Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2012
Hierbij ontvangt u onze reactie op het onderzoek «The European Second Generation Compared: Does the Integration Context Matter?»1. De Vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft om deze reactie gevraagd in haar brief van 11 oktober 2012.
The European second generation compared
De studie The European second generation compared is het resultaat van een grootschalig onderzoek dat is uitgevoerd tussen 2006 en 2008. Doel van het onderzoek was inzicht te krijgen in de integratie van migrantenjongeren van de tweede generatie in Europa en in de invloed van de stedelijke en nationale context hierop. In 15 grote steden van in totaal acht Europese landen zijn gesprekken gevoerd met jongeren van de tweede generatie van Turkse, Marokkaanse en voormalig-Joegoslavische herkomst. Aan de hand van deze gesprekken zijn onder meer de onderwijs- en arbeidsloopbanen van de onderzochte jongeren gereconstrueerd. Daarnaast werd informatie verzameld over vriendschappen, partnerkeuze en gezinsvorming, identiteitsvorming en religie. In deze beleidsreactie beperken wij ons tot het thema onderwijs.
Omdat alleen de Turkse leerlingen van de tweede generatie voldoende vertegenwoordigd waren in de onderzochte landen2 richt het onderzoek naar de schoolloopbanen zich op deze groep. De in Nederland onderzochte Turkse groep bestond uit 500 jongeren uit Amsterdam en Rotterdam.3 Het merendeel van deze jongeren had ouders met een laag opleidingsniveau.
Wij hebben met veel waardering kennis genomen van deze studie, die een rijk beeld geeft van de levensloop van de onderzochte groep en beoogt inzichtelijk te maken hoe het complexe samenspel tussen verschillende factoren zijn uitwerking heeft op de emancipatie van deze groep jongeren van de tweede generatie. Het onderzoek kan worden gezien als een pleidooi voor het belang van onderwijs: een afgeronde opleiding is de sleutel tot de arbeidsmarkt en tot emancipatie in brede zin.
Het is van belang op te merken dat de geïnterviewde jongeren ten tijde van de gesprekken (in 2007 en 2008) tussen de 18 en 35 jaar oud waren. Dit betekent dat zij werden geboren tussen 1970 en 1990 en begonnen aan hun schoolloopbaan tussen circa 1975 en 1995. Ook gaat het hier om een groep van beperkte grootte, afkomstig uit twee grote steden. Deze jongeren zijn dus niet per se representatief voor alle Turkse jongeren in Nederland van de tweede generatie.
Sinds de tijd dat de jongeren uit het onderzoek The European second generation compared hun schoolloopbaan begonnen zijn veel zaken ten goede veranderd. We zetten in op voor- en vroegschoolse educatie en het vroeg aanpakken van achterstanden, op het verbeteren van de doorstroom- en stapelmogelijkheden en het terugdringen van schooluitval.
Conclusies onderzoek
De conclusie die getrokken wordt over de schoolloopbaan van de Nederlands-Turkse jongeren is tweeledig: enerzijds maakt een groot deel van de onderzochte Turkse jongeren een grote sprong ten opzichte van hun ouders. Van de onderzochte landen kent Nederland samen met Frankrijk en Zweden binnen deze groep het hoogste percentage jongeren dat deelnam aan het hoger onderwijs of dat het hoger onderwijs had voltooid. Anderzijds verliet een aanzienlijk deel van de ondervraagde groep voortijdig het onderwijs. Het rapport concludeert dan ook: «Finally, second-generation Turks in Netherlands can be characterised as the most polarised group, with a disconcertingly large group of early school leavers and an equally large group of high achievers.»4
De belangrijkste institutionele factoren die hierbij in het onderzoek worden onderscheiden zijn:
– de organisatie van voor- en vroegschoolse educatie,
– de mogelijkheden om door te stromen en te stapelen in het voortgezet onderwijs,
– het tegengaan van voortijdig schoolverlaten, en
– de mogelijkheid om via een langere route te kunnen instromen in het hoger onderwijs.
Reactie
We weten dat de overgangen in het onderwijs voor kinderen en jongeren kwetsbare momenten kunnen zijn. Om de risico’s bij elke overstap te beperken, niet alleen voor allochtone maar voor álle jongeren, is de afgelopen jaren gericht beleid gevoerd op alle overstapmomenten en is het onze ambitie dit de aankomende jaren verder te versterken zodat ieder kind in staat wordt gesteld het beste uit zichzelf te halen. Iedere jongere is gebaat bij kwalitatief hoogwaardig onderwijs.
Voor- en vroegschoolse educatie en vroeg aanpakken van achterstanden
De Turkse jongeren in Nederland uit het internationale onderzoek zijn leerplichtig vanaf hun vijfde jaar en begonnen hun onderwijsloopbaan veelal op vierjarige leeftijd op de basisschool. Zij hadden dan dikwijls al een (taal-)achterstand opgelopen. Uit wetenschappelijk onderzoek weten we dat hoe jonger achterstand wordt gesignaleerd en een goed daarop aansluitend aanbod wordt geboden, hoe meer effect het heeft. Een eenmaal opgelopen achterstand is echter moeilijk in te halen. Daarom is de afgelopen jaren ingezet op de voor- en vroegschoolse educatie. Hiermee pakken we in peuterspeelzalen en kinderopvanginstellingen al bij twee- en driejarigen taalachterstanden aan. Vooral onder de Turkse en Marrokkaanse groep is de vve-deelname hoog. Ook dit kabinet zet in op de voorschoolse periode om ontwikkelingsachterstanden te voorkomen, te signaleren en tijdig aan te pakken. Vooral de signalering en de toeleiding van kinderen met een risico op een taalachterstand naar de voorschoolse educatie moet worden verbeterd.
Het is belangrijk dat basisscholen de beschikbare leertijd optimaal benutten, maar het kan voor leerlingen met een taalachterstand nodig zijn extra leertijd te krijgen. Gemeenten ontvangen daarom van het Rijk extra geld om te investeren in schakelklassen of zomerscholen. Doel is om te voorkomen dat talent verspild wordt doordat leerlingen, alleen vanwege een taalachterstand, niet het vervolgonderwijs kunnen volgen dat aansluit bij hun mogelijkheden. Basisscholen krijgen tenslotte op basis van het schoolgewicht (opleidingsniveau van de ouders) en omgevingskenmerken van de school (postcodegebieden met laag inkomen en hoge werkloosheid) extra middelen toegekend om extra ondersteuning te bieden aan leerlingen met een onderwijsachterstand. Op dit moment wordt onderzocht of de criteria voor de verdeling van het geld zodanig kunnen worden gewijzigd dat zij beter aansluiten bij de werkelijke achterstanden.
Doorstroom en stapelen in het voortgezet onderwijs
Turkse en Marokkaanse leerlingen volgen vaker een opleiding binnen het vmbo dan autochtone leerlingen: bijna 80% van deze groep zit op het vmbo en daarbinnen zitten deze leerlingen ook vaker in de basis- of kaderberoepsgerichte leerweg van het vmbo. Goede doorstroommogelijkheden zijn ook voor deze groep dus van groot belang. In het voortgezet onderwijs zijn de afgelopen jaren diverse maatregelen genomen om de mogelijkheden om door te stromen of opleidingen te stapelen te vergroten. Leerlingen in het vmbo en het havo hebben de mogelijkheid om vakken op een hoger niveau te volgen en hierin examen te doen. Tevens is het voor leerlingen in het voortgezet onderwijs mogelijk om in meer vakken examen te doen. Met de opheffing van de maximale verblijfsduur in het vmbo per augustus 2012 is het voor vmbo leerlingen ook mogelijk om vmbo-diploma’s te stapelen. Dit kan gunstig zijn voor leerlingen voor wie de overstap naar het mbo te vroeg komt. Om de doorstroom tussen vmbo en mbo te bevorderen krijgen scholen en instellingen de ruimte om experimenten vorm te geven met een vakmanschaproute en een technologieroute. Deze leerroutes leiden via een zoveel mogelijk geïntegreerd programma vmbo-mbo op tot een mbo niveau 2 of mbo niveau 4 diploma. Naast een verbeterde doorstroom wordt hiermee een bijdrage geleverd aan een aantrekkelijker en doelmatiger beroepsonderwijs en aan het verminderen van de uitval.
Tegengaan voortijdig schoolverlaten (vsv)
Het onderzoek constateert dat de schooluitval van Turkse jongeren in Nederland hoog is; een kwart van de respondenten wordt gekwalificeerd als voortijdig schoolverlater. Het kabinet blijft onverminderd inzetten op het tegengaan van voortijdig schoolverlaten en houdt vast aan de doelstelling om het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters nog verder terug te brengen naar maximaal 25.000 in 2016. Het Rijk, gemeenten en scholen zijn hier samen verantwoordelijk voor.
De uitval onder allochtonen ligt nog altijd hoger dan onder autochtonen. Gelukkig is er de laatste jaren op dit gebied veel winst geboekt: sinds het schooljaar 2005–2006 is de uitval onder niet-westerse allochtonen gedaald van 6,6% naar 5,2%. Specifiek voor de voortijdig schoolverlaters met een Turkse achtergrond is sinds 2005–2006 de uitval met maar liefst 10,9% afgenomen: van 2672 (dit komt overeen met een vsv percentage van 6,0%) naar 2380 in 2010/2011 (een vsv percentage van 4,9%). Onder de niet-westerse allochtonen hebben de deelnemers met een Turkse achtergrond daarmee het op één na laagste vsv-percentage.
Instroom in het hoger onderwijs
Zoals eerder in deze brief aangegeven kent Nederland samen met Frankrijk en Zweden het hoogste percentage jongeren in het onderzoek dat deelnam aan het hoger onderwijs. Een deel van deze jongeren stroomde in in het hoger onderwijs via een langere route door het beroepsonderwijs.
De afgelopen tien jaar is de instroom van niet-westerse allochtone studenten in het hoger onderwijs met 73% gestegen. Dit is gezien hun sociaaleconomische status een enorme prestatie. Een groot gedeelte van de niet-westerse allochtone studenten studeert aan de hogescholen in de Randstad. Hoger onderwijs heeft voor deze groep en andere eerste-generatiestudenten een emancipatoire functie. Een aanzienlijk deel van de niet-westerse allochtone studenten kiest de route van stapelen vanuit het mbo naar het hbo. Dit moedigen wij aan. Wij nemen maatregelen om de aansluiting tussen het mbo en het hbo te verbeteren. Voor mbo’ers gaan bij instroom in het hbo nadere voorlopleidingseisen gelden zodat instromende studenten de kennis, inzicht en vaardigheden hebben die nodig zijn om de vervolgstudie succesvol af te ronden. Het wetsvoorstel dat dit regelt wordt binnenkort aan uw Kamer aangeboden. Daarnaast worden studiekeuze-adviesgesprekken ingevoerd. Tenslotte zijn met alle hoger onderwijsinstellingen prestatieafspraken gemaakt om het studiesucces te verbeteren, door afspraken te maken over het verlagen van uitval en verhogen van rendementen. Met deze maatregelen tezamen beogen wij het studiesucces van alle studenten, dus ook van niet-westerse allochtone studenten, te verhogen.
Tot slot
De afgelopen jaren is met resultaat ingezet op het vroeg aanpakken van achterstanden, het verbeteren van de doorstroom- en stapelmogelijkheden en het terugdringen van schooluitval. De bevindingen uit het onderzoek bevestigen ons in de overtuiging dat dit de zaken zijn die ertoe doen. We willen daarom blijven werken aan het optimaliseren van de aansluitingsmogelijkheden en het verbeteren van de onderwijskwaliteit. Het kabinet Rutte–Asscher heeft in het Regeerakkoord de ambitie opgenomen dat talent meer uitgedaagd wordt en achterstanden verkleind worden, óók als je geboren bent in een migrantenfamilie. Over de uitwerking van deze en andere ambities wordt uw Kamer nader geïnformeerd.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker