Kamerstuk 33400-VIII-146

Vervolgonderzoek vraagfinanciering schoolbegeleiding

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2013

Gepubliceerd: 28 mei 2013
Indiener(s): Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD)
Onderwerpen: begroting cultuur cultuur en recreatie financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33400-VIII-146.html
ID: 33400-VIII-146

Nr. 146 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 mei 2013

Bij brief van 25 juni 2009 (Kamerstuk 31 700 VIII, nr. 203) heeft mijn voorgangster uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van een onderzoek dat door het ITS te Nijmegen is uitgevoerd naar de gevolgen van de invoering van vraagfinanciering schoolbegeleiding (Van aanbod- naar vraagsturing, Onderzoek naar de invoering van vraagfinanciering in schoolbegeleiding, 2009 ITS Radboud Universiteit Nijmegen). In deze brief is tevens aangegeven dat het onderzoek naar de effecten van de invoering van de vraagfinanciering zal worden herhaald, omdat effecten na een jaar nog niet goed waren vast te stellen. Tijdens het Algemeen Overleg d.d. 5 oktober 2011 met de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, heeft de voormalig minister aangegeven dat deze vervolgevaluatie in april 2013 naar de Tweede Kamer zal worden gezonden (Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 18). Deze vervolgevaluatie «Vervolgonderzoek vraagfinanciering schoolbegeleiding» die door het Kohnstamm Instituut te Amsterdam is uitgevoerd, bied ik u hierbij aan1.

Het Kohnstamm instituut is gevraagd zijn onderzoek toe te spitsen op de twee onderzoeksvragen die destijds aan het ITS zijn gesteld om een vergelijking te kunnen maken ten opzichte van de situatie in 2009. Deze onderzoeksvragen beoogden in de eerste plaats na te gaan hoeveel middelen scholen inzetten voor de inkoop van diensten bij schoolbegeleidingsdiensten (SBD’s), in relatie tot de middelen die ze voor schoolbegeleiding via de lumpsum krijgen toebedeeld. Vervolgens is gevraagd in beeld te brengen hoe de ontwikkeling is (geweest) in de hoeveelheid geld die gemeenten (aanvullend) beschikbaar stellen voor schoolbegeleiding. Daarnaast is er op verzoek van uw Kamer een onderzoeksvraag toegevoegd, namelijk hoe de opvattingen zijn van leerkrachten, schoolleiders en schoolbesturen over de gewijzigde bekostigingssystematiek.

Hieronder wordt kort aangegeven wat de voornaamste bevindingen uit het rapport zijn. Er wordt waar mogelijk, een vergelijking gemaakt met de bevindingen uit het rapport Van aanbod- naar vraagsturing, Onderzoek naar de invoering van vraagfinanciering in schoolbegeleiding, 2009 ITS Radboud Universiteit Nijmegen. Om misverstanden te voorkomen merk ik nog op dat daar waar wordt gerept over SBD’s, het «oude» SBD’s betreft en het dus niet gaat over nieuwe partijen die hun diensten aanbieden na invoering van de vraagfinanciering.

Onderwijsveld en gemeenten positief

De vraagfinanciering wordt nog steeds in veel opzichten als positief ervaren. Gemeenten zijn over het algemeen positief over het effect van vraagfinanciering op de autonomie van scholen, de flexibiliteit bij keuze voor een aanbieder, over de kwaliteit van het aanbod en over de prijsstelling. Scholen en schoolbesturen zijn zeer tevreden over de mogelijkheid om zelf een aanbieder van schoolbegeleiding te kunnen kiezen en doen dat ook actief. Als gevolg daarvan past de begeleiding beter bij de school. Scholen zijn ook te spreken over het innovatieve aanbod en de werkwijzen van SBD’s Daarnaast voorzien scholen en (met name) schoolbesturen ook zelf in schoolbegeleiding. Aanbieders van schoolbegeleiding laten soms meer innovatieve werkwijzen zien en een sterkere profilering.

Scholen en schoolbesturen vinden het aanbod groot en gedifferentieerd genoeg en er blijken weinig belemmeringen die een vrije keuze in de weg staan. Vraag en aanbod vinden elkaar dus goed op de ontstane markt.

Gevolgen invoering vraagfinanciering

Naast de traditionele SBD’s zijn er nieuwe aanbieders op de markt verschenen. De meest genoemde reden om niet gebruik te maken van traditionele SBD’s ligt in aanbodkenmerken, zoals gebrek aan aansluiting van het aanbod of een te hoge prijs. Het lijkt dat SBD’s zich in dit opzicht nog verder kunnen ontwikkelen. Het invoeren van vraagfinanciering heeft dus ook (financiële) gevolgen voor de SBD’s.

Dit effect wordt versterkt doordat de besteding van de schoolbegeleiding door scholen en schoolbesturen geen gelijke pas heeft gehouden met het bedrag zoals dat is berekend als onderdeel van de lumpsum. In vergelijking met de cijfers uit het ITS-rapport uit 2009 is gebleken dat er sprake is van een forse toename van het aantal scholen dat steeds minder besteedt aan schoolbegeleiding.

Dat de omzet van de SBD’s de afgelopen jaren toch nog is gestegen, is volgens de onderzoekers vooral te verklaren uit het aandeel inkomsten dat vanuit de zorgverzekering naar SBD’s vloeit, bijvoorbeeld als onderdeel van vergoede behandelingen dyslexie.

Conclusies

Vanaf 1 januari 2008 zijn alle middelen voor schoolbegeleiding naar de schoolbesturen gegaan. Dit houdt in dat vanaf die datum vraagsturing plaatsvindt voor de inkoop van schoolbegeleiding, waarin voor de SBD’s geen vast marktaandeel meer is weggelegd. Met het vervolgonderzoek is er na een periode van 5 jaar de balans opgemaakt.

Geconcludeerd kan worden dat de vraagfinanciering in veel opzichten als positief wordt ervaren door schoolbesturen, scholen en gemeenten. Er is vrije marktwerking met innovatief aanbod. Vraag en aanbod kunnen elkaar goed vinden op de ontstane markt, waardoor de begeleiding beter past bij de school. Opvallend is verder dat de scholen de afgelopen jaren zuiniger zijn omgesprongen met schoolbegeleiding. Al met al kan worden gesproken van een succesvolle beleidsaanpassing.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker