Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 april 2009
Op 19 maart zou een Algemeen Overleg plaatsvinden over de evaluatie van het Brim (Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten). Dat overleg is verzet. Gelet op een aantal recente ontwikkelingen in het Brim, informeer ik u over de actuele stand van zaken en de maatregelen die ik per direct wil treffen. Over de evaluatie zelf zullen we elkaar op 8 april spreken.
Het Brim is sinds 1 februari 2006 van kracht. De systematiek van het Brim werkt met zesjarenplannen die zijn gekoppeld aan zes maal het budget op de rijksbegroting. Eén Brim tranche van zes jaar heeft de mogelijkheid over in totaal 6 x € 40 miljoen = € 240 miljoen te beschikken. Gelet op de beperkte subsidiemiddelen, is gekozen voor een gefaseerde inwerkingtreding van het Brim op basis van groepen monumenten, de CBS-categorieën. In de afgelopen drie jaar hebben eigenaren van monumenten in de onderstaande categorieën een Brim-aanvraag kunnen doen:
– In 2006 molens, kastelen, landhuizen e.d. en horeca-instellingen voor de periode 2007–2012.
– In 2007 agrarische gebouwen, (delen van) gebouwen en woonhuizen en weg- en waterwerken voor de periode 2008–2013.
– In 2008 openbare gebouwen, verdedigingswerken, liefdadige instellingen en losse objecten voor de periode 2009–2014.
Van 2009 tot en met 2011 stromen kerkelijke gebouwen en kerkonderdelen/-objecten gefaseerd de regeling in.
Bij het opstellen van het BRIM waren geen voorbeelden in Europa bekend. Het systeem was als innovatief te bestempelen. Met alle onzekerheden is een rekenmodel gemaakt dat zo veel mogelijk monumenten zo goed mogelijk probeert te bedienen. Vanwege het uitgangspunt van budgetneutraliteit zijn er plafonds en maximaal subsidiabele kosten ingesteld
Inmiddels heeft de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) de financiële kant van het proces van aanvragen en beschikkingen over de afgelopen drie jaar (2006–2008) afgerond. Daaruit blijkt dat van de beschikbare middelen (3x € 40 miljoen) in totaal minder is aangevraagd dan bij het opstellen van het Brim was geraamd. Voor sommige categorieën monumenten zijn nauwelijks aanvragen ingediend, terwijl daar in de (positieve) berekeningen van het Brim wel vanuit werd gegaan. Dat betekent dat er over de periode 2006–2008 voor ongeveer € 40 miljoen minder is beschikt dan theoretisch mogelijk was.
De komende drie budgetjaren is dus ruimte om voor € 40 miljoen extra te beschikken. Op grond van deze feiten en gegevens heb ik de regeling zodanig aangepast dat de maximale subsidiabele kosten voor de categorie kerken per 1 april zijn verhoogd tot € 1 miljoen.1
In de jaren 2009–11 zullen kerkelijke gebouwen gefaseerd het Brim instromen. Vanuit kerkelijke organisaties wordt al langere tijd aangedrongen op verhoging van de budgetten voor hun monumenten. Ook de Stichting Jaar voor het Religieus Erfgoed heeft in haar Strategisch Plan Religieus Erfgoed (SPRE) becijferd dat de huidge Brim-budgetten en plafonds een zorgvuldige instandhouding onmogelijk zouden maken. Er wordt door deze organisaties becijferd dat er € 30 à € 50 miljoen per jaar aan het Brim-budget toegevoegd zou moeten worden, om aan de instandhoudingsbehoefte te kunnen voldoen.
Overgang oude regelingen (Brom en Brrm 1997) naar nieuwe regeling (Brim)
Op 9 maart 2009 heb ik overleg gevoerd met enkele vertegenwoordigers van de RK-kerk en protestantse kerk. De organisaties hebben gewezen op de nadelige effecten van de overgang van de oude regelingen voor onderhoud (Brom) en restauratie (Brrm) naar de geïntegreerde Brim regeling. Intussen heb ik met de kerkelijke organisaties de cijfers bestudeerd en kan gesteld worden dat het direct aanwijsbare nadelige effect zich beperkt tot een 400-tal middelgrote en grote kerken.
Alle kerken die onder het maximum aan subsidiabele kosten blijven, zijn immers beter af doordat het Brim een subsidiepercentage kent van 65% tegen 50% in het Brom. In absolute zin zou het nadelig effect dat door de huidige maximale subsidiabele kosten ontstaat ten opzichte van de situatie onder het Brom in de orde van grootte van € 6 miljoen bedragen.
De andere categorieën die de afgelopen drie jaar ingestroomd zijn hebben te maken gehad met de plafonds. Zij hebben er daardoor mede voor gezorgd dat er nu meer budgettaire ruimte is. Ook in die categorieën zijn veel knelpunten geconstateerd en bestaat behoefte aan hogere budgetten en in veel gevallen restauratiebudgetten. Ik wil daarom, als minister verantwoordelijk voor alle rijksmonumenten, de beschikbare ruimte niet alleen besteden aan kerken, maar ook aan die andere categorieën, die immers mede ruimte hebben gemaakt voor extra budget.
Zoals gezegd is het direct te berekenen nadeel voor kerken van Brom naar Brim een bedrag in de orde van grootte van € 6 miljoen. Ik zal daarom het Brim budget in de komende drie jaar verhogen met in totaal € 21 miljoen zodat het totale jaarbudget Brim van € 40 miljoen per jaar naar € 47 miljoen per jaar stijgt. De maximale subsidiabele kosten voor kerkgebouwen verhoog ik van € 100 000 naar € 1 000 000,– per zesjarig instandhoudingplan. Ik realiseer me dat de kans dat aanvragen moeten worden afgewezen omdat het jaarbudget verplicht is, zal toenemen. Gelet op de lage participatiegraad in de huidige regeling, lijkt het risico beperkt van omvang te zijn. Nog belangrijker vind ik het om zoveel mogelijk monumentale kerken op een goede wijze in stand te houden, dan onvolledige plannen te subsidiëren die op termijn weer leiden tot achteruitgang van de kwaliteit van de gebouwen.
De overige € 19 miljoen besteed ik aan restauraties in de komende drie jaar. Hierbij heb ik de steun van provincies gezocht om te kijken hoe we gezamenlijk een programma kunnen starten om (startklare) restauratieprojecten gesubsidieerd te kunnen krijgen. De provincies hebben aangegeven restauraties van rijksmonumenten mede te willen financieren, zodat een substantiële bouwstroom kan starten. Dit schept mogelijkheden om in te springen op gebiedsgerichte ontwikkelingen. Ik zal u voor 1 juli 2009 over onze gezamenlijke aanpak informeren.
Om zo scherp mogelijk te kunnen beoordelen of de aannames in het BRIM voor de komende drie jaar kloppen, zal de RACM mij niet langer jaarlijks, maar elk kwartaal inzicht geven in de aanvragen en beschikkingen over die periode. Indien er sprake is van nieuwe feiten, dan zal ik uw Kamer daarover informeren.