30 417
Voorstel van wet van de leden Hamer, Vergeer, Jungbluth en Lambrechts houdende wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake toelating tot bijzondere onderwijsinstellingen van leerlingen of deelnemers die, of van wie de wettelijk vertegenwoordigers, de grondslag van de instelling niet onderschrijven (regeling toelatingsrecht bijzonder onderwijs)

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het vanwege de vrijheid van schoolkeuze voor ouders wenselijk is dat het bevoegd gezag van bijzondere onderwijsinstellingen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs de toelating van leerlingen of deelnemers tot de onderwijsinstelling niet kan weigeren vanwege het niet-onderschrijven van de godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag van de onderwijsinstelling, behoudens de mogelijkheid van ontheffing voor al bestaande onderwijsinstellingen met een duurzaam denominatief toelatingsbeleid;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS

In de Wet op het primair onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

In artikel 13, eerste lid, wordt onder verlettering van de onderdelen e tot en met g tot f tot en met h, na onderdeel d een nieuw onderdeel e ingevoegd, luidend:

e. indien het een bijzondere school betreft, het beleid en de procedures ten aanzien van de toelating van leerlingen in relatie tot de grondslag van het onderwijs van de school,.

B

1. In artikel 40 wordt na het eerste lid een nieuw lid 1a ingevoegd, luidend:

1a. De toelating van een leerling wordt niet geweigerd op denominatieve gronden, tenzij de ouders van de leerling weigeren te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs van de school zullen respecteren.

2. In het vierde lid van artikel 40 vervalt de tweede volzin.

ARTIKEL II. WIJZIGING WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS

In de Wet op het voortgezet onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

In artikel 24a, eerste lid, wordt onder verlettering van de onderdelen d tot en met f tot e tot en met g, na onderdeel c een nieuw onderdeel d ingevoegd, luidend:

d. voor zover het een bijzondere school betreft, het beleid en de procedures ten aanzien van de toelating van leerlingen in relatie tot de grondslag van het onderwijs van de school,.

B

In artikel 27 wordt na het tweede lid een nieuw lid 2a ingevoegd, luidend:

2a. De toelating van een leerling wordt niet geweigerd op denominatieve gronden, tenzij de leerling weigert te verklaren dat hij de grondslag van het onderwijs van de school zal respecteren, dan wel, indien de leerling minderjarig is, diens ouders, voogden of verzorgers weigeren dit te verklaren.

ARTIKEL III. WIJZIGING WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS

In de Wet educatie en beroepsonderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Na artikel 7.4.9 wordt een nieuw artikel 7.4.10 ingevoegd, luidend:

Artikel 7.4.10. Bekendmaking denominatief toelatingsbeleid

Het bevoegd gezag van een bijzondere instelling maakt tijdig voor de aanvang van het studiejaar het beleid en de procedures bekend ten aanzien van de toelating van deelnemers in relatie tot de grondslag van het onderwijs van de instelling.

B

In artikel 8.1.1, derde lid, wordt na «artikel 8.1.6» ingevoegd: , en met dien verstande dat de toelating van een deelnemer niet wordt geweigerd op denominatieve gronden, tenzij de deelnemer weigert te verklaren dat hij de grondslag en de doelstellingen van de instelling zal respecteren, dan wel, indien de deelnemer minderjarig is, diens ouders, voogden of verzorgers weigeren dit te verklaren.

ARTIKEL IV. MOGELIJKHEID PERIODIEKE ONTHEFFING DENOMINATIEF TOELATINGSBELEID VAN AL BESTAANDE BIJZONDERE ONDERWIJSINSTELLINGEN

1. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan op aanvraag van het bevoegd gezag van een bijzondere school of bijzondere instelling als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs of de Wet educatie en beroepsonderwijs die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet voor bekostiging in aanmerking komt, telkens voor een periode van 5 jaren ontheffing verlenen van artikel 40, lid 1a, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 27, lid 2a, van de Wet op het voortgezet onderwijs, onderscheidenlijk artikel 8.1.1, derde lid, wat het gedeelte na «artikel 8.1.6» betreft, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, indien het bevoegd gezag binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aantoont dat het in een aaneengesloten periode van 10 jaren voorafgaand aan dat tijdstip een op religieuze of levensbeschouwelijke grondslag gebaseerd beleid consistent en consequent heeft gevoerd waarbij leerlingen of deelnemers uitsluitend werden toegelaten indien vaststond dat zij of, indien zij minderjarig zijn, hun wettelijke vertegenwoordigers, de grondslag van het onderwijs van de school of instelling onderschrijven en in het onderwijs ook daadwerkelijk uiting is gegeven aan de religieuze of levensbeschouwelijke grondslag. In de periode tot aan de beslissing op de aanvraag of, in geval van bezwaar of beroep daartegen, totdat daarop is beslist, blijven ten aanzien van de toelating van toepassing de wettelijke voorschriften zoals luidend bij inwerkingtreding van de wet.

2. Het bevoegd gezag waaraan een ontheffing is verleend als bedoeld in het eerste lid, kan vervolgens telkens voor een periode van 5 jaren een aanvraag voor een ontheffing indienen bij Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het eerste lid vindt ten aanzien van deze aanvragen overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL V. INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,