Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 maart 2012
Per 1 juli 2011 is de Wet tot wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet en de Waterschapswet in verband met de verruiming van de bevoegdheid van de raad, provinciale staten en het algemeen bestuur om kwijtschelding van belastingen te verlenen in werking getreden (Stb. 2011, 309). Tijdens de plenaire behandeling van het desbetreffende wetsvoorstel in de Tweede Kamer is toegezegd om bij de uitwerking van dit wetsvoorstel in de «Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen» (verder: nadere regels) rekening te houden met de armoedeval en met de administratieve lasten (Handelingen II 2010/11, nr. 63, item 21).
Het kabinet koerst consequent aan op maximale arbeidsdeelname en minimale uitkeringsafhankelijkheid, waardoor optimale ontplooiingsmogelijkheden voor ieder individu ontstaan. Het kabinet streeft dan ook naar het verminderen van de armoedeval, zodat werken lonend is voor alle huishoudens. Het gelijkstellen van de vermogensnorm bij kwijtschelding van lokale lasten aan de vermogensnorm in de Wet Werk en bijstand (WWB) zoals toegelicht bij de genoemde wijziging heeft voor gemeenten belangrijke administratieve voordelen. De verwachting bestaat echter dat daardoor de armoedeval zal verergeren. Bij het bepalen van het recht op kwijtschelding hanteren decentrale overheden momenteel een vermogensnorm van circa € 1450 voor een alleenstaande en circa € 2000 voor een echtpaar. Door de vermogensnorm te verruimen tot aan de grenzen in de WWB worden de grenzen maximaal € 5685 voor een alleenstaande en € 11 370 voor een echtpaar. Hierdoor zouden naar schatting maximaal 30 000 huishoudens extra in aanmerking komen voor kwijtschelding, als gemeenten daartoe besluiten. Voor uitkeringsgerechtigden kan dit betekenen dat indien zij een baan aanvaarden, het recht op kwijtschelding vervalt. Dit verlies van inkomensondersteuning leidt ertoe dat werken voor deze groep minder lonend wordt. Dit kan een verslechtering van de armoedeval betekenen die kan oplopen tot 3½ procentpunt.
Het kabinet heeft gezocht naar een tussenoplossing om zowel de administratieve lasten voor gemeenten te verminderen als de armoedeval te beperken. Het blijkt echter niet mogelijk om beide doelen te bereiken. Als bijvoorbeeld verruiming van de vermogensnorm wordt beperkt tot maximaal 50% van de vermogensnorm in de WWB, blijft de verslechtering van de armoedeval beperkt, maar wordt het voordeel voor decentrale overheden van één vermogensgrens, en dus administratieve lastenverlichting, niet bereikt. Daarom is dit geen bevredigende oplossing.
Gezien de afspraken uit het regeerakkoord ten aanzien van het terugdringen van de armoedeval en de toezegging aan de Tweede Kamer, heb ik in overeenstemming met de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Financiën en na overleg met de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, besloten om de nadere regels niet aan te passen voor wat betreft de vermogensnorm die gehanteerd mag worden bij kwijtschelding van lokale lasten voor particulieren.
Door de wijziging van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (Stcrt. 2011, 5774) per 1 april 2011 is de mogelijkheid geboden aan kleine – vaak startende – ondernemers die een laag inkomen hebben, gehele of gedeeltelijke kwijtschelding te verlenen van hun privé-belastingen. Voorheen kwamen zij door genoemde Uitvoeringsregeling nooit in aanmerking voor kwijtschelding. Door thans te regelen dat decentrale overheden de bevoegdheid hebben, het voor de uitoefening van het bedrijf of zelfstandig beroep noodzakelijke vermogen niet tot het voor de kwijtschelding te toetsen vermogen te rekenen, krijgen decentrale overheden een reële mogelijkheid tot kwijtschelding van lokale privébelastingen voor kleine ondernemers.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J. W. E. Spies