Kamerstuk 33400-VIII-155

Reactie op het evaluatierapport van de Commissie Jorritsma-Lebbink over het Rathenau Instituut 2006 - 2011

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2013

Gepubliceerd: 20 juni 2013
Indiener(s): Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA)
Onderwerpen: begroting cultuur cultuur en recreatie financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33400-VIII-155.html
ID: 33400-VIII-155

Nr. 155 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 juni 2013

Met deze brief ontvangt u de reactie op het evaluatierapport van de Commissie Jorritsma-Lebbink over het Rathenau Instituut 2006 – 2011. Het rapport heb ik u met mijn brief van 20 maart 2013 (Kamerstuk 33 400 VIII, nr. 125) toegezonden. In het constituerend beraad is afgesproken dat u de reactie op de evaluatie van mij ontvangt, omdat staatssecretaris Dekker voorzitter was van het Bestuur dat verantwoordelijk was voor het Rathenau Instituut in het laatste jaar waarop de evaluatie ziet.

Algemeen beeld is positief

Het evaluatierapport geeft een algemeen positief beeld over het Rathenau Instituut en dat beeld deel ik.

De commissie is positief over:

  • De toekomst van het instituut. Het Rathenau instituut is zeer goed in staat om wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen te verbinden met politieke en publieke opinievorming. Dit legitimeert het bestaansrecht van het instituut.

  • De complementaire meerwaarde van het instituut door zijn positie op het snijvlak van politieke en publieke opinievorming enerzijds en wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen anderzijds in een veld waarin een aantal adviserende organisaties actief is.

  • De positie als belangrijke speler op Europees niveau in met name de «technology assessment».

  • De wetenschappelijke kwaliteit van de publicaties waarbij de commissie enthousiast is over de combinatie van rapporten voor bijvoorbeeld parlementsleden met wetenschappelijke publicaties in internationale tijdschriften.

Aandachtspunten en aanbevelingen

Naast het algemeen positief beeld staat in het evaluatierapport ook een aantal aandachtspunten en aanbevelingen waarop ik hieronder reageer.

1. Bekendheid bij het parlement

De bekendheid bij het parlement is een van de aandachtspunten. De commissie merkt op dat het Rathenau Instituut bij een aantal politieke discussies zoals bij het Elektronisch Patiënten Dossier (EPD) en nanotechnologie heeft gezorgd voor goed getimede en goed onderbouwde informatie. Dat heeft de kwaliteit van het politiek debat versterkt en daarmee heeft het Rathenau Instituut zijn primaire taak waargemaakt. Tegelijkertijd is het instituut bij een groot deel van de Eerste Kamer en de Tweede Kamer niet bekend. Dat zou kunnen liggen aan het aantreden van een groot aantal nieuwe Kamerleden en de grote stukkenstroom naar beide Kamers.

Reactie

De bekendheid bij het parlement was ook een aandachtspunt bij de vorige evaluatie in 2006. Daarom acht ik het van grote waarde dat de staatssecretaris mevrouw Verbeet bereid heeft gevonden om per 1 april 2013 voorzitter te worden van het Bestuur van het Rathenau Instituut. Deze benoeming stelt het instituut in staat om een goed doordachte strategie te ontwikkelen voor het versterken van de bekendheid bij de leden van beide Kamers. Ik zou het toejuichen als tussen de Kamers en de voorzitter van het Rathenau Instituut concrete afspraken worden gemaakt over de invulling van de rol die het instituut voor het parlement vervult.

2. Communicatiestrategie

De commissie vraagt zich af of de huidige investering in communicatie leidt tot voldoende resultaten. De commissie is positief over de actieve mediastrategie waarbij het publieke en het politieke debat worden gestimuleerd door controversiële onderwerpen te agenderen. De commissie wijst op het belang om – naast sociale media – ook vooral de algemene mediakanalen goed te benutten. De commissie merkt verder op dat de producten die worden geleverd innovatief en vaak waardevol zijn en bovendien goed getimed naar buiten worden gebracht. Veel van die producten zijn tegelijkertijd niet bekend bij doelgroepen die niet direct contact hebben met het instituut. Tot slot merkt de commissie op dat door de veelheid aan onderwerpen die het instituut oppakt het voor buitenstanders moeilijk is zich een beeld te vormen over het profiel, het imago en de positie van het instituut.

De commissie beveelt aan dat voor de beide afdelingen van het instituut (afdeling Technology Assessment en de afdeling Science System Assessment) een eigen communicatiestrategie wordt ontwikkeld en daarbij doelgroepgericht te werken.

Reactie

Het invoeren van twee aparte communicatiestrategieën draagt naar mijn mening niet noodzakelijkerwijs bij aan het vergroten van de naamsbekendheid of de impact van het instituut. Ik ben van mening dat voor het imago onder het brede publiek allereerst van belang is dat het Rathenau Instituut zich blijft bewijzen als een «leverancier» van onafhankelijke, betrouwbare en goed onderbouwde informatie. Betrouwbaarheid en onafhankelijkheid moeten het «corporate image» van het instituut zijn. Vervolgens moet per thema concreet en op maat worden bezien met welke communicatiestrategie de hoogste impact en het hoogste bereik worden behaald.

3. Profilering en samenwerking

Het laatste aandachtspunt betreft de profilering en samenwerking. Het Rathenau Instituut zou zich meer moeten focussen in de onderwerpen die het zelf oppakt. Hiermee wordt voor buitenstanders duidelijker wat de missie is en daarmee kan een helder imago onstaan. Ook zou goed moeten worden nagedacht over de samenwerking met actoren die min of meer vergelijkbare adviserende functies vervullen.

Reactie

Ik kan mij voorstellen dat de afdeling Technology Assessment zich primair richt op wat wordt genoemd «disruptieve technologieën» en «socio-technische systemen». De impact van technologieën op onder meer de samenleving, de zorg maar ook de financiële sector wordt vaak niet goed begrepen. Daarnaast is van belang dat er een beter begrip ontstaat onder welke condities technologische oplossingen voor maatschappelijke problemen ook daadwerkelijk als zodanig kunnen worden geaccepteerd. Ik ben met de commissie eens dat juist hierbij het Rathenau Instituut met zijn wetenschappelijk onderbouwde analyses een zinvolle bijdrage kan leveren aan het debat.

De afdeling Science System Assessment heeft zich weten te profileren als betrouwbare leverancier van feiten en cijfers over het wetenschapssysteem. De sterke ontwikkeling die de SciSa-afdeling heeft doorgemaakt, stelt het Rathenau Instituut in staat om scherpe discussies over de werking van het wetenschapssysteem en over specifieke instrumenten op gang te brengen.

De positie als leverancier van onafhankelijke en betrouwbare informatie maakt van het Rathenau Instituut een goede partner voor samenwerking. Adviesraden kunnen hun adviezen «bouwen» op deze kennis en de ministeries, maar ook de universiteiten en de andere kennisinstellingen kunnen hun beleid met deze informatie «evidence based» vorm geven. Ik zie dat het Rathenau Instituut actief de samenwerking opzoekt en ik moedig andere partijen aan hetzelfde te doen.

Geen reden voor organisatorische veranderingen

De commissie is, op basis van een zorgvuldige afweging, van mening dat er geen redenen zijn voor organisatorische veranderingen of het elders beleggen van taken. Ook ziet de commissie geen betere positionering van het Rathenau Instituut dan als onafhankelijk instituut onder beheer van de KNAW.

Reactie

Ik waardeer het dat de commissie goed gekeken heeft naar de samenvoeging van de «technology assessment»-taak en de «science system assessment»-taak bij het instituut. Met de commissie ben ik van mening dat er geen reden is om de «science system assessment»- taak elders te beleggen. Zeker niet nu deze taak zich krachtig heeft ontwikkeld binnen het instituut.

Tot slot stelt ik het zeer op prijs dat de KNAW het belang van het Rathenau Instituut om inhoudelijk onafhankelijk te kunnen opereren goed weet te waarderen.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker