Kamerstuk 32123-X-89

Reactie op aangenomen moties defensiebegroting 2010

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2010


32 123 X
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2010

nr. 89
BRIEF VAN DE MINISTER EN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 december 2009

Op 8 december jl. heeft de Kamer gestemd over de moties die zijn ingediend naar aanleiding van de defensiebegroting 2010. Hierbij wordt u geïnformeerd over de wijze waarop de regering met de aangenomen moties zal omgaan.

Met deze brief voldoen wij tevens aan het verzoek van de vaste commissie voor Defensie van 11 december jl. (kenmerk 2009Z24235/2009D63694).

De minister van Defensie,

E. van Middelkoop

De staatssecretaris van Defensie,

J. G. de Vries

Motie van de leden Poppe en Van Velzen over veteranen met een post traumatisch stress syndroom (32 123 X, nr. 62)

De Politieacademie begint in januari 2010 met het onderzoek naar de aard en omvang van de contacten tussen de politie en veteranen. Defensie is hierbij betrokken. Aangezien het onderzoek een doorlooptijd heeft van acht maanden zijn de resultaten niet eerder dan in augustus 2010 te verwachten. Zodra de resultaten beschikbaar zijn, zullen ze met een appreciatie naar de Kamer worden gestuurd.

Motie van de leden Van Velzen, Eijsink, Peters, Pechtold en Voordewind over tekenen van het Verdrag van Oslo door NAVO-landen (32 123 X, nr. 64)

Nederland zet zich in voor een spoedige ratificatie van een zo breed mogelijk gedragen verdrag over clustermunitie en zal landen die het verdrag nog niet hebben ondertekend blijven aansporen dit te doen. In het verdrag is een artikel opgenomen waarin staat dat staten die partij zijn bij het verdrag niet-partijen zullen aanmoedigen om toe te treden tot het verdrag. Uiteraard zal Nederland actief uitvoering geven aan deze bepaling, ook binnen de Navo. Bovendien zullen staten die partij zijn bij het verdrag trachten om niet-partijen te ontmoedigen clustermunitie te gebruiken.

De behandeling in het parlement en een snelle voltooiing van de Nederlandse ratificatieprocedure zouden de inspanningen van de regering verder ondersteunen om andere landen te overtuigen toe te treden tot het clustermunitieverdrag.

Motie van de leden Van Velzen, Eijsink en Voordewind over ondertekening van het Verdrag van Ottawa (32 123 X, nr. 65)

Net als voor het clustermunitieverdrag, zet de regering zich in voor ondertekening van het verdrag van Ottawa door landen, zoals de Verenigde Staten, die dit nog niet hebben gedaan.

Motie van de leden Knops, Voordewind en Eijsink over een cyber security strategie (32 123 X, nr. 66)

Binnen het Programma Nationale Veiligheid coördineert het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), als onderdeel van de Nederlandse strategie Nationale Veiligheid, de beleidsontwikkeling betreffende de weerbaarheid van de vitale sectoren tegen uitval van ICT. Defensie werkt in de Interdepartementale Commissie van Chief Information Officers (het ICCIO) onder verantwoordelijkheid van het ministerie van BZK mee aan de totstandkoming van een rijksbrede strategie op het gebied van informatiebeveiliging.

Gezien de ontwikkelingen binnen het digitale domein werkt Defensie ook aan de ontwikkeling van specifiek defensiebeleid op dit vlak. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan het juridische kader. Verder speelt het organiseren van kennisopbouw een belangrijke rol. Activiteiten worden afgestemd met het nationale Governmental Computer EmergencyResponse Team onder leiding van het ministerie van BZK en andere rijksbreed opererende organisaties. Dit geldt eveneens voor internationale organisaties als de Navo, waaronder het Cooperative Cyber Defense Centre of Excellence in Estland en het NC3A te Den Haag. De Kamer zal uiterlijk 1 maart 2010 worden geïnformeerd over de voortgang van de gekozen aanpak.

Ten slotte wordt in het kader van het interdepartementale project Verkenningen aandacht besteed aan de dreigingen binnen het digitale domein en cyber warfare.

Motie van de leden Knops, Ten Broeke, Voordewind en Eijsink over langetermijncontracten met werkgevers (32 123 X, nr. 67)

Met het geïntensiveerde reservistenbeleid worden stappen gezet om de inzet van reservisten te vergroten en om de werkgevers van ingezette reservisten beter te informeren en compenseren. Werkgevers zijn immers een belangrijke partij bij de inzet van reservisten. Defensie zal voor de communicatie met werkgevers gebruik maken van haar contacten bij het Platform Defensie Bedrijfsleven en bij het Dienstencentrum Externe Bemiddeling, waar het nieuwe Expertise Centrum Employer Support wordt ingericht.

Defensie zal in de eerste instantie met individuele reservisten contracten aangaan. Op termijn zal worden bezien of verdere formalisering van samenwerking met bedrijven wenselijk en mogelijk is.

Motie van het lid Knops over toepassing van de DMP-procedure (32 123 X, nr. 68)

Volgens het huidige beleid worden de B, C en D-fase van het Defensie Materieel Proces (DMP) niet gecombineerd, tenzij hier goede redenen voor zijn. Deze uitzonderingen zijn opgenomen in de brochure «Hoofdlijnen van het DMP» die de Kamer op 18 september 2007 heeft ontvangen (Kamerstuk 27 830, nr. 46) en die op 13 februari 2008 tijdens een algemeen overleg is besproken (Kamerstuk 27 830, nr. 50). Het uitgangspunt is dat een toereikende informatievoorziening aan de Kamer te allen tijde gewaarborgd moet zijn. Zoals toegezegd in de brief van 19 november jl. over het JSS-project (Kamerstuk 32 123 X, nr. 38) en tijdens het algemeen overleg van 26 november jl. zal de Kamer ook tussen de rapportagemomenten van het DMP worden geïnformeerd over belangrijke ontwikkelingen bij materieelprojecten indien daartoe aanleiding bestaat, om daarmee de Kamer in staat te stellen haar controlerende taak naar behoren te kunnen uitoefenen.

Motie van de leden Knops, Voordewind, Peters en Ten Broeke over medegebruik van defensieterreinen (32 123 X, nr. 69)

Defensie erkent dat zij een maatschappelijke rol heeft op het gebied van recreatie. Om die reden zijn alle reguliere militaire oefenterreinen opengesteld voor natuurgericht recreatief medegebruik, zoals wandelen, fietsen en paardrijden. Op verschillende plaatsen heeft Defensie hiervoor voorzieningen aangebracht, zoals fietspaden en picknickplaatsen. Zelfs tijdens oefeningen zijn de meeste terreinen toegankelijk. Van de oefenterreinen zijn slechts de Leusderheide, vanwege ongesprongen munitie uit de Tweede Wereldoorlog, en de Wezeperberg vanwege oefeningen met zwaar geniematerieel om veiligheidsredenen gesloten. Schietterreinen zijn om dezelfde reden niet toegankelijk.

De beleidsregel recreatief medegebruik, waarin medegebruik door lawaaisporten zoals auto- en motorsport zoveel mogelijk wordt beëindigd, wordt op dit moment herzien.

Deze beleidsregel is opgesteld om de rustzoekende recreant van dienst te zijn, de natuurwaarden te beschermen en spanning met wet- en regelgeving te voorkomen. Bij de herziening komt onder meer aan de orde of er defensieterreinen buiten de ecologische hoofdstructuur en Natura2000 gebieden zijn die zich lenen voor lawaaisporten. Het gaat dan om incidentele activiteiten en niet om permanente auto- of motorcircuits. Medegebruik mag niet leiden tot een beperking van de operationele mogelijkheden of tot een strenger vergunningenregime voor Defensie.

Er zijn op dit moment vier motorcrosscircuits op defensieterreinen. Deze worden alleen verplaatst als er een alternatief voorhanden is. Dat is bijvoorbeeld nu al het geval voor de motorcrossclub uit Ede. Deze verhuist naar een defensieterrein in Arnhem. Het al dan niet verpachten van gronden voor recreatiedoeleinden en de voortzetting van pachtovereenkomsten zullen per geval worden beoordeeld. Er is geen beleid om pachtovereenkomsten systematisch te beëindigen. Zo nodig zal Defensie in overleg treden met belangenverenigingen.

Motie van het lid Eijsink over het onderzoeksprogramma bij TNO (32 123 X, nr. 73)

Over de motie om ook voor 2010 geen onomkeerbare stappen te zetten in het onderzoeksprogramma bij TNO en de herijking van de kennisportfolio heeft de Kamer afzonderlijk een brief ontvangen.

Motie van de leden Eijsink, Knops, Ten Broeke en Voordewind over in stand houden van materieelsystemen (32 123-X, nr. 74)

Voor het onderhoud van nieuw materieel wordt door de Defensie Materieel Organisatie (DMO) een plan van aanpak opgesteld. Ook werkt Defensie aan plannen voor het onderhoud van materieel in het kader van de voorziene redeployment uit Afghanistan. In beide gevallen wordt vastgesteld of Defensie voldoende capaciteit en expertise heeft voor het onderhoud. Wanneer dit niet mogelijk of doelmatig is, zal het onderhoud worden uitbesteed aan onderhoudsbedrijven buiten Defensie of zullen de mogelijkheden tot samenwerking met andere landen worden onderzocht.

In die gevallen dat Defensie besluit tot de uitbesteding van onderhoudswerkzaamheden zullen de Europese aanbestedingsregels in acht worden genomen bij het onderhoud van materieel dat niet onder de uitzonderingen van artikel 346 van het Verdrag van Lissabon valt (het oude artikel 296 EG-verdrag). Hierdoor zullen ook buitenlandse bedrijven in de gelegenheid worden gesteld tot deelname aan de aanbestedingsprocedure. Indien dit artikel wel wordt toegepast, stelt dit Defensie in staat rekening te houden met de positie van het Nederlandse bedrijfsleven. Ook dan blijft echter het uitgangspunt dat bij uitbesteding concurrentie zal worden gesteld. Wanneer bij het opstellen van onderhoudsplannen wordt geconcludeerd dat de onderhoudswerkzaamheden uitbesteed moeten worden, zullen de mogelijkheden om de bedrijven daarbij te betrekken worden onderzocht.

Motie van de leden Eijsink, Knops en Voordewind over beëindigen van betrokkenheid bij het 5 mei-defilé (32 123 X, nr. 75)

Met de organisator van de 5 mei viering in Wageningen, het Nationaal Comité Herdenking Capitulaties, is reeds afgesproken dat na de viering in het jubileumjaar 2010 zal worden gesproken over de betrokkenheid van Defensie bij de nog te volgen vieringen. In dat overleg zal Defensie de motie, die oproept om nog drie jaar te ondersteunen en dan te stoppen, als uitgangspunt nemen.

Motie van de leden Eijsink, Voordewind en Knops over een fonds voor het ontwikkelen van militaire producten door mkb-bedrijven (32 123 X, nr. 76)

In het kader van de Defensie Industrie Strategie (DIS) onderzoekt Defensie momenteel de mogelijkheden voor de ontwikkeling van een Launching Customer instrument. Een instrument zoals een fonds voor de ontwikkeling van militaire producten waarbij zowel Defensie als de industrie een bijdrage leveren aan technologie- en productontwikkeling kan daarbij een belangrijke stap voorwaarts zijn. Voorwaarde is hierbij dat het voorstel de bestaande begrotingssystematiek volgt. Defensie heeft wel behoefte aan een duidelijke business case die de kosten en de baten per ingediend voorstel inzichtelijk maakt.

Daarnaast zal moeten worden bezien hoe het beoogde voorstel kan worden ingepast in de keten van behoeftestelling, technologieen productontwikkeling en productverwerving. De industrie zal worden benaderd om de mogelijkheden van een instrument zoals een gezamenlijk fonds uit te werken. Hierover zal de Kamer in het najaar van 2010 worden geïnformeerd.

Motie van het lid Brinkman over openbaar maken van toelages en bijzondere beloningen van de top van Defensie (32 123 X, nr. 77)

De Kamer zal uiterlijk 1 februari 2010 worden geïnformeerd over de bijzondere toelagen en beloningen die de vlag- en opperofficieren en burgers met vergelijkbare schalen in 2009 hebben ontvangen.

Motie van de leden Voordewind en Eijsink over prioriteit voor een vliegende radar (32 123 X, nr. 78)

Defensie zal zich inzetten voor de financiering via de Maatschappelijke Innovatie Agenda (MIA) Veiligheid van de ontwikkeling van een vliegende radar die zowel boven land als boven de zee kan functioneren. Het is echter niet op voorhand zeker of dit voorstel zal worden geselecteerd uit de projecten die in de tweede tender van de MIA-Veiligheid worden ingediend. De Kamer wordt uiterlijk 1 april 2010 over de voortgang geïnformeerd.

Motie van de leden Peters en Knops over intensivering van SSR-activiteiten (32 123 X, nr. 84)

Nederland is reeds zeer actief op het gebied van Security Sector Reform (SSR) en heeft verschillende instrumenten ontwikkeld om SSR-activiteiten te ondersteunen, zoals het Stabiliteitsfonds, uitbreiding van de Korte Missie pool, Defensie expertise voor SSR en het International Security Sector Advisory Team. Het interdepartementale SSR-team waarvan de motie melding maakt is echter in 2007 opgeheven.

Het is niet zo dat er wereldwijd in algemene zin een gebrek is aan SSR-specialisten. Wel is er schaarste in de categorie experts die ervaring heeft met SSR-processen die meer dan één terrein beslaan, bijvoorbeeld de versterking van bestuur. Politietrainers vallen niet in deze categorie.

In Nederland heeft de Koninklijke marechaussee 153 functies beschikbaar voor internationale civiele vredesmissies. De politie heeft recent de capaciteit voor missies en SSR-activiteiten uitgebreid van 40 naar 100 functies. Het is tot nu toe niet voorgekomen dat Nederland niet heeft kunnen deelnemen aan een missie door gebrek aan capaciteit.

In de motie wordt de regering verzocht de Kamer te informeren over de mogelijkheden om in te zetten op intensivering van SSR-activiteiten bij buitenlandse missies, met een focus op politietraining. De regering is van mening dat het niet de voorkeur heeft om bij voorbaat deze focus aan te brengen. Het doel en de lokale vraag dienen bij de inzet van middelen voorop te staan. De Kamer zal voor 1 april 2010 nader worden geïnformeerd over de mogelijkheden tot intensivering van SSR-activiteiten bij buitenlandse missies.