Ontvangen 12 juli 2010
De leden van de fracties van het CDA, PvdA, SP en ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit voorstel. De leden van de fracties van de VVD en PVV hebben kennisgenomen van dit voorstel. De leden van de fracties van de PvdA en de SP zijn positief over de verruiming van de mogelijkheden tot kwijtschelding door decentrale overheden. De leden van de fractie van de ChristenUnie onderschrijven het uitgangspunt van het wetsvoorstel. De leden van de genoemde fracties hebben behoefte nog enige vragen te stellen.
Het doet de regering genoegen dat haar voorstel in het algemeen positief is ontvangen. De in het verslag gestelde vragen zal ik hieronder mede namens de minister van Verkeer en Waterstaat beantwoorden.
De leden van de SP-fractie vragen hoeveel mensen in 2009, uitgesplitst per decentrale overheid, kwijtschelding van de decentrale belastingen kregen. Daarnaast zijn zij benieuwd naar het aantal mensen dat geen kwijtschelding van decentrale belastingen kreeg wegens overschrijding van de vermogensnorm en hoeveel van deze mensen na de onderhavige wetswijziging aanspraak kunnen maken op kwijtschelding van gemeentelijke belastingen bij decentrale overheden.
De gegevens over kwijtschelding worden niet centraal verzameld, omdat het een onderdeel is van het lokale minimabeleid. In de jaarrekening van gemeenten wordt het totaalbedrag van de kwijtschelding geboekt op dezelfde functie als de overige maatregelen uit hoofde van het minimabeleid. Daardoor is het niet mogelijk uit de cijfers te achterhalen hoeveel mensen kwijtschelding kregen. De VNG heeft aan de gemeenten die deel nemen aan het invorderingsoverleg van het Belastingoverleg Grote Gemeenten gevraagd om inzicht te geven in hun kwijtscheldingsgegevens. Dit zijn de zogenaamde 100 000 plus gemeenten en de provinciehoofdsteden.
Gemiddeld kregen in deze gemeenten 7742 mensen in 2009 kwijtschelding. Omdat van de kleinere gemeenten geen gegevens bekend zijn kan hieruit geen landelijk gemiddelde worden geaggregeerd. De waterschappen hebben in 2009 aan ruim 368 000 mensen kwijtschelding van belastingen verleend. Een verzoek om kwijtschelding kan om diverse redenen afgewezen worden. De reden van afwijzing wordt lang niet altijd bijgehouden. In een deel van de bevraagde gemeenten is in 2009 gemiddeld 9% van het totaal aantal kwijtscheldingsaanvragen afgewezen in verband met een te hoog vermogen. Bij de waterschappen heeft het vermogen in 2009 in ruim 58 000 van de gevallen aan kwijtschelding in de weg gestaan.
Na de totstandkoming van de onderhavige wetswijziging kan in principe een ieder (ook de kleine zelfstandige ondernemer) van wie de betalingscapaciteit en het vermogen onder de daarvoor geldende normen blijft, aanspraak maken op kwijtschelding. Voor zover de gemeenteraad dit toe staat. Uit gegevens van een onderzoek van de Belastingdienst over 2005 blijkt dat er in dat belastingjaar ongeveer 40 000 zelfstandige ondernemers waren die een dermate laag inkomen uit werk en woning hadden opgegeven, dat kwijtschelding aan de orde zou kunnen zijn. In een heel aantal van die gevallen zal het vermogen nog aan kwijtschelding in de weg kunnen staan. Verdere gegevens zijn niet bekend. De huidige economische situatie leidt normaliter tot een toename van het aantal kwijtscheldingsverzoeken.
De deelnemers aan het invorderingsoverleg hebben becijferd dat mogelijk ongeveer 45% van de personen waaraan in 2009 geen kwijtschelding is verleend bij een verruiming van de vemogensnorm wél voor kwijtschelding in aanmerking zou komen. Ik benadruk opnieuw dat dit alleen het geval zal kunnen zijn als de desbetreffende gemeente besluit om gebruik te maken van de ruimere vermogensnorm zoals deze in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld.
De leden van de SP-fractie begrijpen het zo dat de vermogensnorm met onderliggend wetsvoorstel minimaal de in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (hierna: de Uitvoeringsregeling) opgenomen vrijstelling wordt, en maximaal het in artikel 34 Wet werk en bijstand (hierna: WWB) opgenomen maximum. De leden vragen zich af of de regering het wenselijk acht dat decentrale overheden worden verplicht om de norm in artikel 34 WWB te gebruiken. Zo nee, waarom niet en zo ja, is de regering voornemens om dit voorstel op dit punt te wijzigen.
De bevoegdheid tot het voeren van een ruimer kwijtscheldingsbeleid is onderdeel van de lokale autonomie. Daarbij past het niet om decentrale overheden te verplichten een ruimere kwijtscheldingsnorm te hanteren, omdat dit direct financiële gevolgen heeft voor de decentrale overheid die daartoe beslist. De lokale autonomie wordt zo buiten werking gesteld. Juist op lokaal niveau kan de afweging tussen een ruimer kwijtscheldingsbeleid en de (financiële) gevolgen het beste worden gemaakt.
Daarnaast willen de leden van de SP-fractie weten hoe de regering het feit beoordeelt dat maatschappelijke organisaties (o.a. in Zwolle en Nijmegen) mensen adviseren om geld in een oude sok te stoppen, zodat ze verzekerd zijn van kwijtschelding van gemeentelijke belastingen. Zij vragen zich af hoe de regering een concreet aantal voorbeelden beoordeelt.
Het onderhavige wetsvoorstel ziet op het verruimen van de vermogensnorm tot maximaal de normen zoals deze gelden op grond van artikel 34 WWB. Het vermogen dat al of niet meetelt voor de beoordeling van de kwijtscheldingsaanvraag is neergelegd in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Ook hier worden bepaalde vermogensbestanddelen in aanmerking genomen en bepaalde bestanddelen buiten beschouwing gelaten voor een beoordeling van het vermogen. De normen van de WWB zijn ruimer dan de landelijke kwijtscheldingsnormen zoals vastgelegd in de Uitvoeringsregeling. Rijksbelastingen zijn, anders dan de decentrale belastingen, gerelateerd aan het inkomen en kennen het probleem niet dat zich voordoet bij de decentrale belastingen. Omdat decentrale belastingen niet gerelateerd mogen zijn aan het inkomen kunnen zij onevenredig drukken op het besteedbaar inkomen van de individuele burger.
Het is overigens zo dat er voor diverse problemen die de SP-fractie noemt een oplossing is of wordt gezocht door de regering. Zo is er voor ouderen die geen begrafenisverzekering hebben een extra vrijstelling opgenomen in de Uitvoeringsregeling.
De leden van de VVD-fractie vragen met welke problemen decentrale overheden te maken hebben bij het kwijtschelden van belastingen.
Zoals in paragraaf 2.2 van de memorie van toelichting is aangegeven is er een aantal knelpunten. Allereerst hebben gemeenten en waterschappen thans niet de mogelijkheid om ondernemers te betrekken in de kwijtscheldingsregeling. Ondernemers komen daarom, ook als zij onvoldoende betalingscapaciteit en vermogen hebben, niet in aanmerking voor kwijtschelding. Daarnaast is er door de VNG en enkele gemeentebesturen aan de orde gesteld dat vermogensbezit bij particulieren aan kwijtschelding in de weg kan staan, ook als sprake is van relatief geringe waarde. Het kan onder meer voorkomen dat iemand op grond van de vermogenstoets uit de Uitvoeringsregeling niet voor kwijtschelding in aanmerking komt, terwijl hij op grond van de vermogenstoets uit de WWB wel in aanmerking komt voor (bijzondere) bijstand. Wij achten het dan ook gewenst dat decentrale overheden de mogelijkheid hebben om kwijtschelding te verlenen naar de maatstaven van de WWB, zodat deze ongelijkheid kan worden opgeheven als het desbetreffende decentrale overheid dat wenst. Op rijksniveau zijn deze problemen niet aanwezig omdat deze belastingen, anders dan de decentrale belastingen, wel worden gerelateerd aan het inkomen.
De leden van de VVD-fractie willen verder weten in hoeverre het reëel is dat andere belastingplichtigen de ruimere kwijtschelding opbrengen.
Zoals is aangegeven in paragraaf 4 van de memorie van toelichting zullen de overige belastingplichtigen de kwijtschelding meestal financieren. Dat is de systematiek die meestal bij de kwijtschelding wordt toegepast. Bij de waterschappen is dit zelfs de enige mogelijkheid. Het gaat hier overigens meestal om een marginale verhoging. Daar staat tegenover dat het innen van belastingen bij de groep die in aanmerking komt voor kwijtschelding vaak op problemen stuit en dus extra kosten met zich zou brengen. De kosten van de taakuitoefening van de waterschappen worden nagenoeg geheel via het heffen van belastingen verhaald. De waterschappen zijn functionele overheden die niet beschikken over extra middelen om bijvoorbeeld via een potje voor lokale armoedebestrijding het kwijtscheldingsbeleid (deels) te bekostigen. Bij de keuze voor een ruimere kwijtscheldingsregeling zullen decentrale overheden het kostenaspect en het effect van de verruiming van de kwijtschelding op de overige belastingplichtigen moeten afwegen. Het is uiteindelijk aan hen om te komen tot een evenwichtig lastenbeeld.
Voorts willen de leden van de VVD-fractie graag weten wanneer thans iemand kwijtschelding van decentrale belastingen krijgt als het gaat om de hoogte van het vermogen en wat de hoogte wordt van het bedrag als de wet in werking treedt. Hanteren gemeenten verschillende waarden als het gaat om het bepalen van de hoogte van het vermogen, zo vragen zij.
De huidige vermogensnorm is uniform en opgenomen in artikel 12 van de Uitvoeringsregeling. Deze norm is ook van toepassing op de kwijtschelding die decentrale overheden verlenen. Op dit moment is het voor decentrale overheden niet mogelijk om een andere vermogensnorm te hanteren, omdat de wet dat niet toestaat. Het onderhavige wetsvoorstel maakt het mogelijk een ruimere vermogensnorm te hanteren tot maximaal de normen zoals deze gelden op grond van artikel 34 WWB. Het precieze bedrag van de vermogensnorm hangt af van de omstandigheden in het individuele geval en de vermogensbestanddelen die bij de aanvrager aanwezig zijn. Globaal kan worden gesteld dat het gat tussen de thans geldende vermogensnorm in het kader van de kwijtschelding en die in het kader van de bijzondere bijstand behoorlijk groot is. Voor een alleenstaande gaat het om ruim € 4 000,–. Voor gehuwden kan dit ruim € 9 000,– zijn. Het wetsvoorstel maakt het voor decentrale overheden mogelijk om beide vermogensnormen wel gelijk te laten lopen, zodat slechts één toets voor het inkomen en het vermogen van de belastingplichtige plaats hoeft te vinden, maar indien gewenst kan er ook een vermogensnorm tussen deze twee normen in worden gekozen.
De leden van de PVV-fractie vernemen graag hoeveel belastinggeld er gemiddeld wordt kwijtgescholden door gemeenten, provincies en waterschappen, en hoe deze kwijtschelding verhoudingsgewijs wordt toegekend aan allochtonen ten opzichte van het autochtone deel van de bevolking.
Er zijn geen gegevens bekend over de bedragen die gemeenten jaarlijks aan belasting kwijtschelden. Wel is er van een aantal deelnemers aan het eerder aangehaalde invorderingsoverleg van het Belastingoverleg Grote Gemeenten gegevens bekend. Gemiddeld bedroeg de kwijtschelding in de desbetreffende gemeenten in 2009 € 2 396 912,–. Als we daarbij de vier grote steden buiten beschouwing laten komen we op een gemiddelde voor 2009 van € 1 217 712,– voor de 100 000 plus gemeenten. Er zijn evenmin landelijke gegevens over de verleende kwijtschelding bij de waterschappen bekend. Bij de waterschappen van wie dit gegeven wel bekend is, ging het in 2009 gemiddeld om een bedrag van € 1 960 410,–.
Het verheugt de regering dat het de leden van de CDA-fractie aanspreekt dat op decentraal niveau maatwerk kan worden geleverd en dat zij onderkennen dat er een wezenlijk verschil is tussen het voeren van kwijtscheldingsbeleid en het voeren van lokale inkomenspolitiek. Verheugend is evenzeer dat de leden van de CDA-fractie het een goede zaak vinden dat ook ondernemers aanspraak kunnen gaan maken op kwijtschelding van decentrale belastingen.
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering aan te geven of zij mogelijkheden ziet de bevoegdheden van kwijtschelding van lokale belastingen ook te verruimen waar het gaat om mensen die in de schulden zitten. De leden willen graag weten hoe hieromtrent de Uitvoeringsregels luiden en of er mogelijkheden zijn voor decentrale overheden om die ruimer toe te passen. Zij vragen of de regering met deze leden van mening is dat decentrale overheden, naast de vermogenstoets en kosten van bestaan, ook ten aanzien van mensen met schulden meer vrijheid moeten hebben om lokale belastingen kwijt te kunnen schelden en of de regering bereid is het wetsvoorstel in die zin aan te passen. Een mogelijke voorwaarde zou volgens deze leden kunnen zijn dat iemand zich in een schuldhulptraject bevindt. Daarnaast willen deze leden weten of het mogelijk is om bij het bepalen van de kosten van bestaan, de maandelijks af te lossen schulden mee te tellen, waardoor een reëler beeld ontstaat van iemands betaalcapaciteit. De leden willen graag weten of de regering een overzicht kan geven van de voor- en nadelen van het meetellen van de schulden bij de mogelijkheid van kwijtschelding van lokale belastingen. De leden van de SP-fractie vragen of mensen met problematische schulden én een inkomen boven de kwijtscheldingsnorm voor decentrale belastingen ook aanspraak kunnen maken op kwijtschelding van decentrale belastingen. Ook vragen zij of de regering het wenselijk acht dat mensen met problematische schulden, die via een minnelijk traject of een traject via de Wet schuldsanering natuurlijke personen (verder WSNP) schuldenvrij willen worden en moeten leven van de beslagvrije voet, ook aanspraak kunnen maken op kwijtschelding van decentrale belastingen.
De regering vindt het van groot belang dat problematische schulden worden voorkomen dan wel opgelost. Schulden kunnen immers een belemmerende factor zijn om (volwaardig) te participeren. Daarom wordt een groot aantal maatregelen ingezet die bijdragen aan het oplossen of het tegengaan van schuldenproblematiek. Dat betekent echter niet dat iedereen met problematische schulden een beroep kan doen of aanspraak kan maken op dezelfde maatregelen/voorzieningen. Dit wordt bepaald door de individuele situatie en omstandigheden.
Kosten die de afbetaling van schulden betreffen, kunnen, behoudens de hieronder genoemde verruimde mogelijkheid om met betalingsverplichtingen rekening te houden, over het algemeen niet worden aangemerkt als noodzakelijke bestaanskosten en kunnen om die reden niet bij het bepalen van de betalingscapaciteit in aanmerking worden genomen. De overheid biedt via de sociale zekerheid, met de WWB als vangnet, iedere burger immers de zekerheid van toereikende middelen om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien en neemt daarmee in principe de noodzaak weg tot het maken van schulden louter om in die noodzakelijke bestaanskosten te kunnen voorzien. Het gaat daarom niet aan mensen die een inkomen hebben dat (ruim) boven de kwijtscheldingsnorm ligt, toch in aanmerking te laten komen voor kwijtschelding van lokale heffingen omdat zij schulden hebben die niet hoeven te worden gemaakt om in het noodzakelijke bestaan te voorzien. Als de maandelijks af te lossen schulden mee zouden worden geteld bij de berekening van de betalingscapaciteit raakt dit verwijderd van de bijstandswetgeving. Bovendien zou op die manier de fiscale vordering een achtergestelde vordering worden bij gewone crediteuren.
Overigens sluiten aflossingsverplichtingen aan andere crediteuren niet altijd de mogelijkheid uit om in aanmerking te komen voor kwijtschelding. Sinds 1 januari 2007 zijn de mogelijkheden verruimd om met betalingsverplichtingen uit schulden rekening te houden. Met ingang van die datum is artikel 17 van de Uitvoeringsregeling vervallen, dat bepaalde dat alleen in zeer bijzondere omstandigheden kwijtschelding kon worden verleend in de situatie dat meer dan € 136 werd afgelost op andere schulden dan fiscale schulden.
Als er sprake is van mensen die in de schulden zitten dan kan sinds het vervallen van artikel 17 artikel 19a van de Uitvoeringsregeling uitkomst bieden door middel van de schuldsaneringsregeling. Art. 19a is opgenomen om te bevorderen dat zoveel als mogelijk een buitengerechtelijk akkoord tot stand komt. Decentrale overheden zijn ook aan deze bepalingen in de Uitvoeringsregeling gehouden.
Voorts merkt de regering op dat lokale overheden voldoende bevoegdheden hebben om het eigen beleid te bepalen in het geval van een minnelijke schuldregeling, dus naast of apart van de kwijtschelding.
Als iemand in de WSNP zit, dan kunnen gedurende de WSNP nieuwe schulden ontstaan. Hiervan kan ook kwijtschelding worden verzocht volgens de normale regels, maar de afdracht aan de in de sanering betrokken boedel mag niet in mindering worden gebracht als de betalingscapaciteit berekend wordt. Is er geen betalingscapaciteit dan kan kwijtschelding verleend worden. Is er wel betalingscapaciteit, dan zou de schuld moeten worden voldaan. Immers schulden die ontstaan gedurende de WSNP vallen niet onder de regeling en moeten gewoon worden voldaan. De huidige werkwijze in dit soort gevallen is om het bedrag dat de schuldenaar wordt gegund om in zijn onderhoud te voorzien (het vrij te laten bedrag) te verhogen, zodat de schulden die ontstaan gedurende de schuldregeling kunnen worden betaald.
De leden van de PvdA- en de SP-fractie willen weten of de mogelijkheid bestaat om de decentrale overheden de verruimde bevoegdheid te geven om lokale belastingen kwijt te schelden tot een maximum van de kosten van bestaan van 120% van de bijstandsnorm, zoals ook bij andere inkomensondersteunende maatregelen mogelijk is. Zij vragen zich af of de regering bereid is het wetsvoorstel in die zin aan te passen en of er een overzicht kan worden gegeven van de voor- en nadelen van een verruiming. Deze leden vragen ook of de regering hun opvatting deelt dat de armoede en de problematiek van de «werkende armen», zeker in crisistijd, verkleind kan worden als zij ook aanspraak kunnen maken op kwijtschelding van decentrale belastingen en de kwijtscheldingsnorm wordt verhoogd.
De 100%-norm houdt kort gezegd in dat personen met een inkomen op bijstandsniveau geacht worden onvoldoende betalingscapaciteit te hebben, omdat de kosten van bestaan gelijk zijn aan het inkomen. Een verruiming van de norm naar 120% zou derhalve betekenen dat de bijstand niet meer toereikend wordt geacht om een bestaansminimum te garanderen. De regering ziet geen aanleiding voor discussie daarover en die gaat overigens de reikwijdte van dit wetsvoorstel te buiten. Een dergelijke verhoging van de kwijtscheldingsnorm zou bovendien leiden tot een aanzienlijke uitholling van de heffingsgrondslag. De kwijtschelding van lokale belastingen wordt in de regel gefinancierd doordat de gederfde inkomsten worden omgeslagen in het tarief van de desbetreffende belasting voor burgers die de heffingen wel moeten betalen. Als meer mensen in aanmerking komen voor kwijtschelding moeten minder mensen, vooral de middeninkomens, zorgen voor dezelfde belastingopbrengst.
De leden van de SP-fractie vragen wat de precieze doelstelling van de wetswijziging is. Deze leden willen graag weten welke waterschappen en gemeenten nog geen kwijtscheldingsbeleid voeren voor mensen met een inkomen op de 100% bijstandsnorm. Zij weten dat er nog steeds waterschappen in Nederland zijn die de kwijtscheldingsnorm van 90% van de bijstandsnorm hanteren. De leden vragen of de regering de mening deelt dat dergelijke verschillen in regio’s leiden tot verschillen in rechtsposities van mensen en hoe de regering het bestaan van dergelijke verschillen beoordeelt. De leden van de SP-fractie vragen of het waar is dat de regering dergelijke verschillen tussen rijke en arme gemeenten als ongewenst betitelt gezien het antwoord op eerdere schriftelijke vragen. Daarom vragen de leden of de regering voornemens is om decentrale overheden te verplichten om kwijtschelding te verlenen aan mensen met een inkomen tot en met 100% van de bijstandsnorm en zo nee, waarom niet.
Op grond van de huidige regeling is het reeds mogelijk dat decentrale overheden besluiten om in ruimere mate dan bij de rijksbelastingen het geval is kwijtschelding te verlenen. Dit kan door bij het bepalen van de betalingscapaciteit rekening te houden met een hogere norm voor de kosten van bestaan. De betalingscapaciteit is het verschil tussen de te verwachten netto-inkomsten en de te verwachten kosten van bestaan. In de Uitvoeringsregeling is voor rijksbelastingen een maximum van 90% van de bijstandsnorm gesteld voor de kosten van bestaan. De verruiming zoals deze in 1995 wettelijk is vastgelegd in onderscheidenlijk de Provinciewet, Gemeentewet en Waterschapswet en die is uitgewerkt in de Nadere regels houdt in dat decentrale overheden kunnen besluiten om uit te gaan van 100% van de bijstandsnorm als kosten van bestaan. De onderhavige wetswijziging wil de bestaande mogelijkheden verbreden door decentrale overheden ook de bevoegdheid geven om rekening te houden met ruimere vermogensnormen bij de beoordeling van een kwijtscheldingsaanvraag, namelijk de normen zoals deze ook gelden voor de bijstand conform artikel 34 WWB. Zodoende kan door gemeenten een eenduidig sociaal beleid gevoerd worden, op zowel het vlak van de kwijtschelding als ook die van de bijstand, waarbij tegelijkertijd de administratieve lasten kunnen worden verminderd omdat er nog maar één toets nodig is voor het aanvragen van bijstand en kwijtschelding. Daarnaast zal met de wijziging van de Nadere regels ook de mogelijkheid worden geschapen voor decentrale overheden om ondernemers te kunnen betrekken in het kwijtscheldingsbeleid.
Op basis van informatie van het Coelo uit de Atlas van de lokale lasten 2010 blijkt dat voor slechts 1 gemeente kwijtschelding van de reinigingsheffing onmogelijk is. Daarnaast kennen 8 gemeenten een op kwijtschelding gelijkende regeling die onder het armoedebeleid valt. Verreweg de meeste gemeenten staan in principe volledige kwijtschelding toe. 23 procent van de gemeenten stelt een plafond aan het kwijt te schelden bedrag. Dit komt vooral voor bij gemeenten die het tarief hebben gekoppeld aan de hoeveelheid aangeboden afval (diftar). Voor de rioolheffing van de gebruiker is op 4 gemeenten na kwijtschelding mogelijk. Zes gemeenten verlenen geen kwijtschelding maar kennen wel een soortgelijke tegemoetkoming in het kader van het armoedebeleid. In 8 gemeenten kan hooguit een gedeelte van de aanslag worden kwijtgescholden.
Alle gemeenten die kwijtschelding verlenen hanteren de maximale kwijtscheldingsnorm van 100 procent. De huishoudens met een minimuminkomen komen dus voor kwijtschelding in aanmerking, mits zij de vermogenstoets doorstaan. Gegevens over kwijtschelding ten aanzien van de andere gemeentelijke heffingen zijn niet beschikbaar.
Bij alle waterschappen bestaat de mogelijkheid van kwijtschelding van de ingezetenenheffing en de zuiveringsheffing (of verontreinigingsheffing) voor woonruimten. Van de 26 waterschappen gebruiken 24 de 100% norm ten aanzien van de kosten van bestaan. Bij het waterschap Veluwe geldt op dit moment een norm van 90% en bij het waterschap De Dommel een norm van 95%.
Het onderhavige wetsvoorstel is evenals het wetsvoorstel dat in 1995 een ruimere norm ten aanzien van de kosten van bestaan toeliet, gebaseerd op de gedachte dat het aan de decentrale overheden zelf is om te besluiten al dan niet in ruimere mate kwijtschelding te verlenen. Dit wetsvoorstel handhaaft dit uitgangspunt. Het bestaan van verschillen wordt dan ook gezien als onderdeel van de lokale autonomie. De regering wil daar niet in treden op het gebied van de kwijtschelding.
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie op welke wijze ondernemers worden geïnformeerd over de onderhavige wetswijziging.
Het wetsvoorstel kent geen plicht voor decentrale overheden maar een mogelijkheid tot verruiming. Decentrale overheden kunnen dus zelf beslissen om al dan niet een ruimere norm te hanteren voor de kwijtschelding dan wel kwijtschelding te verlenen aan ondernemers. Voor communicatie over het bestaan van de regeling zijn de decentrale overheden de aangewezen organen. Aan de VNG en de Unie van Waterschappen zal worden verzocht om de regeling bekendheid te geven bij de decentrale overheden.
De leden van de VVD-fractie willen graag meer inzicht in de financiële gevolgen van het wetsvoorstel, zowel als het gaat om de algemene verruiming als ten aanzien van de toepassing van de regeling op ondernemers. Zij vragen hoeveel personen in de toekomst, naar verwachting, een beroep zullen doen op de ruimere kwijtscheldingsregeling (algemeen en ondernemers). En in hoeverre zullen de gemeenten gebruik maken van de verruiming. De leden vragen wat de financiële gevolgen zullen zijn voor de gemeenten en of gemeenten, gelet op de slechtere situatie van de overheid, in staat zijn om deze meerkosten op te brengen. De leden vragen zich af in hoeverre het wetsvoorstel betekent dat de diverse decentrale belastingen voor andere belastingplichtigen omhoog zullen gaan. Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie wat de gevolgen zullen zijn van de verruiming voor de financiële administraties van de gemeenten.
Uit een analyse van de belastingdienst van inkomensgegevens van 2005 blijkt dat landelijk ongeveer 40.000 ondernemers een inkomen uit werk en woning heeft opgegeven dat dermate laag is dat kwijtschelding aan de orde zou kunnen zijn. In een aantal van deze gevallen zal vermogen aan de kwijtschelding in de weg staan. De ambtelijke werkgroep inkomens en kwijtscheldingsbeleid (WIK) verwachtte in haar advies van maart 2008 ten aanzien van de toekomst van de lokale kwijtscheldingsregeling geen grote aantallen nieuwe aanvragen naar aanleiding van de voornoemde wijzigingen. Een aantal leden van het invorderingsoverleg van het Belastingoverleg Grote Gemeenten heeft geprobeerd na te gaan om hoeveel personen het gaat voor de eigen gemeente. Gemiddeld gaat het om 92 ondernemers per gemeente in 2009. Laten we de vier grote gemeenten buiten beschouwing dan gaat het om gemiddeld 42 ondernemers in 2009. De deelnemers aan het invorderingsoverleg achten het aantal dus beperkt.
Overigens is het niet bekend welke personen die straks door een ruimere vermogensnorm wel in aanmerking komen voor kwijtschelding nu geen aanvraag hebben ingediend omdat zij zelf al wisten dat het vermogen aan kwijtschelding in de weg stond.
Tot nu toe hebben diverse gemeenten aangegeven gebruik te willen gaan maken van de verruiming om ondernemers te gaan betrekken in de kwijtscheldingsregeling. Ook de verruiming ten aanzien van de vermogensnorm wordt door diverse gemeenten positief tegemoet gezien. De VNG heeft, samen met Amsterdam, Groningen, Roermond en Tilburg verzocht om verruiming van de vermogensnorm ten behoeve van de kwijtschelding. De financiële gevolgen zijn afhankelijk van het aantal kwijtscheldingsverzoeken dat extra binnen zal gaan komen naar aanleiding van de verruiming. Zoals reeds eerder is aangegeven zijn decentrale overheden vrij om al dan niet gebruik te maken van de verruiming en om daarbij de ruimte geheel of slechts gedeeltelijk te benutten. Bij dit besluit zullen ook de financiële consequenties een rol spelen en de afweging inzake de vast te stellen normen mede bepalen. Op lokaal niveau kan men op basis van de bekend zijnde gegevens het beste inschatten wat de daadwerkelijke gevolgen kunnen zijn van een verruiming van de kwijtschelding.
De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de relatie die de Unie van Waterschappen legt tussen kwijtscheldingsmogelijkheden en tariefstelling reëel is en zij willen graag van de regering vernemen hoe zij inschat wat maximaal de gevolgen van deze maatregel voor de tariefstelling zouden kunnen zijn.
Zoals al eerder in antwoord op vragen van de VVD-fractie is aangegeven ontvangen waterschappen, anders dan gemeenten en provincies, geen middelen uit een fonds van het Rijk dat vergelijkbaar is met het gemeente- of provinciefonds. De inkomsten voor een waterschap bestaan uitsluitend uit de heffingen die het waterschap op mag leggen. Voor waterschappen is daarom de enige methode om de financiële gevolgen van kwijtschelding op te vangen om deze te verwerken in de heffingen. Een schatting van de gevolgen van deze maatregel is niet eenvoudig te maken, te meer omdat de decentrale overheden zelfstandig kunnen beslissen of en in welke mate zij gebruik maken van de mogelijkheid tot verruiming.
De leden van de PvdA-fractie vragen op welk moment de wet in werking treedt, nu het wetsvoorstel daarover geen duidelijkheid biedt. De leden vragen of de regering de mening van deze leden deelt dat het wetsvoorstel met terugwerkende kracht moet ingaan op 1 januari 2010, zoals eerder door leden van de PvdA-fractie in de Kamer is bepleit.
Inwerkingtreding van het wetsvoorstel kan het beste plaats vinden tegelijkertijd met de start van een nieuw belastingjaar. Dit om onduidelijkheid en rechtsonzekerheid te voorkomen. Decentrale overheden kunnen dan anticiperend op deze nieuwe wetgeving besluiten om een nieuwe regeling voor de kwijtschelding vast te stellen. Het biedt bovendien de mogelijkheid om een afgewogen beleidsbeslissing voor te bereiden voor decentrale overheden. Het met terugwerkende kracht in werking laten treden van dit wetsvoorstel zou er toe leiden dat decentrale overheden ook met terugwerkende kracht een regeling kwijtschelding moeten vaststellen die ruimere normen mogelijk maakt. Daarna zouden al afgehandelde kwijtscheldingsverzoeken voor dit belastingjaar opnieuw moeten worden bekeken, wat een dubbele werklast betekent.
De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Th .B. Bijleveld-Schouten