Ontvangen 2 november 2020
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel F, wordt na de voorgestelde afdeling 5 een afdeling ingevoegd, luidende:
II
In artikel I, onderdeel G, wordt «60, eerste lid, en 71p, eerste en tweede lid» vervangen door «60, eerste lid, 71p, eerste en tweede lid, en 71qa».
III
In artikel VI komt het voorgestelde onderdeel C te luiden:
C
In artikel 90 wordt «71p, eerste en tweede lid, en 71qa» vervangen door «71p, eerste en tweede lid, 77, eerste lid, en 71qa».
Het MKB betaalt nu relatief veel voor de verduurzaming van Nederland terwijl de energie-intensieve industrie door middel van vrijstellingen en lage tarieven uit de wind wordt gehouden. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat eenderde van de opbrengst van de Opslag Duurzame Energie en Klimaattransitie (ODE) door huishoudens wordt opgebracht, en tweederde door bedrijven. Daarop zijn de ODE-tarieven aangepast. Echter, de zware industrie (ijzer- en staalindustrie, olieraffinaderijen en de basischemie) betaalt een zeer laag tarief in schijf 4 van de energiebelasting en geniet tal van vrijstellingen, waardoor de rekening grotendeels neerkomt bij (MKB)-bedrijven in schijf 31.
In 2020 werd 3,2% van de ODE-inkomsten opgebracht door de zware industrie, terwijl de uitstoot van deze sector veel hoger is: 21,6%. In het bijzonder dragen de ijzer- en staalindustrie en de aardolie-olie industrie weinig bij: respectievelijk 0 en 13 miljoen euro.
Het MKB betaalt daardoor grotendeels de SDE++ subsidieregeling voor de zware industrie, die oploopt tot 550 miljoen euro in 2030. De zware industrie draagt daar in 2030 zelf voor minder dan 20% aan bij. Terwijl het MKB moeilijk kan profiteren van die regeling, want het gaat over technieken als CO2-opslag en waterstof.
Deze ongelijke bijdrage is niet langer houdbaar. De rekening van de verduurzaming moet eerlijk worden verdeeld. Een verhoging van het hoogste ODE-tarief is niet voldoende. Vanwege alle vrijstellingen zal die rekening laag blijven voor grote uitstoters. De ijzer- en staalindustrie betaalt op dit moment zelfs 0 euro aan ODE, bij een verhoging van de tarieven zal dit 0 blijven.
Door een bescheiden vlakke CO2-heffing in te voeren die terug wordt gesluisd naar de SDE++ wordt deze situatie wel verbeterd. Er wordt immers per ton uitstoot betaald zonder dat er sprake is van vrijstellingen. Tegelijkertijd kunnen de ODE-tarieven voor het MKB omlaag. Op deze manier wordt de rekening van de verduurzaming eerlijk verdeeld en wordt het MKB ontzien. CE Delft concludeert dat deze combinatie van een CO2-heffing en ODE-verlaging tot 2030 geen werkgelegenheid hoeft te kosten, maar wel 1 megaton extra CO2-reductie oplevert2.
Voorgesteld wordt dat de belasting over de industriële jaarvracht van een industriële installatie wordt verhoogd. Deze verhoging houdt in dat iedere industriële installatie over zijn industriële jaarvracht in een belastingtijdvak een vlak tarief van € 10 is verschuldigd. Dit additionele deel van de belasting staat niet onder invloed van dispensatierechten en kan ook niet worden herberekend met eerdere belastingtijdvakken. Er is daarnaast in voorzien dat het tarief van € 10 jaarlijks wordt geïndexeerd.
Snels Van der Lee