Ontvangen 10 november 2015
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
Na artikel II, onderdeel K, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
L
Na artikel 10a.16 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Op verzoek van de belastingplichtige wordt de grondslag sparen en beleggen of, indien de belastingplichtige het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft of voor de toepassing van artikel 2.17 geacht wordt te hebben gehad, het aan hem toegerekende gedeelte van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen tot en met 31 december 2026 verminderd met het bedrag dat de belastingplichtige in enig jaar heeft ontvangen als eenmalige uitkering die een schadevergoeding vormt voor letselschade, waarvan de hoogte is vastgesteld na 31 december 2000 en vóór 15 september 2015, doch niet verder dan tot € 212.000, en wordt het voordeel uit sparen en beleggen verhoogd met 4% van het bedrag van deze vermindering.
In het voorstel voor de herziening van box 3 is het gemiddelde veronderstelde rendement hoger dan 4% vanaf een rendementsgrondslag van € 237.000, dat wil zeggen vanaf een grondslag sparen en beleggen van € 212.000. Voor zover de grondslag sparen en beleggen of, indien de belastingplichtige een fiscale partner heeft, het aan hem toegerekende gedeelte van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen hoger is dan dit bedrag, wordt het forfaitaire rendement ter zake van eenmalige uitkeringen die een schadevergoeding vormen voor letselschade – zoals ook bedoeld in artikel 9bis Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen – als gevolg van dit amendement de facto tien jaar lang, dus tot en met 2026, gehandhaafd op 4%. Dit geldt alleen voor uitkeringen waarvan de hoogte is vastgesteld na 31 december 2000 en vóór 15 september 2015. Daarbij wordt niet gekeken in hoeverre het bedrag van de genoemde uitkering nog daadwerkelijk in het vermogen is begrepen, maar wordt bij fictie uitgegaan van het oorspronkelijke bedrag.
Schouten