Het bericht “Vloggen in de bajes” |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met bericht «Vloggen in de bajes»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het volstrekt onwenselijk is dat gevangenispersoneel stiekem wordt gefilmd en de beelden hiervan op sociale media worden gezet?
Ja.
Hoe kan het dat een gedetineerde onbelemmerd en ongecontroleerd toegang heeft tot sociale media als Instagram en Facebook? Hoe kan worden voorkomen dat gevangenispersoneel hiervan de dupe wordt?
Mobiele telefoons zijn voor gedetineerden niet toegestaan in een penitentiaire inrichting. Om die reden worden gedetineerden, bezoekers en medewerkers bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting gecontroleerd. De buitenring wordt bewaakt met fysieke maatregelen en cameratoezicht. Daarnaast vinden celinspecties en andere controles («mobifinder» etc.) plaats.
Zoals u in mijn beleidsreactie op het Inspectierapport «Binnen de muren niet toegestaan2» heeft kunnen lezen, onderzoek ik samen met DJI de mogelijkheden om het beleid en de huidige aanpak tegen het binnenbrengen van contrabande te verbeteren.
Deelt u de mening dat het binnensmokkelen van contrabande, zoals telefoons, in een gevangenis een groot gevaar voor het personeel oplevert, maar ook voor maatschappelijke onrust en ongenoegen bij slachtoffers zorgt? Hoe kan het binnensmokkelen van contrabande in een gevangenis worden tegengegaan? Welke maatregelen worden er getroffen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat andere, intensievere maatregelen geboden zijn, nu in korte tijd meerdere keren melding wordt gemaakt van het binnensmokkelen van verboden goederen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan effectief en daadkrachtig tegen de in het artikel genoemde corrupte handelingen worden opgetreden, namelijk dat corrupt personeel zelf verboden mobiele telefoons meeneemt? Zijn er voorbeelden te noemen van maatregelen die zijn getroffen in andere gevangenissen die als best practice kunnen worden ingezet?
Personeelsleden worden bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting gecontroleerd op de aanwezigheid van contrabande met metaaldetectiepoortjes. Personeelsleden moeten bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting door de detectiepoort en de bagage moet door de bagagedoorlichtingsapparatuur (x-ray). Daarbij kunnen speurhonden worden ingezet. Als personeelsleden de regels overtreden volgen disciplinaire maatregelen. Daarnaast wordt de integriteit van het personeel versterkt door aandacht te geven aan de gedrags- en meldcode en het bespreekbaar maken van morele dilemma’s tijdens werkoverleggen. In elke inrichting zijn vertrouwenspersonen aangesteld. Ook de verbetermaatregelen op dit terrein komen aan bod in de beleidsreactie op het rapport «binnen de muren niet toegestaan».
Wordt er nader onderzoek verricht naar het binnensmokkelen van deze telefoons zodat het corrupte personeel kan worden aangepakt en bestraft? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt bij het aanstellen van personeel aandacht besteed aan het voorkomen van corrupte handelingen door personeel die ten koste gaan van de veiligheid van hun collega’s?
Als een telefoon of andere contrabande wordt gevonden in een penitentiaire inrichting, wordt geprobeerd te achterhalen op welke wijze deze de inrichting is binnengekomen. Als blijkt dat hier personeelsleden bij betrokken zijn, volgen disciplinaire maatregelen. Ook de aangetroffen contrabande in bovengenoemd nieuwsbericht is onderzocht. Er is geen enkele aanwijzing dat hierbij personeel betrokken is geweest.
Nieuwe medewerkers van een inrichting of voorziening van DJI moeten een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) overleggen. Bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een VOG wordt het justitiële verleden van de potentiële werknemer tot 30 jaar terug onderzocht. De mogelijkheid tot periodieke screening wordt momenteel onderzocht.
Hoeveel personeel wordt via de in het artikel besproken particuliere beveiligingsbedrijven aangesteld? Hoe verloopt de screening van dit personeel? Wat vindt u van deze ontwikkeling? Draagt deze bij aan een veilig werkklimaat voor gevangenispersoneel en het voorkomen van incidenten?
Eind augustus 2017 werden binnen de penitentiaire inrichtingen 267 particuliere beveiligers ingehuurd van een extern beveiligingsbedrijf (G4S). Een beveiligingsbedrijf moet voldoen aan de eisen uit de wet op de particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). Particuliere beveiligers worden gescreend en moeten onder andere een verklaring omtrent gedrag tonen. Particuliere beveiligers wordt alleen ingezet voor directe contacten met gedetineerden als men beschikt over een MBO-2 Opleiding Beveiliging, een verkorte Bewaarders Justitie Onderdelen (BEJO) opleiding en een BHV-opleiding.
De inhuur van particuliere beveiligers wordt niet gezien als vaste oplossing om personeelstekorten op te vangen. De benodigde personele inzet bij DJI varieert gedurende het jaar. Ten behoeve van de gewenste flexibiliteit zal altijd een bepaalde mate van inhuur nodig blijven om de veiligheid en orde in de inrichting te waarborgen. Van belang is een goede balans tussen eigen medewerkers en externe inhuur. Via een landelijke wervingscampagne wordt eraan gewerkt om de inhuur terug te dringen en op een betere balans uit te komen.
De winst die op de handel in geneesmiddelen wordt gemaakt |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat eigenaar investeringsmaatschappij Advent vorig jaar zo’n half miljard euro heeft onttrokken aan farmaceutische groothandel Mediq?1
Ik ben op de hoogte van de berichtgeving. Mediq heeft mij het volgende laten weten. Advent is een Amerikaanse investeringsmaatschappij die in maart 2013 het beursgenoteerde Mediq overnam. In juni 2016 zijn de apotheken van Mediq en de aan deze apotheken leverende groothandel Mediq Farma verkocht aan Brocacef Groep. De groothandel die leverde aan ziekenhuizen, Distrimed B.V. is omstreeks dezelfde tijd verkocht aan Pluripharm Groep B.V.
De farmaceutische groothandel en apotheken zijn verkocht vóórdat de uitkering aan Advent waarnaar u verwijst heeft plaatsgevonden. Er is daarom feitelijk geen sprake van een uitkering aan Advent die is onttrokken aan een farmaceutische groothandel. Mediq heeft aan mij toegelicht zich momenteel niet meer bezig te houden met geneesmiddelen, maar zich vooral te richten op medische hulpmiddelen.
Klopt het dat Advent zich daarnaast nog een lening van 61 miljoen dollar liet geven?
Mediq heeft mij gemeld dat het klopt dat de onderneming een lening van 61 miljoen dollar aan Advent heeft verstrekt. Deze lening is volgens Mediq inmiddels conform de leenafspraken afgelost.
Wat vindt u ervan dat de solvabiliteit van Mediq daarmee van 20 naar 8 procent daalde? Wat betekent een te lage solvabiliteit voor de continuiteit van de geneesmiddelenvoorziening?
Het vennootschapsrechtelijk systeem is zo ingericht dat private partijen winst mogen maken en (delen van) ondernemingen mogen kopen en verkopen. Een onderneming in de farmacie is binnen de grenzen van de wettelijke kaders zelf verantwoordelijk voor de eigen financiering en continuïteit.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb toegelicht, speelt Mediq na de verkoop van de groothandel en de apotheken geen rol meer in de beschikbaarheid en voorziening van geneesmiddelen in Nederland; die rol is immers overgenomen door Brocacef en Pluripharm. De continuïteit van de geneesmiddelenvoorziening is nooit in het gevaar geweest. Mediq richt zich nu vooral op medische hulpmiddelen.
Welke risico’s zijn er bij een te lage solvabiliteit van Mediq voor de beschikbaarheid van geneesmiddelen in Nederland? Welke tekorten dreigen als Mediq omvalt? Hoeveel patiënten zouden daarmee dan gedupeerd worden en welke klinische gevolgen zijn denkbaar?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het een gewenste situatie dat met winsten op het doorverkopen van geneesmiddelen zo veel geld te verdienen valt dat een investeerder dit soort uitkeringen van een half miljard aan zichzelf kan doen? Zo nee, welke maatregelen zijn (theoretisch en in de praktijk) mogelijk om hier een eind aan te maken?
Zie antwoord vraag 3.
Het Centrum Veilig Wonen (CVW) |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw mening over het feit dat de Groningse maatschappelijke organisaties geëist hebben dat het Centrum Veilig Wonen (CVW) geen rol meer moet krijgen bij de nieuwe aanpak van de afhandeling van schade in het aardbevingsgebied?1
Ik heb kennis genomen van het nieuwsbericht en van de opvatting van de Groningen Bodembeweging (GBB) die hierin wordt weergegeven. Onder regie van de NCG vinden momenteel gesprekken plaats over een nieuw protocol voor de afhandeling van schade door gaswinning uit het Groningenveld. GBB neemt deel aan deze gesprekken. Zodra er een nieuw schadeprotocol is, zal ook blijken welke rol daarin is voorzien voor het CVW.
Wat is uw mening over het feit dat de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) opheldering heeft geëist van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en van het CVW over het vastlopen van de versterking in Groningen?2 Deelt u zijn mening? Zijn er zaken die u aan de NCG meegegeven heeft nu er toch indringend om de tafel wordt gegaan?
Zoals ik uw Kamer heb bericht bij brief van 19 september jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 383) deel ik de zorgen van de NCG over het gebrek aan voortgang van de versterkingsopgave. De NCG voert gesprekken met NAM en CVW om de achterstand zo klein mogelijk te houden en tot structurele verbeteringen te komen. De NCG informeert mij binnenkort over de uitkomsten daarvan.
Waar mag naar uw mening de bemoeienis van de NAM bij de afhandeling van de schade en bij de versterkingsopgave uit bestaan na 31 maart 2017?
Het uitgangspunt voor het schadeprotocol dat momenteel in ontwikkeling is, is dat NAM op afstand komt te staan van beslissingen over de afhandeling van schademeldingen, waarbij zij wel haar juridische en financiële aansprakelijkheid voor de gevolgen van de gaswinning behoudt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, wordt daarnaast de uitvoering van de versterkingsoperatie tegen het licht gehouden.
Bent u van mening dat de onafgebroken en constante bemoeienis van de NAM debet is aan de vertragingen die optreden bij zowel de afhandeling van de schade als de versterkingsopgave in Groningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de totstandkoming van het nieuwe schadeprotocol zijn meerdere partijen betrokken die onderling nog geen overeenstemming hebben bereikt. De verantwoordelijkheid voor het ontbreken van overeenstemming ligt niet bij één individuele partij. Voor de versterkingsopgave geldt dat de NCG in gesprek is met NAM om de ontstane achterstand zo klein mogelijk te houden en tot structurele verbeteringen te komen.
De toenemende chaos in het Groningen buitengebied |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met onduidelijkheden rond de schadeafwikkeling in het Groningen buitengebied? Zo ja, op welke wijze?
Er is geen sprake van «het buitengebied». Tot de zomer van 2016 hanteerde NAM een schadecontour waarbuiten schade niet werd opgenomen. Nader onderzoek van de TU Delft leidde tot de conclusie dat deze contour niet gehandhaafd kon worden (Kamerstuk 33 529, nr. 280). Het Centrum Veilig Wonen (CVW) is daarop in augustus 2016 alsnog gestart met de behandeling van schademeldingen uit het betreffende gebied. Bijgevoegd treft u een overzicht van het aantal meldingen per gemeente in het betreffende gebied tot en met 17 juli 20171. Meldingen na 31 maart 2017 12.00 uur worden behandeld volgens een nieuw, nog vast te stellen schadeprotocol.
Kunt u aangeven om welke dorpen het gaat, wanneer er wordt gesproken over «het buitengebied»? Wat is het aantal schademeldingen per plaats in het «buitengebied»?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er naast de contourenkaart sprake is van randgebieden1, dit zijn de gebieden tussen de rode en blauwe contour die de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) in haar schadeprotocol tot 31 maart 2017 hanteerde, waarbinnen onder andere Woldendorp valt? Wat is de status van dat randgebied?
Op de kaart waar u naar verwijst is de voormalige schadecontour weergegeven (rode lijn) die NAM tot de zomer van 2016 hanteerde; zie verder het antwoord op vraag 2 en 3. De gemeente Woldendorp ligt binnen deze contour. De genummerde gebieden buiten de contour die op deze kaart is weergegeven, zijn de gebieden waar ingenieursbureau Witteveen+Bos in opdracht van NAM inspecties heeft uitgevoerd; zie verder het antwoord op vraag 5. Alle schademeldingen van voor 31 maart 2017 worden door CVW behandeld; zie verder het antwoord op vraag 12.
Vallen gedupeerden binnen een dergelijk randgebied binnen het regime van het zogenaamde «binnengebied» of het zogenaamde «buitengebied» of geldt daar een ander, eigen regime? Kan het zo zijn dat gedupeerden deels onder een «binnengebied» en deels onder een «buitengebied» vallen? Kunt u dit nauwkeurig toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de Technische Universiteit (TU) Delft nog bezig is met een onderzoek naar mogelijke schadeonderzoeken in het buitengebied?2 Zo ja, wanneer worden de uitkomsten verwacht?
De TU Delft doet onderzoek in de provincie Groningen naar mogelijke oorzaken van schade, bijvoorbeeld daar waar sprake kan zijn van meerdere oorzaken van schade bij een woning, bijvoorbeeld in een gebied waar zowel zout als gas wordt gewonnen. De resultaten van dit onderzoek worden in het eerste kwartaal van 2018 verwacht.
Hoe verhoudt dit onderzoek zich tot de door gedupeerden ontvangen beoordelingsrapporten, waarin zonder uitzondering de conclusie is dat de schade niet is veroorzaakt door aardbevingen? Is de bedoeling van het onderzoek door de TU Delft dat het de gestelde eerdere conclusie onderschrijft, of moet het worden beschouwd als een vorm van second opinion op het rapport van Witteveen+Bos?3
Bewoners kunnen een second opinion aanvragen op het onderzoek zoals dat is uitgevoerd door Witteveen+Bos. Het onderzoek van de TU Delft in opdracht van de NCG dient om nader inzicht te krijgen in verschillende schademechanismen in deelgebieden. Het onderzoek van de TU Delft levert geen second opinion op woningniveau op.
Klopt het dat, om als gedupeerde in aanmerking te komen voor een second opinion, eerst de voucher actief moet worden geweigerd? Zo ja, klopt het dan ook dat de bedenktijd van de voucher is opgeschoven van acht weken naar een jaar? Is de consequentie van het niet kunnen of willen afwijzen van de voucher dat er nog geen traject tot een second opinion ingezet kan worden?
Ja. Voor dossiers waarin alleen niet-aardbevingsgerelateerde schade is geconstateerd, is de bedenktijd één jaar. Als de bewoner het voucheraanbod accepteert, sluit de schadeafhandelingsprocedure. Als de bewoner nog geen keuze maakt, kan er inderdaad ook nog geen vervolgstap in de procedure worden gezet.
Hoeveel gedupeerden vanuit welke categorieën hebben inmiddels een voucher geaccepteerd? Hoe interpreteert u de cijfers?
Voor het merendeel van de bewoners geldt een bedenktijd van één jaar vanaf het moment dat de bewoner de brief met het voucheraanbod ontvangt. Deze bedenktijd biedt ruimte om bijvoorbeeld de uitkomsten van lopend onderzoek af te wachten. Het is dan ook voorbarig om nu al conclusies te trekken over het aantal geaccepteerde vouchers. Alleen voor de bewoners met een eenzijdig gesloten dossier waarbij destijds door CVW geen relatie met gaswinning is gevonden, is de bedenktijd inmiddels verstreken. 48% van deze groep bewoners heeft het voucheraanbod geaccepteerd. Er is geen nader onderzoek gedaan naar de beweegredenen van bewoners.
Hoe zal de onafhankelijkheid van de second opinion gewaarborgd worden, wanneer de second opinion uitgevoerd gaat worden door drie collega-bureaus van Witteveen+Bos?4 Waaruit zal de werkwijze bij deze second opinion bestaan wanneer er geen nieuwe inspectie zal plaatsvinden en er geen nieuwe werkwijze zal worden toegepast?
De genoemde bureaus beschikken over de technische kennis en capaciteit die nodig is om de second opinions uit te voeren en zijn daarop geselecteerd. De uitgevoerde inspectie bestaat uit een feitelijke weergave van hetgeen aangetroffen is aan schade in een woning. Onder het oude schadeprotocol heeft op basis hiervan een beoordeling plaatsgevonden door Witteveen+Bos. De secondopinionbureaus beoordelen volgens een gezamenlijke, uniforme werkwijze op basis van de bestaande inspectiegegevens. Deze werkwijze kan afwijken van de werkwijze van Witteveen+Bos; technische kennis kunnen zij anders toepassen.
Klopt het dat het nieuwe (op te stellen) schadeprotocol in niets zal lijken op de gebruikte methode van Witteveen+Bos? Zo ja, is het dan naar uw mening rechtvaardig dat gedupeerden uit de «zogenaamde buitengebieden» nog tot jaar en dag de gevolgen dragen van directe en indirecte bemoeienis van dit bureau bij hun schade? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over het onderzoek naar schades buiten de voormalige schadecontour en de daarbij gehanteerde methode is uw Kamer uitgebreid bericht in antwoorden op eerdere schriftelijke vragen.6 Over het nieuwe schadeprotocol wordt nog gesproken.
Bent u bereid, gezien het feit dat veel bewoners/gedupeerden vanwege jarenlang wegkijken door het Rijk, nu wantrouwen hebben tegen de aangewezen bureaus voor hun second opinion5 en hen te gunnen dat zij het recht krijgen op een second opinion door een bureau van hun keuze? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 9 is de uitvoering van de second opinion belegd bij een selectie van bureaus die over de benodigde capaciteit en technische kennis beschikken. Zij werken volgens een gezamenlijke, uniforme werkwijze, om onafhankelijkheid en kwaliteit aan iedere bewoner te kunnen garanderen.
Klopt het dat fase 2 van start is gegaan, waardoor alle schademelders in het buitengebied die nog geen inspectie hebben gehad, nu alsnog worden benaderd door het Centrum Veilig Wonen (CVW), waarna zij een zelfde traject met inspectie en beoordeling door Witteveen+Bos krijgen aangeboden? Valt fase 2 ook nog onder de eerder gestarte pilot? Wat zijn de criteria van deze pilot en waar zijn deze vastgelegd?
De proef afhandeling schade is van start gegaan met behandeling van meldingen gedaan tot 15 augustus 2016 (fase 1). Vanaf oktober 2017 worden ook meldingen behandeld die gedaan zijn tussen half augustus 2016 en 31 maart 2017 en die nog niet waren meegenomen (fase 2 en 3). De werkwijze van fase 2 en 3 is in grote lijnen hetzelfde als bij fase 1. Meldingen gedaan na 31 maart 2017, 12.00 uur zullen volgens het nieuwe schadeprotocol worden behandeld.
Hoe verhoudt zich het opstarten van fase 2 tot het voornemen van een schone lei?6
De schademelders in fase 2 en 3 van de pilot buitengebied krijgen allen een aanbod in het kader van de schone lei. De inhoud van dit aanbod is afhankelijk van de uitslag van de inspectie en beoordeling.
Hoe kwalificeert u het initiatief van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) om een gesprek te laten plaatsvinden tussen de NAM en het Gasberaad (over de mogelijkheid van een onafhankelijke toetsing van het onderzoek)? Kunt u aangeven op welk onderzoek u het in uw eerdere beantwoording7 heeft, het onderzoek van Witteveen+Bos, het advies van advocatenkantoor Van Niekerk Cieremans hierop, of beide?8
Ik waardeer het initiatief van de NCG. Het behoort tot zijn opdracht om dialoog te initiëren over oplossingen voor de bovengrondse gevolgen van de gaswinning in Groningen. De mogelijke onafhankelijke toetsing die onderwerp is van gesprek tussen Gasberaad en NAM, heeft betrekking op onderzoek dat Witteveen+Bos in het kader van de pilot afhandeling schade heeft uitgevoerd.
Het bericht ‘Steekpartij Breda: opnieuw misdrijf van J.B. onder toezicht reclassering’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Steekpartij Breda: opnieuw misdrijf van J.B. onder toezicht reclassering»?1 Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het bericht.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat deze tikkende tijdbom onder toezicht van de reclassering opnieuw een misdrijf kon plegen?
Binnen een toezicht begeleidt en controleert de reclassering de onder toezicht gestelde. Afhankelijk van de casus onderhoudt de reclassering contact met bijvoorbeeld de behandelaar, de sociale omgeving en ketenpartners om de voortgang te bespreken en risico’s te signaleren.
In deze zaak heeft de reclassering tijdens het toezicht samengewerkt met instanties als het Veiligheidshuis, het Openbaar Ministerie (OM) en de politie. Zo is de situatie regelmatig besproken en heeft men geprobeerd om risicofactoren te ondervangen. Vanwege het acuut ontstaan van gebrek aan woonruimte hebben de reclassering, de politie en het OM tijdelijk toegestaan dat betrokkene bij zijn moeder mocht wonen. Het verblijf bij zijn moeder is gemeld aan het slachtoffer.
Ik betreur dat de inzet en inspanningen van de reclassering en haar partners niet hebben kunnen voorkomen dat de betrokkene wordt verdacht van het neersteken van een 31-jarige vrouw.
Deelt u de mening dat de uitspraak «We moeten ermee leren leven dat we niet in een honderd procent veilige samenleving verkeren» van dhr. Van Gennip niets anders is dan een poging om zijn eigen straatje schoon te vegen, aangezien het zijn organisatie is geweest die heeft gefaald en deze gevaarlijke gek weer in de buurt van zijn slachtoffers heeft geplaatst? Zo nee, waarom niet en wie was volgens u dan verantwoordelijk voor het plaatsen van en het toezicht op deze persoon?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de algemeen directeur van Reclassering Nederland een andere baan gaat zoeken, aangezien inmiddels wel is aangetoond dat hij Nederland onveiliger maakt in plaats van veiliger?2 Zo nee, waarom blijft u deze persoon in het zadel houden?
Deze op een persoon gerichte vraag met een beschuldigend karakter vind ik niet gerechtvaardigd. Daarom zie ik geen enkele aanleiding hierop te reageren.
Deelt u de mening dat in de eerste plaats lange gevangenisstraffen de samenleving veiliger maken in plaats van enkelbandjes en de reclassering? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De onafhankelijke rechter oordeelt of en hoe lang iemand moet worden gedetineerd voor het door hem gepleegde delict. Na het uitzitten van de opgelegde detentietijd is er altijd een moment waarop de gestrafte weer vrijkomt. Door het opleggen van voorwaarden als een locatieverbod en het houden van toezicht kunnen risico’s worden beheerst en slachtoffers worden beschermd vanaf het moment dat iemand in vrijheid wordt gesteld. Bovendien kan met behulp van voornoemde voorwaarden intensief worden gewerkt aan gedragsverandering, hetgeen in termen van recidivereductie effectiever is dan de gevangenisstraf.
Belangrijk is dat gestelde voorwaarden goed moeten worden gemonitord en gecontroleerd en dat, als de situatie daarom vraagt, wordt ingegrepen door bijvoorbeeld het voorwaardelijk strafrestant te executeren. Het is dan ook nodig doorlopend te bepalen of er risico’s zijn en hoe deze te beheersen gecombineerd met het werken aan iemands gedrag. Reclassering en partners spannen zich hier maximaal voor in, waarbij zij gebruik maken van de mogelijkheden die een rechterlijke beslissing biedt, zoals het kunnen toepassen van een enkelband.
Vindt u het ook niet onverteerbaar dat gevangenissen in Nederland leeg staan en deze tikkende tijdbommen maar gewoon vrij rondlopen in de maatschappij? Zo nee, hoe gaat u dit uitleggen aan het 31-jarige slachtoffer? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat gevaarlijke personen die keer op keer de fout in gaan in de toekomst niet meer worden losgelaten op de samenleving?
Zie antwoord vraag 5.
Mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Zembla waaruit blijkt dat mensenhandelaren in Egypte, Libië en Niger vluchtelingen dwingen om hun organen af te staan?1
Het kabinet hecht veel belang aan de bestrijding van mensenhandel, inclusief orgaanhandel. Illegale orgaanhandel is helaas een fenomeen dat wereldwijd slachtoffers maakt. Met name arme en kwetsbare groepen, die het als een laatste uitweg uit een uitzichtloze situatie beschouwen, zijn hier het slachtoffer van. Vluchtelingen en migranten behoren, zeker in landen als Egypte, Libië en Niger, tot de meest kwetsbare groepen in de samenleving, waardoor zij het risico lopen slachtoffer te worden van dergelijke praktijken. Om die reden werkt Nederland (en de EU) samen met UNHCR, IOM en andere organisaties aan het bevorderen van de mensenrechten en het verbeteren van hulpverlening voor vluchtelingen en kwetsbare migranten langs de hele migratieroute.
Klopt het dat asielzoekers in Nederland tijdens hun asielprocedure hebben verklaard dat zij hun organen onder dwang hebben moeten afstaan? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het, in welke landen heeft deze vorm van mensenhandel plaatsgevonden en op welke manier worden deze verklaringen onderzocht door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?
Er zijn geen gevallen bekend van asielzoekers die in Nederland tijdens hun asielprocedure hebben verklaard dat zij onder dwang hun organen hebben moeten afstaan. Wel zijn enkele signalen bekend van gevallen waarbij asielzoekers hebben verklaard dat zij in Nederland en België zijn bedreigd met orgaanverwijdering, maar waarbij de gedwongen donatie niet heeft plaatsgevonden. Deze signalen zijn door de politie onderzocht, maar in alle gevallen was sprake van onvoldoende opsporingsindicaties of het ontbreken van aanwijzingen van mensenhandel.
Worden de verklaringen van asielzoekers aangemerkt als aanwijzingen of signalen van (gedwongen) orgaanhandel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier is hier opvolging aan gegeven? Zijn er mensen vervolgd en veroordeeld? Zo ja, hoeveel en welke straffen hebben zij gekregen? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke signalen worden aangemerkt als signalen van mensenhandel en worden onderzocht door de politie. In de genoemde gevallen heeft dit niet tot vervolgingen en veroordelingen geleid omdat daar onvoldoende opsporingsindicaties voor waren of omdat aanwijzingen van mensenhandel ontbraken.
Beschikken politie en justitie over voldoende capaciteit om signalen over deze vorm van mensenhandel na te gaan? Hoeveel fte is hiervoor beschikbaar?
Signalen van mensenhandel, inclusief deze vorm, worden opgepakt door de teams mensenhandel van de Afdeling Vreemdelingen, Identificatie en Mensenhandel (AVIM), de Landelijke Eenheid of het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel. Gelet op de zeer beperkte omvang van deze specifieke vorm van mensenhandel is daar geen specifieke capaciteit voor vrijgemaakt.
Wat is uw reactie op de stelling van mensenrechtenactivist Hamdi Alzazy dat hij de Egyptische autoriteiten heeft gewaarschuwd dat hij lijken in de Sinaï woestijn vond waar organen uit verwijderd waren, maar dat er niemand ingreep en dat de politie hem zelfs ging tegenwerken?
De Sinaï woestijn, waar het Egyptische leger strijdt tegen de terreurgroep Wilayat Sinaï, is een gevaarlijke plek voor migranten. Het kabinet is bekend met de verhalen over martelkamers voor migranten in de Sinaï, waarover in 2014 veel berichten in de internationale media verschenen. Onder internationale druk hebben de Egyptische en Sudanese autoriteiten toen actie ondernomen. Bovendien werd destijds door Israël de migratieroute via de Sinaï naar Israël afgesloten. Mede door deze interventies zijn vanaf 2016 nauwelijks nieuwe gevallen van marteling in de Sinaï geconstateerd. De EU en Nederland blijven de Egyptische autoriteiten ondersteunen in de strijd tegen mensensmokkel en mensenhandel (zie de antwoorden op vragen 6 en 7).
Wat is uw reactie op de stelling van mevrouw Molenaar, onderzoeker bij Instituut Clingendael, dat er in Niger en Libië relaties bestaan tussen overheden en mensensmokkelaars?
Het kabinet is bekend met deze stelling van mevrouw Molenaar. Indicaties van relaties tussen overheden en mensensmokkelaars ziet het kabinet als zorgwekkend. Het kabinet is hier alert op in de bestrijding van mensensmokkel en in de samenwerking met overheden in de regio daartoe.
Nederland zet zich in voor capaciteitsopbouw van overheden in de regio om mensensmokkel effectiever aan te pakken en corruptie te bestrijden. Zo ondersteunt Nederland samenwerking op het gebied van veiligheid en justitie tussen de overheden van Burkina Faso, Tsjaad, Mali en Niger. Om mensensmokkel effectiever aan te pakken, bepleit Nederland zowel in Europees als internationaal verband het vervolgen van mensensmokkelaars.
Bent u bereid de samenwerking met Egypte, Libië en Niger te intensiveren om de, mede door oud-minister Van der Steur vastgestelde2, toename van achtergelaten migranten tegen te gaan?
Het kabinet zet zich al langer in om de samenwerking op dit terrein met belangrijke partners als Egypte, Libië en Niger, maar ook anderen, te intensiveren.
Zoals ook eerder is aangegeven in antwoorden op verschillende Kamervragen, 3 maakt de samenwerking met deze partners onderdeel uit van een geïntegreerde aanpak die bestaat uit verschillende activiteiten en inspanningen langs de gehele migratieroute om de ongecontroleerde aankomsten van migranten beheersbaar te maken. Deze aanpak bestaat o.a. uit het investeren in de opvang van vluchtelingen in de regio, het aanpakken van de grondoorzaken voor migratie, het tegengaan van irreguliere migratie door onder meer mensensmokkelaars aan te pakken, het redden van levens en het versterken van de samenwerking met belangrijke herkomst- en transitlanden op migratiemanagement, inclusief terugkeer.
De Europese Unie, maar ook Nederland zelf, ondersteunt verschillende projecten die er op zijn gericht de situatie van vluchtelingen in deze landen te verbeteren en te voorkomen dat zij in kwetsbare posities komen en worden uitgebuit. Het traceren van achtergelaten migranten maakt hier ook deel van uit4. Met financiering van Nederland is IOM met de overheid van Niger een programma gestart in het noorden van Niger om verdwaalde en achtergelaten migranten te redden. Bij reddingsoperaties in de woestijn zijn dit jaar al meer dan 1.000 migranten gered. De opvang ten noorden van Agadez wordt uitgebreid en er wordt een plan ontwikkeld om aan de grens met Libië een opvangcentrum in te richten, waar migranten naar toe kunnen die in Libië in de knel zitten. Het kabinet zal de inzet op vrijwillige terugkeer vanuit Noord-Afrika, die ondersteund wordt door autoriteiten in regio, uitbreiden met een daarvoor bestemde extra bijdrage aan het EU Noodfonds voor Afrika (EUTF).
Zoals deze uitzending van Zembla ook bevestigt, valt op dit vlak helaas nog veel te doen. Het kabinet ziet dit dan ook als een reden om de huidige inzet, zowel bilateraal als in Europees verband, voort te zetten.
De gevolgen van de uitspraak in de Milieudefensie rechtszaak |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat aanvullende indicatoren nodig zijn (naast het jaargemiddelde) om gezonde lucht voor de bevolking zeker te stellen? Klopt het dat op dit moment de luchtvervuiling op sommige momenten grenzeloos hoog mag zijn als het jaargemiddelde maar gehaald wordt?
Nee, deze mening deel ik niet. Naast jaargemiddelde grenswaarden gelden ook uurgemiddelde grenswaarden. Deze grenswaarden zijn vastgelegd in de wet Milieubeheer en zijn voor heel Nederland van toepassing.
Deelt u de mening dat er gemonitord zou moeten worden aan de hand van een voortschrijdend jaargemiddelde, dat wil zeggen dat wanneer het jaargemiddelde op een locatie de norm dreigt te overtreffen, er op het einde van het jaar gehandhaafd moet worden?
Nee, die mening deel ik niet. Een voortschrijdend jaargemiddelde kan periodiek sterk afwijken, vooral door veranderende meteorologische omstandigheden. De beoordeling op basis van een voortschrijdend jaargemiddelde kan daardoor tot ongewenste en minder efficiënte maatregelen leiden dan wanneer uitgegaan wordt van meerjarige trends in combinatie met analyse van het effect van beleidsmaatregelen. Daarbij komt dat een voortschrijdend gemiddelde gebaseerd zou zijn op voorlopige, niet gevalideerde data, aangezien de definitieve data pas later beschikbaar komen.
Kunt u het door de rechter opgedragen overzicht van alle locaties waar nu of in de toekomst een statistisch significante kans is op een overschrijding, ook direct aan de Kamer sturen?
De Rechtbank heeft de Staat opgedragen alle locaties te identificeren waar op basis van RIVM inzichten nog sprake is of zal zijn van (te verwachten) overschrijdingen van de grenswaarden. Dit overzicht heb ik u per brief toegestuurd (TK 30 175 nr. 256).
Bent u voornemens maatregelen te treffen op het gebied van lagere snelheidslimieten voor auto’s in binnensteden? Zo ja, op welke manier gaat u deze vormgeven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee. Het vaststellen van snelheden op gemeentelijke wegen is een verantwoordelijkheid die decentraal is belegd.
Bent u voornemens strengere milieuzones in te stellen, waarbij ook, in navolging van Duitsland, wordt bezien of dieselwagens kunnen worden geweerd? Zo ja, op welke manier gaat u dit vormgeven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De gemeente is verantwoordelijk voor het treffen van lokale maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren en kan daarbij overgaan tot het instellen van een milieuzone. Het is daarmee een keuze van de gemeente om een milieuzone in te voeren dan wel uit te breiden.
Kunt u toelichten op welke wijze burgers die de directe gevolgen van luchtverontreiniging ondervinden kunnen aantonen dat milieunormen in hun leefomgeving worden overschreden en op welke wijze een verzoek tot handhaving mogelijk is?
Een verzoek tot bestuursrechtelijke handhaving is alleen mogelijk als hiervoor een wettelijke grondslag bestaat. Voor luchtkwaliteitsnormen is er geen grondslag, omdat de luchtkwaliteitsnormen zich richten tot bestuursorganen. Bestuursorganen moeten zich bij de uitoefening van hun bevoegdheden aan deze normen houden. Wanneer een luchtkwaliteitsnorm wordt overschreden dient een luchtkwaliteitsplan te worden opgesteld. Dit is een lokaal luchtkwaliteitsplan op grond van artikel 5.13 van de Wet milieubeheer of een nationaal samenwerkingsprogramma op grond van artikel 5.12 van de Wet milieubeheer (het NSL). Bestuursorganen zijn verplicht om rekening te houden met deze plannen en programma’s bij de uitoefening van bevoegdheden. Tegen het opstellen van een plan of programma staat geen beroep bij de bestuursrechter, aangezien het om beleidsdocumenten gaat die in de eerste plaats politiek gecontroleerd worden. Beroep staat wel open tegen de concretisering van de besluiten die in plannen en het programma zijn opgenomen indien die besluiten de burger rechtstreeks raken. Indien tegen besluiten, inclusief de luchtkwaliteitsaspecten van die besluiten, in beroep wordt gegaan, worden deze door de rechter getoetst. In dergelijke procedures kan worden (en wordt ook geregeld) aangevoerd dat het NSL niet zou volstaan of dat het concrete project niet in het NSL past. De bestuursrechter heeft dergelijke beroepen steeds verworpen.
Deelt u de mening dat er ook op plekken waar niet structureel door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wordt gemeten sprake kan zijn van overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen? Zo ja, op welke wijze wordt deze overschrijding gesignaleerd en hoe wordt hier op gehandhaafd?
In het kader van het NSL wordt de luchtkwaliteit met behulp van luchtkwaliteitsmodellen op een groot aantal toetspunten (ca. 330.000) berekend. Het RIVM brengt aan het eind van elk jaar de NSL Monitoringsrapportage uit, die een landelijk beeld geeft van de luchtkwaliteit en inzicht in waar zich nog overschrijdingen voordoen. Op basis hiervan wordt bepaald of er aanvullende maatregelen nodig zijn.
Uit een brief van uw ministerie aan wijkvereniging d’Oude Stadt1 blijkt dat metingen van de luchtkwaliteit van andere instanties dan het RIVM, zoals die van de GGD Amsterdam, niet serieus worden genomen in de handhaving van de luchtkwaliteit; kunt u dit toelichten? Kunt u ook toelichten waarom het ook geen aanleiding is voor nadere metingen van het RIVM zelf?
In de door u genoemde brief heb ik onderbouwd dat de door de GGD Amsterdam met Palmes-buisjes uitgevoerde metingen niet voldoen aan de eisen van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en daarom niet leidend zijn bij het bepalen van de luchtkwaliteit. De NSL-monitoringstool voldoet wel aan de vereisten uit de Regeling beoordeling luchtkwaliteit (Rbl) en is daarom het uitgangspunt bij de beoordeling van de luchtkwaliteit. In het landelijke meetnet luchtkwaliteit (www.luchtmeetnet.nl) werkt het RIVM overigens intensief samen de GGD Amsterdam, DCMR milieudienst Rijnmond en andere lokale partners. Het luchtmeetnet geeft een actueel beeld van de luchtkwaliteit in Nederland, waarbij gebruik wordt gemaakt van de gegevens van de meetstations van het RIVM en die van de lokale partners.
Deelt u de mening dat in het luchtkwaliteitsplan het doel moet zijn om de luchtkwaliteit overal te verbeteren en te voorkomen dat luchtvervuiling wordt uitgesmeerd, bijvoorbeeld door het verleggen van verkeersstromen of het verplaatsen van megastallen?
Het vonnis van de rechter vraagt om een luchtkwaliteitsplan dat erop is gericht de bestaande NO2 en PM10-knelpunten aan te pakken. Vanzelfsprekend mag het oplossen van het ene knelpunt niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden elders. Daarnaast streef ik naar permanente verbetering van de luchtkwaliteit, waarbij de ambitie is om toe te werken naar de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie. Dit is ook met uw Kamer gewisseld tijdens het AO leefomgeving van 11 februari 2016 en is daarnaast verwoord in mijn brieven van 5 juli 2016 (Kamerstuk 30 175, nr. 242) en 10 oktober 2016 (Kamerstuk 34 550-XII, nr. 7).
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is als ondernemingen waarvan vooraf vaststaat dat deze een grote verontreiniging met zich mee zullen brengen, zich vestigen op locaties waar veel mensen hier last van zullen hebben, zoals nabij een dorpskern en een basisschool? Zo ja, hoe beoordeelt u de aanwezigheid en uitbreiding van een megastal voor 11.000 varkens nabij de dorpskern van Raalte?2 Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het ruimtelijke ordeningsbeleid in Nederland is gedecentraliseerd. De Wet ruimtelijke ordening biedt decentrale overheden instrumenten om hun ruimtelijk beleid vorm te geven. Zo bepaalt de gemeente in zijn bestemmingsplan welke ontwikkelingen zij wel en niet toestaat en onder welke voorwaarden deze zijn toegestaan, zoals de afstand tot gevoelige (woon) functies.
Bij de beoordeling van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de oprichting of uitbreiding van een veehouderij is het bevoegde decentrale gezag aan wettelijke regels gebonden. De vergunningaanvraag wordt getoetst aan regels voor onder meer geur, ammoniak en fijnstof. Een aanvraag wordt ook getoetst aan het bestemmingsplan en de provinciale regels. Voorts moeten er stalsystemen worden gebruikt die voldoen aan het vereiste van de best beschikbare technieken.
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank in de zaak van Milieudefensie, waarin u wordt opgedragen alles te doen dan wel achterwege te laten om de luchtkwaliteit te verbeteren, voor de voorgenomen aanleg van de Zuidelijke ringweg in Groningen?
In de verschillende fasen van besluitvorming rond al deze trajecten is en wordt zorgvuldig rekening gehouden met de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit. Aan de hand van op de huidige wet- en regelgeving gebaseerde berekeningsmethoden, die consequent door de bestuursrechter worden geaccepteerd, is vastgesteld dat de wettelijke grenswaarden voor NO2 en PM10 op deze wegen niet worden overschreden. Met het in acht nemen van de wettelijke grenswaarden wordt de gezondheid van de burger in acht genomen.
In het vonnis heeft de rechter de Staat daarenboven verboden maatregelen te treffen waarvan in de visie van het RIVM statistisch verwacht moet worden dat deze tot voortgaande dan wel hernieuwde overschrijding van de grenswaarden PM10 en NO2 zullen leiden. Uit de contacten met en publicaties van het RIVM blijkt dat er verschillende methoden denkbaar zijn voor het in beeld brengen van statistische overschrijdingskansen, zowel meer eenvoudige als verschillende gecompliceerde methoden. De nu reeds toepasbare methode is relatief gecompliceerd en dient verder geoptimaliseerd te worden. Om te voldoen aan het vonnis zijn voor de komende maanden geplande projecten met mogelijk negatieve gevolgen voor luchtkwaliteit – naast toepassing van de reguliere wettelijke beoordeling – beoordeeld op statistische overschrijdingskansen op basis van een methode zoals toegepast in het briefrapport van de snelheidsverhoging naar 130 km/u (Kamerstuk 30 175, nr. 247). Dit is uitvoeringstechnisch een relatief complexe variant. Daarom wil ik de komende tijd komen tot een eenvoudigere en praktischere methode, die kan worden gebruikt om de statistische overschrijdingskansen in beeld te brengen. Hiertoe zal ik het overleg met onder meer het RIVM voortzetten.
Voor de door de vragensteller genoemde projecten Rijnlandroute, A15 en A1, geldt dat deze de komende maanden niet tot realisatie en/of in gebruik name zullen komen. Een nadere analyse van de luchtkwaliteit is daarom voor deze projecten op dit moment niet nodig.
Deelt u de mening dat deze uitspraak van de rechtbank betekent dat deze voornemens geen doorgang kunnen vinden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u uiteenzetten wat de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank, waarin u wordt opgedragen alles te doen dan wel achterwege te laten om de luchtkwaliteit te verbeteren, voor de voorgenomen aanleg van de Rijnlandroute door weidevogelpolders en natuurgebieden in de regio Leiden?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat deze uitspraak van de rechtbank betekent dat deze voornemens geen doorgang kunnen vinden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u uiteenzetten wat de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank, waarin u wordt opgedragen alles te doen dan wel achterwege te laten om de luchtkwaliteit te verbeteren, voor het voorgenomen doortrekken van de A15?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat deze uitspraak van de rechtbank betekent dat deze voornemens geen doorgang kunnen vinden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u uiteenzetten wat de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u bevestigen dat de verbredingen van de A1 (Apeldoorn-Azelo) en de A1/A27 bijdragen aan het verhogen van de concentraties stikstofdioxide en fijnstof? Deelt u de mening dat het verhogen van de concentraties bijdraagt aan een verslechtering van de gezondheid zowel in de directe omgeving als op andere locaties door het stimuleren van meer autogebruik?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u uiteenzetten wat de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank, waarin u wordt opgedragen alles te doen dan wel achterwege te laten om de luchtkwaliteit te verbeteren, voor de ombouw van Twente Airport van militaire luchthaven naar civiele luchthaven en voor de investering die u hierin onlangs heeft gedaan?
De provincie Overijssel is bevoegd gezag voor Twente Airport. Door de provincie wordt rekening gehouden met de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit. Vastgestelde wettelijke grenswaarden mogen daarbij niet worden overschreden. Het vonnis richt zich tot de Staat der Nederlanden en niet rechtstreeks tot de decentrale overheden. Dit neemt niet weg dat het oplossen van luchtkwaliteitsknelpunten een gezamenlijke opgave is van (onder andere) het Rijk en decentrale overheden. Daarom werkt het Rijk samen met provincies en gemeenten in het NSL om te voldoen aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Ik ben samen met de decentrale overheden begonnen om de aanpak van de overschrijdingen van de grenswaarden verder te versnellen en te concretiseren.
Deelt u de mening dat deze uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project geen doorgang kunnen vinden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 22.
Kunt u uiteenzetten wat de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 22.
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank, waarin u wordt opgedragen alles te doen dan wel achterwege te laten om de luchtkwaliteit te verbeteren, voor de plannen voor het XL business park in Bornerbroek?3
De vergunningverlener in dit geval is de provincie Overijssel. Door de provincie wordt rekening gehouden met de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit. Vastgestelde wettelijke grenswaarden mogen daarbij niet worden overschreden. Het vonnis richt zich tot de Staat der Nederlanden en niet rechtstreeks tot de decentrale overheden. Dit neemt niet weg dat het oplossen van luchtkwaliteitsknelpunten een gezamenlijke opgave is van (onder andere) het Rijk en decentrale overheden. Daarom werkt het Rijk samen met provincies en gemeenten in het NSL om te voldoen aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Ik ben samen met de decentrale overheden begonnen om de aanpak van de overschrijdingen van de grenswaarden verder te versnellen en te concretiseren.
Deelt u de mening dat deze uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project geen doorgang kunnen vinden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 25.
Kunt u uiteenzetten wat de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 25.
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank, waarin u wordt opgedragen alles te doen dan wel achterwege te laten om de luchtkwaliteit te verbeteren, voor de plannen voor nieuwe megastallen, zoals in Twente?4 5
Decentrale overheden zijn het bevoegde gezag voor de vergunningverlening voor veehouderijen en ruimtelijk beleid. Het vonnis richt zich tot de Staat der Nederlanden en niet rechtstreeks tot de decentrale overheden. Dit neemt niet weg dat de rijksoverheid samen met provincies en gemeenten in het NSL samenwerkt om te voldoen aan de Europese normen voor luchtkwaliteit. Daarom ben ik samen met de decentrale overheden in NSL-verband begonnen om de aanpak van de overschrijdingen van de grenswaarden verder te versnellen en te concretiseren.
Deelt u de mening dat deze uitspraak van de rechtbank betekent dat deze bouwplannen geen doorgang kunnen vinden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 28.
Kunt u uiteenzetten wat de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
In een dichtbevolkt en bebouwd Nederland worden de verschillende maatschappelijke opgaven (waaronder landbouw) afgewogen met andere belangen waaronder de bescherming van de gezondheid. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 10 heb aangegeven moet een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een veehouderij door gemeenten getoetst worden aan de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
Daarbij wordt gekeken naar de gevolgen voor het milieu, waartoe ook de gezondheid van omwonenden behoort. In het kader van de VGO onderzoeken is uw Kamer bij brieven van 7 juli 2016 (Kamerstuk 28 973, nr. 181) en 1 juni 2017 (Kamerstuk 28 973, nr. 191) geïnformeerd over de effecten van de veehouderij op de gezondheid van omwonenden en de beleidsreactie daarop. De Gezondheidsraad is om advies gevraagd in verband met de toepassing van de resultaten van deze onderzoeken in het omgevingsrecht. Verder verwijs ik naar mijn brief van 22 september jongstleden met betrekking tot het vonnis van de rechtbank (Kamerstuk 30 175 nr. 256), waarmee ik uw Kamer heb geïnformeerd hoe ik uitvoering ga geven aan het vonnis.
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank, waarin u wordt opgedragen alles te doen dan wel achterwege te laten om de luchtkwaliteit te verbeteren, voor de plannen voor de verbreding van de A2 tussen Het Vonderen en Kerensheide?
Voor wat betreft de beantwoording van deze vragen, verwijs ik naar het antwoord op de vragen 11 tot en met 21.
Deelt u de mening dat deze uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project geen doorgang kunnen vinden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 31.
Kunt u uiteenzetten wat de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 31.
De luchtkwaliteit en onderzoekscijfers voor emissies van TNO |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport genaamd «Cars and ground-level ozone: how do fuels compare?» van Eric Johnson?1
Ja. In dit onderzoek, dat op 7 september 2017 openbaar is gemaakt, wordt een vergelijking gemaakt van brandstoffen op basis van hun potentie om op grondniveau ozon te vormen (zomersmog). Conclusie van dit onderzoek is dat LPG op dit punt beter scoort dan benzine en diesel. Overigens is dit beperkt relevant voor Nederland, omdat er hooguit enkele dagen per jaar sprake is van zomersmog.
Klopt het dat TNO in opdracht van uw ministerie bezig is met de periodieke update van het factsheet betreffende brandstoffen? Wanneer valt deze update te verwachten?
Dit klopt. De planning is dat de nieuwe update van de factsheets brandstoffen vóór de zomer van 2018 beschikbaar is.
Klopt het dat TNO daarbij niet mag putten uit onderzoeken die uitgevoerd zijn in opdracht van belanghebbenden of derden? Klopt het dat voor de emissiecijfers TNO zich nu baseert op een eigen inschatting en/of op basis van verouderde cijfers?
Dit klopt niet. TNO mag voor het actualiseren van de factsheets uit alle beschikbare bronnen putten. Ik heb het genoemde onderzoek onder de aandacht van TNO gebracht. Wel beoordeelt TNO onderzoeken van anderen op de wijze waarop de metingen zijn uitgevoerd en op de rij- en weersomstandigheden waaronder is getest. De huidige basis voor de LPG-uitstootcijfers is een TNO-rapport gebaseerd op metingen van praktijkemissies uit 20102.
Deelt u de mening dat actuele data en recente emissiecijfers voor wat betreft onderzoek de voorkeur zouden moeten genieten? Deelt u de mening dat verouderde informatie niet bijdraagt aan een realistisch beeld van actuele uitstootgegevens en een onderlinge vergelijking van milieuprestaties? Zouden hierdoor mogelijk de verkeerde conclusies getrokken kunnen worden als het gaat om stimulering van bepaalde brandstoffen of een bepaalde technologie, zoals elektrisch rijden?
Milieuprestaties van voertuigen moeten op een eerlijke manier met elkaar worden vergeleken. Bij deze vergelijking spelen diverse aspecten een rol: uitstoot van stikstofoxiden, fijnstof en broeikasgassen en de potentie voor doorontwikkeling naar klimaatneutrale uitstoot. Voor het maken van een goede vergelijking is het van belang dat de emissiegegevens van brandstoffen gebaseerd zijn op representatieve praktijkemissies en actueel en vergelijkbaar zijn. De factsheets brandstoffen worden daarom met enige regelmaat geactualiseerd. Omdat elektrische voertuigen geen uitlaatgassen uitstoten, is elektrisch rijden per definitie schoner dan rijden in voertuigen met een verbrandingsmotor.
Kan TNO gebruik maken van bestaande onderzoeken, zoals bijvoorbeeld het Duitse onderzoek,2 om beter vergelijkingsmateriaal en adequate cijfers over uitstoot te hebben? Bent u bereid TNO zelf een World Harmonised Light Vehicle Testing Procedure (WLTP) en/of Real Driving Emissions (RDE) -test te laten uitvoeren zodat relevante data en onderzoeksresultaten in het factsheet komen?
TNO kan voor het in beeld brengen van de emissieprestaties van brandstoffen gebruik maken van alle bestaande onderzoeken, dus ook van het genoemde Duitse onderzoek. Ik heb dit onderzoek inmiddels doorgeleid naar TNO. De meetprogramma’s voor de emissies van personenauto’s en vrachtauto’s, die TNO in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu doet, bieden de mogelijkheid om nieuwe metingen uit te voeren, zowel in het laboratorium op de rollenbank (WLTP-test) als op de weg (RDE-test). Jaarlijks wordt een programma van metingen uitgevoerd, waarover aan uw Kamer wordt gerapporteerd.
Bent u op de hoogte van de recente Routekaart voor LPG en BioLPG van de Vereniging Vloeibaar Gas (VVG)? Hoe schat u de ontwikkeling, kansen en groeimogelijkheden van LPG en BioLPG in? Klopt de bewering van de VVG dat de overheid zich nog teveel baseert op oudere data als het gaat om LPG-uitstootcijfers?
Ja, ik ben op de hoogte van deze recente Routekaart, die op 6 september jl. door de LPG-branche werd gepresenteerd. De kansen en groeimogelijkheden van LPG als duurzame brandstof voor mobiliteit zijn met name afhankelijk van het innoverend vermogen van de LPG-branche om bioLPG op de markt te brengen. Kritische succesfactoren hiervoor zijn een ruime beschikbaarheid van duurzame biomassa voor de productie van bioLPG en lage productiekosten. Op basis van typekeuringscijfers is door TNO in 20144 bepaald hoe nieuwere voertuigen met een door de fabrikant gemonteerde LPG-installatie gemiddeld presteren ten opzichte van benzinevoertuigen. Deze voertuigen laten een vergelijkbaar beeld zien.
Deelt u de mening dat vanwege luchtkwaliteit schonere (bio) brandstoffen met minder uitstoot van fijnstof en stikstofdioxide ten opzichte van reguliere benzine en diesel milieutechnisch de voorkeur zouden moeten genieten? In hoeverre streeft het kabinet naar een gelijk(er) speelveld tussen brandstoffen, bijvoorbeeld qua fiscale behandeling, rekening houdend met diverse toepassingen en markten en emissies?
Uiteindelijk is relevant wat er uit de uitlaat komt. De gebruikte brandstof is belangrijk, maar daarnaast is bepalend of in het voertuig technische voorzieningen als katalysatoren en roetfilters worden toegepast. Hierdoor zijn fabrikanten in staat om voertuigen schoner te maken, niet alleen voor benzine en LPG, maar ook voor diesel. Voor het beleid is niet alleen het effect op de luchtkwaliteit van belang, maar ook de potentie om door te kunnen groeien naar een CO2-arme uitstoot. Het gaat er dan om dat brandstoffen van hernieuwbare en niet van fossiele herkomst zijn. Alles bij elkaar biedt elektrisch rijden op hernieuwbare stroom de beste perspectieven. In het kader van de transitie naar emissievrij rijden worden elektrische voertuigen daarom tot en met 2020 fiscaal gunstig behandeld. Voor wat betreft de fiscale behandeling van motorbrandstoffen is het budgettair belang leidend. Voor de inzet van biobrandstoffen wordt door de overheid overigens niet het fiscale instrumentarium ingezet, maar geldt een verplichting voor het op de markt brengen van biobrandstoffen als benzine of diesel voor wegverkeer op de markt worden gebracht (jaarverplichting hernieuwbare energie in vervoer). Deze verplichting geldt niet voor LPG. Voor de inzet van bioLPG kan men wel een vergoeding in de vorm van een hernieuwbare brandstof eenheid ontvangen.
De situatie op Lesbos |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Nieuwsuur van 14 september 2017 waarin schokkende beelden zijn te zien over de situatie in de vluchtelingenkampen op Lesbos?1
Deze beelden laten zien dat blijvende aandacht nodig is om ervoor te zorgen dat opvangfaciliteiten voor migranten in Griekenland voldoen aan de Europese standaarden, en voor versterking van het Griekse asielstelsel.
Waarom is de toegang tot het kamp Moria verboden?
De toegang tot Moria dient van tevoren te worden aangevraagd. De beslissing in hoeverre er vervolgens toegang wordt verleend ligt bij de Griekse autoriteiten. De Griekse autoriteiten hanteren hierbij strikte regels, in ieder geval omwille van de veiligheid van de aanwezige migranten en experts.
Zijn de Griekse vluchtelingenkampen wel toegankelijk voor EU-functionarissen? Zo nee, hoe kunnen zij dan weten of de situatie wel of niet aan internationale standaarden voldoet? Zo ja, kunt u informeren over de situatie op de andere Griekse eilanden? Is deze vergelijkbaar met de situatie in het kamp Moria?
Voor de toegang van EU-functionarissen geldt eveneens dat deze van tevoren moet worden aangevraagd bij de Griekse autoriteiten.
Ook op de andere Griekse eilanden blijft aandacht voor de uitvoering van het asielproces en verbetering van de opvangsituatie van belang. Dit is een voortdurend punt van zorg. De Europese Commissie monitort de situatie dan ook nauwlettend, daarbij ondersteund door het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), waarbij de Griekse autoriteiten uiteindelijk verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de asielregelgeving conform Europese en internationale standaarden.
Deelt u de mening dat de situatie in kamp Moria beneden de maat is en dat dit niet gezien kan worden als humane opvang? Kunt u een beeld schetsen van hoe een humane opvang in Griekenland er volgens u uit zou moeten zien om aan internationale en humane standaarden te voldoen zonder daarbij enkel naar het VN-Vluchtelingenverdrag te verwijzen?
De getoonde beelden laten zien dat de opvang van Moria in een aantal opzichten te wensen over laat. Wel is duidelijk dat de Griekse autoriteiten zich inzetten voor adequate opvang, daarbij ondersteund door de Europese Commissie, de EU-agentschappen en NGO’s. De EU heeft sinds 2014 vanuit het Asiel, Migratie en Integratiefonds (AMIF) en het Fonds voor Interne Veiligheid (ISF) tot dusver ruim € 880 miljoen2 aan hulpgeld verstrekt aan de Griekse autoriteiten en sinds 2016 € 450 miljoen3 vanuit het Noodhulpinstrument van de Commissie. Dit geld draagt grotendeels in directe dan wel indirecte zin bij aan het verbeteren van de opvangomstandigheden en de asielprocedure, en deels aan grensbewaking. Ook bilateraal hebben lidstaten, waaronder Nederland, bijgedragen. Zo heeft Nederland in 2016 € 100.000 beschikbaar gesteld ten behoeve van de opvangomstandigheden in Griekenland. De Europese Commissie monitort in hoeverre de Griekse opvang aan de Europese regelgeving voor de opvang van asielzoekers voldoet. Zij brengt in dat kader regelmatig aanbevelingen en voortgangsverslagen uit.4
Deelt u de mening dat, aangezien sommige mensen in Griekenland nog altijd een jaar wachten op hun eerste interview en erg lang in onzekere, slechte omstandigheden wonen waarbij zij noch toegang tot de EU krijgen noch teruggestuurd worden naar Turkije en dit een essentieel deel was van de Turkijedeal, de Turkijedeal een mislukking is te noemen?
Het doel van de EU-Turkijeverklaring was om de onhoudbaar hoge aantallen irreguliere migranten die de gevaarlijke oversteek via Griekenland naar de EU maakten te verminderen, en daarmee verdrinkingen in de Egeïsche Zee te voorkomen. In dat opzicht zijn zeer significante resultaten behaald, waarover uw Kamer met regelmaat in de afgelopen periode is geïnformeerd.
Wat is uw reactie op de bevindingen van de adjunct-directeur van Vluchtelingenwerk, die stelt dat de Griekse overheid huiverig is mensen een asielstatus in Europa te geven omdat zij bang zijn dat de EU-lidstaten niet voldoende mensen vanuit Griekenland zullen herplaatsen en Griekenland uiteindelijk alle statushouders daar zal moeten blijven opvangen? Kunt u bij uw antwoord betrekken dat de herplaatsing inderdaad erg moeizaam gaat en verschillende EU-lidstaten weigeren mensen over te nemen?
Het beeld dat de adjunct-directeur van Vluchtelingenwerk schetst, herkent het kabinet niet. In de meest recente voortgangsrapportage geeft de Commissie aan dat het resterende aantal asielzoekers dat voor herplaatsing vanuit Griekenland in aanmerking komt aanzienlijk is verminderd. Inmiddels hebben de inspanningen van lidstaten ertoe geleid dat er per 6 oktober jl. 20.471 asielzoekers zijn herplaatst vanuit Griekenland. Daarbij heeft de EU-Turkije Verklaring er, zoals gezegd, voor gezorgd dat de aankomst van migranten in Griekenland drastisch is verminderd. Griekenland is in het verleden voor migranten vooral een punt van binnenkomst in de EU geweest op weg naar andere delen van de EU om daar vervolgens asiel aan te vragen. Griekenland heeft daardoor dus wellicht minder ervaring als bestemmingsland. Maar dat kan geen reden zijn om de regels niet te volgen of geen verantwoordelijkheid te nemen voor het zorgen voor voldoende opvang- en procescapaciteit.
Hoeveel EU-geld is er voor hulp bij de vluchtelingenkampen inmiddels al naar Griekenland gegaan?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er extra stappen ter monitoring en controle op zinvolle besteding van het geld gezet sinds de berichten in maart van dit jaar dat er sprake zou zijn van mogelijke corruptie en verspilling? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?2
De besteding van Europese fondsen is gehouden aan zeer duidelijke en strenge voorwaarden. Ook moeten organisaties, zowel overheden als (internationale) non-gouvernementele organisaties, die maatregelen met deze fondsen implementeren, in detail aan de Europese Commissie rapporteren over de besteding van deze fondsen. Wanneer de Commissie daar onregelmatigheden in aantreft, zal de Commissie daarnaar nader onderzoek verrichten via een het anti-fraude bureau van de Commissie: OLAF.6 Ook stuurt DG Home vanuit de Commissie regelmatig fondsenexperts naar Griekenland ter monitoring van de besteding van de gelden. Het absorberen en uitgeven van EU-middelen die voor Griekenland beschikbaar zijn, is meermaals lastig gebleken. Nederland heeft op dit vlak expertise gedeeld om de Griekse autoriteiten te ondersteunen bij de besteding van de programma’s uit de migratiegerelateerde EU-fondsen.
Deelt u de mening dat als de EU soortgelijke deals als de Turkijedeal gaat sluiten met Noord-Afrikaanse landen, de standaard van de vluchtelingenkampen daar op een veel hoger niveau zouden moeten zijn dan nu op Lesbos het geval is?
Nederland zet in op het in EU-verband maken van migratie-afspraken met derde landen. Over de inhoud van dergelijke afspraken valt geen inschatting te geven zolang ze nog niet gemaakt zijn. Concrete afspraken met deze landen dienen uiteraard conform de standaarden van Europese en internationale regelgeving te zijn.
Verwacht u dat gezien het feit dat de vluchtelingenkampen in Griekenland twee jaar na het starten van de vluchtelingenkwestie nog niet op orde zijn, dit in landen als Niger of Tsjaad wel zal lukken? Zo ja, waarom en kunt u een inschatting geven van hoe lang daar voor nodig zal zijn en hoeveel geld daarmee gemoeid zal gaan?
Zie antwoord vraag 9.
Gegevensverstrekking aan Brancheorganisatie BO Akkerbouw voor het programma Onderzoek en Innovatie |
|
Carla Dik-Faber (CU), Jaco Geurts (CDA), Helma Lodders (VVD), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het algemeen verbindend verklaarde Gezamenlijk Programma Onderzoek en Innovatie van de Brancheorganisatie Akkerbouw (BO Akkerbouw) uitvoerbaar moet zijn met zo min mogelijk administratieve lasten en een zo groot mogelijk draagvlak? Erkent u dat het voor de uitvoering noodzakelijk is om te beschikken over de areaalgegevens van niet-aangesloten akkerbouwbedrijven, die voor de verwerking redelijkerwijs noodzakelijk zijn? Erkent u dat de door u geboden oplossing niet leidt tot een efficiënte uitvoering?1
Op verzoek van de Brancheorganisatie Akkerbouw (BO) heb ik het Gezamenlijk Programma Onderzoek en Innovatie algemeen verbindend verklaard (AVV). Dit besluit betekent dat ik van oordeel ben dat het programma in technische en financiële zin uitvoerbaar is en voldoende draagvlak heeft.
De BO heeft de financiering van het onderzoeksprogramma ingericht op basis van areaalgegevens. Dat betekent dat de BO voor de uitvoering van het algemeen verbindend verklaarde programma moet beschikken over areaalgegevens van zowel de bij de BO aangesloten als de niet-aangesloten akkerbouwbedrijven. De regelingen van de BO voorzien daarom in de verplichting voor akkerbouwers om zich te registreren bij de BO en in de verplichting om areaalgegevens aan de BO te verstrekken. Die verplichtingen zijn door de algemeen verbindend verklaring dus ook van toepassing op niet bij de BO aangesloten akkerbouwers.
In aanvulling hierop heb ik twee handreikingen gedaan om mee te werken aan het op gang brengen van de uitvoering van het onderzoeksprogramma.
De Kamer van Koophandel kan allereerst op verzoek van de BO de KvK-gegevens van niet-aangesloten akkerbouwers verstrekken aan de BO. Met de KvK-gegevens is de BO in staat om de NAW-gegevens te verkrijgen van niet bij de BO aangesloten akkerbouwers en deze ondernemers aan te schrijven en te wijzen op hun registratieverplichting jegens de BO alsmede op de verplichting om areaalgegevens met de BO te delen.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) zal het bovendien mogelijk maken dat akkerbouwers via een vinkje op hun persoonlijke pagina bij RVO.nl toestemming kunnen geven om areaalgegevens aan de BO te verstrekken zodat zij dat niet zelf hoeven te doen. RVO.nl zal dit ook mogelijk maken voor de bij de BO aangesloten akkerbouwbedrijven. Zo kan de BO op een eenvoudige wijze over de areaalgegevens beschikken, mits de akkerbouwer daar toestemming voor heeft verleend.
Deze handreikingen passen binnen de wettelijke kaders van de AVV en binnen de kaders van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Hiervoor genoemde verplichtingen van de akkerbouwers jegens de BO vormen in combinatie met de KvK-nummers van de niet bij de BO aangesloten akkerbouwers die ik heb aangeboden te verstrekken, het kader waarmee de BO op een efficiënte wijze het algemeen verbindend verklaarde programma samen met de akkerbouwers kan uitvoeren en, indien nodig, kan afdwingen bij de rechter.
De BO is nog niet gestart met het uitvoeren van het op 29 april 2016 algemeen verbindende verklaarde programma. Het is van belang dat de BO zich snel tot Kamer van Koophandel en RVO.nl wendt om de uitwisseling van de gegevens technisch tot stand te brengen. Er zijn mij geen redenen bekend om aan te nemen dat de door mij geboden voorzieningen niet zouden werken.
Erkent u dat gegevens op basis van artikel 9 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) niet mogen worden verwerkt indien dit onverenigbaar is met het oorspronkelijke verzameldoel? Erkent u dat indien BO Akkerbouw binnen de wettelijke eisen handelt conform het oorspronkelijke verzameldoel en de vertrouwelijkheid van gegevens waarborgt, gegevensverstrekking wel degelijk kan worden toegestaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, artikel 9 van de Wbp bepaalt dat persoonsgegevens niet mogen worden verwerkt indien dit onverenigbaar is met het oorspronkelijke verzameldoel.
Ik ga ervanuit dat de BO bij de uitvoering van het programma binnen de wettelijk kaders handelt. Deze wettelijke kaders van de Wbp over gegevensverstrekking gelden ook voor de overheid. De overheid verzamelt de areaalgegevens met het oog op het doen van statistisch onderzoek en het ontwikkelen van beleid of voor aanvragen voor GLB-inkomenssteun. Dit zijn andere doelen dan het financieren van een privaat onderzoek, waar het in deze kwestie over gaat.
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 1 heb aangegeven, is de BO in staat om via de door mij verstrekte KvK-gegevens het algemeen verbindend verklaarde programma uit te voeren. Dit maakt dat het verstrekken van de areaalgegevens, zonder dat de akkerbouwbedrijven daar toestemming voor gegeven hebben, niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, zoals die onder de Wbp gelden voor het verwerken van persoonsgegevens. Wanneer de akkerbouwers een vinkje zetten op hun persoonlijke pagina op de website van RvO.nl, geven zij toestemming voor het delen van de areaalgegevens en zal ik de gegevens aan de BO verstrekken.
Kent u het recente arrest van het Hof van Justitie (EHJ C-13/16, 4 mei 2017, Rigas) waaruit blijkt dat de proportionaliteitseis niet een gedeeltelijke verstrekking van gegevens inhoudt, waardoor de ontvanger alsnog via derden de benodigde gegevens moet verkrijgen? Wat is uw reactie op dit arrest in relatie tot de beperkte gegevensverstrekking aan BO Akkerbouw? Past u in het licht van dit arrest en van artikel 9 van de Wbp de proportionaliteitstoets niet te rigide toe?
Ja, dit arrest gaat over een situatie waarin de verzoeker op geen enkele andere manier NAW-gegevens van één persoon kan verkrijgen. Het betreft niet grootschalige verwerking van gegevens. Het arrest is daarom niet toepasbaar op een BO die om de areaalgegevens van alle akkerbouwbedrijven vraagt, terwijl de BO de gegevens ook via de door mij geboden oplossing kan verkrijgen.
Bent u bereid een oplossing te bieden aan de akkerbouwsector om de uitvoering van het collectief gefinancierde programma Onderzoek en Innovatie mogelijk te maken, waarbij administratieve lasten minimaal zijn, een omslachtig proces van gegevensverzameling wordt voorkomen en BO Akkerbouw in staat is om gegevens op juistheid te controleren? Bent u bereid om NAW-gegevens en areaalgegevens aan BO Akkerbouw te verstrekken voor het specifieke doel, namelijk de verplichte financiële bijdrage voor de uitvoering van het Gezamenlijk Programma Onderzoek en Innovatie?
Ik heb een praktische oplossing geboden zodat de BO het algemeen verklaarde programma op een efficiënte wijze kan uitvoeren. In gesprek met de BO is ook toegelicht dat daarmee een sluitende en praktische werkwijze tot stand kan komen. Ik heb er bij de BO op aangedrongen om te starten met de uitvoering van het programma.
Het bericht dat slechts 3% van de huurprijzen van sociale huurwoningen in balans is |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het onderzoek van Deloitte Real Estate waaruit blijkt dat slechts 3% van de huurprijzen van sociale huurwoningen «in balans is»?1.
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Verrast het u dat bij slechts 3% van de woningen in de sociale huursector de marktwaarde van de woning, de huurprijs en het inkomen van de huurders in balans is? Wat is uw oordeel over die bevindingen?
Deze conclusie van Deloitte is gebaseerd op een vergelijking van de huidige contracthuur, het inkomen van de huurder en een theoretisch berekende markthuur. Gezien het feit dat corporaties veelal huren vragen die onder het markthuurniveau liggen (en dit voor de doelgroep ook verwacht mag worden, gezien de taak van corporaties), is het niet vreemd dat in slechts 3% van de woningen deze drie onderdelen in balans zijn, zoals Deloitte dit noemt.
Deelt u de conclusie dat analyses over scheefwonen doorgaans ingaan op de vraag of het inkomen past bij de huur die de huurder betaalt, maar dat daar aan toegevoegd moet worden of de huurprijs op basis van de marktwaarde van de woning passend is? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die conclusie niet. Waar het gaat om huisvesting van de doelgroep, hoort het bij de taak van de corporaties om betaalbare huren te rekenen (dus vaak onder marktniveau). Met het toevoegen aan de analyse van de huurprijs op basis van marktwaarde moet daarom zorgvuldig worden omgegaan. Ook is het zo dat het om een theoretische berekening gaat van de marktwaarde en deze dus altijd voor discussie vatbaar is. Overigens is in het eind december 2016 verschenen IBO-rapport Sociale huur2 een dergelijke analyse uitgevoerd. Hieruit blijkt dat in 2016 ca. 1,2–1,5 mld. euro aan impliciete subsidies terecht is gekomen bij huishoudens die niet tot de doelgroep behoren. In deze analyse is de markthuur benaderd door uit te gaan van huurprijs van respectievelijk 5,5% en 6% van de WOZ-waarde van de betreffende woning.
Deelt u de gedachte dat sprake is van een forse onbalans die haaks staat op de wens om de beschikbare voorraad van 2,3 miljoen sociale huurwoningen «optimaal te benutten»? Zo ja, welke stappen zijn of worden gezet om de onbalans tegen te gaan?
Ik deel de analyse dat de voorraad sociale huurwoningen optimaler benut kan worden. In het hierboven genoemde IBO-rapport wordt geconcludeerd dat «er een misallocatie van ruwweg 50% van huurders van een gereguleerde woning (is) doordat huishoudens te goedkoop, te duur of te groot wonen»3.
Dit kabinet heeft daarom verschillende maatregelen genomen om tot een betere benutting van de sociale huurvoorraad te komen. Het gaat dan om de introductie van de inkomensafhankelijke huurverhogingen, verruiming van de mogelijkheden voor tijdelijke huurcontracten en het passend toewijzen. Het IBO-rapport concludeert over dit beleid dat dit «tamelijk effectief» is gebleken.
Kunt u de conclusie in het rapport dat huursubsidiëring nu zowel via de huurprijs (ca. € 5,3 miljard huurkorting) alsook via het inkomen (ca. € 2,5 miljard huurtoeslag) plaatsvindt, bevestigen. tigen?
Het klopt dat subsidiëring zowel plaatsvindt via de huurprijs (impliciet, via de verhuurder) als door middel van de huurtoeslag (expliciete subsidie). In het IBO-rapport is berekend dat de gemiddelde ontvanger van huurtoeslag een subsidie van 55% van de markthuur ontvangt: 30% in de vorm van huurtoeslag, 25% door middel van een korting op de huurprijs.
Uit de analyse blijkt ook dat op dit moment 45% van de huurders een relatief lage contracthuur heeft, zowel ten opzichte van de huur die gevraagd zou kunnen worden voor de woning (markthuur) als ten opzichte van het inkomen van de huidige bewoner(s). Is dat naar uw visie een stijgend dan wel dalend percentage? Hoe verwacht u dat dat percentage zich zal ontwikkelen?
Het is lastig om een voorspelling te doen over de ontwikkeling van dit specifieke percentage. Er spelen namelijk diverse factoren een rol, die dit percentage zowel naar beneden als naar boven kunnen beïnvloeden.
De genomen beleidsmaatregelen als de toewijzingsgrens voor een corporatiewoning, het passend toewijzen, inkomensafhankelijke huurverhogingen en prikkels tot goedkoper bouwen door corporaties beïnvloeden dit percentage neerwaarts. Inkomensstijgingen en oplopende marktwaarde van woningen hebben de komende tijd daarentegen naar verwachting een opwaarts effect op dit percentage.
In het genoemde onderzoek wordt niet ingegaan op de onbalans naar de grootte van de huurwoning. Heeft u inzicht in deze vorm van onbalans, bijvoorbeeld in de situatie dat een alleenstaande in een 5-kamer-huurwoning of een gezin met drie kinderen in een twee-kamer-huurwoning woont? Wilt u die informatie met de Kamer delen?
Op dit aspect van «scheefwonen» is ook in het IBO-rapport ingegaan. Het rapport baseert zich op een analyse van ABF uit 2013. Uit deze analyse bleek dat bijna 400.000 woningen met ten minste vier kamers wordt bewoond door alleenstaanden. Actuelere cijfers zijn op dit punt niet beschikbaar.
Het bericht dat er te weinig verpleging is voor mensen die thuis willen sterven |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de berichten dat mensen graag thuis willen overlijden, maar dit niet kunnen omdat er geen thuiszorg meer is?1
Ik betreur dat uit dit bericht blijkt dat één op de vijf deelnemende instellingen aangeeft dat zij het afgelopen jaar problemen hebben ondervonden bij het regelen van palliatieve terminale zorg thuis voor hun patiënten.
Wat vindt u ervan dat ziekenhuizen en hospices aangeven dat zij het afgelopen jaar hebben meegemaakt dat patiënten moesten worden opgenomen of niet ontslagen konden worden, omdat deze mensen thuis niet de zorg konden krijgen die zij nodig hadden?
Bij het ingaan van de palliatieve terminale fase moet iedereen – mits dit verantwoord is – de keuze krijgen om thuis te sterven. Indien deze wens er is, vind ik dat hiervoor passende zorg moet worden georganiseerd.
Als het zo is dat mensen – doordat de palliatieve terminale zorg niet kan worden geregeld – langer in het ziekenhuis moeten blijven, vind ik dat onwenselijk. Zo vind ik het belangrijk dat patiënten die om zorginhoudelijke redenen niet noodzakelijk in een ziekenhuis behandeld moeten worden, elders worden opgevangen en behandeld.
Ook zijn landelijk voldoende middelen beschikbaar voor de wijkverpleging. Zo was er afgelopen jaar sprake van een onderuitputting van het budgettair kader wijkverpleging. Voor 2018 zal het budgettair kader verder toenemen. Dit geeft ruimte om ook het komende jaar aan de toenemende vraag naar wijkverpleegkundige zorg tegemoet te komen. In het bestuurlijk akkoord wijkverpleging hebben de partijen bovendien afgesproken specifiek aandacht te hebben voor de kwetsbare groepen, waaronder ook de palliatieve terminale zorg.
Vindt u het acceptabel dat er zorgaanbieders zijn die nee moeten zeggen tegen verzoeken voor palliatieve zorg, omdat er te weinig verpleegkundigen zijn?
Het beleid heb ik ingezet als antwoord op de ontwikkeling dat er meer ouderen zijn en dat mensen heel graag langer zelfstandig willen blijven. De wijkverpleging speelt hierin een cruciale rol. Daarom investeer ik in de ontwikkeling van de extramuralisering, inclusief de wijkverpleging.
Met de verschuiving naar zorg thuis is ook de vraag naar wijkverpleegkundigen toegenomen. Het is bekend dat deze vraag ook groter is dan het aanbod.
Het is goed om te zien dat de instroom in de opleiding tot hbo verpleegkundige sterk toeneemt. In 2014 was de instroom ruim 5.000 studenten. In 2016 was dit 6.500. Dit jaar gaan hogescholen nog eens 2.000 studenten meer opleiden.
In juli van dit jaar hebben we met partijen rond de zorg voor ouderen afspraken gemaakt in de Arbeidsmarktagenda 2023 aan het werk voor ouderen.VWS steunt deze agenda met € 347 miljoen voor op-, bij- en nascholing van nieuwe medewerkers, beeldvorming en loopbaanadvies. Daarnaast werken partijen op landelijk en regionaal niveau samen aan het behoud van mensen voor de sector en het gebruik van innovatie en technologie. Tot slot hebben partijen met de Ontwikkelagenda Wijkverpleging afspraken gemaakt gericht op kwaliteit van zorg, arbeidsmarkt en opleiden, substitutie en sterkere samenwerking.
Kunt u het zich voorstellen dat wijkverpleegkundigen het verschrikkelijk vinden dat zij wel steunkousen mogen aantrekken, maar dat zij niet iemand mogen verzorgen die graag thuis wil sterven?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het wenselijk dat verpleegkundigen vaak dubbele diensten draaien omdat zij geen mensen willen weigeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer De Blok, Directeur van Buurtzorg die denkt dat duizenden mensen geen thuiszorg kunnen krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgverzekeraars maken contractafspraken met zorgaanbieders. In het artikel geeft De Blok budgetplafonds aan als reden dat mensen geen thuiszorg kunnen krijgen.
Wanneer het zo is dat budgetafspraken het leveren van palliatieve terminale zorg in de weg staan, vind ik dit onacceptabel. Zorgverzekeraars en aanbieders zijn hiervoor verantwoordelijk en maken hierover afspraken. Het is in de eerste plaats aan de aanbieder om tijdig met de zorgverzekeraar in gesprek te gaan als blijkt dat zij hun budgetplafond dreigen te bereiken. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar om hier serieus naar te kijken en bij te contracteren als dit nodig is.
Ik ga er vanuit dat het bereiken van een budgetplafond in 2017 voor aanbieders geen reden is om palliatieve terminale zorg te mijden én ik ga er vanuit dat zorgverzekeraars ervoor zorgen dat bij palliatieve terminale cliënten het budget nooit een knelpunt mag zijn.
Mocht er toch een knelpunt zijn, dan kan dit gemeld worden bij het Meldpunt van de NZa. De NZa houdt toezicht op de zorgplicht van de zorgverzekeraars.
Naar aanleiding van de berichtgeving neemt de NZa contact op met RTL-nieuws, V&VN en Buurtzorg om dit signaal verder te onderzoeken. Indien nodig zal de NZa vervolgens actie ondernemen.
Heeft u, toen u uw beleid inzette om mensen langer thuis te laten wonen, voorzien dat heel veel mensen geen thuiszorg meer kunnen krijgen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de tekorten in de thuiszorg zo snel mogelijk worden opgelost? Kunt u uw antwoord toelichten en aangeven welke concrete stappen u hierin gaat zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Het cursussencircus ten aanzien van het lerarenregister |
|
Peter Kwint |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat de organisatie van het professionaliseringsevent «Leraren maken het verschil!» leraren trachten te lokken met een early bird actie van 10 procent korting of een Google Play Store card ter waarde van 40 euro en een tablet om een toegangskaart van 478 euro te kopen en dat registerleraar.nl dit event heeft gevalideerd? Kunt u leraren advies geven over educatief dan wel pedagogisch verantwoorde apps in de Play Store waar zij dit tegoed het best aan kunnen spenderen?1
U refereert aan de validering van activiteiten voor het vrijwillige lerarenregister. Dit proces wordt verzorgd door een registercommissie die volledig bestaat uit leraren. Deze commissie gebruikt hiervoor door leraren opgestelde criteria. Hetzelfde geldt straks in het verplichte register, ook dan stelt de beroepsgroep zelf de valideringsregels voor professionaliseringsactiviteiten op. Het is aan de overheid en aan de politiek om de beroepsgroep dit vertrouwen te geven. Mij past dan ook geen inhoudelijk oordeel.
Wat vindt u ervan dat registerleraar.nl een cursus heeft gevalideerd voor een studiedag «Into Bounce Leren in beweging», waarbij springen op een minitrampoline centraal staat en reclame gemaakt wordt om na de cursus een minitrampoline van het bedrijf Bellicon aan te schaffen? Kunt u uiteenzetten in welke mate het gebruik maken van een minitrampoline de professionaliteit van de docent bevordert?2
Zie het antwoord onder 1.
Wat vindt u ervan dat kaarten voor congressen en cursussen – gevalideerd door registerleraar.nl – verloot mogen worden, aldus de Onderwijscoöperatie? In hoeverre ondermijnt dit, volgens u, het principe dat leraren een gemotiveerde keuze zouden moeten maken voor een bepaald scholingsaanbod en vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?3 4
De wet geeft expliciet aan dat de keuze voor scholingsactiviteiten bij de leraar zelf ligt. Het is aan de leraar om vanuit zijn professionaliteit een afgewogen keuze te maken welke activiteiten hij in het kader van zijn herregistratie onderneemt.
Hoeveel commerciële bedrijven bieden cursussen aan waar leraren registerpunten voor het lerarenregister mee kunnen verdienen? Hoeveel geld, dat is bestemd voor onderwijs, is hier het afgelopen jaar aan besteed?
Ik heb geen inzage in de individuele aanbieders in het register, noch in het budget dat leraren of scholen hieraan hebben besteed. Het is aan de beroepsgroep om een oordeel te vellen over de kwaliteit en relevantie van het aanbod. Of het daarbij om een commerciële of non-profit aanbieder gaat, is bij mijn weten geen selectiecriterium van de beroepsgroep.
Seksueel misbruik in het leger |
|
Sadet Karabulut , Isabelle Diks (GL) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «In de kazerne, vastgebonden op zijn bed»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden u hebt om strafrechtelijke vervolging van de vermeende daders alsnog mogelijk te maken? Bent u bereid deze mogelijkheden te benutten? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie beslist over strafrechtelijke vervolging.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden u hebt om arbeidsrechtelijk tegen de vermeende daders op te treden? Bent u bereid deze mogelijkheden te benutten? Zo nee, waarom niet?
Wat hield de ondersteuning in die kennelijk in 2015 de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht aan de heer Vreeburg is aangeboden?
In juli 2015 heeft de betrokkene zich via de mail gewend tot de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK). In augustus van dat jaar is hij op gesprek geweest bij de IGK. Zoals altijd geldt voor dergelijke gesprekken dat deze vertrouwelijk worden gevoerd.
Defensie heeft inmiddels een commissie van onderzoek ingesteld om de feiten zoveel mogelijk te achterhalen. Deze commissie zal in elk geval spreken met de personen op wie de melding betrekking heeft en die nog werkzaam zijn bij Defensie. Ook personen die niet meer bij Defensie werken, kunnen worden benaderd. In het onderzoek wordt ook gekeken naar de manier waarop Defensie de melding in 1982 heeft behandeld en naar de contacten in 2015. Op grond van het onderzoek wordt bezien of er aanleiding bestaat om maatregelen te treffen.
Is het tevens waar dat er «mogelijke openingen» om de heer Vreeburg hulp te bieden, zijn gegeven? Welke openingen waren dat?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u ons aangeven, mede gelet op het feit dat de krijgsmacht momenteel beschikt over vertrouwenspersonen, hoeveel meldingen er de afgelopen vijf jaar per jaar zijn gedaan van seksueel misbruik binnen het leger en in hoeveel gevallen heeft een melding geleid tot strafrechtelijke vervolging of arbeidsrechtelijke sancties? In hoeveel gevallen is sprake van een inmiddels verjaard feit?
Defensie beschikt over een netwerk van medewerkers die naast hun reguliere functie ook de functie van vertrouwenspersoon vervullen. In 2016 waren 623 defensiemedewerkers vertrouwenspersoon. Tevens zijn er zes fulltime Coördinatoren Vertrouwenspersonen (CVP). Het bespreken van een integriteitsschending met een vertrouwenspersoon is echter geen formele melding. Meldingen kunnen worden gedaan bij de leidinggevende, bij het meldpunt van de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) of bij de Koninklijke Marechaussee (KMar).
Uit de registratie in het systeem «Melden van Voorvallen» blijkt dat sinds 2013 bij de leidinggevende of bij de COID 23 keer ongewenste aanrakingen of ernstiger is gemeld (vijf in 2013, vijf in 2014, twee in 2015, drie in 2016 en acht tot 1 juli 2017). Bij het merendeel van deze meldingen is tevens aangifte gedaan. Arbeidsrechtelijke sancties worden niet centraal geregistreerd.
Uit de registratie van de KMar blijkt dat er sinds begin 2013 in totaal 54 keer een melding is gedaan van (mogelijk) seksueel misbruik tussen defensiemedewerkers onderling (elf keer in 2013, acht keer in 2014, vier keer in 2015, dertien keer in 2016 en achttien keer tot nu toe in 2017). Het gaat hierbij om meldingen van uiteenlopende aard en ernst. De melder wordt altijd uitgenodigd bij de KMar voor een gesprek over het doen van aangifte. Niet in alle gevallen is sprake van een strafbaar feit en in sommige gevallen ziet de melder af van aangifte. Uit de gegevens van de KMar blijkt dat van de 54 meldingen in de afgelopen vijf jaar de zaak in twintig gevallen is overgedragen aan het Openbaar Ministerie (OM) om te beslissen over strafrechtelijke vervolging.
Het OM heeft laten weten dat in de periode van 1 januari 2012 tot en met 15 september 2017 bij het parket dat is belast met de behandeling van strafzaken tegen militairen 39 zaken zijn binnengekomen waarbij sprake is van verdenking van een of meer zedendelicten, variërend van ontucht tot verkrachting. Het verschil tussen het aantal zaken dat door de KMar is overgedragen en het aantal zaken dat bij het OM is binnengekomen, heeft te maken met het feit dat het voor vervolging van zedendelicten niet noodzakelijk is dat er aangifte is gedaan. Van die 39 zaken zijn 28 zaken geseponeerd wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De overige elf zaken zijn voorgelegd aan de rechtbank. Het is niet bekend in hoeveel van deze zaken sprake was van seksueel misbruik tussen militairen.
Coördineert de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK) klachten over seksueel geweld met de Centrale Organisaties Integriteit? Zo ja, is er een gezamenlijke beleidslijn ontwikkeld? Zo nee, acht u een dergelijke coördinatie wenselijk en noodzakelijk?
De IGK en de COID hebben verschillende verantwoordelijkheden bij klachten over seksueel geweld. De COID beschikt, in tegenstelling tot de IGK, over een specifiek meldpunt voor integriteitsschendingen. In de praktijk verwijst de IGK personen met een klacht over integriteitsschendingen in de regel door naar de COID. Waar nodig is er op casusniveau overleg of wordt navraag gedaan.
Het spreekt vanzelf dat seksueel geweld onaanvaardbaar is bij Defensie. De gedragscode van Defensie onderstreept dit. Er is een breed instrumentarium om klachten te adresseren. Daarnaast is seksueel geweld uiteraard strafbaar onder het Wetboek van Strafrecht. Onder de Wet Militair Tuchtrecht is iedere commandant verplicht bij verdenking van een strafbaar feit aangifte te doen bij een opsporingsambtenaar van de KMar. Bij zedendelicten geldt dat het OM de belangen van het slachtoffer nauw zal betrekken bij de beslissing om al dan niet tot vervolging over te gaan.
Deelt u de constatering van de voorzitter van de Vakbond voor Burger en Militair defensiepersoneel (VBM) dat de helft van de slachtoffers na misbruik geen melding doet2? Zo nee, wat is uw inschatting en waar baseert u zich daarbij op? Bent u bereid met de VBM hierover in overleg te treden?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over het percentage meldingen bij seksueel ongewenst gedrag. Op 24 juli 2014 ontving uw Kamer het rapport «Evaluatie Klokkenluidersregelingen» (Kamerstuk 33 258, nr. 29). Deze evaluatie heeft het adviesbureau Berenschot uitgevoerd in opdracht van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Volgens dit rapport blijkt dat van de respondenten uit de overheidssector die zeggen een vermoeden van een misstand te hebben 47 procent hiervan melding heeft gemaakt binnen de organisatie. Die cijfers gaan echter over misstanden in de werksfeer die niet direct gericht waren op de persoon zelf. Het rapport beklemtoont tevens dat vooral medewerkers van de politie en Defensie relatief vaak melden. Zij zouden beter bekend zijn met de regelingen op dit gebied.
Op 12 januari jl. ontving uw Kamer het rapport «Grenzen aan de eenheid» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) (Kamerstuk 34 550, nr. 64). Volgens dit rapport is de meldingsbereidheid onder het defensiepersoneel over ongewenst gedrag laag. Tegelijkertijd is volgens het SCP in totaal 72 procent van de melders bij Defensie tevreden over het optreden van de leidinggevende na de melding.
Zoals gemeld in het Beleidsplan Diversiteit en Inclusiviteit (Kamerstuk 34 550, nr. 111) neemt Defensie deel aan een onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam naar de meldingsbereidheid bij organisaties. Op grond van de uitkomsten van dit onderzoek zal worden bepaald welke interventies nodig zijn.
Uiteraard ben ik bereid de meldingsbereidheid van personeel bij dergelijke integriteitsschendingen te bespreken met de centrales van overheidspersoneel.
Aan welke «additionele acties» denkt u inmiddels?3
Defensie heeft betrokkene na de berichtgeving in de media twee keer uitgenodigd voor overleg. Op beide uitnodigingen is hij ingegaan. Defensie heeft hem verschillende vormen van ondersteuning aangeboden en er is een zorgcoördinator beschikbaar gesteld. Voorts is hem uitgelegd dat een commissie van onderzoek zou worden ingesteld die zoveel mogelijk de feiten van de gebeurtenis in 1982 zal achterhalen. Ook de behandeling van de meldingen in 2015 wordt betrokken bij dit onderzoek. Defensie blijft met de melder in contact. Over de verdere inhoud van dit vertrouwelijke gesprek kan ik geen mededelingen doen.
Welke maatregelen neemt u om 1) de werkomgeving voor personeel bij Defensie veiliger te maken, 2) seksueel misbruik te voorkomen, 3) meldingsbereidheid te vergroten, 4) opvolging van meldingen te verbeteren en 5) daders harder aan te pakken?
Verantwoordelijkheid, integriteit en respectvol handelen in een veilige werkomgeving zijn onlosmakelijk verbonden met het werken bij Defensie. Deze principes staan beschreven in de gedragscode van Defensie.
Er wordt de laatste jaren binnen de defensieorganisatie nadrukkelijk aandacht besteed aan integer handelen, in de overtuiging dat morele vorming over werkdilemma’s een situatie bevordert waarin mensen elkaar durven en kunnen aanspreken.
Medewerkers worden tijdens opleidingen en via verschillende kanalen geïnformeerd over de wijze waarop meldingen kunnen worden gedaan bij integriteitsschendingen. Tevens worden leidinggevenden specifiek getraind in de omgang met integriteitsschendingen.
Medewerkers die regels overtreden worden bestraft. Het bestuursrecht en strafrecht zijn daarin leidend. Voor militairen geldt voorts de Wet Militair Tuchtrecht.
Welke specifieke aandacht besteedt u bij uw in antwoord op vraag 10 genoemde maatregelen specifiek aan seksueel misbruik tegen mannen?
In de aanpak van of de voorlichting over verschillende soorten ongewenst gedrag maakt Defensie geen onderscheid. Alle vormen van ongewenst gedrag hebben de aandacht. Een uitzondering op deze regel is gemaakt voor pesten. Voor deze vorm van ongewenst gedrag is een speciaal voorlichtings- en trainingspakket opgesteld.
Landen die in Nederland onderdelen voor massavernietigingswapens proberen te kopen |
|
Han ten Broeke (VVD), Albert van den Bosch (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland is supermarkt voor landen die kernwapens maken»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de directeur van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD), generaal-majoor Onno Eichelsheim dat landen als Iran, Syrië en Pakistan graag «winkelen» in Nederland voor onderdelen die gebruikt (kunnen) worden in programma’s voor massavernietigingswapens?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de uitspraken en deelt de hoofdboodschap dat Nederlandse bedrijven zich bewust moeten zijn dat derde landen interesse kunnen hebben in technologisch hoogwaardige producten en diensten die gebruikt kunnen worden voor de vervaardiging van massavernietigingswapens of onderdelen daarvoor.
Is het u bekend of dergelijke aankopen – die zijn gebruikt voor de ontwikkeling of bij de productie van massavernietigingswapens – succesvol zijn gedaan in ons land? Zo ja, om welke gevallen gaat het, uitgesplitst voor landen en wapens? Wat is er in die gevallen achteraf ondernomen tegen het aankopende land? En wat om herhaling te voorkomen?
Zoals in het artikel wordt gesteld, verstoren de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten jaarlijks een «substantieel» aantal pogingen van buitenlandse entiteiten om aan kennis en materialen voor massavernietigingswapens te komen. In een aantal gevallen hebben de diensten aanwijzingen ontvangen over gebruik van Nederlandse technologie in programma’s voor massavernietigingswapens of overbrengingsmiddelen in Iran, Pakistan en Syrië. In voorkomend geval volgt onderzoek van de Douane en kan het Openbaar Ministerie tot vervolging overgaan. Andere instrumenten die het kabinet ter beschikking heeft en ook inzet zijn het instellen van nationale regelingen en het opleggen van een ad-hoc vergunningplicht («catch-all»). Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over casuïstiek die het actuele kennisniveau en de modus operandi van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten raken.
Wat onderneemt Nederland momenteel – ook in internationaal verband – om dergelijke aankopen in ons land tegen te gaan? Bent u van mening dat dit voldoende is, of bestaat volgens u de noodzaak om extra maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten aan welke maatregelen gedacht moet worden?
Het kabinet voert een actief beleid om te voorkomen dat Nederlandse export bijdraagt aan de proliferatie van massavernietigingswapens en overbrengingsmiddelen daarvoor. Dit exportcontrolebeleid is gebaseerd op internationale afspraken en verplichtingen die op basis van Europese wet- en regelgeving op nationaal niveau zijn geïmplementeerd. In de uitvoering van dit beleid werken het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Douane en de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten intensief samen.
Nederland is aangesloten bij de internationale exportcontroleregimes. Op het gebied van non-proliferatie zijn dit de Australia Group (AG), het Missile Technology Control Regime (MTCR) en de Nuclear Suppliers Group (NSG). De bij deze regimes aangesloten landen maken afspraken over exportcontrolebeleid. Daarnaast wisselen deze landen informatie uit over programma’s voor massavernietigingswapens en overbrengingsmiddelen daarvoor in zogenaamde landen van zorg, delen zij ervaringen over handhaving, en zorgen zij er gezamenlijk voor dat de controlelijsten van gevoelige goederen aansluiten op actuele (technologische) ontwikkelingen.
De richtlijnen en controlelijsten van de regimes zijn op Europees niveau opgenomen in de EU dual-useverordening (428/2009). Op basis van deze verordening geldt een vergunningplicht voor de export van bepaalde goederen, software en technologie. Voor de meest gevoelige goederen is tevens een uitvoervergunning nodig voor export binnen de EU. Op basis van dezelfde dual-useverordening kan op nationale basis een vergunningplicht worden opgelegd als er aanwijzingen zijn dat de goederen voor nucleaire-, chemische- of biologische wapens, of overbrengingsmiddelen daarvoor, gebruikt zullen of kunnen worden.
Ten slotte zijn er internationale sancties opgelegd in reactie op de programma’s voor massavernietigingswapens en/of overbrengingsmiddelen daarvoor in Iran, Noord-Korea en Syrië. De hieruit voortvloeiende maatregelen, zoals verdere beperkingen aan de export van goederen of het verbieden van leveringen aan gesanctioneerde entiteiten, zijn eveneens onderdeel van het Nederlandse exportcontrolebeleid.
Bent u – net als generaal-majoor Eichelsheim – van mening dat bedrijven en kennisinstellingen zich onvoldoende bewust zijn van het risico dat landen dergelijke aankopen ook in Nederland pogen te doen? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Het kabinet is bekend met de signalen over verwervingspogingen door landen van zorg in Nederland en de dreiging die daarvan uitgaat. Vergroting van het bewustzijn van het bedrijfsleven, inclusief van het midden- en kleinbedrijf, is een voorwaarde voor een effectief exportcontrolebeleid.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken stelt via de website www.rijksoverheid.nl/exportcontrole informatie beschikbaar over exportcontrole waaronder het Handboek Strategische Goederen en het Handboek Iran. Tevens organiseert de overheid jaarlijks een aantal seminars over exportcontrole met deelnemers uit de industrie, de logistieke en financiële sector, kennisinstituten, adviesbureaus en de overheid. Ook het genoemde interview levert een bijdrage aan de activiteiten die het kabinet onderneemt om het bewustzijn van het Nederlandse bedrijfsleven en kennisinstellingen te vergroten.
De MIVD/AIVD Unit Contraproliferatie heeft eveneens een taak in het vergroten van het bewustzijn over proliferatierisico's, waarbij medewerkers van de MIVD en AIVD specifieke instellingen en bedrijven bezoeken om deze te informeren over dergelijke risico’s.
De Douane en het Ministerie van Buitenlandse Zaken spreken in het kader van de uitvoering en handhaving van het exportcontrolebeleid regelmatig met bedrijven en kennisinstellingen. In dit contact komt ook het risico op verwervingspogingen door landen van zorg aan bod. In een aantal gevallen is de wijze waarop bedrijven en kennisinstellingen de interne bedrijfsvoering hebben ingericht en maatregelen nemen om dit risico te minimaliseren een extra voorwaarde voor het verkrijgen van een exportvergunning.
Het kabinet benadrukt dat bedrijven en instellingen in het internationale zakendoen ook een eigen verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van export van goederen en diensten met een potentieel risico op ongewenst eindgebruik.
Wat wordt gedaan om betere bewustwording te genereren bij dergelijke bedrijven en instellingen? Bestaat specifiek beleid op dit terrein? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u daar een beeld van schetsen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u zich vinden in de conclusie dat het midden- en kleinbedrijf (mkb) in het bijzonder kwetsbaar is voor de risico’s op dit terrein? Zo ja, wat wordt specifiek gedaan om deze kwetsbaarheid bij het mkb te verkleinen? Ziet u mogelijkheden om meer proactieve maatregelen te nemen ter bescherming van het mkb? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 5.
Bestaat er een zwarte lijst met daarop personen, bedrijven en/of instellingen die bekend staan als tussenpersoon, -bedrijf, en/of-instelling voor dergelijke aankopen? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens alsnog een dergelijke lijst op te stellen in internationaal verband? Zo ja, wordt die lijst proactief gedeeld met Nederlandse bedrijven en instellingen die kwetsbaar zijn op dit terrein? Graag een toelichting.
In het kader van de sancties op Iran, Noord-Korea en Syrië zijn internationaal lijsten opgesteld met entiteiten die gesanctioneerd zijn vanwege hun (mogelijke) betrokkenheid bij de ontwikkeling en productie van massavernietigingswapens. De handel met deze entiteiten wordt door deze sancties beperkt of verboden.
De Nederlandse overheid hanteert geen lijsten voor de reguliere vergunningverlening. Dit zou landen die goederen voor massavernietigingswapens verwerven inzicht geven in het actuele kennisniveau van de betrokken overheidsdiensten.
Bent u bekend met het eindverslag opgesteld door de Europese Commissie waarbij het systeem van documentencontroles aan de grenzen van de Europese Unie wordt geëvalueerd?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusies uit het eindverslag en in het bijzonder de constatering dat de documentcontrole van niet-dierlijke producten wordt uitgevoerd op basis van gescande en ge-e-mailde certificaten in plaats van de originele certificaten, waardoor de authenticiteit niet kan worden achterhaald? Kunt u in uw beantwoording ingaan op deze afzonderlijke punten?
Het rapport bevat conclusies met betrekking tot de documentcontrole van dierlijke producten enerzijds en van niet-dierlijke producten anderzijds. Daarnaast doet het rapport een constatering over de inrichting van twee bezochte inspectiecentra.
De conclusie uit het eindverslag voor wat betreft de documentcontroles bij het binnenbrengen van niet-dierlijke producten is in de vraag goed beschreven. Over de documentcontroles bij het binnenbrengen van dierlijke producten en dieren wordt geconcludeerd dat deze over het algemeen in overeenstemming zijn met de EU-voorschriften.
Ik erken de conclusies en de daarbij horende aanbevelingen. Voor de huidige werkwijze met betrekking tot de documentcontrole van niet-dierlijke producten is gekozen in verband met de andere rol die de documentcontrole hier speelt ten opzichte van de documentcontrole van dierlijke producten en dieren. Bij de documentcontrole van dierlijke producten en dieren worden certificaten gecontroleerd die zijn afgegeven door officiële autoriteiten en de producten zijn afkomstig van bedrijven die erkend zijn. Bij het binnenbrengen van niet-dierlijke producten geldt dit systeem van certificaten afgegeven door officiële autoriteiten en erkende bedrijven niet en ligt de nadruk op monsterneming. Partijen worden conform een vooraf opgesteld bemonsteringsplan bemonsterd en bij afwijking van de normen wordt handhavend opgetreden. Het uitvoeren van de documentcontrole van niet-dierlijke producten op basis van de originele certificaten zal niet leiden tot een betere borging van de voedselveiligheid en heeft bovendien grote impact op de doorlooptijd en daarmee op de kosten voor het bedrijfsleven.
Voordat de huidige werkwijze wordt veranderd, moeten de mogelijkheden en gevolgen van een andere werkwijze goed onderzocht worden. De NVWA heeft bij de Europese Commissie aangegeven dat hiervoor concrete acties worden geformuleerd en dat de Commissie hierover wordt geïnformeerd.
Wat is uw reactie op de constatering dat de bezochte faciliteiten tekortkomingen vertonen, die kunnen leidden tot onhygiënische situaties?
De constatering dat de bezochte faciliteiten tijdens de audit tekortkomingen vertoonden, is juist. Tijdens de inspectie van het inspectiecentrum van de Rotterdamse haven werd vastgesteld dat de rekken voor het lossen van onverpakte producten vies waren. Deze tekortkoming heeft niet geleid tot onhygiënische situaties, aangezien in dit inspectiecentrum nog nooit onverpakte producten ter keuring zijn aangeboden en de rekken derhalve nooit gebruikt zijn. Deze rekken bevonden zich bovendien niet in de inspectieruimte. Het inspectiecentrum wil de erkenning voor onverpakte producten behouden. Voor het behoud van deze erkenning zullen de rekken op korte termijn worden schoongemaakt en de werkwijze voor onverpakte producten protocollair worden vastgelegd. De overige tekortkomingen in het inspectiecentrum van de Rotterdamse haven zijn opgelost. De op Schiphol in het bezochte inspectiecentrum aangetroffen tekortkomingen zijn inmiddels ook opgelost. Het gescheiden in tijd keuren van bepaalde stromen van producten wordt nog protocollair vastgesteld.
Deelt u de mening dat dit eindverslag, zo kort na het fipronil-schandaal, het consumentenvertrouwen in de veiligheid van ons voedsel verder ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De Europese Commissie concludeert meerdere malen dat zaken goed geregeld zijn bij de uitvoering van de documentcontroles, bijvoorbeeld op het terrein van de opleiding en kwalificatie van het betrokken personeel. Het systeem van audits door de Europese Commissie zorgt voor een frisse blik van derden op de gekozen procedures en faciliteiten bij het toezicht. Er wordt geconstateerd waar deze niet afdoende zijn en op welke punten verbeteringen mogelijk en nodig zijn. De aanpak is een vorm van kwaliteitsborging die juist kan bijdragen aan het vertrouwen in het systeem van toezicht.
Welke stappen gaat u zetten om het consumentenvertrouwen in de veiligheid van ons voedsel te herstellen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, ben ik niet van mening dat de tekortkomingen die de Europese Commissie constateert tot schade aan het consumentenvertrouwen leiden.
Zijn u reeds situaties bekend waarbij de door de Europese Commissie vastgestelde omissies tot risicovolle situaties hebben geleid? Zijn u reeds gevallen bekend van risicovolle situaties waarbij consumenten- of diergezondheid ondermijnt is door deze vastgestelde omissies?
Als de Europese Commissie bij een audit in een lidstaat of derde land een risicovolle situatie constateert, heeft zij de mogelijkheid onmiddellijk ingrijpen van de bevoegde autoriteiten te eisen. Mij zijn van een dergelijk ingrijpen geen recente voorbeelden bekend; in Nederland hebben die zich niet voorgedaan.
Over het algemeen gaat het bij constateringen van de Europese Commissie niet om situaties waarbij de consumenten- of diergezondheid direct wordt geschaad, maar om situaties waarbij onvoldoende zeker is dat deze worden gewaarborgd. Een duidelijk voorbeeld van dit verschil is het volgende. Het zal bij een audit niet vaak voorkomen dat het auditteam constateert dat producten onvoldoende gekoeld zijn. Wel kan het team constateren dat het toezicht op het handhaven van de koelketen onvoldoende is, waardoor onvoldoende zeker is dat producten altijd voldoende gekoeld zijn.
Bent u bekend met de reactie van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op het eindverslag, namelijk dat de beperkte bezetting in de zomerperiode het nog niet mogelijk maakt om concrete acties te formuleren?
Ja.
Deelt u de mening dat deze reactie op zijn minst opmerkelijk valt te noemen, aangezien de inspectie reeds in maart plaatsvond?
Nee, ik vind dit niet opmerkelijk. Deze reactie had alleen betrekking op de aanbeveling met betrekking tot de documentcontrole van niet-dierlijke producten. De audit vond weliswaar plaats van 27 tot en met 31 maart 2017, maar het ontwerpverslag van de audit is verschenen op 5 juli 2017. De reactie van de NVWA diende uiterlijk 9 augustus 2017 aan de Europese Commissie te worden gezonden. Zoals ik in de beantwoording op vraag 2 heb aangegeven, vergt de aanbeveling over de documentcontroles van niet-dierlijke producten ingrijpende acties, die in de zomermaanden inderdaad niet eenvoudig kunnen worden geformuleerd. Voorafgaand aan het formuleren van concrete acties zal een impactanalyse uitgevoerd worden, waarbij wordt gekeken naar de extra capaciteit die nodig is voor het uitvoeren van de documentcontroles en ook naar de impact op het bedrijfsleven.
Bent u van de plan de in het eindverslag genoemde aanbevelingen over te nemen? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ja. De NVWA heeft de Europese Commissie meegedeeld dat zij er naar streeft de tekortkomingen in de uitrusting van de inspectiecentra voor 1 oktober 2017 weg te nemen. In de beantwoording van vraag 3 is reeds aangegeven dat zo goed als alle tekortkomingen zijn opgeheven.
Zoals ik in de beantwoording van vraag 2 heb aangegeven vergt het invoeren van nieuwe procedures voor de documentcontrole van niet-dierlijke producten meer tijd. Ik laat de NVWA een impactanalyse uitvoeren en zal vervolgens in overleg met de NVWA bepalen welke acties worden ingezet en op welke termijn die gerealiseerd kunnen worden.
Kunt u in het kader van bovenstaande aangeven hoever de overheid en afzonderlijke overheidsdiensten inmiddels gevorderd zijn met de implementatie van digitale innovaties in het vrachtproces, zoals het digitaliseren van vrachtbrieven en pre-arrival clearance, zodat het proces verder kan worden geoptimaliseerd en de kans op (menselijke) fouten verder afneemt? Zo nee, waarom niet?
De bezwaren van de Europese Commissie waren juist gericht op procedures die niet uitgingen van originele documenten. Het invoeren van digitale innovaties wordt door het benadrukken van de noodzaak om uit te gaan van de originele papieren juist extra belemmerd. Met de impactanalyse en de daarop volgende plannen moet duidelijk worden hoe met deze tegenstrijdigheid kan worden omgegaan.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het beleidsplan 'Diversiteit & Inclusiviteit' |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u vn mening dat voor een gezonde en toekomstbestendige krijgsmacht zowel diversiteit als inclusiviteit een onlosmakelijk deel moet uitmaken van de identiteit van Defensie?
Ja.
Neemt u naast het beleidsplan «Diversiteit & Inclusiviteit»1 nog andere maatregelen naar aanleiding van het rapport «Grenzen aan de Eenheid» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)2 om diversiteit en inclusiviteit te verankeren bij Defensie?
Nee. Het beleidsplan bevat alle maatregelen die worden genomen.
Wat zijn concreet uw doelstellingen met het beleidsplan «Diversiteit & Inclusiviteit»?
De doelstelling van dit beleidsplan is om een sociaal veilige arbeidsomgeving te bevorderen waarin mensen elkaar op een respectvolle manier kunnen aanspreken op elkaars gedrag. Daarnaast beoogt dit plan bij te dragen aan de «morele fitheid» van de organisatie waarbij integriteit centraal staat.
Uit het SCP-rapport blijkt dat specifiek beleid gericht op een of meer doelgroepen het risico van stigmatisering in zich draagt en daardoor minder effect heeft. Medewerkers willen niet als «doelgroep» worden gezien. Bovendien is er geen bewijs voor dat inclusiviteitsvraagstukken succesvol worden aangepakt met een doelgroepenbeleid. De effectiviteit van het beleid wordt gemeten aan de hand van het aantal meldingen en tussentijdse evaluaties. Aangezien zowel bij het defensiepersoneel als bij de doelgroepen het draagvlak voor (zichtbaar) voorkeursbeleid ontbreekt, moeten activiteiten die gerelateerd zijn aan diversiteit en inclusiviteit op een natuurlijke manier worden ingebed in bestaande processen. De kracht van bewustwording zit in de herhaling. Morele fitheid vergt doorlopend aandacht en voortdurend onderhoud op alle niveaus in de defensieorganisatie.
Binnen welk tijdsbestek denkt u uw doelstellingen van het beleidsplan «Diversiteit & Inclusiviteit» te behalen?
De activiteiten zijn reeds gestart en lopen door in de komende jaren. De uitvoering van het pakket aan activiteiten en interventies is een continu proces dat over vijf jaar zal worden geëvalueerd.
Heeft u kritieke prestatie-indicatoren (KPI’s) aangeduid waarmee kan worden nagegaan hoe diversiteit en inclusiviteit zich binnen de krijgsmacht verhoudt ten opzichte van uw doelstellingen?
Zie antwoord vraag 3.
In het beleidsplan «Diversiteit & Inclusiviteit» spreekt u van een pakket van activiteiten en interventies die de komende jaren worden uitgevoerd. Kunt u uiteenzetten wat met de komende jaren wordt bedoeld?
Zie antwoord vraag 4.
Om de diversiteit van de krijgsmacht te stimuleren en te behouden wilt u het Multicultureel Netwerk Defensie (MND) inzetten om jongeren te werven. Hoeveel jongeren wilt u via deze weg werven?
Ja, naast de inzet van het MND is er in alle wervingscampagnes aandacht voor de wens dat het personeelsbestand van Defensie een juiste afspiegeling moet zijn van de samenstelling van de maatschappij. Het MND is één van de actoren bij het werven van jongeren. Er is geen aparte doelstelling geformuleerd voor het aantal te werven jongeren door het MND.
Gaat u naast het inzetten van MND andere activiteiten of interventies uitvoeren om diversiteit binnen de krijgsmacht te stimuleren en te behouden?
Zie antwoord vraag 7.
Per wanneer wordt de casuïstiek binnen de opleidingen van Defensie toegespitst op diversiteit en inclusiviteit?
In 2020 zullen de diversiteits- en inclusiviteitsthema’s in alle opleidingen verwerkt zijn.
U wilt op grond van een nog af te ronden onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam naar meldingsbereidheid bij organisaties bepalen welke interventies nodig zijn om de meldingsbereidheid van Defensiepersoneel omhoog te krijgen. Welke interventies gaat u tussentijds ondernemen om de meldingsbereidheid omhoog te krijgen bij Defensiepersoneel?
De Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) informeert medewerkers nu al via media, opleidingen en voorlichtingssessies over de wijze waarop meldingen kunnen worden gedaan. Ook zijn het afgelopen jaar diverse brochures beschikbaar gekomen en wordt de informatiekaart over ongewenst gedrag en het melden daarvan geactualiseerd.
De meldingsbereidheid hangt ook samen met de bedrijfscultuur. Rondom dit thema heeft de COID samen met het Expertisecentrum Leiderschap Defensie (ECLD) op 29 september 2016 een symposium georganiseerd met de titel «aanspreken en aanspreekbaar zijn». Het symposium is voor (beginnend) leidinggevenden en krijgt eind november 2017 een vervolg.
Meldingsbereidheid wordt ook beïnvloed door hoe er met meldingen wordt omgegaan. Daarom worden officieren in hun loopbaanopleidingen geschoold in het reageren op meldingen en kunnen zij een beroep doen op deskundigen van de COID.
Wat gaat u doen met regelgeving binnen Defensie die direct of indirect negatieve invloed heeft op een klimaat waarin er geen ruimte is voor gelijke en eerlijke kansen?
Momenteel wordt de regelgeving op alle terreinen waarop het beleidsplan Diversiteit & Inclusiviteit betrekking heeft, nader bekeken. Mocht uit deze doorlichting blijken dat huidige regelgeving een inclusief werkklimaat onvoldoende ondersteunt of zelfs hindert, dan zal die worden herzien.
De afschaffing van de huurtoeslag voor bewoners van vakantiewoningen |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzending PAUW, 13 september 2017, waarin gesproken wordt over het stopzetten van toeslagen bij bewoners van vakantieparken?1
Ja.
Op welke manieren is er sinds het aannemen van het wetsvoorstel gecommuniceerd over de wetswijziging?
De Belastingdienst/Toeslagen communiceert over de regels van de huurtoeslag via zijn website. Ook is daar een nieuwsbericht geplaatst over de werkwijze van de Belastingdienst rond de beëindiging van de huurtoeslag.
Huurders van vakantiewoningen worden niet als afzonderlijke groep geadministreerd bij Belastingdienst/Toeslagen en zijn ook niet als groep herkenbaar in de basisadministraties. De registratie van vakantiewoningen verschilt per soort en per gemeente. Huurders van vakantiewoningen konden daarom niet vooraf individueel worden geïnformeerd over de wetswijziging.
Zijn er speciale maatregelen genomen om de belanghebbenden te informeren aangezien het hier vooral gaat om mensen die zeer waarschijnlijk geen Staatscourant zullen lezen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de gemeenten geïnformeerd over de wijziging?
Naar aanleiding van deze recente berichtgeving is gebleken dat de communicatie over de wijziging van de regels voor huurtoeslag voor vakantiewoningen op vakantiebestedingsbedrijven niet voor iedereen duidelijk is geweest.
Daarom heeft BZK de VNG gevraagd om gemeenten te informeren. De VNG zal de gemeenten via de geëigende kanalen informeren over de consequenties van de gewijzigde regels en de uitvoeringspraktijk van Belastingdienst/Toeslagen daarbij.
Hebben gemeenten de mogelijkheid om vakantiewoningen legaal permanent te laten bewonen? Komen deze woningen dan alsnog in aanmerking voor huurtoeslag?
Gemeenten kunnen permanente bewoning van vakantiewoningen toestaan door in het bestemmingsplan een woonbestemming toe te kennen, als dat niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en daar geen regels van de provincie en het Rijk aan in de weg staan. Daarnaast kan de gemeente permanente bewoning toestaan door, onder voorwaarden, een persoonsgebonden omgevingsvergunning te verlenen of een gedoogbeschikking af te geven aan iemand die een recreatiewoning al lange tijd onafgebroken bewoont. Het betreft hier verder een decentrale aangelegenheid waar het Rijk geen bemoeienis mee heeft.
Ongeacht of een gemeente permanente bewoning van een vakantiewoning op een vakantiebestedingsbedrijf heeft toegestaan, is er met ingang van 1 juli 2016 geen recht meer op huurtoeslag voor huurders van woningen die zich op een vakantiebestedingsbedrijf bevinden. Dit is het gevolg van het mogelijk maken van tijdelijke verhuur ten behoeve van de doorstroming op de woningmarkt.
De Belastingdienst kan bij kortdurende huur niet nagaan of sprake is van huur van woonruimte of van «huur naar zijn aard van korte duur», waaronder vakantieverhuur. Vandaar dat ervoor gekozen is om voor huur op vakantiebestedingsbedrijven in alle gevallen geen huurtoeslag toe te kennen.
Klopt het dat er pas berichten verzonden worden na het stopzetten van de huurtoeslag? Hoe verhoudt zich dat tot de belofte dat de huurtoeslag een maand na de brief wordt stopgezet?
Nee, dat klopt niet. De belanghebbende ontvangt eerst bericht voordat de huurtoeslag wordt beëindigd. In de casus die in de uitzending van Pauw aan de orde kwam, is deze werkwijze abusievelijk niet gevolgd omdat de huurtoeslag al was stopgezet voordat de belanghebbende hierover was geïnformeerd. Dit is inmiddels rechtgezet.
Op grond van de wet- en regelgeving had de huurtoeslag voor vakantiewoningen beëindigd moeten worden op het moment van inwerkingtreding van de wet. Voor nieuwe huurders van vakantiewoningen is het sindsdien niet meer mogelijk om huurtoeslag aan te vragen. Voor de zittende huurder van vakantiewoningen is, vanwege de situatie dat er geen overzicht was van de toeslagontvangers in vakantiewoningen, via de website van de Belastingdienst gemeld dat de betreffende huurders bericht zouden krijgen van de beëindiging en dat de huurtoeslag niet met terugwerkende kracht zou worden stopgezet. Binnenkort zal de huurtoeslag bij de meeste bewoners van vakantiewoningen zijn beëindigd. Daarom zal met ingang van 1 april 2018 de vanaf dat moment ontvangen huurtoeslag voor een vakantiewoning worden teruggevorderd. Huurders van vakantiewoningen kunnen terugvordering voorkomen door hun huurtoeslag zelf per 1 april 2018 stop te zetten. Dit zal ook worden gecommuniceerd via de website van de Belastingdienst/Toeslagen.
De termijn tussen aankondiging en stopzetting kan niet worden verlengd. Het is een vaste termijn die gehanteerd wordt voor alle toeslagen. De wet- en regelgeving biedt de Belastingdienst/Toeslagen geen mogelijkheid om hiervan af te wijken.
Waarom heeft het zolang geduurd voordat bewoners werden geïnformeerd? Bent u van mening dat een maand zeer kort is om een andere oplossing te vinden? Ziet u mogelijkheden om brieven eerder te versturen en een langere overgangstijd te gunnen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Werkdruk justitiële inrichtingen vier keer hoger dan rest van werkend Nederland’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het enquête-onderzoek van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) waaruit naar voren komt dat de werkdruk in justitiële inrichtingen vier keer hoger ligt dan het geval is voor de rest van werkend Nederland?1 Bent u geschrokken van de bevindingen van de FNV?
Ja, ik heb kennisgenomen van de bevindingen van de FNV. De veiligheid en de werkdruk binnen de justitiële inrichtingen hebben mijn aandacht dus ook het FNV onderzoek over dit onderwerp. Recent is binnen DJI een Medewerkerstevredenheidsonderzoek (Mto) afgenomen. Bezien wordt hoe het FNV onderzoek kan worden betrokken bij de verschillende aanbevelingen uit het Mto.
Is het signaal dat volgens 90% van de ondervraagden de werkdruk het afgelopen jaar verder is toegenomen en dat volgens 75% van de ondervraagden dit the maken heeft met het feit dat er simpelweg te weinig collega’s zijn, voor u duidelijk genoeg om te investeren in meer personeel bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)? Zo ja, op welke termijn kunnen we deze investering verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld bij brieven van 29 mei en 11 oktober 20172 over de capaciteitsmaatregelen en op 12 september 2017 bij de beantwoording van mondelinge Kamervragen naar aanleiding van de «brandbrieven» van de Centrale Ondernemingsraad DJI (COR DJI)3, is DJI een wervingscampagne gestart voor nieuw executief personeel. In aanvulling hierop wordt ook geworven om de extra uitstroom van executief DJI-personeel te compenseren. De werving heeft de hoogste prioriteit voor DJI. Er is extra capaciteit vrijgemaakt om dit proces te bespoedigen. De werving leverde tot op heden (peildatum 25 september 2017) 5.333 sollicitatiebrieven op en sollicitatiebrieven komen nog steeds binnen. 96 vacatures zijn inmiddels vervuld. 242 kandidaten zijn vergevorderd in de procedures.
Vindt u, aangezien meer dan de helft van de ondervraagde werknemers aangeeft dat er vaak tot altijd onveilige situaties ontstaan door de te hoge werkdruk, dat de justitiële inrichtingen nog wel veilig genoeg zijn, voor zowel medewerkers als gedetineerden?
De veiligheid staat bij DJI voorop. In voornoemde brieven heb ik uw Kamer geïnformeerd over welke maatregelen DJI heeft genomen om de veiligheid in de penitentiaire inrichtingen te kunnen blijven garanderen. Juist door in lijn met de motie Krol4 de leegstand in sommige penitentiaire inrichtingen te concentreren en gedetineerden over te plaatsen naar inrichtingen waar wel voldoende gekwalificeerd personeel aanwezig is, kon verlichting van de werkdruk worden gerealiseerd en de veiligheid van het personeel en de gedetineerden worden gewaarborgd.
Kunt u op elk van de aanbevelingen, die gedaan worden in het onderzoek van de FNV, inhoudelijk reageren?
Ik ben me er terdege van bewust dat momenteel binnen DJI sprake is van een kwetsbaar evenwicht tussen leegstand, personele bezetting en het waarborgen van de veiligheid.
Om meer collega’s te werven (zie vraag 2) is een wervingscampagne gestart. Tot die tijd gelden de bij brief van 29 mei 2017 aangekondigde maatregelen: concentratie van personeel en gedetineerden, zodat de veiligheid kan worden gewaarborgd, er meer verlofmogelijkheden zijn en gezondere werkroosters.
Voor vakmanschap is 10 miljoen euro op jaarbasis beschikbaar gesteld voor 2017 en 2018. DJI gaat hiermee meer opleidingen en trainingen aan het personeel aanbieden.
Op 11 september 2017 heb ik uw Kamer gemeld dat de problematiek rond de werkdruk en de veiligheid binnen DJI onderwerp van gesprek is tussen de hoofddirecteur van DJI en de COR DJI5. Doel van dit overleg is te komen tot concrete maatregelen. Een aandachtspunt hierbij is dat de problematiek rond werkdruk en veiligheid lokaal verschilt en dat er per vestiging van DJI moet worden bezien welke maatregelen moeten worden getroffen. In dit kader vindt dit najaar een gezamenlijke bijeenkomst van de COR DJI, een afvaardiging van de vestigingsdirecteuren DJI en de vakbonden plaats.
Kunt aangeven hoe u er voor gaat zorgen dat de werkdruk bij de medewerkers van DJI flink omlaag gaat?
Zie antwoord vraag 4.
De aanstaande overname van de Nederlandse tak van het Italiaanse Generali door Verzekeraar ASR Nederland |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Was u als (voormalig) aandeelhouder van ASR op de hoogte van de overnamestrijd van Generali Nederland NV? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het was mij bekend dat Generali Group een proces had ingericht om onder andere tot de verkoop van haar Nederlandse divisie te komen. Berichten hierover zijn sinds maart van dit jaar in de media verschenen. Ik was niet bekend met het feit dat a.s.r. in gesprek was met Generali Group en een besluit had genomen over de voorgenomen transactie om Generali Nederland N.V. voor EUR 143 mln. over te nemen. Ik ben geïnformeerd over de voorgenomen overname op woensdag 13 september 2017 gelijktijdig met het persbericht van a.s.r. hierover.
Op basis van de op 30 mei 2016 tussen NLFI en a.s.r. gesloten relationship agreement, was er geen verplichting voor a.s.r. om NLFI over deze voorgenomen overname te informeren, aangezien NLFI ten tijde van de voorgenomen overname van Generali Nederland N.V., minder dan 33⅓% van de aandelen in a.s.r. in haar bezit had. Daarnaast behoeft het besluit van a.s.r. inzake de voorgenomen transactie niet de voorafgaande instemming van NLFI of andere aandeelhouders, omdat NLFI minder dan 33⅓% van de aandelen in a.s.r. in haar bezit had en de transactie een waarde heeft die lager is dan 10% van het eigen vermogen van a.s.r.
De staat heeft derhalve geen risicoanalyse uitgevoerd naar aanleiding van de overname van Generali Nederland door a.s.r. Ik zie geen aanleiding om te veronderstellen dat de aandelenportefeuille van de staat door deze overname in waarde verminderd is. Voor de volledigheid, de dag na publicatie van de voorgenomen overname heeft de staat zijn laatste aandelen a.s.r. verkocht. Eventuele toekomstige waardeveranderingen naar aanleiding van deze overname komen hierdoor niet meer ten gunste of ten laste van de staat.
Hoe heeft de Nederlandse Staat als grootaandeelhouder van Verzekeraar ASR Nederland de risico’s van deze overname van de Nederlandse tak van het Italiaanse Generali ingeschat? Bent u bereid deze analyse van de gevolgen en de risico’s van de overname te delen met de Kamer? Wilt u als deze analyse niet ingaat op het risico van waardeverlies van de aandelenportefeuille van de Nederlandse Staat, separaat ingaan op dit onderwerp?2
Zie antwoord vraag 1.
Verbaast het u dat Verzekeraar ASR Nederland in een krimpende markt een verlieslijdende concurrent wil overnemen? Hoe beschouwt u dit, in de wetenschap dat gemiddeld twee derde van de overnames in het bedrijfsleven geen waarde creëert?3
Nee, DNB heeft bijvoorbeeld in december 2016 in haar «Visie op de toekomst van de Nederlandse verzekeringssector»4 het volgende aangegeven:
Juist in een krimpende markt kan het belangrijk zijn om kosten te besparen door bijvoorbeeld schaalvergroting.
Hoe verklaart u dat tegenover de overnamesom van 200 miljoen ook een boekenverlies staat voor de Italiaanse moedermaatschappij van 270 miljoen? Was de Nederlandse dochter overgewaardeerd of zijn er andere redenen voor dit verlies?
Het boekverlies bij de Italiaanse moedermaatschappij ontstaat doordat de overnamesom lager is dan het boekhoudkundig eigen vermogen. Naar de mening van a.s.r. is de boekwaarde van het eigen vermogen van Generali Nederland inderdaad niet gelijk aan de waarde die het in het economisch verkeer vertegenwoordigt. De overnamesom is bepaald aan de hand van marktconforme waarderingsmethodes. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de onderkapitalisatie bij Generali Nederland. a.s.r. verwacht dat de totale kapitaalverplichting, inclusief de overnamesom, circa EUR 200 miljoen bedraagt.
Kunt u aangeven hoeveel banen mogelijk verloren gaan bij beide organisaties als gevolg van deze overname? Bent u bereid een overzicht te geven van de banen die in deze sector in de afgelopen vijf jaar, van 2012 tot 2017, verloren zijn gegaan?
a.s.r. geeft aan dat verlies van arbeidsplaatsen bij integratie niet kan worden uitgesloten en dat het nu nog te vroeg is om aan te geven of er daadwerkelijk banen verloren gaan en om hoeveel banen het dan gaat.
Het UWV meldt over de werkgelegenheid in de financiële sector het volgende5: