De mogelijke herbenoeming van de VN Speciaal Gezant mevrouw Albanese |
|
Chris Stoffer (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister Veldkamp (Buitenlandse Zaken) weigert omstreden VN-rapporteur Albanese te ontvangen»?1
Ja.
Bent u, gezien recente veroordelingen van haar publieke uitingen, alsmede formele weigeringen om mevrouw Albanese te ontvangen, bezorgd over de gevolgen die de omstreden uitlatingen van mevrouw Albanese hebben voor de status en het gezag van de Verenigde Naties (VN)?
Speciaal Rapporteurs zijn aangesteld door de VN-Mensenrechtenraad (MRR) om als onafhankelijke deskundigen onderzoek te doen naar een bepaald thematisch mensenrechtenonderwerp of landensituatie en daarover aan de Raad en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) te rapporteren. Ze werken op persoonlijke titel, zijn onbezoldigd en zijn niet in dienst van de Verenigde Naties (VN). Ze spreken derhalve formeel niet namens de VN. Vanwege deze opzet zijn de gevolgen voor de status en het gezag van de VN in formele zin beperkt. Evenwel is de koppeling van Speciaal Rapporteurs met het VN-systeem ontegenzeggelijk en dienen zij zich daarom ook te houden aan de VN-gedragscode voor Speciaal Rapporteurs. In het geval van mevrouw Albanese staan diverse van haar uitlatingen op sociale media haaks op die gedragscode, wat het kabinet afkeurt en bij haar bezoek aan Nederland is overgebracht.
Vindt u dat dergelijke uitlatingen passen bij de standaarden die gelden voor het uitoefenen van een functie in een uiterst gevoelige en complexe omgeving?
In algemene zin hecht het kabinet sterk aan zowel de onafhankelijkheid van Speciaal Rapporteurs als aan het belang dat deze hun werk kunnen doen zonder druk of tussenkomst van VN-lidstaten. Speciaal Rapporteurs hebben echter ook een groot publiek bereik en daarmee een belangrijke verantwoordelijkheid om bij hun publieke uitingen vanuit hun functie geen persoonlijke politieke meningen te verkondigen. Diverse uitingen van Speciaal Rapporteur Albanese op sociale media staan haaks op de gedragscode. Nederland keurt deze uitingen af en heeft Speciaal Rapporteur Albanese hier meermaals op aangesproken, meest recentelijk in februari 2025. Indien nodig zal Nederland zijn zorgen over de impact van bepaalde uitlatingen van Speciaal Rapporteur Albanese opnieuw onder haar aandacht brengen.
Bent u van oordeel dat het optreden van de huidige rapporteur mevrouw Albanese in overeenstemming is met de eisen van de Code of Conduct for Special Procedures Mandate-Holders van de VN, onder andere ten aanzien van objectiviteit en onafhankelijkheid?
Alle Speciaal Rapporteurs zijn gebonden aan een VN-gedragscode (code of conduct) die onafhankelijkheid, onpartijdigheid en de hoogste integriteit voorschrijft. Dat geldt dus ook voor Speciaal Rapporteur Albanese. Klachten over het functioneren van een Speciaal Rapporteur, of vermoedelijke schending van de gedragscode, kunnen worden ingediend bij de voorzitter van het zgn. coördinatie comité van VN-mandaathouders. Deze klachten worden vertrouwelijk behandeld door dit comité. Het coördinatie comité rapporteert jaarlijks in algemene zin aan de VN-Mensenrechtenraad over het functioneren van Speciaal Rapporteurs. Indien het coördinatie comité besluit dat er sprake is van een overduidelijke, structurele schending van de gedragscode, kan dit worden doorverwezen naar de voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad. Het is dan aan de voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad hoe dit wordt voorgelegd aan de leden van de VN-Mensenrechtenraad.
Hoe verloopt de formele procedure om te komen tot de (her)benoeming van speciaal rapporteurs van de Mensenrechtenraad?
Na de instelling van het betreffende mandaat, in een door de VN-Mensenrechtenraad aangenomen resolutie, wordt er een vacature online gezet. Het staat individuen vrij hierop te reageren. Uit elk van de vijf regionale groepen van de VN wordt een ambassadeur van een land, dat op dat moment lid is van de VN-Mensenrechtenraad, op persoonlijke titel afgevaardigd in een «consultative group». Deze groep voert selectiegesprekken en brengt vervolgens een publiek advies uit aan de voorzitter van de Raad met een top drie van kandidaten (in volgorde van voorkeur). De voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad draagt vervolgens één kandidaat voor aan de 47 leden van de VN-Mensenrechtenraad. Bij geen bezwaar gaat de VN-Mensenrechtenraad akkoord, door middel van consensus, met de benoeming voor een termijn van drie jaar. Het komt zelden voor dat de VN-Mensenrechtenraad bezwaar maakt tegen het besluit van de voorzitter. De benoemingstermijn kan met drie jaar verlengd worden tot een maximum van zes jaar. Deze verlenging geschiedt via een stilzwijgende instemming van de Raad mits er geen gegrond bezwaar is. Uitzonderingen op een verlenging zijn: 1) duidelijke schending van de VN-gedragscode, 2) ontslagneming door de Speciaal Rapporteur zelf, of 3) beëindiging van het betreffende mandaat, via een aangenomen resolutie. De formele procedure van de (her)benoeming van de Speciaal Rapporteurs is vastgelegd in resolutie A/HRC/PRST/OS/14/2.2
Welke inbreng heeft Nederland in het verleden gehad als het gaat om de benoeming van de speciaal rapporteur voor de Palestijnse gebieden?
Tijdens de benoeming van mevrouw Albanese in de functie van «VN Speciaal Rapporteur voor de mensenrechtensituatie in de Palestijnse Gebieden bezet sinds 1967» was Nederland lid van de VN-Mensenrechtenraad en heeft net als alle andere leden ingestemd met de voorgestelde benoeming (middels consensus). Nederland was geen lid van de «consultative group» en dus ook niet betrokken bij de selectieprocedure.
Klopt het dat het mandaat van mevrouw Albanese in mei 2022 is gestart voor de duur van drie jaren?
Ja.
Is de Mensenrechtenraad voornemens het mandaat van mevrouw Albanese te verlengen?
De herbenoeming is momenteel voorzien in de laatste week van de 58e zitting van de VN-Mensenrechtenraad (31 maart tot en met 4 april 2025). Zoals in antwoord 5 uiteengezet, kan een herbenoeming plaatsvinden indien er geen sprake is van 1) een duidelijke schending van de VN-gedragscode, 2) ontslag van de Speciaal Rapporteur zelf of 3) beëindiging van het betreffende mandaat. Mevrouw Albanese kan in de Raad momenteel rekenen op brede politieke steun. Het kabinet steunt haar eventuele herbenoeming niet.
Hoe beoordeelt u een eventuele herbenoeming van mevrouw Albanese? Bent u voornemens zich in te spannen om een eventuele herbenoeming van mevrouw Albanese te voorkomen?
Zoals geschetst in het antwoord op vraag 3 hebben Speciaal Rapporteurs een groot publiek bereik en daarmee een belangrijke verantwoordelijkheid om bij hun publieke uitingen en in hun functie als Speciaal Rapporteur geen persoonlijke politieke meningen te verkondigen. Diverse uitingen van Speciaal Rapporteur Albanese op sociale media staan haaks op de gedragscode. Het kabinet keurt deze uitingen af. Afkeuring over opvattingen of rapportages van Speciaal Rapporteurs bespreekt Nederland in eerste instantie met de Rapporteur zelf en/of in de VN-Mensenrechtenraad. Het kabinet steunt eventuele herbenoeming van mevrouw Albanese niet.
Is u bekend hoe andere landen zich verhouden tot een eventuele herbenoeming van mevrouw Albanese? Pleegt u overleg met landen over deze kwestie?
Mevrouw Albanese kan rekenen op aanzienlijke internationale steun voor haar werk. Op dit moment is alleen van Israël bekend dat het zorgen heeft over de herbenoeming van Speciaal Rapporteur Albanese. Deze zorgen zijn gedeeld met Nederland tijdens een gesprek met de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur tijdens het High Level Segment van de VN-Mensenrechtenraad, eind februari 2025. Israël is momenteel geen lid van de VN-Mensenrechtenraad. Daarnaast zijn er verschillende landen, onder andere Duitsland, Frankrijk en de Verenigde Staten, die de afgelopen jaren net als Nederland zorgen hebben geuit over bepaalde uitlatingen van Speciaal Rapporteur Albanese. Deze landen hebben zich tot nu toe echter niet uitgesproken over de herbenoeming van Speciaal Rapporteur Albanese.
Welke inspanningen gaat u leveren om te bevorderen dat de opvolger van mevrouw Albanese handelt in lijn met de gedragscode van de VN?
Alle Speciaal Rapporteurs zijn gebonden aan een VN-gedragscode die onafhankelijkheid, onpartijdigheid en de hoogste integriteit voorschrijft. Waar nodig zal Nederland zorgen over het handelen overbrengen aan de betreffende Speciaal Rapporteur.
Kunt u deze vragen apart en vooraf aan de relevante vergadering van de VN mensenrechtenraad beantwoorden?
Ja.
Europese financiering voor de Nedersaksenlijn en de Lelylijn. |
|
Olger van Dijk (NSC) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Heeft u in januari 2025 gesproken met de Eurocommissaris voor duurzaam vervoer, de heer Tzitzikostas, zoals u heeft aangekondigd in het commissiedebat Spoor op 15 januari jongstleden?
Op 19 februari is het gesprek met de heer Tzitzikostas gevoerd over onder andere de Lelylijn en Nedersaksenlijn. Het eerder geplande moment kwam te vervallen en het was helaas niet mogelijk om eerder een gesprek ingepland te krijgen. Het gesprek met de heer Tzitzikostas was prettig, waarin we afgesproken hebben om medio april uitgebreider door te praten met elkaar.
Zo ja, kunt u een verslag doen toekomen aan de Kamer van het gesprek dat u heeft gevoerd met de heer Tzitzikostas, en daarbij specifiek ingaan op datgene wat over de Lelylijn en Nedersaksenlijn is besproken?
Zie antwoord vraag 1.
Zo nee, bent u bereid dit gesprek zo spoedig mogelijk alsnog te voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Welke kansrijke Europese financieringsmogelijkheden ziet u voor de Nedersaksenlijn en de Lelylijn? Welke bijdrage is er mogelijk uit de Connecting Europe Facility (CEF) van € 33,7 miljard?
Zoals in eerdere antwoorden op Kamervragen van de heer Olger van Dijk en Pierik1 is aangegeven, kunnen Europese fondsen, zoals de structuurfondsen of specifieke programma’s gericht op infrastructuur en duurzaamheid, een financiële aanvulling vormen voor de uitvoering van een project, maar kunnen deze pas in een later stadium – tijdens verkenning of planuitwerking – van het project worden aangevraagd. Een aanvraag voor medefinanciering uit de CEF wordt na indiening beoordeeld door de Europese Commissie (hierna Commissie), waar het in praktijk ook moet concurreren tegen andere Europese projecten. De Commissie heeft bevestigd dat vanuit de Europese Unie geen toezeggingen vooraf gedaan kunnen worden over mogelijke financieringskansen van concrete infrastructuurprojecten, ook niet voor de Lelylijn en Nedersaksenlijn.
De onzekerheid over de toewijzing maakt het niet mogelijk om deze middelen nu als directe financiering/bekostiging te beschouwen. Europese fondsen moeten vooral als aanvullende bron van financiering worden gezien, die kan bijdragen aan de totale financieringsmix, maar niet als primaire dekking. Dit betekent dat voor een MIRT-faseovergang, waarvoor zicht op (een bepaald percentage) financiering is vereist, Europese fondsen over het algemeen niet kunnen worden meegerekend.
Zoals eerder in het commissiedebat MIRT van vorig jaar en in de schriftelijke beantwoording van de begrotingsvragen van 8 oktober2 vorig jaar aangegeven, zijn de middelen uit het huidige Connecting Europe Facility (CEF) grotendeels belegd. Onder de lopende EU-meerjarenbegroting 2021–2027 kunnen geen aanvragen meer ingediend worden, omdat het huidige Europese budget inmiddels vrijwel is uitgeput. Het is daarnaast nog onzeker welke financiële ruimte de nieuwe EU-meerjarenbegroting 2028–2034 zal bieden voor Europese infrastructuurinvesteringen, ook gelet op de brede wens om de Europese begroting te vereenvoudigen.
Onder het CEF-programma is er € 25,8 miljard beschikbaar voor subsidies uit het EU-budget 2021–2027 om projecten van het Trans-Europese Transportnetwerk in EU-lidstaten mede te financieren. € 11,3 miljard daarvan is voor cohesielanden. Daarmee blijft een budget over van € 14,5 miljard voor alle lidstaten en geassocieerde landen. Ter illustratie, voor de gehele huidige CEF-begrotingsronde 2021–2027, hebben projecten in heel Nederland en verspreid over alle modaliteiten een bedrag van circa € 400 miljoen ontvangen. Stel dat dit bedrag in de volgende periode gelijk blijft, dan is zelfs bij een aanzienlijke toekenning van middelen aan de Lelylijn nog een zeer groot bedrag noodzakelijk om de stap naar verkenning te kunnen zetten.
Uitdaging is daarnaast dat de Lelylijn onderdeel is van het uitgebreide netwerk, waarvoor slechts een klein deel van het budget beschikbaar is; het meeste budget zou beschikbaar komen voor het (uitgebreide) kernnetwerk waar al in 2030 aan harde doelen moet worden voldaan.
Tot slot gelden de hoogste cofinancieringspercentages voor de grensoverschrijdende delen van het netwerk, waar bij de Lelylijn slechts voor een gedeelte sprake van is. De huidige ramingen van de Lelylijn (op prijspeil 2024) gaan uit van een investering van € 13,8 miljard voor het deel Lelystad tot Groningen. In dit bedrag is de internationale component niet opgenomen. Hiervoor is aanvullend ten minste € 9 miljard nodig voor het deel Groningen-Bremen, waarvan minstens € 3 miljard in Nederland en € 6 miljard in Duitsland. Zoals ook in het commissiedebat MIRT van 25 november 2024 is aangegeven, is het deel Groningen-Bremen voor Duitsland momenteel helaas geen prioriteit. Het ministerie blijft in gesprek met Duitsland om dit onder de aandacht te brengen.
Voor de Nedersaksenlijn geldt dat het meeste budget benodigd is voor het traject tussen Stadskanaal en Emmen. Dit deel is niet op de TEN-T-kaart opgenomen en kan derhalve in de huidige structuur van het CEF, niet voor financiering in aanmerking komen. Het opnemen van Stadskanaal-Emmen in het TEN-T is ook niet opportuun, aangezien de kosten om het tracé te laten voldoen aan de TEN-T-eisen hoger zouden zijn dan de eventuele financiële bijdrage uit Europa.
Zijn er, gezien het feit dat de komende periode wordt gesproken over de invulling van het nieuwe Europese Meerjaren Financieel Kader (2028–2034), afspraken te maken over middelen voor de Nedersaksenlijn en Lelylijn, met zo mogelijk een doorkijk naar het Meerjaren Financieel Kader van 2035–2041 en daarna?
De komende tijd zal er eerst een voorstel moeten komen vanuit de Europese Commissie voor een Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2028–2034. Het is nog onduidelijk wat het beschikbare budget voor de volgende periode zal zijn. Daarnaast is het nog onzeker of deze een Connecting Europe Facility programma zal bevatten in huidige vorm, gelet op de wens om de Europese begroting te vereenvoudigen. Voor de algemene MFK-inzet blijft de inzet zoals opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord (€ 1,6 miljard korting op de Nederlandse afdrachten) en Regeerprogramma leidend (het niet aangaan van nieuwe gemeenschappelijke schulden). Over de verdere standpuntbepaling ten aanzien van het MFK wordt de Kamer binnenkort nader geïnformeerd door de Ministers van Buitenlandse Zaken en Financiën. Hierbij zal een integrale afweging moeten worden gemaakt tussen verschillende beleidsprioriteiten van Nederland. Hierop kan nu dus nog niet vooruitgelopen worden.
Zijn er ook andere mobiliteitsprojecten die Nederland voor Europese financiering in aanmerking wil laten komen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke Europese middelen zijn er beschikbaar voor militaire mobiliteit en ziet u mogelijkheden om Nederlandse verbindingen, zoals de Lelylijn, hieruit te financieren?
De Commissie beschikt over financieringsprogramma’s voor cofinanciering van zogenaamde dual use infrastructurele projecten, die zowel civiele als militaire mobiliteit verbeteren. Specifiek is er de CEF (Connecting Europe Facility) militaire mobiliteit subsidieregeling voor het verbeteren van infrastructuur op het TEN-T en TEN-T military mobility netwerk (dual use). Ook hier geldt dat een aanvraag getoetst moet worden door de Europese Commissie en dat het totale CEF-budget voor militaire mobiliteit beperkt is. In de begrotingsperiode 2021–2027 bedroeg dit in totaal circa € 1,7 miljard, die inmiddels volledig uitgeput is. Nederland heeft hieruit € 44 miljoen ontvangen.
Momenteel wordt door de Commissie gewerkt aan het MFK, waar ook middelen voor militaire mobiliteit onderdeel van kunnen zijn. IenW en Defensie trekken samen op om te kijken naar mogelijke projecten op de belangrijkste voor militaire mobiliteit gebruikte transportroutes.
Defensietransporten zijn voornamelijk west-oost gericht. Voor de huidige transporten worden vooral de grensovergangen in midden-Nederland gebruikt, omdat hierbij een goede aansluiting richting Oost-Europa is. Voor deze transporten biedt de verbinding Lelystad-Groningen daarmee geen meerwaarde, ook niet als omreisroute. Ook transporten vanaf Eemshaven richting het oosten zullen naar verwachting geen gebruik gaan maken van het stuk Lelystad-Groningen en gebruiken de grensovergangen in midden-Nederland. Het deel Groningen-Bremen kan voor de transporten uit de Eemshaven een potentiële omreisroute vormen. Het nadeel bij deze route is dat er minder goede aansluiting in Duitsland en verder naar Oost-Europa is. Voor de Lelylijn zijn de kansen voor financiering voor militaire mobiliteit daarmee beperkt tot het internationale deel. Daarbij geldt ook hier dat verdere verbeteringen voor de Wunderline, investeringen in Duitsland nodig zijn en dat hiervoor in Duitsland momenteel geen financiering is.
Hoe beoordeelt u de mogelijkheid om, in gesprek met de Minister van Defensie, de Lelylijn als prioritair aan te merken voor defensietransport wegens onder andere de verbinding met Eemshaven?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u in gesprek met de Europese Investeringsbank over mogelijke financiering van de Nedersaksenlijn en Lelylijn en zo ja, wat is de stand van zaken?
Nee, wanneer geld wordt ontvangen van de Europese Investeringsbank (EIB) betreft het altijd een lening met rente, waarbij conform de begrotingssystematiek de bekostiging van de terugbetaling en de rentevergoeding eerst binnen Nederland geregeld moet worden. Als er zicht is op deze bekostiging, dan kan ook zonder EIB-financiering de MIRT-verkenning opgestart worden. EIB-financiering is daarom wat het Rijk betreft geen oplossing zolang de garanties (en de schuld) voor financiering geheel bij de lidstaat (Nederland) terechtkomen. Voorts geldt dat bij de Nedersaksenlijn en Lelylijn de exploitatiekosten van de lijnen (inclusief onderhoud, rente en aflossing) groter zijn dan de exploitatieopbrengsten. Dit verschil komt ten laste van de Rijksbegroting en hiervoor is tevens geen dekking.
Zo nee, bent u bereid om zelf het gesprek aan te gaan met de Raad van Bestuur van de Europese Investeringsbank over deze opties?
Zie antwoord vraag 9.
De noodzaak voor het opstellen van een Amerikastrategie |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat destijds (2018) enkele van de redenen voor het opstellen van zowel een specifieke strategie tegenover China als een specifieke strategie tegenover Rusland waren: dat dit beide landen zijn die een grote rol spelen op het wereldtoneel op militair, economisch en politiek terrein, dat de invloed van beide landen op deze terreinen grote gevolgen heeft voor de positie van Nederland en de EU, dat men gebaat is bij goede economische en politieke betrekkingen met deze landen maar dat deze betrekkingen in toenemende mate onder druk staan, dat helderheid over de wijze waarop Nederland en de EU inspelen op de veranderende betrekkingen met deze landen van groot belang is en dat daarom een actuele, geïntegreerde, heldere en toekomstbestendige strategie tegenover beide landen niet kan ontbreken?1, 2
Ja.
Deelt u de mening dat ondanks het feit dat afgelopen weken de verhoudingen tussen Nederland en de Europese Unie (EU) enerzijds en de Verenigde Staten anderzijds onder druk zijn komen te staan, de inzet moet zijn de goede onderlinge economische, politieke en militaire betrekkingen te behouden?
Het kabinet deelt de opvatting dat goede betrekkingen met de Verenigde Staten (VS) voor Nederland en voor de EU van cruciaal belang zijn. Zonder de militaire bijdrage van de VS kan op dit moment geen invulling worden gegeven aan onze collectieve veiligheid zoals die vorm krijgt in de NAVO. Politiek, economisch en militair geldt dat de EU en de VS samen sterker staan in de wereld. Het kabinet zet zich daarom in voor een constructieve samenwerking met de Amerikaanse regering, zowel bilateraal als binnen EU-verband.
Hoe ziet u in dit verband de ogenschijnlijke handreiking van de Amerikaanse president Trump aan de Russische president Poetin van de afgelopen weken?
Sinds het begin van de grootschalige Russische invasie in 2022 is de Verenigde Staten een cruciale partner voor Oekraïne. De nieuwe Amerikaanse regering zet in op een spoedig einde aan de gevechten. President Trump heeft aangegeven te willen sturen op een overeenkomst en voorziet daarbij een rol als bemiddelaar. Naar mening van het kabinet is Amerikaanse betrokkenheid bij een duurzame vredesovereenkomst essentieel, naast betrokkenheid van Europa. Amerikaanse betrokkenheid vereist dat Europa de bereidheid toont veel meer verantwoordelijkheid te nemen en significante investeringen te doen in eigen veiligheid, defensie en weerbaarheid.
Het kabinet zal samen met andere Europese bondgenoten blijven uitdragen dat onze belangen gemeenschappelijk zijn en dat Amerikaanse steun voor Oekraïense en Europese veiligheid onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Tegelijkertijd draagt het kabinet uit dat Rusland de agressor is in deze oorlog, en Oekraïne het slachtoffer van die agressie. Het kabinet zet in op rechtvaardige en duurzame vrede waarbij Oekraïne onderhandelt op basis van een positie van kracht. Daarbij is de boodschap van Nederland richting de Verenigde Staten en andere internationale partners om koers te houden ten aanzien van Oekraïne, en in te blijven zetten op vrede door kracht in plaats van oorlog door zwakte.
Hoe ziet u in dit verband de ogenschijnlijke bedreigingen van de Verenigde Staten omtrent een mogelijke Amerikaanse terugtrekking uit de NAVO?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoe ziet u in dit verband de veranderde houding van de Amerikaanse president Trump jegens de veiligheidsinfrastructuur van Europa?
De nieuwe Amerikaanse regering heeft zijn toewijding aan de NAVO herbevestigd, onder meer tijdens de bijeenkomst van de NAVO-Ministers van Defensie op 13 februari 2025. De VS verwacht wel dat de Europese bondgenoten meer verantwoordelijkheid nemen voor de Europese veiligheid, en wijst in dat kader onder andere op de toezeggingen die zijn gedaan tijdens de NAVO Top van Wales in 2014. Gelet op deze duidelijke oproep en de huidige verslechterde Europese veiligheidssituatie, acht het kabinet het, zoals eerder gesteld, van groot belang dat Europese landen meer verantwoordelijk nemen voor hun veiligheid en defensie. Tegelijkertijd is het kabinet van mening dat de VS een cruciale rol speelt binnen de huidige veiligheidsinfrastructuur van Europa, en acht het daarom belangrijk om de VS betrokken te houden. Amerikaanse steun voor Oekraïense en Europese veiligheid blijven onlosmakelijk met elkaar verbonden. De VS vindt daarbij in Europa 30 bondgenoten die economisch en militair met de VS samenwerken en dat zullen blijven doen.
Artikel 5 van het NAVO-verdrag staat. Het samen realiseren van een collectieve afschrikking en verdediging, zoals verankerd in artikel 5, is een prioriteit van dit kabinet. Het kabinet heeft daarom extra middelen beschikbaar gemaakt voor defensie en roept ook andere bondgenoten op te voldoen aan de NAVO-norm om 2% van het bruto binnenlands product te besteden aan defensie. Tegelijkertijd benadrukt de NAVO dat bondgenoten de komende jaren meer zullen moeten gaan uitgeven aan defensie om de collectieve afschrikking en verdediging op peil te houden. De verwachting is dat een besluit hierover zal voorliggen tijdens de NAVO-top in juni. Het kabinet zal daarover voor de NAVO-top een standpunt innemen en uw Kamer hierover informeren.
Deelt u de mening dat het van groot belang is helderheid te hebben over de wijze waarop Nederland en de EU inspelen op de veranderende betrekkingen met de Verenigde Staten, en dat daarom een actuele, geïntegreerde, heldere en toekomstbestendige strategie met betrekking tot de Verenigde Staten nodig is? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om een Amerikastrategie, naar voorbeeld van de al bestaande Chinastrategie en Ruslandstrategie, op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de opvatting dat het belangrijk is om duidelijk te zijn over de Nederlandse inzet, zeker in het licht van de veranderde inzet van de nieuwe Amerikaanse regering. Tegelijkertijd is het kabinet niet voornemens een Amerikastrategie te schrijven. De VS is onze bondgenoot en partner en de inzet van het kabinet t.a.v. de trans-Atlantische relatie zoals eerder met uw Kamer gedeeld3 blijft onverminderd staan.
De Nederlandse inzet is gericht op de voorzetting van de goede betrekkingen tussen Nederland, de EU, en de VS, en waar mogelijk het versterken hiervan. Het is belangrijk om goede relaties aan te gaan met de nieuwe regering en de samenwerking op thema’s van wederzijds belang voort te zetten, zowel in bilateraal als multilateraal verband. Dat is belangrijk voor onze veiligheid en welvaart. Het kabinet blijft zich inspannen voor een constructieve dialoog om onze standpunten over het voetlicht te brengen, ook over de zaken waar we het niet eens zijn. Dit is ook de inzet van het kabinet in Europees verband, waarbij het kabinet onderstreept dat het belangrijk is dat de EU eensgezind optrekt.
Zoals o.a. in antwoord op vraag 4 en 5 aangegeven, is duidelijk dat de veranderende geopolitieke verhoudingen, en daarin de veranderende Amerikaanse koers t.a.v. bijvoorbeeld Europese veiligheid, betekenis hebben voor Europa en Nederland. Het is evident dat deze dynamiek beleidswijzigingen van het kabinet kunnen vragen. Indien dit het geval is, zal het kabinet uw Kamer daarover informeren.
De situatie in de Democratische Republiek Congo en de rol van de Europese Unie |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (NSC), Reinette Klever (PVV) |
|
![]() ![]() |
Op wat voor manier zet het kabinet zich in om effectief, in gezamenlijkheid met internationale partners, te reageren op de humanitaire crisis die gaande is in de Democratische Republiek Congo (DRC)?
Dankzij de flexibele financiering van Nederland kunnen hulporganisaties snel reageren op crises en hulp bieden waar die het hardst nodig is. Zo kon het Verenigde Naties (VN)-noodhulpfonds, Central Emergency Response Fund (CERF), waarvan Nederland een donor is, op 26 januari 2025 direct 19,1 miljoen dollar vrijmaken voor de acute noodsituatie in de DRC en was UNICEF in staat om meteen te reageren op een cholera uitbraak. Ook maakte de Dutch Relief Alliance (DRA) op 6 februari 2025 EUR 3 miljoen vrij voor hulp in Oost-Congo en steunde Nederland in 2024 het humanitaire landenfonds in de DRC met een bijdrage van EUR 10 miljoen. Ook in 2025 zal Nederland aan het humanitaire landenfonds bijdragen.
Verder zet Nederland zich via diplomatieke kanalen in voor een einde aan het geweld in Oost-Congo en een terugkeer naar de regionale vredesprocessen. Zo vroeg de Minister van Buitenlandse Zaken recent aan zijn Rwandese ambtsgenoot in een telefoongesprek aandacht voor de humanitaire situatie in Oost-Congo, en pleitte hij tijdens de Europese Unie (EU) Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) op 24 februari 20251 voor een staakt-het-vuren in de DRC. Ook heeft Nederland in multilateraal verband middels de International Contact Group for the Great Lakes (ICG) in verklaringen op 25 januari en 19 februari 2025 grote zorgen geuit over de humanitaire situatie in Oost-Congo en aangegeven dat humanitaire hulp zonder enige vertraging of voorwaarden toegelaten moet worden.
Wat zullen de gevolgen zijn voor de humanitaire situatie in de DRC van de bevriezing van USAID door president Trump, een organisatie die verreweg de grootste donor aan het land is, en in 2023 alleen al 5,3 miljoen Congolezen bereikte met humanitaire hulp?
In 2024 bedroeg de bijdrage van de VS aan humanitaire hulp in de DRC 68% van het totaal. De gevolgen van de aankondiging om de financiering van USAID programma’s wereldwijd grotendeels stop te zetten worden momenteel in kaart gebracht. Nederland bespreekt met andere donoren hoe de humanitaire inzet onder deze nieuwe omstandigheden zo efficiënt mogelijk kan verlopen.
Kunt u specifiek ingaan op de dringende zorgen van vrouwenorganisaties over wijdverbreid seksueel geweld in het oosten van de DRC en grote tekortkomingen op het gebied van bescherming en sociale basisvoorzieningen? Wat zijn de gevolgen van het bevriezen van USAID voor de vele vrouwen die van Amerikaanse financiering afhankelijk zijn voor veilige abortuszorg, bescherming, en nazorg na gendergerelateerd seksueel geweld?
De gevolgen van de aankondiging om de financiering van USAID programma’s wereldwijd grotendeels stop te zetten worden nog in kaart gebracht. Wel is al duidelijk dat door de geweldsuitbraken in Oost-Congo vrouwen en kinderen vaker slachtoffer worden van seksueel geweld. De hogere noden leiden tot meer vraag naar reeds schaarse sociale basisvoorzieningen. Het wegvallen van USAID programma’s kan leiden tot verdere schaarste en minder voorspelbare toegang tot deze diensten, waaronder op het gebied van veilige abortuszorg, bescherming en nazorg. Daarnaast kan het er voor zorgen dat diversifiëring van toeleveringsketens nodig is, bijvoorbeeld voor pep-kits (kits met antivirale medicijnen die ingenomen kunnen worden nadat mensen risico hebben gelopen op een Hiv-infectie) en anticonceptie. Als onderdeel van bredere inzet op mondiale gezondheid, blijft het kabinet zich inspannen voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, juist ook in conflictgebieden waar deze hulp hard nodig is.
Kunt u specifiek ingaan – in acht nemend dat USAID in 2024 medicijnen en andere levensreddende middelen verzorgde voor 11 miljoen inwoners van de DRC – op de dringende zorgen van gezondheidsorganisaties, die zien dat essentiële hiv-medicijnen niet meer de juiste mensen bereiken door het wegvallen van USAID?
UNAIDS geeft aan dat het door USAID gefinancierde PEPFAR programma (US President’s Emergence Plan for AIDS Relief) in de DRC grotendeels stil is komen te liggen. De toekomst van PEPFAR is op dit moment nog niet duidelijk. Als onderdeel van het BHO beleid blijft Nederland zich inzetten tegen de verspreiding van infectieziektes. De preventie en behandeling van hiv-aids voor vrouwen, meisjes en risicogroepen wordt onderdeel van Nederlandse inzet via het maatschappelijk middenveld.
Klopt het dat door het wegvallen van de steun vanuit USAID de risico’s op het versnellen van besmettingen van cholera sterk verhoogd is? Hoe schat u het risico in op de uitbraak van andere mogelijk dodelijke ziektes, zoals mpox en ebola? Welke risico’s brengt dit met zich mee op het gebied van pandemieën voor Europa en Nederland? Welke maatregelen zijn er volgens uw ministerie nodig om die risico’s te beperken?
De impact van de aankondiging om de financiering van USAID programma’s wereldwijd stop te zetten is nog niet duidelijk. Zie ook het antwoord op vraag 2. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) geeft aan dat de gezondheidssituatie door het recente geweld heel zorgwekkend is. Veel mensen in Goma zijn aangewezen op vervuild water uit het Kivu-meer. Ook zijn veel van de 128 mpox patiënten die tijdens gewapende gevechten de behandelcentra in Goma ontvluchtten nog niet teruggevonden. Door het geweld is surveillance van ziekte-uitbraken moeilijk en door de uitval van de elektriciteitsvoorziening komt de gekoelde distributieketen van vaccins en medicijnen in gevaar. Al dit tezamen verhoogt de kans op ziekte-uitbraken. Zo werden in het Buhimba district in Goma binnen een week 70 nieuwe cholerapatiënten gemeld, waarvan 80% afkomstig was uit vluchtelingenkampen in Noord-Kivu. Ziektes stoppen niet aan de grens. Met name toegang tot goede gezondheidsdiensten voor vrouwen, meisjes en kwetsbare groepen zijn van belang. Dit vergroot de kans dat ziektes vroegtijdig worden ontdekt en verkleint de kans op pandemieën. Daarom blijft het Kabinet hier wereldwijd in investeren.
Hoe zullen deze gevolgen van de bevriezing van USAID verergerd worden met de bezuinigingen op humanitaire hulp die plaatsvinden in de EU en haar lidstaten, waaronder Nederland?
Zie het antwoord op vraag 2.
Ziet het kabinet een rol voor de EU als het gaat om het opvangen van mogelijk negatieve consequenties voor de al nijpende situatie in de DRC van het bevriezen van USAID? Is het kabinet het eens dat dit niet alleen een kwestie is van solidariteit, maar dat het ook in het Europese belang is, met het oog op geopolitiek, gezondheid en economie?
In EU-verband wordt momenteel in kaart gebracht wat de impact zal zijn van de aankondiging om de financiering van USAID programma’s wereldwijd grotendeels stop te zetten. De impact op ontvangende landen en organisaties, hoe dat raakt aan EU-belangen en -programma’s en wat daarbij het handelingsperspectief is, maakt hier onderdeel van uit.
Bij welke vorm van ontwikkelingssamenwerking hoort volgens u de prioriteit te liggen in de DRC?
Nederland heeft geen bilaterale ontwikkelingshulprelatie met de DRC. Wel draagt Nederland bij aan het bevorderen van veiligheid en stabiliteit in Oost-Congo en de bredere regio via het regionale Grote Merenprogramma. Zoals op 20 februari jl. in de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp aan de Tweede Kamer gemeld, zal dit programma worden afgebouwd. Dat zal op verantwoorde wijze gebeuren. Wel wordt er blijvend humanitaire hulp geboden aan DRC, zie ook het antwoord op vraag 1.
Bent u het eens met de stelling dat Nederlandse en Europese bedrijven een verplichting hebben om bij inkopen van grondstoffen ook rekening te houden met potentiële negatieve effecten op de lokale bevolking van de handelspartner?
Het kabinet verwacht dat Nederlandse bedrijven ondernemen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen. Wanneer Nederlandse (en Europese) bedrijven boven bepaalde drempelwaarden de zogeheten conflictmineralen (goud, tin, tantaal en wolfraam) importeren hebben zij, op basis van de Europese Conflictmineralenverordening (Verordening 2017/821), een gepaste zorgvuldigheidsverplichting. Dat betekent dat zij potentiële negatieve effecten op mens en milieu in hun waardeketens moeten identificeren en waar mogelijk tegen moeten gaan. In het artikel van de Verordening over verslaglegging en evaluatie is opgenomen dat ook de effecten ter plaatse moeten worden meegenomen. Uit de eerste evaluatie2 gepubliceerd eind 2024 kwam naar voren dat er meer tijd en data nodig zijn om de effecten op lokale stakeholders vast te kunnen stellen. Na dit eerste review zal de Verordening elke drie jaar geëvalueerd worden. In Nederland houdt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) toezicht op de Verordening.
Kunt u een beeld schetsen van de omstandigheden in de mijnbouw in de DRC, specifiek in het gebied onder controle van M23?
Met betrekking tot de winning van conflictmineralen in Oost-Congo is het relevant een onderscheid te maken tussen grootschalige mijnbouw en artisanale kleinschalige mijnbouw (ASM). In de provincies waar M23 zijn invloed uitbreidt is vooral de ASM winning van goud, tin, tantaal en wolfraam relevant en als bron van inkomsten tevens een grondoorzaak van het voortdurende conflict.
De situatie in de ASM is ondanks jarenlange inspanning van lokale actoren en internationale partners zeer complex. Deze sector is grotendeels informeel en vindt in Oost-Congo onder andere plaats in afgelegen gebieden waar de overheid geen effectieve controle heeft. Misstanden zoals aanwezigheid van of controle door niet-statelijke en statelijke gewapende groeperingen in de mijnen, geweld, corruptie en ernstige schendingen van mensenrechten waaronder vrouwenrechten en ook kinderarbeid worden veelvuldig gerapporteerd. Inkomsten uit de mijnen worden gebruikt voor conflictfinanciering, en controle over de mijnen geven aanleiding tot conflict en spanningen, bijvoorbeeld over land- en exploitatierechten. Ook de werkomstandigheden in de mijnbouw, sociale impact zoals de positie van vrouwen en milieu-impact zijn zorgpunten.
Ondersteuning vanuit donoren, internationale partners, ngo’s en bedrijven voor formalisatie, certificerings- en traceerbaarheidsinitiatieven brengen verbetering in specifieke mijnbouwgemeenschappen. Tegelijkertijd wijzen onderzoeken uit dat schaalbaarheid vaak ontbreekt en er op veel plekken nog geen sprake is van een betere veiligheidssituatie of van betere mijnbouwpraktijken.3 Private certificeringsmechanismes worden omzeild en er vindt «vervuiling» van schone ketens plaats. Ook is het een probleem om de mijnwerkers eerlijk te laten delen in de verdiensten van verantwoorde productie, en worden kosten van certificering vaak gedragen door de actoren aan het begin van de keten. Internationale bedrijven blijven daarom huiverig om ASM grondstoffen, ook al zijn ze gecertificeerd, in te kopen. Het kabinet volgt ontwikkelingen in de regio en de situatie in de mijnbouw.
Bent u bekend met het oordeel van de VN dat Rwanda de facto controle heeft over M23? Wat is de beoordeling van Nederland en de Europese Unie?
Nederland deelt de visie van de VN over de Rwandese steun aan M23, zoals ook bewezen in rapporten van de VN Group of Experts. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VNVR) en de EU hebben verklaard dat de opmars van M23 en de aanwezigheid van Rwandese troepen op Congolees grondgebied een schending van het internationaal recht en het VN Handvest betekent. Tijdens de VN Veiligheidsraad op 21 februari jl. werd dan ook resolutie 2773 unaniem aangenomen, met als belangrijkste punten een oproep aan M23 om gewelddadigheden te staken en zich onmiddellijk terug te trekken uit Goma, Bukavu en andere veroverde gebieden. Ook wordt Rwanda in deze resolutie opgeroepen steun aan M23 te staken en Rwandese troepen van DRC grondgebied terug te trekken. De VNVR sprak ook de mogelijkheid uit tot opleggen van aanvullende maatregelen om het bovenstaande te bewerkstelligen.
Nederland spreekt Rwanda bilateraal, via de EU, en via de International Contact Group for the Great Lakes (ICG) aan op zijn steun voor M23 en zijn schending van de soevereiniteit van de DRC door de aanwezigheid van duizenden Rwandese militairen op Congolees grondgebied. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Bent u bekend met de oproep van 64 organisaties, voornamelijk uit de Democratische Republiek Congo, aan de Europese Unie om het Memorandum of Understanding met Rwanda ter waarde van 900 miljoen te annuleren vanwege de steun van het land aan de rebellengroep?1 Wat vindt Nederland dat de Europese reactie moet zijn op deze oproep?
Ja wij zijn bekend met deze oproep. De brief5, onderschreven door het maatschappelijk middenveld uit zowel de EU als uit de DRC, roept op het partnerschap tussen de EU en Rwanda op het gebied van kritieke grondstoffen op te schorten, de beoordeling van strategische projecten onder de CRMA in Rwanda te pauzeren, anti-corruptie en beheer van de mijnbouwsector in de DRC te bevorderen en in te zetten op transparantie en accountability in de grondstoffenketen.
Het grondstoffenpartnerschap met Rwanda is in de vorm van een niet-bindend Memorandum of Understanding (MoU). Daarin wordt gesteld dat het partnerschap beoogt bij te dragen aan de transparantie, traceerbaarheid en het versterken van de strijd tegen de illegale handel in grondstoffen in de regio. Het partnerschap ziet specifiek toe op het aanpakken van illegale handel en witwassen. Het MoU dient zodoende als vertrekpunt voor de dialoog met Rwanda over deze zorgen. De 900 miljoen euro waarnaar verwezen wordt in de vraag is niet direct verbonden met het MoU, dit budget is in den brede beschikbaar gesteld onder de Global Gateway-inzet met Rwanda, hierbij worden investeringen gedaan in de gezondheidssector, agrofood en educatie. Momenteel wordt in EU-verband gesproken over mogelijke opschorting van het MoU, als onderdeel van maatregelen richting Rwanda om de steun aan M23 en de recente opmars in Oost-Congo te veroordelen. Tijdens de EU RBZ op 24 februari 2025 heeft Nederland gepleit voor een schorsing van het MoU als één van de mogelijke maatregelen tegen Rwanda. Wel benadrukt Nederland dat maatregelen als deze hand in hand moeten gaan met politiek dialoog op hoog niveau.
In overeenstemming met de oproep in de brief beogen de EU en Nederland verantwoorde winning, transparantie van grondstoffenketens en traceerbaarheid/certificering van grondstoffen uit de Grote Merenregio te vergroten en tegelijkertijd een bijdrage te leveren aan de directe veiligheidssituatie en de (werk)omstandigheden in de mijnbouw en lokale handel, zoals ook aangegeven in de beantwoording van eerdere vragen van het lid Ceder met kenmerk 2025Z01800.
Herinnert u zich uw antwoord op de vragen van 10 december 2024, dat Europese steun aan het Rwandese leger specifiek is bedoeld voor hun inzet in Cabo Delgado, en niet als steun voor het Rwandese leger in het algemeen? Kunt u zich echter voorstellen dat álle steun aan het Rwandese leger negatief gepercipieerd wordt in de regio vanwege de vermoedelijke steun van dit leger aan M23? Voert de Nederlandse ambassade gesprekken hierover met lokale actoren en zo ja, wat komt er uit deze gesprekken?
Zoals in de beantwoording op de vragen van 10 december 2024 gemeld6, is Rwanda voor Mozambique en de EU een belangrijke veiligheidspartner die actief en met succes bijdraagt aan terrorismebestrijding in de provincie Cabo Delgado. Omdat ook Nederland belang hecht aan de veiligheid en stabiliteit van Mozambique, heeft het ingestemd met continuering van de steunmaatregel aan Mozambique via het European Peace Facility (EPF). Vanwege de verslechterde situatie in Oost-Congo en de betrokkenheid van het Rwandese leger daarbij, is in dat besluit opgenomen dat Rwanda zich constructief op dient te stellen in de regionale vredesprocessen die beogen een duurzame vrede in Oost-Congo te bereiken. Over de toekomst van de steunmaatregel wordt op dit moment in EU-verband gesproken.
De Nederlandse ambassade in Mozambique voert geen gesprekken met lokale autoriteiten over de inzet van Rwandese troepen in Mozambique noch over de activiteiten van Rwandese troepen elders in de regio. Indien met Mozambikaanse actoren gesprekken over militaire inzet plaatsvinden, gaat dat over de steun die door de EU wordt gegeven aan het Mozambikaanse leger en onder leiding van de EU ambassadeur: voorheen via het trainen van specialistische eenheden (EUTM, tot en met medio 2024) en nu via meer generieke steun aan het Mozambikaanse defensieapparaat via de EU Militaire Assistentie Missie (EUMAM). De Mozambikaanse autoriteiten laten zich blijvend positief uit over de Rwandese bijdrage aan stabiliteit in Cabo Delgado, maar hebben geen formeel standpunt ingenomen ten aanzien van de Rwandese militaire activiteiten in de DRC.
Bent u bekend met de berichtgeving die suggereert dat hooggeplaatste officieren in de door de EU gesteunde missie in Cabo Delgado ook worden geplaatst in het Oosten van Congo?2 Wordt deze berichtgeving onafhankelijk geverifieerd? Zo nee, kunt u zich er in Europa voor inzetten dat dit gebeurt? Wat moet de consequentie volgens u zijn als dit waar blijkt?
Ja, hier zijn wij mee bekend. Net als bij andere steunmaatregelen zijn er via het EPF monitoringsmaatregelen ingesteld om adequaat gebruik van middelen en de naleving van mensenrechten en internationaal recht te waarborgen. Wanneer sprake is van misbruik van EPF-steun, kan de EU een steunmaatregel opschorten of beëindigen. Er wordt momenteel in EU-verband gesproken over de strategische inzet in de Grote Meren regio als gevolg van recente gebeurtenissen, de EPF steunmaatregel en de naleving van internationaal recht maakt hier onderdeel van uit.
Bent u het eens met de stelling dat als Rwanda M23 inderdaad actief steunt, het tegenstrijdig beleid is om zowel op te roepen tot een verbetering van de humanitaire situatie in de DRC, maar ondertussen ook nieuwe deals te sluiten met Rwanda die negatief bijdragen aan de huidige humanitaire situatie?
Het mij niet duidelijk op welke nieuwe deals hier wordt gedoeld.
Het kabinet veroordeelt de steun van Rwanda aan rebellengroep M23, alsook de schending van de soevereiniteit van de DRC. Nederland roept Rwanda op deze steun te staken en haar troepen terug te trekken uit de DRC. Tegelijkertijd is het kabinet bezorgd over de snelle opmars van M23 in Oost-Congo en de verslechterde humanitaire situatie. Hierom roept Nederland op tot een verbetering van de humanitaire situatie en draagt het middels financiële bijdragen aan verschillende humanitaire fondsen en programma’s bij aan verlichting van humanitaire noden in Oost-Congo. Zie ook het antwoord op vraag 1 en vraag 11.
Wat is de positie van Nederland in Europese gesprekken over sancties tegen Rwanda?
Er zijn momenteel EU-sancties in werking tegen leden van M23 en functionarissen van het Rwandese leger. In EU verband is gesproken over maatregelen de druk op M23 en Rwanda te vergroten om de territoriale integriteit van de DRC en het VN-Handvest te respecteren. In de eerdergenoemde EU-verklaring van 25 januari 2025 benadrukte de Hoge Vertegenwoordiger (HV) van de Unie dat de EU alle middelen waarover zij beschikt zal inzetten om degenen die verantwoordelijk zijn voor de instandhouding van het gewapende conflict en van instabiliteit en onveiligheid in de DRC ter verantwoording te roepen. Sancties maken hier ook onderdeel van uit. Nederland heeft tijdens de RBZ op 24 februari jl. aangegeven additionele sancties te verwelkomen. Momenteel wordt in EU verband gesproken over de verdere uitwerking van het politieke besluit tijdens deze RBZ op het implementeren van additionele sancties, als na afloop aangekondigd door de HV.
Hoe zet de Europese Unie zich in om te bemiddelen tussen M23 en de regering van de DRC?
In september 2024 is een EU Speciaal Vertegenwoordiger (EUSV) voor de Grote Meren regio aangetreden. Hiermee komt tot uitdrukking het engagement van de EU om vrede, stabiliteit en duurzame ontwikkeling te bevorderen in het Grote Meren gebied.
De EUSR steunt zowel het door Angola geleide Luanda Proces, als de door het East African Community (EAC) geleide Nairobi Proces, welke er naar streeft om alle belanghebbenden, waaronder de regering van de DRC en gewapende groepen zoals M23, te betrekken bij het vinden van een vreedzame oplossing voor het conflict door middel van dialoog en onderhandelingen. Uit recente diplomatieke inspanningen door de Ontwikkelingsgemeenschap voor Zuidelijk Afrika (SADC) en de Oost-Afrikaanse Gemeenschap (EAC) is een voorstel gekomen om de Luanda en Nairobi processen samen te voegen en onder te brengen bij de Afrikaanse Unie, onder leiderschap van drie nieuwe bemiddelaars.
Hoe weegt u de opmerkingen van VN vredesmissieleider Vivian van de Perre dat MONUSCO aanloopt tegen tekorten? Hoe gaat u gehoor geven aan haar oproep aan de internationale gemeenschap om zo snel mogelijk actie te ondernemen om de situatie in de DRC te verbeteren?
De tekorten bij MONUSCO en de grote behoefte aan hulpgoederen acht Nederland zorgelijk, gegeven dat de reeds dramatische humanitaire situatie in Oost-Congo verder verslechterd. Graag verwijzen wij u voor nadere analyse van de humanitaire situatie en de tekorten bij MONUSCO naar de Kamerbrief inzake de humanitaire situatie in Oost-Congo in reactie op verzoek (kenmerk 2025Z02162/2025D07513), welke de Kamer spoedig zal toekomen.
VN vredesmissieleider Van de Perre benadrukt het belang van terugkeer naar de onderhandelingstafel, hetgeen alleen mogelijk is als de leden van de VNVR en verdere internationale gemeenschap genoeg druk uitoefenen op Rwanda en de DRC.8 Het kabinet streeft naar een hernieuwd staakt-het-vuren en een politieke oplossing voor de oorlog in Oost-Congo. Zie tevens de beantwoording op vraag 1 en vraag 11.
Kunt u een beeld schetsen van de gevolgen voor de veiligheids- en humanitaire situatie in de DRC mocht MONUSCO zich terugtrekken?
De VN Veiligheidsraad uitte op 19 februari jl. zorgen over de impact van M23 op de effectiviteit van MONUSCO. De opmars van M23 heeft impact op de bewegingsvrijheid van MONUSCO en negatieve consequenties voor het effectief uitvoeren van het mandaat. Voor een schets van de gevolgen hiervan, evenals de gevolgen van mogelijke terugtrekking van MONSUCO voor de veiligheids- en humanitaire situatie in de DRC, verwijzen wij u naar de Kamerbrief inzake de humanitaire situatie in Oost-Congo in reactie op verzoek met kenmerk 2025Z02162/2025D07513, welke uw Kamer spoedig zal toekomen.
Het vervolg ten aanzien van de zaak van Tent of Nations en effectieve bescherming van Palestijnen |
|
Kati Piri (PvdA), Don Ceder (CU) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger over de zaak van Tent of Nations?1 Klopt het dat de zaak van Tent of Nations, die al langer dan dertig jaar loopt, het langstlopende landregistratieproces in Israël is?
Heeft u, zoals toegezegd bij het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken in februari, bij de Europese Unie (EU)-Israël Associatieraad Minister Sa’ar aangesproken op de zaak Tent of Nations? Zo ja, wat was de reactie van Minister Sa’ar?
Is er inmiddels duidelijkheid gegeven waarom de beoordeling van de stukken zo lang duurt en waarom er opnieuw vertraging is? Zou u deze kwestie opnieuw en met spoed kunnen aankaarten bij de Israëlische autoriteiten?
In eerdere beantwoording gaf het kabinet aan dat uit gesprekken met de Coordination of Government Activities in the Territories (COGAT) bleek dat het aanleggen van de twee wegen in de buurt van de Tent of Nations niet is toegestaan en dat COGAT stelde hierop zullen handhaven; is dit inmiddels gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat het Hooggerechtshof op 8 oktober 2024 de uitspraak heeft gedaan dat de staat Israël de wegen moest verwijderen binnen zestig dagen en dat als de staat in gebreke zou blijven, de familie Nassar naar de Civil Court in Jeruzalem zou kunnen gaan?
Klopt het dat op 6 februari 2025 bij de Civil Court de uitspraak werd gedaan dat het land waar de wegen zijn aangelegd inderdaad aan de familie Nassar toebehoren? Indien dat zo is, kan het kabinet dan bij COGAT en Israëlische autoriteiten ook op directe naleving aandringen? Welke pressiemiddelen heeft de familie indien aan de uitspraak geen gehoor wordt gegeven?
Ziet u ook dat er meer constructies en wegen worden gebouwd en de incidenten toenemen? Kan u opnieuw met spoed contact opnemen met COGAT om te handhaven en de illegale structuren te verwijderen en te zorgen voor feitelijke bescherming aan de eigenaren van het gebied en hun bezoekers?
Erkent u dat door te lang te wachten een feitelijk onomkeerbare situatie dreigt te ontstaan en dat dit, in afwachting van een definitieve uitspraak, zeer onwenselijk is? Kan u COGAT wijzen op hun eerdere toezegging om op te treden en verzoeken dit alsnog te doen?
Hoe verhouden de antwoorden van uw ambtsvoorganger dat volgens het bezettingsrecht de Israëlische militaire commandant verantwoordelijk is voor de veiligheid van de Palestijnse burgerbevolking zich tot de afspraken die tussen de Israëlische autoriteiten en de Palestijnse Autoriteit (PA) zijn gemaakt en de verschillende rollen ten aanzien van Area A, B, C? Kan het kloppen dat de praktische afspraken niet te verklaren zijn vanuit het bezettingsrecht, maar juist uit de lex specialis, voortvloeiend uit afspraken die rond de Oslo-akkoorden zijn gemaakt?
Herinnert u zich het antwoord van uw ambtsvoorganger dat Israëlische politiebureaus zich geregeld in gesloten nederzettingen bevinden, die Palestijnen alleen mogen betreden na goedkeuring en onder begeleiding? Bent u bereid om de Israëlische regering aan te spreken op het feitelijk mogelijk te maken van het doen van aangifte op bereikbare locaties?
Kunt u uiteenzetten welke afspraken er zijn gemaakt tussen de PA en de Israëlische autoriteiten ten aanzien van de veiligheid en bescherming van Palestijnse burgers in Area C? Zou u hierbij ook specifiek in kunnen gaan op afspraken ten aanzien van de mogelijkheid voor Palestijnen om ongehinderd aangifte te kunnen doen?
Kunt u aangeven welke afspraken er specifiek zijn gemaakt ten aanzien van de rollen van de Palestijnse politie en de Israëlische autoriteiten en de afbakening van de verschillende bevoegdheden? Zou u, indien deze er zijn, kunnen verwijzen naar documenten waarin deze afspraken zijn vastgelegd?
Bent u bekend met het feit dat er reeds 22.458 mensen de petitie tegen het staatsbezoek aan Kenia op 18 maart hebben ondertekend?1
Hoe reageert u op de zorg van veel (veelal jonge) Kenianen dat het staatsbezoek van het koningspaar en de Ministers zal worden gezien als steunbetuiging aan president Ruto, die onderworpen is aan hevige kritiek vanwege mensenrechtenschendingen in Kenia?
Deelt u deze zorgen over de ernstige schendingen van mensenrechten in Kenia sinds de grootschalige protesten in de zomer 2024 en het hardhandige optreden daartegen door het regime van Ruto, waarbij meer dan 40 jonge Kenianen om het leven kwamen?
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat het staatsbezoek extra legitimiteit geeft aan een regering die zich recent schuldig heeft gemaakt aan dergelijke repressie?
Hoe ziet u de betrokkenheid van president Ruto bij het verkiezingsgeweld in Kenia in 2007–2008, waarbij meer dan 1000 Kenianen om het leven kwamen, en waarvoor Ruto is aangeklaagd door het ICC voor misdaden tegen de mensheid?
Bent u bereid om zich in Kenia krachtig uit te spreken tegen het regime van president Ruto, en ook een signaal af te geven richting de Keniaanse jongeren dat de internationale gemeenschap toekijkt? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of en hoe mensenrechten centraal staan in de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Kenia, en hoe dit tot uiting zal komen tijdens het staatsbezoek?
Bent u bereid om in overleg met andere EU-lidstaten en internationale partners gezamenlijk op te treden tegen mensenrechtenschendingen in Kenia en hierover publiekelijk stelling te nemen?
Kunt u deze vragen, elk afzonderlijk, zo snel mogelijk beantwoorden, maar in ieder geval voor het tweeminutendebat over de Raad Buitenlandse Zaken op donderdag 13 maart aanstaande?
De noodzaak voor het opstellen van een Amerikastrategie |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat destijds (2018) enkele van de redenen voor het opstellen van zowel een specifieke strategie tegenover China als een specifieke strategie tegenover Rusland waren: dat dit beide landen zijn die een grote rol spelen op het wereldtoneel op militair, economisch en politiek terrein, dat de invloed van beide landen op deze terreinen grote gevolgen heeft voor de positie van Nederland en de EU, dat men gebaat is bij goede economische en politieke betrekkingen met deze landen maar dat deze betrekkingen in toenemende mate onder druk staan, dat helderheid over de wijze waarop Nederland en de EU inspelen op de veranderende betrekkingen met deze landen van groot belang is en dat daarom een actuele, geïntegreerde, heldere en toekomstbestendige strategie tegenover beide landen niet kan ontbreken?1, 2
Ja.
Deelt u de mening dat ondanks het feit dat afgelopen weken de verhoudingen tussen Nederland en de Europese Unie (EU) enerzijds en de Verenigde Staten anderzijds onder druk zijn komen te staan, de inzet moet zijn de goede onderlinge economische, politieke en militaire betrekkingen te behouden?
Het kabinet deelt de opvatting dat goede betrekkingen met de Verenigde Staten (VS) voor Nederland en voor de EU van cruciaal belang zijn. Zonder de militaire bijdrage van de VS kan op dit moment geen invulling worden gegeven aan onze collectieve veiligheid zoals die vorm krijgt in de NAVO. Politiek, economisch en militair geldt dat de EU en de VS samen sterker staan in de wereld. Het kabinet zet zich daarom in voor een constructieve samenwerking met de Amerikaanse regering, zowel bilateraal als binnen EU-verband.
Hoe ziet u in dit verband de ogenschijnlijke handreiking van de Amerikaanse president Trump aan de Russische president Poetin van de afgelopen weken?
Sinds het begin van de grootschalige Russische invasie in 2022 is de Verenigde Staten een cruciale partner voor Oekraïne. De nieuwe Amerikaanse regering zet in op een spoedig einde aan de gevechten. President Trump heeft aangegeven te willen sturen op een overeenkomst en voorziet daarbij een rol als bemiddelaar. Naar mening van het kabinet is Amerikaanse betrokkenheid bij een duurzame vredesovereenkomst essentieel, naast betrokkenheid van Europa. Amerikaanse betrokkenheid vereist dat Europa de bereidheid toont veel meer verantwoordelijkheid te nemen en significante investeringen te doen in eigen veiligheid, defensie en weerbaarheid.
Het kabinet zal samen met andere Europese bondgenoten blijven uitdragen dat onze belangen gemeenschappelijk zijn en dat Amerikaanse steun voor Oekraïense en Europese veiligheid onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Tegelijkertijd draagt het kabinet uit dat Rusland de agressor is in deze oorlog, en Oekraïne het slachtoffer van die agressie. Het kabinet zet in op rechtvaardige en duurzame vrede waarbij Oekraïne onderhandelt op basis van een positie van kracht. Daarbij is de boodschap van Nederland richting de Verenigde Staten en andere internationale partners om koers te houden ten aanzien van Oekraïne, en in te blijven zetten op vrede door kracht in plaats van oorlog door zwakte.
Hoe ziet u in dit verband de ogenschijnlijke bedreigingen van de Verenigde Staten omtrent een mogelijke Amerikaanse terugtrekking uit de NAVO?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoe ziet u in dit verband de veranderde houding van de Amerikaanse president Trump jegens de veiligheidsinfrastructuur van Europa?
De nieuwe Amerikaanse regering heeft zijn toewijding aan de NAVO herbevestigd, onder meer tijdens de bijeenkomst van de NAVO-Ministers van Defensie op 13 februari 2025. De VS verwacht wel dat de Europese bondgenoten meer verantwoordelijkheid nemen voor de Europese veiligheid, en wijst in dat kader onder andere op de toezeggingen die zijn gedaan tijdens de NAVO Top van Wales in 2014. Gelet op deze duidelijke oproep en de huidige verslechterde Europese veiligheidssituatie, acht het kabinet het, zoals eerder gesteld, van groot belang dat Europese landen meer verantwoordelijk nemen voor hun veiligheid en defensie. Tegelijkertijd is het kabinet van mening dat de VS een cruciale rol speelt binnen de huidige veiligheidsinfrastructuur van Europa, en acht het daarom belangrijk om de VS betrokken te houden. Amerikaanse steun voor Oekraïense en Europese veiligheid blijven onlosmakelijk met elkaar verbonden. De VS vindt daarbij in Europa 30 bondgenoten die economisch en militair met de VS samenwerken en dat zullen blijven doen.
Artikel 5 van het NAVO-verdrag staat. Het samen realiseren van een collectieve afschrikking en verdediging, zoals verankerd in artikel 5, is een prioriteit van dit kabinet. Het kabinet heeft daarom extra middelen beschikbaar gemaakt voor defensie en roept ook andere bondgenoten op te voldoen aan de NAVO-norm om 2% van het bruto binnenlands product te besteden aan defensie. Tegelijkertijd benadrukt de NAVO dat bondgenoten de komende jaren meer zullen moeten gaan uitgeven aan defensie om de collectieve afschrikking en verdediging op peil te houden. De verwachting is dat een besluit hierover zal voorliggen tijdens de NAVO-top in juni. Het kabinet zal daarover voor de NAVO-top een standpunt innemen en uw Kamer hierover informeren.
Deelt u de mening dat het van groot belang is helderheid te hebben over de wijze waarop Nederland en de EU inspelen op de veranderende betrekkingen met de Verenigde Staten, en dat daarom een actuele, geïntegreerde, heldere en toekomstbestendige strategie met betrekking tot de Verenigde Staten nodig is? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om een Amerikastrategie, naar voorbeeld van de al bestaande Chinastrategie en Ruslandstrategie, op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de opvatting dat het belangrijk is om duidelijk te zijn over de Nederlandse inzet, zeker in het licht van de veranderde inzet van de nieuwe Amerikaanse regering. Tegelijkertijd is het kabinet niet voornemens een Amerikastrategie te schrijven. De VS is onze bondgenoot en partner en de inzet van het kabinet t.a.v. de trans-Atlantische relatie zoals eerder met uw Kamer gedeeld3 blijft onverminderd staan.
De Nederlandse inzet is gericht op de voorzetting van de goede betrekkingen tussen Nederland, de EU, en de VS, en waar mogelijk het versterken hiervan. Het is belangrijk om goede relaties aan te gaan met de nieuwe regering en de samenwerking op thema’s van wederzijds belang voort te zetten, zowel in bilateraal als multilateraal verband. Dat is belangrijk voor onze veiligheid en welvaart. Het kabinet blijft zich inspannen voor een constructieve dialoog om onze standpunten over het voetlicht te brengen, ook over de zaken waar we het niet eens zijn. Dit is ook de inzet van het kabinet in Europees verband, waarbij het kabinet onderstreept dat het belangrijk is dat de EU eensgezind optrekt.
Zoals o.a. in antwoord op vraag 4 en 5 aangegeven, is duidelijk dat de veranderende geopolitieke verhoudingen, en daarin de veranderende Amerikaanse koers t.a.v. bijvoorbeeld Europese veiligheid, betekenis hebben voor Europa en Nederland. Het is evident dat deze dynamiek beleidswijzigingen van het kabinet kunnen vragen. Indien dit het geval is, zal het kabinet uw Kamer daarover informeren.
De ontwikkelingen omtrent de strategische partnerschappen tussen de Europese Unie en Jordanië, Libië, Polen en Griekenland |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Reinette Klever (PVV), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Welke formele rol speelt de nieuw aangestelde Commissioner for the Mediterranean, Dubravka Šuica, bij het strategisch partnerschap? Welke relatie is er tussen dit partnerschap en het New Pact for the Mediterranean?
Kunt u inzage geven hoeveel financiële steun naar (samenwerking rondom) grensmanagement, mensensmokkel en mensenhandel gaat vanuit de Europese Unie? Worden er ook andere vormen van ondersteuning gebieden rondom deze onderwerpen vanuit de Europese Unie? Welke vormen zijn dit?
Kunt u inzage geven in de rol van Europese agentschappen, specifiek EASO, Frontex en Europol, bij het partnerschap?
Welke rol ligt er voor Nederland in de «implementation roadmap under the Jordan-EU Association Agreement framework» waarover de Europese Commissie communiceert? Wat is de inzet van Nederland hierin?
Kunt u met de eerdere reactie op de schriftelijke vragen ter voorbereiding van de informele JBZ raad van afgelopen januari («Nederland spant zich er in Europees verband voor in om de toetsing en monitoring van de mensenrechtensituatie te versterken en dat eventuele zorgen op dit vlak onderdeel zijn van de dialoog met partnerlanden») in het achterhoofd terugkomen op de toezegging om huidige monitoring te delen met de Kamer zoals is gecommuniceerd rondom de motie van het lid Boomsma, Kamerstuk 36 600 XX, nr. 24?
Kunt u inzage geven in welke voorwaarden Nederland inzet binnen het EU-Jordanië partnerschap, met in het achterhoofd de eerdere reactie op de schriftelijke vragen ter voorbereiding van de informele JBZ raad van afgelopen januari («Ook bepleit Nederland dat macro-financiële bijstand dient te voldoen aan de gebruikelijke voorwaarden, waaronder mensenrechten, de rechtstaat, effectieve democratische mechanismen, een hervormingsagenda en een link met het IMF-programma»)?
Naast het partnerschap met Jordanie is er afgelopen jaar een partnerschap opgezet tussen de Europese Unie en Libanon. Kunt u inzage geven in de huidige invulling van het partnerschap tussen de Europese Unie en Libanon en de inzet van Nederland?
Bent u op de hoogte van de recente ontdekking van een massagraf met de lichamen van ten minste 28 migranten uit Sub-Sahara Afrika in het zuidoosten van Libië?
Kunt u in VN-verband een oproep doen om een nieuwe Fact-Finding Mission on Libya te starten?
Hoe beoordeelt u het recente advies van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel over de versterking van de governance aanpak mensenhandel, en hoe zal dit worden geïmplementeerd in het huidige beleid?
Welke maatregelen neemt de regering om de identificatie en bescherming van slachtoffers van mensenhandel onder migranten en asielzoekers in Nederland te verbeteren, met name degenen die via Libië zijn gereisd?
Is deze assessment reeds afgerond en, zo ja, kan deze openbaar worden gemaakt? Zo nee, wat is de reden voor eventuele vertraging?
Op welke wijze wordt in deze review getoetst of EUBAM Libya effectief bijdraagt aan stabiliteit, grensbeheer en rechtsstatelijkheid in Libië?
Wordt in de beoordeling van EUBAM Libya ook rekening gehouden met recente berichten over de vondst van massagraven in Libië en de mogelijke betrokkenheid van gewapende groepen?
Kunt u aangeven wanneer het actieplan dat volgens de procedure rondom het Schengenevaluatiemechanisme volgt op de evaluatie wordt gepubliceerd?1 Bespreekt Nederland met Polen de concrete verbeterpunten zoals genoemd in de samenvatting van de Schengenevaluatie, specifiek aanbeveling 13, 14, 15 en 16? Kunt u hierop reflecteren, met in het achterhoofd de beantwoording van de schriftelijke vragen ter voorbereiding van de informele JBZ raad van afgelopen januari («De Europese Commissie heeft een belangrijke rol en verantwoordelijkheid ten aanzien van monitoring en naleving van geldende wet- en regelgeving, dit gebeurt onder meer aan de hand van het Schengenevaluatiemechanisme»)?
Kunt u aangeven welke mogelijkheden er zijn voor Frontex om dergelijke signalen te onderzoeken aangezien er geen Frontex medewerkers werkzaam zijn aan de Pools-Belarussische grens, met in het achterhoofd de eerdere reactie op de schriftelijke vragen ter voorbereiding van de informele JBZ raad van afgelopen januari («Daarnaast kunnen eventuele signalen van pushbacks via het klachtenmechanisme bij het Fundamental Rights Bureau van Frontex aangekaart worden. Deze signalen worden dan onderzocht en de conclusies worden geadresseerd in de Management Board waarin alle lidstaten vertegenwoordigd zijn.»)?
Kunt u aangeven welke signalen van pushbacks over de gehele Europese Unie wel zijn besproken tijdens het Frontex Management Board van 22 en 23 januari («Tijdens de Management Board van 22 en 23 januari 2025 zijn geen signalen van pushbacks aan de Poolse buitengrens geagendeerd»)?
Wanneer zal de Kamer geïnformeerd worden over de opvolging van het rapport zoals gevraagd in de schriftelijke vragen ter voorbereiding op de informele JBZ raad van afgelopen januari? Wordt hierin meegenomen welke concrete stappen het Ministerie van Asiel en Migratie zal ondernemen naar aanleiding van dit feitenonderzoek? Wanneer wordt er een beslissing verwacht over de verlenging van het moratorium op terugkeer naar Griekenland?2
De mogelijke herbenoeming van de VN Speciaal Gezant mevrouw Albanese |
|
Chris Stoffer (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister Veldkamp (Buitenlandse Zaken) weigert omstreden VN-rapporteur Albanese te ontvangen»?1
Ja.
Bent u, gezien recente veroordelingen van haar publieke uitingen, alsmede formele weigeringen om mevrouw Albanese te ontvangen, bezorgd over de gevolgen die de omstreden uitlatingen van mevrouw Albanese hebben voor de status en het gezag van de Verenigde Naties (VN)?
Speciaal Rapporteurs zijn aangesteld door de VN-Mensenrechtenraad (MRR) om als onafhankelijke deskundigen onderzoek te doen naar een bepaald thematisch mensenrechtenonderwerp of landensituatie en daarover aan de Raad en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) te rapporteren. Ze werken op persoonlijke titel, zijn onbezoldigd en zijn niet in dienst van de Verenigde Naties (VN). Ze spreken derhalve formeel niet namens de VN. Vanwege deze opzet zijn de gevolgen voor de status en het gezag van de VN in formele zin beperkt. Evenwel is de koppeling van Speciaal Rapporteurs met het VN-systeem ontegenzeggelijk en dienen zij zich daarom ook te houden aan de VN-gedragscode voor Speciaal Rapporteurs. In het geval van mevrouw Albanese staan diverse van haar uitlatingen op sociale media haaks op die gedragscode, wat het kabinet afkeurt en bij haar bezoek aan Nederland is overgebracht.
Vindt u dat dergelijke uitlatingen passen bij de standaarden die gelden voor het uitoefenen van een functie in een uiterst gevoelige en complexe omgeving?
In algemene zin hecht het kabinet sterk aan zowel de onafhankelijkheid van Speciaal Rapporteurs als aan het belang dat deze hun werk kunnen doen zonder druk of tussenkomst van VN-lidstaten. Speciaal Rapporteurs hebben echter ook een groot publiek bereik en daarmee een belangrijke verantwoordelijkheid om bij hun publieke uitingen vanuit hun functie geen persoonlijke politieke meningen te verkondigen. Diverse uitingen van Speciaal Rapporteur Albanese op sociale media staan haaks op de gedragscode. Nederland keurt deze uitingen af en heeft Speciaal Rapporteur Albanese hier meermaals op aangesproken, meest recentelijk in februari 2025. Indien nodig zal Nederland zijn zorgen over de impact van bepaalde uitlatingen van Speciaal Rapporteur Albanese opnieuw onder haar aandacht brengen.
Bent u van oordeel dat het optreden van de huidige rapporteur mevrouw Albanese in overeenstemming is met de eisen van de Code of Conduct for Special Procedures Mandate-Holders van de VN, onder andere ten aanzien van objectiviteit en onafhankelijkheid?
Alle Speciaal Rapporteurs zijn gebonden aan een VN-gedragscode (code of conduct) die onafhankelijkheid, onpartijdigheid en de hoogste integriteit voorschrijft. Dat geldt dus ook voor Speciaal Rapporteur Albanese. Klachten over het functioneren van een Speciaal Rapporteur, of vermoedelijke schending van de gedragscode, kunnen worden ingediend bij de voorzitter van het zgn. coördinatie comité van VN-mandaathouders. Deze klachten worden vertrouwelijk behandeld door dit comité. Het coördinatie comité rapporteert jaarlijks in algemene zin aan de VN-Mensenrechtenraad over het functioneren van Speciaal Rapporteurs. Indien het coördinatie comité besluit dat er sprake is van een overduidelijke, structurele schending van de gedragscode, kan dit worden doorverwezen naar de voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad. Het is dan aan de voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad hoe dit wordt voorgelegd aan de leden van de VN-Mensenrechtenraad.
Hoe verloopt de formele procedure om te komen tot de (her)benoeming van speciaal rapporteurs van de Mensenrechtenraad?
Na de instelling van het betreffende mandaat, in een door de VN-Mensenrechtenraad aangenomen resolutie, wordt er een vacature online gezet. Het staat individuen vrij hierop te reageren. Uit elk van de vijf regionale groepen van de VN wordt een ambassadeur van een land, dat op dat moment lid is van de VN-Mensenrechtenraad, op persoonlijke titel afgevaardigd in een «consultative group». Deze groep voert selectiegesprekken en brengt vervolgens een publiek advies uit aan de voorzitter van de Raad met een top drie van kandidaten (in volgorde van voorkeur). De voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad draagt vervolgens één kandidaat voor aan de 47 leden van de VN-Mensenrechtenraad. Bij geen bezwaar gaat de VN-Mensenrechtenraad akkoord, door middel van consensus, met de benoeming voor een termijn van drie jaar. Het komt zelden voor dat de VN-Mensenrechtenraad bezwaar maakt tegen het besluit van de voorzitter. De benoemingstermijn kan met drie jaar verlengd worden tot een maximum van zes jaar. Deze verlenging geschiedt via een stilzwijgende instemming van de Raad mits er geen gegrond bezwaar is. Uitzonderingen op een verlenging zijn: 1) duidelijke schending van de VN-gedragscode, 2) ontslagneming door de Speciaal Rapporteur zelf, of 3) beëindiging van het betreffende mandaat, via een aangenomen resolutie. De formele procedure van de (her)benoeming van de Speciaal Rapporteurs is vastgelegd in resolutie A/HRC/PRST/OS/14/2.2
Welke inbreng heeft Nederland in het verleden gehad als het gaat om de benoeming van de speciaal rapporteur voor de Palestijnse gebieden?
Tijdens de benoeming van mevrouw Albanese in de functie van «VN Speciaal Rapporteur voor de mensenrechtensituatie in de Palestijnse Gebieden bezet sinds 1967» was Nederland lid van de VN-Mensenrechtenraad en heeft net als alle andere leden ingestemd met de voorgestelde benoeming (middels consensus). Nederland was geen lid van de «consultative group» en dus ook niet betrokken bij de selectieprocedure.
Klopt het dat het mandaat van mevrouw Albanese in mei 2022 is gestart voor de duur van drie jaren?
Ja.
Is de Mensenrechtenraad voornemens het mandaat van mevrouw Albanese te verlengen?
De herbenoeming is momenteel voorzien in de laatste week van de 58e zitting van de VN-Mensenrechtenraad (31 maart tot en met 4 april 2025). Zoals in antwoord 5 uiteengezet, kan een herbenoeming plaatsvinden indien er geen sprake is van 1) een duidelijke schending van de VN-gedragscode, 2) ontslag van de Speciaal Rapporteur zelf of 3) beëindiging van het betreffende mandaat. Mevrouw Albanese kan in de Raad momenteel rekenen op brede politieke steun. Het kabinet steunt haar eventuele herbenoeming niet.
Hoe beoordeelt u een eventuele herbenoeming van mevrouw Albanese? Bent u voornemens zich in te spannen om een eventuele herbenoeming van mevrouw Albanese te voorkomen?
Zoals geschetst in het antwoord op vraag 3 hebben Speciaal Rapporteurs een groot publiek bereik en daarmee een belangrijke verantwoordelijkheid om bij hun publieke uitingen en in hun functie als Speciaal Rapporteur geen persoonlijke politieke meningen te verkondigen. Diverse uitingen van Speciaal Rapporteur Albanese op sociale media staan haaks op de gedragscode. Het kabinet keurt deze uitingen af. Afkeuring over opvattingen of rapportages van Speciaal Rapporteurs bespreekt Nederland in eerste instantie met de Rapporteur zelf en/of in de VN-Mensenrechtenraad. Het kabinet steunt eventuele herbenoeming van mevrouw Albanese niet.
Is u bekend hoe andere landen zich verhouden tot een eventuele herbenoeming van mevrouw Albanese? Pleegt u overleg met landen over deze kwestie?
Mevrouw Albanese kan rekenen op aanzienlijke internationale steun voor haar werk. Op dit moment is alleen van Israël bekend dat het zorgen heeft over de herbenoeming van Speciaal Rapporteur Albanese. Deze zorgen zijn gedeeld met Nederland tijdens een gesprek met de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur tijdens het High Level Segment van de VN-Mensenrechtenraad, eind februari 2025. Israël is momenteel geen lid van de VN-Mensenrechtenraad. Daarnaast zijn er verschillende landen, onder andere Duitsland, Frankrijk en de Verenigde Staten, die de afgelopen jaren net als Nederland zorgen hebben geuit over bepaalde uitlatingen van Speciaal Rapporteur Albanese. Deze landen hebben zich tot nu toe echter niet uitgesproken over de herbenoeming van Speciaal Rapporteur Albanese.
Welke inspanningen gaat u leveren om te bevorderen dat de opvolger van mevrouw Albanese handelt in lijn met de gedragscode van de VN?
Alle Speciaal Rapporteurs zijn gebonden aan een VN-gedragscode die onafhankelijkheid, onpartijdigheid en de hoogste integriteit voorschrijft. Waar nodig zal Nederland zorgen over het handelen overbrengen aan de betreffende Speciaal Rapporteur.
Kunt u deze vragen apart en vooraf aan de relevante vergadering van de VN mensenrechtenraad beantwoorden?
Ja.
Het Israëlische plan om inwoners van Gaza te laten emigreren naar o.a. Westerse landen |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Israëlische overheid een plan voorbereidt om inwoners van Gaza die dat willen, te laten vertrekken naar andere landen?1
Ja.
Ik ga niet in op de gevolgen van een speculatief plan. Uw vragen heb ik – waar mogelijk – daarom in algemene zin beantwoord.
Erkent u dat Gazanen die op de vlucht zijn voor oorlog of geweld, het meest gebaat zijn bij opvang in de eigen regio?
Opvang in de regio heeft altijd de voorkeur van het Nederlandse kabinet. Dit om de instroom in Nederland te beperken en ervoor te zorgen dat mensen makkelijker terug kunnen naar hun eigen land wanneer het daar weer veilig is. De Nederlandse overheid zet dan ook in op versterking van opvang in de regio.
Dit geldt ook voor Gazaanse asielzoekers die Gaza verlaten.
Hoe beoordeelt u de mogelijkheid dat een aanzienlijk deel van de Gazanen zich naar Europa, en mogelijk ook naar Nederland, zal begeven?
Zie het antwoord onder 1.
Welke sociaaleconomische gevolgen verwacht u van een eventuele instroom van Gazanen in Nederland, bijvoorbeeld op het gebied van huisvesting, zorg, onderwijs en sociale voorzieningen?
Het kabinet is van mening dat de huidige toestroom van hoge aantallen asielzoekers en nareizende gezinsleden een te grote druk legt op de voorzieningen, waaronder huisvesting, het onderwijs en de zorg. Het kabinet streeft naar een meer beheersbare situatie en treft daarom maatregelen om de asielinstroom en het aantal nareizigers in Nederland te verlagen. Deze maatregelen zijn aangekondigd in het regeerprogramma2 en nader uitgewerkt in de brief aan uw Kamer van 25 oktober 2024.3
Welke sociaal-culturele gevolgen verwacht u van een eventuele instroom van Gazanen in Nederland, gelet op de culturele verschillen tussen Gaza en Nederland en de reeds bestaande spanningen in ons land tussen verschillende bevolkingsgroepen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat koste wat kost voorkomen moet worden dat Nederland wordt geconfronteerd met een instroom van asielzoekers uit Gaza, vanwege de zeer nadelige sociaaleconomische en sociaal-culturele gevolgen voor ons land? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op vraag 1 en vraag 4.
Kunt u bevestigen of ontkennen dat Nederland juridisch verplicht is om inwoners van Gaza die naar Nederland willen komen om hier asiel aan te vragen, toe te laten op ons grondgebied?
Het is afhankelijk van de situatie of Nederland verplicht is om een asielzoeker toegang te verlenen tot Nederland. Wanneer iemand asiel aanvraagt in de lucht- of zeehaven waar iemand Nederland binnenkomt, dan behandelt de IND de aanvraag in de zogeheten grensprocedure. Iemand verblijft dan in een gesloten opvanglocatie in de buurt van luchthaven Schiphol en heeft geen formele toegang tot Nederland, tenzij er een positieve beslissing volgt, of de rechter een beroep op een afwijzende beslissing gegrond verklaart.
Nederland is verder niet verplicht om personen te faciliteren naar Nederland te komen om hier asiel aan te kunnen vragen.
Kunt u bevestigen of ontkennen of Gazanen die in Nederland asiel aanvragen, daar in beginsel recht op hebben?
De IND beoordeelt elke asielaanvraag individueel en aan de hand van het geldende asielbeleid en de actuele informatie over de situatie in een betreffend land.
Voor Gaza geldt dat bij de beoordeling van een asielaanvraag van een (staatloze) Palestijn die stelt onder het mandaat van de UNRWA4 te vallen, de IND altijd eerst toetst aan de uitsluitingsgrond artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag. Wanneer de vreemdeling onder de reikwijdte van artikel 1D valt, is relevant of UNRWA daadwerkelijke bescherming en bijstand kan bieden. Zoals gemeld in de Kamerbrief van 26 juni 20245 wordt voor Gaza aangenomen dat dat niet langer zo is. Dit heeft tot gevolg dat aan «UNRWA-Palestijnen» uit Gaza de uitsluitingsgrond artikel 1D niet kan worden tegengeworpen, en dat de vluchtelingenstatus moet worden toegekend. In bijlage bij de genoemde Kamerbrief is meer informatie over artikel 1D te vinden.
Voor de beoordeling van overige asielaanvragen van personen uit Gaza, geldt dat voor Gaza een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn wordt aangenomen.
Vanzelfsprekend is de IND alert op signalen die wijzen op handelingen zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingverdrag of die wijzen op een risico voor de nationale veiligheid.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk een krachtig signaal af te geven dat Nederland onder geen beding bereid is om Gazanen op te vangen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord onder 1.
Welke maatregelen treft u om te voorkomen dat asielzoekers uit Gaza, via welke route dan ook, naar Nederland kunnen komen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4, treft het kabinet de nodige maatregelen om de instroom van asielzoekers te beperken en om opvang in de regio te stimuleren.
Bent u bereid om er bij uw ambtsgenoten in andere Europese landen op aan te dringen dat zij ook aansturen op opvang van vluchtelingen uit Gaza in de eigen regio, en maatregelen treffen om te voorkomen dat zij in die desbetreffende landen worden opgevangen?
Nederland werkt samen met de EU om vluchtelingenstromen naar Europa te beperken en te beheersen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja
De situatie in de Democratische Republiek Congo en de rol van de Europese Unie |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (NSC), Reinette Klever (PVV) |
|
![]() ![]() |
Op wat voor manier zet het kabinet zich in om effectief, in gezamenlijkheid met internationale partners, te reageren op de humanitaire crisis die gaande is in de Democratische Republiek Congo (DRC)?
Dankzij de flexibele financiering van Nederland kunnen hulporganisaties snel reageren op crises en hulp bieden waar die het hardst nodig is. Zo kon het Verenigde Naties (VN)-noodhulpfonds, Central Emergency Response Fund (CERF), waarvan Nederland een donor is, op 26 januari 2025 direct 19,1 miljoen dollar vrijmaken voor de acute noodsituatie in de DRC en was UNICEF in staat om meteen te reageren op een cholera uitbraak. Ook maakte de Dutch Relief Alliance (DRA) op 6 februari 2025 EUR 3 miljoen vrij voor hulp in Oost-Congo en steunde Nederland in 2024 het humanitaire landenfonds in de DRC met een bijdrage van EUR 10 miljoen. Ook in 2025 zal Nederland aan het humanitaire landenfonds bijdragen.
Verder zet Nederland zich via diplomatieke kanalen in voor een einde aan het geweld in Oost-Congo en een terugkeer naar de regionale vredesprocessen. Zo vroeg de Minister van Buitenlandse Zaken recent aan zijn Rwandese ambtsgenoot in een telefoongesprek aandacht voor de humanitaire situatie in Oost-Congo, en pleitte hij tijdens de Europese Unie (EU) Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) op 24 februari 20251 voor een staakt-het-vuren in de DRC. Ook heeft Nederland in multilateraal verband middels de International Contact Group for the Great Lakes (ICG) in verklaringen op 25 januari en 19 februari 2025 grote zorgen geuit over de humanitaire situatie in Oost-Congo en aangegeven dat humanitaire hulp zonder enige vertraging of voorwaarden toegelaten moet worden.
Wat zullen de gevolgen zijn voor de humanitaire situatie in de DRC van de bevriezing van USAID door president Trump, een organisatie die verreweg de grootste donor aan het land is, en in 2023 alleen al 5,3 miljoen Congolezen bereikte met humanitaire hulp?
In 2024 bedroeg de bijdrage van de VS aan humanitaire hulp in de DRC 68% van het totaal. De gevolgen van de aankondiging om de financiering van USAID programma’s wereldwijd grotendeels stop te zetten worden momenteel in kaart gebracht. Nederland bespreekt met andere donoren hoe de humanitaire inzet onder deze nieuwe omstandigheden zo efficiënt mogelijk kan verlopen.
Kunt u specifiek ingaan op de dringende zorgen van vrouwenorganisaties over wijdverbreid seksueel geweld in het oosten van de DRC en grote tekortkomingen op het gebied van bescherming en sociale basisvoorzieningen? Wat zijn de gevolgen van het bevriezen van USAID voor de vele vrouwen die van Amerikaanse financiering afhankelijk zijn voor veilige abortuszorg, bescherming, en nazorg na gendergerelateerd seksueel geweld?
De gevolgen van de aankondiging om de financiering van USAID programma’s wereldwijd grotendeels stop te zetten worden nog in kaart gebracht. Wel is al duidelijk dat door de geweldsuitbraken in Oost-Congo vrouwen en kinderen vaker slachtoffer worden van seksueel geweld. De hogere noden leiden tot meer vraag naar reeds schaarse sociale basisvoorzieningen. Het wegvallen van USAID programma’s kan leiden tot verdere schaarste en minder voorspelbare toegang tot deze diensten, waaronder op het gebied van veilige abortuszorg, bescherming en nazorg. Daarnaast kan het er voor zorgen dat diversifiëring van toeleveringsketens nodig is, bijvoorbeeld voor pep-kits (kits met antivirale medicijnen die ingenomen kunnen worden nadat mensen risico hebben gelopen op een Hiv-infectie) en anticonceptie. Als onderdeel van bredere inzet op mondiale gezondheid, blijft het kabinet zich inspannen voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, juist ook in conflictgebieden waar deze hulp hard nodig is.
Kunt u specifiek ingaan – in acht nemend dat USAID in 2024 medicijnen en andere levensreddende middelen verzorgde voor 11 miljoen inwoners van de DRC – op de dringende zorgen van gezondheidsorganisaties, die zien dat essentiële hiv-medicijnen niet meer de juiste mensen bereiken door het wegvallen van USAID?
UNAIDS geeft aan dat het door USAID gefinancierde PEPFAR programma (US President’s Emergence Plan for AIDS Relief) in de DRC grotendeels stil is komen te liggen. De toekomst van PEPFAR is op dit moment nog niet duidelijk. Als onderdeel van het BHO beleid blijft Nederland zich inzetten tegen de verspreiding van infectieziektes. De preventie en behandeling van hiv-aids voor vrouwen, meisjes en risicogroepen wordt onderdeel van Nederlandse inzet via het maatschappelijk middenveld.
Klopt het dat door het wegvallen van de steun vanuit USAID de risico’s op het versnellen van besmettingen van cholera sterk verhoogd is? Hoe schat u het risico in op de uitbraak van andere mogelijk dodelijke ziektes, zoals mpox en ebola? Welke risico’s brengt dit met zich mee op het gebied van pandemieën voor Europa en Nederland? Welke maatregelen zijn er volgens uw ministerie nodig om die risico’s te beperken?
De impact van de aankondiging om de financiering van USAID programma’s wereldwijd stop te zetten is nog niet duidelijk. Zie ook het antwoord op vraag 2. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) geeft aan dat de gezondheidssituatie door het recente geweld heel zorgwekkend is. Veel mensen in Goma zijn aangewezen op vervuild water uit het Kivu-meer. Ook zijn veel van de 128 mpox patiënten die tijdens gewapende gevechten de behandelcentra in Goma ontvluchtten nog niet teruggevonden. Door het geweld is surveillance van ziekte-uitbraken moeilijk en door de uitval van de elektriciteitsvoorziening komt de gekoelde distributieketen van vaccins en medicijnen in gevaar. Al dit tezamen verhoogt de kans op ziekte-uitbraken. Zo werden in het Buhimba district in Goma binnen een week 70 nieuwe cholerapatiënten gemeld, waarvan 80% afkomstig was uit vluchtelingenkampen in Noord-Kivu. Ziektes stoppen niet aan de grens. Met name toegang tot goede gezondheidsdiensten voor vrouwen, meisjes en kwetsbare groepen zijn van belang. Dit vergroot de kans dat ziektes vroegtijdig worden ontdekt en verkleint de kans op pandemieën. Daarom blijft het Kabinet hier wereldwijd in investeren.
Hoe zullen deze gevolgen van de bevriezing van USAID verergerd worden met de bezuinigingen op humanitaire hulp die plaatsvinden in de EU en haar lidstaten, waaronder Nederland?
Zie het antwoord op vraag 2.
Ziet het kabinet een rol voor de EU als het gaat om het opvangen van mogelijk negatieve consequenties voor de al nijpende situatie in de DRC van het bevriezen van USAID? Is het kabinet het eens dat dit niet alleen een kwestie is van solidariteit, maar dat het ook in het Europese belang is, met het oog op geopolitiek, gezondheid en economie?
In EU-verband wordt momenteel in kaart gebracht wat de impact zal zijn van de aankondiging om de financiering van USAID programma’s wereldwijd grotendeels stop te zetten. De impact op ontvangende landen en organisaties, hoe dat raakt aan EU-belangen en -programma’s en wat daarbij het handelingsperspectief is, maakt hier onderdeel van uit.
Bij welke vorm van ontwikkelingssamenwerking hoort volgens u de prioriteit te liggen in de DRC?
Nederland heeft geen bilaterale ontwikkelingshulprelatie met de DRC. Wel draagt Nederland bij aan het bevorderen van veiligheid en stabiliteit in Oost-Congo en de bredere regio via het regionale Grote Merenprogramma. Zoals op 20 februari jl. in de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp aan de Tweede Kamer gemeld, zal dit programma worden afgebouwd. Dat zal op verantwoorde wijze gebeuren. Wel wordt er blijvend humanitaire hulp geboden aan DRC, zie ook het antwoord op vraag 1.
Bent u het eens met de stelling dat Nederlandse en Europese bedrijven een verplichting hebben om bij inkopen van grondstoffen ook rekening te houden met potentiële negatieve effecten op de lokale bevolking van de handelspartner?
Het kabinet verwacht dat Nederlandse bedrijven ondernemen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen. Wanneer Nederlandse (en Europese) bedrijven boven bepaalde drempelwaarden de zogeheten conflictmineralen (goud, tin, tantaal en wolfraam) importeren hebben zij, op basis van de Europese Conflictmineralenverordening (Verordening 2017/821), een gepaste zorgvuldigheidsverplichting. Dat betekent dat zij potentiële negatieve effecten op mens en milieu in hun waardeketens moeten identificeren en waar mogelijk tegen moeten gaan. In het artikel van de Verordening over verslaglegging en evaluatie is opgenomen dat ook de effecten ter plaatse moeten worden meegenomen. Uit de eerste evaluatie2 gepubliceerd eind 2024 kwam naar voren dat er meer tijd en data nodig zijn om de effecten op lokale stakeholders vast te kunnen stellen. Na dit eerste review zal de Verordening elke drie jaar geëvalueerd worden. In Nederland houdt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) toezicht op de Verordening.
Kunt u een beeld schetsen van de omstandigheden in de mijnbouw in de DRC, specifiek in het gebied onder controle van M23?
Met betrekking tot de winning van conflictmineralen in Oost-Congo is het relevant een onderscheid te maken tussen grootschalige mijnbouw en artisanale kleinschalige mijnbouw (ASM). In de provincies waar M23 zijn invloed uitbreidt is vooral de ASM winning van goud, tin, tantaal en wolfraam relevant en als bron van inkomsten tevens een grondoorzaak van het voortdurende conflict.
De situatie in de ASM is ondanks jarenlange inspanning van lokale actoren en internationale partners zeer complex. Deze sector is grotendeels informeel en vindt in Oost-Congo onder andere plaats in afgelegen gebieden waar de overheid geen effectieve controle heeft. Misstanden zoals aanwezigheid van of controle door niet-statelijke en statelijke gewapende groeperingen in de mijnen, geweld, corruptie en ernstige schendingen van mensenrechten waaronder vrouwenrechten en ook kinderarbeid worden veelvuldig gerapporteerd. Inkomsten uit de mijnen worden gebruikt voor conflictfinanciering, en controle over de mijnen geven aanleiding tot conflict en spanningen, bijvoorbeeld over land- en exploitatierechten. Ook de werkomstandigheden in de mijnbouw, sociale impact zoals de positie van vrouwen en milieu-impact zijn zorgpunten.
Ondersteuning vanuit donoren, internationale partners, ngo’s en bedrijven voor formalisatie, certificerings- en traceerbaarheidsinitiatieven brengen verbetering in specifieke mijnbouwgemeenschappen. Tegelijkertijd wijzen onderzoeken uit dat schaalbaarheid vaak ontbreekt en er op veel plekken nog geen sprake is van een betere veiligheidssituatie of van betere mijnbouwpraktijken.3 Private certificeringsmechanismes worden omzeild en er vindt «vervuiling» van schone ketens plaats. Ook is het een probleem om de mijnwerkers eerlijk te laten delen in de verdiensten van verantwoorde productie, en worden kosten van certificering vaak gedragen door de actoren aan het begin van de keten. Internationale bedrijven blijven daarom huiverig om ASM grondstoffen, ook al zijn ze gecertificeerd, in te kopen. Het kabinet volgt ontwikkelingen in de regio en de situatie in de mijnbouw.
Bent u bekend met het oordeel van de VN dat Rwanda de facto controle heeft over M23? Wat is de beoordeling van Nederland en de Europese Unie?
Nederland deelt de visie van de VN over de Rwandese steun aan M23, zoals ook bewezen in rapporten van de VN Group of Experts. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VNVR) en de EU hebben verklaard dat de opmars van M23 en de aanwezigheid van Rwandese troepen op Congolees grondgebied een schending van het internationaal recht en het VN Handvest betekent. Tijdens de VN Veiligheidsraad op 21 februari jl. werd dan ook resolutie 2773 unaniem aangenomen, met als belangrijkste punten een oproep aan M23 om gewelddadigheden te staken en zich onmiddellijk terug te trekken uit Goma, Bukavu en andere veroverde gebieden. Ook wordt Rwanda in deze resolutie opgeroepen steun aan M23 te staken en Rwandese troepen van DRC grondgebied terug te trekken. De VNVR sprak ook de mogelijkheid uit tot opleggen van aanvullende maatregelen om het bovenstaande te bewerkstelligen.
Nederland spreekt Rwanda bilateraal, via de EU, en via de International Contact Group for the Great Lakes (ICG) aan op zijn steun voor M23 en zijn schending van de soevereiniteit van de DRC door de aanwezigheid van duizenden Rwandese militairen op Congolees grondgebied. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Bent u bekend met de oproep van 64 organisaties, voornamelijk uit de Democratische Republiek Congo, aan de Europese Unie om het Memorandum of Understanding met Rwanda ter waarde van 900 miljoen te annuleren vanwege de steun van het land aan de rebellengroep?1 Wat vindt Nederland dat de Europese reactie moet zijn op deze oproep?
Ja wij zijn bekend met deze oproep. De brief5, onderschreven door het maatschappelijk middenveld uit zowel de EU als uit de DRC, roept op het partnerschap tussen de EU en Rwanda op het gebied van kritieke grondstoffen op te schorten, de beoordeling van strategische projecten onder de CRMA in Rwanda te pauzeren, anti-corruptie en beheer van de mijnbouwsector in de DRC te bevorderen en in te zetten op transparantie en accountability in de grondstoffenketen.
Het grondstoffenpartnerschap met Rwanda is in de vorm van een niet-bindend Memorandum of Understanding (MoU). Daarin wordt gesteld dat het partnerschap beoogt bij te dragen aan de transparantie, traceerbaarheid en het versterken van de strijd tegen de illegale handel in grondstoffen in de regio. Het partnerschap ziet specifiek toe op het aanpakken van illegale handel en witwassen. Het MoU dient zodoende als vertrekpunt voor de dialoog met Rwanda over deze zorgen. De 900 miljoen euro waarnaar verwezen wordt in de vraag is niet direct verbonden met het MoU, dit budget is in den brede beschikbaar gesteld onder de Global Gateway-inzet met Rwanda, hierbij worden investeringen gedaan in de gezondheidssector, agrofood en educatie. Momenteel wordt in EU-verband gesproken over mogelijke opschorting van het MoU, als onderdeel van maatregelen richting Rwanda om de steun aan M23 en de recente opmars in Oost-Congo te veroordelen. Tijdens de EU RBZ op 24 februari 2025 heeft Nederland gepleit voor een schorsing van het MoU als één van de mogelijke maatregelen tegen Rwanda. Wel benadrukt Nederland dat maatregelen als deze hand in hand moeten gaan met politiek dialoog op hoog niveau.
In overeenstemming met de oproep in de brief beogen de EU en Nederland verantwoorde winning, transparantie van grondstoffenketens en traceerbaarheid/certificering van grondstoffen uit de Grote Merenregio te vergroten en tegelijkertijd een bijdrage te leveren aan de directe veiligheidssituatie en de (werk)omstandigheden in de mijnbouw en lokale handel, zoals ook aangegeven in de beantwoording van eerdere vragen van het lid Ceder met kenmerk 2025Z01800.
Herinnert u zich uw antwoord op de vragen van 10 december 2024, dat Europese steun aan het Rwandese leger specifiek is bedoeld voor hun inzet in Cabo Delgado, en niet als steun voor het Rwandese leger in het algemeen? Kunt u zich echter voorstellen dat álle steun aan het Rwandese leger negatief gepercipieerd wordt in de regio vanwege de vermoedelijke steun van dit leger aan M23? Voert de Nederlandse ambassade gesprekken hierover met lokale actoren en zo ja, wat komt er uit deze gesprekken?
Zoals in de beantwoording op de vragen van 10 december 2024 gemeld6, is Rwanda voor Mozambique en de EU een belangrijke veiligheidspartner die actief en met succes bijdraagt aan terrorismebestrijding in de provincie Cabo Delgado. Omdat ook Nederland belang hecht aan de veiligheid en stabiliteit van Mozambique, heeft het ingestemd met continuering van de steunmaatregel aan Mozambique via het European Peace Facility (EPF). Vanwege de verslechterde situatie in Oost-Congo en de betrokkenheid van het Rwandese leger daarbij, is in dat besluit opgenomen dat Rwanda zich constructief op dient te stellen in de regionale vredesprocessen die beogen een duurzame vrede in Oost-Congo te bereiken. Over de toekomst van de steunmaatregel wordt op dit moment in EU-verband gesproken.
De Nederlandse ambassade in Mozambique voert geen gesprekken met lokale autoriteiten over de inzet van Rwandese troepen in Mozambique noch over de activiteiten van Rwandese troepen elders in de regio. Indien met Mozambikaanse actoren gesprekken over militaire inzet plaatsvinden, gaat dat over de steun die door de EU wordt gegeven aan het Mozambikaanse leger en onder leiding van de EU ambassadeur: voorheen via het trainen van specialistische eenheden (EUTM, tot en met medio 2024) en nu via meer generieke steun aan het Mozambikaanse defensieapparaat via de EU Militaire Assistentie Missie (EUMAM). De Mozambikaanse autoriteiten laten zich blijvend positief uit over de Rwandese bijdrage aan stabiliteit in Cabo Delgado, maar hebben geen formeel standpunt ingenomen ten aanzien van de Rwandese militaire activiteiten in de DRC.
Bent u bekend met de berichtgeving die suggereert dat hooggeplaatste officieren in de door de EU gesteunde missie in Cabo Delgado ook worden geplaatst in het Oosten van Congo?2 Wordt deze berichtgeving onafhankelijk geverifieerd? Zo nee, kunt u zich er in Europa voor inzetten dat dit gebeurt? Wat moet de consequentie volgens u zijn als dit waar blijkt?
Ja, hier zijn wij mee bekend. Net als bij andere steunmaatregelen zijn er via het EPF monitoringsmaatregelen ingesteld om adequaat gebruik van middelen en de naleving van mensenrechten en internationaal recht te waarborgen. Wanneer sprake is van misbruik van EPF-steun, kan de EU een steunmaatregel opschorten of beëindigen. Er wordt momenteel in EU-verband gesproken over de strategische inzet in de Grote Meren regio als gevolg van recente gebeurtenissen, de EPF steunmaatregel en de naleving van internationaal recht maakt hier onderdeel van uit.
Bent u het eens met de stelling dat als Rwanda M23 inderdaad actief steunt, het tegenstrijdig beleid is om zowel op te roepen tot een verbetering van de humanitaire situatie in de DRC, maar ondertussen ook nieuwe deals te sluiten met Rwanda die negatief bijdragen aan de huidige humanitaire situatie?
Het mij niet duidelijk op welke nieuwe deals hier wordt gedoeld.
Het kabinet veroordeelt de steun van Rwanda aan rebellengroep M23, alsook de schending van de soevereiniteit van de DRC. Nederland roept Rwanda op deze steun te staken en haar troepen terug te trekken uit de DRC. Tegelijkertijd is het kabinet bezorgd over de snelle opmars van M23 in Oost-Congo en de verslechterde humanitaire situatie. Hierom roept Nederland op tot een verbetering van de humanitaire situatie en draagt het middels financiële bijdragen aan verschillende humanitaire fondsen en programma’s bij aan verlichting van humanitaire noden in Oost-Congo. Zie ook het antwoord op vraag 1 en vraag 11.
Wat is de positie van Nederland in Europese gesprekken over sancties tegen Rwanda?
Er zijn momenteel EU-sancties in werking tegen leden van M23 en functionarissen van het Rwandese leger. In EU verband is gesproken over maatregelen de druk op M23 en Rwanda te vergroten om de territoriale integriteit van de DRC en het VN-Handvest te respecteren. In de eerdergenoemde EU-verklaring van 25 januari 2025 benadrukte de Hoge Vertegenwoordiger (HV) van de Unie dat de EU alle middelen waarover zij beschikt zal inzetten om degenen die verantwoordelijk zijn voor de instandhouding van het gewapende conflict en van instabiliteit en onveiligheid in de DRC ter verantwoording te roepen. Sancties maken hier ook onderdeel van uit. Nederland heeft tijdens de RBZ op 24 februari jl. aangegeven additionele sancties te verwelkomen. Momenteel wordt in EU verband gesproken over de verdere uitwerking van het politieke besluit tijdens deze RBZ op het implementeren van additionele sancties, als na afloop aangekondigd door de HV.
Hoe zet de Europese Unie zich in om te bemiddelen tussen M23 en de regering van de DRC?
In september 2024 is een EU Speciaal Vertegenwoordiger (EUSV) voor de Grote Meren regio aangetreden. Hiermee komt tot uitdrukking het engagement van de EU om vrede, stabiliteit en duurzame ontwikkeling te bevorderen in het Grote Meren gebied.
De EUSR steunt zowel het door Angola geleide Luanda Proces, als de door het East African Community (EAC) geleide Nairobi Proces, welke er naar streeft om alle belanghebbenden, waaronder de regering van de DRC en gewapende groepen zoals M23, te betrekken bij het vinden van een vreedzame oplossing voor het conflict door middel van dialoog en onderhandelingen. Uit recente diplomatieke inspanningen door de Ontwikkelingsgemeenschap voor Zuidelijk Afrika (SADC) en de Oost-Afrikaanse Gemeenschap (EAC) is een voorstel gekomen om de Luanda en Nairobi processen samen te voegen en onder te brengen bij de Afrikaanse Unie, onder leiderschap van drie nieuwe bemiddelaars.
Hoe weegt u de opmerkingen van VN vredesmissieleider Vivian van de Perre dat MONUSCO aanloopt tegen tekorten? Hoe gaat u gehoor geven aan haar oproep aan de internationale gemeenschap om zo snel mogelijk actie te ondernemen om de situatie in de DRC te verbeteren?
De tekorten bij MONUSCO en de grote behoefte aan hulpgoederen acht Nederland zorgelijk, gegeven dat de reeds dramatische humanitaire situatie in Oost-Congo verder verslechterd. Graag verwijzen wij u voor nadere analyse van de humanitaire situatie en de tekorten bij MONUSCO naar de Kamerbrief inzake de humanitaire situatie in Oost-Congo in reactie op verzoek (kenmerk 2025Z02162/2025D07513), welke de Kamer spoedig zal toekomen.
VN vredesmissieleider Van de Perre benadrukt het belang van terugkeer naar de onderhandelingstafel, hetgeen alleen mogelijk is als de leden van de VNVR en verdere internationale gemeenschap genoeg druk uitoefenen op Rwanda en de DRC.8 Het kabinet streeft naar een hernieuwd staakt-het-vuren en een politieke oplossing voor de oorlog in Oost-Congo. Zie tevens de beantwoording op vraag 1 en vraag 11.
Kunt u een beeld schetsen van de gevolgen voor de veiligheids- en humanitaire situatie in de DRC mocht MONUSCO zich terugtrekken?
De VN Veiligheidsraad uitte op 19 februari jl. zorgen over de impact van M23 op de effectiviteit van MONUSCO. De opmars van M23 heeft impact op de bewegingsvrijheid van MONUSCO en negatieve consequenties voor het effectief uitvoeren van het mandaat. Voor een schets van de gevolgen hiervan, evenals de gevolgen van mogelijke terugtrekking van MONSUCO voor de veiligheids- en humanitaire situatie in de DRC, verwijzen wij u naar de Kamerbrief inzake de humanitaire situatie in Oost-Congo in reactie op verzoek met kenmerk 2025Z02162/2025D07513, welke uw Kamer spoedig zal toekomen.
Deelname aan de derde vergadering van staten die partij zijn van het Verdrag inzake het verbod op kernwapens (TPNW) van 3 tot 7 maart in New York |
|
Sarah Dobbe |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
Klopt het dat Nederland geen waarnemende afvaardiging stuurt naar de derde vergadering van staten die partij zijn van het Verdrag inzake het verbod op kernwapens (TPNW) in New York komende maand?
Ja.
Deelt u de mening dat de toenemende dreigende retoriek van wereldleiders (waaronder Westerse leiders) over kernwapens juist aanleiding zou moeten zijn om het gesprek over nucleaire ontwapening breder te voeren? Zo ja, wilt u uw aanwezigheid bij de vergadering heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. De toenemende frequentie waarop wereldleiders publiekelijk spreken over kernwapens hangt nauw samen met de verslechterende internationale veiligheidssituatie. Dit onderstreept wat het kabinet betreft het belang van de Nederlandse inzet voor een kernwapenvrije wereld, maar wel binnen onze bondgenootschappelijke verplichtingen en in de context van de noodzaak voor geloofwaardige afschrikking en verdediging van het NAVO-bondgenootschap. Het Non-proliferatieverdrag (NPV) blijft voor Nederland, met zijn drie gelijkwaardige pijlers ontwapening, non-proliferatie en vreedzaam gebruik van kernenergie, de hoeksteen voor deze inzet. Zoals al aan uw Kamer is gemeld in reactie op de motie Van Dijk/ Sjoerdsma, acht het kabinet hernieuwde deelname aan een vergadering van statenpartijen van het TPNW niet zinvol.1
Is het uitvoeren van de Nederlandse kernwapentaak binnen de NAVO nog steeds een reden voor het niet aansluiten bij het verdrag, zoals u schrijft in antwoord op de motie Van Dijk/Sjoerdsma (Kamerstuk 33 783, nr. 51)?
Ja.
Klopt het dat Nederland niet aan kan sluiten bij het verdrag inzake verbod op kernwapens omdat de Amerikaanse kernwapens in Volkel dan zouden moeten verplaatsen? Zo nee, waarom dan wel?
Zoals al eerder aan uw Kamer is gemeld2, is het lidmaatschap van dit verdrag niet verenigbaar met ons lidmaatschap als NAVO-bondgenoot. De NAVO is een nucleaire alliantie zolang er kernwapens bestaan. Bovendien heeft Nederland in dit bondgenootschappelijk kader een kernwapentaak. Vanwege veiligheidsredenen en op grond van bondgenootschappelijke afspraken kunnen geen mededelingen worden gedaan over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens.
Waarom «schuurt» deelname aan het TPNW volgens u met het Non-proliferatieverdrag, zoals u in eerdergenoemde kamerbrief schrijft?
Deze schuring is met name gelegen in de verschillende benadering van het ontwapeningsproces in beide verdragen. Het NPV omvat een proces waarbinnen de vijf onder het verdrag erkende nucleaire staten zich gecommitteerd hebben aan verifieerbare en onomkeerbare ontwapening, maar nucleaire wapens behouden gedurende dit proces. Dit schept de mogelijkheid het strategische evenwicht tussen de kernwapenstaten te behouden en de risico’s van eenzijdige of ongebalanceerde ontwapening te ondervangen. Het TPNW streeft naar een onmiddellijke en onomkeerbare verbanning van kernwapens en biedt deze mogelijkheid niet.
Een ander aspect betreft de controle van non-proliferatieverplichtingen door het Internationaal Atoomagentschap (IAEA). Hier legt het TPNW deelnemende landen slechts zeer zwakke verplichtingen op, op basis waarvan het IAEA de afwezigheid van illegale nucleaire programma’s niet kan controleren, terwijl landen zich onder het NPV juist hebben gecommitteerd aan het ontwikkelen van striktere inspectiemechanismen.
Welke inspanning levert het kabinet momenteel wel als het gaat om non-proliferatie en ontwapening? Hoe beoordeelt u de effectiviteit van deze inspanning?
Zoals uw Kamer bekend, blijft Nederland zich inzetten voor alomvattende, onomkeerbare en controleerbare nucleaire ontwapening, «Global Zero». Dit is in lijn met het beleid van de NAVO en met artikel VI van het NPV. Nederland speelt zoals u weet een prominente rol binnen het NPV en in hieraan gelieerde initiatieven, zoals het Non-proliferation and disarmament initiative (NPDI). Deze rol wordt internationaal breed erkend. Het huidige internationale veiligheidsklimaat bemoeilijkt de inzet op wapenbeheersing en ontwapening aanzienlijk. Desalniettemin blijft het kabinet gecommitteerd aan een wereld zonder kernwapens.
Omdat dit doel echter van veel spelers afhankelijk is en gekoppeld is aan de mondiale veiligheidssituatie, is het per definitie een langdurig en complex proces, met stapsgewijze, incrementele vooruitgang en soms onvermijdelijke achteruitgang. In dit proces maakt het kabinet doorlopend een afweging tussen het streven naar een wereld zonder kernwapens en de geopolitieke realiteit van het moment.
Europese financiering voor de Nedersaksenlijn en de Lelylijn. |
|
Olger van Dijk (NSC) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Heeft u in januari 2025 gesproken met de Eurocommissaris voor duurzaam vervoer, de heer Tzitzikostas, zoals u heeft aangekondigd in het commissiedebat Spoor op 15 januari jongstleden?
Op 19 februari is het gesprek met de heer Tzitzikostas gevoerd over onder andere de Lelylijn en Nedersaksenlijn. Het eerder geplande moment kwam te vervallen en het was helaas niet mogelijk om eerder een gesprek ingepland te krijgen. Het gesprek met de heer Tzitzikostas was prettig, waarin we afgesproken hebben om medio april uitgebreider door te praten met elkaar.
Zo ja, kunt u een verslag doen toekomen aan de Kamer van het gesprek dat u heeft gevoerd met de heer Tzitzikostas, en daarbij specifiek ingaan op datgene wat over de Lelylijn en Nedersaksenlijn is besproken?
Zie antwoord vraag 1.
Zo nee, bent u bereid dit gesprek zo spoedig mogelijk alsnog te voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Welke kansrijke Europese financieringsmogelijkheden ziet u voor de Nedersaksenlijn en de Lelylijn? Welke bijdrage is er mogelijk uit de Connecting Europe Facility (CEF) van € 33,7 miljard?
Zoals in eerdere antwoorden op Kamervragen van de heer Olger van Dijk en Pierik1 is aangegeven, kunnen Europese fondsen, zoals de structuurfondsen of specifieke programma’s gericht op infrastructuur en duurzaamheid, een financiële aanvulling vormen voor de uitvoering van een project, maar kunnen deze pas in een later stadium – tijdens verkenning of planuitwerking – van het project worden aangevraagd. Een aanvraag voor medefinanciering uit de CEF wordt na indiening beoordeeld door de Europese Commissie (hierna Commissie), waar het in praktijk ook moet concurreren tegen andere Europese projecten. De Commissie heeft bevestigd dat vanuit de Europese Unie geen toezeggingen vooraf gedaan kunnen worden over mogelijke financieringskansen van concrete infrastructuurprojecten, ook niet voor de Lelylijn en Nedersaksenlijn.
De onzekerheid over de toewijzing maakt het niet mogelijk om deze middelen nu als directe financiering/bekostiging te beschouwen. Europese fondsen moeten vooral als aanvullende bron van financiering worden gezien, die kan bijdragen aan de totale financieringsmix, maar niet als primaire dekking. Dit betekent dat voor een MIRT-faseovergang, waarvoor zicht op (een bepaald percentage) financiering is vereist, Europese fondsen over het algemeen niet kunnen worden meegerekend.
Zoals eerder in het commissiedebat MIRT van vorig jaar en in de schriftelijke beantwoording van de begrotingsvragen van 8 oktober2 vorig jaar aangegeven, zijn de middelen uit het huidige Connecting Europe Facility (CEF) grotendeels belegd. Onder de lopende EU-meerjarenbegroting 2021–2027 kunnen geen aanvragen meer ingediend worden, omdat het huidige Europese budget inmiddels vrijwel is uitgeput. Het is daarnaast nog onzeker welke financiële ruimte de nieuwe EU-meerjarenbegroting 2028–2034 zal bieden voor Europese infrastructuurinvesteringen, ook gelet op de brede wens om de Europese begroting te vereenvoudigen.
Onder het CEF-programma is er € 25,8 miljard beschikbaar voor subsidies uit het EU-budget 2021–2027 om projecten van het Trans-Europese Transportnetwerk in EU-lidstaten mede te financieren. € 11,3 miljard daarvan is voor cohesielanden. Daarmee blijft een budget over van € 14,5 miljard voor alle lidstaten en geassocieerde landen. Ter illustratie, voor de gehele huidige CEF-begrotingsronde 2021–2027, hebben projecten in heel Nederland en verspreid over alle modaliteiten een bedrag van circa € 400 miljoen ontvangen. Stel dat dit bedrag in de volgende periode gelijk blijft, dan is zelfs bij een aanzienlijke toekenning van middelen aan de Lelylijn nog een zeer groot bedrag noodzakelijk om de stap naar verkenning te kunnen zetten.
Uitdaging is daarnaast dat de Lelylijn onderdeel is van het uitgebreide netwerk, waarvoor slechts een klein deel van het budget beschikbaar is; het meeste budget zou beschikbaar komen voor het (uitgebreide) kernnetwerk waar al in 2030 aan harde doelen moet worden voldaan.
Tot slot gelden de hoogste cofinancieringspercentages voor de grensoverschrijdende delen van het netwerk, waar bij de Lelylijn slechts voor een gedeelte sprake van is. De huidige ramingen van de Lelylijn (op prijspeil 2024) gaan uit van een investering van € 13,8 miljard voor het deel Lelystad tot Groningen. In dit bedrag is de internationale component niet opgenomen. Hiervoor is aanvullend ten minste € 9 miljard nodig voor het deel Groningen-Bremen, waarvan minstens € 3 miljard in Nederland en € 6 miljard in Duitsland. Zoals ook in het commissiedebat MIRT van 25 november 2024 is aangegeven, is het deel Groningen-Bremen voor Duitsland momenteel helaas geen prioriteit. Het ministerie blijft in gesprek met Duitsland om dit onder de aandacht te brengen.
Voor de Nedersaksenlijn geldt dat het meeste budget benodigd is voor het traject tussen Stadskanaal en Emmen. Dit deel is niet op de TEN-T-kaart opgenomen en kan derhalve in de huidige structuur van het CEF, niet voor financiering in aanmerking komen. Het opnemen van Stadskanaal-Emmen in het TEN-T is ook niet opportuun, aangezien de kosten om het tracé te laten voldoen aan de TEN-T-eisen hoger zouden zijn dan de eventuele financiële bijdrage uit Europa.
Zijn er, gezien het feit dat de komende periode wordt gesproken over de invulling van het nieuwe Europese Meerjaren Financieel Kader (2028–2034), afspraken te maken over middelen voor de Nedersaksenlijn en Lelylijn, met zo mogelijk een doorkijk naar het Meerjaren Financieel Kader van 2035–2041 en daarna?
De komende tijd zal er eerst een voorstel moeten komen vanuit de Europese Commissie voor een Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2028–2034. Het is nog onduidelijk wat het beschikbare budget voor de volgende periode zal zijn. Daarnaast is het nog onzeker of deze een Connecting Europe Facility programma zal bevatten in huidige vorm, gelet op de wens om de Europese begroting te vereenvoudigen. Voor de algemene MFK-inzet blijft de inzet zoals opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord (€ 1,6 miljard korting op de Nederlandse afdrachten) en Regeerprogramma leidend (het niet aangaan van nieuwe gemeenschappelijke schulden). Over de verdere standpuntbepaling ten aanzien van het MFK wordt de Kamer binnenkort nader geïnformeerd door de Ministers van Buitenlandse Zaken en Financiën. Hierbij zal een integrale afweging moeten worden gemaakt tussen verschillende beleidsprioriteiten van Nederland. Hierop kan nu dus nog niet vooruitgelopen worden.
Zijn er ook andere mobiliteitsprojecten die Nederland voor Europese financiering in aanmerking wil laten komen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke Europese middelen zijn er beschikbaar voor militaire mobiliteit en ziet u mogelijkheden om Nederlandse verbindingen, zoals de Lelylijn, hieruit te financieren?
De Commissie beschikt over financieringsprogramma’s voor cofinanciering van zogenaamde dual use infrastructurele projecten, die zowel civiele als militaire mobiliteit verbeteren. Specifiek is er de CEF (Connecting Europe Facility) militaire mobiliteit subsidieregeling voor het verbeteren van infrastructuur op het TEN-T en TEN-T military mobility netwerk (dual use). Ook hier geldt dat een aanvraag getoetst moet worden door de Europese Commissie en dat het totale CEF-budget voor militaire mobiliteit beperkt is. In de begrotingsperiode 2021–2027 bedroeg dit in totaal circa € 1,7 miljard, die inmiddels volledig uitgeput is. Nederland heeft hieruit € 44 miljoen ontvangen.
Momenteel wordt door de Commissie gewerkt aan het MFK, waar ook middelen voor militaire mobiliteit onderdeel van kunnen zijn. IenW en Defensie trekken samen op om te kijken naar mogelijke projecten op de belangrijkste voor militaire mobiliteit gebruikte transportroutes.
Defensietransporten zijn voornamelijk west-oost gericht. Voor de huidige transporten worden vooral de grensovergangen in midden-Nederland gebruikt, omdat hierbij een goede aansluiting richting Oost-Europa is. Voor deze transporten biedt de verbinding Lelystad-Groningen daarmee geen meerwaarde, ook niet als omreisroute. Ook transporten vanaf Eemshaven richting het oosten zullen naar verwachting geen gebruik gaan maken van het stuk Lelystad-Groningen en gebruiken de grensovergangen in midden-Nederland. Het deel Groningen-Bremen kan voor de transporten uit de Eemshaven een potentiële omreisroute vormen. Het nadeel bij deze route is dat er minder goede aansluiting in Duitsland en verder naar Oost-Europa is. Voor de Lelylijn zijn de kansen voor financiering voor militaire mobiliteit daarmee beperkt tot het internationale deel. Daarbij geldt ook hier dat verdere verbeteringen voor de Wunderline, investeringen in Duitsland nodig zijn en dat hiervoor in Duitsland momenteel geen financiering is.
Hoe beoordeelt u de mogelijkheid om, in gesprek met de Minister van Defensie, de Lelylijn als prioritair aan te merken voor defensietransport wegens onder andere de verbinding met Eemshaven?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u in gesprek met de Europese Investeringsbank over mogelijke financiering van de Nedersaksenlijn en Lelylijn en zo ja, wat is de stand van zaken?
Nee, wanneer geld wordt ontvangen van de Europese Investeringsbank (EIB) betreft het altijd een lening met rente, waarbij conform de begrotingssystematiek de bekostiging van de terugbetaling en de rentevergoeding eerst binnen Nederland geregeld moet worden. Als er zicht is op deze bekostiging, dan kan ook zonder EIB-financiering de MIRT-verkenning opgestart worden. EIB-financiering is daarom wat het Rijk betreft geen oplossing zolang de garanties (en de schuld) voor financiering geheel bij de lidstaat (Nederland) terechtkomen. Voorts geldt dat bij de Nedersaksenlijn en Lelylijn de exploitatiekosten van de lijnen (inclusief onderhoud, rente en aflossing) groter zijn dan de exploitatieopbrengsten. Dit verschil komt ten laste van de Rijksbegroting en hiervoor is tevens geen dekking.
Zo nee, bent u bereid om zelf het gesprek aan te gaan met de Raad van Bestuur van de Europese Investeringsbank over deze opties?
Zie antwoord vraag 9.
NAVO-verplichtingen. |
|
Ralf Dekker (FVD) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Waarom kunnen de briefings1 die kabinetsleden hebben ontvangen over de NAVO-verplichtingen «vanwege de rubricering» niet met de Kamer worden gedeeld?
Wat voor rubricering hebben deze presentaties ontvangen en waarom?
Wie bepaalt de rubricering? De regering of de NAVO?
Is de regering in staat (bereid) de briefings op verzoek van de Kamer vrij te geven? Zo nee, waarom niet?
Waarom vonden de briefings plaats op het Ministerie van Algemene Zaken? Klopt het dat de briefings werden gegeven in het kader van de NAVO-verplichtingen (Ministerie van Defensie, Ministerie van Buitenlandse Zaken) door de AIVD (Ministerie van Binnenlandse Zaken) en de NCTV (Ministerie van Justitie)?
Heeft het Ministerie van Algemene Zaken wellicht een coördinerende rol gehad? Zo ja, waarom?
Zijn de briefings wellicht op initiatief van het Ministerie van Algemene Zaken georganiseerd? Zo ja, waarom?
Heeft de Minister-President zelf wellicht het initiatief genomen voor deze briefings? Zo ja, waarom? Was dit misschien op verzoek van zijn voorganger, voormalig Minister-President Rutte?
Hoeveel briefings (in het kader van de NAVO-verplichtingen) hebben de bewindslieden in totaal ontvangen?
Kan de Kamer een compleet overzicht ontvangen van alle briefings (in het kader van de NAVO-verplichtingen) die bewindslieden na hun aantreden hebben ontvangen, inclusief de namen van de bewindslieden die bij deze briefings aanwezig waren, de locatie waar de briefings plaats hebben gevonden, de instanties (AIVD of NCTV bijvoorbeeld) die de briefings hebben verzorgd en de rubricering van de briefings?
Herinnert u zich uw eerdere uitspraken, onder andere gedaan tijdens de plenaire vergadering van 24 oktober 2024, waarin u herhaaldelijk heeft gesproken over «NAVO-verplichtingen» waar we «aan gehouden zijn» (citaat uit dit debat: «NAVO-verplichtingen, daar zijn we aan gehouden»)? U herhaalde dit recent tijdens een interview met Ongehoord Nederland toen u over deze NAVO-verplichtingen zei «De oud-premier heeft deze afspraken getekend en wij houden ons daaraan»2, tegelijkertijd laat u in de schriftelijke beantwoording aan de Kamer echter weten dat deze afspraken «niet juridisch bindend» zouden zijn, is dit niet onderling tegenstrijdig aan elkaar? Zo nee, waarom niet? Is de regering nu wel of niet aan deze (door de voormalig Minister-President getekende) getekende afspraken/verplichtingen gebonden?
In beantwoording op vraag 9 wordt gesteld dat de weerbaarheidsdoelstellingen zouden zijn terug te vinden in de «Vilnius Summit Communiqué», waar exact zijn deze doelstellingen dan terug te vinden in dit Communiqué? Kunt u de Kamer deze doelstellingen (in plaats van een verwijzing) toesturen? Zo nee, waarom niet?
Klopt het, zoals gesteld door journalist Eric van der Beek die beweert op basis van het antwoord dat hij hierover heeft ontvangen van de NAVO3, dat deze (weerbaarheids)doelstellingen helemaal niet omschreven staan in het Vilnius Summit Communiqué omdat ze volgens de NAVO «classified» zijn?
Zo nee, waarom niet en waarom schrijft de NAVO dit dan zelf in antwoord op de vraag van een journalist? Heeft de NAVO zich wellicht vergist?
Indien deze bewering van de NAVO wel correct is, waarom heeft u in antwoord op vragen naar deze doelstellingen dan verwezen naar het Vilnius Summit Communiqué waar deze dus niet in (kunnen) staan omdat ze volgens de NAVO «classified» zijn?
Kunt u een definitie geven van «weerbaarheid» en hier wellicht enkele concrete voorbeelden van geven?
U schrijft in de beantwoording dat Nederland zich gecommitteerd heeft aan de NAVO-brede Resilience Objectives, heeft de Kamer hiermee ook ingestemd?
Waarom is de huidige regering ook aan deze weerbaarheidsdoelen gecommitteerd? Waarom is de huidige regering gebonden aan een (juridisch niet bindende)afspraak («commitment») die is gemaakt door een voormalig Minister-President die bovendien is afgestraft bij de vorige verkiezingen?
U spreekt in dit verband, in antwoord op vraag 9, over «nationale doelen», welke nationale doelen zijn dit?
Worden deze doelen wellicht nog bijgesteld nu we lijken toe te bewegen, onder leiding van Trump, naar vrede met Rusland? Zo nee, waarom niet?
U spreekt ook over «implementatieplannen», kan de Kamer deze plannen ontvangen?
In uw antwoord op vraag 11 stelt u dat het «weerbaarheidsbeleid bestaat uit verschillende beleidsterreinen», welke beleidsterreinen zijn dit? Kan de Kamer een lijst ontvangen met alle beleidsterreinen waarvoor het «weerbaarheidsbeleid» van toepassing is?
Welke bewindslieden, behalve uzelf, zijn nog meer gebonden aan de «NAVO-doelstellingen»?
Kunt u deze vragen (in ieder geval) afzonderlijk en het liefst binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Het bericht ‘Uyghurs detained in Thailand face deportation, persecution in China’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Uyghurs detained in Thailand face deportation, persecution in China»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Thailand deze Oeigoerse vluchtelingen gedurende een lange periode in detentie houdt?
Het is betreurenswaardig dat deze groep al zo lang onder erbarmelijke omstandigheden in Thailand in detentie zit.
Deelt u de grote zorgen over het feit dat Oeigoeren die vanuit Thailand naar China gedeporteerd worden in China vervolgd en opgesloten kunnen worden? Zo ja, bent u bereid om deze zorgen over te brengen aan de Thaise regering? Zo neen, waarom niet?
Ik deel deze zorgen. VN-experts bevestigden recent dat de groep Oeigoeren bij gedwongen terugkeer een reëel risico loopt op onder meer foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing.2 Ook de afgelopen jaren richtten waarschuwingen vanuit het maatschappelijk middenveld en VN-experts zich onder meer op grootschalige arbitraire detentie, dwangarbeid, beperkingen op de vrijheden van beweging, meningsuiting en religie, het recht op privacy en reproductieve rechten van Oeigoeren in China.
Met gelijkgezinde landen en UNHCR volg ik de casus al langer nauwgezet. De recente ontwikkelingen omtrent mogelijke uitzetting van de groep volg ik dan met grote aandacht en toenemende zorg. Via verschillende kanalen zet Nederland zich in om de zorgen over de mogelijke uitzetting van deze groep onder de aandacht te brengen van de Thaise autoriteiten.
Heeft u over dit onderwerp ooit contact gehad met de Thaise regering? Zo ja, wat heeft u besproken en met welk resultaat? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft op verschillende manieren, zowel mondeling als schriftelijk en zowel bilateraal als in EU-verband de dringende oproep aan de Thaise autoriteiten gedaan om de groep niet uit te leveren, de detentie te beëindigen, en – als dat niet gebeurt – de leefomstandigheden voor de groep in detentie te verbeteren en UNHCR onverkort toegang te verlenen. Daarbij is nadrukkelijk verzocht het principe van non-refoulement te respecteren vanwege de serieuze risico’s bij terugkeer naar China. De Nederlandse ambassade blijft de situatie nauwlettend volgen en staat in nauw contact met gelijkgezinde landen en UNHCR in Thailand.
Kunt u het in de sterkst mogelijke bewoording veroordelen dat de omstandigheden waaronder deze vluchtelingen worden vastgehouden dermate slecht zijn dat naar verluidt meerderen van hen, waaronder kinderen, in detentie zijn overleden? Zo ja, bent u bereid ook dit over te brengen aan de Thaise regering? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is op de hoogte van berichten dat er leden van deze groep Oeigoeren in detentie zijn overleden en betreurt dit ten zeerste. In gesprekken met de Thaise autoriteiten dringt Nederland er niet alleen op aan om af te zien van deportatie, maar ook om de personen vrij te laten, of – als dit niet gebeurt – de omstandigheden waarin de personen verkeren danig te verbeteren, en toegang te verlenen aan UNHCR. Nederland zal aandacht blijven houden voor deze kwestie en Thailand aanspreken zolang als dit nodig is.
Heeft u enig idee wat er gebeurd is met de 109 Oeigoeren die al in 2015 naar China waren gedeporteerd?
Door de vergaande censuur, controle op communicatiekanalen en gebrek aan transparantie van gerechtelijke procedures in China, is het moeilijk zicht te houden op groepen of individuele personen die gedwongen terugkeren naar het land. Ook onze partners uit het maatschappelijk middenveld hebben geen zicht op de situatie van deze groep. Het lot van deze 109 Oeigoeren is dan ook moeilijk te achterhalen of te bevestigen.
Welke druk kan Nederland op Thailand uitoefenen om de Oeigoeren niet naar China te deporteren? Klopt het bijvoorbeeld dat Nederland de grootste Europese Unie (EU)-investeerder in Thailand is?
Nederland brengt de kwestie via verschillende kanalen op bij de Thaise autoriteiten, zowel bilateraal als gezamenlijk met gelijkgezinde landen, zoals ook de antwoorden op vragen 4 en 5 is toegelicht. Het is juist dat Nederland de grootste EU-investeerder in Thailand is.
Kan Nederland in internationaal verband optrekken zodat landen asiel kunnen bieden aan de gedetineerde Oeigoeren, zodat deportatie naar China wordt voorkomen? Zo neen, waarom niet?
Nederland trekt waar opportuun samen op met gelijkgezinde landen. In dit kader houdt Nederland ook vinger aan de pols of landen bereid zijn om personen uit deze groep asiel te verlenen. Nederland heeft dit bij diverse landen aangekaart. Er zijn nog geen signalen van landen die dit aan Thailand hebben aangeboden en waarmee de Thaise overheid heeft ingestemd. Het kabinet blijft de ontwikkelingen nauwgezet volgen. Waar het Nederland betreft gaat het Ministerie van Asiel en Migratie over hervestiging van mensen die toebehoren aan het jaarlijkse nationale quotum voor UNHCR-vluchtelingen.
Het bericht ‘Nederlandse Syriëgezant spreekt met interim-bestuur in Damascus’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse Syriëgezant spreekt met interim-bestuur in Damascus»?1
Ja.
Bent u ook bekend met de waarschuwing van de Verenigde Naties (VN) Commission of Inquiry voor Syrië dat het bewijs van internationale misdrijven niet mag worden vernietigd of gemanipuleerd omdat «dit bewijs de beste hoop van Syriërs kan zijn om de waarheid over hun vermiste familieleden te achterhalen»?2 Welke inspanningen worden er genomen om het bewijs voor mogelijke schendingen gepleegd door het Assad-regime veilig te stellen?
Ja, het kabinet is bekend met de waarschuwing van de Commission of Inquiry en we delen hun zorgen. Om de waarheid over vermiste familieleden te achterhalen en straffeloosheid van de misdrijven begaan door leden van het Assad-regime te voorkomen, is het van groot belang dat het bewijsmateriaal van deze misdrijven naar behoren wordt verzameld en geconsolideerd. Nederland draagt hier actief aan bij. Zo steunt Nederland de VN-bewijzenbank van Syrië (IIIM) zowel politiek als financieel, en heeft het voor de jaren 2024–2025 een bedrag van EUR 500.000 toegezegd. Met deze Nederlandse steun wordt de bewijzenbank in staat gesteld om bewijsmateriaal van mensenrechtenschendingen te blijven verzamelen. Daarnaast zet Nederland zich in de komende VN-Mensenrechtenraad (24 februari–4 april 2025) wederom in voor de verlenging van het mandaat van de Commission of Inquiry voor Syrië zodat de Commissie het onderzoek naar mensenrechtenschendingen in Syrië kan blijven voortzetten. Verder steunt Nederland NGO's zoals het Syria Justice and Accountability Center (SJAC), die actief bezig zijn met het verzamelen en veilig stellen van bewijsmateriaal, alsook met het creëren van bewustwording bij de Syrische bevolking van het belang om bewijsmateriaal te beschermen. Het Internationaal Gerechtshof (IGH) heeft Syrië overigens op 16 november 2023 opgedragen effectieve maatregelen te nemen om vernietiging van bewijs gerelateerd aan eventuele schendingen van het Antifolterverdrag te voorkomen en om dergelijk bewijs te bewaren. Deze uitspraak van het IGH blijft onverminderd van kracht terwijl de zaak van Canada en Nederland tegen Syrië aanhangig is en Nederland zal, als procespartij, waar nodig een beroep op Syrië doen om dit na te komen.
Hoe heeft de Speciaal Gezant voor Syrië het belang benadrukt van zorgvuldige bewijsvergaring tegen het oude regime, zoals mede is benoemd in de motie Van Baarle (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2995)?
De Speciaal Gezant heeft in zijn gesprekken in Damascus aangedrongen op het belang van gerechtigheid en verzoening en daarbij gewezen op de capaciteit en expertise die nodig is om het bewijsmateriaal op gepaste wijze te verzamelen, organiseren en gebruiken. De Speciaal Gezant heeft benadrukt dat die expertise ruimschoots aanwezig is bij de betreffende VN-instellingen en daarin gespecialiseerde (Syrisch-geleide) NGOs. De interim-regering is zich daarvan bewust en zegt gerechtigheid na te streven als belangrijk resultaat van de interim-regering voor de bevolking, maar ontbeert de capaciteit en middelen daar zelf actief gevolg aan te geven. Daarvoor vraagt zij steun aan andere landen, zoals Nederland.
Wat vindt u ervan dat cruciale documentatie uit gevangenissen zoals Sednaya naar alle waarschijnlijkheid verloren is geraakt?3 Wat zijn de kansen en mogelijkheden om het terug te vinden?
Momenteel is nog niet duidelijk in hoeverre bewijsmateriaal daadwerkelijk verloren is gegaan. Desalniettemin erkent het kabinet de zorgelijke situatie bij de Sednaya-gevangenis, waarbij het beschikbare bewijsmateriaal nog niet naar behoren wordt beschermd. Daarom zet Nederland zich, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, actief in voor het verzamelen en consolideren van bewijsmateriaal om straffeloosheid van mensenrechtenschendingen tegen te gaan.
Welke inspanningen gaat u de komende periode leveren ter uitvoering van de motie Van Baarle (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2995) om in te zetten op vervolging en bestraffing van leden van het Assad-regime, alsmede voor versterking van de bewijsbank?
De afgelopen jaren wordt de motie Van Baarle al uitdrukkelijk uitgevoerd. Nederland heeft, samen met Canada, Syrië aansprakelijk gesteld bij het Internationaal Gerechtshof. Deze zaak zal worden voortgezet. Juist nu, want waarheidsvinding en gerechtigheid zijn van groot belang voor verzoening in Syrië. Daarnaast zet Nederland zijn steun aan de VN-bewijzenbank van Syrië (IIIM) en de Commission of Inquiry voor Syrië voort (zie ook antwoord 2). De huidige situatie, waarin de roep om gerechtigheid voor de misdrijven gepleegd door het Assad-regime steeds sterker wordt, biedt kans om onze inzet op accountability verder te versterken. Denk hierbij aan het uitbreiden van financiële steun aan de IIIM en het versterken van de Commission of Inquiry. Of deze opties haalbaar en realistisch zijn, wordt momenteel bezien.
Heeft u specifiek antwoord op de vraag hoe Mazen al-Humada na zijn verblijf in Nederland in de Sednaya gevangenis is beland en is overleden? Bent u bereid om alles op alles te zetten om de toedracht te achterhalen en in te zetten op het vinden van de daders?
Ik heb kennisgenomen van het tragische bericht dat het lichaam van de heer Al Humada gevonden is en wil hierbij mijn medeleven betuigen richting de nabestaanden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft destijds geen verzoek voor consulaire bijstand ontvangen van de familie of naasten van de heer Al-Hummada. Buitenlandse Zaken heeft geen opsporingsbevoegdheid en kan geen directe rol spelen in het vinden van de daders, die bevoegdheid ligt bij de lokale autoriteiten. Desalniettemin zet het kabinet zich in den brede in om de waarheid over vermiste familieleden te achterhalen en straffeloosheid van de misdrijven begaan door het Assad-regime te voorkomen (zie ook het antwoord 2, 4 en 5).
De beschieting van het Wereldvoedselprogramma door Israëlische troepen |
|
Kati Piri (PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Reinette Klever (PVV), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de verklaring1 van het Wereldvoedselprogramma (World Food Programme, WFP) van 6 januari j.l. over de beschieting door Israëlische troepen van een duidelijk gemarkeerd WFP-konvooi in de buurt van het controlepunt in Wadi Gaza?
Ja.
Zijn personeelsleden van het Wereldvoedselprogramma volgens het kabinet humanitaire hulpverleners?
Ja, personeelsleden van het Wereldvoedselprogramma (WFP) zijn humanitaire hulpverleners.
Zijn aanvallen op humanitaire hulpverleners volgens het kabinet een overschrijding van het internationaal humanitair recht, zoals de Verdragen van Genève van 1949 en de aanvullende protocollen?
Ja, strijdende partijen zijn te allen tijde verplicht onderscheid te maken tussen burgers en burgerobjecten enerzijds en strijders en militaire doelen anderzijds. Rechtstreekse aanvallen op burgers, onder wie humanitaire hulpverleners, zijn in strijd met het humanitair oorlogsrecht. Humanitaire hulpverlening en humanitaire hulpgoederen moeten door de strijdende partijen worden ontzien en beschermd.
Is een aanval zoals die van 5 januari, waarbij Israëlische troepen minstens zestien kogels afvuurden op een duidelijk gemarkeerd en goedgekeurd konvooi van het Wereldvoedselprogramma, dan volgens het kabinet een overschrijding van het internationaal humanitair recht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet beschikt niet over alle relevante feiten. Onderzoek zal moeten uitwijzen of er sprake was van een schending van het internationaal humanitair recht. Vervolgens is het aan de rechter om hierover een oordeel te vellen. Dit onderzoek zal in eerste instantie door Israël zelf moeten worden uitgevoerd. Het kabinet roept Israël veelvuldig op tot naleving van zijn internationaalrechtelijke verplichtingen, zoals nader uiteengezet in het antwoord op vraag 9.
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3 is een directe aanval op een burgerobject of burgers (waaronder humanitair personeel) in strijd met het humanitair oorlogsrecht. Volgens het WFP had het personeel toestemming van het Israëlische leger voor de betreffende hulpoperatie, maar werd het desondanks beschoten. Het is van belang dat de vragen over de naleving door Israël van het humanitair oorlogsrecht in deze situatie worden beantwoord.
Is de positie van het kabinet nog steeds, zoals gecommuniceerd door de Minister-President op de persconferentie van 13 december en herhaald in het debat over de Europese Top van 17 december, dat «het internationaal recht nog niet is overschreden»?
Het kabinet heeft aangegeven dat in elk conflict schendingen van het humanitair oorlogsrecht plaatsvinden. Er zijn aanwijzingen dat er in dit conflict schendingen van het internationaal humanitair recht hebben plaatsgevonden. Nederland veroordeelt vastgestelde schendingen van het internationaal recht, ongeacht wie de schending begaat. Zie overigens ook het antwoord op vraag 4.
Hoe rijmt die positie met de beschieting van het Wereldvoedselprogramma,’s werelds grootste humanitaire organisatie?
Zie de antwoorden op de vragen 4 en 5. Onderzoek zal nodig zijn om alle relevante feiten boven water te krijgen en het is vervolgens aan een onafhankelijke rechter om hierover een oordeel te vellen.
Bent u bekend met de verklaring van het hoofd van OCHA, waarin wordt gesteld dat «deze incidenten deel uitmaken van een gevaarlijk patroon van sabotage en opzettelijke verstoring» en dat «inspanningen om levens te redden op een breekpunt zijn beland»2?
Ja.
Herkent en onderschrijft u deze signalen?
Hulp moet te allen tijde veilig kunnen worden gegeven aan eenieder die in nood is. Niet alleen de VN, maar ook de Rode Kruisbeweging en ngo’s konden hun werk de afgelopen maanden nauwelijks uitvoeren. De coördinatie tussen hulpverleners en militairen verliep uiterst moeizaam, wat één van de redenen was dat onvoldoende veiligheidsgaranties konden worden geboden. Nederland maakte zich daar veel zorgen over, en heeft Israël hier ook veelvuldig op aangesproken. Het recent ingegane staakt-het-vuren heeft de situatie danig doen verbeteren, en stelt hulporganisaties in staat om hun werk vrijer en veiliger uit te voeren. Nederland zet zich, gezien het belang van vrije, veilige en ongehinderde humanitaire hulp, ervoor in dat deze verbeteringen niet van tijdelijke aard zijn.
Heeft het kabinet naar aanleiding van het incident een signaal afgegeven aan de Israëlische autoriteiten of de Israëlische ambassadeur in Nederland?
Samen met andere landen en in bilaterale contacten, en conform motie-Dobbe c.s. (36 180, nr. 122), heeft het kabinet zorgen uitgesproken over de situatie en er bij de Israëlische regering op aangedrongen om internationale verplichtingen, waaronder het faciliteren van humanitaire hulp, te respecteren. Dit heeft de Minister van Buitenlandse Zaken ook gedaan in een telefoongesprek met de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken Sa’ar op 13 januari 2024, kort voor de inwerkingtreding van het staakt-het-vuren. Het kabinet zal blijven benadrukken dat internationale verplichtingen moeten worden nageleefd, ongeacht hoe de situatie zich verder ontwikkelt. In de brief aan uw Kamer van 21 januari (Kamerstuk 23 432, nr. 546) heeft het kabinet zijn inzet ten aanzien van de humanitaire situatie in Gazastrook nader uiteen gezet.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de voortzetting van het Commissiedebat Midden-Oosten?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Bent u bekend met de artikelen in het Nederlands Dagblad «Aramese christenen in Syrië vrezen voor hun bestaan en erfgoed: «Massale uittocht moet worden voorkomen»»1 en de Telegraaf «Israël waarschuwt voor gevaren van «slachter» Al-Sharaa: «Westen trapt vol in de val van nieuwe Syrische leider»»2?
Ja.
Hoe beoordeelt u de huidige veiligheidssituatie voor minderheden als Aramese christenen en Koerden in Syrië?
Sinds de val van het Assad-regime op 8 december 2024 is de situatie onoverzichtelijk. Het kabinet is bekend met de berichten over vermeende bedreigingen van inwoners van Maaloula door gewapende groepen. Tegelijkertijd blijft het HTS-leiderschap oproepen tot bescherming van alle gemeenschappen, onder wie ook Aramese christenen en Koerden. Het kabinet beschikt niet over informatie die berichten bevestigt dat er sinds de val van het Assad-regime sektarische incidenten hebben plaatsgevonden tegen Aramese christenen in Maaloula, maar we blijven dit monitoren.
Welke gevolgen verbindt u aan deze inschatting voor de Nederlandse en Europese diplomatieke inzet? Welke rol ziet u verder weggelegd voor Nederland en/of de Europese Unie (EU) in het waarborgen van constitutionele mensenrechten en een inclusieve politieke transitie naar een stabiel landsbestuur in Syrië?
Nederland benadrukt binnen de EU en in regionale contacten het belang van een door Syrië geleide inclusieve politieke transitie. In internationale fora, zoals de EU, zal Nederland blijven pleiten voor een vreedzame en inclusieve politieke transitie. Daarnaast heeft de Speciaal Gezant voor Syrië tijdens zijn recente bezoek aan Damascus op 2 en 4 januari jl. het belang van de bescherming van alle bevolkingsgroepen benadrukt.
Hoe beoordeelt u in dit licht de waarschuwingen van de Israëlische regering en waar blijkt dat uit in uw handelen?
Het kabinet heeft begrip voor de zorgen die Israël heeft ten aanzien van de ontwikkelingen in Syrië. Nederland benadrukt in diplomatieke contacten het belang van een door Syrië geleide inclusieve politieke transitie met respect voor mensenrechten inclusief vrouwenrechten en gemeenschappen.
In hoeverre heeft u inzicht in de betrokkenheid van minderheden bij het opstellen van een nieuwe Syrische Grondwet, waarvan Hay’et Tahrir al-Sham (HTS)-leider al-Sharaa stelt dat het moet worden voorbereid en geschreven in de komende drie jaar?3
Onderwerpen zoals een politieke transitie, een nieuwe Grondwet en verkiezingen zullen aan bod komen in een nog te organiseren Nationale Dialoog Conferentie. Deze Conferentie is door de interim-regering aangekondigd maar er is nog geen datum bekendgemaakt. De interim-regering heeft aangekondigd vertegenwoordigers van alle geledingen van de Syrische bevolking uit te zullen nodigen.
Heeft de Speciaal Gezant voor Syrië toezeggingen gekregen of afspraken gemaakt met het interim-bestuur ten aanzien van de betrokkenheid van minderheden zoals christenen bij de politieke transitie? En zo ja, welke en met welk vervolg?
In de gesprekken van de Speciaal Gezant met de interim-regering in Damascus is de positie van etnische en religieuze gemeenschappen besproken, waarbij de interim-regering heeft aangegeven een Syrië na te streven waarin alle gemeenschappen zich thuis voelen. Zij zeggen daartoe direct contact te hebben gezocht met gemeenschaps- en geestelijke leiders.
Is de situatie in Maaloula aan bod gekomen in gesprekken met het interim-bestuur? Is het de inzet van HTS de oplopende spanningen in Maaloula te temperen en een massale uittocht van christelijke families kan voorkomen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat doet u met dit gegeven?
De Speciaal Gezant voor Syrië heeft tijdens zijn recente bezoek aan Damascus op 2 en 4 januari jl. gesproken over het belang van de bescherming van alle bevolkingsgroepen, inclusief Aramese christenen. Het kabinet onderstreept het belang van een rol in het politieke proces voor alle bevolkingsgroepen, waaronder christenen. De Speciaal Gezant heeft de situatie van christenen besproken tijdens zijn bezoek. De Speciaal Gezant heeft niet specifiek de situatie in Maaloula opgebracht.
Is in het gesprek tussen de Speciaal Gezant en het interim-bestuur naast over de aanwezigheid van Iran en Rusland, ook gesproken over aanwezigheid van Turkije en de vermoedde steun van deze staat aan de Sultan Suleiman Shah Brigade?
Er is met de Syrische interim-regering in dit eerste contact niet gesproken over specifieke milities of Brigades.
Bent u bekend met de uitspraak van Al-Sharaa dat Syrië en Rusland «gemeenschappelijke strategische belangen» hebben?4 Hoe zet u zich in om te voorkomen dat Rusland zijn strategische positie in Syrië terugwint in het huidige machtsvacuüm?
Tot welke inzichten hebben de gesprekken van de Speciaal Gezant met christelijke religieuze leiders geleid? Hoe gaat de Speciaal Gezant het ontstane beeld van de situatie betrekken bij eventuele vervolggesprekken met het interim-bestuur?
In de gesprekken heeft de interim-regering benadrukt dat religieuze en etnische minderheden al eeuwen een onlosmakelijk deel van de Syrische bevolking uit maken.
De christelijke geestelijk leiders die de Speciaal Gezant sprak hebben aangegeven niet als «minderheid» aangeduid te willen worden. Ook vanuit het leiderschap van de nieuwe regering, waaronder interim-Minister voor Buitenlandse Zaken Al-Shaibani, wordt duidelijk gemaakt dat men de term «minderheden», zoals veelal gebruikt in het Westen, wil vermijden. Dit creëert onnodige separatie tussen bevolkingsgroepen. Syrische christenen willen gezien worden als gelijk onderdeel van de Syrische bevolking en aangeduid als christelijke «gemeenschap».
Het kabinet zal bij vervolgcontacten het belang van een rol in het politieke proces voor alle bevolkingsgroepen, waaronder christenen, blijven benadrukken.
Bent u bekend met berichten dat HTS het onderwijsprogramma in de door hen gecontroleerde gebieden in Syrië ingrijpend heeft gewijzigd? Kunt u bevestigen dat deze wijzigingen, zoals gerapporteerd, een sterk ideologische insteek hebben, gericht op het herschrijven van geschiedenis en religieuze interpretaties?
Ja. In een reactie heeft de Syrische interim-Minister van onderwijs, Nazir al-Qadri, aangegeven dat verwijzingen naar de rol en functie van de familie Assad zijn aangepast. Hij gaf voorts aan dat het curriculum onveranderd blijft tot nog op te zetten commissies het eens zijn over een nieuw curriculum. Het kabinet acht het van belang dat de volle breedte van etnische en religieuze gemeenschappen in Syrië bij het transitie proces en het opnieuw opbouwen van een pluriforme gemeenschap, waar ook een geaccepteerd schoolcurriculum tot behoort, betrokken worden.
Hoe beoordeelt u de aanpassing in het curriculum waarbij de verwijzing naar «zij op wie (Allah) woedend is» expliciet wordt gekoppeld aan «christenen en joden»? Wat is uw visie op het verwijderen van de Aramese Koningin Zenobia en de Aramese goden uit de geschiedenisboeken? Deelt u de zorg van vragenstellers dat met het herschrijven van geschiedenis en schoolboeken, vrijheden en een cultuur waarin minderheden zich veilig weten steeds meer beknelt raken? Wordt het Syrisch bestuur hierop aangesproken?
Zie het antwoord op vraag 11.
Wat is uw reactie op de wijziging van de definitie van «martelaar,» waarbij dit nu verwijst naar iemand die sterft voor de islam in plaats van voor het vaderland? Welke gevolgen kan deze aanpassing hebben voor het bredere veiligheidsklimaat in Syrië?
Zie het antwoord op vraag 11.
Kunt u toelichten welke consequenties de afschaffing van de term «Ottomaanse bezetting» en het verwijderen van de jaarlijkse herdenking op 6 mei, waarop Syrische leiders door de Ottomanen werden geëxecuteerd, hebben?
Zie het antwoord op vraag 11.
Welke mogelijkheden ziet u voor Nederland, binnen de EU en de Verenigde Naties (VN), om aandacht te vragen voor deze zorgwekkende ontwikkelingen?
Verschillende landen zijn sinds de val van het Assad-regime bijeengekomen om de situatie in Syrië te bespreken, waarbij werd opgeroepen tot de bescherming van de rechten van gemeenschappen. Bijvoorbeeld op 14 december 2024 in Aqaba in Jordanië en op 12 januari jl. in Riyadh in Saoedi-Arabië, maar ook binnen VN- en EU-verband. Daarnaast hebben verschillende landen een bezoek aan Damascus afgelegd voor gesprekken met het interim-bestuur, waarin het belang van de rechten van minderheden en van een inclusieve politieke transitie is benadrukt. Ook worden er, onder andere door Nederland, verschillende initiatieven ondersteund die zich richten op accountability en de bescherming van mensenrechten.
Welke rol kan Nederland spelen in het bevorderen van een toekomst waarin inclusief en feitelijk correct onderwijs in Syrië wordt hersteld?
Zie het antwoord op vraag 11.
Kunt u bevestigen dat er momenteel een avondklok van kracht is in Homs, Syrië? Zo ja, welke maatregelen nemen de Syrische autoriteiten om deze avondklok te handhaven, en wat zijn de gevolgen hiervan voor de lokale bevolking, met name voor minderheden in de stad?
Het kabinet is bekend met de beelden en de avondklok in de stad Homs. Inmiddels heeft de interim-regering op 12 januari een beperkte militaire actie in de stad Homs uitgevoerd, die op 16 januari is afgerond, gericht op elementen van het oude-regime en het vinden van wapenvoorraden. Inmiddels is de avondklok opgeheven.
Bent u bekend met videobeelden die de situatie in Homs tijdens de avondklok documenteren? Wat is de beoordeling van de impact van deze avondklok op de mensenrechten en de bewegingsvrijheid van burgers in de regio?
Zie het antwoord op vraag 17.
Bent u op de hoogte van berichten over pamfletten waarin de Syrische autoriteiten vrouwen oproepen tot het dragen van islamitische klederdracht? Wat is de officiële reactie van de Syrische regering op deze oproep?
Ik ben op de hoogte dat er individuen zijn die een strikte hijab willen bevorderen. Het Syrisch interim-bestuur heeft eerder aangegeven dat kledingswijze een individuele keuze betreft.
Welke inspanningen levert u om de mensenrechten en vrijheden van burgers in Syrië te ondersteunen, en welk beleid is er bij situaties zoals nu al gerapporteerd in Maaloula en Homs?
Momenteel zijn er geen concrete aanwijzingen dat er specifieke minderheidsgroepen gevaar lopen onder het huidige interim-bestuur. Het kabinet benadrukt sinds de val van het Assad regime het belang van de bescherming van mensenrechten en (religieuze) gemeenschappen, zoals christenen, Koerden, Druzen en Alawieten. In internationale fora, zoals binnen de EU, zal Nederland blijven pleiten voor een vreedzame en inclusieve politieke transitie. Zo heeft Nederland tijdens de Raad van Buitenlandse Zaken op 16 december 2024 opgeroepen tot bescherming van deze groepen. Daarnaast heeft de Speciaal Gezant voor Syrië tijdens zijn recente bezoek aan Damascus op 2 en 4 januari het belang van de bescherming van alle bevolkingsgroepen benadrukt.
Wat doet Nederland om via internationale organisaties zoals de VN of andere mechanismen toezicht te houden op de mensenrechtensituatie in Syrië, en in hoeverre wordt de situatie in Homs daarbij geadresseerd?
Nederland zet zich al jaren in voor de verbetering van de mensenrechtensituatie in Syrië. Nederland steunt de VN-bewijzenbank van Syrië (IIIM) zowel politiek als financieel, en heeft voor 2024–2025 een bedrag van EUR 500.000 toegezegd. Met deze Nederlandse steun wordt het mechanisme in staat gesteld om bewijsmateriaal van mensenrechtenschendingen te blijven verzamelen. Daarnaast zet Nederland zich via de VN-Mensenrechtenraad in voor de verlening van het mandaat van de Commission of Inquiry (CoI) voor Syrië. De CoI doet sinds 2011 onderzoek naar mensenrechtenschendingen in Syrië. Aangezien de CoI gemandateerd is om alle vermeende mensenrechtenschendingen in Syrië te onderzoeken, staat het de commissie vrij om ook onderzoek te verrichten naar de situatie in Homs.
Welke humanitaire hulp biedt Nederland momenteel aan kwetsbare gemeenschappen in Syrië, en hoe wordt ervoor gezorgd dat deze hulp de meest getroffen bevolkingsgroepen, waaronder minderheden in Homs, bereikt?
Nederland ondersteunt al jaren bij het reageren op humanitaire noden in Syrië middels ongeoormerkte bijdragen, waardoor humanitaire organisaties snel hun middelen kunnen inzetten op basis van de grootste noden. Tevens ondersteunde Nederland specifiek in 2024 met EUR 19,2 miljoen via zowel de Dutch Relief Alliance (DRA) als VN-landenfondsen. Die steun wordt ingezet ten behoeve van de meest kwetsbare groepen. Dit kan ook gemeenschappen in Homs betreffen.
De acute medische situatie van Palestijnen in Gaza |
|
Don Ceder (CU) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Israel raid empties northern Gaza’s last functioning major hospital of all patients and detains its director»1? Hoe beoordeelt u dit bericht en bent u al in gesprek met de Israëlische regering hierover?
Ja. Het kabinet heeft met zorg kennis genomen van de beschietingen op het Kamal Adwan-ziekenhuis en is zeer verontrust over de ontwrichting van het medische systeem in Gaza, en de grote impact op mensen die acute c.q. langdurige medische zorg nodig hebben. Zoals in de Kamerbrief van 21 januari jl. (Kamerstuk 23 432, nr. 546) is gemeld, wordt mede hierom in gesprekken met Israël steevast door het kabinet de noodzaak van een drastische toename van het hulpvolume voor de bevolking in de Gazastrook onderstreept.
Krijgen alle patiënten op dit moment de juiste medische zorg? Waar zijn alle patiënten allemaal naartoe overgebracht, zowel patiënten in kritieke toestand als patiënten in minder kritieke toestand? Kunnen zij daar voldoende zorg ontvangen en hoe verloopt het transport?
Het geweld in en rond het Kamal Adwan-ziekenhuis is op zichzelf uiterst zorgwekkend, maar het feit dat ook andere ziekenhuizen en medische posten in Noord-Gaza reeds grotendeels of volledig buiten dienst zijn geraakt maakt de impact extra groot. Patiënten werden uit het getroffen ziekenhuis geëvacueerd, maar of zij elders voldoende zorg konden ontvangen is hoogst onzeker.
Daar waar in het artikel wordt gesteld dat een aantal patiënten in kritieke toestand naar het Indonesian Hospital is gebracht, maar de directeur-generaal stelt dat deze buiten functie is, kunt u aangeven of deze bewering klopt? Is het dan zo dat patiënten in kritieke toestand dus de facto geen zorg krijgen? Indien er geen zorg is, kunt u per ommegaande opheldering vragen aan de Israëlische autoriteiten?
Die berichten zijn mij bekend. Het kabinet kan niet verifiëren hoeveel hulp op welk moment in welk ziekenhuis kan worden geboden maar het medische systeem in Noord-Gaza is duidelijk ontwricht. Nederland roept de Israëlische autoriteiten op om het humanitair oorlogsrecht te allen tijde te respecteren, en om toegang voor (medische) hulp snel en blijvend te faciliteren. De verruiming van humanitaire toegang door het staakt-het-vuren biedt enig perspectief voor alle mensen in Gaza die medische noodhulp behoeven.
Kunt u aangeven hoeveel werkende ziekenhuizen/medische centra nog werkzaam zijn in Gaza? Hoeveel medisch personeel is er naar schatting nog operationeel?
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) rapporteerde op 3 januari dat 20 van de 36 ziekenhuizen in Gaza waren gesloten en 16 nog deels operationeel. Hiermee was de totale capaciteit nog slechts 1800 ziekenhuisbedden. Daarnaast maakte de WHO melding van ernstige hinder bij de toelating en distributie van medische middelen, met vergaande consequenties voor de medische capaciteit.
Hoeveel veldhospita zijn er opgezet door Israël in Gaza? En hoeveel zijn daarvan in Noord-Gaza? Hoe beoordeelt u de stelling van de Verenigde Naties (VN) dat als gevolg van de inval 75.000 Palestijnen nu risico lopen2, ook in het licht van de stelling van de Israeli Defense Forces, zoas weergegeven in het artikel, dat de patiënten voorafgaand aan de operatie zijn geëvacueerd en «tienduizenden liters brandstof, voedsel en medische benodigdheden» zijn geleverd?
Volgens het Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden van de VN (OCHA) zijn elf veldhospitalen operationeel in Gaza. Deze worden gerund door hulporganisaties als Artsen zonder Grenzen en de Rode Kruis- en Halve Maanbeweging. In Deir al-Balah zijn vier veldhospitalen, in Khan Younis vijf en in Rafah twee. OCHA meldt dat van de elf veldhospitalen, zes volledig en vijf gedeeltelijk operationeel zijn. De in het artikel genoemde humanitaire levering van brandstof, voedsel, medische benodigdheden en andere essentiële goederen hield geen verband met Israëlische aanvallen op deze ziekenhuizen.
Hoeveel capaciteit hebben deze veldhospita en welke zorg kan er niet geleverd worden die normaal wel geboden kon worden in ziekenhuizen in Gaza?
De WHO meldde op 19 januari jl. n.a.v. het staakt-het-vuren dat de uitdagingen op het gebied van gezondheidszorg enorm blijven. Ziekenhuizen zijn beschadigd of gedeeltelijk verwoest. Medische evacuaties vanuit Gaza naar het buitenland verlopen nog steeds moeizaam. Veldhospitalen kunnen de rol van reguliere ziekenhuizen niet volledig opvangen. Er blijft een ernstig tekort aan gespecialiseerde zorg.
Daar waar in het artikel wordt gesteld dat er 240 mensen zijn opgepakt, waaronder de directeur, en verder wordt vermeld dat Hamas een basis had opgeslagen in het ziekenhuis, in hoeverre kunt u verifiëren of dit klopt?
Het kabinet heeft niet de informatie om dergelijke beweringen te kunnen verifiëren.
Als de bewering niet klopt of er geen enkel bewijs voor geleverd kan worden, kunt u dan per ommegaande om de vrijlating van het medisch personeel, de directeur dr. Abu Safiya, verzoeken?
Ik heb in mijn gesprekken met Israël het belang van bescherming van medisch personeel benadrukt. Het blijft ook na het staakt-het-vuren belangrijk dat hier aandacht voor blijft bestaan, en dat fundamentele rechten van medische staf worden gerespecteerd. Het kabinet zal de Israëlische autoriteiten hiertoe blijven oproepen, ook met betrekking tot de gearresteerde ziekenhuisdirecteur
Waar is de stelling van Amnesty International, dat er sprake was van marteling van het medisch personeel, op gebaseerd? Kunt u verifiëren of dit klopt en, als dat zo is, per ommegaande actie verzoeken van de Israëlische regering om de verantwoordelijken te vervolgen?
Het kabinet heeft geen kennis over de bron van de stelling van Amnesty International en kan deze dus ook niet verifiëren.
Daar waar het United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA) stelt dat de Israëlische autoriteiten 48 van de 52 pogingen van de VN om de humanitaire toegang tot Noord-Gaza te coördineren hebben geweigerd en dat «vier goedgekeurde bewegingen allemaal met belemmeringen te maken kregen», betekent dit dat er geen hulp Noord-Gaza binnenkomt of gebeurt dat op andere manieren? Zo ja, via welke andere manieren/kanalen?3
De toevoer van hulpgoederen tot Gaza was zeer slecht voordat het staakt-het-vuren inging op 19 januari jl. Dat geldt met name voor toegang tot delen van Noord-Gaza, waar de VN en andere hulporganisaties nagenoeg geen humanitaire hulp konden leveren. In periode van 6 oktober tot 31 december 2024 hebben de VN 165 pogingen ondernomen om hulpgoederen te leveren in Noord-Gaza, waarvan 149 pogingen werden geweigerd. Zestien pogingen werden toegestaan, maar in de praktijk belemmerd op het vlak van veiligheidsgaranties en andere problemen met toegang.
Is er inmiddels sprake van officieel vastgestelde honger in (Noord)-Gaza? Zo ja, kunt u van de Israëlische regering per ommegaande eisen een einde te maken aan de situatie en voldoende voedselleveranties te faciliteren?
Er was en is sprake van honger in de Gazastrook. In de rapportage van het gezaghebbende Integrated Food Phase Classification (IPC) gepubliceerd op 17 oktober 2024 werd geschat dat 1,84 miljoen Gazanen in acute voedselonzekerheid leefden. Daarnaast waarschuwde de IPC op 8 november 2024 voor het acute risico op hongersnood in Noord-Gaza, waarbij de grenscriteria voor hongersnood wellicht al waren bereikt. Vaststelling van hongersnood is een technische aangelegenheid, en uiterst complex in een context zoals Gaza, maar een dergelijke waarschuwing van IPC noopt tot doortastende actie van de internationale gemeenschap. Nederland heeft veelvuldig bij Israël aangedrongen op het onmiddellijk verruimen van humanitaire toegang. De toegangssituatie lijkt ten gevolge van het staakt-het-vuren te zijn verbeterd, maar zorgen van de internationale gemeenschap over honger blijven bestaan. Nederland volgt de ontwikkelingen met prioriteit en blijft Israël oproepen om ervoor te zorgen dat humanitaire leveringen – zowel de invoer van goederen als benodigdheden voor distributie – voldoende worden gefaciliteerd.
Welke indruk heeft u nu met betrekking tot de vraag of er sprake is van een eerlijke verdeling van voedsel onder (religieuze minderheden)/verschillende clans, aangezien in eerdere berichtgeving werd gesteld dat (religieuze) minderheden in Gaza, zoals Palestijnse Christenen, bij de verdeling van voedsel benadeeld werden.
Humanitaire organisaties trachten hulp, waaronder voedselhulp, zoveel als mogelijk te verdelen op basis van de grootste noden, conform de humanitaire principes van menselijkheid, onpartijdigheid, neutraliteit en onafhankelijkheid. Wel heeft de extreme en volatiele conflictsituatie in de Gazastrook de ordentelijke distributie van humanitaire hulp ernstig bemoeilijkt. Met berichten over specifieke benadeling van religieuze minderheden bij distributies is het kabinet niet bekend.
Gelet op berichten over slachtoffers als gevolg van onderkoeling4, hoeveel kinderen zijn inmiddels aan onderkoeling in Gaza overleden?
De VN maakten begin januari melding van het vreselijke nieuws dat ten minste acht baby’s aan de gevolgen van onderkoeling zijn overleden in de laatste weken van 2024.
Zijn er voldoende humanitaire hulpgoederen geleverd om de kou tegen te gaan, specifiek voor pasgeborenen? Zo niet, kunt u bij de Israëlische autoriteiten opheldering vragen en erop aandringen dit per ommegaande mogelijk te maken?
De levering van hulpgoederen ter voorbereiding op de winter werd ernstig belemmerd. De hulpverlening in oktober – ondanks diplomatieke druk van Nederland en andere landen alsook vanuit de hulporganisaties zelf – kwam nagenoeg tot stilstand. Hulp kon in november en december bij lange na niet voldoende worden opgeschaald. Dat maakt dat veel Palestijnen in de Gaza nu niet voldoende beschermd zijn tegen het koude weer en de regen. Het staakt-het-vuren van 19 januari jl. biedt voorzichtig meer ruimte voor de levering van hulpgoederen, waaronder goederen voor onderdak en winterization, maar uitdagingen ten aanzien van de opschaling van hulpverlening blijven aanzienlijk. Nederland zal blijven benadrukken dat Israël de plicht heeft om ervoor te zorgen dat humanitaire hulp veilig en effectief geleverd en gedistribueerd kan worden.
Wat is de sterfte bij geboorte in Gaza in 2024? In hoeverre verschilt dit van overige jaren in de periode 2019–2023?
De kans op miskramen en sterfte bij geboorte is aanzienlijk toegenomen in de Gazastrook door de oorlog, zoals ook blijkt uit het thematische rapport over aanvallen op ziekenhuizen in Gaza dat op 31 december werd gepubliceerd door het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de Mensenrechten (OHCHR). In een door medisch-academisch tijdschrift The Lancet gepubliceerd onderzoek van 23 januari jl. wordt onderbouwd dat de levensverwachting in de Gazastrook in de eerste twaalf maanden van de oorlog is gedaald met 34,9 jaar.
Wat is de huidige populatie van Gaza per 31-12-2024, voor zover bekend of geschat op basis van betrouwbare bronnen? In hoeverre verschilt dit van de jaren 2019, 2020, 2021, 2022 en 2023?
Volgens het Palestijnse Centraal Bureau voor de Statistiek was de populatie in 2023 2.226.544. Mede door de oorlog zijn geen recente betrouwbare cijfers over de populatie beschikbaar.
Wat zijn momenteel de meest voorkomende ziekten/kwalen waar men in Gaza aan overlijdt? Zijn er voldoende medicijnen/apparatuur voor behandelingen? Welke stappen zet u om ervoor te zorgen dat de medische zorg in Gaza gewaarborgd wordt en blijft?
In de Gazastrook zijn veel gevallen van besmettelijke ziekten – waaronder acute luchtweginfecties, diarree, huiduitslag, waterpokken, geelzucht – en de verspreiding daarvan, te midden van chronische waterschaarste en gebrekkig beheer van afval- en rioolwater. Zo werd het poliovirus gedetecteerd op 16 juli 2024, waarna er een campagne is opgezet door het Ministerie van Gezondheid in Gaza in samenwerking met de WHO, UNRWA, UNICEF en andere partners. Op 17 januari jl. meldde de VN dat de uitdagingen nog steeds enorm zijn voor Gaza, met tekorten aan voedsel, brandstof en medische benodigdheden. Meer dan 12.000 patiënten, van wie een derde kinderen, wacht nog steeds op evacuatie voor gespecialiseerde zorg. Sinds de ingang van het staakt-het-vuren op 19 januari komt de toevoer van hulpgoederen op gang, maar daarmee nemen de noden nog niet af. Het is cruciaal dat dat de condities van het staakt-het-vuren het herstel van zowel medische noodhulp als algemene toegang tot medische zorg mogelijk maken. Het is tevens van belang dat medische evacuaties beter en sneller doorgang kunnen vinden, bijvoorbeeld via de grensovergang bij Rafah. Hier zal het kabinet zich, ook in komende periode, diplomatiek voor blijven inzetten. Zo heb ik hier recent over gesproken met mijn Egyptische counterpart.
Welke stappen zijn er mogelijk om via luchttransport de humanitaire hulp te doen toenemen? Welke rol kunt u spelen om tot een permanente luchtbrug te komen?
Verreweg de meest effectieve weg om hulp de Gazastrook in te krijgen is het verruimen en versnellen van toegang over land. Dit heeft prioriteit en daarom heeft Nederland in december 2024 een bijdrage van EUR 5 miljoen toegekend aan de Jordaanse landroute, die de afgelopen maanden een levensader vormde voor de humanitaire hulpverlening aan Gaza. De Nederlandse steun draagt bij aan het onderhoud en de opschaling van deze route.
Omdat via de lucht slechts kleine hulpvolumes geleverd kunnen worden en airdrops relatief kostbaar zijn, is dit een laatste redmiddel wanneer landtoegang niet mogelijk is. In een multinationale coalitie onder aanvoering van Jordanië heeft Nederland in het voorjaar van 2024 in totaal tien airdrops uitgevoerd voor hulp aan de noodlijdende Gazaanse bevolking. Deelname aan airdrops met militaire transporttoestellen is sindsdien gepauzeerd. Wel steunt Nederland het Jordaanse initiatief voor een helikopterluchtbrug tussen Jordanië en de Gazastrook voor lichte hoogwaardige goederen zoals medicijnen. Defensie heeft twee specialisten ter beschikking te gesteld om vanuit Amman een bijdrage te leveren aan de planning cell voor dit initiatief. Van een permanente luchtbrug is op dit moment echter geen sprake.
Bij de afweging voor nieuwe hulp via de lucht spelen meerdere factoren een rol. Behalve de situatie op de grond en de beschikbaarheid van benodigde capaciteiten en middelen, wordt de inzet op andere hulpsporen in samenhang meegewogen. In dit kader verwelkomt het kabinet de groei van het aantal trucks met hulpgoederen dat sinds het staakt-het-vuren Gaza heeft bereikt. Deze hulpverlening over land blijft de primaire inzet van dit kabinet.
Welke stappen zijn er mogelijk om via zeetransport de humanitaire hulp te doen toenemen? Worden er nieuwe stappen ondernomen om een stabiele haven te bouwen? Welke rol kunt u spelen om tot een permanente stroom van humanitaire hulp via de zee te komen?
Ook voor humanitaire hulp via zee geldt: de route over land is effectiever en efficiënter. In de Gazastrook ontbreekt het bovendien aan de benodigde haveninfrastructuur. De door de VS aangelegde tijdelijke pier voor de kust van Gaza werd geplaagd door slechte weersomstandigheden en complexe logistiek. Nederland heeft de inspanningen van Cyprus en internationale partners om een maritieme corridor op te zetten naar de Gazastrook (waaronder via de haven van Ashdod) gesteund, maar hulpverlening langs deze weg is niet op grote schaal op gang gekomen en Nederland zet momenteel niet meer actief in op deze route.
Daar waar midden december het bericht kwam dat een staakt-het-vuren in Gaza nabij was, wat is momenteel de stand van zaken? Waarom is er een vertraging en hoe zien de voorwaarden eruit waarover momenteel nog geen overeenstemming is?5
Op 15 januari jl. hebben Israël en Hamas een overeenkomst bereikt over het staakt-het-vuren. Deze is op 19 januari jl. ingegaan. Nederland zet zich onverminderd in om het staakt-het-vuren te helpen handhaven.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden, zo uitgebreid mogelijk en voor 5 januari 2025?
Het is helaas niet gelukt om te voldoen aan uw verzoek. Het vergaren van de juiste informatie om uw vragen te beantwoorden nam veel tijd in beslag. Wel heb ik de vragen, conform uw verzoek, onafhankelijk beantwoord.
De 54ste jaarlijkse bijeenkomst van het World Economic Forum in Davos tussen 20-24 januari aanstaande |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Schoof , Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Waarom stuurt het Nederlandse kabinet zo'n zware delegatie ten opzichte van die van andere landen naar de 54ste jaarlijkse bijeenkomst van het World Economic Forum?
Dit jaar zullen drie Nederlandse Ministers naar Davos afreizen voor het World Economic Forum (WEF): de Minister-President, de Minister van Defensie en de Minister van Klimaat en Groene Groei. Dit is een kleinere delegatie dan die van vorig jaar, toen er zes leden namens het kabinet deelnamen. In vergelijking met delegaties van andere landen is dit een relatief kleine delegatie.
Welke sessies gaan deelnemers namens Nederland bijwonen?
De programma’s van de deelnemende bewindspersonen zijn op dit moment nog niet volledig afgerond. Er vindt nog overleg plaats met het WEF over de invulling ervan.
Wat ligt er in Davos concreet op tafel om aan deel te nemen en/of om over te spreken?
Het hoofdthema van de jaarlijkse vergadering van het WEF is «Collaboration for the intelligent age». Op uitnodiging van het WEF nemen de bewindspersonen deel aan sessies die aansluiten bij de Nederlandse beleidsprioriteiten. De meeste WEF-sessies worden live gestreamd en zijn na afloop terug te kijken op de website van het WEF. Er zijn ook WEF-sessies met een vertrouwelijk karakter. Op dit moment wordt er nog gewerkt aan de programma’s van de bewindspersonen.
Wat is het doel van de aanwezigheid van leden van het Nederlandse kabinet?
De jaarlijkse vergadering van het WEF biedt een nuttig platform voor de uitwisseling van ideeën, onderzoeksresultaten en inzichten over actuele thema’s tussen politici, wetenschappers, journalisten en vertegenwoordigers van internationale organisaties, het bedrijfsleven en ngo’s. De bijeenkomst biedt ook een goede gelegenheid om in bilaterale gesprekken met internationale leiders en het bedrijfsleven specifieke onderwerpen te bespreken die van belang zijn voor Nederland.
Worden er namens Nederland, de Europese Unie of andere entiteiten intenties/convenanten/verdragen gesloten en/of andere afspraken gemaakt? Zo ja, waar gaan die over? Welk mandaat hebben de aanwezigen?
Er zullen tijdens de jaarlijkse vergadering van het WEF geen intenties, convenanten of verdragen worden gesloten of afspraken met een rechtsgeldig of anderszins politiek karakter worden gemaakt namens Nederland, de Europese Unie of andere entiteiten.
In welke overleg met de Tweede Kamer is dit aan de orde geweest?
Er worden voor de jaarlijkse vergadering van het WEF geen politieke besluiten voorbereid, waarover vooraf overleg met de Tweede Kamer had moeten plaatsvinden.
Welk besluit van de ministerraad ligt hieraan ten grondslag?
De bewindspersonen maken zelfstandig de afweging om wel of niet deel te nemen aan de jaarlijkse vergadering van het WEF in Davos. Er ligt geen besluit van de ministerraad aan ten grondslag.
Kan het kabinet garanderen dat er geen enkele afspraak gemaakt wordt, welke niet eerst aan de Tweede Kamer ter besluitvorming wordt voorgelegd?
De jaarlijkse vergadering van het WEF is enkel een platform voor de uitwisseling van ideeën over oplossingen voor wereldwijde vraagstukken. Tijdens de jaarlijkse vergadering van het WEF worden er geen politieke besluiten genomen of internationale afspraken gemaakt, waarvoor instemming van de Tweede Kamer nodig is.
Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u deze vragen beantwoorden alvorens afgereisd wordt naar Davos?
Ja.
Het bericht ‘Onbekend clubje van NAVO-landen richt zich op tegen de Russen’. |
|
Olger van Dijk (NSC) |
|
Ruben Brekelmans (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht d.d. 18 december 2024 jl., getiteld «Onbekend clubje van NAVO-landen richt zich op tegen de Russen», in Trouw?
Ja.
Kunt u aangeven hoe u de verhouding ziet tussen de Joint Expeditionary Force en de NAVO?
De NAVO is de hoeksteen van het Nederlandse veiligheidsbeleid en de Nederlandse NAVO-verplichtingen zijn van primair belang. De Joint Expeditionary Force (hierna: JEF) is opgericht in 2014 als gevolg van het NAVO initiatief «framework of nations» concept en is daarmee complementair aan de NAVO. De JEF is een samenwerkingsverband onder leiding van het Verenigd Koninkrijk, met als partnerlanden Denemarken, Estland, Finland, IJsland, Letland, Litouwen, Nederland, Noorwegen en Zweden. Het uitgangspunt van de JEF is dat zij zelfstandig kan optreden en snel inzetbaar is om de NAVO of andere samenwerkingsverbanden te ondersteunen. Deelnemen aan inzet of oefeningen vanuit de JEF geschiedt op vrijwillige basis. Zodra het Verenigd Koninkrijk als Framework Nationen minstens één ander land dat willen kan de JEF operationeel ingezet worden, waarbij ieder land afzonderlijk kan besluiten of het mee wil doen (opt-in principe). Voor Nederland zijn de NAVO-doelstellingen leidend. Deelname aan JEF-activiteiten vindt alleen plaats wanneer dit niet strijdig is met de Nederlandse NAVO-verplichtingen.
Welke specifieke taken ziet u voor de Joint Expeditionary Force?
De JEF biedt de mogelijkheid om samen te werken met gelijkgestemde partnerlanden en regeringen militaire opties te bieden, zowel in vredestijd, als in tijden van oplopende spanningen en crisis of conflict. De JEF heeft de mogelijkheid verschillende militaire activiteiten uit te voeren, van crisismanagement tot operaties, bijvoorbeeld in het hybride domein. De focusgebieden van de JEF (Hoge Noorden, Noord-Atlantische regio en Baltische zee regio) sluiten hier goed bij aan. De Nederlandse focus binnen de JEF ligt sterk op het maritieme domein en de bescherming van vitale onderzeese infrastructuur. Nederland heeft daarnaast belang bij samenwerking binnen JEF op het terrein van (zowel politiek-strategische als militaire) stratcom en weerbaarheid in het hybride domein. Verschillende JEF-landen hebben veel ervaring op deze terreinen waardoor dit forum zich goed leent voor het delen van best-practices.
Welke rol vervult Nederland op dit moment binnen de Joint Expeditionary Force? Is de Koninklijke Marine daarbij betrokken?
Nederland draagt bij aan de verdere ontwikkeling van de JEF en samenwerking met deelnemende landen op strategisch en operationeel niveau. De overlegfora van de JEF bieden de mogelijkheid om strategische vraagstukken te adresseren die met name onze gezamenlijke veiligheid in het noordelijk deel van Europa aangaan. De JEF kan militaire opties aandragen om dreigingen het hoofd te bieden en de NAVO te versterken. Op operationeel en tactisch niveau draagt Nederland bij aan verschillende activiteiten zoals militaire oefeningen en gezamenlijke patrouilles op zee ter bescherming van de vitale infrastructuur. Dit versterkt de interoperabiliteit tussen de deelnemende krijgsmachten. De Koninklijke Marine speelt hierin een belangrijke rol gezien de dreigingen in het maritieme domein.
Wat is de meerwaarde van de Nederlandse deelname aan de Joint Expeditionary Force, met name in verhouding tot de NAVO?
Zie antwoord op vraag 3.
Wat draagt de Joint Expeditionary Force bij aan de bescherming van de vele kabels, leidingen en andere vitale infrastructuur op de bodem van zowel de Noordzee als de Oostzee tegen hybride dreigingen? Hoe verhoudt dat zich tot de nationale inzet?
De JEF is vanwege de geografische en sterk maritieme focus een geschikt verband om vitale infrastructuur op zee beter te beschermen. De meerwaarde van de JEF zit in de militaire samenwerking op verschillende niveaus tussen gelijkgestemde landen in regionaal verband. Dit behelst bijvoorbeeld het delen van informatie, het afstemmen van maritieme aanwezigheid en het uitvoeren van gezamenlijke patrouilles, oefeningen en het uitwisselen van best practices. Zo werd in december 2023 voor het eerst een JEF Response Option (JRO) geactiveerd, gericht op bescherming van onderzeese infrastructuur n.a.v. incidenten in de Baltische Zee. In het kader van deze JRO werd er door alle JEF-landen extra gepatrouilleerd op de Baltische Zee en Noordzee.
Zou de effectiviteit van de Joint Expeditionary Force kunnen toenemen door deelname van meer landen, zoals Duitsland? Zou u zich willen inzetten voor deze uitbreiding?
Op dit moment bestaat er binnen de JEF geen unanimiteit voor uitbreiding van het aantal landen. Het beperkt aantal deelnemende landen gecombineerd met de focusgebieden zorgt op het politiek-strategisch vlak ook voor meerwaarde.
In hoeverre beïnvloedt de recente toetreding van Finland en Zweden tot de NAVO het nut en de noodzaak van de Joint Expeditionary Force?
De toetreding van Finland en Zweden tot de NAVO versterkt de complementariteit tussen de JEF en de NAVO.
Wordt overwogen de Nederlandse inzet in Joint Expeditionary Force-verband -met name van de marine–op te schalen in verband met de toegenomen hybride dreigingen op zee?
Voor alle deelnemende landen geldt dat voor iedere potentiele JEF-inzet besloten kan worden om wel of niet deel te nemen. Nederland zal dit principe blijven hanteren en zal bij toekomstige ontwikkelingen steeds de afweging maken welk samenwerkingsverband het best aansluit bij onze doelen en veiligheidsbelangen. De JEF heeft de inzet op het gebied van hybride dreigingen op zee opgeschaald en Nederland heeft daaraan bijgedragen. Nederland blijft zich sterk maken voor meer aandacht voor het beschermen van vitale infrastructuur, zowel in als op zee, bij toekomstige activiteiten van de JEF.
Zijn er (capaciteits)vereisten vanuit de Joint Expeditionary Force die NAVO-doelstellingen beconcurreren? Zo ja, welke zijn dat, en zo nee, ziet u daarin reële risico’s?
Zie antwoord op vraag 2.
Het bericht 'Sancties omzeild bij project van scheepsbouwer Damen in Rusland' |
|
Jesse Klaver (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het NOS artikel «Sancties omzeild bij project van scheepsbouwer Damen in Rusland»?1
Ja.
Klopt het dat er ondanks de sancties onderdelen van Damen in Rusland terecht zijn gekomen? Zo ja, hoe kan dit en sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte?
Ik kan niet ingaan op individuele gevallen. In zijn algemeenheid kan ik aangeven dat het kabinet het erg belangrijk vindt dat alle bedrijven zich aan de Europese sancties houden en het kabinet het tegengaan van sanctieomzeiling als een prioriteit ziet.
Wanneer er signalen worden ontvangen dat sancties worden overtreden, is de eerste stap dat de relevante toezichthouder zorgvuldig de feiten in kaart brengt. Vervolgens bepaalt het OM of strafrechtelijke vervolging passend is, en het is uiteindelijk aan de rechter om schuld en eventuele bestraffing te bepalen. Gedurende dat proces is het niet aan het kabinet om hierover in het openbaar uitspraken te doen.
Wat zijn de maatregelen die genomen worden aangezien het sanctieteam Precursoren, oorsprong, strategische goederen, sanctiewetgeving (POSS) vermoedt dat er strafbare uitvoerhandelingen van onderdelen voor de constructie van vissersschepen hebben plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Damen volgens u voldoende gedaan om ervoor te zorgen dat de producten niet in Rusland belanden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat er nog steeds Nederlandse bedrijven zijn met dochterondernemingen in Rusland? Wordt hier vanuit het POSS team op gehandhaafd?
Onder de Europese sanctiewetgeving is het niet verboden om een belang te hebben in een Russisch bedrijf. De sancties op Rusland zijn in de eerste plaats bedoeld om het Russische vermogen om oorlog te voeren tegen te gaan. Zo zijn er handelsverboden op goederen en diensten die direct bijdragen aan de productie van militaire goederen maar ook (handels)verboden om het verdienvermogen van Rusland te raken, zodat het moeilijker wordt om de oorlog te financieren. Het louter hebben van een belang in een Russische dochter is dus an sich niet verboden, maar handel vanuit EU aan die Russische dochter is wel onderhevig aan de verbodsbepalingen uit de sanctieverordening.
Gaat u in gesprek met Damen om ervoor te zorgen dat er aanvullende maatregelen genomen worden?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Douane staan in goed contact met allerlei bedrijven in Nederland die zich aan de sancties moeten houden. Als uit onderzoek door bijvoorbeeld de Douane blijkt dat een bedrijf de Europese sanctiewetgeving heeft overtreden, is het aan het OM is om over te gaan tot vervolging.
Op welke manier wordt er gecontroleerd op doorvoer van Nederlandse goederen via derde landen naar Rusland?
Nationaal werken het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Douane nauw samen om bedoelde en onbedoelde omzeiling van exportcontrole tegen te gaan. We hebben goed contact met het Nederlandse bedrijfsleven. Informatievoorziening, douanerisicoprofielen op omzeilingslanden om te voorkomen dat goederen via een derde land naar Rusland worden uitgevoerd, en analyse van importdata en handelsstromen dragen hier concreet aan bij. Signalen van sanctieomzeiling worden altijd serieus genomen en waar nodig opgevolgd door onderzoek en zo nodig strafrechtelijke vervolgd.
Wordt er ook gekeken naar exportbeperkingen van militaire en dual-use producten naar landen waarvan bekend is dat zij regelmatig doorvoeren naar Rusland? Zo nee, waarom niet?
Voor militaire en dual-use goederen die naar landen buiten de EU worden uitgevoerd geldt een vergunningplicht. Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag wordt ook getoetst of de kans bestaat dat de sanctiemaatregelen worden omzeild.
Daarnaast zijn er verschillende bepalingen in de EU-sancties tegen Rusland die bedrijven verplichten om hun due diligence uit te voeren om te voorkomen dat de sancties worden omzeild en de goederen alsnog in Rusland terechtkomen. Bijvoorbeeld de verplichting om in bepaalde gevallen, bij risicovolle goederen, contractuele bepalingen op te nemen om (weder)uitvoer naar Rusland te verbieden. Ook vindt er veel voorlichting plaats over de sancties en de risico’s op omzeiling naar Rusland. Dat gebeurt bijvoorbeeld via RVO, de Douane, maar ook door het Ministerie van Buitenlandse Zaken zelf. Wanneer uit informatie blijkt dat tussenhandelaren in derde landen actief meewerken aan het omzeilen van EU-sancties kunnen zij zelf ook worden gesanctioneerd. Er gelden dan handelsbeperkingen m.b.t. dual use-goederen. Dit is in de praktijk al regelmatig gebeurd.
De omzeiling van sancties tegen Rusland door net opgerichte bedrijven |
|
Inge van Dijk (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (NSC), Beljaarts |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en de Rijksuniversiteit Groningen waaruit blijkt dat er mogelijk sprake is van omzeiling van sancties tegen Rusland door onder andere jonge, kleine bedrijven?1
Het kabinet is het CBS erkentelijk voor het inzichtelijk maken van het begin van de handelsstromen van goederen naar derde landen waarbij er risico’s zijn op sanctie-omzeiling naar Rusland. Het tegengaan van sanctie-omzeiling is een prioriteit voor het kabinet, hetgeen ook moge blijken uit de conferentie inzake sanctienaleving die het Ministerie van Buitenlandse Zaken afgelopen week in Den Haag organiseerde. Nationaal worden deze goederenstromen ook gemonitord en in recente sanctiepakketten zijn de maatregelen tegen omzeiling ook uitgebreid. De effecten daarvan zijn nog niet in deze cijfers verwerkt. Daarbij dient ook opgemerkt te worden dat niet elke verschuiving van handelsstromen en -praktijken daadwerkelijk een teken is van sanctie-omzeiling. Het is echter gebleken dat het MKB kwetsbaarder is voor omzeiling dan multinationals.
Het is belangrijk te vermelden dat enkel de export van sanctiegoederen naar het gesanctioneerde land verboden is. Goederen naar andere landen buiten de EU mogen in merendeel vrij worden uitgevoerd. Hierbij bestaat het risico dat sancties worden omzeild. Het is aan Europese personen en bedrijven om zich bekend te maken met dit risico en gepaste maatregelen te treffen. Voor bepaalde strategische goederen zijn deze (gepaste zorgvuldigheids)maatregelen verplicht. Dit is voor jonge en kleine zelfstandige mkb-bedrijven niet anders dan voor grote multinationals.
Klopt het dat het met de recente uitbreiding van de algemene verbodsbepaling voor personen of bedrijven expliciet verboden is een transactie aan te gaan als ze zich ervan bewust zijn dat dit mogelijkerwijs zou kunnen leiden tot het omzeilen van de sancties en ze het risico daarop toch op de koop toenemen?2
Ja. In het 14e sanctiepakket tegen Rusland van juni 2024 is het artikel uitgebreid waarin omzeiling van de sanctiemaatregelen verboden is gesteld (NB: artikel 12 van sanctieverordening 2014/833). In dit artikel is verduidelijkt dat niet alleen opzettelijke omzeiling verboden is maar ook de gevallen waarin de omzeiling van sancties op de koop toe wordt genomen. In Nederland is het in strijd handelen met bepalingen uit EU sanctieverordeningen verboden en is de strafbaarstelling hiervan geregeld in de Wet economische delicten. De genoemde uitbreiding heeft ook plaatsgevonden t.a.v. van sanctiemaatregelen tegen Belarus.
Daarnaast zijn er specifieke maatregelen, waaronder een gepaste zorgvuldigheidsplicht, voor exporteurs van goederen waar het Russisch militair-industrieel complex een bijzondere behoefte aan heeft (zogeheten common high priority goederen). Deze maatregelen zijn geïntroduceerd in het 13e (feb 2024) en 14e (juni 2024) sanctiepakket en hebben tot doel om sanctie-omzeiling van deze goederen te voorkomen. Het niet voldoen aan de vereiste zorgvuldigheidsverplichting is strafbaar gesteld middels de Wet economische delicten.
Hoe oordeelt u in het licht van de algemene verbodsbepaling over bedrijven die gesanctioneerde producten exporteren naar een van de zeven landen (Armenië, Kazachstan, Kirgizië, Mongolië, Servië, Turkije, en Turkmenistan) die in het onderzoek van het CBS naar voren komen als landen met een verhoogd risico op sanctieomzeiling?
Het is kwalijk en strafbaar indien personen en bedrijven geen maatregelen treffen om te voorkomen dat sanctiemaatregelen worden omzeild in het geval zij bijvoorbeeld zaken doen in bepaalde hoogrisicolanden. Het is positief dat personen en bedrijven binnen Europa, door uitbreiding van de eerdergenoemde verbodsbepaling in meer gevallen kunnen worden aangesproken op risicovol gedrag wanneer dat sanctie-omzeiling tot gevolg heeft. De nieuwe sanctiepakketten hebben o.a. tot doel om sanctie-omzeiling steeds moeilijker te maken. De hoog-risicolanden zijn deels opgenomen in de sanctieverordening en kunnen ook worden opgemaakt uit berichtgeving en onderzoeken als deze van het CBS. Het is aan bedrijven zelf om zich te informeren over deze ontwikkelingen.
Klopt het dat bedrijven die gesanctioneerde producten exporteren zich verplicht bewust moeten zijn van factoren die erop duiden dat een wederpartij uit is op het omzeilen van beperkende maatregelen («due dilligence-onderzoek»)? Klopt het dat een voorbeeld van een dergelijke factor is dat een aanvraag van een nieuwe klant komt die gevestigd is in een land dat bekendstaat als «ontwijkingshub»?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Voorbeelden van maatregelen die dit doel dienen zijn een verplichting voor Europese bedrijven met dochterentiteiten in derde landen om ervoor te zorgen dat hun dochterentiteiten geen handelingen verrichten die de sanctiemaatregelen ondergraven (de best efforts-verplichting) en de eerder genoemde verplichting voor Europese bedrijven die common high priority goederen exporteren om gepaste zorgvuldigheids-maatregelen te nemen. Ook zijn exporteurs van deze goederen verplicht om een contractuele clausule op te nemen die de afnemer verbiedt de goederen door te voeren naar Rusland.
De Europese Commissie heeft verschillende guidances en Frequently Asked Questions uitgebracht om Europese bedrijven handvatten te bieden om met omzeilingsrisico’s om te gaan. In de «guidance» van de Europese Commissie worden verschillende rode vlaggen voor omzeiling geïdentificeerd, waaronder het aangaan van nieuwe klantrelaties of transacties met landen die bekend staan als «ontwijkingshub». Het is dus inderdaad zaak dat exporteurs bij nieuwe klanten of transacties opletten of dit van toepassing is.
Deelt u de mening dat deze bedrijven (mogelijk) niet voldoen aan de «Best efforts-verplichting» die op 25 juni 2024 in werking is getreden? Zo niet, waarom niet?
Zoals in het vorige antwoord aangegeven heeft de best efforts-verplichting uit het 14e sanctiepakket betrekking op Europese bedrijven met dochterentiteiten in derde landen. Zij moeten ervoor zorgen dat hun dochterentiteiten in derde landen de Europese sanctiemaatregelen niet ondergraven. Voor kleine zelfstandige MKB-bedrijven ligt het niet voor de hand dat zij binnen het bereik van deze best efforts-verplichting vallen. Dit neemt vanzelfsprekend niet weg dat, zoals ook in het antwoord op vraag 4 gesteld, alle personen en bedrijven in Nederland zich moeten houden aan de Europese sanctiemaatregelen en dat dit de verwachting schept dat zij hun omzeilingsrisico’s in beeld hebben. Dit geldt in het bijzonder voor personen en bedrijven die de zogenaamde common high priority goederen exporteren.
Kunt u een overzicht geven van alle complianceverplichtingen die de Europese Unie (EU) voor bedrijven in het leven heeft geroepen met als doel om sanctieomzeiling richting Rusland en/of Belarus te voorkomen? Kunt u hierbij aangeven voor welke bedrijven deze complianceverplichtingen gelden, en welke strafrechtelijke gevolgen overtreding hiervan kunnen hebben?
Zie de beantwoording van vraag 2 en 4 voor wat betreft de complianceverplichtingen die voortvloeien uit de Europese sanctieverordeningen inzake Rusland en Belarus. Zoals aangegeven zijn deze verplichtingen erop gericht om sanctie-omzeiling tegen te gaan. Het gaat om de uitbreiding van het omzeilingsartikel, de best efforts-verplichting, de contractclausule «niet naar Rusland reëxporteren» en de due diligence-verplichting. Voor wat betreft het goederenverkeer houdt de Douane toezicht op de naleving van sanctiemaatregelen bij de in- en uitvoer van goederen en diensten van en naar bepaalde landen, inclusief de due diligence-verplichting. Een overtreding van de sanctiemaatregelen kan leiden tot een boete van de 6e categorie (maximaal 1.030.000 euro) en een celstraf van maximaal 6 jaar. Daarbovenop kan illegaal verkregen winst worden teruggevorderd.
Specifiek voor de financiële sector, trustkantoren en aanbieders van cryptodiensten gelden in Nederland complianceverplichtingen. Deze partijen zijn gehouden om hun compliance zo in te richten dat zij sanctiemaatregelen kunnen naleven. Hierop wordt toezicht gehouden door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Deze toezichthouders kunnen een last onder dwangsom en een bestuurlijke boete opleggen als een instelling haar compliance niet op orde heeft. Dit toezicht wordt met het Wetsvoorstel internationale sanctiemaatregelen gemoderniseerd en uitgebreid. Zo worden deze verplichtingen uitgebreid naar juridische beroepsgroepen en accountants.
Voor alle sanctiemaatregelen geldt verder dat bij schendingen van sancties FIOD en het OM onderzoek kunnen doen en strafrechtelijk kunnen optreden. Het kabinet zet zich in Europa in voor meer harmonisatie van complianceverplichtingen en versterkte Europese samenwerking ten aanzien van de handhaving, met het oog op het verhogen van de effectiviteit en het verbeteren van het gelijke speelveld. Zie hiervoor onderdeel 7 van het Nederlandse non-paper «Strengthening European cooperation to reinforce national efforts on the implementation and enforcement of EU restrictive measures» dat op 22 november jl. naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 2024D45715).
Op welke manier worden bedrijven op de hoogte gehouden van deze complianceverplichtingen en de sancties die zij riskeren als zij niet aan deze verplichtingen voldoen?
De primaire en meest belangrijke bronnen van informatie zijn het Publicatieblad van de EU en de website van de Europese Commissie. Het is de verantwoordelijkheid van exporteurs om zich hierover te informeren. Via gepaste kanalen herhaalt het kabinet deze informatievoorziening, bijvoorbeeld via het sanctieloket van RVO, de website van de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer van de Douane en tijdens seminars. Wat betreft de financiële sector houden toezichthouders DNB en AFM hen op de hoogte van ontwikkelingen die relevant zijn o.a. door leidraden.
In de week van 13 januari 2025 organiseerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken een sanctieconferentie waarbij nationale en internationale partners, zoals overheden, bedrijfsleven, NGO’s en academici werden samengebracht. Doel van de conferentie was het versterken van de nationale- en Europese naleving, mede door bedrijven op de hoogte te houden van recente (wettelijke) ontwikkelingen op sanctiegebied.
Welke instantie ziet toe op het nakomen van deze complianceverplichtingen?
Zie antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven hoe vaak er handhavend is opgetreden sinds de complianceverplichtingen gelden?
Er zijn (nog) geen specifieke cijfers bekend sinds de bovengenoemde maatregelen uit het 14e sanctiepakket eind juni van dit jaar van kracht zijn geworden.
Kunt u zich herinneren dat u tijdens het tweeminutendebat Sancties van dinsdag 19 november jl. hebt toegezegd dat u zou onderzoeken en bespreken hoe de compliance van fabrikanten van computerchips uitgebreid zou kunnen worden, en dat u daarover binnen twee weken een brief naar de Kamer zou sturen?3 Wanneer kan de Kamer deze toegezegde brief verwachten?
Jazeker, dit antwoord is aan uw Kamer gestuurd op 26 november 2024 middels het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken. Voor de volledigheid hieronder de passage uit deze brief nogmaals:
Verder komt het kabinet graag terug op een vraag gesteld door het lid Boswijk tijdens het tweeminutendebat sancties van 19 november jl. over gepaste zorgvuldigheidsmaatregelen voor bedrijven waarvan goederen via een omweg terechtkomen in Russisch wapentuig. Het tegengaan van sanctieomzeiling via derde landen is een prioriteit voor het kabinet, en hiernaar wordt voortdurend en op verschillende manieren onderzoek gedaan. Van bijzonder belang zijn de zogenaamde Common High Priority (CHP) goederen waaraan het Russisch militair-industrieel complex grote behoefte heeft. Hieronder vallen ook bepaalde typen chips. Het kabinet staat hierover in goed contact met het Nederlandse bedrijfsleven en werkt actief en succesvol samen om omzeiling tegen te gaan, waaronder door het delen van gerichte informatie. Levertijden en -kosten voor Rusland zijn namelijk aantoonbaar opgelopen. Het aanpakken van sanctieomzeiling blijft echter een kat-en-muisspel dat voortdurende aandacht behoeft en krijgt.
Om deze reden gelden aanvullende zorgvuldigheidsvoorschriften voor exporteurs van CHP-goederen. Hieronder valt een inspanningsverplichting voor bedrijven om hun dochterondernemingen in derde landen due diligence te laten uitvoeren, die – mede op Nederlands aandringen – in het 14e EU sanctiepakket tegen Rusland is opgenomen. Ook is het al langer verplicht om bij transacties van bepaalde sanctiegoederen naar derde landen de bepaling op te nemen in het verkoopcontract dat deze goederen niet mogen worden gereëxporteerd naar Rusland. Het kabinet is momenteel in afwachting van een EU impact assessment ten aanzien van een verzwaring van deze due dilligence verplichting en neemt de uitkomsten hiervan – zodra bekend – mee in de voorbereiding voor een volgend sanctiepakket.
Naast de gevraagde inzet van bedrijven werkt het kabinet, al dan niet in EU verband, aan het tegengaan van omzeiling van CHP-goederen. Zo wordt in bilateraal contact met derde landen en via de EU-sanctiegezant opgeroepen tot het tegengaan van doorvoer naar Rusland. Ook kunnen, sinds het 11e EU sanctiepakket, tussenhandelaren in derde landen die betrokken zijn bij sanctie-omzeiling, opgenomen worden op de sanctielijst. Sindsdien is dat ook regelmatig gebeurd.
Het bericht dat Nederland inzet op een bilaterale handelsrelatie met de VS |
|
Joris Thijssen (PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Beljaarts , Reinette Klever (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht van de Financial Times van 30 november getiteld «Why the Dutch are hoping to jump the trade queue with Trump»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat u (Minister van Economische Zaken) al sinds september gesprekken heeft gevoerd met leden van het team van aankomend Amerikaans president Donald Trump? Om hoeveel ontmoetingen gaat het? Kan een verslag van deze gesprekken met de Kamer worden gedeeld?
Een belangrijke taak van het kabinet is om goede relaties te onderhouden met een grote verscheidenheid aan stakeholders in een land. Daarom heeft de Minister van Economische Zaken tijdens zijn bezoek aan de Verenigde Staten in september jl. met verschillende Amerikaanse stakeholders gesproken. Het betrof onder meer bedrijven, denktanks, en politieke ambtsdragers van beide partijen. De gesprekken zijn vertrouwelijk. Er is niet gesproken met personen die op dit moment genomineerd zijn voor een positie in de nieuwe regering-Trump.
Hoeveel verdere gesprekken zijn voorzien tussen u (Minister van EZ) en het team van de aankomende Amerikaanse president? Wat zal daar besproken worden?
In de week van 6 januari is de Minister van Economische Zaken op reis geweest naar de VS. Naast deelname aan een grote start-up beurs (de CES Las Vegas) hebben ook gesprekken in Phoenix en San Francisco plaatsgevonden. Er is niet gesproken met personen die op dit moment genomineerd zijn voor een positie in de nieuwe regering-Trump.
De thema’s die in de gesprekken zijn besproken zijn divers, en richten zich op onder meer algemene samenwerking, investeringsplannen, start- en scale ups, de halfgeleider industrie en ICT. Ook is een Memorandum of Understanding ondertekend op het gebied van samenwerking in de halfgeleiderindustrie met de staat Arizona en is het Netherlands Business Support Office in Phoenix geopend.
Welke rol heeft u (de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp) met internationale handel in uw portefeuille bij deze gesprekken?
De Minister van Economische Zaken heeft met Amerikaanse stakeholders gesproken over mogelijke versterking van de bilaterale economische samenwerking. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp gaat over handelspolitieke onderwerpen, en spreekt over deze thema’s met Amerikaanse stakeholders.
Zijn er Nederlandse bedrijven, financiële instellingen of brancheorganisaties betrokken geweest bij de eerdere gesprekken tussen u (Minister van EZ) en uw Amerikaanse gesprekspartners?
Zowel op ambtelijk als op politiek niveau wordt op verschillende momenten, en vanuit verschillende invalshoeken, gesproken met het bedrijfsleven, financiële instellingen en brancheorganisaties. Dat gebeurt ook in het geval van reizen naar de VS. Deze partijen worden bijvoorbeeld betrokken om ontwikkelingen te duiden, kansen of risico’s te identificeren of specifieke informatie op te halen.
Is voorzien dat bij de toekomstige gesprekken Nederlandse bedrijven, financiële instellingen of brancheorganisaties betrokken zullen zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke sectoren richten uw (Minister van EZ) gesprekken zich?
De gesprekken kunnen zich op alle sectoren richten. De focus van veel gesprekken van de recente reizen naar de VS ligt met name op de high-tech sectoren (zoals AI, kwantum, fotonica en halfgeleiders) en op start- en scale ups.
Heeft u (Minister van BHO en Minister van EZ) met uw counterparts in de EU over deze bezoeken gesproken? Zijn er andere lidstaten bij deze gesprekken betrokken?
Handelspolitiek is een exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie. Elke lidstaat heeft echter een eigen handelspolitieke en economische inzet en onderhoudt hierover eigenstandig relaties met derde landen. Het is gebruikelijk dat lidstaten met derde landen spreken over handelspolitiek, zonder dat dit de EU inzet ondermijnt of leidt tot verwarring over de competentieverdeling tussen de EU en de lidstaten. Binnen de EU wordt regelmatig gesproken over gesprekken met derde landen om de inzet te coördineren. Voor wat betreft de VS was dit bijvoorbeeld het geval tijdens de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) Handel van 21 november jl. Uw kamer is hierover geïnformeerd in het verslag van de RBZ Handel.2
Kunt u toelichten wat u (Minister van EZ) bedoelt met de volgende uitspraak: «There will also always be a role for the EU there. But one needs to be very well aware that the preference is on the one to one.»?
De Minister van Economische Zaken refereerde aan bilaterale economische samenwerking tussen Nederland en de VS om het Nederlandse bedrijfsleven te ondersteunen. Hier kan Nederland bilateraal met de VS spreken. Dit laat onverlet dat het maken van afspraken met derde landen over markttoegang op Europees niveau gebeurt.
Herinnert u (Minister voor BHO) zich uw uitspraak tijdens het commissiedebat over de Raad Buitenlandse Zaken Handel «Wij, Nederland en de EU, zullen met de nieuwe Amerikaanse regering in gesprek blijven over handelspolitiek. Het is hierbij van belang dat we als EU met één stem spreken»? Hoe verhoudt het belang om «als EU met één stem te spreken» zich tot de wens om «één-op-één»-relaties op te bouwen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u zich ervan bewust dat handelsbeleid een exclusieve bevoegdheid van de Europese Commissie is en zo ja, hoe zorgt u ervoor dat uw bilaterale inspanningen hier niet mee op gespannen voet komen te staan?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u uiteenzetten wat nu de strategie is van het kabinet aangaande de handelsrelatie met de VS en in welke mate u zich in blijft zetten voor een op regels gebaseerd multilateraal handelssysteem?
Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 21 november jl.3, is de inzet van het kabinet om de handelsrelatie met de VS via dialoog te versterken en daarbij waar nodig assertief op te komen voor de eigen handelsbelangen. Het kabinet vindt het zeer belangrijk dat de EU daarbij eensgezind optreedt, binnen het op regels gebaseerde multilaterale handelssysteem. Tegelijkertijd versterkt het kabinet de bilaterale economische samenwerking met de VS.
Bent u bekend met de uitspraak van aankomend president Trump dat hij Europa als vijand ziet op het gebied van handel («I think the European Union is a foe, what they do to us in trade. Now you wouldn't think of the European Union but they're a foe.»)?2 Wat vindt u van die uitspraak? Ziet u Trump als een betrouwbare partner voor de komende vier jaar?
Het kabinet is bekend met deze uitspraak. Goede betrekkingen tussen Europa en de VS zijn en blijven belangrijk voor het behoud van onze welvaart, veiligheid en het aanpakken van gezamenlijke uitdagingen. Dat geldt zowel voor de EU, als voor de VS. Nederland zal zich inzetten, zowel bilateraal als in Europees verband, voor een voortzetting van de goede trans-Atlantische samenwerking.
Onderschrijft u dat het, nu Trump is verkozen, juist noodzakelijk is om als EU gezamenlijk op te trekken en met één stem te spreken, omdat we als Nederland alleen geen tegenwicht kunnen bieden tegen een grootmacht als de VS?
De plannen van de regering-Trump moeten nog vorm krijgen. Het kabinet loopt daar niet op vooruit. Ongeacht het beleid van de nieuwe Amerikaanse regering, bestaat er een onverminderde noodzaak tot samenwerking binnen de EU, zeker in het huidige geopolitieke tijdsgewricht.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat uw bilaterale contacten niet worden misbruikt om de EU uit elkaar te spelen?
EU lidstaten onderhouden eigenstandig relaties met derde landen zonder dat dit de competentieverdeling tussen de lidstaten en de Europese Unie beïnvloedt. Dergelijke gesprekken vallen onder normaal diplomatiek verkeer, dat Nederland met de meeste andere landen heeft. Deze gesprekken dienen ook een economisch belang, zeker ook met de VS, met wie Nederland als decennia lang een intensieve economische relatie onderhoudt. Ook is Nederland een grote investeerder in de VS. Lidstaten en de Commissie hebben veelvuldig overleg met elkaar om de inzet te coördineren.
Stel dat het lukt om één-op-één afspraken te maken met de Verenigde Staten en andere EU-lidstaten hierbij te passeren, welke tegenmaatregelen zouden de Europese Commissie en/of die lidstaten kunnen nemen?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 8, 10, en 11 is handelspolitiek een exclusieve EU competentie. Er kan dus geen sprake zijn van een bilaterale handelsovereenkomst tussen de VS en een Europese lidstaat. Wel kunnen lidstaten bilaterale afspraken met de VS maken om economische samenwerking te verdiepen.
Lopen er met andere landen bilaterale gesprekken buiten de EU-kaders om?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 8, 9, 10, 11, 15 en 16 onderhouden EU lidstaten eigenstandig relaties met derde landen zonder dat dit de competentieverdeling tussen lidstaten en EU beïnvloedt. Dergelijke gesprekken vallen onder normaal diplomatiek verkeer, dat Nederland met de meeste andere landen heeft.