Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat voor alle bijstandsgerechtigden een basale kennis van de Nederlandse taal van zeer groot belang is in verband met het participeren en het inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt en het met het oog daarop wenselijk is de Wet werk en bijstand aan te passen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 18a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het college verlaagt de bijstand, overeenkomstig het negende, tiende en elfde lid, indien naar zijn oordeel een redelijk vermoeden bestaat dat belanghebbende niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal beheerst, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden en het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
2. Het college neemt een toets bij de belanghebbende af, indien belanghebbende:
a. niet gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd;
b. geen diploma inburgering als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering kan overleggen; en
c. geen ander document kan overleggen waaruit blijkt dat hij de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst.
Indien de omstandigheden, bedoeld in de eerste zin, onderdelen a, b en c aanwezig zijn ten tijde van de aanvraag van bijstand, wordt na ontvangst van die aanvraag een toets afgenomen binnen een door het college te bepalen termijn die ten hoogste acht weken bedraagt.
3. Indien uit de uitkomst van de toets, bedoeld in het tweede lid, blijkt dat belanghebbende niet of niet in voldoende mate de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst, wordt het redelijk vermoeden, bedoeld in het eerste lid, geacht aanwezig te zijn.
4. Belanghebbende wordt na de uitkomst van de toets, bedoeld in het tweede lid, waaruit blijkt dat hij niet of niet in voldoende mate de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst, binnen een door het college te bepalen termijn die ten hoogste acht weken bedraagt, door het college schriftelijk in kennis gesteld van het redelijk vermoeden, bedoeld in het eerste lid. De verlaging van de bijstand vindt plaats vanaf het moment dat die schriftelijke kennisgeving plaatsvindt.
5. De belanghebbende kan op ieder moment het redelijk vermoeden, bedoeld in het eerste lid, wegnemen door het overleggen van een diploma als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, of door het overleggen van een document als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c.
6. In afwijking van het eerste lid verlaagt het college de bijstand niet in verband met het in dat lid bedoelde redelijke vermoeden, indien:
a. belanghebbende zich bereid verklaart binnen een maand nadat het college belanghebbende in kennis heeft gesteld van het bestaan van dat vermoeden aan te vangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal en na die aanvang voldoet aan de voortgang die van hem verwacht mag worden bij het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal; of
b. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
7. In afwijking van het eerste lid stemt het college in verband met het in dat lid bedoelde redelijke vermoeden een verlaging af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
8. Onder de vaardigheden, bedoeld in het tweede, zesde, tiende, elfde en twaalfde lid, worden de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op minimaal het referentieniveau 1F dat is vastgesteld op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen verstaan:
a. spreekvaardigheid;
b. luistervaardigheid;
c. gespreksvaardigheid;
d. schrijfvaardigheid; en
e. leesvaardigheid.
9. De bijstand wordt gedurende zes maanden verlaagd met 20 procent van de bijstandsnorm vanaf het moment, bedoeld in het vierde lid, tweede zin.
10. De bijstand wordt gedurende zes maanden verlaagd met 40 procent van de bijstandsnorm, te rekenen vanaf zes maanden na het moment, bedoeld in het vierde lid, tweede zin, indien uit de uitkomst van een door het college afgenomen toets blijkt dat de belanghebbende:
a. de vaardigheden in de Nederlandse taal niet beheerst; en
b. niet voldoet aan de voortgang die van hem verwacht mag worden met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal.
11. De verlaging van de bijstand bedraagt 100 procent van de bijstandsnorm voor onbepaalde tijd, te rekenen vanaf twaalf maanden na het moment, bedoeld in het vierde lid, tweede zin, indien uit de uitkomst van een door het college afgenomen toets blijkt dat de belanghebbende:
a. de vaardigheden in de Nederlandse taal niet beheerst; en
b. niet voldoet aan de voortgang die van hem verwacht mag worden met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal.
12. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de toets, bedoeld in het tweede, tiende en elfde lid, van de vaardigheden in de Nederlandse taal. Deze regels hebben in elk geval betrekking op:
a. de in de toets op te nemen onderdelen;
b. de wijze van toetsing van de verschillende onderdelen;
c. de wijze van beoordeling van de toets;
d. de kwalificatie van degene die de toets beoordeelt; en
e. de omstandigheden waaronder de toets wordt afgenomen.
13. De toets, bedoeld in het tweede, tiende en elfde lid, wordt telkens afgenomen voordat de verlaging van de bijstand door het college wordt toegepast.
14. Bij de toepassing van dit artikel wordt onder belanghebbende mede verstaan het gezin.
B
Aan artikel 47c, tweede lid, worden twee zinnen toegevoegd, luidende:
In afwijking van de eerste en tweede zin verlaagt de Sociale verzekeringsbank de algemene bijstand indien het redelijk vermoeden, bedoeld in artikel 18b, eerste lid, bestaat ten aanzien van de echtgenoot van de belanghebbende. Voor de toepassing van de derde zin is artikel 18b, tweede tot en met dertiende lid, van overeenkomstige toepassing.
C
Artikel 84 komt te luiden:
Onze Minister zendt binnen vier jaar na de inwerkingtreding van artikel 18b en artikel 47c, tweede lid, derde en vierde zin, zoals deze luiden onmiddellijk na inwerkingtreding van de Wet taaleis WWB, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van artikel 18b en artikel 47c, tweede lid, derde en vierde zin, in de praktijk.
Op de persoon die op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet recht op algemene bijstand heeft, is gedurende een periode van zes maanden na die datum artikel 18b, of artikel 47c, tweede lid, derde en vierde zin, van de Wet werk en bijstand niet van toepassing.
Indien het bij koninklijke boodschap van 1 februari 2012 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen (Invoeringswet Participatiewet) tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt dit wetsvoorstel als volgt gewijzigd:
A
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
1. Het artikelopschrift wordt vervangen door: PARTICIPATIEWET.
2. De aanhef komt te luiden: De Participatiewet wordt als volgt gewijzigd:.
3. In onderdeel C (artikel 84) wordt «Wet taaleis WWB» vervangen door: Wet taaleis Participatiewet.
B
In artikel II wordt «Wet werk en bijstand» vervangen door: Participatiewet.
C
In artikel V wordt «Wet taaleis WWB» vervangen door: Wet taaleis Participatiewet.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,