De televisie-uitzending ‘Liever dood dan vermist’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Jan de Graaf (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de televisie-uitzending «Liever dood dan vermist»?1
Ja.
Onderkent u de wens van nabestaanden dat geallieerde piloten en bemanningsleden die in de Tweede Wereldoorlog om het leven zijn gekomen een officieel graf krijgen? Zo ja, op welke wijze draagt u eraan bij dat die wens zoveel mogelijk gehonoreerd wordt?
Net als de nabestaanden die in de uitzending aan bod komen en zoals namens het kabinet onlangs aan uw Kamer is geschreven in verband met de verdwijning van gezonken oorlogsschepen in de Javazee2, vinden ook wij dat omgekomen militairen een respectvolle laatste rustplaats verdienen. De emotie die nabestaanden erbij hebben als zij het gevoel hebben dat dat niet het geval is, begrijpen wij. Omdat het niet realistisch is alle vliegtuigwrakken te bergen, zal in veel gevallen niet meer mogelijk zijn dan het betonen van piëteit met de gevallenen en nabestaanden door de vliegtuigwrakken als oorlogsgraf met een in het recht beschermde status als plek van herinnering onberoerd te laten. Willen nabestaanden een verzoek indienen om tot berging over te gaan, dan kan dit bij de gemeente waar het wrak zich bevindt worden ingediend. Gemeenten zijn bevoegd hier besluiten over te nemen en kunnen bij een eventuele berging in aanmerking komen voor een bijdrage in de kosten van 70%. Daarnaast zal het Rijk eventuele verzoeken tot een aanvullende bijdrage uit het gemeentefonds welwillend tegemoet treden, mits sprake is van een berging van een vliegtuigwrak waarin zich (vermoedelijk) stoffelijke resten bevinden. Het Rijk wil verder een bijdrage leveren aan de harmonisering van het gemeentelijk beleid. In dat verband heeft het Rijk een werkgroep in het leven geroepen gericht op het ontwikkelen van een afwegingskader op basis waarvan gemeenten kunnen beslissen of zij overgaan tot berging.
Voor hoeveel vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog op Nederlandse bodem is een bergingsverzoek afgewezen?
Daar heeft de rijksoverheid geen overzicht van. Gemeenten die een berging overwegen dienen hierover weliswaar advies te vragen aan het Ministerie van Defensie, maar dat biedt geen landsdekkend overzicht. Gemeenten kunnen namelijk al in een eerder stadium besluiten niet tot berging over te willen gaan waardoor het niet tot een adviesverzoek aan het Ministerie van Defensie komt.
Deelt u de mening, dat berging van een vliegtuigwrak uit de Tweede Wereldoorlog niet afhankelijk behoort te zijn van de gemeente waar het wrak zich bevindt?
De Circulaire Vliegtuigberging schetst alleen de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende overheden. De beslissing om al of niet tot berging over te gaan blijft een lokale afweging. Hiermee hebben gemeentebesturen een zekere vrijheid om deze afweging te maken. Dit verklaart de mogelijkheid dat gemeenten op een verschillende manier omgaan met het bergen van oorlogswrakken. Om de eenduidigheid in het beleid te bevorderen wordt onder coördinatie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) momenteel gewerkt aan een advies over de ontwikkeling van een afwegingskader voor gemeenten (zie ook antwoord op vraag 8).
Vindt u het wenselijk, dat de Circulaire Vliegtuigberging door gemeenten verschillend geïnterpreteerd wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke factoren vormen naar uw mening voor gemeenten een belemmering om tot berging van vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog over te gaan?
Uit het eerdere dossieronderzoek en een enquête (zie Kamerstuk 32 156, nr. 78) is gebleken dat gemeenten die na een positief bergingsadvies niet tot berging overgaan dat vooral doen omdat de aanleiding wegvalt. Voorbeelden zijn: de veiligheid van de inwoners blijkt op grond van het bergingsadvies niet in het geding of de gebiedsontwikkeling vindt geen doorgang. Voor een kleine minderheid waren de kosten (mede) aanleiding om van berging af te zien. De resultaten van het dossieronderzoek en de enquête gaven onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat de kosten een stelselmatige belemmering vormen om tot berging over te gaan. Wij beseffen dat er zich desondanks situaties kunnen voordoen waarin de financiering van de berging van een vliegtuigwrak uit de Tweede Wereldoorlog met daarin (vermoedelijk) stoffelijke resten een obstakel vormt. In die gevallen zal het Rijk binnen de financieringsregeling van het gemeentefonds een eventueel verzoek tot een aanvullende bijdrage welwillend bezien.
Bent u bereid maatregelen te nemen om gemeenten te stimuleren vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog te bergen?
Hoofdregel is dat vliegtuigwrakken die zich onder de grond dan wel op de rivier- of zeebodem bevinden door de rijksoverheid conform internationale verdragen worden beschouwd als oorlogsgraf en daarom in beginsel onberoerd worden gelaten. Er kunnen redenen zijn voor gemeenten om toch een berging te overwegen. Het Rijk is bereid een bijdrage te leveren aan het harmoniseren van het gemeentelijk beleid in die situaties. Het te ontwikkelen afwegingskader op basis waarvan gemeenten kunnen beslissen of zij overgaan tot berging past in dat kader (zie ook antwoord op vraag 8). Daarnaast is bij het antwoord op vraag 2 toegezegd eventuele verzoeken tot een aanvullende bijdrage uit het gemeentefonds welwillend tegemoet te treden, mits sprake is van een berging van een vliegtuigwrak waarin zich (vermoedelijk) stoffelijke resten bevinden.
Waarom is de beslisboom die gemeenten faciliteert in de afweging bij een bergingsverzoek, zoals toegezegd door uw ambtsvoorganger bij brief van 23 december 2016 (Kamerstuk 32 156, nr. 78), nog niet gereed?
Sinds de zomer van 2017 werkt een werkgroep onder coördinatie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan een advies over de wijze waarop een kenniscentrum en een afwegingskader gestalte kunnen krijgen. Uw Kamer is hierover op 23 december 2017 door de Minister van BZK geïnformeerd (zie Kamerstuk 32 156, nr. 78). In de werkgroep trekken gemeenten, brancheorganisaties en betrokken departementen samen op. Vanwege de veelheid aan betrokken partijen en de complexiteit van de thematiek, is het lastig om in korte tijd een breed gedragen afwegingskader te ontwikkelen. De voorkeur wordt gegeven aan een zorgvuldig proces.
Het bericht ‘Christelijke scholen hebben geen zin in Wilhelmusplicht’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Christelijke scholen hebben geen zin in Wilhelmusplicht»?1
Ja.
Wat vindt u van de gepeilde weerstand?
De koepelorganisatie van katholiek en christelijk onderwijs Verus heeft een peiling onder haar leden uitgevoerd over de onderwijsparagraaf in het regeerakkoord. Ik vind het positief dat deze organisatie hiertoe het initiatief heeft genomen. Dit laat hun betrokkenheid bij het onderwijs zien. Het valt me op dat veel van de maatregelen uit het regeerakkoord kunnen rekenen op een positieve waardering. Wel zijn er kanttekeningen geplaatst bij het voornemen dat alle leerlingen op school het Wilhelmus leren.
Het kabinet vindt het belangrijk dat de kennis over onze gedeelde geschiedenis, waarden en vrijheden wordt vergroot, zodat onze gemeenschappelijke identiteit wordt versterkt. Het is van groot belang dat we die historie en waarden actief uitdragen. Het Wilhelmus staat daarbij wat mij betreft niet op zichzelf. Het is een symbool met cultuurhistorische waarde, dat bijdraagt aan een gevoel van onderlinge verbondenheid.
Hoe denkt u vorm te gaan geven aan de passage het regeerakkoord dat kinderen op school het Wilhelmus leren, inclusief de context ervan?
In het onderwijs zou het bredere perspectief van onze (cultuur)geschiedenis en wat ons bindt steviger terug moeten komen. Dit is onderdeel van de herziening van het curriculum van het primair en voortgezet onderwijs. Binnenkort starten negen ontwikkelteams met de opdracht om een voorstel te doen voor een geactualiseerd curriculum.
Eén van deze ontwikkelteams is specifiek gericht op burgerschap. Het gaat hierbij om de invulling van het burgerschapsonderwijs waarin de kernwaarden van onze democratische rechtsstaat centraal staan. Hierbij past ook het denken over hoe onze gezamenlijke identiteit een plek krijgt in het geactualiseerde curriculum en hoe het Wilhelmus als nationaal symbool hieraan bijdraagt.
Leraren en scholen hebben een sleutelrol in dit ontwikkelproces, zodat er straks een curriculum is dat wordt gedragen en waarbij in de praktijk ruimte is voor een invulling die bij de school past.
Wanneer dit voornemen geconcretiseerd wordt en geldt dat dan voor alle Nederlandse scholen?
Het kabinet streeft ernaar om – op basis van de voorstellen van de ontwikkelteams – in 2019 te komen met wetgeving voor een geactualiseerd curriculum. Het geactualiseerde curriculum gaat gelden voor alle Nederlandse scholen.
De risico’s voor de volksgezondheid van gespoten purschuim |
|
Bart van Kent , Sandra Beckerman |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel in Cobouw getiteld «Gespoten purschuim potentiële sluipmoordenaar»?1
In onderstaande beantwoording van uw vragen ga ik uitgebreid in op de vragen die u stelt naar aanleiding van de inhoud van het Cobouw-artikel. De beantwoording van deze vragen beschouw ik dan ook als mijn reactie op het Cobouw-artikel.
Hoe verklaart u dat er nog steeds geen duidelijk beeld is van de risico’s voor de volksgezondheid van gespoten purschuim, omdat in 2012 het toenmalig kabinet al schreef dat «de Inspectie Leefomgeving en Transport en de Inspectie SZW geen zicht hebben op welke schaal gezondheidsklachten voorkomen»?2
In 2013 is onderzoek gedaan naar de risico’s van gespoten PUR-schuim voor bewoners door TNO. Uw Kamer is hierover geïnformeerd met de brief van 29 augustus 2013 door de voormalige Minister voor Wonen en Rijksdienst3 en aanvullend op 11 september 20134. Het TNO-onderzoek laat geen causale relatie zien tussen gespoten PUR-schuim en gezondheidsklachten, maar heeft deze ook niet volledig kunnen uitsluiten. Gezien de toen gesignaleerde gezondheidsklachten was er wel reden om uit voorzorg de gezondheidsrisico’s serieus te nemen en heeft de sector voorzorgsmaatregelen genomen. In 2014 heeft ook het advies- en ingenieursbureau RPS5 metingen gedaan waaruit blijkt dat genomen maatregelen voldoende voorzorg zouden moeten bieden.
Verder heeft de Gezondheidsraad op 14 december 2017 een conceptrapport ter commentaar gepubliceerd over de beroepsmatige blootstelling aan di-isocyanaten. De commentaarperiode loopt nog. Hierna brengt de Gezondheidsraad een definitief rapport uit dat vervolgens wordt aangeboden aan de Staatssecretaris van SZW. Op basis hiervan wordt na advies van de SER door de Staatssecretaris van SZW een grens/referentie waarde vastgesteld op basis waarvan de gezondheid van werknemers beschermd kan worden. Het is aan de werkgevers om deze waarde te hanteren in het kader van de Arbeidsomstandigheden-regelgeving.
Deelt u de mening dat er duidelijkheid over de mogelijke risico’s moet komen voor mensen die werken met gespoten purschuim en bewoners van panden? Bent u bereid hier gedegen onderzoek naar te doen en de resultaten aan te bieden aan de Kamer?
Ja, ik streef naar zoveel mogelijk duidelijkheid over de risico’s. Daarom is het een goede zaak dat hier onderzoek naar gedaan is, zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 2.
Voor wat betreft de werknemers is overigens het in beeld hebben van de risico’s van het werk en het inzetten van doeltreffende beschermende maatregelen de verantwoordelijkheid van de werkgever. Ook als er geen publieke grenswaarde of referentiewaarde is, is een werkgever verplicht de blootstelling aan gevaarlijke stoffen te beoordelen en op basis daarvan beschermende maatregelen te treffen.
Het definitieve rapport van de Gezondheidsraad geeft mogelijk ook nieuwe informatie die bruikbaar is voor de beoordeling van de risico’s voor bewoners. Als dit het geval is dan zal ik TNO/RPS verzoeken hun rapporten hierop te herijken.
Hoe en door wie wordt gecontroleerd dat isolatiebedrijven alle bewoners adviseren om hun woning tijdens, en tot twee uur na de isolatiebeurt, te verlaten?
Gecertificeerde verwerkers dienen te werken volgens de certificeringsregelingen. Hierin zijn ook veiligheidsmaatregelen voor bewoners vastgelegd, zoals het tijdelijk verlaten van de woning. Gecertificeerde verwerkers van gespoten PUR-schuim worden door certificerende instellingen op de naleving gecontroleerd. Volgens de sector wordt thans circa 90% van de werkzaamheden uitgevoerd door gecertificeerde isolatiebedrijven. Het is aan gebouweigenaren om te kiezen voor een gecertificeerd bedrijf.
Ik vind het belangrijk dat bij het uitvoeren van de werkzaamheden en twee uur daarna er daadwerkelijk geen bewoners in de woning aanwezig zijn. Ik wil dit daarom als eis opnemen in het Bouwbesluit 2012. Deze eis is dan rechtstreeks geldend, ook voor niet-gecertificeerde bedrijven en voor de bewoners. Een wijziging van het Bouwbesluit 2012 daartoe zal ik nog dit jaar aan uw Kamer voorleggen.
Hoe en door wie wordt gecontroleerd of de richtlijnen voor het afvoeren van vrijkomende schadelijke stoffen worden nageleefd? Kunt u garanderen dat in alle gevallen geforceerde ventilatie is ingezet om een concentratie van gevaarlijke stoffen te voorkomen?3
Bij gecertificeerde isolatiebedrijven wordt dit gecontroleerd door de certificerende instellingen. In de certificeringsregelingen is geforceerde ventilatie namelijk vastgelegd en gecertificeerde bedrijven moeten zich hier aan houden. Certificerende instellingen voeren (onaangekondigd) controles uit op de werkzaamheden van een bedrijf. Dit gebeurt per 1.500 m2 geïsoleerde vloer, dit betekent dat ongeveer 1 op de 25 woningen wordt gecontroleerd. Als er een tekortkoming wordt geconstateerd moet het bedrijf corrigerende maatregelen nemen. Naast de controles door de certificerende instelling moet een bedrijf ook eigen controles uitvoeren bij de projecten. Op basis van al deze controles verklaart de certificerende instelling op het voor een bedrijf afgegeven certificaat dat er een gerechtvaardigd vertrouwen is dat het bedrijf bij voortduring voldoet aan de eisen waaronder de toepassing van geforceerde ventilatie.
Het is belangrijk dat bij het uitvoeren van de werkzaamheden daadwerkelijk geforceerde ventilatie wordt toegepast ook ter voorkoming van eventuele risico’s voor de bewoners na afloop. Ik wil dit daarom als eis opnemen in het Bouwbesluit 2012. Deze eis is dan rechtstreeks geldend, ook voor niet-gecertificeerde bedrijven. Een wijziging van het Bouwbesluit 2012 daartoe zal ik nog dit jaar aan uw Kamer voorleggen.
Is het waar dat er niet wordt gecontroleerd of bewoners mogelijk aan schadelijke stoffen zijn blootgesteld? Zo ja, bent u bereid om wet- of regelgeving aan te passen zodat dit wel wordt gecontroleerd?
Het is juist dat tijdens en direct na de werkzaamheden geen metingen worden verricht om de hoeveelheid stoffen te bepalen. Dit is ook niet verplicht. Wel hebben TNO en RPS in 2013 en 2014 een aantal metingen verricht in woonvertrekken tijdens en direct na het aanbrengen van gespoten PUR-schuim. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 2.
Zoals door de voormalig Minister voor Wonen en Rijksdienst in de brief van 29 augustus 2013 is gemeld, heeft de branche naar aanleiding van de klachten uit 2012/13 diverse voorzorgsmaatregelen genomen om de kans op blootstelling aan isocyanaten te minimaliseren. Een belangrijke voorzorgsmaatregel om mogelijke blootstelling aan isocyanaten bij bewoners te voorkomen, is dat bewoners tijdens het aanbrengen en tot twee uur na het aanbrengen van gespoten PUR-schuim niet in de woning aanwezig behoren te zijn.
Dit is naar mijn mening nog steeds een belangrijke voorzorgsmaatregel. Ik vind het waarborgen dat mensen tijdens en direct na aanbrengen niet aanwezig zijn in de woning belangrijk. Zoals hiervoor aangegeven ben ik daarom ook voornemens om de voorzorgsmaatregel dat bewoners tijdens en tot twee uur na het aanbrengen van gespoten PUR-schuim niet in de woning aanwezig mogen zijn, op te nemen in het Bouwbesluit 2012. Evenals het voorschrijven van geforceerde ventilatie tijdens het aanbrengen van gespoten PUR-schuim.
Is het waar dat zelfs gecertificeerde bedrijven de in 2013 aangescherpte richtlijnen niet nakomen? Hoe vaak is dat sinds 2013 voorgekomen? Heeft dit consequenties voor de certificering? Zo ja, welke?
Gecertificeerde bedrijven dienen de in 2013 aangescherpte richtlijnen na te komen. De naleving van deze richtlijnen wordt door certificerende instellingen gecontroleerd. Bij bedrijven die zijn gecertificeerd wordt door de certificerende instelling 1 (onaangekondigde) inspectie per 1.500 m2 geïsoleerde oppervlakte uitgevoerd tijdens en na toepassing van gespoten PUR-schuim. Bij tekortkomingen kunnen corrigerende en preventieve maatregelen volgen, of -bij ernstige overtredingen- opschorting of intrekking van het certificaat.
Uit informatie die de certificerende instellingen beschikbaar hebben gesteld met betrekking tot het verwerken van gespoten PUR-schuim, blijkt dat er in 2017 eenmaal sprake is geweest van schorsing van het certificaat en eenmaal van de beëindiging van de certificatieovereenkomst. Verder is in 2014 (het jaar na aanscherping van de richtlijnen) sprake geweest van één schriftelijke waarschuwing, één schorsing, één opschorting en is één keer de certificatieovereenkomst beëindigd. In de periode 2015 en 2016 is volgens informatie van de certificerende instellingen geen sprake geweest van schorsingen of intrekkingen van certificaten.
Bent u bereid de richtlijnen zo snel mogelijk wettelijk te verankeren om bouwvakkers te beschermen tegen gevaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Werkgevers zijn op grond van de Arbeidsomstandighedenwet al wettelijk verplicht om hun werknemers te beschermen tegen blootstelling aan gevaarlijke stoffen.
In EU-verband is er in 2016 door Duitsland een restrictievoorstel gedaan voor di-isocyanaten (de stofgroep waar bij het aanbrengen van PUR-schuim de aandacht zich op concentreert) in het kader van REACH (Registratie, Evaluatie, Autorisatie en Restrictie van Chemische stoffen). Dit leidt mogelijk in 2018 tot wettelijke verankering van richtlijnen voor het werken met di-isocyanaten. De kern van het voorstel is dat het werken met deze stoffen wordt gebonden aan trainingen met examinering van werknemers. Het voorstel omvat ook maatregelen ter bescherming van omstanders/bewoners bij toepassing van PUR-schuim als isolatiemateriaal. Als het voorstel wordt aangenomen zijn bedrijven hier rechtstreeks (zonder omzetting naar Nederlandse regelgeving) aan gebonden.
Wat is uw reactie op de 300 klachten die de Stichting Meldpunt Purslachtoffers verzamelde en de 500 klachten die Expertise Centre Environmental Medicine (ECEMed) signaleerde? Hoe verhouden deze klachten zich tot een rapport van TNO uit 2013 dat gespoten purschuim als vloerisolatie veilig is als het «op de juiste wijze en volgens de geldende regels en richtlijnen wordt aangebracht», zoals het Kennisplatform gespoten Purschuim samenvat?4
Het is uiteraard buitengewoon vervelend als mensen gezondheidsklachten ervaren. In hoeverre deze klachten zijn ontstaan voor of na aanscherping van de certificeringsrichtlijnen in 2013 is mij niet bekend. Met deze aanscherping is bewerkstelligd dat bedrijven met de juiste voorzorgsmaatregelen gespoten PUR-schuim aanbrengen. Voor wat betreft het TNO-rapport verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Wel heb ik navraag gedaan bij het RIVM over het aantal meldingen dat de afgelopen jaren bij de GGD’en zijn binnengekomen. De GGD’en in Nederland registreren meldingen over gezondheidsklachten die de melder aan een milieufactor relateert (of waarbij de melder bezorgd is over zijn gezondheid gerelateerd aan een milieufactor) via het programma «OSIRIS». Het RIVM beheert dit databestand. Twee GGD’en registreren de meldingen in een eigen systeem. Van de gegevens uit Osiris wordt iedere twee jaar een rapportage opgesteld. Uit die rapportage (Osiris 2017) blijkt dat in de periode 2015–2016, vier mogelijke PUR-gerelateerde klachten zijn gemeld bij de betreffende GGD’en. Er zijn ook meldingen van beroepsziekten als gevolg van blootstelling aan PUR-schuim en/of isocyanaten bekend bij het Nederlandse Centrum voor Beroepsziekten (23 gevallen m.b.t. isocyanaten, waarvan drie gevallen m.b.t. purschuim). Ik beschik helaas niet over gegevens over meldingen bij huisartsen.
Om bewoners/gebruikers te ondersteunen in de vraag of hun klachten zouden kunnen worden veroorzaakt door deze isocyanaten, is er sinds 2016 een diagnoseprotocol beschikbaar op basis waarvan mensen die klachten ervaren zich kunnen laten onderzoeken. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 10.
Is er inmiddels een uniforme afhandeling van klachten op een wijze waarin de GGD, de ziekenhuizen, de sector en ook de werknemers elkaar vinden en waarin stapsgewijs kan worden vastgesteld welke gezondheidsklachten aan de orde zijn, en of die redelijkerwijs aan de gespoten purschuim zijn te relateren, zoals eerder door uw voorganger beschreven?5
Om meer zicht en duidelijkheid te krijgen over de door bewoners gemelde gezondheidsklachten heeft mijn ambtsvoorganger de sector inderdaad gevraagd om aan dat onderwerp aandacht te besteden in hun actieplan. Dit verzoek heeft geleid tot een overleg tussen Kennisplatform PUR, GGD, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, ArbeidsDermatologisch Centrum VUmc Amsterdam en de Polikliniek Mens en Arbeid van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten AMC.
Naar aanleiding van dat gesprek hebben VUmc, AMC en GGD Groningen een medisch diagnoseprotocol opgesteld voor klachten die mogelijk te maken hebben met gespoten PUR-schuim. Het Ministerie van BZK heeft de helft van de ontwikkelkosten gesubsidieerd. Het protocol is in 2016 opgeleverd en openbaar beschikbaar op diverse websites.9 Mensen die klachten ervaren kunnen op basis van dat protocol worden onderzocht. Ik ben van mening dat met het opgestelde protocol een belangrijke stap is gezet voor een uniforme wijze van afhandeling van mogelijke gezondheidsklachten.
Zijn isocyanaten, de grondstof van purschuim, opgenomen op de lijst van zeer zorgwekkende stoffen, wat in 2014 nog niet het geval was, hoewel al bekend was dat isocyanaten schadelijke stoffen bevatten? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Op basis van een geharmoniseerde classificatie onder de CLP-verordening (over classificatie, etikettering en verpakking van chemische stoffen) is op EU-niveau vastgesteld dat de zogenaamde di-isocyanaten, grondstof voor PUR-schuim, sensibiliserend zijn voor de luchtwegen. Dit houdt in dat de sensibiliserende werking van deze stoffen dus breed wordt onderkend. Toch staan de stoffen niet op de zogenaamde REACH-kandidatenlijst van substances of very high concern, omdat deze lijst een specifieke vorm van regulering binnen de REACH-verordening beoogt, waar vooralsnog niet voor is gekozen. Deze kandidatenlijst is namelijk het voorstadium voor een zogenaamde autorisatie en in dit geval is op EU-niveau geoordeeld dat de risico’s van de stof beter beheerst kunnen worden met een zogenaamde restrictie dan met een autorisatie. De kern van het voorstel is dat het werken met deze stoffen wordt gebonden aan trainingen met examinering van werknemers. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan bescherming van omstanders/bewoners bij toepassing van PUR-schuim als isolatiemateriaal. De Europese Commissie zal naar verwachting medio 2018 met een voorstel voor regulering komen. Zie verder mijn antwoord op vraag 8.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen Overleg Bouwregelgeving en energiebesparing, dat momenteel gepland is op 14 februari 2018?
Ja.
De opvang van Venezolaanse vluchtelingen |
|
Achraf Bouali (D66) |
|
Halbe Zijlstra (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «VN-chef biedt Colombia hulp voor vluchtelingen»?1
Ja.
Onderschrijft u het pleidooi van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties (VN) dat Colombia moet worden geholpen bij de opvang van Venezolaanse vluchtelingen?
Secretaris-generaal van de VN, Guterres, bracht op 13 en 14 januari jl. een bezoek aan Colombia om te spreken over het Colombiaanse vredesproces. Tijdens zijn bezoek bood hij eveneens hulp aan voor Venezolaanse vluchtelingen in Colombia.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking sprak op 15 januari jl. met de secretaris-generaal in New York over Colombia en de humanitaire gevolgen van de Venezolaanse crisis die zorgen blijven baren. De Minister liet in dit gesprek weten dat het kabinet achter het aanbod staat van de VN om Colombia te helpen met de opvang van Venezolaanse vluchtelingen.
Kunt u een inschatting geven van het totaal aantal gevluchte Venezolaanse burgers tot heden en hoeveel er daarvan reeds in Colombia zijn opgevangen?
Het kabinet is uiteraard bezorgd over de verslechterende politieke, economische en sociale situatie in Venezuela, die er volgens UNHCR toe heeft geleid dat meer dan een miljoen Venezolanen hun land hebben verlaten (cijfers UNHCR van november 2017). De meeste Venezolanen hebben hun toevlucht gezocht tot de buurlanden. Volgens dezelfde cijfers zijn in 2017 ruim 600.000 Venezolanen naar Colombia gevlucht.
Wat doet Nederland momenteel om Colombia bij te staan bij de opvang van Venezolaanse vluchtelingen? Kunt u toelichten wat het Nederlandse beleid is? Welke mogelijkheden heeft u, bijvoorbeeld via het Noodfonds, om de hulp aan Colombia te intensiveren?
De Nederlandse humanitaire middelen worden ingezet daar waar de noden het hoogst zijn. Bij het bepalen van de inzet worden factoren als kwetsbaarheid van de bevolking, capaciteit van een land om de noden te lenigen, het aantal slachtoffers en het tekort in de financiering van de noden meegenomen.
Nederland geeft jaarlijkse ongeoormerkte bijdragen aan een aantal VN-organisaties en fondsen, zoals UNHCR (33 miljoen in 2018), het Wereldvoedselprogramma (36 miljoen), het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC, 40 miljoen) en het Central Emergency Response Fund (55 miljoen). Deze bijdragen stellen organisaties in staat om zelf te bepalen waar hulp het hardste nodig is. UNHCR ondersteunt de regering van Colombia met zowel de opvang van vluchtelingen en migranten uit Venezuela als met de opvang van ruim 425.000 Colombiaanse intern ontheemden.
Deelt u de mening dat Nederland ook een verantwoordelijkheid heeft om hulp te bieden bij de opvang van Venezolaanse vluchtelingen, gezien het feit dat Venezuela ons grootste buurland is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid het probleem van de opvang van Venezolaanse vluchtelingen te agenderen in de VN-Veiligheidsraad, en daar net als de secretaris-generaal van de VN te pleiten voor concrete bijstand voor Colombia? Zo ja, bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten hiervan?
De secretaris-generaal van de VN heeft al hulp voor Venezolaanse vluchtelingen in Colombia aangekondigd. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft in gesprek met de secretaris-generaal van de VN op 15 januari jl. laten weten dat het kabinet achter dat aanbod staat. Het kabinet ziet op dit moment geen toegevoegde waarde in het agenderen van de opvang van Venezolaanse vluchtelingen in de VN Veiligheidsraad. Ook onder de andere leden van de Veiligheidsraad bestaat hiervoor geen draagvlak. Zie verder het antwoord op vraag 2, 4 en 5.
Kunt u toelichten hoeveel Venezolaanse vluchtelingen in 2017 in Aruba, Bonaire en Curaçao zijn opgevangen, en hoe de opvang voor hen op deze verschillende eilanden is geregeld?
In Aruba, Curaçao en Bonaire zijn in 2017 geen Venezolaanse vluchtelingen opgevangen. Om in aanmerking te komen voor de status erkend vluchteling, moet een persoon in het land waar zij asiel hebben aangevraagd internationale bescherming hebben gekregen. Hiervan was afgelopen jaar geen sprake.
In 2017 heeft op Bonaire één persoon (met de Venezolaanse nationaliteit) een verzoek om bescherming ingediend bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst Caribisch Nederland te Bonaire. Deze aanvraag is niet ingewilligd, omdat betrokkene niet aan de voorwaarden van het gevraagde verblijfsdoel voldeed. Conform het huidige beleid in Caribisch Nederland is een persoon die om bescherming vraagt zelf verantwoordelijk om in zijn of haar opvang te voorzien. Daarbij kan worden gedacht aan een onderkomen bij familie, vrienden/kennis of hotels. Voor schrijnende gevallen kan een uitzondering worden gemaakt. Bij een grote toestroom van om bescherming vragen migranten heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid in samenwerking met het Openbaar Lichaam Bonaire, de uitvoeringsorganisaties (o.a. Koninklijke Marechaussee, Korps Politie Caribisch Nederland en de Immigratie- en Naturalisatiedienst Caribisch Nederland) en Defensie een noodplan ontwikkeld.
Aruba is aangesloten bij het Protocol betreffende de status van vluchtelingen van 1967. Aruba beschikt aldus over een nationale procedure voor de behandeling van asielaanvragen. In de loop van 2017 zijn er 18 asielaanvragen geregistreerd, waarvan 16 personen met de Venezolaanse nationaliteit. De personen die een lopende asielaanvraag hebben, kunnen een beroep doen op een vergunning tot tijdelijk verblijf, welke wordt afgegeven ingevolge artikel 19 van het Toelatingsbesluit, zonder beperking voor wat betreft hun werkgever en/of functie, in afwachting van een definitieve beschikking over hun verzoek. De opvang gebeurt voornamelijk door het Rode Kruis Aruba.
Curaçao is momenteel niet aangesloten bij het Vluchtelingenverdrag of bij het Protocol betreffende de status van vluchtelingen van 1967. Dientengevolge heeft Curaçao geen procedure om de status van vluchteling toe te kennen. Curaçao is wel gebonden aan art. 3 EVRM (verbod van onmenselijke behandeling). Personen die een beroep doen op artikel 3 EVRM doorlopen een procedure bij het Ministerie van Justitie.
Klopt het dat 187 Nederlanders vast zitten in Venezuela?2 Kunt u toelichten wat het kabinet doet om deze mensen vrij te krijgen?
Afgelopen weken hebben verschillende vluchten plaatsgevonden waarmee het overgrote deel van de gestrande Nederlanders is vertrokken. Het is niet bekend hoeveel gestrande Nederlanders zich exact in Venezuela bevonden, omdat er geen registratieplicht geldt.
Op dinsdag 9 januari is het reisadvies aangepast en zijn Nederlanders geïnformeerd over de grenssluiting. Nederlanders die contact hebben opgenomen, is geadviseerd met hun reisorganisatie of luchtvaartmaatschappij contact te hebben over de mogelijkheden voor een al dan niet rechtstreeks vertrek naar het Caribisch deel van het Koninkrijk.
Wisselstoringen op het spoor door het winterweer in december |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Rob Jetten (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht in het AD «Spoor niet winterklaar»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke stappen NS en ProRail in 2017 hebben gezet om deze winter «in control» te blijven? Worden die betrokken wissels ook feitelijk vooraf getest?
ProRail en NS zijn het hele jaar door bezig met de voorbereiding op diverse weerscenario’s. Om het personeel goed voor te bereiden op diverse weersomstandigheden en om discipline en operationele scherpte vast te houden in de voorbereiding op en gedurende de winter, worden onder andere instructies, wintertoetsen en ketenoefeningen georganiseerd. Daarnaast treffen ProRail en NS ter voorbereiding op de winter elk jaar maatregelen die zich met name richten op het voorkomen van verstoringen aan de infrastructuur (zoals wissels) en het materieel als gevolg van sneeuw en vorst. De winterweermaatregelen zijn vastgelegd in draaiboeken en protocollen en worden door ProRail en NS jaarlijks geëvalueerd2. Een dergelijke evaluatie zal ook dit jaar plaatsvinden en zal ik aan uw Kamer toesturen.
Voorafgaand aan het winterseizoen bleek bij een aantal wissels de werkzaamheden aan de wisselverwarming nog niet afgerond of bleek deze bij de test niet goed te functioneren. ProRail heeft hierop direct actie ondernomen dit zo speodig mogelijk te herstellen. Op 10 december waren deze werkzaamheden nog niet op alle locaties gereed. Hierop zijn extra storingsploegen ingezet om de wissels sneeuwvrij te houden. Ook zijn bij wissels waar de energieaansluiting niet op tijd was aangelegd al voor het winterseizoen noodaggregaten geplaatst. Desondanks hebben zich ook aan de wissels waar de werkzaamheden niet tijdig waren afgerond storingen voorgedaan die leidden tot reizigershinder bij Zaandam, Amsterdam Sloterdijk en Amersfoort. Een deel van de hinder was ook te verklaren door storingen aan wissels die wel gereed waren, maar bijvoorbeeld de hevige sneeuwval niet aankonden.
Heeft ProRail voor dit hevige winterweer een special back-upplan? Zo ja, is daar gebruik van gemaakt?
Bij winterse omstandigheden kunnen NS en ProRail besluiten tot de inzet van een aangepaste dienstregeling. Het besluitvormingsproces wordt gestart als de met uw Kamer afgestemde «alerteringscriteria» worden overschreden. De aangepaste dienstregeling vormt, samen met alle andere maatregelen zoals de inzet van storingsploegen, wisselverwarming en het oefenen van de inzet van de aangepaste dienstregeling, de aanpak voor dit hevige winterweer. Er is daarbovenop geen sprake van nog een extra back-upplan. De maatregelen die ProRail en NS noodzakelijk achten worden ingezet.
Op zondag 10 en maandag 11 december is besloten om een landelijk uitgedunde dienstregeling (LUD) te rijden. Achteraf evalueren ProRail en NS de gang van zaken tijdens het afgelopen winterseizoen en trekken zij daaruit lessen voor het volgende jaar. Uit de evaluatie van het Winterweerprogramma3 blijkt ook dat NS en ProRail deze plan-do-check-act cyclus volledig binnen de organisaties hebben verankerd. In deze jaarlijkse winterevaluatie zal ook dit jaar worden beoordeeld hoe de uitvoering van het winterweer is verlopen en zal er aparte aandacht zijn voor de inzet van een LUD en de specifieke keuzes in de bijsturing. Op grond hiervan worden aanpassingen in de protocollen en draaiboeken waar noodzakelijk doorgevoerd. Aangezien een deel van uw vragen op grond van de jaarlijkse winterevaluatie nader kan worden beantwoord zal ik deze evaluatie ook aan uw Kamer sturen.
Bent u bereid op korte termijn deze gebeurtenissen te evalueren met ProRail en NS?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoe ProRail uitvoering heeft gegeven aan de protocollen en draaiboeken ten aanzien van haar voorbereidingen op de winter?
Of de protocollen en draaiboeken volledig zijn gevolgd kan ik op dit moment niet beantwoorden. Het is staande praktijk dat dergelijke vragen door ProRail en NS worden meegenomen in de jaarlijkse winterevaluatie. Daarnaast blijkt uit mijn antwoord op vraag 2 dat een aantal wisselverwarmingen het nog niet deed voordat de winter begon. Ik zal ProRail vragen om dit expliciet mee te nemen in de jaarlijkse winterevaluatie.
Waren de wisselstoringen naar uw inschatting te voorkomen geweest?
Deze vragen zijn op dit moment niet te beantwoorden. Dat moet blijken uit de evaluatie van NS en ProRail. Ik zal deze vragen expliciet aan hen meegeven. Ik ga er daarbij vanuit dat ProRail en NS op basis van deze evaluatie waar nodig aanpassingen zullen doorvoeren in hun werkwijze. Wel is het belangrijk om te melden dat zelfs als de wisselverwarming volledig functioneert, dit geen garantie is op het voorkomen van alle winterse wisselstoringen. Vallende blokken ijs of grote hoeveelheden sneeuwval kunnen soms simpelweg niet tijdig worden weggesmolten.
Ook al functioneert maar 1% van de wisselverwarmingen niet goed, dan kan dat nog steeds fataal zijn. Waarom werken die (nog) niet goed en was die 1% op cruciale plaatsen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe plaatst u deze gebeurtenissen in het kader van één van de conclusies uit de evaluatie van het «Programma winterweer NS en ProRail 2017», namelijk dat de directe sturing van uw ministerie kan worden beëindigd omdat de winteraanpak bij beide organisaties voldoende is geïnternaliseerd? Overweegt u na een evaluatie van deze gebeurtenissen een mogelijke andere manier van aansturing van NS en ProRail op dit vlak?
Ik vind het te voorbarig om deze conclusie te trekken. Ik wacht eerst de evaluatie van NS en ProRail af, de lessen die ze op basis daarvan trekken en de wijzigingen die ze in hun aanpak gaan doorvoeren.
De evaluatie van het winterweerprogramma liet zien dat de aanpak onderdeel van de reguliere operatie van ProRail en NS is geworden. NS en ProRail blijven met dezelfde inzet werken aan de winterweeraanpak. Dit past bij hun verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat zij goed zijn voorbereid op de winterse omstandigheden en zich hier vanuit het belang van de reiziger voortdurend in blijven verbeteren. Dat betekent niet dat er nooit meer iets fout kan gaan.
Het omgaan met extreem weer is een blijvende uitdaging. Dit zal nooit «af» zijn. Uit de evaluatie bleek ook dat de werkwijze van het winterweerprogramma – waarbij de plan-do-check-act cyclus centraal staat – bij ProRail en NS zijn geïnternaliseerd. Daarmee is verankerd dat NS en ProRail continue blijven leren en verbeteren.
Bent u, gezien de vele klachten op sociale media, van mening dat NS op een adequate manier heeft voorzien in de kwaliteit, beschikbaarheid, eenduidigheid en stabiliteit van de reisinformatie? Zo nee, welke verbeteringen ziet u op dit gebied?
Het is voor de reiziger van belang dat de reisinformatie tijdens verstoringen eenduidig is. Bij verstoringen op de dagen zelf was de reisinformatie niet altijd accuraat. Dit is uiteraard heel vervelend voor de reizigers die het trof, omdat zij juist in zo’n situatie behoefte hebben aan duidelijkheid. Voorafgaand aan de sneeuwdagen hebben NS en ProRail de reizigers geïnformeerd over een aangepaste treindienst op de volgende dag. Ik heb van NS begrepen dat bijna alle reizigers (96%) vooraf geïnformeerd waren over de aangepaste dienstregeling. Na hevige sneeuwval en de daaropvolgend aantal verstoringen ontstond een minder voorspelbare treindienst. NS en ProRail hebben daarom op de informatieborden «let op omroep» gezet. Voor de reiziger is dit beter, omdat zij niet overladen worden met informatie over treinen die niet rijden, maar informatie krijgen over treinen die wel rijden. Dit is een belangrijke les geweest van de winter van 2011–2012. Tevens heeft NS via andere mediakanalen (pushbericht via de NS app, NS.nl en twitter) de reizigers constant geadviseerd en voorzien van reisinformatie.
Het is belangrijk dat de informatievoorziening ook goed wordt geëvalueerd, zodat NS en ProRail hiervan kunnen leren voor een volgende keer. Ik zal dit aan NS en ProRail meegeven.
Hoe is de organisatie rondom het «aftekenen» van de testen die door ProRail zijn gedaan door spoorgebruikers. Deelt u de gedachte dat een gezonde spanning tussen klant en leverancier noodzakelijk is om tot kwaliteitsverbeteringen te komen?
Zoals ook beschreven in antwoord 5 en 6 op vragen van het lid Amhaouch4 moeten ProRail en NS ervoor zorgen dat zij goed op de winter zijn voorbereid. Ik constateer dat ProRail niet alle werkzaamheden aan de wisselverwarming dit jaar tijdig heeft afgerond. Wel heeft ProRail, toen bleek dat op een aantal locaties de wisselverwarming niet (voldoende) functioneerde, gelijk actie ondernomen om hinder voor de reizigers waar mogelijk te voorkomen.
Uiteraard neemt ProRail bij het reguliere beheer en onderhoud en de vervangingen voor het winterweer van de spoorinfrastructuur signalen van spoorgebruikers serieus. Als spoorgebruikers melden dat de infrastructuur niet goed functioneert, onderneemt ProRail actie door haar onderhoudsaannemers te verzoeken dit op orde te brengen. Een goede samenwerking tussen de spoorbeheerder, spoorgebruiker en aannemer zorgt voor voortdurende kwaliteitsverbeteringen.
Het bericht ‘Verbod embryo’s kweken niet houdbaar’ |
|
Ockje Tellegen (VVD), Pia Dijkstra (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verbod embryo’s kweken niet houdbaar»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de oproep van deze Europese artsenverenigingen om met wetgeving te komen om het kweken van menselijke embryo’s voor wetenschappelijke doeleinden onder voorwaarden toe te staan?
Artsen worden in hun werk geconfronteerd met paren die kampen met onvruchtbaarheid of erfelijke aandoeningen en toch een kinderwens hebben. Onderzoek met embryo’s kan een route zijn om tot behandelopties te komen voor deze mensen. Vanuit dat perspectief heb ik begrip voor hun oproep.
Zoals u weet, hebben de vier regeringspartijen hier verschillende visies op. In het regeerakkoord is daarom afgesproken dat verruiming van de huidige restrictieve regelgeving voor onderzoek met embryo’s een fundamentele kwestie is, die om een zorgvuldige brede ethische en maatschappelijke discussie vraagt. Het kabinet zal deze discussie stimuleren en tegelijkertijd inzetten op innovatief stamcelonderzoek.
Wat zijn de implicaties voor patiënten als het verbod op het kweken van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek gehandhaafd blijft?
Mijn ambtsvoorganger heeft beschreven tot welke behandelmogelijkheden onderzoek met speciaal daarvoor tot stand gebrachte embryo’s zou kunnen leiden.2 Daar is sindsdien bijgekomen dat erfelijke aandoeningen mogelijk in het embryo al gerepareerd zouden kunnen worden.3 Dit onderzoek met speciaal daarvoor tot stand gebrachte embryo’s bevindt zich nog grotendeels in een vrij fundamentele fase. Daarmee is veelal onduidelijk of de beloften van het onderzoek waargemaakt kunnen worden. Ik kan dan ook niet speculeren over implicaties voor patiënten als dit onderzoek niet kan plaatsvinden. Door in te zetten op alternatieve onderzoekslijnen, waarvoor geen embryo’s tot stand hoeven worden gebracht, kunnen andere routes geëxploreerd worden. Er zijn meerdere wegen die tot resultaten kunnen leiden en het kabinet kiest ervoor om in te zetten op innovatief stamcelonderzoek.
Hoe reflecteert u op de stelling in het artikel dat in het regeerakkoord de suggestie gewekt wordt dat mensen die pleiten voor verruiming niet voor zorgvuldigheid zijn?
Ik herken niet dat het regeerakkoord de suggestie wekt dat mensen die pleiten voor verruiming niet zorgvuldig zouden zijn. Het kabinet vindt een eventuele verruiming van de wet echter pas aan de orde, nadat over deze fundamentele kwestie een brede ethische en maatschappelijke discussie heeft plaatsgevonden.
Op welke wijze kunnen Nederlandse onderzoekers en artsen gebruik maken van de resultaten van onderzoek met gekweekte embryo’s in andere landen, zoals België, Zweden en Engeland? Kunt u aangeven in hoeverre er op dit terrein al wordt samengewerkt door Nederlandse onderzoekers en artsen?
De wetenschap is een internationale aangelegenheid. Onderzoek wordt gepubliceerd in internationale tijdschriften, waartoe Nederlandse onderzoekers toegang hebben. Ik stel me voor dat er inderdaad samengewerkt wordt tussen Nederlandse onderzoekers en wetenschappers in andere landen waar wel embryo’s voor onderzoek gekweekt mogen worden. Ik beschik echter niet over concrete gegevens.
Welke alternatieve initiatieven worden genomen om Nederlandse artsen kennis te laten opdoen over de mogelijkheden om ernstige erfelijke aandoeningen te voorkomen, zodat zij dit kunnen toepassen in hun dagelijkse praktijk?
Het onderzoek waaraan in het artikel gerefereerd wordt, is nog fundamenteel van aard. Zoals te lezen, temperden Nederlandse klinisch genetici de verwachtingen toen een doorbraak uit de Verenigde Staten tot veel media-aandacht leidde. Het repareren van een erfelijke hartaandoening bij een pril embryo in een laboratoriumsetting staat nog ver af van de klinische praktijk. Artsen kunnen zich op de hoogte stellen van dit soort ontwikkelingen via wetenschappelijke vakbladen. Er is voor artsen nog geen noodzaak dit soort kennis tot zich te nemen voor hun huidige dagelijkse praktijk.
Het bericht 'Burgemeesters willen rol als crimefighter' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Burgemeesters willen rol als crimefighter»?1
Ja.
Hebt u inmiddels kennis kunnen nemen van de door de tien regioburgemeesters opgestelde notitie «Proeve van wetgeving, voorkomen en aanpakken van ondermijning»?
Ja.
Bent u het eens met de daar in gedane voorstellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het eens met alle voorstellen? Zo nee, welke voorstellen kunnen wel op uw instemming rekenen? Wat gaat u op (korte) termijn doen om aan die voorstellen tegemoet te komen?
Zoals in het regeerakkoord is aangegeven, vindt het kabinet de aanpak van ondermijnende criminaliteit een belangrijke prioriteit. In mijn brief2 van 1 februari 2018 heb ik aangegeven dat ik uw Kamer op korte termijn de actieagenda Ondermijning zal toesturen. In deze actieagenda zal onder meer informatie worden verstrekt over de ondermijningswetgeving. De signalen en knelpunten in wetgeving, zoals die door partners in het veiligheidsdomein bij mij bekend zijn gemaakt, zullen hierbij worden betrokken. De «Proeve van wetgeving» maakt daar onderdeel van uit.
Bent u het eens met het voorstel om de Gemeentewet zodanig aan te passen dat de burgemeester een expliciete verantwoordelijkheid krijgt bij de bestrijding van ondermijning en georganiseerde criminaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan het wetsvoorstel ter zake tegemoet worden gezien? Zo nee, hoe gaat u dan de burgemeesters helpen in de strijd tegen ondermijning en georganiseerde criminaliteit aangezien burgemeesters tot op heden geen of onvoldoende mogelijkheden hebben om bijvoorbeeld alleen al relevante informatie te delen met de politie in dit kader?
Zie antwoord vraag 3.
De werkwijze van slotenmakers |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de uitzending van EditieNL waarin te zien is hoe slotenmakers in drie verschillende steden zonder enige controle op verzoek van een persoon een deur van een woonhuis openen en zelfs op verzoek het slot vervangen?1
Ja.
Wordt het op deze manier niet erg gemakkelijk gemaakt voor mensen met verkeerde bedoelingen? Is bij u bekend hoe groot het probleem is dat slotenmakers op deze manier deuren hebben geopend voor bijvoorbeeld inbrekers of andere kwaadwillenden?
Ik ben het met u eens dat het mensen met een verkeerde bedoeling gemakkelijk wordt gemaakt indien een slotenmaker niet controleert of de verzoekende persoon daadwerkelijk de bewoner van de betreffende woning is. Uit navraag bij de politie blijkt dat er bij hen geen gevallen bekend zijn waarbij deze methode door inbrekers is gebruikt.
Deelt u de mening dat een slotenmaker zich ervan zou moeten vergewissen dat de persoon die erom vraagt een deur te openen wel de persoon is die daartoe bevoegd is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dat bereiken? Bent u bereid hierover met slotenmakers in gesprek te gaan en hen te wijzen op deze vergewisplicht en de risico’s die er zijn bij de huidige werkwijze?
Ik ben het met u eens dat een slotenmaker moet controleren of degene die vraagt de deur te openen ook de bewoner is.
Ik ga met de branchevereniging(en) van slotenmakers in overleg, om hen te wijzen op het feit dat hun leden bij een opdracht om een deur te openen de opdrachtgever om zijn legitimatie kunnen vragen. Zijn legitimatie kan desnoods ook na het openen van de deur worden ingezien. Eventueel kan de slotenmaker zich er ook op andere wijze van verzekeren dat het inderdaad de bewoner is die de opdracht heeft gegeven.
Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) heeft de bij het Politie Keurmerk Veilig Wonen (PKVW) aangesloten bedrijven inmiddels geïnformeerd over deze methode. Ook worden er door het CCV tips aangereikt hoe te handelen bij een verzoek om een deur open te breken.
Wat is uw reactie op de slotenmaker die in de uitzending zegt hiertoe graag meer mogelijkheden te krijgen?
Het is niet nodig om de slotenmakers meer mogelijkheden te geven. Het gaat hier vooral om bewustwording. Een slotenmaker moet zich ervan bewust zijn dat een klant ook verkeerde bedoelingen kan hebben. Indien de slotenmaker de opdrachtgever niet vertrouwt, kan hij in het uiterste geval altijd de politie bellen.
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op Kamervragen, waarin u aangeeft dat u niet bekend bent met de aanname dat 1 op de 8 vrouwen in haar leven wordt verkracht?1 Zo ja, kent u de Monitor Seksuele Gezondheid 2009 van de Rutgers Stichting waaruit bleek dat 11,7 procent van de geënquêteerde vrouwen is verkracht? Meent u dat dit geen realistisch beeld geeft en kent u andere onderzoeken waarvan u de uitkomst waarschijnlijker acht?
Ik wil voorop stellen dat seksueel geweld onacceptabel is. Mijn beleid is erop gericht dat slachtoffers van seksueel geweld zich altijd kunnen melden bij de politie, een van de Centra Seksueel Geweld of de hulplijn Seksueel Misbruik van Slachtofferhulp Nederland.
Ik heb in de antwoorden op de Kamervragen van 10 november 2017 van de leden Kuiken en Van den Hul aangegeven dat ik niet bekend ben met de aanname dat 1 op de 8 vrouwen in haar leven wordt verkracht. Het onderzoek uit 2009 waar u naar verwijst, maakt melding van dit gegeven en ook van andere feiten die een indicatie geven van de alomtegenwoordigheid van slachtofferschap van seksueel geweld. Inmiddels zijn er recentere gegevens beschikbaar, zoals het onderzoek «Seksuele gezondheid in Nederland» van Rutgers (2017). Daaruit volgt onder meer dat 11% van de vrouwen geslachtsgemeenschap tegen haar wil heeft gehad.
Deze cijfers zijn een extra aansporing om nog sterker in te zetten op de preventie van slachtofferschap van seksueel geweld, het ondersteunen van slachtoffers als hen iets is overkomen en het bevorderen van de meldingsbereidheid van slachtoffers van seksueel geweld. In de brief van 24 november 2017 bent u bericht over de aanpak van seksueel geweld, in het kader van de #MeToo-berichtgeving.2
Deelt u de mening dat inzicht in de omvang van het voorkomen van verkrachting belangrijk is bij het maken van beleid? Hoe wilt u dit inzicht verwerven?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van de constatering in de vanochtend gepubliceerde Monitor Seksuele Gezondheid 2017 dat ruim 20 procent van de vrouwen gedwongen seks heeft gehad of gedwongen seksuele handelingen heeft moeten verrichten?2 Welke maatregelen neemt u zich voor om deze vormen van seksueel geweld te voorkomen en bestrijden?
In mijn brief van 24 november 20174 heb ik aangegeven dat de aanpak van ongewenst seksueel gedrag een inspanning vergt van verschillende onderdelen van de rijksoverheid. Zo is van belang dat de overheid actieve ondersteuning biedt aan een veranderd bewustzijn in de samenleving, waarbij men elkaar aanspreekt op onwenselijk seksueel gedrag. Daartoe wordt ingezet op publieke campagnes zoals bijvoorbeeld de «White Ribbon Campagne» in het kader waarvan mannen worden opgeroepen zich uit te spreken tegen geweld tegen vrouwen. Het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij jongeren is ook een taak van het onderwijs. In het kader van de kerndoelonderdelen «seksualiteit» en «seksuele diversiteit» is het bespreken, stellen en respecteren van wensen en grenzen op de meeste scholen al onderdeel van het onderwijs.
In opdracht van het Ministerie van VWS heeft het RIVM samen met belangrijke stakeholders een actieplan Soa, hiv en seksuele gezondheid 2017–2022 uitgebracht. In dat actieplan zijn doelstellingen en concrete acties rondom preventie van seksuele grensoverschrijdend en seksueel geweld opgenomen, vanuit het perspectief van de publieke gezondheid.
Als er sprake is van een strafbaar feit kan een slachtoffer hiervan altijd melding doen bij de politie of een van de Centra van Seksueel Geweld. Ongewenst seksueel gedrag tussen volwassenen is strafbaar als sprake is van dwang, zoals bij seksueel geweld. Ook is seksuele interactie strafbaar als er misbruik wordt gemaakt van mensen in een kwetsbare positie of toestand, evenals seksuele interactie waarbij misbruik wordt gemaakt van gezag. Om te bezien hoe die meldingsbereidheid kan worden bevorderd vindt binnenkort overleg plaats met de Centra Seksueel Geweld over een op te zetten campagne.
Het bericht ‘Enorm tekort aan wijkverpleegkundigen: “Mijn zoon slaapt op de bank”’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Enorm tekort aan wijkverpleegkundigen: «Mijn zoon slaapt op de bank»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat zorg voor iemand die ongeneeslijk ziek en uitbehandeld altijd direct geleverd moet worden, dus dat er geen wachttijd of wachtlijst gehanteerd mag worden? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Voorop staat dat patiënten de zorg krijgen die nodig is en dat dit tijdig gebeurt. Dit volgt uit de zorgplicht van de zorgverzekeraar. Mensen die problemen ondervinden met de toegang tot wijkverpleegkundige zorg kunnen contact opnemen met hun verzekeraar. Wanneer deze niet met een oplossing komt, kunnen mensen dit melden bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa).
De NZa kan handhavend optreden als blijkt dat een zorgverzekeraar onvoldoende uitvoering geeft aan zijn zorgplicht. Tot nu toe heeft de NZa geen signalen ontvangen dat dit het geval is.
Komend voorjaar komt de NZa met een nieuwe Monitor contractering wijkverpleging. Deze zal ik u met een reactie doen toekomen. Vooruitlopend daarop, en naar aanleiding van de drie moties van Agema en Gerbrands, Marijnissen en van der Staaij uit het dertigledendebat van 26 september 20172, heb ik de NZa verzocht om haar tussentijdse bevindingen te delen. De NZa heeft bevestigd geen signalen te hebben ontvangen dat zorgverzekeraars hun zorgplicht niet nakomen.
Hoe groot is het tekort aan wijkverpleegkundigen op dit moment (in absolute aantallen)? Hoe groot is de totale populatie wijkverpleegkundigen op dit moment?
De meest recente cijfers van het Onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn geven een goed beeld van de totale opgave voor de arbeidsmarkt in de zorg. Deze hebben we u gestuurd met de Kamerbrief van 1 december 2017 (Kamerstuk 29 282, nr. 292). In mijn brief van 1 december (Kamerstuk 2982, nr. 292) en het algemeen overleg arbeidsmarkt op 7 december heb ik een zorgbrede arbeidsmarktaanpak toegezegd. Hiertoe is tevens de motie van het lid De Lange aangenomen (Kamerstuk 29 282, nr. 298). Ik heb toegezegd uw Kamer twee keer per jaar te informeren over de voortgang, in het voorjaar en in het najaar. In het voorjaar zal ik u een actueel beeld geven, uitgesplitst naar de verschillende branches en beroepen, waaronder de wijkverpleegkundige.
Hoe gaat u er voor zorgen dat er nog dit jaar een passende oplossing komt voor het groeiende tekort aan personeel in de wijkverpleegkundige zorg?
Voldoende goed opgeleid personeel is één van de belangrijkste opgaven voor goede zorg. Dit geldt ook zeker voor de wijk, waar steeds meer verpleegkundigen nodig zijn. Het tekort aan wijkverpleegkundigen staat niet op zichzelf. In mijn brief van 1 december (Kamerstuk 29 282, nr. 292) en het algemeen overleg arbeidsmarkt op 7 december heb ik voor dit voorjaar een zorgbrede arbeidsmarktaanpak toegezegd.
Ondertussen werken partijen op regionaal niveau aan regionale actieplannen gericht op het aantrekken, opleiden en behouden van zorgverleners. Ik ondersteun deze actieplannen met middelen voor op-, bij- en nascholing via SectorplanPlus. Er is reeds € 80 miljoen beschikbaar gesteld zodat zorginstellingen extra kunnen investeren in het aantrekken van nieuw personeel.
Ook is er meer geld beschikbaar voor de wijkverpleging. Vanaf 2015 groeit het budget voor de wijkverpleging jaarlijks. In 2018 is voor de wijkverpleging € 250 miljoen meer beschikbaar dan in 2017. Daarnaast is in 2018 € 1,6 miljoen beschikbaar voor de uitvoering van de ontwikkelagenda van de wijkverpleegkundigen bovenop de 1 miljoen die al eerder jaarlijks beschikbaar is gesteld voor richtlijnen. Verder wil ik in het voorjaar van dit jaar met partijen een nieuw hoofdlijnenakkoord voor de komende jaren afsluiten, waarin ook specifiek aandacht is voor de wijkverpleging.
Realiseert u zich dat de mantra van dat mensen zelf zo lang mogelijk thuis willen blijven wonen een farce is als er thuis niet voldoende wijkverpleegkundigen en wijkziekenverzorgenden zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Wijkverpleging/dementie/palliatieve zorg van 25 januari 2018?
Ja.
Justitiële dwalingen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de heer mr. G.J. Knoops om bij herzieningszaken niet het vermoeden dat iemand onschuldig is, maar de vraag of een herziening tot vrijspraak kan leiden bij de Hoge Raad als criterium te laten dienen?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
De heer Knoops refereert aan de bijzondere omstandigheid die zich heeft voorgedaan in de Spelonk-zaak bij het Gemeenschappelijke Hof van Justitie in het Caribisch deel van Nederland. Hoewel de door de heer Knoops aangedragen nieuwe gegevens volgens de advocaat-generaal geen novum opleverde, zag hij toch aanleiding het Hof te adviseren nieuw onderzoek te gelasten onder leiding van de rechter-commissaris. In zijn tussenuitspraak volgde het hof dit advies op en oordeelde dat meer onderzoek nodig was. Op grond van het Wetboek van Strafvordering van het Europese deel van Nederland kan in geval van aanwijzingen dat mogelijk sprake is van een novum, bij de procureur-generaal bij de Hoge Raad om nader onderzoek worden verzocht. De mogelijkheid die door het Gemeenschappelijk Hof in de Spelonkzaak is geboden, is bij de Hoge Raad dus al voorhanden.
Bij de beoordeling van het herzieningsverzoek in de Spelonkzaak heeft het Gemeenschappelijk Hof het novumcriterium toegepast en niet het vermoeden van onschuld noch de vraag of een herziening kan leiden tot vrijspraak.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de heer mr. G.J. Knoops om de beoordeling of bewijsmateriaal opnieuw onderzocht mag worden bij één instantie neer te leggen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
De beoordeling van de vraag of nieuw bewijsmateriaal mag worden onderzocht in het kader van een herzieningsverzoek, ligt feitelijk al grotendeels bij één instantie, namelijk het ressortsparket van het openbaar ministerie (hierna: OM) omdat het in de regel gaat om zaken waarin de onherroepelijke beslissing waarvan herziening wordt verzocht, is genomen door een gerechtshof.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de heer mr. G.J. Knoops om, zoals in de Verenigde Staten al sinds 2004 bij wet is geregeld, bewijsmateriaal niet zonder toestemming van de veroordeelde te vernietigen, zodat onterecht veroordeelden de mogelijkheid behouden om te profiteren van nieuwe wetenschappelijke inzichten?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
DNA-gegevens en vingerafdrukken worden, conform huidige wet- en regelgeving, na een veroordeling automatisch en gedurende lange termijn bewaard. Hetzelfde geldt voor het procesdossier. In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering is voorgesteld om in het nieuwe wetboek een grondslag op te nemen om bij algemene maatregel van bestuur gevallen aan te wijzen waarin inbeslaggenomen voorwerpen die sporen van het strafbaar feit dragen – sporendragers –, in afwijking van de reguliere regels over teruggave, vervreemding en vernietiging van inbeslaggenomen voorwerpen, moeten worden bewaard. De aanbeveling van de heer Knoops zal bij het opstellen van die algemene maatregel van bestuur worden bezien.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de heer mr. G.J. Knoops om het Openbaar Ministerie en de advocatuur nauwer samen te laten werken in herzieningszaken, zoals ook gebeurd is in de Spelonk-zaak?4 Kunt u uw antwoord toelichten?
Na de tussenuitspraak van het Gemeenschappelijke Hof dat nader onderzoek nodig was, heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie toestemming gegeven om vanuit Nederland zes rechercheurs en een advocaat-generaal op de zaak te zetten. Ook met dit team heeft het team van de heer Knoops samengewerkt.
In het Europese deel van Nederland bestaat de mogelijkheid dat de procureur-generaal bij de Hoge Raad een onderzoeksteam formeert om tot verdere onderbouwing van een herzieningsverzoek te komen. Met de uitspraak van de voorzitter van het College van procureurs-generaal is bedoeld dat, voorafgaand aan eventueel onderzoek door de procureur-generaal bij de Hoge Raad, het OM in zaken die zich daarvoor lenen in overleg met de advocatuur wil kijken wat de mogelijkheden zijn voor nadere waarheidsvinding. Er dient dan ten minste sprake te zijn van aanwijzingen dat er concrete omstandigheden zijn die tot een novum kunnen leiden.
Wat wordt concreet bedoeld met de uitspraak van de voorzitter van het College van procureurs-generaal, namelijk «we blijven erover in gesprek» als reactie op de aanbeveling om het Openbaar Ministerie en de advocatuur in herzieningszaken nauwer te laten samenwerken?5
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de aanbevelingen van de heer mr. G.J. Knoops mee te nemen in het evaluatieonderzoek naar de Wet hervorming herziening ten voordele? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek, waarin de wettelijke regeling van het nader onderzoek naar een mogelijk novum al aan een algemene evaluatie wordt onderworpen, is reeds aanbesteed en in uitvoering. De aanbevelingen van de heer Knoops zullen onder de aandacht van de onderzoekers worden gebracht. Het is aan de onderzoekers om te bepalen of de aanbevelingen zullen worden meegenomen.
Kunt u garanderen dat de motie-Van Nispen c.s. over voorstellen om justitiële dwalingen makkelijker te kunnen herstellen voor het zomerreces van 2018 wordt uitgevoerd?6 Zo nee, waarom niet? Wat is de stand van zaken van het evaluatieonderzoek naar de Wet hervorming herziening ten voordele en daarmee de uitvoering van genoemde motie?
Het evaluatieonderzoek moet eerst worden afgerond. De toezeggingen die de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie ter uitvoering van de motie heeft gedaan, zullen daarbij worden betrokken. Over de resultaten van het onderzoek zal naar verwachting niet eerder dan eind 2018 worden gerapporteerd.
Het bericht ‘Experts: overheid moet ingrijpen bij internetapparaten’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Kees Verhoeven (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Experts: overheid moet ingrijpen bij internetapparaten»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de oproep van Amerikaanse internetexperts om de op dit moment gebrekkige beveiliging van op internet aangesloten apparaten te verbeteren?
Het beeld dat de Amerikaanse internetexperts schetsen is herkenbaar. Zoals reeds in de beantwoording van Kamervragen over de onveiligheid van «Internet of Things» in Nederland2 is aangegeven is «de toenemende dreiging vanuit aan internet aangesloten apparaten oftewel IoT reeds genoemd in o.a. het Cyber Security Beeld Nederland (CSBN) 2017. Het CSBN wordt jaarlijks vastgesteld door de NCTV en biedt inzicht in de belangen, dreigingen, weerbaarheid en daarmee samenhangende ontwikkelingen op het gebied van cybersecurity over de periode mei 2016 tot en met april 2017. Hieruit blijkt ook dat een intensivering van het beleid om deze onveiligheid te bestrijden noodzakelijk is. Zowel de Europese Commissie (EC) als het kabinet onderkent de noodzaak hiertoe».
Om te bevorderen dat IoT-apparaten beter worden beveiligd, stelt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat in samenspraak met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, andere departementen en private partijen thans een roadmap veilige hard- en software op. Hierin wordt bezien welke combinatie van instrumenten effectief bijdraagt aan de veiligheid van (het gebruik) van hard- en software, zoals bewustwording, certificering en aansprakelijkheid. Bij deze analyse wordt onder meer het recente advies3 inzake de cybersecurity van Internet of Things (IoT) van de Cyber Security Raad betrokken. Om onder andere de samenhang met de in het regeerakkoord aangekondigde cybersecuritystrategie te behouden, zal de roadmap in dit voorjaar naar verwachting aan de uw Kamer worden aangeboden.
Op 13 september 2017 heeft de Europese Commissie een ontwerpverordening4 gepubliceerd, waarin de Commissie onder meer een voorstel doet voor het inrichten van een Europees kader voor cyberbeveiligingscertificering voor ICT-producten en -diensten. In het BNC-fiche van 20 oktober 20175 over deze ontwerpverordening, heeft het kabinet aangegeven dat het voorstel van de Europese Commissie aansluit bij de Nederlandse inzet op het gebied van de digitale interne markt en de rol van certificering. Maar zoals in het BNC-fiche wordt weergegeven zijn er ook aandachtspunten. Deze worden in de inmiddels lopende onderhandelingen ingebracht.
Ziet u mogelijkheden om de verkoop van onvoldoende veilige internetapparaten beter te reguleren, bijvoorbeeld door de verkoop van bewezen onveilige apparaten in Nederland te verbieden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te pleiten voor een Europees keurmerk dat dient ter waarborging van de veiligheid van internetapparaten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre richten bewustwordingscampagnes als Alert Online en www.veiliginternetten.nl op de gevaren van internetapparaten? Kan een gerichte bewustwordingscampagne over dit onderwerp van nut zijn? Zo nee, waarom niet?
De ministeries van Justitie en Veiligheid en van Economische Zaken en Klimaat zetten al regelmatig middelen zoals voorlichtingscampagnes in om de bewustwording rondom digitale veiligheidsrisico’s en wat daartegen gedaan kan worden te vergroten. Zo is er de voorlichtingscampagne Alert Online, een initiatief dat de overheid, het bedrijfsleven, onderwijs, wetenschap en consumenten in Nederland faciliteert en stimuleert samen te werken aan cybersecurity én hen meer cyber secure te laten handelen. Een ander voorbeeld is het publiek-private initiatief Veiliginternetten.nl waarin de overheid samenwerkt met het bedrijfsleven aan de weerbaarheid van de Nederlandse samenleving in het digitale domein. De website www.veiliginternetten.nl is het kanaal om burgers en bedrijfsleven voor te lichten over en handelingsperspectieven te bieden voor (het voorkomen van) ICT-incidenten als malware en softwarelekken, maar ook ze bewust te maken van verschillende kwetsbaarheden.
In het regeerakkoord is structureel 95 miljoen euro gereserveerd voor cybersecurity, verdeeld over de departementen Justitie en Veiligheid (NCTV), Defensie (MIVD), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (AIVD), Buitenlandse Zaken, Infrastructuur en Waterstaat en Economische Zaken en Klimaat. Een deel van dit geld zal worden ingezet voor bredere voorlichtingscampagnes over dit onderwerp. Daarnaast zal in de eerdergenoemde roadmap digitaal veilige hard- en software ook het instrument bewustwordingscampagnes een plaats hebben.
Hoe is de aansprakelijkheid van producenten van onveilige internetapparaten op dit moment geregeld? Kunnen producenten van onveilige apparaten aansprakelijk worden gesteld voor geleden schade veroorzaakt door botnets die gebruik maken van deze apparaten? Zo nee, dient de wetgeving dan niet aangepast te worden?
Het bericht dat kleine vliegvelden vrij spel zijn voor criminelen |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend het bericht «Klein vliegveld biedt vrij spel aan criminelen»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel capaciteit, zowel in manschappen als financieel, de marechaussee momenteel mist om de kleinere luchthavens in Nederland ook voldoende te beveiligen en te bewaken?
De Koninklijke Marechaussee (KMar) is verantwoordelijk voor de uitvoering van het grenstoezicht op de luchthavens die zijn aangewezen als grensdoorlaatpost2. Dit is niet het geval op de overige, kleinere luchthavens (waarvan een aantal wordt genoemd in het bericht van vraag3 waar geen grenstoezicht plaatsvindt. Op die luchthavens is de Politie verantwoordelijk voor de uitvoering van de politietaak. Daarnaast heeft de Douane een toezichthoudende taak. De inzet en aansturing van de KMar voor de uitvoering van de grenscontroles, ook op de kleine luchthavens, wordt landelijk bepaald door het Landelijk Tactisch Commando (LTC). De vluchten van en naar Schengen worden op de kleinere luchthavens administratief gecontroleerd in de systemen, waaronder het Schengeninformatie systeem. Op basis van de administratieve controle bepaalt het LTC of op de kleinere luchthavens een fysieke controle moet worden uitgevoerd.
Wat betreft capaciteit is, zoals eerder aan uw Kamer is gemeld, de druk op de KMar in de afgelopen jaren flink toegenomen als gevolg van o.a. de groei van het aantal passagiers op luchthavens. In reactie hierop heeft het kabinet Rutte II middelen vrijgemaakt voor de structurele versterking van de personele KMar-capaciteit (en verdere digitalisering van paspoortcontroles) die onder andere ook ingezet zal worden voor de uitvoering van het grenstoezicht.
Kunt u aangeven welke wetgeving veranderd moet worden, zodat digitale verstrekkingen van meldingen wel verplicht worden? Wat gaat u daar aan doen?
In artikel 2.3.1. van bijlage VI van de Schengengrenscode is bepaald dat bij particuliere vluchten uit of naar derde landen de gezagvoerder aan de grenswachters van de lidstaat van bestemming en, in voorkomend geval, van de lidstaat van de eerste binnenkomst, vóór het opstijgen een «algemene verklaring» (general declaration 4) verstrekt. De wijze van verstrekking en de indieningstermijn zijn echter niet verder omschreven. Ter uitvoering van de controletaak is het gewenst dat de informatie een voorgeschreven aantal uur voor binnenkomst in het Schengenland digitaal wordt aangeleverd. Een meer dwingende regel voor het verstrekken van deze informatie zou in de nationale regelgeving kunnen worden opgenomen.
Deelt u de mening van de leden van de PVV-fractie dat de grenzen zo spoedig mogelijk dicht moeten en grenscontroles de hoogste prioriteit moeten krijgen voor defensie? Zo nee, waarom niet?
Afgezien van de vraag of het zo spoedig mogelijk dicht doen van alle Nederlandse binnengrenzen praktisch en juridisch haalbaar is, deelt het kabinet de mening van de PVV-fractie niet. Zoals beschreven in het regeerakkoord vindt het kabinet het belangrijk dat er in Nederland goede grenscontroles bij de buitengrenzen van de lucht- en zeehavens plaatsvinden. Daarom wordt de capaciteit van de Koninklijke Marechaussee ten behoeve van haar grensbewakingstaak uitgebreid.
Deelt u de mening dat dergelijke berichtgeving ook duidelijk maakt dat het kabinet Rutte III niet in staat is zijn eigen grenzen en luchthavens te bewaken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Door de politie afgelegde huisbezoeken aan aardbevingsdemonstranten |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat mensen die van plan waren te demonstreren tijdens het bezoek van de Minister van Economische Zaken aan Groningen de politie op huisbezoek kregen?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Wat was de precieze aanleiding en rechtsgrond voor deze politiebezoeken? Waarom is niet voor minder ingrijpende maatregelen gekozen, bijvoorbeeld door betrokkenen gewoon even te bellen?
Deelt u de mening dat het in politie-uniform thuis opzoeken van demonstranten een intimiderende indruk maakt en afbreuk doet aan de grondwettelijk verankerde demonstratievrijheid? Zo nee, waarom niet?
Welke maatregelen neemt u zich voor om herhaling van dit soort politiebezoeken te voorkomen?
Het bericht ‘Kans op onnodig betalen van leges steeds groter’ |
|
Helma Lodders (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Kans op onnodig betalen van leges steeds groter»?1
Ja.
Heeft u zicht op hoeveel gemeenten nog met verouderde bestemmingsplannen werken die ook niet zijn verlengd? Zo nee, op welke manier houdt u dan toezicht op uitvoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro)? Bent u bereid om in kaart te brengen hoeveel gemeenten werken met verouderde bestemmingsplannen en waar bij ondernemers en of burgers ten onrechte leges worden geheven?
Het is mij niet bekend hoeveel gemeenten nog met verouderde en/of niet verlengde bestemmingsplannen werken. Om dit in beeld te brengen zou een gedetailleerd onderzoek moeten plaatsvinden. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeenten om te zorgen voor actuele bestemmingsplannen en geldige heffingsgrondslagen.
Op basis van de Wet revitalisering generiek toezicht (Wrgt) is het aan de provincies om er op toe te zien dat de gemeenten de hen toebedeelde taken op de juiste wijze uitoefenen. Het Rijk speelt hierbij geen rol. Indien de provincies in dit verband onvolkomenheden constateren, kunnen ze de gemeente(n) daarop aanspreken. Daarnaast is het aan de betreffende gemeenteraad om op te treden als de ondernemers en burgers die zij vertegenwoordigen met dergelijke leges worden geconfronteerd.
Kunt u op basis van het antwoord op vraag 2 een schatting maken van de omvang van het aantal onjuist geïnde leges?
Nee.
Wat vindt u van het feit dat – in dit geval – de gemeente Berkelland leges heft, terwijl het bestemmingsplan verouderd is en de Wet ruimtelijke ordening dit niet toestaat?
In artikel 3.1, vierde lid van de Wro is duidelijk bepaald dat het niet is toegestaan om leges in te vorderen wanneer het bestemmingsplan meer dan tien jaar oud is. Hier moet ook heffen van leges onder worden verstaan2. In de model-legesverordening van de VNG wordt naar dit artikel verwezen. Wat mij betreft kan er dan ook geen enkel misverstand over bestaan dat het niet is toegestaan om leges aanslag op te leggenindien een geldige grondslag daartoe ontbreekt. Ik keur het daarom af als gemeenten desondanks tot heffing overgaan.
Tegelijkertijd is de aanwezigheid van een geldige grondslag een gemeentelijke verantwoordelijkheid en is het in eerste instantie een taak van de gemeente(raad) om hiervoor te zorgen. Ondernemers (en particulieren) die van mening zijn dat ten onrechte leges zijn ingevorderd, dienen zich dan ook tot de gemeente te wenden. Indien de leges nog niet zijn betaald, kan bezwaar worden gemaakt tegen het opleggen daarvan.
Deelt u de mening dat gemeenten bij een verouderd bestemmingsplan, dat niet is verlengd, geen leges in rekening zouden mogen brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de Wro in deze voldoende duidelijk? Wat kunt u doen om de benadeelde ondernemers tegemoet te komen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of de heffing die wordt opgelegd bij een verouderd, niet verlengd, bestemmingsplan onherroepelijk wordt als er geen bezwaar is aangetekend? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, waar kan de onduidelijkheid ontstaan zoals die in het in vraag 1 genoemde artikel is omschreven? Bent u bereid eventuele onduidelijkheid weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Na het verlopen van de bezwaartermijn staat een aanslag vast, ook indien de aanslag op een verouderd, niet verlengd bestemmingsplan is gebaseerd. Als na het verlopen van de bezwaartermijn een bezwaarschrift of een verzoek om kwijtschelding/teruggave wordt ingediend kan een gemeente ambtshalve besluiten de aanslag te verlagen. Gemeenten maken hiervoor beleidsregels. Ook in de gevallen waarin de gemeentelijke beleidsregels voor ambtshalve teruggaaf streng zijn, zouden gemeenten, gelet op de strijd met de wet, in deze gevallen ruimhartig moeten zijn en een ambtshalve vermindering moeten overwegen. Hierbij zij opgemerkt dat een «vermindering» ook volledige kwijtschelding of teruggave van de leges kan betreffen.
Het bericht dat de buste van Johan Maurits is weggehaald uit de foyer van het Mauritshuis |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Buste Johan Maurits weg uit foyer Mauritshuis»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat het bestuur van het Mauritshuis in Den Haag heeft besloten om de buste van notabene de naamgever van het museum, Johan Maurits, te verplaatsen vanwege de groeiende maatschappelijke discussie over het slavernijverleden?
In de media heeft het bestuur van het Mauritshuis uitgelegd dat de verplaatsing van dit beeld onderdeel is van een bredere herziening door het museum om het verhaal en de betekenis van Johan Maurits in context te presenteren, zowel op zaal, als op hun website en via andere publieksactiviteiten. Ik laat aan het Mauritshuis over op welke wijze zij de kunst en de geschiedenis willen presenteren en integreren in hun publieksactiviteiten.
Deelt u de mening dat het verwijderen van beelden van markante figuren uit de Nederlandse geschiedenis geen enkele bijdrage levert aan de maatschappelijke discussie? Zo nee, kunt u een toelichting geven?
Ik stel vast dat in dit geval geen sprake is van het verwijderen van een markant figuur uit de Nederlandse geschiedenis. De presentatie van deze figuur is sinds januari 2017 uitgebreid en in een herziene historische context gepresenteerd.
Wat vindt u van het feit dat steeds meer musea en gemeenten overwegen om beelden en namen van onder andere zeehelden te verwijderen of te wijzigen? Deelt u de mening dat de geschiedenis niet uitgewist dient te worden en we moeten stoppen om het verleden naast de huidige maatschappelijk meetlat te leggen? Zo nee, kunt u een toelichting geven?
Het anders bezien van de geschiedenis is onlosmakelijk verbonden met het debat over geschiedenis zelf. De discussie over de betekenis van figuren en gebeurtenissen uit onze vaderlandse geschiedenis wordt voortdurend gevoed door nieuwe inzichten. Dat gemeenten en publieke culturele organisaties zoals musea reageren op deze maatschappelijke discussie vind ik wenselijk. Musea als het Mauritshuis kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan dergelijke maatschappelijke discussies en deze van extra context, reflectie en verdieping voorzien.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat dergelijke beelden of namen uit musea of het straatbeeld verdwijnen, omdat een selecte groep van mening is dat de geschiedenis op deze wijze herschreven dient te worden?
Ik stel via de culturele basis infrastructuur musea in staat om de Nederlandse geschiedenis te presenteren voor een breed publiek in samenwerking met tal van andere organisaties en initiatieven. Ik laat het aan de culturele instellingen over op welke wijze zij hier invulling aan geven, zowel binnen als buiten de instellingen. Ik hecht er aan dat zij op deze wijze een eigen bijdrage van reflectie en verdieping leveren aan een open en inclusief maatschappelijk gesprek over de Nederlandse geschiedenis.
Het bericht ‘Hap, slik en weg is het insectenbedrijf’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Hap, slik en weg is het insectenbedrijf»?1
Ja.
Bent u ook van mening dat het eten en voeren van krekels en meelwormen voedzaam is en beter voor de planeet dan het eten van vlees?
Ik ben van mening dat krekels en meelwormen voedzaam zijn. Hun impact op de planeet is veelal lager dan die van vlees. Bepaalde insecten mogen mits op de juiste wijze geteeld en gevoerd al in visvoer worden verwerkt. Voor humane consumptie is vanwege de mogelijke voedselveiligheidsrisico’s een toelating volgens de Europese Novel Food regelgeving nodig.
Ziet u in dit verband kansen voor de kweek van insecten om bij te dragen aan de transitie naar kringlooplandbouw?
De kweek van insecten, die op de lijst van voor productie te houden dieren van het Besluit houder van dieren voorkomen, kan bijdragen aan de transitie naar een kringlooplandbouw. Wel moet rekening worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving. Zo is bijvoorbeeld het gebruik van afval of dierlijke mest als voeding voor de insecten nu niet toegestaan vanwege mogelijke risico’s voor de volksgezondheid en diergezondheid. Bepaalde reststromen uit de voedingsindustrie zijn wel toegestaan als voedingsbron voor insecten wanneer deze aan de diervoederregeling voldoen.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) er alles aan heeft gedaan om op tijd een exportvergunning af te geven, maar dat dit kennelijk te langzaam is gegaan vanwege onduidelijkheid in de (Europese) regelgeving, zoals uit het artikel valt af te leiden? Hoe ziet u dat?
Ja, de NVWA heeft een exportcertificaat ontwikkeld om export mogelijk te kunnen maken. Om de exportpositie van Nederland te borgen ligt bij de NVWA als toezichthouder de taak om zorgvuldig af te wegen óf en hoe zij door afgifte van een exportcertificaat kan verklaren dat wordt voldaan aan de voorwaarden die derde/tweede landen stellen aan Nederlandse producten. Wegens initiële onduidelijkheden en het feit dat Zwitserland aanvullende voorwaarden stellen aan het product, waarvoor de toezichtsystematiek moest worden uitgebreid, had de NVWA daar voor wat betreft dit product meer tijd voor nodig.
Bent u ook van mening dat de wetgeving onduidelijk en vaag is en achter de ontwikkelingen aanloopt?
De insectenkweek is een innovatieve sector die sterk in opkomst is. De sector heeft te maken met de bestaande Europese en nationale wetgeving voor landbouwhuisdieren, die oorspronkelijk niet voor de insectensector is opgesteld. In 2015 heeft de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) het advies «Risk profile related to production and consumption of insects as food and feed» uitgebracht. Nog niet alle vragen ten aanzien van risico’s voor de volksgezondheid of diergezondheid zijn beantwoord. Zo is nog onvoldoende bekend wat de gezondheidsrisico’s zijn van het kweken van insecten op substraten als afval en dierlijke mest. Nader onderzoek naar deze effecten is in uitvoering. Afhankelijk van de resultaten hiervan zal de Europese Commissie voorstellen doen voor wijziging van Europese regelgeving. Vanaf juli 2017 is het toegestaan om insecten als voer in de visindustrie te gebruiken. Daarmee zijn ook de wettelijke kaders verduidelijkt waaraan de insecten en substraten, waarop deze insecten worden gekweekt, moeten voldoen. De volgende stap zal zijn om insectenmeel als veevoer in de pluimvee- en varkenshouderij in te kunnen zetten wanneer dit vanuit een oogpunt van volksgezondheid, voedselveiligheid en diergezondheid verantwoord is en geborgd kan worden. Deze discussie hangt samen met het huidige verbod op het voeren van hoogwaardige dierlijke eiwitten aan pluimvee en varkens.
Insecten als levensmiddelen moeten voldoen aan alle bestaande EU regelgeving ten aanzien van voedselveiligheid. Daarnaast zijn gehele dieren (en daardoor hele (dode) insecten) voor humane consumptie expliciet opgenomen in de Nieuwe Voedingsmiddelen Verordening (EG) Nr. 2015/2283. Deze verordening bevat een overgangstermijn tot 1 januari 2020 voor gehele insecten die al rechtmatig op de EU markt zijn. Dat houdt in dat deze insecten voor die tijd toegelaten moeten zijn als nieuwe voedingsmiddelen. De recent gepubliceerde uitvoeringsverordening (EU) 2017/2469 stelt vast dat de aanvraag voor toelating vóór 1 januari 2019 moet zijn ingediend bij de Europese Commissie.
Ziet u nog meer voorbeelden hiervan in relatie tot het voeren van insecten aan dieren of voor menselijke consumptie?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u kansen voor de agrarische sector in Nederland voor innovaties op het gebied van insecten?
Het is aan marktpartijen om kansen voor innovaties op het gebied van insecten te zien en te benutten. De eerste startups op het gebied van insectenkweek schalen op en professionaliseren. En er treden nieuwe insectenkwekers toe tot deze markt. De verwerkte insecten worden afgezet in onder andere de feed, food en farma sector. Ondernemers dienen zich er goed van bewust te zijn dat zij moeten voldoen aan bestaande Europese en nationale wetgeving op het terrein van voedselveiligheid, diergezondheid, leefomgeving en exportcertificering.
Bent u bereid om in navolging van Vlaanderen bedrijven actief te gaan bijstaan bij juridische problemen met dergelijke innovaties, vooral als het gaat om export?
In het kader van de Green Deal Insecten voor Food Feed en Farma hebben de rijksoverheid en de Verenigde Nederlandse Insectenkwekers (Venik) sinds 2012 samen gewerkt om innovatieve duurzame kansen te benutten en juridische knelpunten op te lossen. Op deze wijze is het via de Europese verordening 2017/893 mogelijk gemaakt om insecten als voer in de visindustrie te gebruiken.
Tevens gaat mijn ministerie op korte termijn in gesprek met de Venik over de benodigde informatie voor het verkrijgen van exportcertificaten en over veterinaire handelsbarrières waar bedrijven mee geconfronteerd worden bij het verkrijgen van veterinaire markttoegang in derde landen.
Het bericht 'Franse regering wil strengere regels voor Bitcoin' |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Franse regering wil strengere regels voor Bitcoin»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de Franse Minister van Financiën, Bruno Le Maire, dat cryptomunten kunnen worden gebruikt om bijvoorbeeld de belasting te ontduiken of het terrorisme te financieren?
Ja, die zorgen deel ik grotendeels. Transacties met cryptovaluta brengen vanwege hun beoogde anonieme karakter een verhoogd risico op witwassen of financieren van terrorisme met zich mee. Bij brief van 19 december 2017 is uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de eerste nationale risicoanalyses met betrekking tot witwassen en financieren van terrorisme2. In mijn brief aan uw Kamer «appreciatie ontwikkelingen cryptovaluta» ga ik verder in op de maatregelen die deze risico’s moeten ondervangen.
De waarde in het economisch verkeer van alle tegoeden die worden gehouden in cryptomunten moet door particulieren in aanmerking worden genomen op de peildatum van het betreffende belastingjaar voor de bepaling van de omvang van de rendementsgrondslag in box 3 van de inkomstenbelasting. Belastingplichtigen zijn zodoende verplicht deze tegoeden op te geven. Dit geldt ook voor winst uit onderneming en resultaat uit overige werkzaamheden verband houdend met cryptovaluta. De voorziene wijzigingen van de vierde anti-witwasrichtlijn dragen naar verwachting ook bij aan het voorkomen van belastingontduiking.
Deelt u de mening dat Bitcoin vooralsnog een belegging is van de hoogste risicocategorie, waarbij het niet ondenkbaar is dat beleggers hun gehele inleg kunnen kwijtraken? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat beleggen in cryptomunten, vanwege het risicovolle karakter, op een vergelijkbare wijze gereguleerd zou moeten worden als andere risicovolle financiële producten, zoals bijvoorbeeld aandelen en opties? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in een eerdere beantwoording3 heb aangegeven, is de aankoop van cryptovaluta een investering waar risico’s aan kleven. Het is niet zonder reden dat nationale en Europese toezichthouders herhaaldelijk oproepen om de risico’s van investeringen in cryptovaluta zorgvuldig te wegen: bezint eer gij begint. Anders dan bij spaargeld valt de inleg hier niet onder het depositogarantiestelsel. Realiseer je dat en bedenk je of je het geld kan missen als de waarde verdampt; ik heb deze oproep inmiddels ook meermalen publiekelijk gedaan.
Gezien het decentrale en grensoverschrijdende karakter van cryptovaluta ligt een verbod op cryptovaluta niet voor de hand. Een verbod kan naar verwachting onvoldoende worden gehandhaafd.4 Ik pleit er zodoende voor om cryptovaluta binnen een passend regelgevend kader te brengen en langs die weg oneigenlijk gebruik aan te pakken, maar de potentie van de techniek daarbij te behouden. Vanwege het grensoverschrijdend karakter van de handel in cryptovaluta is het nodig om hierbij in te zetten op een gecoördineerde internationale aanpak. Een Nederlandse alleingang op het gebied van regulering kan leiden tot legitimering van activiteiten zonder dat er effectieve handhaving mogelijk is. In internationaal verband zie ik daarbij steeds meer draagvlak en urgentie ontstaan. Zo hebben de Franse en Duitse ministers van Financiën en centralebankpresidenten inderdaad opgeroepen tot bespreking van cryptovaluta in G20-verband. Nederland steunt dit initiatief en wil een voortrekkersrol spelen binnen de Europese en internationale aanpak van cryptovaluta. Zodoende zal ik in de EU met gelijkgestemde lidstaten de mogelijkheden voor verdere regelgevende stappen bespreken.
Parallel aan een gecoördineerde internationale aanpak wil ik stappen zetten op gebied van consumentenbescherming alsmede het voorkomen en bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering rondom cryptovaluta. In mijn eerdergenoemde brief aan uw Kamer ga ik daar nader op in.
Welke maatregelen heeft de Nederlandse regering reeds genomen of is de Nederlandse regering voornemens te nemen, teneinde te anticiperen op regulering van cryptomunten op nationaal en/of internationaal niveau?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid aansluiting te zoeken bij het Franse initiatief inzake cryptomunten, teneinde een passende regulering van cryptomunten op internationaal niveau te bespoedigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bewegwijzering voor het opladen van elektrische auto’s langs de autosnelweg |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Strijd om «nieuwe tanken» barst los»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Klopt de bewering dat Rijkswaterstaat weigert bewegwijzeringsborden voor oplaadstations voor elektrische auto’s te plaatsen langs autosnelwegen? Zo ja, welke redenering ligt hieraan ten grondslag?
Rijkswaterstaat heeft besloten een apart pictogram in te voeren zodat voor weggebruikers duidelijk is op welke locaties langs de rijkswegen naast fossiele brandstoffen ook alternatieve brandstoffen zijn te verkrijgen. Er komen daarmee bewegwijzeringsborden met een pictogram dat voor alle alternatieve brandstoffen geschikt is. Ik vind dat belangrijk omdat relatief nieuwe alternatieve brandstoffen in opmars zijn, zoals waterstof. Om te voorkomen dat de automobilist in de toekomst geconfronteerd wordt met diverse symbolen is door het CROW, een onafhankelijk platform van wegbeheerders experts, bepaald dat er één symbool komt voor alternatieve brandstoffen.
Naast bewegwijzeringsborden met dit pictogram is het voor exploitanten van laadinfrastructuur, evenals pomphouders en wegrestaurants al langere tijd mogelijk om hun logo op een wit bord onder de bewegwijzeringsborden langs de snelweg te laten bevestigen. Hiervoor hoeft een exploitant niet te wachten totdat Rijkswaterstaat een bord vervangt. Deze kan dus al eerder, op eigen initiatief en eigen kosten, een aankondiging laten plaatsen via een opdracht aan de Nationale Bewegwijzeringsdienst.
Deelt u de mening dat informatie over de mogelijkheid tot het opladen van elektrische auto’s even belangrijk is als informatie over het tanken van benzine, diesel of lpg?
Elke automobilist, of dat nu een elektrische rijder is of een benzine rijder is, is er bij gebaat als hij weet waar hij kan laden of tanken. Vanuit Europese regelgeving is het verplicht gesteld om inzichtelijk te maken waar alternatieve brandstoffen getankt of geladen kunnen worden2. Dat kan op verschillende manieren, dus via apps of via in-car technologie, via een website of bewegwijzering.
Klopt de berichtgeving dat vanwege budgettaire overwegingen alleen nieuwe borden worden uitgerust van een pictogram voor alternatieve brandstoffen? Zo ja, kunt u een raming geven van het aantal te vervangen borden én bijbehorende kosten tot 2023?
Voor het vervangen of plaatsen van borden moet, in verband met de veiligheid, de weg worden afgezet. Dit brengt kosten met zich mee en veroorzaakt overlast voor de weggebruikers. Op dit moment is het niet noodzakelijk om alle bestaande borden te vervangen. Veel rijders van voertuigen op alternatieve brandstoffen maken gebruik van apps om te weten waar hun dichtstbijzijnde oplaad- of tankpunt is en zijn daardoor niet afhankelijk van de bewegwijzering. Het overgrote deel van de laadsessies vindt ook thuis plaats of op het werk. Daarom is er voor gekozen aan te sluiten bij de reguliere vervanging van de bewegwijzering. Op plaatsen waar alternatieve brandstoffen getankt of geladen kunnen worden, zullen deze voorzien worden van het nieuwe logo voor alternatieve brandstoffen. De kosten voor de reguliere vervanging van borden zijn onderdeel van de budgetten van Rijkswaterstaat voor de komende jaren. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangaf, hoeft een exploitant van een laadstation niet te wachten op de vervanging van een bord door Rijkswaterstaat. Een exploitant heeft de mogelijkheid om op eigen kosten zijn logo te laten aanbrengen op het witte onderbord op 1.500 meter vóór de locatie.
Kunt u aangeven op welke manier de huidige borden kunnen worden voorzien van een pictogram voor alternatieve brandstoffen en wat de kosten hiervoor zijn?
Bestaande borden worden van een nieuw pictogram voor alternatieve brandstoffen voorzien. Het aanpassen van het pictogram, uitgaande van 80 locaties, kost ongeveer € 600.000. Voor elke locatie die er de komende jaren bijkomt, moeten de borden ook weer aangepast worden. De kosten blijven dus doorlopen.
Deelt u, gezien de ambities van deze regering op het gebied van schone mobiliteit, de mening dat er op zeer korte termijn moet worden begonnen met het aanpassen van bewegwijzeringsborden voor voertuigen die rijden op alternatieve brandstoffen? Zo ja, welk tijdpad heeft u daarbij voor ogen?
Bij de eerstvolgende vervanging van bewegwijzering, zal Rijkswaterstaat, daar waar relevant, de borden voorzien van een pictogram voor alternatieve brandstoffen. Alternatieve brandstoffen zijn voor hun introductie niet afhankelijk van verwijzing langs de weg, hetgeen de praktijk van de afgelopen jaren bewijst. Er zijn inmiddels veel effectieve manieren waarop eigenaren van auto’s worden geïnformeerd over waar alternatieve brandstof te verkrijgen is. Mensen die elektrisch rijden kunnen gebruik maken van laadfaciliteiten als zij beschikken over een app. Diezelfde app laat ook exact zien waar geladen kan worden. Daarnaast zijn de meeste elektrische voertuigen uitgerust met online informatiesystemen die de laadpunten aangeven. Ook is er www.laadpalen.nl waarop de locaties staan van alle laadpalen in Nederland. Voor CNG-rijders is er https://groengas.nl/rijden-op-groengas/tanklocaties-kaart. Voor rijders op waterstof zullen dergelijke informatievoorzieningen naar verwachting door de markt ook worden ontwikkeld naarmate het gebruik van deze alternatieve brandstof toeneemt.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat er daarbij specifiek wordt verwezen naar de mogelijkheid tot het opladen van elektrische auto’s, gezien het grote aantal elektrische voertuigen en de verwachte stijging hiervan?2 Zo nee, waarom niet?
Naast elektriciteit zijn er meerdere soorten alternatieve brandstof. Om te voorkomen dat de automobilist in de toekomst geconfronteerd wordt met diverse symbolen is door het CROW, een onafhankelijk platform van wegbeheerders experts, bepaald dat er één symbool komt voor alternatieve brandstoffen. Dit is in lijn met één symbool voor benzine en diesel.
Het bericht ‘Meer gemeenten ruilen e-mail om voor online formulier’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Meer gemeenten ruilen e-mail om voor online formulier»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat steeds meer gemeenten digitaal alleen nog via een online formulier bereikbaar zijn?
Veel bedrijven, instellingen en overheidsorganisaties bieden op hun website een algemeen contactformulier aan. Dit is een blanco webformulier waarin vrij tekst kan worden ingevoerd. Het voordeel van een contactformulier boven het gebruik van e-mail is dat in een contactformulier contextuele vragen worden gesteld waarvan de antwoorden eraan bijdragen dat de gestelde vraag snel en goed kan worden afgehandeld. Het gaat daarbij om gegevens als onderwerp, telefoonnummer, adres e.d. Het vervangen van een e-mailadres door een contactformulier hoeft dan ook geen afbreuk te doen aan de bereikbaarheid. Dan moet echter wel aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. Zo moet het formulier voldoende ruimte bieden om een tekst van enige omvang in te voeren, moet het mogelijk zijn om bijlagen bij te voegen, en dient de gebruiker niet te worden verplicht om vragen te beantwoorden die voor de afhandeling van het verzoek niet noodzakelijk zijn. Het signaal dat contactformulieren deze ruimte in de praktijk soms niet blijken te bieden neem ik serieus. Gemeenten hebben over het algemeen een multi-middelenstrategie waarin bewuste keuzes worden gemaakt op basis van klantervaring en efficiënte werkprocessen. De bevindingen uit het onderzoek «Bereikbaarheid Gemeenten» van Wij Verdienen Beter zal ik dan ook meenemen bij de verdere vorming van de brede agenda digitalisering van het openbaar bestuur. In het kader hiervan worden overheidsbreed gesprekken gevoerd waarbij wij deze resultaten ook zullen meenemen.
Deelt u de mening dat (digitale) toegankelijkheid van overheden van groot belang is? Zo ja, hoe kan voorkomen worden dat de toegankelijkheid afneemt bij het gebruik van online formulieren?
De toegankelijkheid van overheden is uitermate belangrijk. In het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat het gebruik van online formulieren de toegankelijkheid zelfs kan vergroten, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
Denkt u dat onpersoonlijke digitale formulieren voor burgers drempelverhogend werken bij het in contact komen met de overheid?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat sommige gemeenten overbodige persoonsgegevens vragen aan burgers die de gemeente digitaal willen benaderen? Hoe past dit in het streven van het kabinet om bijvoorbeeld onnodige geslachtsregistratie zoveel mogelijk te beperken?
Op grond van de privacywetgeving mogen gemeenten niet meer persoonsgegevens van burgers vragen dan noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verzameld. Afhankelijk van de aard en het onderwerp van het contact kan het noodzakelijk zijn om meer of minder persoonsgegevens te verwerken. Het is aan de gemeente om de noodzaak te onderbouwen en de verwerking van persoonsgegevens te verantwoorden.
Het kabinet is in contact met onder meer de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken om gemeentelijk beleid dat erop is gericht om de verplichte vermelding van het geslacht op formulieren zoveel mogelijk te beperken landelijk te stimuleren. Ik verwijs hierbij naar de Kamerbrief van de ministers van VenJ en OCW van 23 december 2016 (Kamerstuk 27 859, nr. 99, p. 10–11).
Deelt u de mening dat personen zonder Burgerservicenummer of DigiD (expats en vluchtelingen) overheden digitaal moeten kunnen benaderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de overheden die dit onmogelijk maken hierop aan te spreken?
Ik ben van mening dat iedereen de overheid digitaal moet kunnen benaderen. Een aanspraak op digitale communicatie met de overheid zal in de Algemene wet bestuursrecht worden opgenomen. Ook de brede beschikbaarheid van elektronische identificatiemiddelen om overheidsdiensten te ontsluiten is een doelstelling van dit kabinet. Op grond van de komende Wet digitale overheid zal in dit verband (interbestuurlijk) toezicht worden ingericht.
Bent u bereid om met gemeenten, provincies en waterschappen in overleg te treden om met hen de toegankelijkheid van digitale bereikbaarheid van overheden te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Ik ben uiteraard graag bereid om dit onderwerp te bespreken met de koepels van gemeenten provincies en waterschappen.