Nederland wordt, net als vele andere Europese landen, geconfronteerd met de toestroom van enorme aantallen asielzoekers. Voornamelijk uit Noord-Afrika en het Midden-Oosten.
Vooropgesteld dat de initiatiefnemer de redenering begrijpt om een oorlogsgebied te ontvluchten (wat overigens zeker niet altijd het geval is), en daarmee het vege lijf te redden, is de omvang van dit probleem inmiddels zo groot geworden dat een stevige koerswijziging wat beleid betreft absoluut noodzakelijk is.
Afgelopen jaar kwamen er 181.000 immigranten naar Nederland toe (een record), waaronder meer dan 30.000 asielzoekers. Het hoogste aantal van de afgelopen 10 jaar, met in augustus zelfs 1.700 nieuwkomers per week.
Deze aantallen gaan het absorptievermogen van onze samenleving ver te boven.
Niet alleen zien we de organisatie vastlopen door het nog immer stapelen van asielprocedures, ook is er sprake van bedreiging en geweld in en om asielzoekerscentra, enorme oververtegenwoordiging van (ex-)asielzoekers in de criminaliteit, schooluitval en bijstandsafhankelijkheid, infiltratie van de keten door terreurorganisaties, ontwrichting van (dorps)gemeenschappen door de taakstelling zeer grote groepen asielzoekers te huisvesten en de daarmee gepaard gaande groeiende wachtlijsten in de volkshuisvesting.
De aanzuigende werking van het systeem en de exorbitante kosten die dit vraagstuk met zich meebrengt (vorig jaar € 867 miljoen) kunnen hier ook zeker niet onvermeld blijven.
Het structurele en overkoepelende antwoord op dit vraagstuk ligt in de omschakeling naar het Australische immigratiemodel. Dit houdt in dat opvang enkel nog gerealiseerd wordt in de regio.
Het VVD-PvdA-kabinet handhaaft echter het bestaande beleid, waardoor de druk op onze samenleving alleen maar zal toenemen. Zoals boven beschreven vormt dit thema op diverse manieren een maatschappelijk vraagstuk.
Dit initiatiefwetsvoorstel beperkt zich tot één van de terreinen die vrij direct onder zeer grote druk is komen te staan door de toestroom van tienduizenden asielzoekers: de volkshuisvesting.
De huidige wetgeving stelt gemeenten verplicht om zogenaamde vergunninghouders (asielzoekers met een verblijfsstatus) binnen een bepaalde periode te huisvesten (in de regel 12 weken). De reeds bestaande wachtlijsten voor sociale woningbouw en de exorbitante toename van de vraag naar woonruimte, als gevolg van de instroom van asielzoekers, legitimeren de vraag in hoeverre een voorkeursbehandeling van vergunninghouders wenselijk is.
Initiatiefnemer spreekt van een onevenwichtigheid in het systeem en stelt voor om de gemeentelijke plicht om zorg te dragen voor opvang van asielzoekers te laten vervallen, en de genoemde groep op de reguliere wachtlijsten te plaatsen. Men is immers reeds gehuisvest (in de opvang) en de noodzaak van nieuwe woonruimte is voor deze groep niet per definitie groter dan die van andere woningzoekenden.
Zoals gesteld zorgt de enorme toestroom van asielzoekers er onder meer voor dat het vraagstuk van de volkshuisvesting nog prangender is geworden.
Elke gemeente is momenteel verplicht, naar verhouding van het aantal inwoners, een x-aantal vergunninghouders (ook wel statushouders genoemd) te huisvesten.
Om de groeiende groep te huisvesten is de «taakstelling» voor gemeenten voor 2015 verdubbeld. De meeste asielzoekers komen uit Somalië, Eritrea en Syrië. Velen van hen kunnen op humanitaire gronden (tijdelijk) blijven en moeten vanuit asielzoekerscentra in gewone woningen geplaatst worden.
De overkoepelende vereniging van woningcorporaties, Aedes, heeft aangegeven dat gemeenten in de eerste helft van 2015 liefst 14.000 statushouders moesten huisvesten.
De taakstelling voor de tweede helft van 2015 is vastgesteld op 14.900, plus nog een opgelopen achterstand van 5.300. Ten opzichte van begin 2011 (4.700) is er inmiddels sprake van een groei van liefst 300%.
Aedes stelt verder dat aankomend jaar zelfs 10% van de vrijkomende sociale woningen toegewezen zullen worden aan asielzoekers met een verblijfsstatus. Dat is een verdubbeling ten opzichte van vorig jaar.
Dat deze ontwikkeling de woningmarkt enorm onder druk zet is een gegeven. Doordat asielzoekers met een verblijfstatus tevens voorrang krijgen, worden de wachtlijsten voor een sociale huurwoning in zijn algemeenheid langer, maar zeker voor «reguliere woningzoekenden». Voor een grondgebonden woning met tuin is de wachtlijst momenteel al ongeveer tien jaar. Volgens Aedes neemt de genoemde wachttijd fors toe. Gemiddeld tot zelfs 10%.
Illustratief voor de meer dan gespannen sociale woningmarkt is Pijnacker-Nootdorp.
Van de 58 sociale woningen die daar beschikbaar zijn, zullen er 42 gebruikt worden om vergunninghouders te gaan huisvesten.
Initiatiefnemer is, zoals gesteld, van mening dat de noodzaak van een reguliere woning voor vergunninghouders niet per definitie groter is dan die van andere woningzoekenden en stelt daarom voor om de gemeentelijke plicht om zorg te dragen voor opvang van asielzoekers te laten vervallen, en de genoemde groep op de reguliere wachtlijsten te plaatsen.
Artikel I, onderdeel A
Onderdeel A van het wetsvoorstel zorgt ervoor dat de definities van «taakstelling» en «vergunninghouder» worden geschrapt uit artikel 1 van de Huisvestingswet 2014. De definitie van taakstelling luidt: aantal in opvangcentra of op gemeentelijke opvangplaatsen verkerende vergunninghouders in wier huisvesting per gemeente per kalenderhalfjaar dient te worden voorzien. Onder vergunninghouder wordt verstaan: vreemdeling die in Nederland een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd en als gevolg daarvan een verblijfsvergunning heeft ontvangen als bedoeld in artikel 8, onderdeel a, b, c of d, van de Vreemdelingenwet 2000. Het wetsvoorstel schrapt de taakstelling voor gemeenten wat betreft de vergunninghouders, waardoor deze definities niet langer in de Huisvestingswet 2014 hoeven te zijn opgenomen.
Artikel I, onderdeel B
Onderdeel B van het wetsvoorstel wijzigt artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet 2014. In artikel 12, derde lid, worden bijzondere categorieën van woningzoekenden aangewezen ten aanzien van wie de gemeenteraad op grond van artikel 12, eerste lid, van de Huisvestingswet 2014 in ieder geval bepaalt dat voorrang wordt gegeven bij het verlenen van een huisvestingsvergunning. In artikel 12, derde lid, worden drie categorieën genoemd:
1. woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met problemen van relationele aard of geweld hun woonruimte hebben verlaten;
2. woningzoekenden die mantelzorg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet maatschappelijke ondersteuning verlenen of ontvangen, alsmede
3. vergunninghouders als bedoeld in artikel 28.
Met het wetsvoorstel wordt de derde categorie (vergunninghouders als bedoeld in artikel 28) uit artikel 12, derde lid, geschrapt. Zodoende wordt ten aanzien van vergunninghouders als bedoeld in artikel 28 niet per definitie door de gemeenteraad bepaald dat voorrang wordt gegeven bij het verlenen van een huisvestingsvergunning.
Artikel I, onderdeel C
Met onderdeel C van het wetsvoorstel wordt artikel 16 van de Huisvestingswet 2014 opnieuw vastgesteld. In artikel 16 komt de verwijzing naar vergunninghouders die na de verlening van de verblijfsvergunning voor de eerste maal woonruimte zoeken, te vervallen.
Artikel I, onderdeel D
Omdat de artikelen 28, 29 en 30 komen te vervallen (en daarmee de gehele eerste paragraaf van hoofdstuk 5), regelt onderdeel D van het wetsvoorstel dat het opschrift van paragraaf 1 in hoofdstuk 5 komt te vervallen.
Artikel I, onderdeel E
Onderdeel E van het wetsvoorstel regelt dat de artikelen 28, 29 en 30 van de Huisvestingswet 2014 komen te vervallen. De artikelen 28, 29 en 30 betreffen de huisvesting van vergunninghouders. In artikel 28 is geregeld dat burgemeester en wethouders zorgdragen voor de voorziening in de huisvesting van vergunninghouders in de gemeente overeenkomstig de voor de gemeente geldende taakstelling. Artikel 29 bevat de formule aan de hand waarvan de taakstelling wordt vastgesteld. Artikel 30 voorziet in een nadere uitwerking van bepaalde aantallen die relevant zijn voor de vaststelling van de taakstelling. Met het laten vervallen van de artikelen 28, 29 en 30 bewerkstelligt dit wetsvoorstel dat de taakstelling voor gemeenten waar het vergunninghouders aangaat, komt te vervallen.
Artikel II
In artikel II wordt de inwerkingtreding van het wetsvoorstel geregeld. Omdat het tijdstip van inwerkingtreding wordt bepaald bij koninklijk besluit, kan rekening worden gehouden met de Wet raadgevend referendum.
Van Klaveren