Kamerstuk 31700-VIII-122

Evaluatie Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten (Brim)

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2009

Gepubliceerd: 16 december 2008
Indiener(s): Ronald Plasterk (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA)
Onderwerpen: begroting cultuur cultuur en recreatie financiën
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31700-VIII-122.html
ID: 31700-VIII-122

31 700 VIII
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2009

nr. 122
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 december 2008

In het Regeerakkoord is een passage opgenomen waarin de evaluatie van het Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten (Brim) wordt aangekondigd:

«De overheid draagt daadwerkelijk zorg voor behoud van (religieus-)cultureel erfgoed. De uitwerking van de BRIM-regeling (Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten) wordt in dit licht geëvalueerd.»

(passage Kunst en Cultuur, lid 4)

Ik heb recentelijk uitvoering gegeven aan de afspraak het Brim te evalueren. Daartoe heeft het extern aanbestede bureau Bestuur & Management Consultants (BMC) in het voorjaar van 2008 uitgebreid onderzoek verricht. Het feit dat BMC niet bij de uitvoering van de regeling betrokken is, draagt bij aan een objectieve beoordeling. Door middel van een documentstudie, interviews met een groot aantal betrokken partijen, een internet-enquête onder gemeenten en een telefonische enquête onder aanvragers van een lening of subsidie is het functioneren van het Brim in kaart gebracht. Deze onderzoeksopzet is tot stand gekomen in nauw overleg met een begeleidingscommissie, bestaande uit vertegenwoordigers van erfgoedinstellingen, de RACM, gemeenten en provincies. In september jl. zijn de resultaten van de evaluatie met de commissie besproken. De aanbevelingen van BMC zijn uiteraard onafhankelijk van deze commissie tot stand gekomen.

Het bijgesloten rapport bevat een weergave van het onderzoek, alsmede enkele door BMC geformuleerde aanbevelingen tot aanpassing van de regeling.1 Op basis van de conclusies van BMC wil ik een aantal maatregelen nemen ter verbetering van het Brim.

Achtergrond

Het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten is in werking getreden op 16 februari 2006 en integreert de twee voorgaande regelingen voor onderhoud en restauratie: het Besluit rijkssubsidiëring onderhoud monumenten (Brom) en het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997 (Brrm 1997). De nieuwe regeling vloeide voort uit de intenties die toenmalig staatssecretaris Van der Ploeg in een brief aan de Tweede Kamer van 18 december 2001 formuleerde. De belangrijkste intenties waren: een samenhang tussen preventief onderhoud en incidentele restauraties; eenvoud van regeling; directe financiering, waarborg voor de kwaliteit en effectiviteit van de monumentenzorg en planologische inbedding van de monumentenzorg.

De financiële ondersteuning die het Brim biedt, stimuleert eigenaren van rijksmonumenten hun pand planmatig en goed te onderhouden. De regeling is expliciet bedoeld voor onderhoudswerkzaamheden en incidentele ingrijpender werkzaamheden. In het Brim worden verschillende categorieën monumenten onderscheiden. Afhankelijk van de categorie kan een eigenaar in aanmerking komen voor subsidie of een laagrentende lening. In het Brim gaat jaarlijks € 40 mln om voor instandhouding. Daarnaast zijn in de Najaarsnota 2006 voor de periode 2007–2010 extra middelen beschikbaar gekomen voor het wegwerken van restauratieachterstanden. Dit bedrag valt onder artikel 43 van het Brim en is een extra voorziening met het oog op het zoveel mogelijk wegwerken van die restauratieachterstand.

Conclusies BMC

BMC heeft een aantal tekortkomingen in de (uit)werking van het Brim geconstateerd. Ik beperk mij hier tot een opsomming van de belangrijkste:

1. Het proces van subsidie of een lening aanvragen vindt volgens BMC op een dusdanig gecontroleerde manier plaats, dat de subsidieverstrekker impliciet zijn visie op het beoogde resultaat oplegt. De subsidieverstrekker neemt daarmee in toenemende mate plaats op de stoel van de ontvanger.

2. Voor eigenaren van monumenten anders dan woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie voldoet het Brim niet doordat:

• de regeling complex is en veel administratieve lasten met zich meebrengt.

• voor grote monumenten slechts beperkte financiële ondersteuning beschikbaar is (onvoldoende voor een duurzame instandhouding).

3. Het Brim biedt geen zekerheid over de financiering van grote, dure ingrepen.

4. Het rijksmonumentenregister waarvan het Brim gebruik maakt, kent inconsequenties en onjuistheden. Daardoor is er onvoldoende zicht op het bestand dat in stand gehouden dient te worden.

5. PRC Bouwcentrum heeft becijferd dat een jaarlijks budget van € 40 mln ontoereikend is voor de uitvoering van het Brim; er zou ieder jaar minimaal € 58 mln beschikbaar moeten zijn (rapport PRC Bouwcentrum; 2006).

6. Ten aanzien van de planologische inbedding van de monumentenzorg heeft het Brim geen bijdrage geleverd.

De conclusies van BMC heb ik met aandacht bestudeerd. Met het oog op de instroom van kerkelijke gebouwen in het Brim per 1 april 2009 en de aanzienlijke restauratiebehoefte binnen deze categorie, bestaat een dringende noodzaak op korte termijn een aantal maatregelen te nemen. Hierbij maak ik onderscheid in maatregelen op korte en middellange termijn. De maatregelen op korte termijn zullen voor 1 februari 2009 gerealiseerd zijn.

In het kader van de Modernisering van de Monumentenzorg onderzoek ik een aantal door BMC en het monumentenveld ter discussie gestelde financieringsvraagstukken en de planologische inbedding van de monumentenzorg (conclusie 3, 5 en 6).

Maatregelen op korte termijn (voor 1.2.2009)

– De voorlichting en communicatie over het Brim naar het veld worden verbeterd.

– Het aanvraagformulier en de toelichting daarop worden vereenvoudigd. Gebruiksvriendelijkheid en helderheid zullen worden verbeterd. Ook zal gestimuleerd worden de aanvraag digitaal in te dienen, zodat een efficiëntere afhandeling mogelijk is.

– Er zijn nu twee begrotingsmodellen vastgesteld voor het instandhoudingsplan. Deze zullen worden samengevoegd tot één model, waarbij tevens de toelichting wordt verbeterd. Ook hiermee zal een aanvraag vereenvoudigd worden.

– De verplichting om bij een Brim-aanvraag een financieel dekkingsplan te overleggen zal worden geschrapt.

Met name de laatste twee maatregelen moeten ervoor zorgen dat het geconstateerde «overcontrolerende» karakter van de regeling (conclusie 1) opgeheven wordt.

Maatregelen op middellange termijn (gerealiseerd in 2010)

– Het Brim kent een koppeling met het monumentenregister doordat per beschermd monument één subsidieaanvraag kan worden ingediend. Doordat de wijze van registreren door de jaren heen is gewijzigd, kan het voorkomen dat eigenaren van in hun verschijningsvorm vergelijkbare monumenten – bijvoorbeeld kerken en torens, of buitenplaatsen – thans niet dezelfde subsidiemogelijkheden hebben. Ik ben voornemens het Brim zodanig aan te passen dat dit ongewenste effect wordt weggenomen.

– De criteria voor het aanwijzen van organisaties voor monumentenbehoud zullen worden bijgesteld voor wat betreft de doelstelling. Mits ze aan de overige criteria voldoen, zullen ook organisaties die het in stand houden van beschermde monumenten als nevendoelstelling hebben aangewezen kunnen worden.

– Sommige eigenaren blijken in de praktijk liever een laagrentende lening te krijgen dan subsidie. Ik zal in samenwerking met het Nationaal Restauratiefonds de keuzemogelijkheid voor een lening of subsidie voor bepaalde categorieën onderzoeken.

– Een ander punt dat ik voor de middellange termijn wil uitwerken, is de subsidierelatie met aangewezen organisaties, zoals de stadsherstellen, die meer op basis van vertrouwen moet worden georganiseerd en minder gericht moet zijn op controle. Heldere afspraken en eenmalige financiële controle moeten de bewegingsvrijheid van die organisaties vergroten.

Belangrijk voor de langere termijn is de uitkomst van de modernisering monumentenzorg. In dit project wil ik tot een zodanige herschikking van middelen zien te komen dat de maximaal subsidiabele kosten verhoogd kunnen worden.

Over de uitwerking van deze maatregelen en de te ondernemen stappen op langere termijn informeer ik u voor 1 juni.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.