke eisen we willen stellen aan de bouw van de nieuwe centrales. Tot slot zijn adviezen gevraagd op het gebied van governance in relatie tot de projectorganisatie (€ 80.000) en omtrent de participatie- en communicatiestrategie (€ 55.000). Deze adviezen helpen in het vormgeven en opzetten van de organisatie die verantwoordelijk wordt voor de uitvoering van het project en bieden duidelijke richtlijnen in het betrekken en informeren van stakeholders, onder andere in de verschillende regio’s. Dit is noodzakelijk om uiteindelijk een houdbaar en robuust locatiebesluit te nemen.
Hoeveel onderzoeken naar de locatiekeuze van kerncentrales zijn er sinds Rutte IV uitgevoerd, en welke kosten waren hiermee gemoeid?
Ten behoeve van de projectprocedure Nieuwbouw Kerncentrales voor de bouw van de eerste twee kerncentrales wordt een onderzoek uitgevoerd naar locaties in Nederland. Dit locatieonderzoek leidt tot een planMER en integrale effectenanalyse van de verschillende alternatieve locaties. Hiermee is een bedrag gemoeid van ca. € 1,5 miljoen.
Daarnaast zijn onderzoeken uitgezet naar de koelwatercapaciteit van verschillende wateren en naar karakteristieken van de ondergrond nabij de locaties. Deze onderzoeken zullen naar verwachting circa € 250.000 kosten.
Hoeveel geld is er tot nu toe uitgegeven of toegewezen aan de bouw van nieuwe kerncentrales sinds Rutte IV en welk gedeelte hiervan gaat naar onderzoek, welk gedeelte naar de kennis- en onderzoeksinfrastructuur, en welk gedeelte gaat naar overige categorieën?
Bij de start van het Klimaatfonds was er voor het perceel Kernenergie € 5 miljard gereserveerd. Bij de start van het huidige kabinet is hier € 9,5 miljard bijgekomen. Van deze in totaal € 14,5 miljard zijn de volgende bedragen al toegekend aan specifieke uitgaven in 2023 t/m 2030:
Deze middelen zijn grotendeels toegekend voor de verouderingsonderzoeken.
Deze middelen zijn grotendeels toegekend voor de projectorganisatie (€ 90 miljoen), de technische haalbaarheidsstudies, inclusief de inhuur van externe nucleaire expertise, locatieonderzoeken, koelwaterstudies en een onafhankelijke review van een derde partij en vergelijking met het buitenland (€ 25 miljoen), voor de jaren 2023 t/m 2030.
Welke resultaten van eerdere onderzoeken zijn vertaald in beleidsmaatregelen, wetswijzigingen, locatiebesluiten of andere concrete stappen richting de realisatie van deze kerncentrales?
Het kabinet werkt op grond van de routekaart4 nu aan de fase van de voorbereiding van politieke besluitvorming. Hierover dienen besluiten te worden genomen met betrekking tot de technologieselectie, het government support package, locatie en Rijk-Regio pakket. Deze besluiten zijn nog niet genomen. Onder vraag 2 zijn de concrete stappen opgenomen die opeenvolgende kabinetten sinds de routekaart eind 2022 hebben gezet. De concrete vertaling in beleid- en regelgeving zal vanaf dit jaar gebeuren in de genoemde besluiten over de government support package, technologieselectie, eerste fase van de projectprocedure en Rijk-Regiopakket.
Wat heeft het ministerie sinds de initiële locatiekeuze in Borssele gedaan om juridische bezwaren tegen deze locatie zoveel mogelijk te voorkomen? Heeft u overwogen om vast te houden aan deze locatiekeuze?
Voor een juridisch houdbaar besluit is het cruciaal dat het besluit zorgvuldig wordt voorbereid. Dit besluit wordt voorbereid door middel van de projectprocedure die voor de eerste twee kerncentrales in februari 2024 is gestart. Voor het zoveel mogelijk voorkomen van bezwaren is het cruciaal dat vanaf het begin wordt ingezet op participatie door belanghebbenden. Om een definitieve locatiekeuze (in de zogenaamde voorkeursbeslissing) te maken die juridisch houdbaar is moeten redelijke alternatieven in beeld worden gebracht. Dit is een Europese verplichting, die in Nederland in de Nederlandse wetgeving is vastgelegd. Naast Borssele/Vlissingen (Sloegebied) en Maasvlakte I zijn hierom ook Terneuzen, Maasvlakte II en Eemshaven in beeld. De Minister heeft in het Commissiedebat van 13 oktober 20225 toegezegd een voorkeurslocatie aan te wijzen en daarbij aangegeven dat dit niet betekent dat de voorkeurslocatie ook de definitieve locatie wordt. Het kabinet deelt de ambitie die uit het uitspreken van een voorkeurslocatie volgt, maar alleen volstaan met onderzoek naar Borssele is niet in lijn met wet- en regelgeving; redelijke alternatieven dienen gelijkwaardig onderzocht te worden alvorens een definitieve locatiekeuze gemaakt kan worden.
Daarbij is het ook belangrijk dat ingezet wordt op vroegtijdige participatie. In het Voornemen en Voorstel voor participatie dat in februari 2024 ter inzage is gegaan, wordt beschreven hoe het ministerie inwoners betrekt bij de projectprocedure. Daarnaast zijn ook de gemeente Borsele en provincie Zeeland vroegtijdig gestart met het opzetten van participatie. Zij hebben hun inwoners gevraagd welke voorwaarden zij willen stellen aan de mogelijke komst van grote energieprojecten in de regio, waaronder twee nieuwe kerncentrales. Om op een juiste manier gehoor te geven aan beide voorwaardenpakketten werkt het Ministerie van Klimaat en Groene Groei samen met de provincie Zeeland en gemeente Borsele aan een Rijk-Regiopakket aan maatregelen om de impact op de leefomgeving te verminderen en een impuls te geven aan de regio.
Waarom wordt nu pas besloten om alternatieve locaties, zoals Terneuzen, de Tweede Maasvlakte en de Eemshaven, nader te onderzoeken? Waarom is daar de afgelopen drie jaar niet voor gekozen als dit blijkbaar toch noodzakelijk was? Wat is hier misgegaan?
In december 2022 heeft het kabinet aangegeven dat Borssele de voorkeurslocatie is voor de nieuwbouw naar aanleiding van een toezegging van de Minister aan het lid Erkens (TZ202210-116). Het uitspreken van een voorkeur voor Borssele heeft versnelling van de uiteindelijke oplevering tot doel gehad, door het nu al uitvoeren van technische haalbaarheidsonderzoeken. Ook heeft het kabinet toen aangegeven dat dit geen definitief locatiebesluit is, maar dat voor een definitief locatiebesluit een m.e.r.-procedure doorlopen dient te worden. De keerzijde van het uitspreken van een voorkeur is dat verwachtingen zijn gewekt over de definitieve locatiekeuze. In de brief van december 2022 heeft het kabinet aangegeven dat Maasvlakte I in ieder geval beschouwd wordt als redelijk alternatief in de m.e.r.-procedure. In februari 2024 is dan ook de projectprocedure op basis van de Omgevingswet gestart. In deze projectprocedure zal de m.e.r.-procedure worden doorlopen en een definitieve locatiekeuze worden voorbereid (de zogenaamde voorkeursbeslissing). In de brief van 11 september 2024 zijn Terneuzen en Maasvlakte II als zoekgebied in beeld gekomen en in november 2024 is daar de mogelijkheid van Eemshaven bijgekomen. Er is dus nooit sprake geweest dat alleen locatie Borssele zou moeten worden onderzocht. In de brief van 1 februari 2024 heeft mijn ambtsvoorganger dit als volgt verwoord: «Met de technische haalbaarheidsstudies wordt duidelijk of de ontwerpen van de bedrijven op het terrein van EPZ gerealiseerd kunnen worden. Hiermee loop ik vooruit op de integrale afweging en de ontwerp-voorkeursbeslissing die medio 2025 in de projectprocedure genomen wordt. Met andere woorden: na weging van alle ruimtelijke- en milieuaspecten kán een andere locatie uiteindelijk planologisch worden aangewezen.»
Om snelheid te maken heeft het Kabinet werksporen parallel geschakeld, waarbij het kabinet in de routekaart van december 2022 heeft aangegeven dat de locatiekeuze uiteindelijk zal worden gemaakt in de projectprocedure. Deze projectprocedure zal het Kabinet zorgvuldig doorlopen en daar hoort vanzelfsprekend ook alternatievenonderzoek bij. Een juridisch houdbaar besluit is de snelste weg naar een robuuste locatiekeuze en daarmee een bestendige uitvoering.
Het kabinet beseft zich dat de ontwikkeling van nieuwe energieprojecten in de provincie Groningen gevoelig ligt en is zich bewust van de bestuurlijke wensen in de regio. Daarom heeft het kabinet de Landsadvocaat eerder om advies gevraagd of het mogelijk is om de Eemshaven op voorhand uit te sluiten bij het locatie onderzoek.
De conclusie die het kabinet op basis van het advies trekt is dat met het oog op een juridisch houdbaar besluit helaas niet mogelijk is om het gebied Eemshaven op voorhand uit te sluiten. Dat betekent dat er gekeken zal moeten worden of er reële locatie-alternatieven beschikbaar zijn. Indien dit het geval is zullen deze locatie-alternatieven onderdeel worden van het locatie-onderzoek naar de bouw van twee kerncentrales en worden beschreven in de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD).
Het kabinet vindt het zeer belangrijk om rekening te houden met de gevoelens in de samenleving. Maar het kabinet wil ook een juridisch houdbaar besluit om vertraging later te voorkomen. Hier hoort bij dat een zorgvuldige procedure wordt doorlopen om tot weloverwogen keuzes te komen.
Nu dit advies er ligt, zal het kabinet zo snel mogelijk de concept Notitie Reikwijdte en Detailniveau afronden. In deze concept NRD worden de locaties beschreven, waar nader onderzoek naar zal worden gedaan. Dit onderzoek zal in de vorm van een planMER en Integrale Effectenanalyse (IEA) worden uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek zal ik in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening vervolgens een keuze maken ten aanzien van de voorkeurslocatie voor deze twee kerncentrales in de zogenaamde voorkeursbeslissing. In de volgende voortgangsbrief (april 2025) zal ook een nieuwe verwachting volgen over het moment waarop de ontwerp-voorkeursbeslissing gereed is. Duidelijk is al wel dat 2025 niet meer haalbaar is.
Hoeveel vertraging verwacht u door het verplicht nader onderzoeken van extra locaties, en wat betekent dit voor de beoogde oplevering in 2035?
In het locatie-onderzoek wordt rekening gehouden met onderzoek naar locaties in de gebieden Borssele/Vlissingen (Sloegebied) en op de Maasvlakte I. Daarnaast is ruimte voorzien om, naar aanleiding van het alternatievenonderzoek, mogelijk aanvulling te plegen met een derde gebied waarin locaties onderzocht zouden kunnen worden. De toevoeging van Maasvlakte II heeft geen groot effect gehad op het alternatievenonderzoek maar de toevoeging van Terneuzen kent kosten in de ordegrootte van circa 100.000,–. De mogelijke toevoeging van Eemshaven kent eveneens kosten in de ordegrootte van circa 100.000,–.
De kosten die gemaakt worden voor onderzoek naar koelwatercapaciteit en ondergrond zijn inbegrepen in de 250.000,– genoemd bij het antwoord op vraag 4.
De toevoeging van Terneuzen en Maasvlakte II heeft enkele maanden tijd gevergd aan extra vooronderzoek en het activeren van ambtelijke en bestuurlijke betrekkingen op dit onderwerp. Daarbij geldt voor elke toegevoegde locatie dat er ook inspanning nodig is om een omgevingsproces vorm te geven om burgers en andere belanghebbenden op een degelijke manier te informeren over de procedure en te betrekken bij de besluitvorming. De toevoeging van Eemshaven in het onderzoek betekent naar huidig inzicht circa 6 maanden extra doorlooptijd ten opzichte van de eerdere verwachting.
Zo snel mogelijk dit jaar maakt het kabinet bekend welke locatiealternatieven het gaat onderzoeken. In de volgende voortgangsbrief (april 2025) zal een nieuwe verwachting volgen over het moment waarop de ontwerp-voorkeursbeslissing gereed is. Duidelijk is al wel dat 2025 niet meer haalbaar is.
Welke kosten en tijdsbesteding zijn gemoeid met het aanvullende onderzoek naar de drie nieuwe locaties?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe wordt gegarandeerd dat de uitkomsten van eerdere haalbaarheidsstudies niet opnieuw hoeven te worden onderzocht, zoals nu wordt gesuggereerd voor alternatieve locaties?
Om de technische haalbaarheidsstudies volledig en in voldoende detail te kunnen uitvoeren is een specifiek terrein aangewezen. Daartoe heeft het kabinet in de Kamerbrief van 9 december 20226 onderbouwd welk terrein hiervoor geschikt lijkt te zijn en is het EPZ-terrein in Borssele als voorkeurslocatie aangewezen. Als in de projectprocedure een andere locatie wordt aangewezen, moet een deel van de technische haalbaarheidsstudies mogelijk opnieuw worden uitgevoerd. Hiermee is een bewust maar beperkt risico genomen omdat een groot gedeelte van de technische haalbaarheidsstudies ook representatief zal zijn voor andere locaties die in de projectprocedure zullen worden meegenomen. Aspecten die verschillen per locatie, zoals de precieze samenstelling van de bodem, of toegang tot koelwater, zullen opnieuw moeten worden gedaan als besloten wordt tot een andere locatie. Dit is een beperkt deel van de Technische Haalbaarheidsstudies.
In hoeverre zijn juridische verplichtingen, zoals de eis om alle redelijke alternatieven te onderzoeken, een belemmering voor de voortgang van grote projecten zoals kerncentrales?
Het onderzoek naar de redelijke alternatieven voor een project is een onderdeel van de op grond van de Europese mer-richtlijnen verplichte milieueffectrapportage. De verplichting deze rapportage uit te voeren is in Nederland in de Nederlandse wetgeving vastgelegd. Het alternatievenonderzoek is nodig om een gedegen afweging te kunnen maken en het uiteindelijke projectbesluit deugdelijk te motiveren en leidt zo tot betere besluitvorming. Deze eis is daarom geen belemmering voor de voortgang van grote projecten. De gevoeligheden rond locatie Eemshaven (zie het antwoord op vraag 8 en de Kamerbrief van 22 november 20247) moeten dan ook bezien worden vanuit het oogpunt van de juridische houdbaarheid van het projectbesluit en maken daarom het voorgaande niet anders.
Waarom wordt de relevante wetgeving, die leidt tot deze stapeling van onderzoeken en juridische procedures, niet aangepast om vertragingen te voorkomen?
In december 2024 is de Kamer geïnformeerd over de versnellingsaanpak energietransitie met daarin aandacht voor juridisch instrumentarium8. Hiervoor is een verkenning gedaan naar welke wettelijke aanpassingen er mogelijk zijn om procedures te versnellen, en daarmee doorlooptijden te verkorten en/of vertraging te voorkomen, voor energie-infrastructuurprojecten. De meest kansrijke opties zijn opgenomen in een juridisch versnellingspakket en worden thans uitgewerkt in verschillende wet- en regelgevingstrajecten. De juridische maatregelen zijn gericht op structurele en procedurele versnelling van verschillende energiemodaliteiten, type projecten en projectfases.
In het bovengenoemde juridische versnellingspakket zit ook een aantal opties voor het verder versnellen van de projectprocedure die ook van belang zijn voor realisatie van de nieuwe kerncentrales. Deze worden momenteel nader onderzocht. Hierbij gaat het bijvoorbeeld over de procedurele stappen in de verkenningsfase van de projectprocedure in relatie tot participatie en het moment van onafhankelijk advies. De kansrijke opties voor versnelling zijn in beeld en worden uitgewerkt in verschillende wet- en regelgevingstrajecten.
Wat voor wetswijziging is nodig om alsnog een definitieve locatiekeuze te maken die juridisch houdbaar is? Welke wetsbepaling in welke wetten zouden hiervoor aangepast moeten worden?
Voor een juridisch houdbare locatiekeuze is geen wetswijziging nodig, maar zorgvuldig onderzoek, transparante besluitvorming en vroegtijdige participatie (zie het antwoord op vraag9. Vanuit het oogpunt van Europese verplichtingen, zorgvuldigheid en draagvlak voor de uiteindelijk gekozen locatie is een wetswijziging op dit punt niet wenselijk, nodig of mogelijk.
Bent u bereid om dergelijke wetswijzigingen door te voeren, waarmee ook de juridische houdbaarheid van besluiten versterkt wordt, en toekomstige vertragingen voorkomen worden?
Zie antwoord vraag 14.
Welke concrete stappen onderneemt u om ervoor te zorgen dat de bouw van de kerncentrales, ondanks deze vertragingen, nog steeds in 2035 is afgerond? Welke versnellingsopties heeft u nog op de plank liggen die u kunt nemen om het proces te versnellen?
In de Kamerbrief van afgelopen november benadrukt het kabinet dat, door de verschillende werksporen parallel uit te voeren, conform de wens van de Kamer op dit moment maximaal wordt versneld. In de brief van 1 februari 2024 heeft mijn ambtsvoorganger dit als volgt verwoord: «Met de technische haalbaarheidsstudies wordt duidelijk of de ontwerpen van de bedrijven op het terrein van EPZ gerealiseerd kunnen worden. Hiermee loop ik vooruit op de integrale afweging en de ontwerp-voorkeursbeslissing die medio 2025 in de projectprocedure genomen wordt. Met andere woorden: na weging van alle ruimtelijke- en milieuaspecten kán een andere locatie uiteindelijk planologisch worden aangewezen.» Zoals gememoreerd in het antwoord op de eerste vraag blijft de bouw van twee grote kerncentrales een complex proces, waarbij steeds opnieuw keuzes moeten worden gemaakt over te zetten stappen. Dergelijke keuzes neemt het kabinet altijd in het licht van een maximale snelheid van de gehele voorbereiding en realisatie. Een juridisch houdbaar besluit is in ons aller belang, want dit vormt uiteindelijk de snelste weg naar realisatie is. In de volgende voortgangsbrief over nieuwbouw kerncentrales zullen de nieuwe inzichten met betrekking tot de planning gegeven kunnen worden. Ook is dan informatie beschikbaar over het effect van de vertraging van de locatiekeuze op de volgende stappen van de selectie van de technologieleverancier en wat daaraan in mitigerende zin gedaan kan worden.
Welke maatregelen zijn mogelijk om na de locatiekeuze de bijbehorende vergunningtrajecten, aanbestedingen en andere essentiële besluitvorming te versnellen? Welke juridisch houdbare routes zijn hiervoor mogelijk?
Er is op dit moment nog geen inzicht in concrete maatregelen die mogelijk zijn om na de locatiekeuze de bijbehorende processen en besluitvorming te versnellen. De verwachting is dat de resultaten van de Third Party Review meer inzicht zullen bieden als het gaat om de planning voor de bouw van de kerncentrales. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, is het van belang dat de procedures zorgvuldig worden doorlopen.
Zijn er mogelijkheden om de bouw van kerncentrales onder de Renewable Energy Directive (RED III) / Net-zero industry act aan te merken als een project van hoger openbaar belang gezien de voordelen voor de klimaattransitie, de verbetering van de luchtkwaliteit in Nederland door het vervangen van fossiele opwek, en de afname van gevaarlijke geopolitieke afhankelijkheid op het gebied van energie? Wat zou dit in de praktijk betekenen voor de tijdslijnen van de bouw van kerncentrales?
In de RED III wordt een gemeenschappelijk kader vastgesteld voor de bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen. Kernenergie valt niet onder deze scope en kernenergieprojecten kunnen onder deze richtlijn dus niet aangemerkt worden als versnellingsgebied.
De Net-Zero Industry Act (NZIA) heeft onder andere als doel om in de EU de productiecapaciteit te stimuleren van netto-nul technologieën die essentieel zijn voor klimaatneutraliteit. Onder deze verordening worden alle kernenergie-technologieën als netto-nul technologieën beschouwd.
De NZIA introduceert het begrip «netto-nul strategisch project» voor projecten die van vitaal belang zijn voor het verbeteren van de veerkracht, strategische autonomie en concurrentiekracht van de netto-nul industrie in de EU.
Voor de bouw van kerncentrales zouden netto-nul strategische projecten in de Nederlandse context dus inderdaad de prioriteitsstatus «strategische project van nationaal belang» kunnen krijgen.
De bouw van de kerncentrales is gezien de omvang al een project van nationaal belang en doorloopt de projectprocedure.
De bijbehorende doorlooptijden voor vergunningverlening in deze procedure (formeel maximaal zes maanden) zijn bovendien korter dan die de NZIA voorschrijft (maximaal negen maanden). Het aanmerken van het project als netto-nul strategisch project onder de NZIA heeft in de praktijk dan ook geen effect op de tijdlijnen van de bouw van de kerncentrales in Nederland.
Zijn er mogelijkheden om de bouw van kerncentrales onder de Net-Zero Industry Act aan te merken als strategisch nettonulproject met hoogst mogelijke status van nationaal belang? Wat zou dit in de praktijk betekenen voor de tijdslijnen van de bouw van kerncentrales?
Zie antwoord vraag 18.
Wat zijn de versnellingsmogelijkheden onder de omgevingswet? Zouden kerncentrales zich kwalificeren om gekenmerkt te worden als een omgevingsplanactiviteit van nationaal belang? Zo ja, wat zou dat betekenen voor de tijdslijnen? Of zou een rijksprojectprocedure geschikter zijn? Wat zou dat betekenen voor de tijdslijnen?
Voor energieprojecten van nationaal belang waaronder de bouw van kerncentrales is de projectprocedure het instrument dat het meest geschikt is om te voorzien in de inpassing van deze projecten in de fysieke leefomgeving10. Daarmee biedt deze procedure in de regel de meeste snelheid.
Een standaardtijdslijn is voor de projectprocedure niet te geven, voor elke procedure is dit project afhankelijk. Het hangt onder meer af van de wijze waarop de participatie wordt ingericht, hoeveel reacties worden ontvangen en welk onderzoeken precies nodig zijn. Daarin verschillen de instrumenten van de Omgevingswet niet. In alle gevallen is participatie nodig en zal hetzelfde soort (mer-)onderzoek nodig zijn om een zorgvuldig besluit te kunnen nemen.
De omgevingsplanactiviteit van nationaal belang is een procedure waarbij een ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt door een op Rijksniveau verleende vergunning waarbij wordt afgeweken van het omgevingsplan. Dit laat onverlet dat er ook andere vergunningen nodig zijn voor die ontwikkeling, die moeten worden verleend door het voor die vergunningen bevoegde gezag. Bij de projectprocedure kunnen de benodigde ruimtelijke toestemming en de overige vergunningen samen worden genomen en kan op Rijksniveau regie worden gevoerd op de timing en samenhang van alle vergunningen. De projectprocedure heeft verder als voordeel dat dit een gestroomlijnde besluitvormingsprocedure heeft. De projectprocedure is daarmee het meest geschikt om een complex project als een kerncentrale te realiseren.
Voor complexe en ingrijpende projecten zoals de bouw van de kerncentrales is een brede verkenning en vroegtijdige participatie van publiek en belanghebbenden, leidend tot een gedragen voorkeursrichting en gecoördineerde uitvoering van groot belang. De projectprocedure is hierop ingericht.
Ook mist een procedure via een omgevingsplanactiviteit van nationaal belang andere voordelen van de projectprocedure, zoals beroep in eerste en enige aanleg bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de coördinatie vanuit één Minister. De procedure voor een omgevingsplanactiviteit van nationaal belang lijkt daarmee meer complex dan de projectprocedure.
Hoe staat het met het ontwerpbesluit procedurele versnellingen elektriciteitsprojecten? Zou dit een mogelijkheid bieden om de realisatie van de kerncentrales in 2035 mogelijk te blijven houden? Welke aanpassingen zijn nodig aan het ontwerpbesluit om kerncentrales expliciet eronder te laten vallen?
Voor de procedurele versnelling van regionale elektriciteitsprojecten wordt gewerkt aan de algemene maatregel van bestuur Besluit procedurele versnellingen elektriciteitsprojecten. Dit besluit is gebaseerd op het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting, waarin een grondslag is opgenomen voor aanwijzing van besluiten voor categorieën projecten waarvan de versnelde uitvoering noodzakelijk is vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen. Dit wetsvoorstel ligt thans ter behandeling bij de Tweede Kamer. Voorhang van de algemene maatregel van bestuur kan pas plaatsvinden nadat de Tweede Kamer het wetsvoorstel heeft aangenomen.
Het Besluit procedurele versnelling elektriciteitsprojecten wijst besluiten voor bepaalde energie-infrastructuurprojecten aan waarvoor een aantal versnellingen in de beroepsprocedure geldt, zoals beroep in eerste en enige aanleg bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Een aanwijzing kan leiden tot een versnelling van 1,5 jaar, door beroepsmogelijkheden bij één instantie te leggen met verkorte termijnen.
De met het ontwerpbesluit voorziene procedurele versnelling van de elektriciteitsprojecten is voor die projecten die nu nog niet onder de projectprocedure vallen, maar waarbij wel een zwaarwegend maatschappelijk belang is bij versnelde realisatie.
Voor kerncentrales geldt al de projectprocedure en biedt dit besluit geen additionele versnelling voor de realisatie hiervan.
Zou een van de beschreven routes in vraag 18 t/m 21 ook helpen bij het versneld maken van een juridisch houdbare locatiekeuze?
De projectprocedure is reeds gestart voor de bouw van de eerste twee kerncentrales en deze procedure is ingericht om snel tot een juridisch houdbare locatiekeuze te komen. Ook kent deze procedure versnellingselementen, zoals de één-besluit constructie door één bestuursorgaan met het projectbesluit, de coördinatie van uitvoeringsbesluiten en indeplaatstreding, en geldt beroep in één instantie voor het projectbesluit. De beschreven routes in vraag 18 t/m 21 zullen dus niet bijdragen aan het versneld maken van een houdbare locatiekeuze.
Is projectwetgeving voor de bouw van kerncentrales een mogelijkheid, indien de bestaande routes in vraag 18 t/m 21 niet kansrijk zijn? Waar zou een dergelijke wet aan moeten voldoen en op welk deel van het proces zou deze tot versnelling kunnen leiden?
Het uitwerken van een specifieke projectenwet voor de bouw van de kerncentrales acht het kabinet niet de juiste weg. Het bestaande instrumentarium van de Omgevingswet met de projectprocedure werkt al versnellend. Zo is er één-besluit constructie door één bestuursorgaan mogelijk met het projectbesluit, evenals de coördinatie van uitvoeringsbesluiten en indeplaatstreding. Ook beroep in één instantie geldt voor het projectbesluit.
Bij een projectenwet zal er ook een zorgvuldige locatie-afweging moeten worden gemaakt en het is juist de projectprocedure die hiervoor de opeenvolgende procedurele stappen biedt. Het kabinet ziet dan ook niet op welke onderdelen van het proces een eventuele projectenwet tot een extra versnelling zal leiden. Temeer omdat een wetstraject zeker 2 á 3 jaar in beslag neemt en de projectprocedure voor de eerste twee kerncentrales nu al is opgestart.
Wat zijn de resultaten van de gesprekken met marktpartijen over hun bereidheid om te investeren in kerncentrales, en in hoeverre hebben de huidige vertragingen impact op hun interesse?
Zoals toegelicht in de Kamerbrief van afgelopen november en in het rapport van BNP Paribas dat gedeeld is als bijlage met de Kamerbrief11, is er interesse van marktpartijen om te investeren in de bouw van de kerncentrales. De resultaten van de studie van BNP Paribas laten zien dat private financiers financiering overwegen, maar ook dat private financiering zowel voordelen als nadelen met zich meebrengt. De interesse van marktpartijen verschilt ook sterk per fase van het traject.
Het kabinet heeft geen signalen ontvangen dat huidige vertragingen in het project leiden tot een verschil in de mogelijke interesse van marktpartijen: bij complexe, grootschalige infrastructuurprojecten van deze aard is het niet ongewoon dat vertraging optreedt in de voorbereidingsfase.
Hoe beheerst u de risico’s dat deze vertragingen de financiering van de kerncentrales bemoeilijken of marktpartijen afschrikken?
Ook richting marktpartijen wordt benadrukt dat een grondige voorbereiding leidt tot een meer voorspoedige bouw van de kerncentrales. Dit leidt tot een lager risicoprofiel van het project, en daarmee mogelijk tot een grotere bereidheid om te investeren. Het kabinet blijft in gesprek met de financiële sector om te begrijpen wat zij kunnen bieden wat betreft financiering van het project, en om ze op de hoogte te houden van de vorderingen in de voorbereiding op de bouw. In februari wordt bijvoorbeeld een bijeenkomst georganiseerd met de Nederlandse financiële sector om ze van een update te voorzien over de stand van zaken van de voorbereiding op de bouw van de kerncentrales.
Welke lessen trekt u uit de vertragingen in dit proces, en welke structurele maatregelen neemt u om dit soort bureaucratische stapelingen bij de bouw van kerncentrale 3 & 4 en Small Modular Reactors (SMR’s) te voorkomen?
Het kabinet verwacht dat de lessen en de resultaten van de huidige werksporen voor de bouw van de twee eerste centrales veel betekenen voor de stap naar de bouw van andere kerncentrales. Ook zal de opgebouwde expertise en ervaring in Nederland uit de huidige voorbereidingen helpen in de toekomstige uitvoering van belangrijke procedures die onderdeel zijn van de voorbereiding op de bouw van een kerncentrale.
Ook voor de inpassing van kerncentrale 3 en 4 is het cruciaal dat er een juridisch houdbaar besluit wordt voorbereid. De ruimtelijke inpassing van kerncentrales in Nederland is complex. Dit geldt voor de lopende projectprocedure, maar zal voor kerncentrale 3 en 4 mogelijk nog ingewikkelder worden. De bij vraag 1 genoemde gevoeligheidsanalyse benut ik daarom ook voor het richting geven aan mogelijke locaties voor kerncentrales 3 en 4. In de in voorbereiding zijnde nota Ruimte zullen hiertoe structurerende keuze worden gemaakt, die zullen aansluiten bij het Programma Energiehoofdstructuur (PEH). In aansluiting op de Kamerbrief van april 2024 zal in de actualisatie van het Programma Energiehoofdstructuur richting worden gegeven aan de ruimtelijke inpassing van kerncentrale 3 en 4, waarbij de inzichten en structurerende keuzes uit de hiervoor genoemde de Nota Ruimte zullen worden meegenomen. In de volgende voortgangsbrief (april 2025) zal het kabinet hierop verder ingaan.
Het SMR-programma dat recent van start is gegaan kijkt via de uitvoering van verschillende simulaties (programmalijn 1 van het programma) en onderzoeken naar onder meer ruimtelijk inpassing (programmalijn 2 van het programma) specifiek naar knelpunten in de realisatie van kleinere kerncentrales. Ook voor de SMR’s geldt dat de plaatsing in samenhang met het realiseren van andere opgaven in het gebied plaats dient te vinden. De inzichten uit deze activiteiten moeten helpen om op termijn eventuele vertragingen in de bouw van centrales te voorkomen.
Kunt u deze vragen uiterlijk eind januari beantwoorden zodat ze tijdig betrokken kunnen worden bij het Kamerdebat kernenergie?
Gegeven het belang van het onderwerp is de beantwoording zeer zorgvuldig gegaan en is het helaas niet gelukt deze in januari te beantwoorden.
Het amendement over middelen voor de ontwikkeling van Small Modular Reactors (SMR's) |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het amendement van de leden Eerdmans en Stoffer over middelen voor de ontwikkeling van Small Modular Reactors (Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 17)?
Ja, daar ben ik mee bekend.
De indieners verzochten het Ministerie Klimaat en Groene Groei, middels het amendement, vanaf 2024 samen met de provincies voortvarend aan de slag te gaan met de ontwikkeling van Small Modular Reactors (SMR’s), welke resultaten kunt u inmiddels overleggen kijkende naar de verschillende programmalijnen?
Het SMR programma (gepubliceerd in maart 2024) bereidt Nederland stapsgewijs voor op de mogelijke komst van SMR’s. Het programma bestaat uit drie programmalijnen. Onder programmalijn 1 is een SMR-kennismodule gepubliceerd op www.overkernenergie.nl. Ook zijn er simulaties, waarin stakeholders gezamenlijk (delen van) het proces tot realisatie van een SMR doorlopen, van start gegaan. Deze resultaten dragen bij aan het vergroten van de kennisbasis bij stakeholders, wat uiteindelijk zorgt/bijdraagt aan een versnelling van de ontwikkeling van SMR’s in Nederland.
Onder programmalijn 2 zijn er stappen gezet met een analyse van de lokale en regionale energievraag en potentiële behoefte voor SMR’s. Hiervoor is het kabinet in de afgelopen periode in gesprek gegaan met de verschillende industrieclusters en is er actief gepeild of er interesse is voor een studie of onderzoek in relatie tot SMR’s. Deze gesprekken hebben ertoe geleid dat partijen die potentie zien om in de toekomst wellicht kernenergie af te nemen, zich aansluiten bij de simulaties. Het is verder noodzakelijk om te weten wat de mogelijke effecten zijn van SMR’s op het net. In samenwerking met de netbeheerders wordt onderzocht of het mogelijk is om nu al te onderzoeken wat een mogelijk gunstige netinpassing is voor SMR’s.
Het kabinet heeft ook gewerkt aan lokalisatie (het zoveel mogelijk organiseren van de waardeketen op lokaal niveau), specifiek door middel van een inventarisatiestudie voor conventionele kerncentrales en SMR’s die wordt opgezet om te onderzoeken waar kansen liggen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Tevens organiseren we een supplier evenement,waarmee we Nederlandse bedrijven informeren over de kansen in de nucleaire sector, zowel in Nederland als in Europa. Tenslotte heeft het kabinet zijn deelname aan internationale samenwerkingsverbanden versterkt met als doel om kennisuitwisseling over SMR’s te vergroten.
Het kabinet zal de Kamer binnenkort verder informeren over de stappen die gezet zijn sinds publicatie van het SMR programma.
Hoeveel provincies zijn inmiddels, samen met het Ministerie Klimaat en Groene Groei, voortvarend aan de slag gegaan met uitvoering van locatiekeuzes voor toekomstige SMR’s?
Het Ministerie van Klimaat en Groene Groei werkt samen met de provincies onder andere door middel van een Werkgroep SMR’s onder het Interprovinciaal Overleg (IPO). Bij deze werkgroep zijn alle provincies aangehaakt. Deze samenwerking staat op dit moment nog los van locatieonderzoek. Naast het landelijk SMR programma ziet het kabinet dat verscheidene provincies zelf ook voortvarend aan de slag gaan met initiatieven. Het kabinet benadrukt het belang van gezamenlijk optreden onder het SMR programma, maar verwelkomt deze initiatieven en bekijkt op dit moment hoe deze mogelijk kunnen worden ondersteund.
Programmalijn 1 van de Programma-aanpak SMR lijkt relatief makkelijk uitvoerbaar, waarom is deze fase, 14 maanden na het aannemen van het eerder genoemde amendement, nog steeds niet afgerond?
Na aanname van het betreffende amendement is een stakeholderanalyse uitgevoerd om meer inzicht te verkrijgen in de behoeften, vragen en kansen die speelden omtrent SMR ontwikkeling in Nederland. De stakeholderanalyse is in februari 2024 opgeleverd. Op basis daarvan is het SMR-programma opgesteld. Na publicatie van het SMR programma is het Ministerie van Klimaat en Groene Groei voortvarend aan de slag gegaan met de uitwerking van het programma, in samenwerking met diverse stakeholders waaronder ook de provincies.
Bij de uitvoering van de eerste programmalijn horen ook een paar benodigde en zorgvuldige stappen die tijd vergen, zoals een Europese aanbesteding doorlopen en het selecteren van een consortium die de simulaties kunnen uitvoeren.
Conform planning van het SMR-programma vond op 12 december 2024 de eerste bijeenkomst plaats waar ruim 125 geïnteresseerden werden meegenomen in de aanpak van het simulatietraject. De fysieke startbijeenkomst vond plaats op 16 januari. Onder de aanwezigen was een brede vertegenwoordiging van gemeenten, provincies, regionale ontwikkel-maatschappijen, bedrijven en kennisinstellingen.
Er zijn vijf simulaties opgezet aan de hand van de volgende thema’s: ruimtelijke inpassing, energetische inpassing, vergunningverlening, taak- en rolverdeling en bouw, exploitatie en waardeketen. Deze simulaties zullen plaatsvinden in de periode februari tot en met juni van dit jaar. Medio 2025 zullen de resultaten worden opgeleverd, waarna de Kamer geïnformeerd zal worden.
In de brief van 10 juni 2024 (Kamerstuk 32 645, nr. 130) valt te lezen dat er gestart gaat worden met de eerste simulaties binnen programmalijn 1 in Q4 2025, hoeveel simulaties zijn er inmiddels uitgevoerd en welke partijen zijn hierbij betrokken?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer is er sprake over het succesvol afronden van een programmalijn 1, kunt u schetsen hoe dit proces inclusief mijlpalen, indicatoren en eindbesluiten is vormgegeven?
Bij de simulaties wordt gezamenlijk met stakeholders (delen van) het proces van de realisatie van een SMR doorlopen. Dit gaat van initiatief nemen en vergunningverlening tot uiteindelijke (virtuele) realisatie en exploitatie van een SMR. De simulaties zijn ingericht naar vijf thema’s die voortkomen uit de stakeholderanalyse opgeleverd in februari 2024 (zie ook het antwoord op vraag 5). De voornaamste doelstelling van de simulaties is het vergroten van de kennisbasis van stakeholders over deze thema's. Hiervoor is het nodig om in het simulatietraject de informatiebehoefte van stakeholders op te halen, beschikbare kennis te centraliseren, stakeholders bijeen te brengen zodat netwerkvorming plaatsvindt, nieuwe inzichten op te halen en de opgedane kennis verder te verspreiden.
De simulaties zijn zo vormgegeven dat op de best mogelijke manier aan bovenstaande doelen kan worden voldaan. Concreet zal dit worden bereikt door de start- en simulatie-bijeenkomsten, de ondersteuning die aan stakeholders wordt geboden tussen de simulaties door, de afrondende producten die worden opgeleverd en de kennissessies die vervolgens de opgedane kennis verder dienen te verspreiden. Er is sprake van succesvolle afronding van programmalijn 1 als door middel van deze onderdelen de kennisbasis van stakeholders is vergroot.
De twee eerste programmalijnen zorgen voor de beschikbaarheid van de noodzakelijke informatie om op een concrete en gedetailleerde manier beslissingen te kunnen nemen over de mogelijke rol van SMR’s in Nederland. Nadat deze programmalijnen zijn gestart, kunnen de keuzes en doelen verder worden geconcretiseerd. De opgedane inzichten bieden daarmee een basis voor het formuleren van een visie op SMR’s in Nederland en het bepalen van de rol van de overheid (programmalijn 3).
Wanneer is er sprake over het succesvol afronden van een programmalijn 2, kunt u schetsen hoe dit proces inclusief mijlpalen, indicatoren en eindbesluiten is vormgegeven?
Programmalijn 2 heeft als doel om de mogelijke potentie van SMR’s in kaart te brengen (onder andere door zicht te krijgen op de mogelijke toepassing en inpassing van SMR’s in het energiesysteem en transportnetwerk). Verder heeft deze programmalijn tot doel om helderheid te scheppen over de noodzakelijke randvoorwaarden (zoals ruimtelijk beleid). Er is sprake van succesvolle afronding van programmalijn 2 als dit is bereikt.
Op dit moment worden de activiteiten onder programmalijn 2 uitgewerkt. Voor mijlpalen en indicatoren kunt u in ieder geval denken aan een analyse van ruimtelijke randvoorwaarden, het uitvoeren van een studie naar kansen voor de Nederlandse maakindustrie, het ophalen van participatie best practicesbij andere landen en het ondersteunen van de ANVS door het beschikbaar stellen van de nodige middelen voor het opbouwen van de benodigde capaciteit.
Zijn de programmalijnen 1 en 2 gelijktijdig gestart en zo niet, waarom niet?
Ja, na publicatie van het SMR programma is er gelijk begonnen met het uitwerken van de twee programmalijnen. De programmalijnen lopen parallel.
Welke provincies hebben dit jaar interesse kenbaar gemaakt richting het Ministerie Klimaat en Groene Groei aangaande de Programma-aanpak SMR?
Het Ministerie van Klimaat en Groene Groei werkt nauw samen met het IPO. Het IPO coördineert samenwerking tussen de provincies op het onderwerp, faciliteert kennisdeling en werkt toe naar een gezamenlijk provinciaal standpunt, ondanks de verschillen in belang en perceptie ten aanzien van SMR’s in verschillende provincies. Een voorbeeld van de samenwerking is de Werkgroep SMR’s onder het IPO, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3.
Bij dit reguliere overleg zijn alle provincies aangehaakt en de 12 provincies hebben allen in enige mate interesse kenbaar gemaakt richting het Ministerie van Klimaat en Groene Groei aangaande het SMR programma. Er vindt regelmatig afstemming plaats tussen de provincies en het ministerie. De provincies nemen binnen de werkgroep verschillende houdingen aan, variërend van informatie ophalen tot actieve participatie in de simulaties. Het merendeel van de provincies heeft zich aangemeld voor deelname aan de simulaties. Breed gedragen besluitvorming is erg belangrijk voor het SMR programma en daarom ziet het kabinet meerwaarde in de constructieve samenwerking met het Interprovinciaal Overleg over het programma.
Speelt het Interprovinciaal Overleg (IPO) ook enige rol ten aanzien van de verschillende programmalijnen en zo ja, welke meerwaarde heeft deze betrokkenheid kijkende naar de Programma-aanpak SMR?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is een realistische termijn voor de start van programmalijn 3 en wie zijn daarin de relevante stakeholders?
Het artikel 'Kankerverwekkend gas lekte weg bij Sabic' |
|
Wingelaar |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
Bent u bekend met het bovenstaande artikel?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het milieuverslag van Chemelot?
Ja.
Kunt u reageren op de in het artikel beschreven incidenten?
Het is begrijpelijk dat de omwonenden van Chemelot zich zorgen maken. Sabic heeft inderdaad in 2023 problemen gehad met de uitstoot van een Zeer Zorgwekkende Stof (ZZS). De Omgevingsdienst Zuid Limburg (ODZL) geeft aan dat lekkages bij twee pompen en een niet goed functionerende fakkelinstallatie hiervan de oorzaken waren. De lekkages bij Sabic zijn in het najaar van 2023 verholpen en de betreffende fakkelinstallatie is sinds eerder dit jaar niet meer in gebruik voor dit productieproces. Dit proces gebeurt weer op reguliere wijze (via het zogenaamde centrale stookgasnet).
De ODZL geeft aan dat de fakkelbranden zijn gemeld als ongewone voorvallen. De lekke seals van de pompen zijn op reguliere wijze gemeld op basis van de vergunningvoorschriften. Hierna is een onderzoek gestart door ODZL en zijn maatregelen getroffen om herhaling te voorkomen. Uit metingen van ODZL aan de buitenlucht nabij de woonomgeving blijkt dat er geen onacceptabel gevaar voor de volksgezondheid is geweest. De risico’s van ZZS worden uitgedrukt in een Maximaal Toelaatbaar Risico (MTR). Dit is een jaargemiddelde grenswaarde voor een stof. Onder deze maximale MTR-waarde wordt het risico als «aanvaardbaar» geaccepteerd. De MTR is niet overschreden.
Hoe valt dit volgens u te rijmen met geldende wet- en regelgeving op het gebied van milieu, zoals de minimalisatieplicht?
Binnen het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) zijn provincies het bevoegde gezag voor VTH op milieugebied voor Seveso-bedrijven2 zoals Sabic. Bedrijven moeten ongewone voorvallen melden bij het bevoegd gezag, waarna een onderzoek wordt gestart en maatregelen worden getroffen.
Het gaat in dit geval specifiek om de stof Butadieen (officieel 1,3-butadieen). Dit is een van de stoffen in het productieproces van Sabic. Het is een grondstof voor fabrieken die kunststoffen maken. Het kleurloze gas behoort tot de categorie Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS). Het is schadelijk voor het milieu en kan kankerverwekkend zijn voor mensen.
Van ZZS zijn gevaarlijke stofeigenschappen op Europees niveau vastgesteld. Er gelden wettelijk vastgelegde eisen aan de emissies van ZZS, zoals de minimalisatie- en informatieplicht. Het uitgangspunt is dat de emissie van Zeer Zorgwekkende Stoffen wordt voorkomen, en als dit niet kan, zo ver mogelijk gereduceerd. Vergunningplichtige bedrijven met ZZS-emissies rapporteren eens in de vijf jaar een inventarisatie van de ZZS-emissies en de mogelijkheden om deze te verminderen naar het bevoegd gezag.
De in het artikel benoemde situatie is een ernstig incident dat, conform de regels van de wetgeving, gemeld is aan het bevoegd gezag. De provincie heeft samen met de Omgevingsdienst Zuid Limburg en Sabic onderzoek uitgevoerd waarna maatregelen zijn getroffen. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, zijn twee pompen aangepast en de fakkelinstallatie wordt niet meer gebruikt voor de verwijdering van Butadieenhoudende afgassen, behoudens noodsituaties.
De Staatssecretaris van IenW draagt vanuit het Rijk de stelselverantwoordelijkheid voor het goed functioneren van het VTH-stelsel. Het systeem van melden heeft in deze casus goed gewerkt. Tegelijk is het incident ernstig en is ieder lekverlies er één te veel.
Bent u het ermee eens dat het voor omwonenden niet meer te geloven is dat Chemelot bij ieder incident communiceert dat het incident niet schadelijk is voor de volksgezondheid, wanneer bij chemiefabrikant Sabic vorig jaar 14,4 ton van de zeer zorgwekkende stof butadieen is weggelekt?
Ieder incident is er één teveel en het is begrijpelijk dat omwonenden van Chemelot zich daar zorgen om maken. Tegelijkertijd wordt de algemene luchtkwaliteit in Limburg sinds de jaren ’80 door het RIVM en de Provincie Limburg gemeten en bijgehouden. De resultaten van deze wettelijke luchtkwaliteitsmetingen geven een beeld van lokale concentraties en het verloop hiervan in de tijd.
In de periode 2013–2015 heeft een inventarisatie plaatsgevonden naar zo’n 70 vluchtige organische componenten (VOC) rondom Chemelot. Hieruit volgden twee aandachtstoffen (Monovinylchloride en 1,3-Butadieen) die incidenteel voorkomen. Naar aanleiding hiervan is aanvullende monitoring van betreffende VOC gestart vanuit het vaste luchtmeetstation Vouershof Geleen. Deze stoffen worden sindsdien in een langdurig monitoring-project gemeten om trends te kunnen volgen en jaargemiddelden te kunnen afleiden. In 2019 gaven de eerste jaargemiddelden aan dat Monovinylchloride (MVC) en 1,3-Butadieen (BD) inderdaad aandachtstoffen zijn die vaker en verhoogd voorkomen. De Provincie Limburg en de Omgevingsdienst Zuid-Limburg hebben sindsdien intensief contact met de bedrijven over het minimaliseren van deze stoffen en houden er toezicht op.3
Daarnaast blijkt uit metingen aan de buitenlucht nabij de woonomgeving dat er inderdaad geen onacceptabel gevaar voor de volksgezondheid is geweest. Ook in het jaar van dit incident (2023) is de MTR niet overschreden. Het bedrijf en ODZL geven aan dat in het jaar 2024 de imissieconcentratie 1.3-butadieen weer om en nabij op het gelijke en lagere niveau van 2022 lag.
Om de effecten op de gezondheid van omwonenden van Chemelot over het algemeen beter in kaart te brengen heeft het Ministerie van IenW het RIVM gevraagd om een verkennend gezondheidsonderzoek te starten. Een verzoek van de gedeputeerde staten van Limburg is hier mede de aanleiding voor geweest.
Hoe schat u de risico’s en gevolgen van een opeenstapeling van incidenten op het totale chemiecluster Chemelot?
De risico’s van een cumulatie van emissies is op dit moment nog niet goed in te schatten. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, wordt door het RIVM een verkennend onderzoek opgestart naar welke onderwerpen, stoffen of stressoren bij Chemelot een significante impact hebben op de gezondheid van omwonenden. Hierin wordt specifiek de cumulatie van verschillende emissies én verschillende factoren, zoals chemische stoffen, geluid en geur meegenomen. De resultaten van deze verkenning worden in de loop van volgend jaar verwacht.
Wat is de stand van zaken van het door u aangekondigde onderzoek naar de ver boven het landelijk gemiddelde liggende hoge zorgkosten in het gebied rondom Chemelot in Geleen? Bent u het ermee eens dat het aanpakken van dit soort ongelijkheden de hoogste prioriteit moet hebben?
In de antwoorden op Kamervragen naar aanleiding van het bericht over hoge zorgkosten bij zware industrie in de buurt4 is aangegeven dat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een consortium van onderzoeksbureaus de opdracht heeft gegeven om een methode voor het berekenen van zorgkosten te ontwikkelen. We verwachten de resultaten hiervan in het vierde kwartaal van 2025. Zodra deze methode is ontwikkeld kan het bevoegd gezag rondom Chemelot zelf dit onderzoek met deze methode uitvoeren, in aanvulling op de lopende verkenning bij het RIVM zoals eerder genoemd in de beantwoording op vraag 5 en 6.
In de antwoorden op de in deze vraag eerder genoemde Kamervragen5 is ook aangegeven dat dit soort ongelijkheden niet direct te koppelen zijn aan zware industrie. Gezondheid wordt bepaald door een combinatie van persoonsgebonden factoren, leefstijl en gewoonten en leef-, woon- en werkomgeving. Het is belangrijk om ongelijkheden in gezondheid in Nederland te verminderen, hierbij moet gekeken worden naar al deze factoren.
In de «Vooruitblik op Volksgezondheid Toekomstverkenning in 2024» schetst het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de opgaven voor volksgezondheid en zorg op weg naar 20506. Ongeveer 4,5 procent van het totale gezondheidsverlies komt door een ongezonde leefomgeving, vooral door luchtverontreiniging en geluid. In stedelijke gebieden en vlakbij grote industriegebieden en vliegvelden zijn meer mensen ziek dan gemiddeld in Nederland.
Het RIVM schetst dat het belangrijk is om gezondheidsrisico’s in de leefomgeving te minimaliseren, maar benadrukt ook het belang van een standvastige integrale aanpak op de eerdergenoemde factoren.
Hoe beoordeelt u de in het artikel benoemde conclusie dat de in het milieuverslag aangetoonde afname van uitstoot van ammoniak, stikstofoxiden en zwaveldioxide vorig jaar is gedaald en dat dit vooral is veroorzaakt doordat verschillende fabrieken op halve kracht draaiden omdat er minder vraag was naar hun chemieproducten? Weet u wat de uitstoot van deze stoffen was geweest als de verschillende fabrieken wel op volle kracht gedraaid hadden?
Voor de genoemde stoffen is inderdaad sprake van een sterke samenhang tussen productievolume en uitstoot. ODZL geeft aan dat een toename van het productievolume met een factor 2 (verdubbeling van de huidige productie) bij benadering waarschijnlijk een verdubbeling van de uitstoot zal betekenen. Sabic mag niet meer uit gaan stoten dan op dit moment is vergund.
Kunt u aangeven wat de situatie op Chemelot nu is? Draaien de fabrieken nu wel op volle kracht? En worden er metingen gedaan door de omgevingsdiensten?
Bedrijven bepalen zelf welke productie ze draaien, overheden hebben daar geen direct zicht op. Daarbij dienen bedrijven zich uiteraard aan de normen te houden die in de vergunning zijn opgenomen.
De Provincie Limburg en de Omgevingsdienst Zuid-Limburg hebben intensief contact met de bedrijven over het minimaliseren van uitstoot van ZZS en houden er toezicht op.7 Zoals eerder benoemd in antwoord 5 monitort de Omgevingsdienst Zuid-Limburg de luchtkwaliteit door middel van immissiemetingen. Hiernaast monitoren zij door het toetsen van de door het bedrijf zelf uitgevoerde metingen. Voor 2025 gaat ODZL eigen emissiemetingen doen aan geleide bronnen, waaronder schoorstenen en emissiemetingen aan diffuse bronnen, zoals opslagtanks, pompen en compressoren.
Het artikel 'Coalitie vreest dat de staat zelf moet opdraaien voor bouw nieuwe kerncentrales' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Coalitie vreest dat de staat zelf moet opdraaien voor bouw nieuwe kerncentrales»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse kernenergiemarkt op dit moment op slot zit vanwege financieringsproblemen door marktpartijen?
Er is geen sprake van een afzonderlijke Nederlandse kernenergiemarkt, er is een internationale markt, waar Nederland serieus wordt genomen in onze plannen en ambities voor kernenergie vanwege de aanzienlijke publieke reserveringen en het zorgvuldige proces dat we hebben opgestart.
Het financieringsvraagstuk kent verschillende dimensies: private investeerders kijken o.a. naar de financierings- en eigendomsstructuur, de rol van de overheid, de keuze van de vendor en het locatiebesluit. De besluitvorming over de financiering, inclusief de rol van private partijen daarbij, is voorzien in 2025.
Waarom lukt het niet volgens u niet om private investeerders, zoals pensioenfondsen en energiemaatschappijen, voldoende te betrekken bij de bouw van kerncentrales?
Uit verschillende studies, waaronder die van KPMG2, Baringa en Witteveen+Bos3, blijkt dat een vorm van overheidsdeelname bij de bouw van kerncentrales noodzakelijk is, omdat private investeerders niet in staat zijn om alle kosten en risico's volledig op zich te nemen. Dit wordt veroorzaakt door de omvangrijke investeringen en de lange doorlooptijd van dergelijke projecten, waardoor er o.a. bij de eerste stappen in voorbereiding op de bouw van de kerncentrales onzekerheid is die private partners niet op zich willen nemen. De KPMG-marktconsultatie van 2021 benadrukt dat zonder betrokkenheid van de Nederlandse overheid, de interesse van private investeerders, zoals pensioenfondsen en energiemaatschappijen, hierdoor beperkt blijft.
Naast financieringskwesties spelen overigens ook publieke belangen een belangrijke rol in de keuze voor overheidsdeelname bij de bouw van kerncentrales; de overheid moet immers zorgen voor de borging van duurzaamheid en leveringszekerheid, wat niet alleen een financiële risico-rendement afweging is.
Er is nog geen definitieve keuze over de rol van de overheid in de financieringsstructuur. De marktconsultatie is recent afgerond en behelst twee verschillende trajecten – een consultatie met de markt van drie technologieleveranciers en een studie naar de mogelijkheden van, en voorwaarden voor private financiering. Momenteel bestudeer ik de resultaten hiervan en binnen een aantal weken zal ik de Tweede Kamer nader informeren over deze resultaten vergezeld van een kabinetsappreciatie. Daarbij zal het kabinet tevens in gaan op het vervolgproces. In 2025 is besluitvorming over de financiering voorzien.
In hoeverre bent u het eens dat Nederland reputatieschade heeft opgelopen vanwege het jarenlange Nederlandse zwabberbeleid op het gebied van klimaat en energie, zoals het structurele draaien op thema’s als kolencentrales, biomassacentrales, kernenergie, salderen en het al dan niet verhogen van de CO2-heffing?
Het is van belang dat de overheid zoveel mogelijk lange termijn duidelijkheid biedt aan investeerders. Dit geldt inderdaad niet alleen voor kernenergie, maar ook voor alle andere energie- en klimaat gerelateerde thema's. Dit neemt niet weg dat bij het maken van beleid voortdurend rekening gehouden moet worden met nieuwe inzichten, technologische ontwikkelingen en maatschappelijke vraagstukken. Het kabinet blijft zich inzetten om de energietransitie zo goed mogelijk en met zoveel mogelijk lange termijn zekerheid te ondersteunen. Om die reden heeft het kabinet o.a. een Nationaal Plan Energiesysteem opgesteld dat een doorkijk biedt op het beoogde energiesysteem in 2050.
Deelt u de mening dat een langdurig commitment aangaande kernenergie nodig is om het vertrouwen van de markt te herstellen en omdat hier 60 tot 80 jaar energiezekerheid op het spel staat?
Kerncentrales worden voor de lange termijn gebouwd en kunnen 60 tot 80 jaar operationeel zijn. Op de lange termijn doorlopen ze verschillende fasen, zoals voorbereiding, bouw, exploitatie en uiteindelijk ontmanteling. Het is lastig te voorspellen wat er tijdens deze lange levenscyclus kan veranderen, bijvoorbeeld op het gebied van technologie, regelgeving of marktomstandigheden. Hierdoor kan de rolverdeling tussen overheid en markt, met name in de financiering, verschuiven tussen de verschillende fases. Een overheidsrol kan daarbij belangrijk zijn om langdurige commitment te tonen. Op diverse momenten kan een andere rol van de overheid vereist zijn. Zoals ik ook in antwoord 4 aangaf, is het cruciaal dat de overheid de markt lange termijn duidelijkheid biedt.
Hoe bent u voornemens het imago van Nederland als zwabberland weer op te poetsen? In hoeverre bent u bereid een langdurig commitment af te geven voor kernenergie, waardoor de markt weer vertrouwen krijgt om te investeren in Nederlandse kernenergie?
Zoals aangegeven in antwoord 4 spant Nederland zich richting de markt en investeerders in zo goed mogelijk lange termijn beleid te voeren om de energietransitie te ondersteunen. Een belangrijk signaal dat het kabinet bijvoorbeeld aan de markt afgeeft over langdurig commitment zijn de substantiële additionele middelen die zijn vrijgemaakt voor kernenergie in het Klimaatfonds en het voornemen om niet 2, maar 4 kerncentrales te bouwen.
Bent u bereid om naar onorthodoxe maatregelen te kijken om het vertrouwen in de Nederlandse energiemarkt weer te vergroten en private investeringen aantrekkelijker te maken, bijvoorbeeld bij wet regelen dat Nederland een bepaalde minimale hoeveelheid kernenergie opwekt of specifieke garanties te bieden, zonder dat de overheid het grootste deel van de kosten draagt?
In verschillende Europese landen, zoals Frankrijk, Finland, Engeland en meer recentelijk Tsjechië en Polen, zijn voorbeelden te vinden waarbij overheden financiële instrumenten hebben ingesteld om kernenergieprojecten mogelijk te maken en investeerders zekerheid te bieden. In al deze landen is te zien dat, voor zover er privaat kapitaal wordt aangetrokken, dit vergezeld gaat van het overnemen van risico’s van de private partijen naar de overheid. Het kabinet kijkt naar de verschillende wijzen waarop deze landen de kapitaalmarkt betrekken voor de financiering van kerncentrales, om mede op basis daarvan de beste aanpak voor Nederland te kiezen.
Zoals ik in antwoord 3 heb aangegeven, zal het kabinet binnenkort de resultaten van de marktconsultatie naar de Kamer verzenden. Dit zal meer inzicht geven in de manieren waarop private investeringen betrokken kunnen worden bij de bouw van kerncentrales.
Hoe gaat u waarborgen dat investeerders vertrouwen hebben dat een toekomstig kabinet de plannen voor kerncentrales niet terugdraait, gezien de politieke verdeeldheid over kernenergie en de lange doorlooptijd van deze projecten?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 en 5 heb aangegeven, herken ik dat de lange doorlooptijd van kernenergieprojecten om consistentie en stabiliteit van beleid vraagt. Ik ben met u van mening dat dit ook consistentie van politieke besluitvormers vraagt, om langdurige projecten mogelijk te maken. Ik ben positief over de politieke situatie, er is volgens mij in de samenleving en het parlement solide steun voor langjarige investeringen in kernenergie als onderdeel van het energiesysteem.
Welke impact verwacht u dat de toevoeging van kerncentrales zal hebben op de prijs en productie van elektriciteit in vergelijking met andere energiebronnen, zoals wind- en zonne-energie?
Kerncentrales kunnen een constante en betrouwbare elektriciteitsvoorziening leveren, wat essentieel is voor de stabiliteit van het elektriciteitsnet, met name in aanvulling op variabele bronnen zoals wind- en zonne-energie. Deze stabiliteit helpt om de energiemix te diversifiëren en zorgt voor een betrouwbaarder aanbod, vooral tijdens periodes van lage productie uit hernieuwbare bronnen. In een toekomstig energiesysteem zonder fossiele regelbare centrales, kunnen piekprijzen aanzienlijk stijgen tijdens perioden van schaarste. De toevoeging van kernenergie kan deze prijspieken temperen.
Bent u bereid een methodiek te ontwikkelen die stabiele energieproducenten, zoals kerncentrales, beloont voor hun bijdrage aan de stabiliteit van het elektriciteitsnetwerk, ten opzichte van instabiele energiebronnen zoals wind- en zonne-energie?
Dergelijke mechanismen zijn al onderdeel van de elektriciteitsmarkt. Kerncentrales kunnen ook elektriciteit leveren als er schaarste is en de elektriciteitsprijzen dus hoog zijn. Gemiddeld verdienen kerncentrales dus meer euro per MWh elektriciteit op de markt dan wind- en zonne-energie. In vergelijking met kerncentrales produceren wind- en zonne-energie immers een groter deel van hun elektriciteit op momenten dat er veel aanbod is en dus lagere elektriciteitsprijzen gelden. Conform de toezegging van de Minister voor Klimaat en Energie4 zal het kabinet de Kamer eind 2024 nader informeren over de mogelijkheden om de leveringszekerheid na 2030 te versterken. Dit is ook in lijn met de op 5 maart 2024 aangenomen motie van de leden Erkens en Grinwis.5
Met welke bouwtijd houdt u rekening voor nieuw geplande kerncentrales? Wat kan de overheid doen, op zowel landelijk, provinciaal als lokaal niveau, om deze bouwtijd te verkorten en procedures te versnellen?
De resultaten van de onafhankelijke evaluatie van de resultaten van de technische haalbaarheidsstudies, de third-party review, zal nader inzicht bieden ten aanzien van de verdere planning van het nieuwbouwtraject. Deze resultaten wil het kabinet in het eerste kwartaal van 2025 met de Kamer delen.
Mede op verzoek van de Kamer6 is er overigens eerder reeds versneld in het traject richting de nieuwbouw van kerncentrales, onder meer door verschillende trajecten parallel aan elkaar uit te voeren mede op basis van een planningsanalyse van adviesbureau BCG.
Welke maatregelen neemt u om de rentelast bij de financiering van kerncentrales te minimaliseren, gezien de cumulatieve impact van rente op rente en de daarmee gepaard gaande stijgende kosten bij eventuele vertragingen?
Rentelasten zijn een cruciale factor in de totale kosten van kernenergieprojecten, vooral gezien de lange doorlooptijden. De impact van verschillende financieringsstructuren, evenals de betrokkenheid van private partijen, op de rentelasten en daarmee totale kosten, neemt het kabinet mee in de besluitvorming over de financiering van de nieuwe kerncentrales. Het kabinet verwacht, zoals aangegeven, in 2025 een besluit te nemen over de rol van de overheid in de financieringsstructuur.
Bent u voornemens om de mogelijkheden te onderzoeken om met een overheidsaandeel van minstens 51% de financieringskosten van kerncentrales te drukken door gebruik te maken van de sterke kredietwaardigheid van de Nederlandse staat?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 12 onderzoekt het kabinet verschillende financieringsstructuren voor de bouw van nieuwe kerncentrales. Een mogelijke optie die hierbij wordt overwogen, is een meerderheidsbelang van de overheid. Zoals eerder aangegeven in mijn brief aan de Kamer7, blijkt uit gesprekken met diverse private partijen, waaronder potentiële technologieleveranciers, energiebedrijven en financiële instellingen, dat zij een deelneming van de overheid in de projectorganisatie (zowel in het vergunningstraject als in de bouwfase) verwachten. Een stevig overheidsaandeel zou een belangrijk signaal zijn dat de overheid het project van groot belang acht en bereid is om mede risico te dragen, wat kan bijdragen aan het drukken van de financieringskosten door gebruik te maken van de sterke kredietwaardigheid van de Nederlandse staat. Naast financieringskwesties spelen overigens, zoals eerder aangegeven, ook publieke belangen een belangrijke rol in de keuze voor overheidsdeelname bij de bouw van kerncentrales; de overheid moet immers zorgen voor de borging van duurzaamheid en leveringszekerheid, wat niet alleen een financiële risico-rendement afweging is.
Bent u bereid om een constructie te overwegen waarbij pensioenfondsen en andere private investeerders, zoals energieproducenten, een belang van bijvoorbeeld 5 tot 10% kunnen nemen in de kerncentrales, met behoud van het meerderheidsbelang van de staat?
Zoals in antwoord op vraag 12 is aangegeven, zal ik verschillende financieringsstructuren overwegen. Onderdeel hiervan zal de mogelijke rol van pensioenfondsen en/of andere private investeerders zijn bij het eigenaarschap van de kerncentrale. De aanbevelingen uit de rapporten van de marktconsultatie die ik binnenkort naar de Kamer zal toezenden, evenals andere relevante studies, neem ik hierbij in overweging.
Hoeveel procent kernenergie moet deel uitmaken van de Nederlandse energiemix in 2040 en ligt u op koers voor deze ambitie?
Voor de beantwoording van deze vraag richt ik mij op de elektriciteitsmix. Door de groeiende elektrificatie van verschillende sectoren neemt de rol van elektriciteit in de totale energiemix toe, en daarmee ook het belang van kernenergie.
Op basis van het Nationaal Plan Energiesysteem wordt verwacht dat kernenergie in 2040 ongeveer 101 PJ zal opwekken. Dit is inclusief de bouw van twee nieuwe kerncentrales, die kort na 2035 operationeel moeten zijn, en de bedrijfsduurverlenging van de bestaande kerncentrale in Borssele. Deze 101 PJ komt overeen met een aandeel van ongeveer 7% van de totale primaire elektriciteitsproductie in 2040, met kernenergie voornamelijk gericht op de levering van basislastcapaciteit.
Voor 2050 is het doel om de nucleaire capaciteit uit te breiden tot circa 7 GW. Dit omvat de bouw van vier nieuwe kerncentrales, aangevuld met mogelijk Small Modular Reactors (SMR's). In totaal zou dit kunnen leiden tot een opwekking van circa 202 PJ aan kernenergie, wat gelijk staat aan ongeveer 10% van de primaire elektriciteitsproductie.
Ik heb vertrouwen dat we op koers liggen om deze ambities te realiseren en zal de Kamer binnen enkele weken nader informeren over de stand van zaken van het nieuwbouwtraject.
Het bericht 'Russisch staatsbedrijf sluist honderden miljoenen aan uraniumwinst door Nederland' |
|
Suzanne Kröger (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Reinette Klever (PVV), Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Russisch staatsbedrijf sluist honderden miljoenen aan uraniumwinst door Nederland»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat Rusland nog steeds honderden miljoenen euro’s verdient aan Europa met de handel en verwerking van uranium?
Ja, het kabinet deelt deze mening. Rusland levert nog aan kerncentrales in de EU, die zich nu nog gebonden weten aan leveringscontracten die zijn afgesloten vóór 24 februari 2022, de start van de oorlog in Oekraïne. Opzeggen van deze contracten kan vaak niet zonder nadelige consequenties, zolang er geen internationale sancties zijn afgekondigd. Het kabinet pleit conform de motie Klaver c.s. (Kamerstuk 36 476, nr. 3) in Europees verband voor sancties die het Russische verdienvermogen in het civiel-nucleaire domein raken.
Deelt u de mening dat al het mogelijke moet worden gedaan om alle activiteiten van Rosatom in Nederland en de Europese Unie zo snel mogelijk te stoppen? Zo ja, welke stappen onderneemt u hiertoe?
Het kabinet deelt die mening. In reactie op de Russische militaire agressie in Oekraïne heeft de EU beleid ingesteld om hiertegen op te treden.
Zowel Nederland als de Europese Unie onderzoeken alle potentiële maatregelen die het verdienvermogen van Russische staatsbedrijven ondermijnen, gegeven dat deze maatregelen geen disproportioneel negatief effect hebben op onze economie, internationale veiligheid of zwaarwegende humanitaire belangen. Urenco werkt bijvoorbeeld aan uitbreiding van de productiecapaciteit voor verrijkt uranium2, zodat op termijn alternatieven beschikbaar komen. De Europese Unie heeft middelen beschikbaar gesteld om de afhankelijkheid van Russische brandstof van een aantal kerncentrales in Oost-Europa te verminderen3.
Bent u bereid in EU-verband te pleiten voor sancties rondom uranium?
Het kabinet pleit conform de motie Klaver c.s. (Kamerstuk 36 476, nr. 3) in Europees verband voor sancties die het Russische verdienvermogen in het civiel-nucleaire domein raken, laatstelijk op de informele Raad Buitenlandse Zaken van 29 augustus jl.
Wat is de stand van zaken rondom de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Klaver c.s. over in Europees verband pleiten voor beperkende maatregelen wat betreft import uit Rusland in het nucleair domein en van LNG (Kamerstuk 36 476, nr. 3)?
Het kabinet geeft voortdurend uitvoering aan de motie Klaver c.s. door tijdens alle sanctie-onderhandelingen te pleiten voor maatregelen die het Russische verdienvermogen op mondiale gas- en oliemarkten en in het civiel-nucleaire domein ondermijnen. Voor alle potentiële sancties is unanimiteit vereist. Mede met het oog hierop is het van belang dat nieuwe sanctiemaatregelen geen disproportioneel effect hebben op de leveringszekerheid in de EU. In het geval van sancties in het civiel-nucleaire domein geldt daarnaast ook dat sanctiemaatregelen geen bedreiging mogen vormen voor de mondiale nucleaire veiligheid.
Ook in het veertiende sanctiepakket van juni jl. is op dit vlak een aantal belangrijke stappen gezet. Zo is de overslag van Russisch LNG in de Europese Unie naar landen buiten de Unie verboden. Daarnaast zijn sancties opgelegd tegen Russische LNG-terminals in aanbouw verschillende bedrijven en schepen die betrokken zijn bij de ontwikkeling van deze en andere energieprojecten. De combinatie van deze gerichte maatregelen moet de verdere ontwikkeling van de Russische energiesector afremmen en daarmee het Russische verdienvermogen op de lange termijn ondermijnen. Ook voor wat betreft de versterking van het olieprijsplafond is een belangrijke maatregel getroffen. Als onderdeel van het veertiende pakket is een nieuw instrument gecreëerd waarmee direct sancties ingesteld kunnen worden tegen schepen die betrokken zijn bij het omzeilen van het olieprijsplafond. Hiermee wordt deze schepen de toegang tot Europese havens en dienstverlening ontzegd. Bij instelling van het instrument zijn sancties opgelegd tegen 27 schepen. Voorts spant het kabinet zich in voor de voortdurende aanvulling van deze sanctielijst. Binnen het civiel-nucleaire domein zijn in het veertiende sanctiepakket geen nieuwe stappen gezet. Het kabinet blijft zich hier echter voor inspannen. Als onderdeel van het tiende sanctiepakket zijn op 25 februari 2023 wel al sancties ingesteld tegen de Russische civiel-nucleaire vloot.
Het kabinet spant zich ook buiten het sanctiedomein in om de import van Russisch gas waaronder LNG terug te dringen. Het kabinet zet zich hierbij zowel in voor EU-brede maatregelen als voor duidelijke invulling door de Europese Commissie van de ruimte die individuele lidstaten krijgen om maatregelen te treffen, zodat die ingevoerd kunnen worden.
Deze inzet in EU-verband is ten eerste belangrijk omdat maatregelen het meest effectief zijn als ze op EU-niveau getroffen worden dan wel in de hele EU op gelijke wijze worden toegepast. Bij aanpak op EU niveau kan ook worden bewaakt dat maatregelen geen onaanvaardbare gevolgen hebben voor de EU-leveringszekerheid.
Ten tweede is de inzet van het kabinet ingegeven door het feit dat in Nederland alle maatregelen voor de beperking van Russisch gas die zij kon nemen al heeft genomen, en beperkt is in haar handelingsvrijheid om aanvullende maatregelen te treffen. Zo wordt in Nederland al voorkomen dat er nieuwe LNG-importstromen ontstaan via de nieuwe LNG-importcapaciteit die sinds 2022 is of nog wordt gerealiseerd. Dit is geregeld via de contracten voor het gebruik van deze nieuwe importcapaciteit. Er is echter nog geen mogelijkheid om de beperkte nog bestaande importstroom in te perken, die is gebaseerd op contracten uit het verleden. Er is nog geen EU-sanctiemaatregel die de import op basis van dergelijke historische contracten verbiedt. Het is ook nog niet duidelijk of Nederland deze reststroom zou kunnen inperken op basis van de nieuwe bepaling uit Verordening (EU) 2024/1789 (in het decarbonisatiepakket) die individuele lidstaten onder strenge voorwaarden de mogelijkheid geeft om tijdelijke maatregelen te treffen om de aanvoer van Russisch gas te beperken (toegelicht in Kamerstuk 29 023, nr. 494).
Tegen deze achtergrond werkt de Europese Commissie op verzoek van de Raad, mede op initiatief van Nederland, in het kader van RePowerEU aan een routekaart voor de verdere afbouw van de import van Russisch gas in de EU.
Concreet pleit Nederland ervoor dat in deze routekaart EU-breed de hiervoor genoemde maatregel wordt meegenomen, die al in Nederland is toegepast, dat nieuwe importstromen via nieuwe LNG-importcapaciteit worden voorkomen. Hiermee wordt een concrete dam opgeworpen voor de import van Russisch LNG via nieuwe LNG-terminals. Mogelijk zal de Commissie in de routekaart ook het belang van gezamenlijke inkoop via het Europese inkoopplatform onderstrepen, waarvan Russische partijen worden uitgesloten. Dit platform is immers een permanent instrument geworden in de EU. Het kabinet verwacht verder dat de Europese Commissie in de routekaart nadere invulling zal geven aan en duidelijkheid over de mogelijkheden voor individuele lidstaten om op basis van Verordening (EU) 2024/1789 tijdelijke maatregelen te treffen om import van Russisch gas te beperken.
Als de routekaart er is, schept dit voor EU lidstaten duidelijkheid over de volgende concrete stappen die zij kunnen zetten in het inperken van Russisch gas en de afbouw van Russische gas conform RePowerEU. Omdat in Nederland al proactief maatregelen zijn getroffen en Nederlandse bedrijven al actief deelnemen aan het gezamenlijke inkoopplatform, zal met name van belang zijn welke concrete stappen aanvullend genomen kunnen worden om de hiervoor genoemde nog resterende reststroom aan LNG-import op basis van Verordening (EU) 2024/1789 te kunnen aanpakken.
Hoe is dit te verenigen met de plannen voor nieuwe kerncentrales in Nederland? Hoe wordt verzekerd dat deze centrales op geen enkele manier afhankelijk zijn van Russische bedrijven, direct of indirect?
Nederland kent op dit moment geen directe afhankelijkheid van Rusland ten aanzien van de elektriciteitsproductie van kernenergie en is voornemens dit door te zetten bij nieuwe kerncentrales. Er is op dit moment nog wel een indirecte afhankelijkheid bij het hergebruik van uranium en de daarmee gepaarde vermindering van radioactieve afval en de inzet van natuurlijke grondstoffen. Er wordt onderzocht hoe we deze indirecte afhankelijkheid kunnen doorbreken zoals ook is aangegeven in de beantwoording van vragen van het lid Kröger (Aanhangsel Handelingen II 2023–2024, nr. 607). Wereldwijd is er op dit moment voldoende diversiteit qua aanbod van uranium om niet afhankelijk te zijn van Rusland bij de bouw van nieuwe kerncentrales. De grootste uraniumvoorraden bevinden zich in Australië, Canada en Kazachstan. De winbaarheid is afhankelijk van de prijs van uranium waarbij de voorraden in Kazachstan bijvoorbeeld al winbaar zijn onder de 40 dollar per kg uranium, terwijl de voorraden in Australië pas economisch winbaar zijn als de prijs stijgt naar boven de 80 dollar per kg.
Hoe kijkt u aan tegen de afhankelijkheid van Rusland in de medische sector?2 Wordt er gewerkt aan alternatieven voor medische isotopen? Wat zijn de mogelijkheden hiertoe?
In de medische sector bestaat een afhankelijkheid van Rusland als het gaat om de productie van het therapeutische isotoop lutetium-177. Dit medische isotoop wordt gebruikt voor de behandeling van uitgezaaide prostaatkanker. Voor de huidige productiemethoden van het therapeutische isotoop lutetium-177 is een bepaald bronmateriaal nodig, namelijk verrijkt ytterbium-176 (het stabiele isotoop). Dit stabiele isotoop wordt vervolgens bestraald in een reactor waardoor het radioactief wordt en kan worden gebruikt voor medische doeleinden. Op dit moment is Europa voor verrijkt ytterbium-176 afhankelijk van Rusland, waar verrijking plaatsvindt in zogeheten calutrons. Momenteel is er in Europa voldoende voorraad aanwezig van verrijkt ytterbium-176 om te voorzien in de huidige vraag naar lutetium-177. De inschatting is echter dat de vraag naar het bronmateriaal in de komende jaren sterk zal stijgen door de verwachte toename van behandelingen met therapeutische isotopen.
In 2021 heeft de Europese Commissie het SAMIRA Actieplan5 gepubliceerd als onderdeel van het Europees kankerbestrijdingsplan6. Onder dit Actieplan wordt prioriteit gegeven aan het afbouwen van ongewenste afhankelijkheden van landen buiten Europa voor bronmateriaal en de verrijking daarvan, zodat de toeleveringsketen van medische isotopen robuuster wordt. Ook is er een aantal partijen in Europa dat technologieën probeert te ontwikkelen waarmee de afhankelijkheid van Rusland voor o.a. bronmateriaal, in dit geval verrijkt ytterbium-176, kan worden afgebouwd. Daarnaast heeft het Amerikaanse bedrijf SHINE aangegeven dat het in de toekomst ook in lutetium-177 wil voorzien dat niet afhankelijk is van Rusland. Op dit moment is het nog onbekend of dit productieproces zal plaatsvinden in de nog te bouwen productielocatie in Veendam, Nederland.
Erkent u alle resultaten en conclusies uit het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)-onderzoek «De risico's van PFAS (inclusief F-gassen) emissies – samenvatting van de onderbouwing van het REACH restrictievoorstel»?1 2
De Staatssecretaris heeft het RIVM gevraagd om een samenvatting te maken van de wetenschappelijke onderbouwing van het Europese PFAS restrictievoorstel. Met dit rapport wordt met bevoegde gezagen gewerkt aan een praktische handreiking voor vergunningstrajecten in de omgang met PFAS-emissies. Daarmee kunnen bevoegde gezagen hun besluiten onderbouwen om de eisen ten aanzien van PFAS emissies verder aan te kunnen scherpen.
In het voorstel voor een Europese restrictie op PFAS in het kader van de REACH verordening is uitgebreid gemotiveerd waarom het nodig is om de impact van PFAS op het milieu te beperken en waarom het nodig is om de toelating van PFAS als product op de markt en het gebruik daarvan te verbieden. PFAS komt in het milieu via verschillende routes, niet alleen via producten die zijn gemaakt van PFAS, maar ook via emissies, bijvoorbeeld lozingen en in het afvalstadium. De uitstoot van PFAS wordt niet door REACH gereguleerd, maar valt onder andere kaders zoals de Kaderrichtlijn Water (lozingen), de Kaderrichtlijn afvalstoffen (afvalstoffen) en de Richtlijn Industriële Emissies (industriële installaties) die in het Nederlandse milieu- en omgevingsrecht zijn geïmplementeerd.
Voor het vervolg is daarnaast van belang dat PFAS als groep na recente besluitvorming in augustus 2024 is aangemerkt als prioritaire stof onder het OSPAR-verdrag (Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan). De uitwerking hiervan wordt nu in beeld gebracht. Onder artikel 5.22a van het Besluit Activiteiten Leefomgeving (BAL) worden prioritaire stoffen onder het OSPAR verdrag als ZZS gekwalificeerd. Dit wordt verwerkt in periodieke actualisatie van de ZZS lijst.
Deelt u de mening dat het voldoende juridische basis zou moeten bieden voor omgevingsdiensten en bevoegde gezagen om op te treden tegen de aanhoudende uitstoot/lozing van PFAS in Nederland, overwegende dat het RIVM concludeert dat elke extra emissie van PFAS bijdraagt aan de waarschijnlijkheid van schadelijke effecten voor mens en milieu? Zo niet, waarom niet en bent u bereid om de wetgeving hierop aan te passen?
Het RIVM-rapport geeft de risico’s van PFAS emissies weer. Het rapport zelf bevat geen analyse van de juridische mogelijkheden tot het inperken van PFAS-emissies. Wel kan dit rapport als bouwsteen worden gebruikt voor de onderbouwing van individuele besluiten over het aanscherpen van vergunningen of het opleggen van maatwerkvoorschriften om emissies van PFAS (en een groot deel van de F-gassen) uiteindelijk naar nul terug te brengen. Dat is ook de reden dat de Staatssecretaris dit rapport heeft gevraagd. Het is aan het bevoegd gezag om in het concrete geval te bepalen of aanscherping nodig en mogelijk is. Bij dit besluit dienen alle relevante feiten en omstandigheden gemotiveerd te worden meegewogen.
Om de bevoegd gezagen hierin te ondersteunen wordt momenteel, zoals ook vermeld in de Kamerbrief van 18 juni jl. over de Resultaten van het Impulsprogramma Chemische Stoffen3, samen met de koepels IPO (Interprovinciaal Overleg), VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten), Omgevingsdienst Nederland en de Unie van Waterschappen, gewerkt aan een praktische handreiking voor vergunningstrajecten in de omgang met PFAS-emissies. Hierover zal de Kamer in het najaar verder geïnformeerd worden. De verwachting is dat hiermee een belangrijke stap wordt gezet in het benutten van de bestaande juridische mogelijkheden van bevoegd gezagen bij gebruik van hun vergunningverlenende bevoegdheden als het gaat om emissies van PFAS. De Staatssecretaris zal de ontwikkelingen in de praktijk en rechtspraak nauwlettend in de gaten houden.
Kunt u per volgende risicobeoordeling van het RIVM aangeven of u deze overneemt en welke consequenties dit gaat hebben voor het gekozen PFAS-beleid:
Deze constateringen komen uit het RIVM-rapport. Dit rapport is in opdracht van de Staatssecretaris opgesteld. Het RIVM-rapport is een samenvatting van de wetenschappelijke onderbouwing van het REACH restrictievoorstel, waarvan een risicobeoordeling deel uitmaakt. Het restrictievoorstel is zeer uitgebreid en bevat onderzoeken uitgevoerd door wetenschappelijke instituten van de vijf indienende landen, waaronder Nederland. De wetenschappelijke onderbouwing van het Europese restrictievoorstel is openbaar4, maar om de leesbaarheid en bruikbaarheid van de onderbouwing voor de praktijk te vergroten, heeft de Staatssecretaris het RIVM gevraagd een samenvatting te maken.
Het RIVM-rapport kan zoals bij de beantwoording van vraag 2 is uitgelegd door de bevoegde gezagen worden gebruikt om voorschriften in een vergunning wat betreft emissies van PFAS te onderbouwen. Besluiten waarmee vergunningvoorschriften worden aangescherpt of maatwerkvoorschriften worden gesteld, moeten deugdelijk gemotiveerd worden.5 Het rapport biedt een bouwsteen voor deze onderbouwing om de risico’s van emissies van PFAS (en sommige F-gassen) te beperken met het oog op een gezonde en veilige leefomgeving.
Daarnaast kan het rapport in bepaalde gevallen een rol spelen bij de toepassing van de wettelijke zorgplichten. Op basis daarvan is iedereen die een milieubelastende of lozingsactiviteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben, verplicht om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen, of zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. Dit geldt ook voor emissies van PFAS. Het RIVM-rapport kan een rol spelen bij de invulling van de redelijkerwijs formule, in die zin dat degene die zo’n activiteit verricht (bijv. een lozing) met de kennis uit het RIVM-rapport wordt geacht rekening te houden. Het bevoegd gezag kan dit betrekken bij de besluitvorming over eventuele handhaving van de zorgplichten als naar het oordeel van het bevoegd gezag evident is dat dit in bepaalde gevallen, bijv. milieu incidenten, niet of onvoldoende is gebeurd.
Is het op dit moment mogelijk voor bevoegde gezagen en omgevingsdiensten om een revisieverplichting voor een vergunning op te leggen aan bedrijven wanneer de uitstoot van het betreffend bedrijf schadelijk zou zijn voor de omgeving? Zo niet, waarom niet? Zo ja, waar uit de Omgevingswet leidt u dit af en heeft u voorbeelden van situaties waarin dit ook daadwerkelijk is gebeurd?
De (vrees voor de) schadelijkheid van de emissie valt niet onder het criterium voor een revisievergunning. Een revisievergunning is, volgens artikel 5.43, eerste lid, van de Omgevingswet, in het belang van een doelmatige uitvoering en handhaving. De revisiebevoegdheid heeft vooral een administratief karakter en vervangt eerder verleende vergunningen. Het stapelen van verschillende vergunningen kan namelijk een onoverzichtelijke vergunning situatie veroorzaken. De Omgevingswet regelt dat het bevoegd gezag een ambtshalve bevoegdheid heeft om te voorzien in een administratieve samenvoeging van verschillende verleende vergunningen tot één vergunning, met het oog op een doelmatige uitvoering en handhaving. Het is dan aan het bevoegd gezag om in het concrete geval te bepalen of de omgevingsvergunning kan of moet worden aangepast. Daarbij is het bevoegd gezag gehouden aan de instructieregels in afdeling 8.10 van het Besluit kwaliteit leefomgeving over actualisering, wijziging en intrekking van omgevingsvergunningen. Tegen een besluit tot het ambtshalve wijzigen of intrekken van een vergunning kan een procedure worden aangespannen bij de rechter.
Het bevoegd gezag behoort regelmatig te bezien of de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden nog toereikend zijn gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu. Indien bij dat bezien blijkt dat de vergunningvoorschriften niet langer toereikend zijn gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu, is er op basis van artikel 8.99 van het Besluit kwaliteit leefomgeving een verplichting voor het bevoegd gezag om ambtshalve de vergunningvoorschriften te wijzigen.
Welke juridische gevolgen heeft het onderzoek van het RIVM voor de mogelijkheden van bevoegde gezagen en omgevingsdiensten om de uitstoot/lozing van PFAS verder terug te dringen? Zal er nog verder onderzoek worden gedaan naar deze juridische consequenties? Zo ja, wanneer ontvangt de Kamer daar de resultaten van?
Zoals bij vraag 2 is aangegeven, kan het rapport van het RIVM worden gebruikt voor het onderbouwen van besluiten waarmee bijvoorbeeld vergunningvoorschriften of maatwerkvoorschriften worden opgelegd. In het najaar komt er een handreiking voor bevoegde gezagen hoe in vergunningverlening om te gaan met PFAS-emissies bij bedrijven, rekening houdend met de conclusies uit dit RIVM-rapport. Deze handreiking wordt ook ter informatie aan uw Kamer toegezonden.
Welk precedent schept het voor de uitstoot/lozing van PFAS door bedrijven, overwegende dat er recent meerdere uitspraken zijn gedaan in zaken over pesticidegebruik bij bloementeelt waarbij «de reële kans op gezondheidsschade van de omwonenden en hun kinderen» wordt aangehaald als onderbouwing?3
Het is nog onduidelijk in hoeverre deze uitspraak in een gewasbeschermingszaak een precedent zal scheppen voor zaken die gaan over PFAS. De aangehaalde uitspraak7 betreft een civielrechtelijk zaak. De voorzieningenrechter verbood het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor de lelieteelt «omdat zij de kans op gezondheidsschade gezien de intensiteit van het gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen aannemelijk vindt» (overweging 1.1 van de uitspraak). Het betreft een uitspraak in een concrete casus, waar geen algemene conclusies uit kunnen worden getrokken. Het is ook een uitspraak in kortgeding. Er volgt nog een bodemprocedure en vervolgens kan tegen die uitspraak nog beroep worden ingesteld. Of in de bodemprocedure eenzelfde lijn wordt gevolgd, is nog niet zeker.
Deelt u de mening dat ook bij uitstoot/lozing van PFAS inmiddels duidelijk is dat er een reële kans op gezondheidsschade van de omwonenden en hun kinderen is? Zo niet, op basis waarvan denkt u van niet en hoe verhoudt dit zich tot het eerder aangehaalde RIVM-onderzoek? Zo ja, welke opvolging gaat hieraan worden gegeven?
Het REACH-restrictievoorstel en de RIVM-samenvatting tonen wetenschappelijk aan dat de concentraties van PFAS in het milieu en daarmee de blootstelling van de mens al zo hoog zijn dat gezondheidseffecten (zoals een primair vertraagde respons op vaccinaties) niet zijn uit te sluiten. Bij onverminderd voortgaande lozingen lopen de concentraties PFAS in het milieu verder op waardoor mensen over langere tijd steeds meer PFAS binnenkrijgen wat de kans vergroot op negatieve effecten op de menselijke gezondheid. Het Europese restrictievoorstel is een actie om toekomstige schadelijke effecten te beperken door een zo breed mogelijk verbod op gebruik en in de handel brengen van PFAS. Tegelijkertijd is het ook belangrijk om de emissies van PFAS aan te pakken. Hiertoe hebben bevoegde gezagen de afgelopen jaren al belangrijke stappen gezet. Zo zijn een deel van de PFAS al als ZZS aangemerkt en dient hier reeds te worden voldaan aan de minimalisatieplicht. Om bevoegde gezagen te helpen bij het inperken van de overige emissies van PFAS, heeft de Staatssecretaris opdracht gegeven voor deze RIVM-samenvatting. Voor de opvolging van het RIVM-onderzoek binnen de kaders van vergunningverlening en maatwerk, verwijst de Staatssecretaris graag naar mijn antwoorden bij de vragen 2 en 5.
Het RIVM constateerde daarnaast dat mensen meer PFAS binnenkrijgen dan volgens de gezondheidskundige grens goed is8. Met het meerjarige PFAS programma9 brengt het RIVM in kaart hoe de blootstelling van de Nederlandse bevolking aan PFAS verminderd kan worden. Hiernaast is de actieagenda Industrie en Omwonenden10 opgezet om de gezondheid van omwonenden beter te beschermen naar aanleiding van de aanbevelingen van het gelijknamige rapport11 van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Een thema onder die actieagenda is «gezondheid volwaardig meewegen in het kader van de Omgevingswet».
Deelt u de mening dat ook voor deze stoffen een (voor)zorgplicht geldt, overwegende dat de Staatssecretaris meermaals heeft aangegeven geen opvolging te willen geven aan de aangenomen motie van het lid Klaver c.s. (Kamerstuk 36 410, nr. 25) die verzoekt om potentieel zeer zorgwekkende stoffen gelijk te stellen aan zeer zorgwekkende stoffen (PZZs)?
Op grond van de zorgplicht is iedereen die een milieubelastende of lozingsactiviteit verricht waarbij gevaarlijke chemische stoffen kunnen vrijkomen, verantwoordelijk om gezondheids- en milieurisico’s van die activiteit te voorkomen en waar deze toch optreden, risico’s zoveel mogelijk te beperken. Deze zorgplichten gelden ook voor deze stoffen, voor degenen die milieubelastende of lozingsactiviteiten verrichten.
Het voorzorgsbeginsel is iets anders dan de zorgplicht. Het voorzorgsbeginsel gaat over onzekere risico’s en is gericht tot de overheid (de wetgever of het bevoegd gezag) en is aan de orde als er weliswaar nog geen volledig wetenschappelijk bewijs is over de precieze aard en omvang van de risico’s, maar de al wel beschikbare wetenschappelijke gegevens aanleiding geven om te handelen vanuit voorzorg. Het bevoegd gezag of de wetgever kan invulling hieraan geven door maatregelen vast te leggen in vergunningen of maatwerkvoorschriften, zoals bijvoorbeeld een monitoringsvoorschrift.
In het overleg met Uw Kamer is destijds naar aanleiding van de motie de Hoop toegezegd12 om een onderbouwing van de schadelijkheid van PFAS en F-gassen die geen ZZS zijn door het RIVM te laten leveren. Hierop is in antwoord op vraag 1 tot en met 3 nader ingegaan.
Erkent de Staatssecretaris dat zolang een stof op de PZZS-lijst staat er een kans is dat de betreffende stof zeer schadelijk is voor mens, dier en milieu? Bent u bereid om een verplichting op te leggen tot vervolgonderzoek wanneer een stof op de PZZS-lijst komt te staan? Zo niet, waarom niet en welke stappen worden er nu gezet zodra een stof op de PZZs-lijst komt te staan?
De pZZS-lijst bevat stoffen die op dit moment in Europa in onderzoek zijn. In tegenstelling tot deze «potentieel Zeer Zorgwekkende Stoffen» (pZZS) is het bij «Zeer Zorgwekkende Stoffen» bewezen dat ze aan criteria voldoen, uit artikel 57 van de Europese REACH verordening, met schadelijke eigenschappen zoals kankerverwekkend of hormoon verstorend. Bij pZZS is dit niet zeker. Omdat de lijst niet is gebaseerd op een beoordeling van stofeigenschappen, ontstaat er regelmatig verwarring en onterechte zorg over13. Daarom is de Staatssecretaris bezig, samen met bevoegde gezagen en het RIVM, om een routekaart te ontwikkelen als handreiking voor bevoegde gezagen over hoe ze om kunnen gaan met het toepassen van het voorzorgsbeginsel bij onzekere risico’s bij emissies van chemische stoffen14. Daarbinnen wordt bekeken hoe de pZZS systematiek omgevormd kan worden zodat het op voorhand duidelijker wordt voor bevoegde gezagen welke stoffen in de toekomst waarschijnlijk ZZS worden, inclusief handelingsperspectief15. Dit valt binnen het project Voorzorg en Zorgplicht van het Impulsprogramma Chemische Stoffen. De Kamer zal hier in het najaar in meer detail worden geïnformeerd.
Bent u bereid de motie van het lid Bamenga (Kamerstuk 28 089, nr. 280) oordeel kamer te geven, overwegende dat u eerder heeft verzocht om deze motie aan te houden tot de onderhandelingen over de herziening van de Richtlijn Industriële Emissies (RIE) waren afgerond, en overwegende dat deze onderhandelingen inmiddels zijn afgerond? Zo niet, waarom niet?
De motie van het Lid Bamenga16 verzoekt om wettelijk vast te leggen dat bevoegde gezagen aan de onderkant van Best Beschikbare Technieken-bandbreedtes (BBT-bandbreedtes) moeten vergunnen. In de herziene Richtlijn Industriële Emissies (RIE) wordt de verplichting tot het vergunnen aan de strenge kant van de BBT-bandbreedtes reeds vastgelegd. De herziene richtlijn wordt momenteel omgezet naar Nederlandse regelgeving. De uiterste implementatiedatum is 1 juli 2026. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie van het lid Bamenga c.s.
Klopt het dat milieugebruiksruimte op dit moment niet wordt gezien als criterium voor het beoordelen van «Significant nadelige gevolgen vermijden», zoals is opgenomen in de artikel 4.22. 2H van de Omgevingswet?
Gebruiksruimte is inderdaad geen criterium voor het stellen van regels over het voorkomen van significante nadelige gevolgen voor het milieu bij de definitieve beëindiging van activiteiten. De regels die zijn gesteld om nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen zorgen er wel voor dat die gebruiksruimte zo groot mogelijk blijft. Milieugebruiksruimte is de ruimte die er is voor activiteiten in de fysieke leefomgeving. Die ruimte is beperkt, soms door internationale of Europeesrechtelijke verplichtingen, soms doordat er nationaal of regionaal grenzen zijn gesteld, zoals bijvoorbeeld omgevingswaarden. Het bevoegd gezag draagt zorg voor de balans tussen het beschermen en het benutten van de fysieke leefomgeving.
Bent u bekend met het bericht «Advies aangescherpt: speel niet in zeeschuim, maar strandganger weet van niets»?4
Ja.
Op basis waarvan is ervoor gekozen om het advies over de aanwezigheid van PFAS in zeeschuim aan te passen?
Het advies over de aanwezigheid van PFAS in zeeschuim is ongewijzigd. In december 2023 is het RIVM-onderzoek naar PFAS in zeeschuim en zeewater gepubliceerd18. Op basis van deze resultaten werd er in het landelijk zwemwateroverleg geconcludeerd dat er geen noodzaak is voor het nemen van extra maatregelen. De deelnemende partijen van het Landelijk Zwemwater Overleg zijn het Rijk, de kustprovincies, gemeenten, GGD en het RIVM. Het advies was en is om na het zwemmen te douchen, handen te wassen voor het eten en daarnaast kinderen en huisdieren geen zeeschuim te laten inslikken.
Naar aanleiding van dat advies zijn er bij de kustprovincies diverse signalen binnen gekomen dat het niet duidelijk was hoe deze informatie geïnterpreteerd moest worden. Daarom is recentelijk als verduidelijking toegevoegd dat kinderen en huisdieren beter niet in het schuim kunnen spelen, omdat dit logischerwijs een manier is om het schuim binnen te krijgen
Met welk doel is het advies aangepast van «spoelen na een dagje strand» naar het advies is om «kinderen en honden niet in zeeschuim te laten spelen omdat daar hoge concentraties PFAS in zitten»?
De toevoeging is gedaan om ervoor te zorgen dat het advies voor iedereen duidelijk is. Zie ook vraag 13.
Waarom is dit advies nu pas afgegeven, terwijl in België dit advies al ruim anderhalf jaar geldt?
Voor het afgeven van een advies moesten er eerst nog onderzoeken langs onze eigen kust worden uitgevoerd. Naar aanleiding van het advies in België, zijn de kustprovincies en Rijkswaterstaat metingen gaan uitvoeren in het zeeschuim en zeewater langs de Nederlandse kust. Daarna heeft het RIVM deze metingen geanalyseerd en een rapportage opgesteld. Op basis daarvan kon er in het landelijk zwemwateroverleg een advies worden vastgesteld.
Welke risico’s lopen mensen als gevolg van contact met PFAS houdend zeeschuim? Deelt u de mening dat mensen goed moeten worden geïnformeerd over de risico’s van zeeschuim?
Het RIVM concludeerde in hun analyse dat het niet mogelijk vast te stellen wat de concentraties van PFAS in zeeschuim betekenen wanneer je daarmee in contact komt. Wat we wel weten is dat PFAS overal in onze leefomgeving voorkomt en we voornamelijk via voedsel en drinkwater PFAS binnenkrijgen (zie ook vraag 7). Dit maakt dat elke extra vorm van blootstelling onwenselijk is, zo ook via zeeschuim. De Minister deelt inderdaad de mening dat mensen hier goed over geïnformeerd moeten worden. Daarom is hier ook aandacht voor op «zwemwater.nl» en de zwemwaterapp, en zijn er zo breed mogelijk persberichten verspreid die deze boodschap uitdragen.
Op welke manieren zijn mensen geïnformeerd over het gewijzigde advies? Waarom is ervoor gekozen om dit niet breder bekend te maken bij mensen die richting de Nederlandse stranden en/of zwemwater komen? Erkent u dat dit advies met het huidige beleid niet bekend zal zijn onder mensen op het strand of bij zwemwater?
De adviezen zijn gepubliceerd op «zwemwater.nl» en de zwemwaterapp. Daarnaast zijn er persberichten gedeeld met gemeentes, strandbeheerders, reddingsbrigades en diverse koepels van recreatieondernemingen en watersportverenigingen. De website «zwemwater.nl» is opgericht om alles omtrent zwemwater in Nederland naar het brede publiek te communiceren. We zien dat de website en bijhorende app goed worden gebruikt. Uit de bezoekersaantallen blijkt dat de website circa een half miljoen individuele bezoekers heeft. Daarnaast is er ook een bijhorende infographic op zwemwater.nl gepubliceerd die in meerdere talen is vertaald.
Erkent u dat het voorkomen van contact met zeeschuim een eenvoudige manier is om de blootstelling aan PFAS te verlagen?
Ja.
Bent u bereid om alsnog borden te plaatsen met een waarschuwing over de risico’s van het zeeschuim en het advies om contact met zeeschuim te vermijden? Zo niet, waarom niet en welke stappen gaat u zetten om mensen aan het strand/zwemwater te informeren?
Daar zie ik op dit moment geen aanleiding toe. De officiële informatieborden zijn bedoeld om bezoekers te informeren over de veiligheid op het strand en in de zee. Zo worden de borden gebruikt worden om bezoekers te waarschuwen voor bijvoorbeeld gevaarlijke stromingen die een acuut risico vormen. Het geven van extra informatie waar geen acuut risico geldt, gebeurt niet via de borden. Het advies voor het vermijden van zeeschuim valt in deze categorie. Daarom is in het landelijk zwemwateroverleg besloten om actuele informatie via de website en de app te delen. In oktober dit jaar zal in dat overleg opnieuw worden besproken waar de communicatie nog verder verbeterd kan worden.
In hoeverre is er samenwerking met onderzoekers en bedrijven om methoden te ontwikkelen om PFAS te kunnen vernietigen of filteren?
Er lopen diverse projecten en initiatieven met betrekking de afbraak van PFAS en zuivering van PFAS uit water. Veel projecten lopen via decentrale overheden met een taak voor bodemsanering en zijn gefinancierd met een specifieke uitkering die vanuit het Ministerie van IenW is verstrekt. Voorbeelden zijn Living labs voor innovatieve PFAS-saneringstechnieken samen met de gemeente Utrecht en de Universiteit Utrecht, kennisprogramma PFAS Soesterberg samen met Defensie en de provincie Utrecht, PFAS-zuiveringstechnieken op het EMK-terrein samen met Dura-Vermeer en KWR. Hierbij wordt nauw samengewerkt met de betrokken overheden, het bedrijven en onderzoekers.
Daarnaast is het Ministerie van IenW gestart met de uitwerking van een Kennis- en Innovatieprogramma PFAS in bodem en water19. Binnen dit programma zal in samenwerking met overheden, wetenschap en bedrijfsleven gecoördineerd aan de benodigde innovatie en kennisontwikkeling worden gewerkt. In het programma wordt onder andere gekeken naar de vraag hoe PFAS afgebroken en effectief verwijderd kan worden uit het water-bodemsysteem. Om op dit vlak te kunnen innoveren is ook meer fundamenteel inzicht nodig in hoe PFAS zich gedragen in het water-bodemsysteem. Het programma zal hierbij gericht zijn op het ontwikkelen van kennis voor de meest belemmerende kennislacunes en de beste toepassingsmogelijkheden in de praktijk. Het programma zal een looptijd hebben van vijf jaar en zal naar verwachting begin 2025 starten.
Dierlijk vet in biobrandstof |
|
Christine Teunissen (PvdD), Ines Kostić (PvdD) |
|
Barry Madlener (PVV), Wiersma , Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van de ontwikkeling dat bijna de helft (46 procent) van het vet dat afkomstig is uit de slachtindustrie wordt benut voor de productie van biobrandstof, zoals geschetst in de berichten «In biobrandstof zit veel dierlijk vet. Niet groen, stelt de Vegetariërsbond» en «Biodiesel: wel vet, niet cool»?1 2
In Nederland is 2,9% van de biobrandstof gemaakt van dierlijk vet3. Vet uit de slachtindustrie is een laagwaardig afvalproduct, dat wil zeggen dat het niet voor andere toepassingen gebruikt kan en mag worden. Door daarvan een biobrandstof te maken is minder fossiele brandstof nodig. Bovendien wordt door afvalproducten te gebruiken een biobrandstof gemaakt zonder dat extra landbouwgrond nodig is, in lijn met het Europese beleid.
Omdat de transitie naar elektriciteit en andere duurzame energiedragers tijd kost, is biobrandstof voorlopig nog nodig. Het gebruik van slachtafval als biobrandstof draagt daarmee bij aan het verduurzamen van de mobiliteitssector. Het zorgt er bovendien voor dat Nederland kan voldoen aan de doelstelling uit de Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED-III) om in 2030 14,5% ketenemissies te reduceren.
Ziet u hierin net als de vragensteller de twee grote risico's, namelijk dat transport steeds afhankelijker wordt van de schadelijke vee-industrie en dat het indirect de vraag naar palmolie voor onder andere cosmeticaproducten aanwakkert, wat weer leidt tot ontbossing? Zo nee, waarom ziet u die risico's niet? Zo ja, hoe wilt u deze risico's ondervangen?
Nee, de transportsector wordt niet steeds afhankelijker van de vee-industrie, omdat er vanuit de Europese Commissie scherpe limieten zijn gesteld aan het gebruik van dierlijk vet. Er is ook geen risico op het aanwakkeren van de vraag naar palmolie als vervanging in cosmeticaproducten. Slachtafval wordt in Europa op grond van de wettelijk toegestane toepassingen ingedeeld in drie categorieën. De laagste twee categorieën worden – gelimiteerd – gebruikt voor de productie van biobrandstoffen. Deze categorieën zijn niet toegestaan voor cosmetica of welke andere toepassing dan ook. De hoogste categorie (3) is wel geschikt voor gebruik in cosmetica, maar wordt amper ingezet4 voor de productie van biobrandstof, omdat het overheidsbeleid de inzet daarvan niet stimuleert.
Wat vindt u ervan dat voor een vlucht van Parijs naar New York het vet van 8800 dode varkens nodig is? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Zo ja, waarom?
De gesuggereerde causaliteit in de vraag is in de praktijk anders. Er is sprake van slachtafval dat geen andere bestemming heeft, en daarom kan het worden gebruikt om fossiele brandstof te vervangen. Dat gebruik is wel gelimiteerd, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Waarom stimuleert u met certificaten aan leveranciers het gebruik van dierlijk vet van varkens, koeien en kippen in biodiesel? Op welke manier voorkomt u dat hiermee indirect de vee-industrie in stand blijft?
Er is geen sprake van stimulering met certificaten. Binnen de Jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer kunnen leveranciers van hernieuwbare energie credits ontvangen. Zij kunnen deze verkopen aan brandstofleveranciers met een verplichting om hernieuwbare energie te leveren, omdat zij fossiele brandstof leveren. In de antwoorden op de vragen 1 en 2 is aangegeven waarom dit er niet voor zorgt dat de vee-industrie in stand blijft.
Deelt u de mening dat een lock-in effect, waarbij biodiesel-producenten afhankelijk worden van dierlijk vet en de productie van dierlijk vet daardoor nodig blijft, moet worden voorkomen? Hoe gaat u een dergelijk lock-in effect tegen?
Als er een lock-in effect zou zijn, moet deze inderdaad voorkomen worden. Dat is echter niet het geval, zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze voorkomt u dat, door het verstrekken van certificaten voor het gebruik van dierlijk vet in biodiesel, ook de vraag naar palmolie voor cosmetica en andere producten toeneemt, en daarmee de ontbossing, afname van de biodiversiteit en de uitstoot van broeikasgassen toeneemt?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat het gebruik van meer biodiesel op basis van dierlijk vet op deze manier leidt tot méér ontbossing, biodiversiteitsverlies en klimaatopwarming? Zo nee, waarom niet?
Dat zou inderdaad zeer onwenselijk zijn. Als gevolg van de mechanismen die bij het antwoord op vraag 2 zijn toegelicht, treedt dit effect echter niet op.
Bent u bereid, gezien de bovenstaande schadelijke effecten, geen certificaten meer te verstrekken voor biodiesel op basis van dierlijk vet? Zo nee, waarom niet?
De overheid verstrekt geen certificaten. Voor zover u hier doelt op de mogelijkheid om credits te genereren in voor de Jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer is het antwoord: nee. Slachtafval dat niet elders gebruikt wordt, kan – gelimiteerd – gebruikt worden voor de productie van biobrandstoffen om zo minder fossiele brandstof te gebruiken.
Wat is uw reactie op het bericht dat er te weinig controles zijn op de miljoenen vaten frituurvet die vanuit Azië naar Europa komen, waarbij waarschijnlijk flink wordt gefraudeerd door nieuwe palmolie te verkopen als gebruikt frituurvet, bijvoorbeeld in Maleisië, zoals geschetst in «Run op gebruikt frituurvet, fraude ligt op de loer»?3
Nederland staat voor een robuust systeem dat toeziet op de toeleveringsketen van biobrandstoffen. Onafhankelijke certificeringsorganisaties houden toezicht op de toeleveringsketen van biogrondstoffen. Onafhankelijke audits zorgen voor een betrouwbaar systeem. Waar zorgen zijn over het toelaten van inspecteurs in landen in Azië, heeft mijn voorganger samen met andere lidstaten de Commissie opgeroepen om daartegen op te treden. Dat zal ik ook blijven doen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er geen frituurvet in Nederland wordt geïmporteerd dat afkomstig is van nieuwe palmolie, aangezien 72 procent van alle gebruikte frituurolie en daarop gebaseerde biobrandstoffen die vanuit Maleisië naar de Europese Unie (EU) worden geïmporteerd, binnenkomen via Nederland en dat Nederland daarmee Europa’s grootste doorvoerhaven is van dat gebruikte frituurvet?
Onafhankelijke certificeringsinstanties controleren de actieve schakels in de leveringsketen. Op basis hiervan wordt de informatie over bijvoorbeeld de onderliggende grondstoffen doorgegeven in de keten. De Nederlandse regelgeving sluit biobrandstof geproduceerd uit palmolie uit van beloning met hernieuwbare brandstofeenheden (HBE’s). Dit is in lijn met de afspraken die we maakten met de sector in het klimaatakkoord.
Wat is uw reactie op SkyNRG, één van de grootste handelaren van «duurzame vliegtuigbrandstof» in Nederland, dat stelt dat er inderdaad zorgen zijn over de import uit Azië, maar dat het systeem van certificering op zich goed werkt?
Het is aan de Nederlandse Emissieautoriteit om toezicht te houden op duurzaamheidsregels bij de in Nederland actieve schakels in de biobrandstoffenketen.
Gaat u met SkyNRG in gesprek over hun verantwoordelijkheid om het frauderen met frituurvet tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat biodiesel, gemaakt van het vet van dode dieren of van frituurvet, geen duurzame en toekomstbestendige oplossing is voor de transport- en mobiliteitssector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke alternatieven ziet u voor zich?
In wegverkeer is elektrificering de enige toekomstbestendige oplossing op de middellange termijn. Voor de lucht- en de scheepvaartsectoren is elektrificatie nog beperkt mogelijk. Daar zijn biobrandstoffen en e-fuels (op hernieuwbare waterstof gebaseerde brandstoffen) duurzame alternatieven om fossiele brandstoffen uit te faseren. Voor biobrandstoffen wordt gebruik gemaakt van afvalstoffen. Zou het zo zijn dat er minder slachtafval beschikbaar komt, omdat er minder vee gehouden wordt, dan zou er ook minder biobrandstof zijn op grond van slachtafval.
Deelt u de mening dat minder spullen en mensen over de wereld slepen de meest effectieve manier is om het gebruik van brandstoffen terug te dringen? Zo ja, welk beleid maakt u hierop? Zo nee, waarom niet?
Goederenvervoer en bevoorrading van de samenleving en economie van goederen is een randvoorwaarde voor welvaart en welzijn. Het beleid is daarbij gericht op het effectief en duurzaam vormgeven hiervan, niet het verminderen van het goederenvervoer zelf. Daarom stimuleren we de inzet op vrachtwagens en binnenvaartschepen die geen of minder (keten)emissies uitstoten. Bovendien zetten we – waar mogelijk – in op het verplaatsen van transporten naar duurzamere modaliteiten en het verhogen van beladingsgraden in het wegtransporten, het spoorgoederenvervoer en de binnenvaart.
Zolang de vraag naar producten van overzee bestaat, zal inperking van het transport over zee naar Nederland niet leiden tot minder vervoer, maar tot een verplaatsing naar niet-Nederlandse havens. Nederland zet daarom in op voldoende ambitieuze internationale normering en beprijzing. Dat laatste geldt ook voor de luchtvaartsector.
Het rapport 'Spent mushroom substrate, SMS; ‘livestock manure’ according to the Nitrate Directive or compost' |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Spent mushroom substrate, SMS; «livestock manure» according to the Nitrate Directive or compost» van Wageningen University & Research (WUR) uit 2006?1
Ja ik ben bekend met dit rapport.
Onderschrijft u de conclusie uit dit rapport dat champost (Spent Mushroom Subtrate SMS) gelijkgesteld kan worden aan GFT-compost?
Ik onderschrijf de conclusie van het rapport dat champost landbouwkundig gezien als compost gezien kan worden. Omdat champost in veel gevallen echter wel nutriënten afkomstig uit dierlijke mest bevat is het van belang deze ook in zekere mate als zodanig te verantwoorden.
Kunt u de conclusie onderschrijven dat champost qua N- en P-inhoud gelijkgesteld kan worden aan GFT-compost?
Op basis van het advies van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet2 is te stellen dat de gehaltes aan fosfaat in champost (4.5 kg/ton) gelijk gesteld kunnen worden aan die in GFT-compost (4.4 kg/ton), maar de gehaltes aan stikstof zijn lager (8.9 kg N/ton in GFT-compost ten opzichte van 7.2 kg N/ton).
Deelt u ook de conclusies dat via een bodem waarop champost is uitgereden minder gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen uitspoelen en dat die bodems beter vocht vasthouden?
Het door u genoemde rapport spreekt niet over de uitspoeling van gewasbeschermingsmiddelen. Uit het rapport valt wel de conclusie af te leiden dat er uit bodems waarop champost is uitgereden (zeker in het begin) mogelijk minder stikstof uitspoelt dan bodems waarop dierlijke mest is uitgereden.
Bent u van mening dat het recente onderzoek dat afvalwater geschoond kan worden met champost ook aanleiding geeft te denken dat ditzelfde proces in de bodem plaats kan vinden?2
Dit is in theorie mogelijk, maar er zou meer experimenteel onderzoek plaats moeten vinden om deze hypothese te toetsen.
Deelt u de conclusie dat de compost die gebruikt wordt als uitgangsmateriaal voor de paddenstoelenteelt bij de compostbedrijven (tunnelbedrijven) reeds meerdere malen is gehomogeniseerd en gehygiëniseerd en dat het na die behandelingen eigenlijk al geen mest meer is?
Compost zoals bedoeld in de Meststoffenwet mag niet mede bestaan uit dierlijke meststoffen. Champost kent echter veelal wel een samenstelling waarbij dierlijke mest wordt gebruikt wordt daarmee op grond van de Meststoffenwet gezien als dierlijke mest ongeacht welke behandelingen de meststof ondergaat.
Wanneer de mest die gebruikt wordt in champost is gecomposteerd in een erkende composteerinstallatie zal deze mest gehygiëniseerd zijn en daarmee als verwerkte mest gelden op grond van de Verordening Dierlijke Bijproducten en kan daarmee in de handel worden gebracht. Echter is composteren geen wettelijk erkende methode om mestverwerking op grond van de Meststoffenwet toe te passen. Het zal hiermee nog steeds worden gezien als dierlijke mest op grond van de Meststoffenwet.
Bent u van mening dat de paddenstoelensector een schoolvoorbeeld is van kringlooplandbouw, daar zij stro uit de akkerbouwsector – dat eerst nog gebruikt wordt in de paardenhouderij – omzetten naar een homogeen uitgangsmateriaal voor een mooie, eiwitrijke teelt, waarna het restproduct weer ten goede kan komen aan diverse plantaardige sectoren zodat zij hun bodem kunnen verbeteren met dat product? En bent u van mening dat door dit laatstgenoemde het voordeel heeft dat het organische stofgehalte stijgt, waardoor de bodem beter water vasthoudt en er minder gewasbeschermingsmiddelen en nutriënten uitspoelen?
Het gebruik van deze producten in de paddenstoelensector is inderdaad een mooi voorbeeld van hoogwaardig hergebruik van reststromen. Deze producten kunnen zoals gezegd het organische stofgehalte doen toenemen,
Dit kan inderdaad enige positieve effecten hebben op het waterbergend vermogen van de bodem en met name de denitrificatiecapaciteit, waardoor de uitspoeling van nitraat kan afnemen. Door een grotere aanvoer van organisch gebonden stikstof kan echter ook de mineralisatie hiervan toenemen en daarmee ook het risico op uitspoeling van nitraat toenemen. Hiermee dient rekening te worden gehouden in de bemesting. De Commissie Deskundigen Meststoffenwet heeft hier eerder over geadviseerd4. Over de relatie tussen organische stof en uitspoeling van gewasbeschermingsmiddelen is weinig bekend.
Vindt u dat, uitgaande van de bovenstaande conclusies, dat champost (net als voor 2006) gelijkgesteld moet worden aan GFT-compost en daarmee moet vallen onder het Besluit overige organische meststoffen (BOOM) en niet onder de mestwetgeving?
Het Besluit overige organische meststoffen is in 2008 overgegaan in de Meststoffenwet en het Besluit gebruik meststoffen, welke laatste inmiddels is overgegaan in het Besluit activiteiten leefomgeving onder de Omgevingswet.
Onder de Meststoffenwet wordt champost nu als dierlijke mest gezien, maar is bijvoorbeeld al uitgezonderd van de mestverwerkingsplicht. Ook is de werkingscoëfficient met 25% lager dan die van andere soorten dierlijke mest.
Mogelijk is het verantwoorde de werkingscoëfficient van champost gelijk te stellen aan die van compost, waardoor er meer ruimte ontstaat om champost te gebruiken. Ik zal de Commissie Deskundigen Meststoffenwet vragen of een dergelijke aanpassing te verantwoorden is.
Overigens ben ik mij er van bewust dat de fosfaatgebruiksnorm in dat geval nog steeds limiterend kan zijn, maar in sommige gevallen kan een lagere werkingscoëfficient wel enige ruimte bieden.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 3 juli 2024 in verband met het commissiedebat inzake het mestbeleid?
Zoals aangegeven met de brief van 24 juni 2024 (kenmerk 2024Z10460) is het vanwege de voor de beantwoording benodigde afstemming helaas niet gelukt om de vragen binnen de daarvoor gestelde termijn te beantwoorden.
Organische stofrijke meststoffen binnen de fosfaatgebruiksnorm |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat in de wetgeving een differentiatie bestaat in de mate waarin bepaalde organische stofrijke meststoffen meetellen binnen de fosfaatgebruiksnorm?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat deze differentiatie alleen geldt voor strorijke mest van o.a. runderen, schapen, geiten, paarden en biologisch gehouden varkens, maar niet van niet-biologisch gehouden varkens op strooisel zoals bijv. Livarvarkens (3 sterren Beter Leven keurmerk), Zonvarkens (3 sterren Beter Leven keurmerk), Krullvarkens (1 ster Beter Leven keurmerk) en Zuiderzeevarkens?
Ook de strorijke vaste mest van niet-biologisch gehouden varkens is aangewezen, maar wel op de voorwaarde dat deze wordt toegepast op een biologisch bedrijf voor plantaardige productie. Op biologische bedrijven wordt immers in principe alleen dierlijke mest van biologische oorsprong gebruikt. Indien dit niet voldoet aan de nutritionele behoeften dan kan onder voorwaarden gebruik worden gemaakt van niet-biologische mest. Abusievelijk is in de toelichting bij de regelgeving hieromtrent, een wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Stcrt. 2023, 5152), ten onrechte aangegeven dat het moet gaan om varkensmest van biologisch gehouden varkens. De artikelen in de regeling kloppen echter wel en zijn leidend. Ook op de RVO-website is aangegeven dat differentiatie in de fosfaatgebruiksnorm van strorijke vaste mest van niet-biologisch gehouden varkens op biologische bedrijven voor plantaardige productie is toegestaan.
Kunt u uitleggen waarom strorijke mest van niet-biologische gehouden varkens anders behandeld wordt dan strorijke mest van koeien, geiten, schapen en biologisch gehouden varkens?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat in het Besluit gebruik meststoffen een aparte definitie opgenomen is voor vaste mest en vaste strorijke mest?
Ja.
Beide begrippen waren gedefinieerd in het Besluit gebruik meststoffen (Bgm). Met de komst van de Omgevingswet is het Besluit gebruik meststoffen echter vervallen. In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), een algemene maatregel van bestuur onder de Omgevingswet, is alleen het begrip «vaste mest» gedefinieerd in bijlage I. Omdat het begrip vaste strorijke mest niet veel voorkomt in het Bal is de begripsbepaling van vaste strorijke mest niet bij de overige definities in bijlage I opgenomen. In het Bal is in de bepalingen de beschrijving van vaste strorijke mest verwerkt: «vaste mest waarin zichtbaar een substantiële hoeveelheid stro aanwezig is». Deze beschrijving komt overeen met de wijze waarop vaste strorijke mest in het Bgm was gedefinieerd. Ook de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Urm) onder de Meststoffenwet kent een definitie van vaste mest, gelijkluidend aan die in het Bal, en bepalingen over «strorijke vaste mest», onder andere over strorijke vaste mest van varkens, zoals ook naar voren kwam in het antwoord op de tweede vraag.
Bent u ervan op de hoogte dat de verschillende definities van vaste mest en vaste strorijke mest in diverse wetteksten, toelichtingen en onderzoeksrapporten door elkaar gebruikt worden?
Zoals blijkt uit het antwoord bij vraag 4, worden deze definities in diverse wetteksten en toelichting niet door elkaar gebruikt. Ik ben niet op de hoogte van alle manieren waarop deze definities in onderzoeksrapporten worden gebruikt.
Bent u ervan op de hoogte dat het gebruik van verschillende definities van vaste mest en vaste strorijke mest kan leiden tot een verkeerde interpretatie van onderzoeksresultaten omdat het effectieve organische stofgehalte in strorijke vaste mest logischerwijs hoger is dan in vaste mest?
Het hanteren van verschillende definities kan er inderdaad toe leiden dat onderzoeken lastiger te vergelijken zijn. Daarom is het goed om in wetenschappelijk onderzoek ook de bedrijfs- en stalsystemen waaruit deze mestsoorten afkomstig zijn in acht te nemen en de juiste definitie te hanteren en dus de verschillen tussen vaste strorijke mest en andere vaste mest.
Bent u bekend met het rapport van «Kengetallen HC en EOS van organische meststoffen en bodemverbeteraars»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat in dit rapport wordt geconcludeerd dat er van een achttal dierlijke mestsoorten en composten actuele gegevens van de humificatie-coëfficiënt (HC) (en dus de effectieve organische stof (EOS)) beschikbaar zijn?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat strorijke mest van niet-biologisch gehouden varkens is uitgesloten van de stimuleringsregeling organische stofrijke meststoffen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat hierdoor het houden van niet-biologische varkens op stro juist wordt gedemotiveerd in plaats van gestimuleerd, omdat sprake is van een ongelijk speelveld bij de mestafzet?
Er is geen sprake van een ongelijk speelveld, zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat het demotiveren van het gebruik van strohuisvesting bij varkens de omschakeling naar een meer dierwaardige varkenshouderij vertraagt?
Het gebruik van strohuisvesting wordt niet gedemotiveerd. Zie mijn antwoord op vraag 10.
Bent u ervan op de hoogte dat, indien de actuele gegevens van de HC worden toegepast uit het rapport «Kengetallen HC en EOS van organische meststoffen en bodemverbeteraars», dat strorijke mest van varkens ruimschoots voldoet aan de criteria die het ministerie stelt aan organische stofrijke meststoffen zoals beschreven in de toelichting van de Ontwerpregeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 19 december 2019, nr. WJZ/ 19085872, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met de implementatie van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn?
Strorijke vaste mest van varkens komt in aanmerking voor de stimuleringsregeling organisch stofrijke meststoffen wanneer dit wordt gebruikt op een biologisch bedrijf voor plantaardige productie. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 3 juli 2024 in verband met het commissiedebat inzake het mestbeleid?
Helaas is de beantwoording voor het aangegeven tijdstip niet gelukt.
Het nieuws dat rondom Chemours eieren vol PFAS zijn aangetroffen |
|
Bart van Kent |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het nieuws dat in de omgeving van Chemours eieren van hobbykippen zijn aangetroffen met PFAS-concentraties die duizend keer hoger liggen dan het geval is bij supermarkteieren?1
Het is onwenselijk dat zulke PFAS-gehalten in hobbykip-eieren worden aangetroffen.
Schrikt u er ook van dat op 22 van de 31 onderzochte locaties eieren zijn aangetroffen met meer PFAS dan mensen veiligheidshalve in een week binnen mogen krijgen?2
Het is zeker schrikbarend, maar het is op zichzelf geen nieuws. Het onderzoek van het RIVM bevestigt het beeld dat de afgelopen maanden ook uit ander onderzoek is verkregen en met de Kamer is gedeeld.3
Wat kan het langdurig eten van eieren met dergelijke concentraties PFAS betekenen voor iemands gezondheid?
De risico’s voor de gezondheid ten gevolge van PFAS worden beschreven op de website van het RIVM.4 PFAS worden in verband gebracht met effecten op het immuunsysteem, cholesterol in het bloed, effecten op de lever en nier- en testiskanker. De effecten op het immuunsysteem worden als eerste verwacht. Het is echter niet precies bekend welke gezondheidseffecten optreden bij een specifieke blootstelling.
Hoe zijn deze hoge concentraties PFAS in eieren van hobbykippen volgens u te verklaren?
Dat is op dit moment niet bekend. De vier gemeenten rond Chemours hebben opdracht gegeven voor een onderzoek naar de mogelijke bron of bronnen. Dat onderzoek wordt onder leiding van adviesbureau Arcadis uitgevoerd en is bijna afgerond. De gemeente Dordrecht heeft vooruitlopend op de publicatie van het onderzoek in een nieuwsbericht op de website al laten weten dat de onderzoekers de bodem, het water, het voer, vitamines, anti-wormenmiddel, nestmateriaal en verpakkingsmateriaal van het voer onderzocht hebben, maar daarin niets hebben gevonden dat het verhoogde PFAS-gehalte in de eieren kan verklaren. Er wordt als laatste nog gekeken naar de PFAS-gehalten in wormen, die ook veel door kippen worden gegeten.
Omdat de verhoogde PFAS-gehalten in hobbykip-eieren ook op andere plekken in Nederland voorkomen, heeft de voormalig Minister voor Medische Zorg besloten om opdracht te geven aan het RIVM voor een vergelijkbaar onderzoek naar de mogelijke bron(nen) van de vervuiling op basis van een landelijke steekproef.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van het uitgebreide onderzoek naar het effect van Chemours op de gezondheid van omwonenden en werknemers?3
Het RIVM voert sinds februari een verkenning uit naar de behoeften aan en mogelijkheden voor onderzoek naar gezondheid bij omwonenden van Chemours, werknemers van Chemours en omwonenden van de Westerschelde6. Er zijn vragenlijsten uitgezet waarop een grote respons is gekomen. Een aanzienlijk deel van de respondenten heeft ook deelgenomen aan de groepsgesprekken die in juli zijn georganiseerd. Het RIVM verwacht de resultaten van de verkenning in het najaar te kunnen opleveren en deze worden met de Kamer gedeeld.
Welke veiligheidsmaatregelen hebben overheden naar aanleiding van dit nieuws genomen om bewoners te beschermen tegen verdere blootstelling aan PFAS door voedselconsumptie?
In de regio rond Chemours zijn de inwoners hier door de gemeenten opnieuw over geïnformeerd. Ook de GGD Zuid-Holland-Zuid, het RIVM en de Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid hebben eerder geadviseerd over het eten van eieren van hobby-kippen. Afgelopen maart, naar aanleiding van de publicatie van een advies van het bureau Risicobeoordeling en onderzoek (Buro) van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit over eieren van particulieren in Nederland, heeft de voormalig Minister voor Medische Zorg (MZ) het Voedingscentrum gevraagd een consumptieadvies op te stellen en daarover te communiceren. Dat consumptieadvies is uitgebracht en nog geldig.7
Hoe zijn de veiligheidsmaatregelen gecommuniceerd richting inwoners, pluimveehouders en grondeigenaren?
De primaire communicatie met inwoners en hobbykiphouders wordt gedaan door de betrokken gemeenten en GGD’en. Verder heeft het Voedingscentrum onder andere informatie opgenomen op haar website en media te woord gestaan over het consumptieadvies van eieren van hobbykippen. Er is veel gepubliceerd in kranten, journaals, op websites en sociale media.
Met commerciële pluimveehouders wordt contact onderhouden door de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit en via de koepels, onder andere over de maximale limieten voor PFAS in vlees en eieren. Wij willen echter benadrukken dat de eieren die verkocht worden in de supermarkt veilig zijn voor consumptie. Deze zijn afkomstig van commerciële pluimveehouders. De NVWA heeft vorig jaar monsters genomen van eieren uit de winkel (commerciële verkoop) voor PFAS-analyse. Daar zijn geen verontrustende resultaten gevonden.
Grondeigenaren zijn als groep niet apart geïnformeerd. Omdat nog niet bekend is wat de bron van de vervuiling van de eieren is, ziet het kabinet ook nog geen specifieke reden om deze groep te informeren.
Kunt u een overzicht geven van alle waarschuwingen die inwoners van de regio Drechtsteden de afgelopen tien jaar hebben ontvangen over het nuttigen van voedsel of het gebruik van water in verband met de zorgwekkende PFAS-gehaltes die daarin zijn aangetroffen?
Vanaf ongeveer 2016 is steeds meer aandacht gekomen voor de mogelijke gezondheidsgevolgen van de PFAS-vervuiling via voedselproducten die mensen zelf telen, vangen, plukken of rapen, waaronder moestuinproducten, zoetwatervis en eieren van hobbykippen. De gemeenten, de GGD Zuid-Holland-Zuid en de Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid hebben daarover gecommuniceerd via onder andere de website, lokale/regionale kranten en bewonersbijeenkomsten. De website van de GGD Zuid-Holland-Zuid geeft bijvoorbeeld adviezen over:
Deelt u de veronderstelling dat de in eieren aangetroffen PFOS niet afkomstig zou kunnen zijn van Chemours?4
Ja, deze veronderstelling wordt gedeeld. In de omgeving van Chemours is in de hobbykip-eieren nauwelijks PFOA is gevonden; de stof die in het verleden is uitgestoten door Chemours. Het gaat met name om PFOS.
Bent u bereid om nader te onderzoeken of Chemours in het verleden PFOS heeft uitgestoten?
De verhoogde PFOS waarden in de eieren van hobbykippen in de omgeving van Chemours geven geen aanleiding om de uitstoot van PFOS te onderzoeken, aangezien elders ook op onverdachte locaties eieren van hobbykippen aangetroffen zijn met verhoogde PFAS waarden. Zoals eerder vermeld in antwoord vier heeft de voormalig Minister voor Medische Zorg het RIVM opdracht gegeven voor onderzoek naar de bronnen hiervan. Aan de hand van dit onderzoek zal worden bekeken welke vervolgstappen er eventueel nodig zijn.
Kunt u de Kamer informeren over de resultaten van het aanvullende onderzoek dat het RIVM uitvoert in opdracht van de gemeenten Dordrecht, Sliedrecht, Papendrecht en Molenlanden?5
Het aanvullende onderzoek dat het RIVM uitvoert naar de mogelijke bron van de vervuiling van hobbykip-eieren, doet het RIVM in opdracht van het Ministerie van VWS, zie ook het antwoord op vraag 4. Dat onderzoek is een aanvullend onderzoek op het onderzoek dat nu onder leiding van adviesbureau Arcadis wordt uitgevoerd in opdracht van de vier gemeenten en dat bijna is afgerond. Het RIVM gaat ook mogelijke bronnen onderzoeken, maar op basis van een landelijke steekproef.
Wat betekenen de nieuwe advieswaarden voor PFAS in zwemwater voor de zwemveiligheid bij de recreatieplassen in Zuid-Holland?6
De nieuwe advieswaarden bevestigen de eerder gegeven adviezen over de zwemveiligheid van recreatieplassen in de provincie Zuid-Holland. De zwemlocaties die eerder als veilig zijn beoordeeld, blijven dat ook onder de nieuwe advieswaarden. De locaties waar eerder te hoge concentraties PFAS zijn aangetroffen, overschrijden ook deze nieuwe advieswaarden.
Kunt u een actueel overzicht geven van de PFAS-gehaltes op de zwemlocaties in Zuid-Holland die eerder vanwege PFAS-vervuiling zijn voorzien van een negatief zwemadvies?7
Sinds juli 2023 was er een negatief zwemadvies afgegeven voor de Zuid-Hollandse zwemlocaties Plas Merwelanden, Plas Vrijenburgbos en Kralinger Esch. Na een reeks van metingen in plas Merwelanden concludeert het Waterschap Hollandse Delta dat zwemmen in plas Merwelanden sinds 1 augustus 2024 weer verantwoord is12. Dankzij het doorspoelen van de plas liggen de PFAS-waarden in het water ruim onder de PFAS-advieswaarde van het RIVM voor zwemwater. De provincie Zuid-Holland heeft daarom het negatief zwemadvies ingetrokken voor de plas Merwelanden. Voor de plas Vrijenburgbos en Kralinger Esch blijft het negatieve zwemadvies wel staan. Er loopt nader onderzoek naar de omvang en oorzaak van de PFAS-verontreiniging.
Welke mogelijkheden ziet u voor het instellen van een meetnetwerk met snuffelpalen rondom bekende PFAS-locaties?
Snuffelpalen registreren of er verschil is in concentraties van specifieke stoffen in de lucht. Het lijkt er vooralsnog niet op dat PFAS goed gemeten kunnen worden. Binnen het thema Meten en Weten van de Actieagenda Industrie en Omwonenden is een onderzoek gestart naar de mogelijkheden om de controle op industriële emissies te verbeteren. Uit beide trajecten kunnen aanbevelingen volgen om het meetnetwerk rondom het chemiecomplex te Dordrecht te versterken. De resultaten van deze onderzoeken worden het eerste kwartaal van 2025 verwacht. Als daar aanleiding voor is, kan aan het onderwerp snuffelpalen dan vervolg worden gegeven.
Deelt u de mening dat PFAS inmiddels op zo veel locaties wordt aangetroffen dat Nederland niet kan wachten op een Europees PFAS-verbod en daarom moet besluiten tot een nationaal verbod?8
Die mening wordt niet gedeeld. De tijdwinst, als die er al is, is beperkt, want ook het instellen van een nationaal verbod vergt een zorgvuldige onderbouwing en ook het daarop volgende wetgevingstraject heeft vervolgens een doorlooptijd. De handhaving van een nationaal verbod in een open EU-markt is vrijwel onmogelijk zolang producten met PFAS in alle omliggende landen gewoon verkrijgbaar blijven. Naast deze praktische punten is ook een belangrijke overweging dat een flink deel van de PFAS-vervuiling uit het buitenland afkomstig is en via lucht of water het land binnen komen. Om al deze redenen is een Europees verbod veel effectiever dan een nationaal verbod. Daarom blijven wij inzetten op het zo spoedig mogelijk kunnen vaststellen van een breed Europees verbod en willen wij niet de capaciteit die we daarop inzetten ombuigen om te werken aan een nationaal verbod. Om te zorgen dat dat verbod echt zo snel mogelijk komt heb ik als Staatssecretaris van Milieu extra middelen vrijgemaakt voor het RIVM voor het leveren van inhoudelijke ondersteuning van het lopende Europese traject om de vele inspraakreacties zo snel mogelijk te verwerken in het dossier.
Het nieuws dat het verbod op varend ontgassen nu al wordt omzeild |
|
Bart van Kent |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het nieuws dat er wordt gefraudeerd met vrachtbrieven om geldende regionale verboden op varend ontgassen middels omnummering/omkatten te omzeilen?1 2 3
Inspecteurs van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) hebben deze praktijk inzake niet juiste classificatie/indeling (deze manier van indelen van een stof wordt ook wel «omkatten» genoemd) geconstateerd tijdens uitgevoerde inspecties en hierover is gelijk gecommuniceerd met branche-vertegenwoordigers. Deze geluiden worden nu ook uit de sector opgevangen, waarin vermoedens van omkatten worden geuit. De praktijk is dus bekend, en dat het gebeurt is betreurenswaardig. Daarnaast is door de ILT deze materie diverse keren op bijeenkomsten binnen de branche/ sector (met onder andere vervoerende ondernemingen/ bevrachting/ afzenders) kenbaar gemaakt en heeft de ILT aangegeven dat hiertegen opgetreden gaat worden.
Ook is dit signaal door de ILT aan internationale schippers- en verladersorganisaties meegegeven. Het ministerie heeft mede hierom ook voorstellen gedaan binnen het CDNI-verdrag om hierop passende maatregelen te nemen.
Deelt u de vrees dat deze fraudemogelijkheid na de ingang van het landelijke ontgassingsverbod per 1 juli 2024 alleen maar aantrekkelijker zal worden?
Per 1 juli 2024 zal een verbod in gaan op het varend ontgassen van stoffen genoemd in tabel 1 van het CDNI-verdrag; dit binnen Nederland op grond van het Scheepsafvalstoffenbesluit. De verwachting is dat deze stoffen dan voornamelijk als eenheids- of compatibel transport wordt gevaren. Dan hoeft een schip ook niet te ontgassen. Voor deze transporten is het niet aannemelijk dat op grote schaal ontwijkgedrag in classificatie plaatsvindt.
Deelt u de mening dat deze fraudemogelijkheid schadelijk is voor de sectorbrede wens om te stoppen met varend ontgassen?
Deze fraudemogelijkheid is inderdaad schadelijk. De wens om varend ontgassen te beëindigen is inderdaad sectorbreed. Sectorpartijen en brancheorganisaties hebben aangegeven hun leden te informeren over de ontoelaatbaarheid van deze praktijk en zijn zich terdege bewust van de schade voor de hele sector als het verbod op deze manier ontweken wordt door een minderheid.
Klopt het dat met het ontduiken van een gecontroleerde ontgassing tot wel 40.000 euro kan worden «bespaard» bij een schip met een grote lading?4
De sector heeft eerder aangegeven dat de kosten tot maximaal 40.000 euro kunnen oplopen als schippers lang zouden moeten wachten om te ontgassen of lang om zouden moeten varen. De verwachting is dat de werkelijke kosten in de meeste gevallen veel lager liggen. De ILT gaat uit van een bedrag van tussen de 10.000 en 15.000 euro.
Wordt er in de geldende boetesystematiek rekening gehouden met de ernst van overtredingen en de hoogte van de bedragen die partijen per gecontroleerde ontgassing kunnen besparen?
Het ministerie gaat niet over de boetesystematiek, dat behoort aan het Openbaar Ministerie toe. Er dient echter onderscheid gemaakt te worden tussen een overtreding op het verbod op varend ontgassen en het vervalsen van de vrachtbrief. In het laatste geval gaat het om fraude.
Zo ja, kunt u een overzicht geven van de geldende boetesystematiek en deze per categorie afzetten tegenover de bedrijfsmatige kosten van een legale ontgassing?
Nee, dit overzicht is niet te geven. Dit hangt af van de specifieke feiten en omstandigheden en is aan het Openbaar Ministerie.
Zijn de huidige sancties volgens u hoog genoeg om te voorkomen dat het voor partijen goedkoper is om boetes te incasseren dan om te moeten varen voor een legale ontgassing?
Het uitganspunt bij elke wijziging van (milieu) regelgeving is dat aan het verbod wordt voldaan. Gelukkig zie ik hiertoe breed gedragen bereidheid in de sector. De boetes voor niet-naleving moeten hoog genoeg zijn om een overtreding van het verbod te ontmoedigen. Het ministerie en de ILT zijn onder andere om deze reden ook in gesprek met het Openbaar Ministerie om verhoging van de boetes te bewerkstelligen. Het Openbaar Ministerie heeft dit in behandeling.
Hoeveel ontgassingsinstallaties zijn inmiddels toegevoegd aan de twee installaties die u noemde in uw beantwoording van 15 april jongstleden?5
Bij ATM Moerdijk zijn twee installaties in gebruik. In Amsterdam is bij een brandstofterminal een installatie in gebruik die deel uitmaakt van de normale terminaloperatie en die tevens inzetbaar is voor het ontgassen van binnenvaarttankschepen. Of en wanneer deze installatie wordt ingezet voor het ontgassen van schepen van derden, is aan de terminal.
Kunt u daarnaast aangeven hoeveel vergunningen voor ontgassingsinstallaties zijn aangevraagd of nog in behandeling zijn?
ATM Moerdijk heeft een vergunningaanvraag ingediend voor uitbreiding van de bestaande installaties. In de regio Rotterdam is een vergunningaanvraag ingediend voor twee installaties in de Waal-Eemhaven. In Zeeland is een aanvraag ingediend voor een locatie ten noorden van de Kreekraksluizen. In Amsterdam is een ontheffingsaanvraag ingediend voor het doen van proefnemingen. Al deze aanvragen zijn in behandeling. Het bevoegd gezag, doorgaans de provincie en in enkele situaties de gemeente, is verantwoordelijk voor de uitgifte van de vergunningen.
Verder worden in de regio’s Amsterdam en Rotterdam en de provincies Zeeland, Flevoland en Gelderland voorbereidende onderzoeken gedaan en/of gesprekken gevoerd in de aanloop naar door initiatienemers mogelijk in te dienen vergunningaanvragen. Hierbij gaat het zowel om openbaar toegankelijke locaties als om installaties op het eigen terrein van bedrijven.
Wat gaat u ondernemen als blijkt dat de brandstofsector niet bereid is om meer te investeren in ontgassingsfaciliteiten voor schippers?
De sector zelf is verantwoordelijk voor de aanleg van ontgassingsinstallaties naar gelang de vraag. Als de sector zijn product door de tankvaart wil laten vervoeren dan hoort daar ook het zorg dragen voor de schoonmaak bij. Dit is zo bepaald in het CDNI-verdrag. De rijksoverheid is primair verantwoordelijk voor wetgeving en handhaving. Ook levert de rijksoverheid brengt partijen binnen de roadmapstructuur bij elkaar waardoor aanvragers bij de juiste bevoegde gezagen vergunningaanvragen kunnen indienen. De rijksoverheid legt zelf geen ontgassingsinstallaties aan.
Beschikt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) over voldoende mankracht, bevoegdheden en instrumenten om het verbod op varend ontgassen per 1 juli 2024 te handhaven?
Het toezicht op varend ontgassen zal na 1 juli intensiveren. De ILT zal extra inspecteurs inzetten en krijgt de beschikking over mobiele e-noses die ingezet kunnen worden op plaatsen waar nu geen e-noses langs de vaarweg staan. Per 1 juli zijn echter niet alle punten gerealiseerd die de ILT in haar handhaafbaarheids-, uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoets (HUF-toets) heeft benoemd. Er is daarentegen sprake van een ingroeimodel waarin stapsgewijs toegewerkt wordt naar een adequate handhaving. De Kamer zal een aparte brief met een reactie op de HUF-toets ontvangen.
Zo nee, wat kunt u nog doen om de ILT hierbij te ondersteunen?
De ILT zal vanaf inwerkingtreding van het verbod handhaven met de beschikbare middelen. Het verbod zal komende jaren worden uitgebreid en steeds meer stoffen omvatten. Tegelijkertijd breidt de ILT de handhaving uit, bijvoorbeeld door gebruik te maken van meer e-noses langs de vaarweg. Voorts werkt het ministerie en de ILT samen met andere diensten die een handhavingstaak hebben zoals de Politie en Rijkswaterstaat.
Wat heeft u sinds de publicatie van de handhaafbaarheids-, uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoets (HUF-toets) varend ontgassen gedaan om tegemoet te komen aan de zorgen die de ILT uitte ten aanzien van het «omkatten van stofnummers»?6
De punten die in de HUF-toets naar voren zijn gebracht worden uitvoerig besproken en behandeld in de werkgroep «handhaving» onder de roadmapstructuur. Hierin worden bijvoorbeeld afspraken gemaakt over het overnemen van meldkamerdiensten en e-noses die nu in beheer zijn van provincies. Daarnaast is dit onderwerp besproken met de overige verdragsstaten en is afgesproken om binnen het CDNI-verdrag passende maatregelen te treffen. De Kamer zal een formele reactie op de HUF-toets separaat ontvangen.
Het bericht dat energieleveranciers klanten misleiden met ‘CO2-gecompenseerd gas’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Energieleveranciers misleiden klanten met CO2-gecompenseerd gas» van Pointer?1
Ja.
Bent u het eens met de conclusie van Pointer dat energieleveranciers consumenten misleiden met de verkoop van «CO2-gecompenseerd gas»? Waarom wel of niet?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is gemachtigd om te handhaven op eventueel misleidende duurzaamheidsclaims. Of een duurzaamheidsclaim misleidend is, hangt af van veel factoren. In het programma van Pointer worden meerdere claims gepresenteerd die door energieleveranciers bij de verkoop van gas met koolstofcertificaten worden gemaakt. De ACM heeft een Leidraad Duurzaamheidsclaims opgesteld waarin strenge eisen worden gesteld aan het gebruik van een CO2-compensatie claims. Bij het beoordelen van claims waarin het woord «compensatie» voorkomt, dient te worden gekeken naar de context. Daarbij gelden onder het huidige wettelijke kader wel reeds strenge eisen aan de wijze waarop de term mag worden gebruikt, zoals ook toegelicht in de ACM Leidraad Duurzaamheidsclaims.
Bent u het met de Consumentenbond eens dat er een verbod moet komen op dit soort misleidende claims? Gaat u wet- en regelgeving aanpassen om een verbod in te stellen op onterechte claims als «CO2-neutraal» en «CO2-gecompenseerd gas»? Zo niet, waarom niet?
Het is belangrijk dat consumenten niet misleid worden over de duurzaamheidseigenschappen van producten of diensten en over de effecten van CO2-compensatie. Onlangs is er een Europees akkoord gesloten over een richtlijn die nieuwe regels invoert voor bedrijven die vrijwillige duurzaamheidsclaims doen, bijvoorbeeld op basis van CO2-compensatie door de aanschaf van koolstofcertificaten.2 Deze wetgeving, die medio 2026 ingaat, verbiedt bedrijven onder meer te beweren dat een product of dienst dankzij de compensatie van broeikasgasemissies via koolstofcertificaten een neutraal, verminderd of positief milieueffect heeft.3 Dit veronderstelt namelijk ten onrechte dat de productie geen klimaatimpact heeft. Bovendien moeten bedrijven, wanneer zij een milieuclaim doen die betrekking heeft op toekomstige milieuprestaties4, nauwkeurig uiteenzetten hoe zij dit doel gaan bereiken. Dit moet aan de hand van een publiek toegankelijk uitvoeringsplan dat meetbare en tijdsgebonden doelen stelt, ingaat op de toewijzing van (financiële) middelen, en dat regelmatig wordt geverifieerd door een onafhankelijke externe deskundige. De conclusies van deze deskundige moeten eveneens ter beschikking worden gesteld aan consumenten.5 Ondernemingen mogen ten behoeve van producten of diensten nog wel reclame maken over hun investeringen in milieu-initiatieven, bijvoorbeeld middels de aanschaf van koolstofcertificaten van klimaatprojecten, zolang zij niet beweren dat dit de schadelijke effecten van de totstandkoming van het product reduceert of neutraliseert.6 Absolute termen zoals klimaatneutraal en CO2-gecompenseerd dienen hierbij hoe dan ook vermeden te worden.
Klopt het dat de huidige markt voor CO2-compensatierechten geen toezicht door Europa of nationale overheden kent? Waarom niet? Vindt u het niet wenselijk om hier meer toezicht op te krijgen?
Het staat organisaties vrij om zich te begeven op de vrijwillige koolstofmarkt waar gehandeld wordt in koolstofcertificaten. Dit valt onder het toezicht van de ACM. In algemene zin geldt dat consumenten in Nederland beschermd zijn tegen misleiding door verkopers, dus ook voor misleidende duurzaamheidsclaims. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 geldt vanaf 2026 EU-regelgeving in die misleidende claims over producten of diensten op basis van CO2-compensatie via koolstofcertificaten verbiedt. Ook hierop zal de ACM toezicht houden. Nederland heeft in aanvulling hierop samen met een aantal EU-landen een gemeenschappelijke positie op de vrijwillige markt ontwikkeld en aanbevelingen gepubliceerd tijdens de VN-klimaattop in Dubai afgelopen jaar.7 De focus ligt hierin op het voorkomen van greenwashing en het in goede banen leiden van de markt. Tegelijkertijd wordt erin erkend dat de markt een rol kan spelen in het versnellen van implementatie van klimaatmaatregelen en het verhogen van ambitie en zo kan bijdragen aan de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs, mits het gaat om kwalitatieve koolstofcertificaten.
Wat doet de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om toezicht te houden op misleidende claims over CO2-compensatie? Zijn er de afgelopen jaren meldingen gedaan van misleidende duurzaamheidsclaims en zo ja, hoeveel? Wat is er met deze meldingen gedaan?
De ACM houdt gericht toezicht in specifieke sectoren (onder meer de kleding-, energie- en vervoersbranche) op misleidende duurzaamheidsclaims en ziet daarnaast actief toe op actuele duurzaamheidscampagnes en daarbij gebruikte claims. Ook kan de ACM een onderzoek naar duurzaamheidsclaims starten naar aanleiding van meldingen en signalen. Zo heeft de ACM als het gaat om CO2-compensatie de laatste jaren meerdere acties ondernomen, mede naar aanleiding van meldingen van consumenten. In 2022 heeft Kantar Public in opdracht van de ACM gedragsonderzoek gedaan naar CO2-claims bij de verkoop van vliegtickets en in hoeverre consumenten deze claims begrijpen.8 Ook zijn er handhavingsacties ondernomen richting vliegtuigmaatschappij Ryanair vanwege het gebruik van mogelijk misleidende CO2-compensatieclaims en richting de supermarktketen Plus voor het gebruik van de term «klimaatneutraal» en Eneco voor de slogan «sneller klimaatneutraal».9 Zeer recent heeft de ACM, samen met andere Europese toezichthouders, twintig luchtvaartmaatschappijen opgeroepen om misleidende duurzaamheidsclaims aan te passen, waaronder claims over CO2-compensatie.10 Hieruit maak ik op dat het thema CO2-compensatie bij de ACM nadrukkelijk op de radar staat.
Doet de ACM volgens u voldoende om greenwashing van CO2-compensatie tegen te gaan? Zo nee, wat is er aanvullend nodig om toezicht en handhaving op dit terrein te verbeteren?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 5 houdt de ACM al meerdere jaren actief toezicht op misleidende CO2-compensatieclaims. Tegelijkertijd geldt dat er op dit moment geen specifieke regelgeving bestaat voor het beoordelen van CO2-compensatieclaims. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3, is het de verwachting dat de nieuwe Europese regelgeving de ACM in de toekomst nog betere handvatten zal bieden in haar toezicht.
Wat doet u om de markt van vrijwillige CO2-certificaten (voor gas maar ook breder) te reguleren? Wat zegt de huidige (Europese) wet- en regelgeving hierover? Gaat u in Europa voorstellen doen voor betere regulering van deze markt?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 is er een belangrijke stap gezet met het bereiken van het Europese akkoord voor een richtlijn waarmee milieuclaims worden verboden die stellen dat de impact van een product of dienst is gecompenseerd. Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze regels brengt de Commissie een evaluatieverslag uit over de toepassing van de richtlijn.11 Daarnaast is begin dit jaar de richtlijn aangenomen die binnen de EU een (vrijwillige) markt mogelijk maakt voor koolstofverwijderingscertificaten. Ook wordt er op dit moment door lidstaten onderhandeld over regelgeving voor milieu- en klimaatclaims op organisatieniveau12, in aanvulling op de regels voor claims over producten en diensten. Binnen deze onderhandelingen zet Nederland zich samen met de medeondertekenaars in om de hoofdboodschappen uit de eerder onder vraag 4 genoemde gemeenschappelijke positie en aanbevelingen voor de vrijwillige koolstofmarkt zoveel mogelijk te laten landen.
Oliewinning onder Rotterdam |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken rondom de oliewinning onder Rotterdam?
Op 9 juni 2022 heb ik ingestemd met het winningsplan voor oliewinning onder Rotterdam. Hier is onder meer door de gemeente Rotterdam beroep tegen ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ik ben in afwachting van de zitting. Deze is op dit moment nog niet gepland.
Bent u bereid in contact te treden met Bewonersgroep Oud-Charlois en actiegroep Stop Oliewinning Rotterdam die zich keren tegen de oliewinning en tijdens het wachten op de uitspraak van de Raad van State over de oliewinning beter geïnformeerd willen worden over de activiteiten in de grond onder hun huizen en de consequenties daarvan nu en in de toekomst?
Ja. Ik vind het erg vervelend dat bewoners zich zorgen maken over de activiteiten in de grond onder hun huizen en de consequenties daarvan nu en in de toekomst. Ik ga daarover graag met hen in gesprek.
Wat bent u bereid te doen om de informatiepositie over de oliewinning, de mogelijke verkoop van het veld en mogelijke andere activiteiten in de bodem van de bewoners (in totaal 70.000 woningen) boven het olieveld te verbeteren?
Zoals aangegeven bij vraag 2 ben ik bereid om in contact te treden met bewoners. Ik vind het daarnaast essentieel dat de exploitant, in dit geval de NAM, de bewoners goed informeert. Daarom heb ik NAM gevraagd de informatievoorziening te verbeteren.
Bent u bekend met het beroepschrift van de gemeente Rotterdam van 20 juli 2022 richting de Raad van State? Kunt u uitgebreid ingaan op de bezwaren van de gemeente Rotterdam in dit beroepschrift?
Ja, ik ben bekend met het beroepschrift van de gemeente Rotterdam en heb in mijn verweerschrift aan de Afdeling ook gereageerd op de geuite bezwaren. Nu deze beroepszaak nog onder de rechter is, kan ik verder niet inhoudelijk ingaan op de inhoud van het beroepschrift en mijn verweer.
Deelt u de zorgen van de gemeente Rotterdam over de mogelijke cumulatie van effecten en de risico’s die oliewinning met zich meebrengt voor geothermieprojecten, waardoor de klimaattransitie ook wordt gehinderd?
Nee, die zorgen deel ik niet. Op dit moment zijn er geen geothermieprojecten in de nabijheid van het Rotterdam olieveld. Indien er in de toekomst plannen zijn om geothermieprojecten te ontwikkelen en daarvoor putten te boren, dienen deze toekomstige projecten rekening te houden met ondergrondse activiteiten die al plaatsvinden. Ik heb op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat voortzetting van de oliewinning de toekomstige mogelijkheden voor geothermie belemmert.
Bent u bekend met het feit dat Rotterdam gevoelig is voor bodemdaling en de negatieve effecten groot kunnen zijn?
Ik ben bekend met de effecten van de bodemdaling als gevolg van de oliewinning in Rotterdam. Deze effecten heb ik beoordeeld in mijn besluit op het winningsplan. De bodemdaling die vanaf nu nog verwacht wordt is minder dan 2 cm. Dat maakt dat de totaal opgetreden bodemdaling door de oliewinning sinds de start van de oliewinning in 1984 maximaal 7 cm zal zijn in 2035. Het Staatstoezicht op de mijnen (SodM) en TNO onderschrijven dat de samengestelde bodemdaling veroorzaakt door alle velden in de omgeving inclusief historische en toekomstige productie maximaal 7 cm zal zijn.
Bent u bekend met het feit dat de oliewinning juist plaats zou vinden onder een sociaaleconomisch kwetsbaar gebied? Wordt dit meegenomen in het vegrunningstraject?
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik heb ingestemd met de oliewinning, die hier sinds 1984 plaatsvindt, omdat deze veilig kan worden uitgevoerd. Sociaaleconomische factoren spelen geen rol in de beoordeling of een winning veilig is. Ik verleen alleen een vergunning als de winning veilig en verantwoord kan plaatsvinden. Dit geldt voor alle gebieden waar mijnbouwactiviteiten plaatsvinden.
Kunt u nader ingaan op de inschatting van de gemeente Rotterdam dat 25 procent van de bodemdaling te wijten is aan oliewinning? Kunt u daarbij de actuele en lokale meetgegevens in ogenschouw nemen?
Ik ben bekend met de inschatting van de gemeente Rotterdam dat tenminste 25% van de bodemdaling in dit gebied wordt veroorzaakt door de oliewinning. Deze conclusie kan mijns inziens niet worden getrokken uit de data van de InSAR-bodemdalingsmetingen, op grond van het meetplan Zuid-Holland.
Ik heb begrepen dat de gemeente zich baseert op InSAR data. Die data betreft enkel de totale bodemdaling in dit gebied. De autonome bodemdaling varieert bovendien sterk in dit gebied. Daarmee is het op basis van InSAR data niet mogelijk om een percentage te geven van het aandeel van de bodemdaling in dit gebied dat wordt veroorzaakt door de oliewinning. Binnen dit gebied kan het percentage sterk verschillen.
Daarnaast concluderen TNO, SodM en Tcbb naar aanleiding van het winningsplan dat deze bodemdaling geen of zeer beperkte effecten zal hebben op de veiligheid van omwonenden, schade aan gebouwen of infrastructurele werken.
Periodiek wordt de bodemdaling gemeten op grond van het meetplan van de NAM. Dit meetplan behoeft de goedkeuring van SodM. Deze metingen laten zien dat de gemeten bodemdaling als gevolg van de oliewinning plaatsvindt binnen de marges van de (eerdere) berekeningen. Mocht deze gemeten bodemdaling afwijken van de berekeningen uit het winningsplan, dan moet NAM de winning op grond van dit winningsplan stopzetten. SodM ziet hierop toe.
Hoe wordt er zorggedragen dat er voldoende middelen beschikbaar zijn voor eventuele toekomstige gevolgschade door boringen?
NAM is op grond van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk voor mijnbouwschade. Voor het geval NAM of diens rechtsopvolger betalingsproblemen hebben, failliet is verklaard of niet meer bestaat, is er een Waarborgfonds Mijnbouwschade opgericht. Dit fonds is bedoeld als vangnet voor bewoners die schade hebben door mijnbouw, maar zij dit niet meer op het mijnbouwbedrijf of de rechtsopvolger kunnen verhalen.
Is er periodieke monitoring georganiseerd op bodemindaling die los staat van de reguliere bodemindaling waar het westen van het land in zijn algemeenheid last van heeft en zodat er duidelijke knip gemaakt kan worden tussen verzakkingsschade door natuurlijke verzakking en door boringen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De toegestane bodemdaling is vastgelegd in het wettelijke besluit over de winning. Vervolgens moet NAM jaarlijks een meetplan ter goedkeuring indienen bij SodM, waarin NAM beschrijft hoe zij de bodemdaling meet. Hiermee kan onderscheid worden gemaakt tussen bodemdaling door olie- en gaswinning en andere oorzaken. Deze meetplannen worden gepubliceerd op de website www.nlog.nl/meetplannen.
Kunt u met een voorstel komen om een rechtvaardig deel van de mijnbouwopbrengsten ten gunste te laten komen van de sociale en economische positie van het gebied en de bewoners?
Nee, ik heb reeds in 2022 ingestemd met het winningsplan. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 7 februari 2024 (Kamerstuk 32 849, nr. 240) heb ik in 2023 een verkenning laten uitvoeren naar een mogelijke andere lustenverdeling bij mijnbouwactiviteiten, mede in het kader van de Contourennota Mijnbouw. Op basis van dit rapport kan gesteld worden dat een nieuw herverdeelmodel wenselijk kan zijn, maar dat het herverdeelproces gecompliceerd is en een alternatieve verdeling van risico’s met zich meebrengt. Uiteindelijk moet voorkomen worden dat herverdeling tot nieuwe ongelijkheden leidt. Het kiezen voor een ander herverdeelmodel is daarom inherent een politieke keuze. Deze keuze is aan een nieuw kabinet.
Borselse Voorwaarden |
|
Sandra Beckerman |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het besluit van de gemeenteraad van Borsele van 11 januari 2024 om in te stemmen met de bouw van nieuwe kerncentrales onder een aantal voorwaarden waaronder de definitieve opslag van kernafval?1 2
Ja daar ben ik mee bekend.
Wat is uw reactie op de voorwaarde dat er tijdens de vergunningverlening voor nieuwe kerncentrales in Zeeland al een concreet plan moet zijn voor de eindberging van radioactief afval evenals dat de eindberging in 2050 in gebruik zijn genomen? Hoe verenigt u deze harde eisen van Borsele met de ambities van het kabinet op het gebied van kernenergie?
De Borsele Voorwaarden Groep (BVG) heeft op verschillende thema’s (Voorwaardenpakketten) voorwaarden gepresenteerd ten behoeve van het overleg tussen het Kabinet, de provincie Zeeland en de gemeente Borsele voor de mogelijke bouw van twee nieuwe kernreactoren binnen de gemeente Borsele. Begin april neemt de Minister voor Klimaat en Energie deze in ontvangst en zal deze richting uw Kamer sturen.
Het Kabinet zal in overleg met de provincie Zeeland en de gemeente Borsele tot een gezamenlijk en evenwichtig pakket aan afspraken moeten komen over de bouw van de nieuwe reactoren. Hierop kan niet op onderdelen vooruit worden gelopen. Zoals eerder aangeven zijn de voorwaarden hierbij zwaarwegend, maar kunnen er geen garanties worden gegeven. Het ontwerpen van een besluitvormingstraject voor de eindberging van radioactief afval maakt overigens3 deel uit van de herziening van het NPRA (Nationaal Programma radioactief Afval), waar een routekaart naar eindberging onderdeel van zal zijn.
Bent u, in het licht van dit besluit, bereid om het staand Nederlands beleid om een eindberging pas per 2130 te realiseren te herzien? Zo ja, op welke manier wilt u zorgen voor een dergelijke eindberging in het jaar 2050?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat eerst moet worden beantwoord waar en hoe nucleaire afval opgeslagen wordt voordat überhaupt gesproken kan worden over de bouw van nieuwe kerncentrales? Zo nee, kunt u uitleggen waarom het kabinet bereid is hier een risico in te nemen?
Het huidige beleid ten aanzien van radioactief afval ziet op het in bedrijf nemen van een geologische eindberging in 2130. Tot die datum ligt het afval bovengronds opgeslagen bij de Centrale Opvang voor radioactief Afval (COVRA) in Zeeland. Het afval ligt daar veilig, dus vanuit veiligheidsperspectief is er voor het Kabinet geen aanleiding de eindberging eerder in bedrijf te nemen.
Deelt u de mening van adjunct-directeur COVRA, Ewoud Verhoef dat bovengrondse opslag niet langer dan honderd jaar wenselijk is?3 Zo ja, is dit te rijmen met het gestelde beleid van het kabinet op dit gebied?
Het huidige beleid is dat het radioactief afval vanaf 2130 wordt overgebracht van de bovengrondse opslag bij COVRA naar de eindberging. De uitspraken van de plv. directeur van COVRA sluiten hierop aan.
Op welke manier wordt de zogeheten routekaart voor de eindberging van kernafval voorbereid? Wie zijn daarbij betrokken? Doen daar ook maatschappelijke organisaties aan mee? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet; en bent u bereid die organisaties alsnog aan deze voorbereidingen deel te laten nemen?
Op dit moment werk ik, in samenwerking met o.a. de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat en van Financiën aan een actualisatie van het Nationale Programma radioactief Afval (NPRA). Gepland is dat dit geactualiseerde NPRA in het derde kwartaal van 2025 wordt afgerond en aan uw Kamer aangeboden.
Om de maatschappij hierbij te betrekken (burgers, overheden, belangorganisaties) is ervoor gekozen een mer-traject (milieueffectrapportage) te starten voor dit NPRA. Van 3 oktober tot en met 13 november 2023 kon iedereen een zienswijze indienen op de concept Notitie Reikwijdte en Detailniveau. Ook is de Commissie MER om advies gevraagd5.
De nota van antwoord n.a.v. zienswijzen wordt nu opgesteld, en ik verwacht deze medio april aan de Kamer te kunnen aanbieden. Daarna zal een milieueffectrapport worden opgesteld waarvoor ook zienswijzen ingediend zullen kunnen gaan worden.
Wordt opslag in zoutkoepels, ondanks de vele zorgen over beweging van de koepels, lekkage en instroom van water, nog overwogen? Zo ja, kunt u deze zorgen weerleggen?
COVRA werkt op dit moment aan safety cases voor een eindberging in verschillende aardlagen waaronder zoutkoepels6. Dit bekent niet dat hiervoor al een keuze is gemaakt. In de safety case worden de risico’s van het ontwerp van een eindberging in zoutkoepels beschouwd, en wordt ook aangegeven hoe de risico’s geadresseerd kunnen worden.
Ik heb het Rathenau Instituut gevraagd met een voorstel te komen hoe publieksparticipatie bij het proces van keuze voor de eindberging kan worden vormgegeven. Het Rathenau Instituut heeft aangegeven in juli van dit jaar met haar eindrapport te komen. Als dit rapport beschikbaar is zal ik dit met de Kamer delen. De resultaten van het rapport zullen worden betrokken bij de verdere vormgeving van de in antwoord op vraag 2 en 3 bedoelde routekaart.
Worden de zoutkoepels bij Ternaard, Pieterburen, Bourtange, Onstwedde, Schoonloo, Gasselte-Drouwen, Hooghalen en Anloo nog overwogen voor opslag van kernafval? Hoe reageert u op lokaal weerstand tegen opslag van kernafval in deze zoutkoepels?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kijkt u naar de ervaringen van de Duitse overheid met betrekking tot kernafval in zoutkoepels, zoals bijvoorbeeld in Asse en Morsleben? Is het kabinet nog steeds van mening dat dit wenselijk is, ondanks deze voorbeelden?
De opslagen in Asse en Morsleben zijn gesitueerd in voormalige zoutmijnen en niet in zoutkoepels. Voor het omgaan met de risico’s van een eindberging in (bijvoorbeeld) zoutkoepels verwijs ik naar de antwoorden op vraag 7 en 8.
Het bericht dat een trein overvuld met licht ontvlambare vloeistof en niet afgesloten deksels door Amsterdam reed |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Trein in Amsterdam overvuld met licht ontvlambare vloeistof, deksels niet goed afgesloten»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat omwonenden van het spoor en medewerkers van spoorwegmaatschappijen grote risico’s lopen als gevolg van nalatig handelen door vervoerders van licht ontvlambare vloeistoffen?
Zeker. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gelden in Nederland strenge regels voor materieel, de vervoerder en het personeel. Veel van deze regelgeving is internationaal vastgelegd in het verdrag van het vervoer van gevaarlijke goederen over het spoor (RID2) die zorgt dat dit vervoer veilig kan plaatsvinden. Opvolging door alle partijen in de vervoersketen van deze voorschriften is voor de veiligheid van de medewerkers van bedrijven en spoorwegmaatschappijen en voor omwonenden noodzakelijk. De ILT houdt toezicht op de naleving van deze voorschriften.
In het geval van de trein in Amsterdam is tijdens een controle van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geconstateerd dat er door het bedrijf dat de wagens belaadde niet voldaan werd aan de regelgeving. Er is direct opgetreden en overgegaan tot handhaving. Hierdoor zijn mogelijke risico’s tijdens het geplande transport door onder meer dichtbevolkt gebied in Nederland vervoer voorkomen.
Hoe duidt u dit voorval? Welke risico’s hebben omwonenden van het spoor en medewerkers op de betreffende trein gelopen? Hoe kan het dat pas na vertrek deze gevaarlijke situatie is ontdekt?
Het is niet acceptabel dat partijen de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen niet naleven. Na het vullen van de reservoirwagens (hierna: wagens) is het de verantwoordelijkheid van de belader (vuller) om te controleren of is voldaan aan de op hem van toepassing zijnde internationale voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Zo moet de belader onder meer verifiëren dat de maximale vullingsgraad van de wagens niet is overschreden en dat de mangatdeksels van de wagens op de juiste wijze zijn afgesloten. Dat is in dit geval niet of niet adequaat gebeurd, aangezien de ILT constateerde dat bij deze trein de mangatdeksels los zaten en verschillende wagens overvuld waren. Bij een bedrijfsbezoek naar aanleiding van het voorval is bovendien door de ILT vastgesteld dat het bedrijf niet over de wettelijk verplichte veiligheidsadviseur voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor beschikt.
De trein die Methyl-tert-butylether (MTBE, UN-nummer 2398), een brandbare vloeistof, vervoerde stond buiten de inrichting op het spoor bij Amsterdam Houtrakpolder, maar was nog niet aan het daadwerkelijke transport begonnen. Bij verder transport zou er mogelijk vloeistof lekken uit de wagens, met in het meest ernstige geval het risico op ontsteking door bijvoorbeeld vonkvorming tijdens het remmen of van de bovenleidingen. De ILT heeft na de geconstateerde overtredingen het transport direct geblokkeerd en onder begeleiding laten terugkeren naar het terrein waar de wagens waren beladen.
Waarom wordt er bij dergelijke forse veiligheidsrisico’s niet overgegaan tot het opleggen van een boete? Waarom is er gekozen voor alleen een last onder dwangsom? Bent u het ermee eens dat, als bedrijven zo fors de fout ingaan (lees ook: geen wettelijk verplichte veiligheidsadviseur hebben ingeschakeld), de ILT een boete zou moeten opleggen?
Bij het bepalen van de eventuele interventie maakt de ILT gebruik van de Landelijke Handhavingsstategie. In dit specifieke geval is het transport direct door de ILT geblokkeerd en onder begeleiding teruggebracht naar het terrein waar de wagens waren beladen. Ook is er zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk opgetreden. Vanwege de acute gevaarzetting is een last onder dwangsom opgelegd. Deze bestuursrechtelijke herstelsanctie heeft als doel om de overtreding te beëindigen en om herhaling te voorkomen. Daarnaast heeft de ILT een proces-verbaal opgemaakt vanwege de overtredingen van de voorschriften uit het RID. Dit proces-verbaal is door de ILT overgedragen aan het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. Het is aan het Functioneel Parket om te beslissen over de eventuele boete aan de belader van de wagens, als bestraffende sanctie.
Welke mogelijkheden heeft de ILT om bij herhaaldelijke veiligheidsrisico’s over te gaan tot het intrekken van vergunningen?
Bij een voorval doet de ILT nader onderzoek waar in de keten van het vervoer van gevaarlijke stoffen de situatie is ontstaan en bij welke partij de verantwoordelijkheid ligt. In dit geval bleek dat bij het beladen (vullen van de tanks) de mangatdeksels niet goed zijn afgesloten en dat de tanks overvuld waren. Er is daarom een last onder dwangsom opgelegd aan de belader, vanwege het overtreden van de voorschriften voor het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor. Hier is geen sprake van een vergunning vanuit de ILT.
De ILT geeft wel een zogenoemde «aantekening vervoer van gevaarlijke stoffen» af aan spoorvervoerders op het veiligheidscertificaat. Bij constatering van herhaaldelijke en serieuze overtredingen die zijn toe te schrijven aan dezelfde vervoerder kan de ILT besluiten om de aantekening in te trekken. Daar was bij dit voorval geen sprake van.
Kunt u een overzicht geven van hoe vaak het voorkomt dat bij controle van het transport van licht ontvlambare goederen onvolkomenheden worden aangetroffen? Welk percentage is dat van het totaal aantal controles?
Jaarlijks worden door de ILT circa 300 inspecties op het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor uitgevoerd. Deze inspecties zijn gericht op meerdere veiligheidsaspecten, en niet alleen op wagens met brandbare stoffen. Het type onvolkomenheden dat daarbij wordt aangetroffen varieert van het (bijna) loslaten of verkleuring van een etiket tot aan lekkages waarbij daadwerkelijk product uit de tank vrijkomt.
In het Jaarverslag Spoorveiligheid 2022 dat ik op 11 december 20233 aan uw Kamer heb aangeboden, zijn de jaarstatistieken opgenomen over meldingen aan de ILT van het daadwerkelijk vrijkomen van gevaarlijke stof bij vervoer over het spoor in 2022. Er zijn dat jaar 49 meldingen gedaan over het vrijkomen van kleine hoeveelheden stoffen uit wagens. De ILT heeft beoordeeld dat deze incidenten adequaat zijn afgehandeld.
In 2023 zijn er door de ILT met behulp van een drone circa 400 wagens aan de bovenzijde gecontroleerd. Dit betreft wagens geladen met gevaarlijke stoffen in het algemeen, niet enkel de wagens geladen met brandbare stoffen. Hierbij zijn geen tekortkomingen aan de sluiting op de bovenzijde aangetroffen. De deksels waren goed bevestigd. Met behulp van de drones kunnen onregelmatigheden aan de bovenzijde van de spoorwagens (zoals niet afgesloten mangatdeksels) gemakkelijker, sneller en veiliger worden opgemerkt zonder hinder door de bovenleiding.
Hoe groot is de kans dat er vaker treinen met dergelijke onvolkomenheden door Nederland rijden zonder dat deze worden gecontroleerd door de ILT?
Er rijden dagelijks tientallen treinen met gevaarlijke stoffen door Nederland. Om de veiligheid van dit transport te borgen, is er wet- en regelgeving waarmee een uitgebreid pakket aan internationale voorschriften voor het veilig vervoer van gevaarlijke stoffen van kracht is. Dit ziet niet enkel op het vervoer zelf, maar ook het laden, lossen en verpakken. Ik vind het van groot belang dat alle betrokkenen in de vervoersketen de voorschriften naleven. Bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken of deze stoffen vervoeren zijn zich bewust van de risico’s hiervan. De gevolgen van een mogelijk ongeluk voor de omgeving, de veiligheid van haar medewerkers, het imago en de economische belangen van een bedrijf zijn voor bedrijven reden temeer om zich strikt aan de vervoersregelgeving te houden.
Het toezicht door de ILT vindt zo veel mogelijk informatie-gestuurd plaats op basis van meldingen, signalen en eerdere inspectie-bevindingen. De inzet is gericht op de grootste risico’s die zich in de transportketen voordoen, zoals bij het laden, lossen of rangeren van wagens met gevaarlijke stoffen. Bij het uitvoeren van haar taken kijkt de ILT continu naar technieken om het toezicht te verbeteren en de efficiëntie ervan te verhogen. Zo is de ILT in 2023 gestart met het meer regulier inzetten van drones bij haar toezicht op het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor.
Welke stappen gaat u zetten om dergelijke gevaarlijke situaties in de toekomst te voorkomen?
Ik werk aan de continue verbetering van de veiligheid van het vervoer van gevaarlijke stoffen op nationaal en internationaal niveau. Daarom zet ik mij ervoor in dat de toepasselijke wet- en regelgeving voldoet aan de laatste stand van de wetenschap en de techniek. Ik vertrouw erop dat de ILT als onafhankelijk toezichthouder haar inzet op risicogestuurde wijze bepaalt en daarbij oog heeft voor dergelijke situaties en bredere ontwikkelingen. Verder ben ik continu in gesprek met betrokken partijen zoals de ILT en de branche om de naleving van de voorschriften te verbeteren en ook om te leren van voorvallen en ongevallen in binnen- en buitenland.
Voorop staat dat dit een overtreding van de wet- en regelgeving betreft, waar na constatering door de ILT op is gehandeld. Het belang van het adequaat toezicht door de ILT wordt door dit voorval weer eens onderstreept.
Welke instantie is verantwoordelijk voor het afgeven van de benodigde vergunningen voor het transporteren van dergelijke licht ontvlambare vloeistoffen per spoor?
Een spoorvervoerder kan niet zomaar dergelijke vloeistoffen vervoeren. Om gevaarlijke stoffen te mogen vervoeren over het spoor, dient een spoorvervoerder in het bezit te zijn van een aantekening vervoer van gevaarlijke stoffen op het veiligheidscertificaat. De ILT beoordeelt een aanvraag van een spoorvervoerder en geeft, als wordt voldaan aan alle eisen, de aantekening af. Ondernemingen die gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg of het water vervoeren, moeten bovendien beschikken over een veiligheidsadviseur. Deze verplichting geldt ook voor bedrijven die niet zelf vervoeren, maar enkel als verpakker, belader, vuller of losser betrokken zijn in de keten van het vervoer van de gevaarlijke stoffen. Het CBR examineert kandidaten die een certificaat Veiligheidsadviseur per spoor willen behalen.
Heeft u signalen van de ILT ontvangen dat zij op dit moment niet/niet optimaal kan voldoen aan haar taak om de veiligheid binnen diverse vergunningsstelsels te garanderen?
Het vervoer van gevaarlijke stoffen valt op grond van Europese regelgeving onder het vrij verkeer van goederen en is derhalve als zodanig geen vergunningsplichtige activiteit. De ILT is de bevoegde instantie voor toezicht en handhaving op van het vervoer van gevaarlijke stoffen. De inspectie maakt bij het bepalen van de inzet risicogestuurd keuzes op basis van waar zij verwacht het meeste effect te kunnen sorteren. Ik heb van de ILT geen signaal dat zij momenteel haar toezichthoudende taak voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor niet optimaal kan uitoefenen.
Ten aanzien van de bredere inzet van de ILT heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat u op 27 januari 2023 de signaalrapportage van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) «Meer inzicht in en toezicht op certificering» toegestuurd4 gestuurd. De ILT onderzoekt de werking van de certificerende stelsels waarin de ILT een rol speelt. Over de voortgang, bevindingen en vervolgacties wordt u elk half jaar geïnformeerd, zoals met de Kamerbrief van 14 december 2023 recentelijk is gedaan.5