31 391
Partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht, Wetboek van Strafvordering en enkele aanverwante wetten in verband met rechtsontwikkelingen, internationale verplichtingen en geconstateerde wetstechnische gebreken en leemten

nr. 5
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 13 mei 2008

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel XIV worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XIVA

Indien deze wet in werking treedt voor het tijdstip waarop de Wet tot Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces in werking treedt, wordt die wet als volgt gewijzigd:

1.

Artikel II, onderdeel 2, wordt als volgt gewijzigd:

De laatste twee volzinnen van het zesde lid van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht worden vervangen door:

De staat verhaalt het uitgekeerde bedrag, alsmede de krachtens het vierde lid ingetreden verhogingen, op de veroordeelde.

2.

Na artikel II wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IIA

Het zesde lid van artikel 36f geldt voor schadevergoedingsmaatregelen die zijn opgelegd bij rechterlijke uitspraak waarbij een veroordeling is gevolgd wegens een strafbaar feit, en die onherroepelijk is geworden na inwerkingtreding van deze wet.

ARTIKEL XIVB

Indien de Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces in werking is getreden voor het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt het Wetboek van Strafrecht als volgt gewijzigd:

De laatste twee volzinnen van artikel 36f, zesde lid, worden vervangen door:

De staat verhaalt het uitgekeerde bedrag, alsmede de krachtens het vierde lid ingetreden verhogingen, op de veroordeelde.

Toelichting

Artikel XIVa, onder 1 en Artikel XIVb

Op 18 december 2007 heeft de Tweede Kamer ingestemd met amendement nr. 24 (Kamerstukken II 2007/08, 30 143). Met dit amendement beoogden de indieners Wolfsen en Teeven te bewerkstelligen dat slachtoffers niet geruime tijd behoeven te wachten op de schadevergoeding tot betaling waarvan de veroordeelde op basis van een rechterlijke uitspraak gehouden is. Vervolgens heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel aangenomen (Handelingen II 2007/08, blz. 2907–2908). Indien dit wetsvoorstel tot wet wordt verheven en in werking treedt, zal de staat in bij algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen de schadevergoeding aan de slachtoffers uitkeren, wanneer de veroordeelde acht maanden na het onherroepelijk worden van de uitspraak niet of niet volledig aan de aan hem opgelegde betalingsverplichting heeft voldaan. De staat verhaalt vervolgens het uitbetaalde voorschot op de veroordeelde. Bij dit verhaal worden volgens het voorgestelde nieuwe artikel 36f, zesde lid, Wetboek van Strafrecht (Sr) de verhogingen bedoeld in artikel 24b niet toegepast. Dit betekent dat het uitgekeerde bedrag, eenmalig met 15% verhoogd in verband met innings- en apparaatkosten van het CJIB, wordt verhaald op de veroordeelde. De bepaling omtrent de heffing van de inningskosten is door de indieners opgenomen om de kosten van de nieuwe voorziening te dekken.

Bij de voorbereiding van de invoering van de wettelijke regeling is het volgende gebleken.

Onbedoeld neveneffect van dit zesde lid van artikel 36f Sr, is dat de veroordeelde er geen (financieel) belang bij heeft om na de verhogingen op basis van artikel 24b Sr, maar vóór afloop van de termijn van acht maanden aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Wacht de veroordeelde met betaling tot nadat de staat het voorschot heeft uitbetaald aan het slachtoffer, dan worden de verhogingen op basis van artikel 24b Sr teniet gedaan en verhaalt de staat de bij rechterlijke uitspraak bepaalde schadevergoeding, verhoogd met slechts 15%. De veroordeelde behaalt op deze wijze voordeel als hij betaling uitstelt. Gebleken is dus dat het huidige stelsel van automatische verhogingen een betere kostendekking inhoudt dan de in het nieuwe artikel 36f, zesde lid, neergelegde verhoging.

Bovendien blijkt uit nader onderzoek van het CJIB dat de geautomatiseerde verwerking van strafvonnissen voor de uitvoering van het wetsvoorstel ter versterking van de positie van het slachtoffer ingrijpend moet worden aangepast in verband met het teniet doen van de verhogingen om vervolgens een aangepaste verhoging van 15% te berekenen. Voor de uitvoering van de regeling zoals die er nu uitziet, zou een ingrijpende aanpassing van het ICT-systeem van het CJIB noodzakelijk zijn. Dit vergt niet alleen veel tijd, maar brengt ook de nodige kosten met zich mee.

Daar komt nog bij dat in ongeveer 15% van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen in één vonnis meer slachtoffers van verschillende misdrijven zijn geregistreerd. Daarbij moet bij voorbeeld worden gedacht aan een dader die is veroordeeld voor mishandeling en diefstal met braak bij verschillende personen. In dergelijke gevallen wordt thans één totaalbedrag berekend. Wanneer één van de schadevergoedingsmaatregelen is opgelegd naar aanleiding van een gewelds- of zedenmisdrijf, moet acht maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis de verhoging die over het totaalbedrag is berekend voor een gedeelte teniet gedaan worden, waarna de 15% verhoging kan worden berekend. Voor de schadevergoedingsmaatregelen die zijn opgelegd naar aanleiding van andere feiten blijft de verhoging bestaan. Dit levert vooralsnog grote uitvoeringsproblemen op.

Bovenstaande onbedoelde en onwenselijke neveneffecten worden door de voorgestelde wijziging opgeheven, terwijl tegelijkertijd het door de indieners van het amendement beoogde resultaat wordt bereikt.

Artikel 24b Sr blijft van toepassing, ook wanneer de staat acht maanden na onherroepelijk worden van de schadevergoedingsmaatregel de schadevergoeding voorschiet aan het slachtoffer. Het uitbetalen van het voorschotbedrag aan het slachtoffer verandert niets aan de verhouding tussen de staat en de veroordeelde: de laatste dient na acht maanden nog altijd de schadevergoeding, alsmede de krachtens het vierde lid van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht ingetreden verhogingen te betalen.

Zo wordt zonder onwenselijke neveneffecten gestalte gegeven aan de wens die de Tweede Kamer te kennen heeft gegeven door het aannemen van amendement nr. 24.

Artikel XIVa, onder 2

In het voorgestelde nieuwe artikel 36f, zesde lid, is opgenomen dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de uitkering van een voorschot gedurende een in deze algemene maatregel van bestuur te bepalen tijd wordt beperkt tot slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven.

Deze algemene maatregel van bestuur is thans in voorbereiding. Zij heeft betrekking op de gevallen waarin de Staat na inwerkingtreding van de wet een voorschot zal uitkeren. Zonder nadere bepaling zou de wet evenwel ook van toepassing zijn op de gevallen waarin voor het tijdstip van inwerkingtreding al een onherroepelijke veroordeling tot de maatregel van schadevergoeding tot stand is gekomen en waarvan de tenuitvoerlegging is aangevangen. Dat leidt ertoe dat het CJIB een nadere differentiatie moet aanbrengen in reeds lopende executietrajecten, hetgeen problemen veroorzaakt bij de aanpassing van de geautomatiseerde systemen. Om deze reden stel ik thans voor duidelijkheid te scheppen over de gevallen waarin en het tijdstip waarop het slachtoffer voor een voorschot van de staat in aanmerking komt.

Niet mogelijk is te verzekeren dat op de datum van inwerkingtreding van deze wijziging nog niet geïnde bedragen die bij schadevergoedingsmaatregel zijn opgelegd aan iemand die is veroordeeld voor een gewelds- of zedenmisdrijf, kunnen worden voorgeschoten aan de slachtoffers.

De staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak