Het bericht ‘Strengere regels inburgering: geslaagde migranten moeten opnieuw toets afleggen’ |
|
Joël Voordewind (CU), Linda Voortman (GL), Achraf Bouali (D66) |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u het bericht «Strengere regels inburgering: geslaagde migranten moeten opnieuw toets afleggen»?1
Het artikel in de Volkskrant wekt de suggestie dat betrokkenen opnieuw een toets moeten afleggen. Dat is niet juist. Tot 1 januari 2015 kon op basis van het diploma staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II (NT2: op taalniveau B1 of B2) vrijstelling van de inburgeringsplicht worden verleend op grond van de Wet inburgering. De regering vond alleen kennis van de Nederlandse taal echter niet voldoende om te kunnen deelnemen aan de Nederlandse samenleving. Vanaf 1 januari 2015 (Staatsblad 2014, 404) bestaat het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving (hierna: KNS) uit twee subonderdelen: Kennis van de Nederlandse Maatschappij (hierna: KNM) en Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt (hierna: ONA). Het inburgeringsexamen is hiermee vanaf 1 januari 2015 in zoverre verzwaard dat geslaagden voor het NT2 diploma ook KNM en ONA moeten behalen om aan de gehele inburgeringsplicht te voldoen. Het Staatsexamen Nederlands als tweede taal levert wél een deelvrijstelling voor het taaldeel van het inburgeringsexamen op.
Ten aanzien van ONA heb ik uw Kamer bij brief van 4 februari jl.2 en 23 april jl.3 geïnformeerd over de maatregelen die ik zal treffen om de wachttijden bij het afnemen van dit examenonderdeel terug te brengen. Van deze maatregelen kan bovengenoemde groep ook gebruik maken.
Klopt het dat migranten die al via een staatsexamen waren ingeburgerd, van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ineens alsnog extra toetsen moeten maken over Nederlandse gebruiken om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd? Zo ja, waar is dit vastgelegd?
Het behalen van het inburgeringsexamen is nodig om te voldoen aan de inburgeringsplicht op grond van de Wet Inburgering, maar geldt ook als op grond van de Vreemdelingenwet om een sterker verblijfsrecht wordt verzocht. DUO hanteert de term «inburgeringsplicht» voor het vaststellen van de inburgeringsplicht onder de Wet inburgering. Bij de beoordeling of een sterker verblijfsrecht (zoals een vergunning voor onbepaalde tijd) kan worden verleend, beoordeelt de IND of aan «het inburgeringsvereiste» is voldaan.
Het gaat dus om verschillende rechtsregimes, namelijk de Wet Inburgering en de Vreemdelingenwet. Het overgangsrecht dat geldt voor de inburgeringsplicht op grond van de Wet inburgering bepaalt dat de aanscherping geldt voor vreemdelingen die vanaf 1 januari 2015 inburgeringsplichtig zijn geworden. Voor de aanvraag om een sterker verblijfsrecht op grond van de Vreemdelingenwet is het moment van indiening van de aanvraag bepalend (namelijk vóór of vanaf 1 januari 2015) voor de vraag of de aanvullende onderdelen moeten worden behaald. Het is dus mogelijk dat iemand die in het bezit is van het NT2 diploma en vóór 1 januari 2015 inburgeringsplichtig is geworden, is vrijgesteld van de inburgeringsplicht op grond van de Wet inburgering maar nog wel de onderdelen KNM en ONA moet behalen indien hij ná 1 januari 2015 een aanvraag indient voor een sterker verblijfsrecht. De IND heeft vanaf juni 2017 de verzwaring van het inburgeringsvereiste in de praktijk toegepast (zie de brief van 1 juni 20174).
Aangezien het begrip «inburgering» in verschillende rechtsregimes wordt gehanteerd is het belangrijk dat de voorlichting hierover richting de doelgroep duidelijk is. DUO en de IND zullen bezien waar de voorlichting (zoals de website) verbeterd kan worden en hier passende maatregelen op nemen.
Kunt u in het licht van de «ondeelbare overheid» verklaren hoe het kan dat een migrant die vóór 2015 inburgeringsplichtig werd en zijn staatsexamen heeft gehaald volgens de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) niet de toetsen Kennis van de Nederlandse Maatschappij en Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt hoeft te maken, maar volgens de IND wel?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u reflecteren op de stelling dat migranten die ervoor kiezen het moeilijkere staatsexamen te doen beloond moeten worden in plaats van te straffen met extra toetsen?
Zoals toegelicht bij vraag 1 is de regering van mening dat alleen kennis van de taal niet voldoende is om deel te nemen aan de samenleving. Bij de invoering van deze wijziging is aangekondigd dat de effecten van deze wijziging gemonitord zullen worden.5 Op dit moment zijn er nog onvoldoende respondenten om het onderzoek uit te laten voeren. In de tweede helft 2018 zal ik u hierover nader berichten.
Hoe beoordeelt u dit bericht in het licht van de opmerking van de Algemene Rekenkamer dat al steeds minder migranten kiezen voor het staatsexamen? Op welke manier wilt u nieuwkomers gaan prikkelen vaker voor dit staatsexamen te kiezen?2
Ik vind het belangrijk dat zo veel mogelijk inburgeringsplichtigen kiezen voor het staatsexamen NT2, omdat dit hun kansen op de arbeidsmarkt en bij het volgen van een vervolgopleiding vergroot. De Algemene Rekenkamer7 concludeerde dat slechts 3% van de examenkandidaten onder de Wet inburgering 2013 voor het staatsexamen koos. Deze conclusie was gebaseerd op het resultaat van cohort 2013 per 1 juli 2016. Een groot deel van het cohort was op dat moment nog niet klaar met inburgeren. Een jaar later ziet dit beeld er beter uit. Per 1 juli 2017 heeft ca. 15% van de examenkandidaten uit cohort 2013 het staatsexamen gedaan. Ik wil bevorderen dat meer mensen voor deze route kiezen. Per 1 juli 2018 wordt de Regeling inburgering aangepast waardoor een aantal belemmeringen voor het op een hoger niveau starten van een opleiding wordt weggenomen.
Bent u bereid om de onnodige extra toets voor migranten die al via een staatsexamen waren ingeburgerd, te schrappen?
Daartoe zie ik geen aanleiding. Ik verwijs u verder naar de beantwoording van de vragen 1 en 4.
Martelingen in Turkije |
|
Sadet Karabulut |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Villagers tortured under custody in Kurdish province: report» en bent u bekend met het rapport «Mass torture and ill-treatment in Turkey»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Turkse autoriteiten zich vorige maand schuldig hebben gemaakt aan marteling van gevangenen in Sapatan, in het zuidoosten van Turkije? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Het kabinet kan de individuele berichten uit de aangehaalde rapporten niet bevestigen. De conclusie dat er in toenemende mate sprake is van marteling en daaropvolgende straffeloosheid, is buitengewoon zorgelijk. Deze constateringen passen in het bredere beeld dat het niet goed gaat met de rechtsstaat in Turkije. Het kabinet heeft de zorgen hierover veelvuldig gedeeld. Turkije heeft zich als ondertekenaar van het Folterverdrag (Convention Against Torture) en als lid van de Raad van Europa en kandidaat-lidstaat van de EU verplicht om fundamentele mensenrechten te respecteren.
Herkent u zich in het in het rapport geschetste beeld dat marteling in Turkije sinds de mislukte coup een systematisch karakter heeft gekregen en dat daders steevast vrijuit gaan vanwege een cultuur van straffeloosheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u voor Nederland en de Europese Unie om de druk richting Turkije op te voeren opdat het land deze wrede mensenrechtenschendingen staakt?
Zowel in bilateraal als in EU-verband heeft Nederland Turkije consequent opgeroepen om de beginselen van rechtsstaat, waaronder het respecteren van mensenrechten, fundamentele rechten, het recht op een eerlijk proces en het beginsel van vermoeden van onschuld, te waarborgen. Nederland blijft zich hier via verschillende kanalen sterk voor maken en Nederland blijft dit op consequente wijze opbrengen, bijvoorbeeld in EU-verband en via het spoor van de Raad van Europa. Dit leidde er recent toe dat de EU deze problematiek gezamenlijk en duidelijk opbracht binnen de OVSE en de VN Mensenrechtenraad.
Het Committee to Prevent Torture (CPT) van de Raad van Europa wordt nog steeds door de Turkse autoriteiten in staat gesteld om onafhankelijk onderzoek naar marteling te doen. De bevindingen van het CPT kunnen alleen niet openbaar gemaakt worden zonder toestemming van het gastland. Nederland blijft er bij elke zich hiervoor lenende gelegenheid op aandringen dat Turkije de CPT-rapporten vrijgeeft.
De Nederlandse inzet is naast het consequent opbrengen van onze zorgen omtrent de rechtsstaat in Turkije, ook gericht op ondersteuning van het maatschappelijk middenveld.
Bent u bereid er bij de Turkse autoriteiten op aan te dringen dat onafhankelijk onderzoek naar marteling in het land mogelijk wordt, dat bevindingen kunnen worden gepubliceerd en dat mensenrechtenorganisaties toegang krijgen tot detentiecentra waar marteling plaatsvindt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat Fox-IT zeggenschap van de staat afhoudt |
|
Maarten Hijink , Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de afspraken die gemaakt worden of zijn met Fox-IT?1 2
Na de overname van Fox IT door het Britse NCC Group heeft de MIVD aan Fox IT aanvullende voorwaarden gesteld in het kader van de ABDO. Alle partijen hebben baat bij een zorgvuldige uitwerking van deze voorwaarden. De gesprekken hierover tussen Defensie en Fox IT verlopen constructief en bevinden zich in een afrondende fase.
Klopt het dat Fox-IT nog niet aan alle afspraken heeft voldaan?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u garanderen dat onze staatsgeheimen veilig zijn, omdat u eerder stelde dat deze door de nog te maken en de al gemaakte afspraken gewaarborgd zouden moeten worden?
Zoals gesteld (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1349) in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Verhoeven (D66), worden eventuele risico’s voor de beveiliging van staatsgeheimen zo veel mogelijk ondervangen door geldende wettelijke voorschriften op het gebied van de bescherming van staatsgeheimen, alsmede door de specifieke contractuele beveiligingseisen die aan een privaat bedrijf worden opgelegd respectievelijk gesteld en die zijn gericht op het voorkomen van ongewenste toegang tot gevoelige informatie. De Staat houdt toezicht op de naleving van deze wettelijke en contractuele beveiligingseisen.
Vindt u het feit dat de onderhandelingen zo stroef verlopen niet een teken dat de afhankelijkheid van dit ene bedrijf veel te groot is? Zo ja, bent u bereid onze staatsgeheimen elders te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1349) in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Verhoeven (D66), kan de Nederlandse Staat opdrachten verstrekken aan bedrijven voor de ontwikkeling van beveiligingsproducten. De Nederlandse Staat stelt hoge eisen aan dergelijke producten. De hiervoor benodigde kennis en techniek zijn in sommige gevallen slechts aanwezig bij enkele gespecialiseerde bedrijven. Er zijn in Nederland maar in beperkte mate alternatieve leveranciers beschikbaar voor de dienstverlening op het terrein van beveiligingsproducten. De Nederlandse overheid beschikt over de expertise om toe te zien op de ontwikkeling, veiligheid en kwaliteit van deze producten.
Waarom wil Fox-IT en hun Britse eigenaar onze eisen niet vastleggen in de statuten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het verstandig zou zijn als de overheid zelf de kennis en kunde in huis haalt om de staatsveiligheid te waarborgen? Hoe wenselijk vindt u het dat we daarvoor op dit moment afhankelijk zijn van private bedrijven die ieder moment van eigenaar kunnen wisselen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat zorginstellingen verontrustend vaak verlies leiden |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Verontrustend vaak lijden zorginstellingen verlies: 40% in de rode cijfers»?1
Ja.
Hoeveel thuiszorgorganisaties gingen in 2015 en 2016 failliet door te lage tarieven?
Ik heb geen overzicht van thuiszorgorganisaties die in 2015 en 2016 failliet zijn gegaan (door te lage tarieven).
Hoe gaat u zorgen dat de thuiszorg in zijn geheel overeind blijft en kwetsbare ouderen in de toekomst nog zorg kunnen ontvangen?
Vanaf 2015 zijn gemeenten op basis van de Wmo 2015 wettelijk verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen die niet op eigen kracht kunnen participeren in de samenleving. Gemeenten hebben de beschikking over de middelen en instrumenten om deze verantwoordelijkheid waar te maken. De Wmo bevat verschillende randvoorwaarden die er voor moeten zorgen dat burgers de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben.
De recent in werking getreden AMvB reële prijs Wmo 20152 waarborgt dat gemeenten bij hun inkoop uitgaan van een goede verhouding tussen de prijs en kwaliteit van Wmo-dienstverlening. Daarvoor dienen de gemeenten een reële prijs vast te stellen, op basis van de relevante kostprijselementen zoals gedefinieerd door deze AMvB. De gemeente hanteert deze reële prijs met het oog op kwaliteit en continuïteit van de dienstverlening als ondergrens voor een inschrijving in de aanbestedingsprocedure. Daarbij moeten de gemeenten en de zorgaanbieder ook in gesprek over het kostenelement «overheadkosten», waarbij zij gezamenlijk moeten bepalen welk percentage nodig is om de organisatie van de zorgaanbieder rendabel te houden. Deze AMvB heeft als doel dat de kwaliteit en continuïteit van de ondersteuning van mensen gewaarborgd wordt door het gemeentebestuur en de gecontracteerde aanbieders. Om gemeenten te ondersteunen in de uitvoering van de AMvB heeft de VNG recent een handreiking uitgebracht en verschillende voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd.
Naast de ondersteuning vanuit gemeenten kunnen kwetsbare ouderen ook verpleging en verzorging krijgen van een wijkverpleegkundige. Ik vind het belangrijk dat hiervoor voldoende aanbod beschikbaar is. Een zorgverzekeraar heeft altijd zorgplicht voor zijn verzekerden. Dat betekent dat de verzekeraar de benodigde zorg voor zijn verzekerden zeker dient te stellen. Dit kan de zorgverzekeraar doen door – als dit nodig is – aanvullende zorg te contracteren bij de betreffende aanbieder of door voor voldoende aanbod in de omgeving te zorgen. De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen en heeft aangegeven contact op te nemen met partijen wanneer blijkt dat wijkverpleging niet kan worden geleverd. De NZa zal er bovendien bij de betreffende aanbieders en verzekeraars op aandringen dat zij cliënten duidelijk informeren over waar zij terecht kunnen. Mensen die toch problemen ondervinden met de toegang tot wijkverpleegkundige zorg, kunnen contact opnemen met hun verzekeraar. Als dit niets oplevert, kunnen zij zich melden bij de NZa die hiervoor een meldpunt heeft ingericht.
Klopt het dat de personele kosten in de ouderenzorg oplopen omdat de uitstroom van personeel groter is dan de instroom en dit opgevuld wordt met dure uitzendkrachten? Zo nee, waarom klopt dit niet en komt dit niet voor dan?
In het rapport «Barometer Nederlandse Gezondheidszorg» van EY, waar de Volkskrant in het artikel naar refereert, wordt niet zozeer gesteld dat de personeelskosten zijn gestegen, maar dat deze ten opzichte van de omzetontwikkeling relatief minder zijn gedaald. Het is de instellingen dus niet gelukt om de ontwikkeling van de personele kosten in lijn te brengen met de ontwikkeling van de omzet. In het rapport van EY wordt gesteld dat de lagere daling van de personele kosten met name een incidentele oorzaak heeft. Dit betreft de genoemde nabetaling van de onregelmatigheidstoeslag over de opgenomen vakantiedagen over de periode 2012 tot en met 2016 en de eenmalige uitkering van 1,2% in december 2016. Het rapport doet geen uitlatingen over welke andere factoren gezorgd hebben voor de mindere daling van de personeelskosten
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de 400 miljoen euro extra voor een minimale bezetting in de verpleeghuizen besteedt gaat worden aan meer personeel in plaats van aan het verbeteren van de financiële positie van instellingen? Hoe kunt u dit controleren?
Zorginstellingen moeten zich maximaal inspannen om hun personeelsbezetting zo snel mogelijk op het niveau, zoals beschreven in het «Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg»3 te brengen. Bij de Voorjaarnota 2017 is € 275 miljoen beschikbaar gesteld om deze ontwikkeling te stimuleren4. Werkgevers kunnen deze middelen aanwenden voor de op-, bij- of omscholing van hun medewerkers. Zorgkantoren geven via het proces van de zorginkoop en de contractering invulling aan hun zorgplicht en letten er op dat het «Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg» leidraad is.
Indien in de praktijk blijkt dat de gewenste verbeteringen niet worden gerealiseerd en geen sprake is van samen leren of verbeteren, kan het zorgkantoor in het kader van contractering en inkoop maatregelen treffen. Daarbij kan gedacht worden aan het neerwaarts bijstellen van afspraken over volumes, prestaties en tarieven of het opzeggen van de overeenkomst.
Klopt het dat banken extra rente zullen gaan vragen van zorginstellingen die de 1,5% winstnorm niet halen? Deelt u de mening dat geld dat voor zorg bedoeld is, aan zorg uitgegeven moet worden en niet verloren mag gaan in een gebrekkige bedrijfsvoering?
Het is niet zo dat een tegenvallend resultaat automatisch leidt tot hogere rentelasten voor een zorgaanbieder. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft mij desgevraagd laten weten dat het voor financiers veel belangrijker is dat een zorgaanbieder een toekomstbestendig beleid voert en laat zien zich te kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden en zorgvraag. Dit stimuleert zorgaanbieders juist om de behoefte van hun cliënten centraal te stellen. Natuurlijk is een positief rendement op termijn noodzakelijk om dit waar te kunnen blijven maken, maar uiteindelijk zijn de strategie en visie van een zorgaanbieder leidend. Daarmee wordt juist voorkomen dat gebrekkige bedrijfsvoering leidt tot verspilling van zorggeld.
Worden zorgafhankelijke ouderen zo niet de dupe van het systeem als er hierdoor te weinig zorgverleners aan het bed staan?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat conciërge ‘Meester Appie’ graag wil werken, maar wat niet mogelijk is |
|
Peter Kwint |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Meester Appie wil graag werken, maar dat mag niet»? Zo ja, wat vindt u ervan dat de school meester Appie wil aannemen, maar dat niet kan betalen ondanks de structurele middelen (vijftig miljoen euro) die voor onder andere het aannemen van conciërges zijn vrijgemaakt in het Begrotingsakkoord 2014?1 2
Ja, ik ben bekend met het artikel. Ik heb veel waardering voor het enthousiasme van meester Appie om te werken op basisschool De Feart in Jubbega. Door het structurele bedrag van vijftig miljoen euro kunnen er onder andere meer conciërges worden aangesteld. Zoals ik u in mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van 6 oktober 2016 heb gemeld3, zijn in de bestuursakkoorden met de sectororganisaties geen afspraken gemaakt over het aantal conciërges (en klassenassistenten) dat met deze € 50 miljoen aangesteld kan worden. Deze middelen zijn opgenomen in de lumpsum. Het schoolbestuur maakt zelf keuzes in de besteding van de extra middelen.
Op hoeveel scholen in Nederland is het niet mogelijk om conciërges en onderwijsassistenten aan te nemen wegens gebrek aan voldoende financiële middelen, ondanks bovengenoemde structurele middelen uit het Begrotingsakkoord 2014 uitgesplitst naar basisonderwijs en voortgezet onderwijs?
Dat is niet bekend. Schoolbesturen maken zelf keuzes in de besteding van hun financiële middelen, zoals ik ook bij vraag 1 heb geantwoord.
Kunt u aangeven hoeveel conciërges en klassenassistenten er nu werkzaam zijn in het onderwijs in zowel het basisonderwijs, als het voortgezet onderwijs? Hoe verhoudt dit aantal zich tot het aantal conciërges en klassenassistenten vóór het Begrotingsakkoord 2014?
De onderwijsinstellingen leveren hun personeelsgegevens aan bij DUO. DUO maakt daarbij onderscheid tussen de functiecategorieën directie, onderwijsgevend personeel en onderwijsondersteunend personeel (OOP). Conciërges en onderwijsassistenten vallen onder deze laatste categorie, samen met andere ondersteunende functies zoals bijvoorbeeld administratief medewerkers.
In tabel 1 staat het aantal voltijdbanen (fte) OOP voor de schooljaren 2013–2014 tot en met 2016–2017. Het aantal voltijdbanen in het basisonderwijs is in deze periode toegenomen met circa 600 en in het voortgezet onderwijs is het aantal voltijdbanen gelijk gebleven.
2013–2014
2014–2015
2015–2016
2016–2017
fte OOP
10,4
10,5
10,8
11,0
fte OOP
20,1
20,1
20,3
20,1
Hoeveel vacatures staan er op dit moment open voor conciërges en klassenassistenten? Hoe verhoudt dit aantal zich tot het aantal conciërges en klassenassistenten dat dolgraag wil werken, hetgeen niet langer kan vanwege te beperkte middelen op scholen, ondanks de structurele middelen uit het Begrotingsakkoord 2014?
De meest recente cijfers over het aantal vacatures komen uit de Arbeidsmarktbarometer en gaan over het schooljaar 2015–2016.4 Gedurende het gehele schooljaar waren er bijna 600 vacatures voor onderwijsondersteunend personeel in het basisonderwijs en ruim 1.200 vacatures in het voortgezet onderwijs. Het is niet bekend hoeveel vacatures er nu nog open staan en hoeveel mensen als conciërge of onderwijsassistent zouden willen werken.
Hoeveel stagiaires die de opleiding tot onderwijsassistent volgen, lopen op dit moment stage als onderwijsassistent in zowel het basisonderwijs, als het voortgezet onderwijs? Hoe verhoudt dit aantal zich tot het aantal afgestudeerde onderwijsassistenten dat op zoek is naar een baan als onderwijsassistent?
In het studiejaar 2016–2017 volgden ruim 9.000 studenten de opleiding onderwijsassistent, waarvan stage lopen een onderdeel is. Het verschilt per onderwijsinstelling op welk moment in het studieprogramma studenten stage lopen. Het is daarom niet bekend hoeveel studenten er op dit moment stage lopen in het basisonderwijs of voortgezet onderwijs en ook niet hoeveel afgestudeerden een baan als onderwijsassistent zoeken. Op de vraag over de verhouding hiertussen kan dus geen antwoord worden gegeven.
Het bericht ‘Hoge blootstelling pesticide geeft geboorteafwijking’ |
|
Frank Futselaar |
|
Henk Kamp (VVD), Martin van Rijn (PvdA), Edith Schippers (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoge blootstelling pesticide geeft geboorteafwijking»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het nieuws dat er in Californië een forse toename van het aantal geboorteafwijkingen en vroeggeboortes waar te nemen was als gevolg van blootstelling aan een dosis pesticiden die qua gebruik – althans in hoeveelheid – vergelijkbaar is met de Nederlandse sector?
Ik verwijs u naar mijn brief met onderwerp: Stand van zaken van het onderzoek naar de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden van agrarische percelen, welke u tegelijk met deze antwoorden heeft ontvangen.
Is u bekend of in de intensieve landbouw in Californië gelijksoortige gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt als in de Nederlandse sector?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2.
Klopt de bewering van NRC dat meetgegevens ontbreken over de Nederlandse situatie? Zo nee, hoe gaat u dat rectificeren?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat gezondheidsrisico’s en – specifiek – geboorteafwijkingen geen onderdeel uitmaken van het blootstellingsonderzoek2 dat het RIVM en partners momenteel verrichten naar aanleiding van de oproep van de Nederlandse Gezondheidsraad uit 2014?3 Zo ja, bent u bereid nader onderzoek te laten doen naar de mogelijke relatie tussen het gebruik van pesticiden in de Nederlandse tuinbouwsector en gezondheidsrisico’s, in het bijzonder geboorteafwijkingen?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2.
Het bericht ‘Een op de drie bijstandsgerechtigden ontvangt psychische zorg’ |
|
Linda Voortman (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Een op de drie bijstandsgerechtigden ontvangt psychische zorg»?1
Ja.
Deelt u de mening dat mensen met psychische problemen extra aandacht nodig hebben om ze weer aan het werk te helpen?
Ja. Mensen met een psychische aandoening hebben het vaak extra lastig om aan het werk te komen, onder meer vanwege het stigma dat op psychische aandoeningen rust. Om die reden ben ik in 2013, samen met onder meer de Staatssecretaris van VWS, GGZ Nederland, UWV, VNG, VNO en vertegenwoordigers van cliënten in 2013 het project Mensenwerk gestart. In eerdere brieven (onder meer brief van 25 november 2015, Kamerstuk 28 719 nr 95) heb ik u over dit project geïnformeerd.
Het aan het werk helpen van mensen met een arbeidsbeperking vereist een aanpak die is toegesneden op de persoon om wie het gaat. Maatwerk is hierbij geboden. Dat geldt ook voor mensen met psychische aandoeningen. Bij mensen met psychische aandoeningen worden de mogelijkheden om te werken vaak te laag ingeschat. Het vaak wat sombere beeld dat werkgevers, gemeenten, de GGZ en de betrokkenen zelf van die mogelijkheden hebben, strookt niet altijd met wat feitelijk mogelijk is. Veel mensen met een psychische aandoening willen werken en blijken dat ook te kunnen als zij (en ook hun werkgever) de juiste ondersteuning krijgen. Inzet van de door de GGZ ontwikkelde re-integratiemethode Individuele Plaatsing en Steun (IPS), bijvoorbeeld, kan in die ondersteuning voorzien. IPS is bewezen effectief. Internationaal wetenschappelijk onderzoek toont dat aan, maar ook uit toepassing in Nederland blijkt dat inmiddels (zoals in Amsterdam, waar jonge mensen die een psychose hebben via IPS aan werk worden geholpen).
Het hebben van werk blijkt de psychische gezondheid vaak ten goede te komen («werk als medicijn»).
Is er voldoende expertise bij gemeenten en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) om psychische problemen bij mensen te herkennen?
Het herkennen van psychische problemen bij mensen die een uitkering ontvangen is belangrijk. UWV en gemeenten hebben op dat vlak afgelopen tijd ervaring opgebouwd.
UWV en GGZ-Nederland hebben in 2016 een convenant gesloten en werken als uitvloeisel daarvan voor de groep met psychische aandoeningen op uitvoeringsniveau steeds meer samen. Uitwisseling van kennis/expertise heeft plaatsgevonden, ook over de herkenning van psychische problemen.
Voor gemeentelijke consulenten, die onder de Participatiewet vaker met mensen met psychische aandoeningen in aanraking komen, heeft Divosa een handreiking opgesteld. Het herkennen van en omgaan met psychische problemen is daar een onderdeel van. Ook zijn cursussen georganiseerd.
Genoemde initiatieven juich ik toe. Tegelijkertijd zou het niet goed zijn als UWV en gemeenten zouden ambiëren expertise te kopiëren die bij de GGZ uit de aard van haar zaak voorhanden is. Dat zou even onwenselijk zijn als onmogelijk. Juist door samenwerking komt die GGZ-expertise op verantwoorde wijze beschikbaar.
Acht u gemeenten en UWV op dit moment voldoende in staat om mensen met psychische problemen aan het werk te helpen?
Onderzoek wijst uit dat mensen met psychische problemen aan het werk helpen veel beter lukt als UWV/gemeenten in dat streven samenwerken met de GGZ. Maar duidelijk is ook dat het ontwikkelingsstadium van de samenwerking tussen GGZ en UWV/gemeenten in arbeidsmarktregio’s zeer uiteenloopt. Veel regio’s zijn in die samenwerking nog beginnend. Specifiek met het doel om de samenwerking tussen de domeinen GGZ en Werk en Inkomen in de arbeidsmarktregio’s te stimuleren, heb ik een financiële impuls van 3,5 mln vrijgemaakt. 31 arbeidsmarktregio’s hebben in reactie op mijn uitnodiging een samenwerkingsplan GGZ-Werk en Inkomen ingediend. Via deze plannen stimuleer ik dat GGZ, UWV en gemeenten hun expertise bundelen, afstemmen over de inzet van hun instrumentarium en die afstemming in hun werkprocessen integreren. Met behulp van onderzoek wil ik bovendien bevorderen dat regio’s gedurende de uitvoering van hun plannen maximaal van elkaar kunnen leren.
Wat zijn de knelpunten in de samenwerking tussen GGZ-instellingen, UWV en gemeenten, waar de investering van € 3,5 miljoen een oplossing voor gaat bieden?
Onderzoek heeft bevestigd dat de aansluiting tussen het domein Werk en Inkomen en het domein GGZ beter kan. Elk domein heeft eigen methodieken, eigen doelstellingen en een eigen bekostigingssystematiek, waardoor synergiemogelijkheden onvoldoende worden gezien en benut. Uitvoeringsprocessen in het ene domein zijn onvoldoende afgestemd op die van het andere. Daardoor is de hulp die mensen met een psychische aandoening krijgen om werk te vinden, onvoldoende geïntegreerd, en daardoor minder effectief. Met deze financiële impuls beoog ik de gewenste samenwerking te ondersteunen, de ontwikkeling van gezamenlijk regionaal beleid te stimuleren, en te bevorderen dat de samenwerking tussen de domeinen GGZ en Werk en Inkomen structureel in de werkprocessen wordt opgenomen en versterkt, waardoor de kwaliteit van de ondersteuning van mensen met psychische aandoeningen wordt verhoogd.
Deelt u de mening dat € 3,5 miljoen een druppel op een gloeiende plaat is om GGZ-instellingen, UWV en gemeenten met elkaar te laten samenwerken om mensen met psychische problemen goed te helpen?
Nee. De samenwerking is afhankelijk van de wil, de kennis en het enthousiasme van de mensen die in het veld het werk doen. De professionals die werkzaam zijn voor een GGZ-instelling, de klantmanagers van gemeenten, en de medewerkers van UWV. Bestuurlijk draagvlak en steun vanuit het management zijn daarbij onmisbaar. Ik ben daarom verheugd met het feit dat alle 31 samenwerkingsplannen zijn ondertekend door de verantwoordelijk wethouder van de centrumgemeente, het hoofd van het betreffend UWV-regiokantoor, en de directeur van een grote GGZ-instelling. De middelen uit de impuls zijn bedoeld als stimulans, waardoor de samenwerking vervolgens structureel in de werkprocessen kan worden geborgd.
De uitvoering van de samenwerkingsplannen wil ik onderzoeken om te zien of de partijen in het veld elkaar voldoende vinden, om regio’s in staat te stellen van elkaar te leren, en in beeld te krijgen hoeveel mensen met psychische problemen aan werk geholpen worden. De Kamer zal over de voortgang worden geïnformeerd.
Deelt u de mening dat sociale uitsluiting een risico is voor mensen in de bijstand en dat daarmee het risico op psychische klachten bij mensen in de bijstand vergroot wordt?
Ja, het risico op sociale uitsluiting is er. Het stimuleren van participatie, als het even kan in de vorm van werk, en waar nuttig in samenwerking met de GGZ, is daarom van het grootste belang.
Zijn er gegevens over de ontwikkeling van het aantal mensen in de bijstand dat psychische zorg krijgt in de afgelopen jaren? Zo ja, is dit aantal gestegen sinds de invoering van de Participatiewet in 2015? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen naar deze ontwikkeling?
Het onderzoek dat de aanleiding vormt voor uw vragen, is het eerste onderzoek naar de samenhang tussen uitkeringen en GGZ-zorg. De cijfers hebben betrekking op de periode van voor de komst van de Participatiewet. Ik wil nagaan of eenzelfde of vergelijkbaar onderzoek kan worden herhaald, zodat ook de ontwikkelingen in de jaren waarin de Participatiewet van kracht is zichtbaar worden.
Is er een verband tussen hoe streng gemeenten de Participatiewet en WWB-maatregelen toepassen en het aantal mensen met psychische klachten in die gemeenten?
Daarover is mij geen onderzoek bekend.
Het advies van de Coöperatie Laatste Wil omtrent een zelfdodingsmiddel |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Dit middel doodt mensen, en wij maken ons druk om een beetje fipronil»?1
Ja.
Bent u op de hoogte om welk conserveringsmiddel het hier gaat? Zonder de naam ervan in uw beantwoording te noemen, klopt het dat dit middel legaal verkrijgbaar is in Nederland? Klopt het dat slechts 2 gram ervan nodig is voor zelfdoding? In welke volumes wordt dit middel verstrekt en hoeveel mensen kunnen daarmee een eind aan hun leven maken?
Is het middel traceerbaar bij bijvoorbeeld bloedonderzoek? Is een natuurlijk overlijden ermee te ensceneren door kwaadwillenden ofwel hoe kan worden geconstateerd dat het middel bij moord gebruikt is?
Kunt u reageren op de stellingname van hoogleraar gezondheidsrecht Joep Hubben dat «de werking van het middel niet bekend is, er geen onderzoek is gedaan naar de veiligheid, er geen enkele controle is en er geen serieuze waarborgen zijn»?
Is het middel getest op mensen? Wat vindt u ervan dat in de media concrete claims en adviezen circuleren, bijvoorbeeld als het gaat over «rustig mee in slaap vallen», «2 gram in 50 milliliter water» en »raadzaam een pijnstiller tegen hoofdpijn te nemen»?
Wat vindt u van de uitspraak van de Coöperatie Laatste Wil dat «het jammer zou zijn» als de naam van het middel uitlekt? Deelt u de mening dat het ondoenlijk is om de kennis over dit middel te willen beperken tot een kleine groep mensen, en dat alleen al daarom alles op alles gezet moet worden om te voorkomen dat deze lugubere plannen doorgaan?
Ik denk dat het naïef is van de Coöperatie Laatste Wil om te veronderstellen dat de naam van het middel niet buiten de kring van leden bekend zal worden, zeker gezien de snelle verspreiding van informatie via het internet, en meer specifiek via sociale media. Het hangt af van de concrete omstandigheden van het geval of er sprake is van een strafbaar feit. Ik verwijs u naar de antwoorden op vraag 9, 10 en 11.
Bent u, gelet op uw antwoorden bij vraag 2 tot en met 6, bereid de vrije verkrijgbaarheid van dit conserveringsmiddel als dodelijk middel tegen te gaan, al dan niet met aanvullende regelgeving?
Het is mij niet bekend of het betreffende middel inderdaad een conserveringsmiddel (voor voedingsmiddelen of voor andere producten) is. Veel stoffen zijn bij een zeer hoge inneming giftig. Het feit dat een middel bij overdosering schadelijk of zelfs dodelijk kan zijn, is niet altijd reden de verkrijgbaarheid daarvan te beperken. Het zou immers kunnen betekenen dat een middel niet meer gebruikt kan worden voor algemeen aanvaarde doelen, zoals voedingssuppletie, zelfmedicatie, ongediertebestrijding of huishoudelijke toepassingen. Als het een stof betreft die bij de voedingsmiddelenproductie of in andere bedrijven gebruikt wordt, is wetgeving van kracht om de werknemer en de consument te beschermen tegen gevaarlijke stoffen. Als overdosering van een stof in de levensmiddelenindustrie een ernstig risico met zich kan meebrengen, wordt van de bedrijven op basis van de voedingsmiddelen- en Arbowetgeving geëist dat zij voorzorgsmaatregelen nemen om gevaar voor de consument of de werknemer te voorkomen.
Deelt u de mening dat het buitengewoon onzorgvuldig en zelfs gevaarlijk voor mensen is als de Coöperatie Laatste Wil adviezen geeft aan mensen die zij niet kent, waarbij zij niet weet in welke situatie mensen verkeren en aan wie mensen het middel vervolgens verstrekken?
Het verspreiden van informatie over een dodelijk middel zonder duidelijke waarborgen baart mij zorgen, zeker als deze informatie ook beschikbaar komt voor mensen die zich in een kwetsbare periode van hun leven bevinden. Hoewel ik het invoelbaar vind dat mensen meer regie wensen over hun eigen levenseinde, is het van groot belang dat dit niet ten koste gaat van de veiligheid of het veiligheidsgevoel van anderen. Zorgvuldigheid, in de vorm van een wettelijk kader met voldoende waarborgen, beschouwt het kabinet als essentieel, zoals ook staat beschreven in de reactie op het rapport van de commissie Schnabel.2
Kent u de uitspraak van de Hoge Raad dat iedere gedraging van een burger die zelfdoding mogelijk of gemakkelijker maakt, strafbaar is? Deelt u de mening dat er met het verstrekken van informatie over het betreffende dodelijke conserveringsmiddel sprake is van strafbare hulp bij (groep)zelfdoding door de Coöperatie? Deelt u de mening dat de coöperatie hierbij geen beroep kan doen op een noodtoestand (zoals bevestigd in de zaak-Heringa), aangezien zij zonder selectie vooraf informatie gaan geven over dit dodelijke poeder?
Artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat hij die opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam is of hem de middelen daartoe verschaft een strafbaar feit pleegt, indien de zelfdoding ook daadwerkelijk volgt. In de vragen 9, 10 en 11 wordt gevraagd of de in de vragen genoemde specifieke situaties onder de reikwijdte van artikel 294 Wetboek van Strafrecht vallen. Bij de beantwoording van de vragen van de heer Van der Staaij tijdens het mondelinge vragenuur van 5 september jl. heeft de Minister van Veiligheid en Justitie aangegeven dat het niet aan hem is om individuele gevallen te beoordelen. Het is het Openbaar Ministerie dat op basis van de feiten en omstandigheden beslist of er in een specifiek geval aanleiding is een opsporingsonderzoek in te stellen en een vervolgingsbeslissing te nemen. Mocht het Openbaar Ministerie daartoe besluiten, dan is het uiteindelijk aan de rechter om de feiten te wegen en te waarderen en te beslissen of er sprake is van strafbaar handelen.
Maakt een groothandel die weet dat een bestelling voor zelfdoding gebruikt gaat worden dan wel kan gaan worden, zich volgens u ook schuldig aan strafbare hulp bij zelfdoding?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het onderling uitwisselen van dit poeder hulp bij zelfdoding betreft? Zijn mensen die het conserveringsmiddel in groepsverband aanschaffen en met elkaar delen, zoals de coöperatie adviseert, volgens u daarom ook strafbaar?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is deze coöperatie vanwege strijd met de openbare orde of de goede zeden of vanwege het voorkomen van strafbare feiten te verbieden dan wel in ieder geval onmogelijk te maken nog langer adviezen te geven die behulpzaam zijn bij zelfdoding?
Op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde verboden verklaren en ontbinden. Zoals eerder per brief aan de Kamer gemeld, gelden er op basis van de jurisprudentie hoge eisen voor een dergelijk verbod.3 Wil een verzoek tot verbodenverklaring kans van slagen hebben dan moet bijvoorbeeld kunnen worden aangetoond dat er sprake is van een werkzaamheid waarvan de ongestoorde voortzetting en navolging in een democratische rechtsstaat niet kan worden geduld op straffe van ontwrichting. Het verbieden van een rechtspersoon vormt immers een ernstige inbreuk op het grondrecht van vrijheid van vereniging en vergadering waaraan slechts in het uiterste geval mag worden toegekomen. Of in deze specifieke casus aanleiding bestaat een verzoek ex artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek in te dienen is eveneens aan het Openbaar Ministerie.
Wat vindt u van de voorwaarden op basis waarvan de Coöperatie Laatste Wil voornemens is dit middel te verstrekken, onder meer dat iemand minimaal 18 jaar en een half jaar lid van de coöperatie moet zijn? Deelt u de mening dat de veiligheid van mensen en het veiligheidsgevoel in onze samenleving in het geding komen als een dergelijk middel zonder noemenswaardige drempels beschikbaar komt?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de inzet van de Coöperatie Laatste Wil in het licht van overheidsbeleid gericht op preventie van zelfdoding, onder andere via subsidies voor 113 Online?
Gelet op het suïcidepreventiebeleid van de rijksoverheid, acht het kabinet het verspreiden van de naam van een middel voor zelfdoding ongewenst. Het beleid van de overheid is erop gericht zelfdoding en suïcidaliteit zo veel mogelijk te voorkomen door vroegtijdiger signaleren van suïcidaliteit, verbeteren van kennis over het spreken over suïcidaliteit en het doorbreken van het taboe om hierover te spreken. Het spreekt vanzelf dat we als samenleving maar ook zeker als overheid willen voorkomen dat mensen in hun wanhoop in eenzaamheid sterven omdat ze geen perspectief meer zien. Het kabinet heeft 113Zelfmoordpreventie hierin een cruciale rol gegeven en vanuit het Ministerie van VWS worden onder andere de directe hulpverlening door deze organisatie en het overdragen van kennis en inzicht over suïcidaliteit aan beroepsgroepen maar ook breder in de samenleving, gesubsidieerd. De Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de stappen die op dit terrein zijn gezet.
Kunt u schetsen wat de consequenties voor artsen zijn, bijvoorbeeld als bijwerkingen dusdanig uitpakken dat eventuele omstanders de huisarts of 112 benaderen?
Indien artsen in dergelijke gevallen benaderd worden dienen zij conform de bestaande wet- en regelgeving, waarin verankerd is dat zij de hulp van een goed hulpverlener dienen te betrachten, de benodigde hulp te bieden. Dit is niet anders dan in alle andere situaties van een poging tot zelfdoding waarbij de medische hulp van een arts is ingeroepen.
Is de Coöperatie Laatste Wil al gestart met het geven van adviezen of wanneer zal de Coöperatie hiermee starten? Bent u bereid het Openbaar Ministerie een onderzoek te laten instellen of deze activiteiten in overeenstemming zijn met de wet voordat een grote groep eenvoudig toegang krijgt tot het middel met alle mogelijke gevolgen van dien?
Navraag bij de Coöperatie Laatste Wil leerde dat zij de kennis over het dodelijk middel nog niet hebben gedeeld met hun leden. Ze hebben het voornemen in het najaar regionale informatiebijeenkomsten voor leden te organiseren, waarin onderwerpen als veiligheid en beheer, maar ook zorgvuldig sterven in eigen regie aan de orde zullen komen.
Ten aanzien van de tweede vraag verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 9, 10 en 11.
Het bericht dat een vertrekkend bestuurder een zorginstelling vier ton kost |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de uitspraak van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg waarin een bestuurder 400.000 euro meekrijgt?1
Ja.
Vindt u het niet bizar dat een grote zorgorganisatie, die al jaren kampt met grote verliezen en sinds 2016 onder intensief toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) staat, 400.000 euro aan zorggeld verkwanselt?
Het is en blijft inderdaad irritant dat geld moet worden besteed aan schadevergoedingen. Het is aan de Raad van Toezicht om toe te zien op een zorgvuldige ontslagprocedure.
Gaan extra zorgbanen verloren vanwege deze onkostenpost van 4 ton, nog naast de miljoenen die de ziekenhuizen van deze organisatie moeten bezuinigen?
Dat is mij niet bekend. Aangezien dit een eenmalige kostenpost is, lijkt het effect beperkt.
Realiseert u zich dat deze instelling voor dit bedrag een jaar lang 7,5 extra fulltime goed opgeleide verpleegkundigen extra had kunnen hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Welke wettelijke mogelijkheden heeft u om deze exorbitante uitspraken tot het verleden te laten behoren of welke wetten moeten hiervoor worden aangepast?
De uitspraak van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg is bindend. Het door het Scheidsgerecht toegekende bedrag van € 400.000 bestaat uit verschillende elementen, waaronder doorbetaling van salaris, een ontslagvergoeding en een tegemoetkoming in de proceskosten. Bij de vaststelling van de verschillende elementen houdt het Scheidsgerecht rekening met relevante wet- en regelgeving, waaronder de normen uit de WNT.
Het bericht ‘Fox IT houdt zeggenschap staat af’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Fox IT houdt zeggenschap staat af»?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse overheid (mede)zeggenschap wenste over besluiten en benoemingen bij Fox Crypto, over enig besluit tot fusie, afsplitsing of ontbinding van Fox Crypto, over de zekerheid dat het ICT-systeem van Fox Crypto wordt afgescheiden van de rest van Fox IT/NCC en voorts de zekerheid dat alle lopende en nieuwe overheidsopdrachten ondergebracht worden bij Fox Crypto? Zo ja, kunt u concreet aangeven in hoeverre deze eisen inmiddels in afspraken zijn verwerkt?
Ja. Aan het verzoek om de ICT-systemen van Fox Crypto B.V. te scheiden van die van andere delen van het moederbedrijf en het onderbrengen van de lopende en nieuwe relevante overheidsopdrachten bij Fox Crypto B.V. is voldaan. De voorwaarden met betrekking tot zeggenschap en eigendom zijn nog onderwerp van nadere bespreking met Fox-IT.
Klopt het dat de overheid niet langer inzet op een eerste recht op koop van aandelen in geval Fox Crypto c.q. Fox IT verkocht wordt door NCC Group? Zo ja, waarom heeft u de eis betreffende het eerste recht op koop laten vallen?
Ja, dat klopt. Het afzien van het eerste recht van koop heeft geen consequenties voor de cryptografische bescherming van staatsgeheime informatie. Er bleken doeltreffender middelen te zijn om eventueel maatregelen te nemen bij een ongewenste overname. Zo heeft het kabinet besloten tot de voorbereiding van wetgeving ter bescherming van nationale veiligheidsbelangen bij buitenlandse overnames van bedrijven die zich bezighouden met de (cryptografische) bescherming van staatsgeheime informatie, zoals Fox-IT. Dit traject bevindt zich in de verkennende fase.
Is met Fox IT/NCC afgesproken dat de overheid c.q. de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) geïnformeerd wordt wanneer technologie, kennis en/of ervaring binnen Fox IT naar het Verenigd Koninkrijk wordt overgebracht?
Ja. In aanvulling hierop merk ik op dat dit reeds voortvloeit uit de Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten (ABDO), waarin staat dat gerubriceerde informatie niet aan anderen dan daartoe gerechtigden beschikbar mag worden gesteld. Fox Crypto B.V. voldoet aan de ABDO.
Hoe verklaart u het feit dat bijna twee jaar na de overname van Fox IT door NCC nog geen sluitende afspraken over de bescherming van staatsgeheimen zijn gemaakt? Hoe beoordeelt u in dat licht de betrokkenheid van de Nederlandse regering bij de afspraken over de overname in 2015? Kunt u aangeven in hoeverre de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en MIVD destijds betrokken zijn geweest bij het beschermen van Nederlandse veiligheidsbelangen rondom het overnamebesluit?
Na de overname van Fox IT door het Britse NCC Group heeft de MIVD aan Fox IT aanvullende voorwaarden gesteld in het kader van de ABDO. Alle partijen hebben baat bij een zorgvuldige uitwerking van deze voorwaarden. De gesprekken hierover tussen Defensie en Fox IT verlopen constructief en bevinden zich in een afrondende fase.
Van het ontbreken van sluitende afspraken over de bescherming van staatsgeheimen is geen sprake. In het geval van Fox-IT is het bedrijfsonderdeel waarbinnen beveiligingsproducten voor staatsgeheime informatie worden ontwikkeld, een in Nederland ingeschreven B.V. Voor zowel personen, materieel, informatie als de fysieke locatie zijn onverkort Nederlandse wetgeving en contractuele eisen van kracht op het gebied van de bescherming van staatsgeheimen. Ook hier geldt dat de Staat toezicht houdt op de naleving van deze wettelijke en contractuele beveiligingseisen. Zo moeten bedrijven, die in opdracht van Defensie omgaan met bijzondere informatie, voldoen aan de ABDO. Fox Crypto B.V. voldoet aan de ABDO. In de nieuwe ABDO 2017 zijn de beveiligingseisen aangepast aan de huidige dreigingen. Hierbij krijgt het hoofdstuk Cyber prominent aandacht.
Over (eventuele) specifieke aandachtsgebieden van de AIVD en MIVD kan ik slechts uitspraken doen via de daartoe geëigende kanalen.
Kunt u aangeven in hoeverre Fox IT dan wel Fox Crypto ook informatie beveiligt van ministeries die betrokken zijn bij de Brexit-onderhandelingen?
Nee. Om veiligheidsredenen ga ik niet in op specifieke vragen over de beveiliging van staatsgeheimen.
Heeft u alternatieve aanbieders in kaart gebracht indien de gesprekken met Fox IT niet tot een gewenste uitkomst leiden?
Zoals gesteld (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1349) in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Verhoeven (D66), zijn er in Nederland maar in beperkte mate alternatieve aanbieders beschikbaar voor de ontwikkeling van producten voor de cryptografische bescherming van staatsgeheime informatie.
De werkwijze van de commerciële arbodienst GOED |
|
Bart van Kent |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ongezonde strijd rond ziekbed van werknemer» over onder andere de werkwijze van commerciële arbodienst GOED?1
Ja.
Bent u inmiddels bereid te erkennen dat de werkwijze van GOED, zoals die in juli jl. door middel van schriftelijke vragen aan is gekaart, geen incident is maar structureel?2
Het is niet aan mij een inhoudelijk oordeel te geven over de individuele casus van de arbodienst GOED. Incidenten kunnen, mede gezien de omvang van het werkveld en de belangen van werknemers en werkgevers, zich altijd voordoen. Ik ben van mening dat het huidige systeem van gecertificeerde arbodiensten en BIG-geregistreerde bedrijfsartsen in het algemeen naar behoren functioneert.
Indien zich incidenten voordoen dan dienen deze binnen het systeem te worden aangepakt. Een werknemer of patiënt kan ondermeer een klacht indienen bij de betreffende arbodienst, een bedrijfsarts verzoeken om een second opinion of zich tot de tuchtrechter of de Inspectie Gezondheidzorg wenden.
Wat vindt u ervan dat GOED structureel «nepbedrijfsartsen» inzet die niet de vereiste opleiding tot bedrijfsarts hebben doorlopen?
Ik vind het verwerpelijk indien een arts of een andere persoon zich onterecht voordoet als bedrijfsarts. Werknemers hebben recht op goede bedrijfsgezondheidszorg en een bedrijfsarts speelt daarin een centrale rol.
Staat u nog steeds achter uw antwoord dat GOED meerdere bedrijfsartsen in dienst zou hebben? Hebben zij ook daadwerkelijk de specifieke opleiding tot bedrijfsarts doorlopen?3
De arbodienst voldoet op dit moment aan de eisen zoals opgenomen in de certificatieregeling arbodiensten waaronder het beschikken over tenminste één BIG-geregistreerde bedrijfsarts. Ik baseer dit op informatie van de certificerende instelling.
Bent u het eens met de Patiëntenfederatie Nederland die in reactie op de werkwijze van GOED stelt: «Je moet er als werknemer op kunnen vertrouwen dat een echte bedrijfsarts tegenover je krijgt en niet één of andere cowboy die maar wat doet»?
Ik ben het met de Patiëntenfederatie Nederland eens dat je erop moet kunnen vertrouwen dat als een persoon zich kenbaar maakt als «bedrijfsarts» deze dat dan ook is.
Bent u bereid per ommegaande handhavend op te (laten) treden bij de commerciële arbodienst GOED? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Arbodiensten worden periodiek beoordeeld door de certificerende instellingen. Ik heb geen handhavende bevoegdheid bij arbodiensten indien een persoon zich ten onrechte uitgeeft voor bedrijfsarts. Meldingen daarover kunnen bij de IGZ worden gedaan.
Ik heb begrepen dat naar aanleiding van de publicatie in de Volkskrant de certificerende instelling die aan GOED het certificaat arbodienst heeft verleend een extra beoordeling inlast die op korte termijn wordt uitgevoerd.
Erkent u dat commerciële arbodiensten vooral de portemonnee van de werkgever dienen in plaats van het welzijn van de werknemer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat bedrijfsartsen over het algemeen goed in staat zijn een onafhankelijke positie ten opzichte van de werkgever en de werknemer in te nemen. Bij de wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet per 1 juli 2017 zijn additionele bepalingen geïntroduceerd die de onafhankelijke positie van de bedrijfsarts verstevigen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het basiscontract waarover een werkgever moet beschikken en om meer mogelijkheden voor de bedrijfsarts om contacten met de medezeggenschap en de preventiemedewerker te hebben.
Wat zegt het volgens u dat ondanks dat er legio voorbeelden zijn van misstanden bij commerciële arbodiensten er vorig jaar geen enkel certificaat is geschorst?4
Wat betreft het schorsen van certificaten merk ik op dat de certificaatverstrekkende instellingen in voorkomende gevallen wel degelijk tot schorsing en/of intrekking van het certificaat kunnen overgaan. In 2017 zijn van twee arbodiensten de certificaten geschort. In het geval niet aan de door de certificerende instelling gestelde eisen wordt voldaan zullen deze certificaten na het verstrijken van een periode van 6 maanden worden ingetrokken.
Certificatie biedt geen absolute garantie dat er nooit tekortkomingen zijn bij certificaathouders (zie hierover ook het kabinetsstandpunt over certificatie en accreditatie in het kader van het overheidsbeleid, Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 29 304, nr.5.
Het voorgaande laat onverlet dat de Stichting Beheer Certificatieregeling Arbodiensten (SBCA) is gesuggereerd de criteria in het certificatieschema arbodiensten voor het schorsen of intrekken van certificaten nog eens tegen het licht te houden en meer mogelijkheden voor maatregelen te overwegen.
Overigens onderschrijf ik uw stelling niet dat er sprake is van legio voorbeelden van misstanden bij arbodiensten.
Erkent u dat, evenals bij de inburgering, marktwerking bij arbodiensten heeft geleid tot chaos en misstanden waarbij zeker het belang van de zieke werknemer niet gediend is?
Neen, ik verwijs hierbij naar de hiervoor vermelde antwoorden.
Bent u bereid de wet aan te passen zodat het eigenrisicodragerschap voor werkgevers niet langer mogelijk is en de perverse prikkel voor zo goedkoop mogelijke arbodiensten komt te vervallen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, daar zie ik geen aanleiding toe. Voor werkgevers spelen financiële motieven een rol bij hun keuze om eigenrisicodrager voor de Ziektewet (ZW) te worden. Door zelf het ZW-risico te dragen kunnen werkgevers immers hun verzuim- en premielasten beperken. Maar ook immateriële motieven spelen hierbij een rol. Er zijn werkgevers die zelf graag de regie willen houden als hun ex-werknemers ziek worden – in plaats van die over te laten aan UWV. De betrokkenheid bij het personeel kan tevens een overweging zijn voor werkgevers om ZW-eigenrisicodrager te worden. Ook is van belang dat eigenrisicodragerschap de re-integratie van de werknemer vaak ten goede komt. Dit is het gevolg van de band die bij eigenrisicodragen blijft bestaan tussen de werknemer en de werkgever. Werkgevers hebben immers doorgaans meer mogelijkheden – dan UWV – om de werknemer te re-integreren, bijvoorbeeld door re-integratie binnen hun eigen bedrijf. Door het eigenrisicodragerschap wordt het herstel van de werknemer en dienst terugkeer naar werk derhalve bevorderd.
In de ZW is geregeld dat de eigenrisicodragende werkgever de ZW-beslissing voorbereidt, het ziekengeld betaalt en verantwoordelijk is voor de re-integratie. Het UWV is echter eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de ZW. Daarom kunnen werkgevers (of hun dienstverleners, zoals arbodiensten) niet zelfstandig beslissingen nemen over bijvoorbeeld het beëindigen van het recht op ziekengeld. Het UWV neemt dat besluit. Tegen dit besluit staat bezwaar en beroep open. Voorts heeft het UWV een controlerende taak wat betreft de inrichting van de verzuimregistratie door de ZW-eigenrisicodrager. Als de eigenrisicodragende werkgever deze taken niet naar behoren uitvoert, kan het UWV werkzaamheden overnemen en de kosten daarvan in rekening brengen bij de werkgever. Tot slot heeft de werknemer de mogelijkheid een second opinion te vragen bij een andere bedrijfsarts. Dit recht zal ik in de wet expliciteren. Zowel de rechtsbescherming van de werknemer als het toezicht op de uitvoering van de ZW is in mijn ogen gewaarborgd.
Het bericht dat het bedrijf Fox-IT de zeggenschap van de staat afhoudt |
|
Isabelle Diks (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Fox-IT houdt zeggenschap staat af»?1
Ja
Klopt het dat de onderhandelingen met Fox-IT over de zeggenschap nog steeds niet zijn afgerond? Zo ja, waardoor komt dit?
Na de overname van Fox IT door het Britse NCC Group heeft de MIVD aan Fox IT aanvullende voorwaarden gesteld in het kader van de ABDO. Alle partijen hebben baat bij een zorgvuldige uitwerking van deze voorwaarden, waaronder de voorwaarden over zeggenschap en eigendom. De gesprekken hierover tussen Defensie en Fox IT verlopen constructief en bevinden zich in een afrondende fase. Van een plan B is daarom geen sprake.
Klopt het dat Fox-IT en de Britse eigenaar NCC Group bezwaar hebben tegen het in de statuten opnemen van de vereisten dat de verkoop van het bedrijfsonderdeel en/of de benoeming van nieuwe bestuurders alleen na instemming van het Ministerie van Defensie zou mogen geschieden? Zo ja, waarom hebben Fox-IT en de NCC Group hier bezwaar tegen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de overheid de eis, om bij eventuele verkoop van het bedrijfsonderdeel van Fox-IT waar de staatsgeheimen worden bewaard, als eerste de aandelen te mogen kopen heeft laten varen? Zo ja, waarom worden deze eisen nu niet meer gesteld? Wat zijn de mogelijke consequenties voor de veiligheid van Nederlandse staatsgeheimen wanneer niet aan deze eis voldaan wordt?
Ja, dat klopt. Het afzien van het eerste recht van koop heeft geen consequenties voor de cryptografische bescherming van staatsgeheime informatie. Er bleken doeltreffender middelen te zijn om eventueel maatregelen te nemen bij een ongewenste overname. Zo heeft het kabinet besloten tot de voorbereiding van wetgeving ter bescherming van nationale veiligheidsbelangen bij buitenlandse overnames van bedrijven die zich bezighouden met de (cryptografische) bescherming van staatsgeheime informatie, zoals Fox-IT (Kamerstuk 30 821, nr. 38). Dit traject bevindt zich in de verkennende fase.
Hoe wordt gewaarborgd dat de randvoorwaarden die van te voren zijn opgesteld om de staatsgeheimen op een veilige manier bij Fox-IT onder te brengen worden nagekomen?
In het geval van Fox-IT is het bedrijfsonderdeel waarbinnen beveiligingsproducten voor staatsgeheime informatie worden ontwikkeld, een in Nederland ingeschreven B.V. Voor zowel personen, materieel, informatie als de fysieke locatie is onverkort Nederlandse wetgeving en contractuele eisen op het gebied van bescherming van staatsgeheimen van kracht. De Staat houdt toezicht op de naleving van deze wettelijke en contractuele beveiligingseisen.
Bedrijven die in opdracht van Defensie omgaan met bijzondere informatie, moeten voldoen aan de Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten (ABDO). Fox Crypto B.V. voldoet aan de ABDO. In de nieuwe ABDO 2017 zijn de beveiligingseisen aangepast aan de huidige dreigingen. Hierbij krijgt het hoofdstuk Cyber prominent aandacht.
Welke mogelijke consequenties zijn er wanneer u met Fox-IT niet uit de onderhandelingen komt? Ligt er een plan B klaar voor dit geval? Zo ja, wat is dit plan B? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er meer van dit soort situaties waarbij de Nederlandse overheid problemen ondervindt met buitenlandse overnames van bedrijven die als vitaal voor de Nederlandse infrastructuur zijn aangemerkt? Zo ja, welke situaties betreft dit?
Hoe wordt voorkomen dat er in de toekomst opnieuw problemen ontstaan in de samenwerking met bedrijven in sectoren die als vitaal voor de Nederlandse infrastructuur zijn aangemerkt? Kunt u daarbij ingaan op de conclusies van onderzoekers van de Radboud Universiteit in Nijmegen in het rapport «Vitale Vennootschappen in Veilige Handen»?
Hoe zijn de belangen van de samenleving in dit proces gewaarborgd door een onafhankelijke toetsing? Ziet u hier een rol weggelegd voor de commissie Toezicht Inlichtingen en Veiligheid? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van de Reclame Code Commissie over de informatievoorziening van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over orgaandonatie |
|
Tunahan Kuzu (DENK), Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Reclame Code Commissie van 11 augustus 2017 over de informatievoorziening van uw ministerie over orgaandonatie?1
Ja
Wat voor acties heeft uw ministerie ondernomen op grond van de uitspraak van de Reclame Code Commissie, namelijk dat er in uitingen van uw ministerie niet wordt gewezen op de specifieke invulling van de begrippen «dood» en «overleden» in het kader van orgaandonatie en dat het hierdoor aan het publiek zal ontgaan dat de juridische invulling van deze begrippen in een situatie van orgaandonatie kan afwijken van de gebruikelijke invulling?
Naar aanleiding van de uitspraak van de Reclame Code Commissie (RCC) van 11 augustus jl. wordt in de schriftelijke informatievoorziening over orgaandonatie van het Ministerie van VWS en de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) achter de woorden «dood» en «overlijden» de toelichting geplaatst dat het daarbij gaat om hersendood dan wel hartdood. Ook worden de termen hersendood en hartdood toegelicht en kan men via een link naar de NTS voor nog uitgebreidere informatie ten aanzien van hersen- en hartdood.
Bent u bekend met de uitspraak van de Commissie van Beroep, waarin reeds op 8 november 2016 is geoordeeld dat door uw ministerie in informatievoorziening over orgaandonatie onvoldoende informatie is geboden over de begrippen (hersen)dood en overlijden?2
Ja
Wat is er in de periode sinds 8 november 2016 concreet door uw ministerie ondernomen om de informatievoorziening over orgaandonatie op het onderdeel informatie over de begrippen «(hersen)dood» en «overlijden» te verbeteren? Kunt u hier een overzicht van bieden?
Het Ministerie van VWS heeft op de campagnesite www.orgaandonatie.nu en op de website van het donorregister www.donorregister.nl de reeds bestaande informatie over de vormen van overlijden, namelijk hersendood en hartdood, aangevuld. Ook de NTS heeft op hun site www.transplanatiestichting.nl deze informatie aangevuld en zo nodig verduidelijkt. Op deze websites en op www.rijksoverheid.nl zijn, daar waar het van toepassing was, extra verwijzingen naar deze informatie toegevoegd. Ook alle andere vormen van informatievoorziening, zoals de folder bij het donorformulier en de nieuw ingezetenen brief, zijn daar waar nodig aangepast. Evenals de brochures die door de NTS worden uitgegeven.
Verder is op de websites www.orgaandonatie.nu en www.donorregister.nl een rubriek «medische procedure orgaandonatie» toegevoegd.
Hoe kan het dat uw ministerie in augustus 2017 een oordeel heeft ontvangen van de Reclame Code Commissie over onvolledige informatievoorziening over de omstandigheden rondom orgaandonatie, terwijl zich in het jaar daarvoor al een vergelijkbare uitspraak voordeed en de Kamer u in september 2016 bij motie heeft verzocht om «bij de voorlichting over orgaandonatie niet alleen te wijzen op de noodzaak van meer orgaandonoren maar ook de omstandigheden te schetsen waarin de organen van een orgaandonor gebruikt kunnen worden en de manier waarop dat gebeurt»?3
In mijn antwoord op vraag 4 heb ik toegelicht welke maatregelen zijn genomen naar aanleiding van de eerdere uitspraak. Uit de recente uitspraak van de RCC blijkt dat de RCC dit nog niet voldoende vond en aanvullende maatregelen wenselijk achtte.
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken met betrekking tot de naar aanleiding van aangenomen moties door u toegezegde acties met betrekking tot de verbetering van de informatievoorziening over orgaandonatie?4
Ik heb geen acties toegezegd naar aanleiding van de aangenomen moties over de verbetering van de informatievoorziening van orgaandonatie. De informatievoorziening wordt continue geactualiseerd en de toegankelijkheid ervan verbeterd. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 14 december 2016 (33 506 nr. 27) zal ook de komende tijd met het aanscherpen van alle informatie worden doorgegaan.
Bent u bereid de informatievoorziening door uw ministerie over orgaandonatie te laten onderzoeken op onduidelijkheden, onvolledigheden en omissies, bijvoorbeeld door een externe groep bestaande uit experts en belangenverenigingen, waarbij u de uitkomsten hiervan kunt benutten om de informatievoorziening te verbeteren? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven en bent u bereid de Kamer van de uitkomsten op de hoogte te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja, alle teksten, zowel digitaal als schriftelijk, zullen extern worden beoordeeld en waar nodig op grond daarvan verder worden aangepast. Nu na de laatste uitspraak van de RCC het aanpassen van de websites bijna is afgerond wordt er samen met de Dienst Publiek en Communicatie van het Ministerie van AZ een opzet gemaakt voor het aanbesteden van een onderzoek van de genoemde websites. Ook is er contact gezocht met het expertisecentrum gezondheidsverschillen Pharos. Ik zal de Kamer van de uitkomsten op de hoogte te stellen.
Het bericht dat huisartsenposten overbelast zijn |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van Ineen, waaruit blijkt dat huisartsenposten overbelast raken?1
Ja
Acht u het wenselijk dat steeds meer personen met complexere problematiek bij de huisartsenpost terecht komen, met als gevolg dat personen met minder urgente problemen langer moeten wachten?
Ik vind het belangrijk dat personen die zich tot de huisartsenpost wenden als daartoe aanleiding is en dat zij daar zo snel als mogelijk geholpen worden.
Hoe verklaart u de toename van personen met een complexere zorgvraag bij de huisartsenpost?
Uit de marktscan acute zorg van de NZa die ik u vorige maand heb toegezonden (Kamerstuk 29 247, nr. 236) blijkt dat het aantal huisartsenpost (HAP)-contacten tussen 2013 en 2016 met 7,4% is toegenomen. Specifiek is het aantal consulten (2,4%) en telefonische contacten (3,7%) toegenomen en het aantal visites afgenomen (3,5%). Uitvraag door de NZa onder huisartsen laat de volgende oorzaken zien: mensen gebruiken de HAP als alternatief voor een regulier huisartsenbezoek, patiënten zijn steeds bekender met de HAP, het aantal ouderen met complexe zorgvragen neemt toe, mensen wonen langer thuis waardoor zij vaker met klachten in de spoedzorgketen terecht komen. Daarnaast ziet de NZa de toegenomen samenwerking (en daarmee substitutie) tussen spoedeisende hulp (SEH) en HAP mogelijk ook als een reden voor de toename van het aantal patiënten op de HAP.
Wat is volgens u de oorzaak van het feit dat huisartsenposten in toenemende mate doorverwijzen naar ambulancezorg? Heeft u in het Ineen-onderzoek gelezen dat dit in sommige regio’s in een paar jaar tijd is toegenomen van 400 naar 1300 keer per jaar? Heeft de ambulance genoeg capaciteit om dit op te vangen? Kunt u dit toelichten?
In de benchmark huisartsenposten 2016 van InEen wordt aangegeven dat de daling in het aantal visites door huisartsen lijkt te corresponderen met een toename in het aantal visites dat wordt overgedragen aan de ambulancedienst. Het aantal telefonische consulten dat een zorgvraag met een hoge urgentie betreft is namelijk gestegen terwijl het aantal visites is gedaald. Dit doet InEen vermoeden dat in ieder geval een deel van de telefonische consulten een visite betreft die door de huisartsenpost is overgedragen aan de ambulancedienst. De NZa geeft in de marktscan acute zorg aan dat een stijging in de inzet van ambulancediensten mogelijk verklaard kan worden doordat andere zorgverleners zoals de huisarts vaker een beroep doet op de ambulancezorg. Dit kon de NZa echter niet met de beschikbare cijfers nagaan.
De capaciteit van de ambulance-eenheden is tussen 2013 en 2016 gemiddeld met 5.6% gestegen en houdt met enige vertraging gelijke tred met de benodigde capaciteit in het Referentiekader spreiding en beschikbaarheid ambulancezorg. Het opleiden en werven van ambulancemedewerkers kost immers tijd, waardoor de capaciteitsstijging pas later zichtbaar is. Dit is voor de komende jaren een belangrijk aandachtspunt, waarover ik met de sector in gesprek blijf.
Hoe is het mogelijk dat in 2016 huisartsen 124.000 meer verrichtingen uitvoerden zonder dat het budgettair kader is uitgebreid?2
De stelling dat het budgettair kader niet is uitgebreid is onjuist. Het budgettair kader huisartsen- en multidisciplinaire zorg waarbinnen ook de huisartsenposten vallen is de afgelopen jaren elk jaar met 2,5% verruimd. In de hoofdlijnakkoorden huisartsenzorg 2018 is afgesproken dat een 2,5% verruiming ook in 2018 weer het geval zal zijn. Het is aan huisartsen, huisartsenposten en zorgverzekeraars om binnen deze ruimte afspraken te maken.
Erkent u dat de spoedzorg aan alle kanten verstopt is geraakt? Welke concrete stappen gaat u ondernemen om dit aan te pakken?
Er is zeker sprake van een probleem, ik heb dat ook in meerdere debatten en kamerbrieven met uw Kamer gedeeld. Zowel het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) als de NZa geven aan dat de druk op de acute zorg nog steeds een feit is. Gelet op de demografische ontwikkeling zal de druk de komende jaren alleen maar toenemen. Dat betekent dat er iets moet gebeuren. Gelukkig is de toegankelijkheid van de acute zorg als geheel en het belang van patiënten op dit moment niet in gevaar, aldus de NZa. Het LNAZ geeft aan dat in alle regio’s afspraken zijn gemaakt om te borgen dat een vitaal bedreigde patiënt tijdig de benodigde zorg ontvangt.
Er is niet één oorzaak aan te wijzen voor de toegenomen druk op de acute zorg keten en de situatie verschilt per regio. In de gehele keten van de acute zorg moet er iets gebeuren; van ambulancediensten, huisartsen en huisartsenposten, ziekenhuizen, GGZ-crisisdiensten, wijkverpleging, eerstelijns verblijven en verpleeghuizen, tot aan de SEH. En bij voorkeur binnen de regio’s omdat zij weten waar het aan schort en maatwerkoplossingen kunnen bieden. Zij kennen de demografische en geografische omstandigheden en kennen het zorgaanbod. De partijen zijn hier binnen de Regionale Overleggen Acute Zorgketen (ROAZen) al druk mee aan de slag. Ook hebben de veldpartijen in het Hoofdlijnenakkoord medisch-specialistische zorg 2018 afgesproken dat zij acties voor de aanpak van deze problematiek zullen ondernemen, en zij hebben besloten daarvoor de aanbevelingen die de NZa in de marktscan acute zorg doet als uitgangspunt te nemen. En natuurlijk onderneem ook ik op vele fronten actie, zoals ik ook heb aangegeven in mijn brieven over dit onderwerp aan de Tweede Kamer van 5 oktober 2016 (Kamerstuk 29 247, nr. 225), 22 december 2016 (Kamerstuk 34 550 XVI, nr. 94), 15 februari 2017 (Kamerstuk 29 247, nr. 229) en 20 juni 2017 (Kamerstuk 29 247, nr. 234).
Ziet u in dat het per direct stoppen van het sluiten van de verzorgingshuizen en het terugdraaien van de beddenafbouw in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) een wezenlijk deel van de oplossing is voor het wegnemen van de hoge werkdruk op de huisartsenpost? Kun u dit toelichten?
Het kabinet heeft belangrijke stelselwijzigingen doorgevoerd, zoals de overheveling van de wijkverpleging naar de Zvw, de decentralisaties naar de gemeenten en de invoering van de Wet langdurige zorg (Wlz). Dit om mensen juist in staat te stellen zoveel mogelijk kwaliteit van leven te behouden en zo lang als het gaat thuis, in hun eigen vertrouwde omgeving, te blijven wonen. Het extramuraliseren van de lichtere zorgzwaartepakketten had vooral betrekking op mensen die voorheen permanent in een instelling verbleven met een relatief lichte zorgvraag. Dit sloot aan op de trend dat mensen langer thuis willen wonen. Mensen met behoefte aan permanent toezicht en/of behoefte aan 24-uurs zorg in de nabijheid kunnen nog steeds aanspraak maken op zorg uit de Wlz en behouden in de Wlz hun recht op een plek in een instelling.
Er is ingezet op het afbouwen van de klinische zorg in de ggz en tegelijkertijd het opbouwen van de ambulante zorg en ondersteuning. Juist omdat het langdurig opnemen van mensen vanwege een ernstig psychiatrische aandoening zeker niet altijd de beste zorg is. Er liggen dus met name zorginhoudelijke argumenten ten grondslag aan de verschuiving van intramurale naar ambulante zorg. Een belangrijk onderdeel van de ambulante zorg die mensen met ernstig psychiatrische aandoeningen ontvangen is onder andere de zorg vanuit het FACT team en de ondersteuning vanuit gemeenten. Via de monitor ambulantisering en hervorming van de langdurige ggz houd ik u op hoogte van de ontwikkelingen op dit gebied. De volgende monitor wordt aan het einde van het jaar verwacht.
Ik ben niet van plan dit beleid terug te draaien, omdat het aansluit bij de wensen van mensen. Ik denk dat de toegenomen werkdruk in de acute zorgketen het beste kan worden aangepakt door middel van de aanpak die ik heb beschreven in mijn antwoord op vraag 6.
Erkent u dat op de korte termijn een deel van de druk op de huisartsenpost zou kunnen worden weggenomen, indien de huisarts zowel overdag als tijdens avond, nacht en weekenduren meer tijd zou hebben per patiënt?
De huisartsenorganisaties LHV, InEen en VPH zijn aanvullend op de eerder genoemde acties een traject gestart om specifiek de werkdruk op huisartsenposten te verminderen. Hierbij kijken zij onder andere naar het beter informeren van mensen wanneer zij zich wel of niet op de huisartsenpost moeten melden, het maken van samenwerkingsafspraken met partners uit de acute zorgketen, het inzetten van aanvullende zorgverleners zoals POH-GGZ of verpleegkundig specialist en naar het optimaliseren van de aansluiting van dag op avond-, nacht- en weekendzorg. Ik heb er vertrouwen in dat deze gecombineerde aanpak de druk op de huisartsenpost gaat verlichten.
Bent u bereid om een groter budget aan de huisartsenzorg toe te kennen, zodat meer huisartsen op minder patiënten kunnen worden ingezet?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
De bezetting van een islamitische middelbare school en een moskee |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Twee keer het dak op binnen 48 uur: wat is Het Identitair Verzet»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat het Identitair Verzet de nieuwe islamitische middelbare school in Amsterdam-West heeft bezet?
Het is ten zeerste af te keuren dat leden van Identitair Verzet op het dak van het Cornelius Haga Lyceum protesteerden en door hun optreden de openbare orde in gevaar brachten. Dat is de reden waarom de personen door de politie zijn aangehouden.
Deelt u de mening dat de haat jegens de islam, moslims, moskeeën en islamitische scholen toegenomen is? Zo ja, wat voor maatregelen neemt u om deze haat een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Het is lastig om kwantitatieve uitspraken te doen over de omvang van haat. Enerzijds blijkt uit de discriminatiecijfers dat er in 2016 minder discriminatie-ervaringen zijn gemeld dan in 2015. Anderzijds kan niet zondermeer gesteld worden dat dit betekent dat discriminatie van moslims afneemt in Nederland. Het kabinet staat voor een samenleving met gelijke kansen voor iedereen. In een dergelijke samenleving is geen plaats voor discriminatie vanwege iemands geloof of afkomst. Daarom richt het kabinet zich met het Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie op bestrijding van alle vormen van discriminatie, waaronder moslimdiscriminatie. In het kader hiervan worden bijvoorbeeld maatregelen getroffen die discriminatie op de arbeidsmarkt tegengaan. Het kabinet heeft eveneens ingezet op het verhogen van de meldingsbereidheid en de lokale samenwerking.
Een deel van de Nederlandse moskeeën heeft de afgelopen jaren te maken gehad met vijandigheid in de vorm van discriminatoire en gewelddadige acties. Uit de Monitor Moslimdiscriminatie van de Universiteit van Amsterdam blijkt dat het aantal vijandige incidenten gericht tegen moskeeën in de periode 2013–2014 relatief hoog was (55 in totaal, bij 39 moskeeën) in vergelijking met voorgaande jaren. Mede daarom heeft het kabinet, in overleg met vertegenwoordigers uit de islamitische gemeenschappen, politie en gemeenten de «Handreiking Veilige Moskee»
Vindt u dat de toenemende dreiging en risico die islamitische gebouwen lopen aanleiding bieden voor een grotere financiële bijdrage vanuit de rijksoverheid om moskeeën en islamitische scholen te beveiligen? Zo ja, bent u van plan budget vrij te maken voor de bescherming van moskeeën en islamitische scholen? Zo nee, waarom niet, aangezien in oktober 2014 terecht budget vrijgemaakt is ter beveiliging van Joodse gebouwen?
Zoals gemeld in mijn beantwoording op uw vragen van 22 juni 20172 is het dreigingsbeeld leidend voor het nemen van beveiligingsmaatregelen bij religieuze instellingen. Daarbij blijf ik in gesprek met vertegenwoordigers van de moslimgemeenschap aangaande de veiligheid van islamitische instellen. Dit wordt bevestigd door de motie. De veiligheid rondom islamitische instellingen wordt op zowel het lokale als het nationale niveau gemonitord. U kunt er van op aan dat als dreiging en risico daartoe aanleiding geven, er beveiligingsmaatregelen worden genomen.
Onlangs heeft de NCTV een financiële bijdrage verstrekt aan de lokale aanpak ter verbetering van de veiligheid van moskeeën in Rotterdam. De bijdrage is bedoeld om kennis en expertise te ontwikkelen die landelijk deelbaar is.
Begrijpt u dat de acties van de anti-islambetogers voor afschuw, angst en onrust bij moslims hebben gezorgd? Zo ja, wat kunt u eraan doen de moslimgemeenschap gerust te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat deze acties voor onrust en angst zorgen. Zeker bij de direct betrokkenen zoals het moskeebestuur en de bezoekers van de moskee en middelbare school. Ik begrijp ook dat dit ook bij niet-direct betrokkenen voor afschuw, angst en onrust kan zorgen. Het kabinet veroordeelt de acties scherp. De gemeente en politie kunnen de bezoekers van de moskee en middelbare school en de lokale islamitische gemeenschappen duidelijk maken dat zij de situatie en de gevolgen daarvan serieus nemen en de benodigde acties ondernemen. Ook kunnen de gemeente en politie de moskee en middelbare school wijzen op de mogelijkheid om aangifte te doen.
Zijn er behalve de genoemde school bij u nog andere recente gevallen bekend waarin islamitische scholen doelwit zijn geworden van geweld? Zo ja, waar vond dit plaats en hoe is in deze gevallen gereageerd door de politie en het openbaar ministerie? Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van deze gevallen?
Op dit moment wordt er in één vergelijkbare zaak onderzoek gedaan door politie en OM. Zoals bekend doe ik u geen mededelingen over lopende onderzoeken. Derhalve kan ik aan uw Kamer hierover ook niet rapporteren.
Deelt u de mening dat de anti-islambetogers Geert Wilders als inspiratiebron nemen om islamitische scholen en moskeeën te bezetten? Zo nee, waarom niet?
De personen die betrokken waren bij de bezetting van de school en de moskee zijn aangehouden. Het onderzoek loopt. Ik ben niet op de hoogte van inspiratiebronnen voor de acties.
Deelt u de mening dat geldboetes de bezetters van de moskee en islamitische school niet zullen weerhouden om te stoppen met hun activiteiten? Zo ja, wat gaat u voor aanvullende acties ondernemen? Zo nee, kunt u de garantie geven dat deze mensen niet opnieuw een dergelijke actie zullen uitvoeren?
De burgemeester is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde. Indien door de politie wordt geconstateerd dat bij acties strafbare feiten worden gepleegd, zal de politie, onder leiding van het Openbaar Ministerie, bezien of strafrechtelijk onderzoek en vervolging dient te worden ingesteld. Eventuele op te leggen straffen worden binnen het strafrecht bepaald.
In hoeverre druisen de acties van het Identitair Verzet, waarbij er opgeroepen wordt tot geweld, in tegen onze Grondwet en het burgerlijk recht?
Het Openbaar Ministerie onderzoekt momenteel of met de acties van Identitair Verzet sprake is van strafbare feiten, waaronder het oproepen tot gewelddadig optreden.
Deelt u de mening van Isbo, de koepelorganisatie van islamitische schoolbesturen, dat de gemeente heeft bijgedragen aan een klimaat van polarisatie en hiermee dit soort acties in de hand werkt? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Islamitische scholen zijn in Amsterdam welkom, mits deze voldoen aan de wettelijke eisen voor kwaliteit en burgerschap in het onderwijs. Het is aan het college van B en W van Amsterdam en de Inspectie om dit te (doen) toetsen.
Kunt u aan de Kamer een overzicht doen toekomen van de financiers van het Identitair Verzet? Zo ja, wanneer zal dit met de Kamer gedeeld worden? Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment geen aanleiding om onderzoek te doen naar de geldstromen van Identitair Verzet.
Deelt u de mening dat acties die duiden op geweld en intimidatie door het Identitair Verzet aanleiding geven deze organisatie te verbieden? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Identitair Verzet is te kenschetsen als een radicaal activistische groepering, die vaker protestacties op islamitische locaties en (in aanbouw zijnde) asielzoekerscentra heeft uitgevoerd, maar niet in verband te brengen is met gewelddadige acties. De grond voor een verbod op deze groepering is daarom niet aanwezig. Dit neemt niet weg dat acties van Indentair Verzet, zoals de actie bij de school en bij de moskee, door betrokkenen als intimiderend kunnen worden ervaren.
Bent u bereid te reflecteren op het eigen handelen, gelet op het feit dat de Staatssecretaris van Onderwijs buiten de wet om de komst van de school heeft tegengehouden, er 24 rechtszaken zijn gevoerd die de staat uiteindelijk heeft verloren en de Staatssecretaris tijdens een uitzending van Nieuwsuur2 het schoolbestuur betichtte van terrorisme? Zo nee, waarom niet?
De regels voor het stichten van een school zijn helder. Op basis van elke erkende richting (geloofs- of levensovertuiging) kan een school gesticht worden als sprake is van voldoende potentieel. Van de overheid mag verwacht worden dat ze er zorg voor draagt dat deze voldoet aan de wettelijke eisen voor kwaliteit en burgerschap in het onderwijs. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat deze school van start mocht gaan. De zorg blijft echter bestaan of dit bestuur geloofwaardig invulling zal geven aan onder meer de wettelijke burgerschapstaak. De uitspraak van de Staatssecretaris in Nieuwsuur zag op die burgerschapstaak. Hij gaf daarmee aan dat een school een veilige plaats dient te zijn die leerlingen voorbereidt op een pluriforme samenleving.
Kan het optreden van de Staatssecretaris ertoe hebben geleid dat er een klimaat gecreëerd is waardoor bepaalde types worden aangemoedigd om te demonstreren zoals het Identitair Verzet dit heeft gedaan?
Nee. Ik vind dit ook een verwerpelijke suggestie. Een school dient een plek te zijn waar jongeren elkaar ontmoeten en waar burgerschap wordt voorgeleefd. Er blijft zorg of deze school daar voldoende invulling aan zal geven.
Bent u, en in het bijzonder de Staatssecretaris, bereid medeverantwoordelijkheid te erkennen voor het klimaat dat is geschapen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u bereid initiatief te nemen om de betrekkingen tussen het schoolbestuur, de gemeente, de inspectie en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het belang van kinderen te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Gemeente en inspectie hebben ieder hun eigen rol. De inspectie voert haar – onafhankelijke – toezicht uit zoals vastgelegd in de Wet op het onderwijstoezicht.
Contact met een moskee en middelbare school naar aanleiding van dit soort gebeurtenissen is in beginsel een taak van de lokale overheid. De gemeente Amsterdam heeft regelmatig en goed contact met het schoolbestuur, zowel vanuit de centrale stad, het stadsdeel, als de politie. Die contacten waren er al voorafgaand aan de gebeurtenissen en zijn na de gebeurtenissen voortgezet. De gemeente Venlo heeft zowel op ambtelijk als bestuurlijk niveau contacten met de moskee.
Heeft u contact opgenomen met de vertegenwoordigers van de desbetreffende moskee en middelbare school die slachtoffer zijn geweest van deze bezetting? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Zie antwoord vraag 16.
Is de Minister-President bereid zijn afschuw uit te spreken over de acties van het Identitair Verzet en vervolgens een oproep te doen, waarin de regering garant staat voor de veiligheid van moslims en islamitische scholen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gemeld in antwoord op vraag 2 keur ik acties zoals die van Identitair ten zeerste af. De woorden in mijn brief aan de Tweede Kamer van 27 juni 20174 wil ik nogmaals onderstrepen. Geweld tegen en bedreiging en intimidatie van moslims en islamitische gebedshuizen is onacceptabel. Iedere dreiging tegen een gebedshuis of goedkeuring daarvan, ongeacht van welke geloofsovertuiging, zorgt ervoor dat mensen worden geraakt in de uitoefening van hun geloofsbeleving en zich onveilig voelen.
De ontslagen bij ziekenhuis Medisch Spectrum Twente (MST) Enschede |
|
Nine Kooiman , Lilian Marijnissen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de bezuinigingsplannen van het Medisch Spectrum Twente (MST) Enschede, waardoor er 155 fulltime banen zullen verdwijnen?1 2
Het is nooit prettig om te horen dat een organisatie een reorganisatie moet ondergaan, zeker niet wanneer dit mogelijk tot gedwongen ontslagen leidt.
Op basis van welke redenen zet het bestuur van het MST Enschede een reorganisatie in, waardoor heel veel personeelsleden hun baan verliezen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
MST heeft mij laten weten dat het, naar eigen zeggen, een behoorlijke prijsdruk van verzekeraars ervaart waarbij ze zien dat de vraag naar zorg groeit. Met name ten aanzien van de oudere patiënt merkt het MST dat die vaker en meer zorg nodig heeft. Het gaat hierbij ook om complexere zorg (meerdere aandoeningen tegelijk). Niet al deze extra zorg leidt tot extra vergoedingen.
Daarnaast geeft MST aan dat in 2016 een nieuw ziekenhuis in gebruik is genomen, als gevolg daarvan zijn de kapitaallasten (rente+afschrijving) flink gestegen. Blijven werken in het oude ziekenhuis was geen optie in het kader van de kwaliteit en patiëntveiligheid. Ook moet MST ruimte maken om te kunnen investeren in een nieuw elektronisch patiëntendossier (EPD).
Om deze redenen, zo stelt MST, heeft MST over het boekjaar 2016 een verlies geleden van € 17 miljoen. Om dit verlies om te buigen, om de solvabiliteit van MST te versterken zoals afgesproken met de banken en om ruimte te maken om te kunnen investeren in een nieuw EPD, is een rendementsprogramma van € 30 miljoen noodzakelijk.
Waarom moet er precies 30 miljoen bezuinigd worden? Welke oorzaken en/of bestuurlijke beslissingen liggen hieraan ten grondslag? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Uitgaande dat van de 30 miljoen die bezuinigd gaat worden, waarvan 15 miljoen door personeel te ontslaan en 15 miljoen door te bezuinigen op materieel, op welk materieel wordt precies bezuinigd? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
MST heeft mij laten weten dat ze de materiële besparing onder andere zoeken in het scherper onderhandelen met leveranciers over de inkoopprijzen. Ook zijn er diverse programma’s gestart om verspilling tegen te gaan en materialen en faciliteiten optimaal te benutten. MST heeft aangegeven dat hierbij gedacht moet worden aan standaardiseren van werkwijzen en materiaalgebruik door het hele ziekenhuis, beter ruimtegebruik, betere logistiek etc. Voorwaarde voor elke materiële besparing is dat dit nooit ten koste mag gaan van de kwaliteit en veiligheid.
Wat voor gevolgen heeft deze enorme bezuinigingsronde voor de patiëntveiligheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een reorganisatie vormt een mogelijk risico voor de kwaliteit van zorg. Het is aan de raad van bestuur om maatregelen te treffen om te zorgen dat de kwaliteit van zorg niet in het geding komt. De IGZ heeft de raad van bestuur bevraagd op mogelijke risico’s voor kwaliteit en veiligheid van zorg en zal hier bij de uitvoering van haar risicogestuurde toezicht aandacht aan besteden. MST heeft mij laten weten dat ze er alles aan doen om de patiëntveiligheid te borgen.
Houdt de Inspectie voor de Gezondheidszorg adequaat toezicht op het MST Enschede, zeker gezien de bezuinigingen die doorgevoerd worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt deze forse bezuinigingen zich met de patiënten die niet terecht kunnen in het Ziekenhuisgroep Twente (ZGT) Hengelo en daardoor gedwongen naar Enschede moeten reizen of worden gebracht door ambulances? Kunt u uw antwoord toelichten?
MST geeft aan dat de bezuinigingen geen effect hebben op de samenwerking met de zorgaanbieders in de regio. Patiënten kunnen ook nog steeds op eigen verzoek uit het adherentiegebied van ZGT naar MST verwezen worden. MST blijft bovendien haar bovenregionale functie vervullen voor zorg die niet in ZGT of andere regionale ziekenhuizen wordt geleverd.
Kunt u meer duidelijkheid geven over de concentratie van diensten en afdelingen richting de vestiging in Oldenzaal? Welke diensten en afdelingen zijn of worden geconcentreerd en hoe verhoudt dit zicht tot de normen voor bereikbaarheid in acute situaties?3
MST geeft aan dat de vestiging Oldenzaal vooral werd en wordt gebruikt voor planbare en poliklinische zorg. Het MST zal meer poliklinische zorg daarheen verhuizen, mede vanwege de behoefte in dat deel van de regio. Voor de inwoners van Enschede blijft de mogelijkheid en keuze bestaan om in locatie Enschede gezien en behandeld te worden. Er verandert niks voor de bereikbaarheid in acute situaties. MST is het bovenregionale (zelfs euregionale) traumacentrum.
Hoe oordeelt u over de beslissing van de Raad van Bestuur om gigantisch te bezuinigen op noodzakelijk personeel, maar zelf de dans te ontspringen met exorbitante salarissen?4 5
Wat een aanvaardbaar inkomen is van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector is vastgelegd in de Wet Normering Topinkomens (WNT). Binnen de grenzen die de wet stelt, is het aan de instellingen zelf om te bepalen wat een passende beloning of ontslagvergoeding is. Het CIBG houdt hier toezicht op.
Vindt u het acceptabel dat de drie bestuurders vorig jaar rond twee ton aan salaris hebben opgestreken en daarbovenop ook nog eens een bonus van bijna 11.000 euro hebben ontvangen?6
Het MST heeft mij laten weten dat er geen bonus is ontvangen door de bestuurders. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Hoeveel medewerkers kunnen behouden worden van deze zeer riante salarissen? Kunt u uw antwoord toelichten?7
Zie het antwoord op vraag 9.
Bent u bereid de bestuurders te laten vervangen, aangezien zij noodzakelijk personeel ontslaan terwijl ze niet de bereidheid tonen een deel van hun exorbitant hoge salaris af te staan om personeel te behouden?
Het is aan de raad van toezicht van de instelling zelf om te beoordelen of een bestuurder voldoet aan de gestelde eisen en salarisafspraken te maken die passen binnen de normen van de WNT.
Bent u bereid alles op alles te zetten om te voorkomen dat personeel gedwongen wordt ontslagen, er bezuinigd wordt op noodzakelijk materieel en te zorgen dat dit ziekenhuis niet verder uitgekleed wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat is niet mijn verantwoordelijkheid als Minister. MST heeft mij laten weten dat ze met de vakbonden al in 2016 een sociaal plan afgesloten heeft waarin is afgesproken dat personeelsleden die boventallig zijn geworden als gevolg van deze reorganisaties nog 13 maanden recht hebben op professionele bemiddeling naar ander werk. MST geeft daarnaast aan dat zij in haar personeelsbeleid de afgelopen periode sterk rekening gehouden met de aanstaande reorganisatie door tijdelijke contracten niet te verlengen en vacatures waar mogelijk niet in te vullen.
Door maximaal gebruik te maken van het natuurlijk verloop betreft het aantal medewerkers dat in 2017 boventallig is geworden 45 voltijdskrachten. Tussen de 20 en 25 daarvan kunnen naar verwachting nog elders binnen het ziekenhuis worden herplaatst. Waarmee het aantal medewerkers dat gebruik zal moeten gaan maken van het sociaal plan tussen de 20 en 25 zal zijn. In 2016 telde MST ruim 3.000 FTE.
Voor de materiële besparingen verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
De afname van het aantal vrouwen in bestuurlijke topfuncties |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van The Dutch Female Board Index 2017 over de afname van het aantal vrouwelijke bestuurders bij beursgenoteerde bedrijven?1
Ja
Deelt u de mening dat de afname van 7,8% in 2015 naar 6,2% in 2017 van vrouwelijke bestuurders in raden van besturen een zeer onwenselijke ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet? Hoe verklaart u deze afname van 7,8% in 2015 naar 6,2% in 2017?
De langzame groei van het aandeel vrouwelijke bestuurders in Nederland is mij een doorn in het oog. De groei van het aandeel topvrouwen in Nederland verloopt té traag, dat heb ik vaker gezegd.
De Female Board Index kijkt naar een kleine groep bedrijven (85): zo’n 1,6% van het aantal bedrijven dat onder de reikwijdte van de Wet bestuur en toezicht valt. Wanneer bij een overname, zoals door Delta Lloyd, twee vrouwen hun zetel verliezen heeft dit al grote gevolgen voor het percentage vrouwen in de raden van bestuur in de Female Board Index. Het streefcijfer in de Wet bestuur en toezicht geldt voor ca 5.000 bedrijven. De bedrijvenmonitor beschrijft de trends binnen deze grotere groep bedrijven. Ik verwacht de resultaten van deze monitor nog dit najaar.
Bent u ervan op de hoogte dat het aantal benoemde vrouwelijke commissarissen in 2017 (25%) fors is gedaald ten opzichte van 2016 (33,8%)? Bent u bereid verder in gesprek te gaan met bedrijven om hen aan te spreken hierop? Zo nee, waarom niet?
Vorig jaar ben ik reeds samen met VNO-NCW voorzitter Hans de Boer het gesprek aangegaan met enkele bedrijven met een zogeheten «all male board». Sindsdien hebben twee van die bedrijven, Vopak en Boskalis, vrouwen benoemd.
Om het streefcijfer van 30% te realiseren zou het percentage vrouwelijke benoemingen hoger dan 30% moeten zijn. Het percentage benoemingen binnen deze groep bedrijven baart mij daarom zorgen.
Een kleine opsteker is dat het percentage vrouwelijke commissarissen is gestegen van 23,1% naar 24,6%. En dat nu 6 bedrijven voldoen aan het streefcijfer voor de raad van bestuur en raad van commissarissen: vorig jaar waren dat er maar 2 en in 2015 voldeed geen enkel bedrijf. Er verandert dus gelukkig wel iets.
Hoe schat u de haalbaarheid in van het streven om ten minste 30% vrouwen in besturen en raden van commissarissen van bedrijven te hebben de komende jaren? Acht u het behalen van dit streefcijfer voor 2020 realistisch? Zo nee, waarom niet?
De Commissie Monitoring deed in de Bedrijvenmonitor 2012–2015 de aanbeveling om een tussentijds target in te stellen van 20% dat gerealiseerd dient te zijn op 31 december 2019. Is dit aandeel niet gerealiseerd, dan deed de commissie het voorstel om in 2020 het streefcijfer van 30% te vervangen door een quotum van 30%, d.w.z. een target waarvoor sancties gelden indien het niet wordt gerealiseerd. Is het aandeel van 20% wel gerealiseerd, dan zou als nieuwe doelstelling een aandeel van 30% op 31 december 2023 moeten gelden, aldus de commissie Monitoring.
Of het Nederlandse bedrijfsleven op koers ligt voor 2020 zal duidelijker worden wanneer later dit jaar de nieuwe bedrijvenmonitor verschijnt. Ik wacht daarom het verschijnen van de nieuwe bedrijvenmonitor in december af.
Deelt u de mening dat dit streefcijfer, zonder de invoering van extra maatregelen, onmogelijk behaald gaat worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke extra stappen gaat u zetten om dit streefcijfer op tijd te behalen?
Veranderingen vinden niet van de ene op de andere dag plaats. Bij het maken van beleid vind ik het belangrijk goed geïnformeerd te zijn over de actuele stand van zaken, juist ook wanneer verandering in eerste instantie klein inzet. Daarom heb ik in 2016 besloten jaarlijks de ontwikkelingen van het aandeel topvrouwen te monitoren én om het onderwerp te blijven agenderen, onder andere door instelling van de database en door de activiteiten van stichting Topvrouwen, daarbij ondersteund door kwartiermakers Annemarie Jorritsma en Leo Houwen.
Uit de vorige bedrijvenmonitors is gebleken dat het aandeel topvrouwen langzaam toeneemt, en ook uit de recente Female Board Index blijkt dat het aantal bedrijven dat voldoet aan het streefcijfer in de Wet bestuur en toezicht, is toegenomen. In 2015, toen Hans de Boer en ik ons gezamenlijke programma «Vrouwen naar de top» startten met de lancering van de Topvrouwendatabase, voldeed geen enkel beursgenoteerd bedrijf: nu zijn dat er zes. Er verandert wel degelijk iets.
Of het tempo hoog genoeg ligt, kan ik beter beoordelen na de publicatie van de nieuwe bedrijvenmonitor eind 2017. Desalniettemin roept het feit dat er nog altijd bedrijven zijn waar niets gebeurt om het aandeel vrouwen binnen de top te vergroten ook bij mij de vraag op of alleen zelfregulering binnen deze groep het gewenste effect gaat opleveren.
Bent u voornemens om nog vóór 2020 een wettelijk vrouwenquotum te installeren voor vrouwen in besturen en raden van commissarissen van bedrijven, nu blijkt dat het huidige beleid niet voldoende werkt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De risico's en de gevolgen van het ECB-opkoopprogramma |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Duits hof twijfelt sterk aan crisisaanpak van de Europese Bank»?1
Ja
Bent u bekend met het artikel «Politiek noodsignaal uit Karlsruhe brengt netelige kwesties aan het licht»?2
Ja
Wanneer wordt de uitspraak van het Europese Hof verwacht waarnaar wordt verwezen in het eerste artikel?
Op dinsdag 15 augustus heeft het Bundesverfassungsgericht, het Duitse Constitutionele Hof, een prejudiciële verwijzing gedaan naar het Europese Hof over de vraag of het zogenoemde «Public Sector Purchase Program» van de ECB, het opkopen van staatsobligaties in het kader van kwantitatieve verruiming, in strijd is met de Duitse Grondwet. De president van het Europese Hof heeft beslist dat de zaak met voorrang zal worden berecht.3 Volgens het jaarrapport van het Europese Hof van het Europese Hof was de gemiddelde duur van behandeling van prejudiciële zaken in 2016 vijftien maanden.4
Wat zijn de Nederlandse scenario’s als blijkt dat het Europese Hof de vrees van het Duitse constitutionele Hof bevestigt?
Het kabinet gaat niet speculeren over de uitspraak van het Europese Hof. De zaak betreft het handelen van de ECB. Het is dan ook aan de ECB om te reageren op een uitspraak van het Europese Hof.
Deelt u de mening van de Europese Centrale Bank (ECB) dat het opkoopprogramma een succes is? Zo ja waarom? Zo nee, waarom niet?
De ECB is haar programma van kwantitatieve verruiming gestart om haar doelstelling van prijsstabiliteit – die is vertaald naar een jaarlijkse inflatie van onder maar dichtbij 2% – te behalen. Kwantitatieve verruiming kan via diverse kanalen bijdragen aan een hogere inflatie. Zo leidt kwantitatieve verruiming tot een daling van de rente, waardoor het aantrekkelijker kan worden om geld te lenen, te consumeren en te investeren. Een stijging van de investeringen en de consumptie verhoogt de vraag naar goederen, diensten en arbeid en heeft daarmee een prijsopdrijvend effect. Het precieze effect is echter afhankelijk van hoe markten, consumenten en bedrijven op kwantitatieve verruiming reageren. Daarnaast zijn er naast het monetaire beleid andere factoren die een invloed uitoefen op inflatie, zoals de ontwikkeling van grondstofprijzen, de wisselkoers en financieel-economische ontwikkelingen buiten de eurozone. Het is daarom niet eenduidig te bepalen wat de invloed van het monetair beleid is geweest op de inflatie in de afgelopen zes maanden en in welke mate kwantitatieve verruiming een bijdrage heeft geleverd aan het bereiken van de prijsstabiliteitdoelstelling van de ECB.
Welk gedeelte van de recente inflatiestijging (6 maanden) is, bij benadering, toe te schrijven aan het opkoopprogramma? Wat is daarvan de onderbouwing?
Zie antwoord vraag 5.
Wie heeft in uw ogen het meeste belang bij dit opkoopprogramma, gerekend naar de waarde van de opgekochte schuldpapieren van landen en bedrijven en verkocht door financiële instellingen?
Het monetair beleid heeft via diverse kanalen effect op de economie en specifieke sectoren. Hierbij kan er sprake zijn van herverdelingseffecten tussen sectoren, al is het zeer lastig hier een goed beeld van te krijgen omdat de kanalen tegengestelde effecten kunnen hebben. Landen en bedrijven die schulden uitgeven, huishoudens die hypotheken aangaan en kleinere bedrijven die kredieten afsluiten profiteren van de lagere rente als gevolg van het opkoopprogramma. Spaarders ontvangen daarentegen een lagere rente op hun spaartegoeden. Afhankelijk van de respectievelijke daling van in- en uitleentarieven van banken kan het lage rentebeleid gevolgen hebben voor de winstmarges van financiële instellingen. De lagere rente zorgt er ook voor dat de waarde van (financiële) activa in het bezit van huishoudens, pensioenfondsen en financiële instellingen stijgen. De waarde van de verplichtingen van pensioenfondsen stijgt echter ook door een lagere rente. De omvang van deze verschillende en vaak tegengestelde effecten verschilt van land tot land, van bedrijf tot bedrijf en van huishouden tot huishouden. Het is derhalve niet mogelijk om te berekenen wat het belang van kwantitatieve verruiming is naar aanleiding van de waarde van opgekochte schuldpapieren voor de verschillende sectoren en landen.
Deelt u de mening dat een wellicht onbedoeld neveneffect van het opkoopprogramma kan zijn dat door de beschikbaarheid van liquiditeiten het risico van een aandelen- en/of hypothekencrisis groter wordt? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin is het belangrijk dat het Eurosysteem een zorgvuldige afweging maakt tussen effectiviteit en risico’s van het ruime monetaire beleid.5 Hoewel de ontwikkeling van beurskoersen en activaprijzen door een veelvoud aan factoren wordt beïnvloed, kunnen monetaire verruiming en lagere rentes hier een opwaarts effect op hebben. Zoals DNB in haar Jaarverslag 2016 stelt kan ruim monetair beleid daarmee op termijn risico’s voor financiële stabiliteit met zich brengen. Macroprudentieel beleid kan een belangrijke bijdrage leveren aan het beperken van deze risico’s. De afgelopen jaren zijn belangrijke stappen gezet om dit beleid in Europa te versterken. Zo kunnen macroprudentiële autoriteiten bijvoorbeeld een contracyclische kapitaalbuffer opleggen, waardoor schommelingen in de kredietcyclus geadresseerd kunnen worden.6
De monetaire maatregelen drukken ook de hypotheekrente. Een lagere hypotheekrente heeft een aanjagend effect op de woningmarkt. Doordat de maandlasten dalen kunnen huishoudens zich duurdere woningen veroorloven. Aangezien het woningaanbod niet direct en niet volledig reageert op de toegenomen vraag zullen de woningprijzen stijgen. Dit heeft een opdrijvend effect op consumptie en de economie in brede zin. Dit kan echter ook een risico met zich meebrengen. Immers als de rentes in de toekomst stijgen, dan kan de beschreven mechaniek zich omkeren en kunnen hogere maandlasten leiden tot lagere woningprijzen.
Het kabinet heeft maatregelen genomen om de kwetsbaarheid voor dalende woningprijzen te beperken. De maximale hypothecaire lening is ingeperkt door de introductie (en verlaging) van de maximale «loan-to-value-ratio» en de wettelijke verankering van een «loan-to-income-limit». Tegelijkertijd wordt het maximale aftrektrektarief voor de hypotheekrente afgebouwd, waardoor financiering met vreemd vermogen minder aantrekkelijk wordt. Tot slot zorgt de fiscale aflossingsverplichting ervoor dat huishoudens meer aflossen op hun hypotheek dan voorheen. Deze maatregelen dragen eraan bij dat Nederlandse huishoudens, banken en de Nederlandse economie in brede zin een eventuele toekomstige woningprijsdaling beter het hoofd kunnen bieden.
Deelt u de mening dat het totale bedrag gemoeid met het opkoopprogramma, ruim € 2.200.000.000.0003, bestaat uit 100% fiduciair geld waarvan het nog helemaal niet duidelijk is wanneer het weer verdwijnt, waarmee de balans van de ECB aanzienlijk vergroot wordt en waardoor derhalve de onderhandelingsmacht van de ECB aanzienlijk vergroot. Zo nee, waarom niet?
Het is niet duidelijk aan welke onderhandelingsmacht wordt gerefereerd. De ECB is een onafhankelijke instelling die is gebonden aan het uitvoeren van haar mandaat van prijsstabiliteit. Van onderhandelingen is derhalve geen sprake.
Deelt u de mening dat de kosten voor de «quantitative easing' (QE) uiteindelijk voor rekening van de burger komen terwijl de QE vooral de banken, en in het geval van het «corporate sector purchase programme» (CSPP) grote internationale bedrijven, ontlast heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is er zicht op het einde van het programma?
Zoals eerder aangegeven is het niet eenduidig te bepalen waar de gevolgen van QE neerslaan. Er zijn voor landen, bedrijven en huishoudens zowel positieve als negatieve gevolgen.
Deelt u de mening dat het opstellen van besliscriteria voor welke waardepapieren wel of niet worden gekocht deels politieke beslissingen zijn? Zo nee, in welke mate niet? Zo ja, in welke mate wel?
Nee, die mening dat deel ik niet. Artikel 127(1) van het EU-Werkingsverdrag geeft de ECB het mandaat om prijsstabiliteit te handhaven. Dit is de primaire doelstelling van monetair beleid. In de invulling van het mandaat is er de nodige ruimte voor beoordeling bij de ECB. Dit past bij de onafhankelijke rol van de ECB en bij haar technische expertise om te bepalen hoe het mandaat zo effectief mogelijk kan worden ingevuld.
Deelt u de mening dat verstrekkende politieke afwegingen niet bij de ECB thuishoren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat verstrekkende politieke afwegingen niet bij de ECB thuishoren. De onafhankelijkheid van de ECB is in het EU-Werkingsverdrag (artikel 130) vastgelegd. Dit betekent dat de ECB geen instructies mag vragen aan dan wel aanvaarden van instellingen, organen of instanties van de Unie, regeringen van lidstaten of van enig ander orgaan. Het kabinet hecht grote waarde aan deze onafhankelijkheid. Onafhankelijkheid betekent niet dat de ECB helemaal geen verantwoording aflegt. Zo biedt het EU-Werkingsverdrag de mogelijkheid tot een zogenoemde monetaire dialoog, waarbij de president van de ECB en de overige directieleden op verzoek van het Europees parlement of op eigen initiatief kunnen worden gehoord. Dit vindt in principe vier keer per jaar plaats.
Deelt u voorts de mening dat daarmee de democratische controle op het opkoopprogramma ontoereikend geregeld is? Zo nee, waarom niet? Kunt u inzicht geven op welke wijze de democratische controle gegarandeerd is?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bekend met het artikel «Wat bankiers niet zeggen» van Thomas Bollen?4
Ja.
Deelt u de analyse dat het opkoopbeleid niet alleen de obligatiemarkt verstoord heeft, maar ook de aandelen- en de hypotheekmarkten opgedreven heeft met alle risico’s van dien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uw analyse van de risico’s met de Kamer delen, gelet op de niet eerder vertoonde omvang en risico’s van de QE?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met het artikel «Topbankiers Wallstreet verkopen eigen aandelen»?5
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer wrang zou zijn wanneer de hogere waarde van bankaandelen door een kwantitatieve verruiming vooral ten goede zou komen aan de privébelangen van bankiers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen teneinde de verkoop van bankaandelen door bankiers ten tijde van het QE-programma aan banden te leggen?
In het artikel wordt geen link gelegd tussen de waarde en de verkoop van aandelen enerzijds en kwantitatieve verruiming door centrale banken anderzijds. In algemene zin geldt dat er naast monetair beleid verschillende factoren van invloed zijn op aandelenkoersen, waaronder de economische groei en relevante beleidsvoornemens, waar in het artikel ook aan wordt gerefereerd. Het artikel verwijst voorts naar de situatie in de Verenigde Staten.
De verplichte pensioenleeftijd voor rechters |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Stoppen als rechter? Ik ben net zo fit als een veertiger en nog hard nodig»?1
Ja.
Komt het vaker voor dat rechters aangeven graag na hun zeventigste levensjaar door te willen werken?
De Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven dat hierover geen cijfers bekend zijn. Rechters weten dat de wettelijke leeftijdsgrens van zeventig jaar geldt en hebben daar over het algemeen geen probleem mee. Soms laat een rechter weten nog wel langer door te willen gaan.
Hoe beoordeelt u het argument dat de verplichte pensioenleeftijd in strijd is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie?
Er is geen strijd met het verbod op leeftijdsdiscriminatie. In het algemeen geldt dat een leeftijdsonderscheid mag worden gemaakt als dit een legitiem doel dient en proportioneel is (vgl. artikel 7, eerste lid onder c, Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid). De leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast worden op grond van artikel 117, tweede lid van de Grondwet voor het leven benoemd en wegens het bereiken van een bij de wet te bepalen leeftijd ontslagen. De leeftijdsgrens voor leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast is in artikel 46h, derde lid van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) bepaald op zeventig jaar. Die leeftijdsgrens geldt voor alle rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast en geldt dus ook voor raadsheren- en rechters-plaatsvervangers. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het onder meer met het oog op doorstroming in de rechterlijke organisatie en het voorkomen van individuele beslissingen over het functioneren van een rechter van belang was een leeftijdsgrens te hanteren2 (vgl. artikel 7, eerste lid, onder a, van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid). Gelet op het beginsel van de benoeming voor het leven (onafzetbaarheid) was het belangrijk een voor alle rechterlijke ambtenaren gelijke leeftijdsgrens te stellen. Alleen zo kon de onafhankelijkheid worden gewaarborgd. Deze argumenten acht ik nog steeds valide. De leeftijdsgrens dient naar mijn oordeel een legitiem doel. De Staat handelt met het hanteren van de leeftijdsgrens van zeventig jaar, gelet op de ook elders in regelgeving gehanteerde leeftijdsgrens van zeventig jaar, het gemiddeld afnemende functioneren van werknemers naar mate de leeftijd vordert en het feit dat deze leeftijdsgrens (nog altijd) is gelegen boven de pensioengerechtigde leeftijd en de jurisprudentie op dit punt3, niet onrechtmatig.
Bent u het eens met de stelling dat de verplichte pensioenleeftijd voor rechters niet meer strookt met de huidige gemiddelde levensverwachting?
De verplichte pensioensleeftijd voor rechters is sinds 1932 ongewijzigd gebleven. Iedere gekozen leeftijdsgrens is altijd in zekere mate arbitrair. Al in 1932 bij de invoering van de leeftijdsgrens zijn verschillende leeftijden, hoger en lager, overwogen. Voor de gekozen leeftijd van zeventig jaar werd van belang geacht dat de algehele pensioenleeftijd lager lag (en nog altijd lager ligt). Een direct verband met de toenmalige levensverwachting is niet gelegd. Het klopt dat de gemiddelde levensverwachting sindsdien is gestegen. Dat neemt niet weg dat een zeer groot deel van de rechters reeds op de pensioengerechtigde leeftijd met pensioen gaat of is gegaan. Dit correspondeert met wat onder diverse andere beroepsgroepen in Nederland gebruikelijk is.
Bent u het er mee eens dat het loslaten of verhogen van de verplichte ontslagleeftijd voor rechters een mogelijke bijdrage kan leveren aan het oplossen van het tekort aan (ervaren) rechters?
Er is op dit moment voldoende aanbod van geschikte kandidaten met ruime juridische ervaring voor rechterlijke functies. Doordat gerechten meer vacatures open stellen voor ervaren rechters en de toelatingsstaffels bij diverse selectierondes zijn verruimd, heeft dit geleid tot instroom van aanmerkelijk meer ervaren rechters.
Hoe beoordeelt u het voorstel om, indien de verplichte ontslagleeftijd wordt losgelaten, voor rechters boven een bepaalde leeftijd een zogenaamde keuring of toets in te stellen?
De Grondwet schrijft leeftijdsontslag voor rechters op goede gronden voor. Hoewel ik van mening ben dat de leeftijdsgrens van zeventig jaar niet strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie, ben ik gezien de bredere discussie die over dit onderwerp is ontstaan wel bereid om de wenselijkheid van de bestaande leeftijdsgrens nader te onderzoeken. Dit vergt een bredere afweging waarbij in elk geval de Hoge Raad, Raad voor de rechtspraak, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betrokken worden en waarbij tevens wettelijke leeftijdsgrenzen voor andere beroepen in ogenschouw moeten worden genomen. Daarbij moet het waarborgen van de rechterlijke onafhankelijkheid, die gediend is met het stellen van een leeftijdsgrens, voorop staan. Ik zal uw Kamer hierover nader informeren.
Bent u bereid aanpassing van de verplichte leeftijdsgrens te onderzoeken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het stopzetten van de financiering aan de Women’s Affairs Technical Committee (WATC) |
|
Han ten Broeke (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Correspondence with Dutch Minister of Foreign Affairs on Funding to Palestinian NGOs»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse subsidies aan de Women’s Affairs Technical Committee (WATC), een organisatie die onlangs nabij Nablus een jeugdcentrum voor meisjes in gebruik nam dat vernoemd was naar de terroriste Dalal Mughrabi die in 1978 37 burgers doodde, daadwerkelijk zijn stopgezet? Wat is de achterliggende motivatie?
Ja. Women’s Affairs Technical Committee (WATC) heeft samengewerkt met de lokale gemeenschap van Burqa bij het opknappen van een jeugdcentrum. WATC heeft voor dit specifieke project geen Nederlandse financiering ontvangen, maar van Noorwegen en de VN. Na afloop van die samenwerking heeft de gemeenschap het centrum vernoemd naar een terroriste. Het kabinet veroordeelt dit, omdat het verheerlijking van geweld betreft. WATC heeft geen rol gespeeld bij de keuze van de naam, maar weigert zich hiervan te distantiëren omdat dit volgens WATC onder vrijheid van meningsuiting valt. Het kabinet acht het verheerlijken van geweld simpelweg onacceptabel. Nederland verwacht van al zijn partners dat zij zich hier verre van houden. Om deze reden heeft Nederland – samen met de andere donoren van het Human Rights and International Humanitairan Law Secretariat – besloten de samenwerking met WATC per direct stop te zetten.
Zijn er andere organisaties die Nederland bijvoorbeeld via de Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat subsidieert en die zich, direct of indirect, schuldig maken aan de proliferatie en/of verheerlijking van terroristisch geweld? Zo ja, om welke organisaties gaat het, en bent u in dat geval bereid even doortastend te handelen door ook deze subsidies stop te zetten?
Nee. Het kabinet wil geen steun verlenen aan organisaties die terreur verheerlijken danwel deze subsidies doorgeven aan organisaties die zich daaraan schuldig maken. Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen van de leden Van Klaveren en Bontes (ingezonden 22 april 2016 met kenmerk 2016D17229), bieden de subsidievoorwaarden die de Nederlandse overheid hanteert voldoende waarborgen om steun aan dergelijke organisaties te voorkomen. Indien evenwel geconstateerd wordt dat er sprake is van schending van de subsidievoorwaarden door een organisatie zullen maatregelen worden getroffen, waarbij het opschorten of beëindigen van de bijdrage tot de mogelijkheden behoort, zoals in het geval van WATC is gebeurd. Het kabinet benadrukt dat het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat is opgezet om mensenrechtenorganisaties op efficiënte wijze te ondersteunen op thema’s die het kabinet van belang acht. Voorbeelden hiervan zijn rechtshulp aan kwetsbare doelgroepen in Area C die getroffen zijn door sloop of het voeren van campagnes tegen de doodstraf in Gaza.