Het bericht ‘Kindcentra krijgt 'extra punten' in Den Bosch’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kindcentra krijgt «extra punten» in Den Bosch»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het nieuwe aanmeldingsbeleid van SSPOH2 in Den Bosch? Hoe beoordeelt u het voorgestelde? Deelt u de mening dat ouders vrij moeten zijn in de keuze van dagopvang voor hun kinderen? Zo ja, hoe beoordeelt u het voorgestelde nieuwe aanmeldingsbeleid van de SSPOH dat ouders kan beïnvloeden in hun keuze voor opvang?
Ondertussen heb ik begrepen dat het voorgestelde aanmeldbeleid in Den Bosch is aangepast als reactie op het lokale debat. Daarmee hebben de schoolbesturen gehoor gegeven aan de door verschillende partijen geuite zorgen.3
Vrije schoolkeuze is een groot goed. Zoals in de beantwoording van de vragen van het lid Straus (VVD) van 10 oktober 20164 en de vragen van het lid Van Meenen (D66) van 29 november 20165 is aangegeven, kunnen schoolbesturen, binnen de grenzen van wet- en regelgeving6, onder meer in overeenstemming met hun richting en inrichting, voorrangscriteria hanteren, als zij deze consistent toepassen en er transparant over communiceren. Het kan voorkomen dat ouders of andere direct belanghebbenden zich niet in het aanmeldbeleid voor een school kunnen vinden. Dan kunnen zij, zoals in Den Bosch is gebeurd, in gesprek met het schoolbestuur of kunnen ze een klacht indienen. Mocht dit niet tot een oplossing leiden dan kunnen zij de gehanteerde criteria ter beoordeling voorleggen aan de onafhankelijke rechter.
Deelt u de mening dat het niet aan de basisschool is om op een dergelijke manier sturing te geven aan de keuze van ouders voor dagopvang door ouders?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven is vrije keuze een groot goed. Als ouders vinden dat zij in hun vrijheid voor het kiezen van een school of dagopvang worden beperkt door het aanmeldbeleid voor een school, dan zijn er verschillende opties om hier uiting aan te geven. Deze opties kunnen, zoals in het geval van Den Bosch, leiden tot aanpassing van het aanmeldbeleid. Zie hiervoor verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het «belonen» met punten van bepaalde kinderopvangcentra, daarnaast kan leiden tot oneerlijke concurrentie tussen kindcentra? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is er inmiddels sprake van een aangepast voorgenomen aanmeldbeleid van de gezamenlijke schoolbesturen in Den Bosch. Ik vind het positief dat de gezamenlijke schoolbesturen hebben geluisterd naar signalen vanuit ouders en de kinderopvangsector.
Bent u bereid om met instanties in gesprek te gaan om te waarborgen dat alle kinderen eerlijke kansen krijgen om op een basisschool van keuze te komen, ongeacht welke dagopvang er door de ouders gekozen wordt?
Hier zie ik geen aanleiding toe, zie het antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Het bericht 'Europees Parlement trakteert zichzelf op miljoenen voor verkiezingen' |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de nieuwe begroting van het Europees parlement (EP) voor het eerst boven de twee miljard uitstijgt?1
De begroting van het Europees parlement voor 2019 wordt momenteel voorbereid in het Europees parlement. Het kabinet acht het aan de leden van het parlement om de eigen begroting te bepalen binnen de financiële kaders van de EU-begroting en is van mening dat deze moet passen binnen een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
Hoe oordeelt u over de opvatting dat er extra geld naar het EP zou moeten, omdat de verkiezingen «de toekomst van het continent zullen bepalen» volgens een interne nota?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er acht miljoen bovenop de reeds geraamde vijfentwintig miljoen uitgetrokken wordt voor een publiciteitscampagne? Vindt u dit bedrag proportioneel?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat het doel van deze extra middelen is dat de Europese politieke groepen EVP, ALDE en PES meer uit de schaduw van nationale partijen treden en de voormannen van deze Europese partijen extra in de kijker te zetten?
Momenteel behandelt het Europees parlement een ontwerprapport over de begroting van het Europees parlement voor het jaar 2019. Er zijn amendementen ingediend en er zal een stemming over deze amendementen en van het rapport plaatsvinden in de EP-Budget Commissie op 16 april 2018 en vervolgens hoogstwaarschijnlijk in de plenaire vergadering van 19 april 2018. Het kabinet acht het van belang dat uitgaven van het Europees parlement rechtmatig worden uitgegeven, onder meer in lijn met financiële kaders, zoals de verordening over financiering van Europese Politieke Partijen.
Vindt u het ook vreemd dat het EP belastinggeld reserveert voor verkiezingen, terwijl de Tweede Kamer dit niet doet bij nationale verkiezingen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de campagnes van partijen, nationaal dan wel Europees, betaald zouden moeten worden door deze partijen zelf, en niet door de belastingbetaler? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
De subsidiëring van Europese politieke partijen is geregeld in de verordening betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen. Deze verordening staat toe om deze subsidie te besteden aan de campagne voor de verkiezingen van het Europees parlement. Nederlandse politieke partijen mogen de subsidie die zij op basis van de Wet financiering politieke partijen (Wfpp) ontvangen eveneens besteden aan activiteiten in het kader van verkiezingscampagnes. De Wfpp is recentelijk integraal geëvalueerd door een onafhankelijke Evaluatie- en Adviescommissie. Deze commissie heeft niet geadviseerd om de subsidiabele activiteiten te wijzigen.
Vindt u het proportioneel dat de Europese belastingbetaler jaarlijks ongeveer twee miljard kwijt is aan Europarlementariërs?2
Het kabinet wijst op de afspraken over administratieve uitgaven binnen het Meerjarig Financieel Kader en acht het van belang dat deze nagekomen worden.
Klopt het dat er 700 mensen werken op de afdeling communicatie van het Europees parlement, en dat «de ene helft bezig is met het managen van de anderen helft»? Kunt u hun werkzaamheden toelichten, inclusief financiële onderbouwing? Wat heeft de Europese burger aan deze communicatie-afdeling?
Het Europees parlement draagt zelf verantwoording over de wijze waarop het zijn eigen begroting inricht en controle uitoefent op uitgaven die in het kader van die begroting worden gedaan. Over de wijze waarop controle geschiedt en over de allocatie van de middelen acht het kabinet de leden van het Europees parlement zelf primair verantwoordelijk. Tegen deze achtergrond acht het kabinet het dan ook aan de leden van het Europees parlement zelf om te beoordelen in hoeverre zij het voor de uitoefening van hun taken wenselijk achten dat er een communicatieafdeling is en dat er informatiekantoren zijn in de lidstaten. Uitgangspunt voor het kabinet blijft dat bestaande financiële kaders niet overschreden worden.
Wat is volgens u de toegevoegde waarde van de informatiekantoren van het EP in ieder van de achtentwintig lidstaten? Acht u het proportioneel dat deze kantoren bijna een half miljard van het budget voor het EP opslokken en dat er tevens bijna een half miljard beschikbaar is voor het organiseren van vergaderingen, archivering en parlementaire assistentie? Wat heeft de Europese burger aan deze activiteiten? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat het schokkend is dat de commissie voor begrotingscontrole van het EP maar moeizaam de verantwoording van de middelen kan controleren?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid het signaal af te geven dat van meer middelen voor het EP geen sprake kan zijn, zolang niet transparant is hoe geld besteed wordt en signalen dat er geld verspild wordt talrijk zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ten aanzien van administratieve uitgaven, waaronder de kosten van het Europees parlement, is het kabinet van mening dat deze uitgavencategorie ook een bijdrage dient te leveren aan de bezuinigingsopgave als gevolg van de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de EU. In het algemeen maakt het kabinet zich ten aanzien van de EU-instellingen en internationale organisaties sterk voor versobering en modernisering van arbeidsvoorwaarden in lijn met het publieke karakter van de instelling en de sector waarin de instelling opereert.
Het woningtekort onder senioren |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Woningtekort voor senioren richting 100.000»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat bijna 100.000 senioren wegens woningnood niet naar een aangepaste woning kunnen verhuizen?
De diversiteit van de situatie van ouderen is zeer groot: er zijn verschillen in inkomen, opleiding, gezondheid, grootte van het sociale netwerk etc. De meeste ouderen willen zo lang mogelijk in hun eigen huis blijven wonen. Onder andere door ontwikkelingen in de zorg en technologische innovaties is dat steeds beter mogelijk. Als ouderen willen verhuizen komt dat voort uit verschillende motieven. De vraag kan bijvoorbeeld voortkomen uit de wens om kleiner en/of gelijkvloers te wonen, dichter bij voorzieningen te wonen, om meer sociale contacten te hebben etc. Door deze variëteit aan woonwensen bestaat er ook een grote variëteit aan woningen die specifiek geschikt zijn voor ouderen. Daarnaast bestaan er ook veel reguliere woningen waar ouderen, al dan niet met een kleine of grote aanpassing, in kunnen wonen.
De diversiteit in het aanbod maakt dat er geen eenduidige definitie is voor begrippen als seniorenwoning, ouderenwoning of aangepaste woning. Dit maakt dat zowel het aanbod van als de vraag naar aangepaste woningen lastig te kwantificeren is. Daarmee is dus ook het tekort aan geschikte woningen voor ouderen die willen verhuizen en voor hoeveel ouderen dit niet mogelijk is lastig te bepalen. Het getal van 100.000 woningen herken ik dan ook niet. Wel blijkt uit de Monitor Investeren voor de Toekomst, die in juni 2017 naar uw Kamer is gestuurd2, dat in het bijzonder oudere huurappartementen in stedelijke gebieden vaak niet tegen acceptabele kosten toe- en doorgankelijk zonder traplopen te maken zijn. Gemeenten en corporaties kunnen in hun bouw- en doorstroombeleid inspelen op deze situaties.
Net als voor andere woningzoekenden geldt voor ook ouderen dat zij niet altijd de woning vinden die zij wensen omdat deze niet direct beschikbaar of betaalbaar is op de plek waar ze dat graag willen. Een geringe beschikbaarheid kan komen doordat de doorstroming stokt of doordat het aanbod te klein is. De inschatting is dat vooral het aanbod van woonvormen «tussen huis en instelling in», vaak een wooncomplex met een ontmoetingsruimte, klein is. De gewenste toename zal op het lokale niveau tot stand moeten komen en vergt een goede samenwerking tussen gemeenten, woningcorporaties, zorgaanbieders, projectontwikkelaars, investeerders en particuliere initiatiefnemers. Het kabinet wil deze partijen steunen. De Minister van VWS en ik zullen de invulling hiervan opnemen in het programma Langer Thuis en in de Nationale Woonagenda (conform de motie Dik-Faber). Uw Kamer zal beide documenten voor de zomer ontvangen.
Hoe zorgt u ervoor dat het gedwongen blijven wonen in een niet-aangepaste woning niet leidt tot gevaarlijke situaties? Hoe waarborgt u de veiligheid van de ouderen die geen kant op kunnen?
Net als andere bewoners zijn ouderen in eerste instantie zelf primair verantwoordelijk voor een veilige thuissituatie. Indien de gezondheid achteruit gaat kunnen er beperkingen optreden waardoor het veiligheidsrisico groter wordt. De oudere kan in dat geval ervoor kiezen op maat gesneden maatregelen te treffen in de bestaande woning of te verhuizen Gemeenten en corporaties kunnen hen daarbij adviseren en ondersteunen. Het is op grond van de Wmo 2015 aan de gemeente om elke melding van een ingezetene met een ondersteuningsvraag, waaronder een woningaanpassing, zorgvuldig te onderzoeken. In dit onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte staan de kenmerken van de persoon en diens situatie centraal. Daar waar een ingezetene aangeeft dat een woningaanpassing bijdraagt aan zijn zelfredzaamheid en participatie, dient dat in die betreffende situatie dus zorgvuldig door de gemeente te worden onderzocht. Movisie ontwikkelt daarnaast op dit moment een handreiking hoe gemeenten aan het thema brandveiligheid en valpreventie aandacht kunnen geven in het keukentafelgesprek. Specifiek rekening houdend met de brandveiligheid van ouderen doe ik onderzoek naar het breder voorschrijven van zelfsluitende deuren in nieuwe woongebouwen, naar geluidsterkte en frequentie van rookmelders en naar de mogelijkheid voor ouderen om in geval van brand de lift te kunnen gebruiken. Daarnaast worden in het concept Besluit Bouwwerken Leefomgeving (BBL) zwaardere rookdoorgangseisen opgenomen voor nieuwbouw. In mijn brief van 18 januari 2018 over het Actieplan Toegankelijkheid voor de bouw (Kamerstuk 33 990 nr. 63) heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd.
Deelt u de mening dat er de afgelopen jaren structureel veel te weinig is bijgebouwd? Deelt u de mening dat de overheid de woningmarkt aan zijn lot heeft overgelaten en onze ouderen en andere woningzoekenden hier nu de dupe van zijn?
Tijdens de crisisjaren is de vraag naar woningen en daarmee ook de vraag naar nieuwbouwwoningen zeer laag geweest. Daardoor is de bouwproductie fors afgenomen, wat gevolgen heeft gehad voor de capaciteit bij bouwers en gemeenten. Onder andere door het herstel van de economie is de vraag naar woningen weer aangetrokken, maar het opbouwen van bouwcapaciteit kost tijd. Het gaat hierbij om beschikbaarheid van plancapaciteit, maar ook langere levertijden van bouwmaterialen en een kwantitatief en kwalitatief tekort aan personeel bij overheden en marktpartijen. Inmiddels wordt er weer volop gebouwd, maar zeker in de regio’s waar het woningtekort zodanig is opgelopen dat er ook op de langere termijn nog een flink tekort wordt verwacht, is het nodig om de woningbouw verder te versnellen. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk ordeningsbeleid en de besluitvorming over bouwlocaties ligt bij gemeenten en provincies. Het nationale belang is daar aanvullend op en kan voor alle partijen versterkend werken. Daarom wil ik samen met gemeenten, provincies en andere betrokken partijen het woningtekort aanpakken. Hiervoor neem ik de komende jaren een actieve rol op mij. Daarom werk ik met partijen in het woondomein aan een Nationale Woonagenda en ga ik in gesprek met de grote stedelijke regio’s waar het woningtekort het meest omvangrijk en de ruimtelijke invulling het meest complex is. Daarbij moet de woningbouw zoveel mogelijk aansluiten bij de vraag van woningzoekenden: bouwen naar behoefte dus. Door te borgen dat er ook op de langere termijn voldoende concrete bouwplannen zijn om in de regionale woningbehoefte te voorzien kan ook de continuïteit van de bouwproductie verbeteren. Daarom richt ik de regionale gesprekken over woningbouw in deze regio’s naast het versnellen van bestaande bouwplannen met name ook op de beschikbaarheid van voldoende plancapaciteit op de langere termijn.
Hoe gaat u het woningtekort wegwerken? Op welke termijn verwacht u dat het woningtekort verdwenen zal zijn? Welke rol ziet u daarbij voor het Rijk weggelegd, en welke rol voor provincies en gemeenten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat ouderen geen aangepaste woning kunnen krijgen, terwijl statushouders nog altijd in de watten worden gelegd met gratis woningen? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Gemeenten, woningcorporaties en private partijen zorgen voor zowel aangepaste woningen als voor voldoende huisvesting voor statushouders.
Het artikel 'Het voelt als dat bordspel: De Betoverende Doolhof' |
|
Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Het voelt als dat bordspel: De Betoverende Doolhof»?1
Ja.
Hoeveel grenswerkers zijn er, zowel in Nederland als Nederlanders over de grens?
Vanuit Nederland naar België: 10.000
Vanuit Nederland naar Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen: 11.000
Vanuit België naar Nederland: 38.000
Vanuit NRW en NdS naar Nederland: 34.0002
Hoe beoordeelt u de zin: »Elke instantie weet wel iets, maar niemand weet het hele verhaal»?
Nationale staten, ook Nederland, hechten aan het nationale primaat voor het sociaaleconomisch beleid, zoals de organisatie van de arbeidsmarkt, loonvorming, sociale zekerheid en pensioenen. Dat betekent dat de (potentiële) grenswerker zich zal moeten verdiepen in de stelsels van het potentiële werkland om te bepalen wat de verplichtingen, rechten en (financiële) gevolgen zijn van werken over de grens. Een optimale voorlichting is daarom cruciaal, zodat de (potentiële) grenswerker niet voor verrassingen komt te staan. Die voorlichting is digitaal te vinden via www.grensinfo.nl of door contact op te nemen met het grensinfopunt dat het dichtst in de buurt ligt (te vinden via www.grensinfopunt.eu). De materie waar grenswerkers tegenaan lopen als zij aan de slag willen in België of Duitsland, of vanuit die landen in Nederland, is ingewikkeld, maar de deskundigheid en advisering van de medewerkers van de grensinfopunten wordt breed gewaardeerd. Dat blijkt ook uit de recent door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar uw Kamer toegezonden evaluatie van de grensinformatiestructuur.3 Het is niet altijd mogelijk om alle mogelijke gevolgen, die vanwege verschillende persoonlijke omstandigheden voor ieder individu anders kunnen liggen, ter plekke inzichtelijk te maken. Maar de structuur zit zo in elkaar dat er korte lijnen zijn met diverse deskundigen van de Bureaus voor Belgische en Duitse Zaken van de Sociale Verzekeringsbank en het Team GWO (Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen) van de Belastingdienst in Nederland. Zij vormen de backoffice waar de grensinfopunten terecht kunnen met complexe vragen. Ook Belgische en Duitse instanties hebben deskundigen paraat die er voor zorgen dat (potentiële grenswerkers) adequaat en snel geholpen worden.
Deelt u de mening dat het niet nodig zou moeten zijn dat een grensarbeider een gespecialiseerde boekhouder in de arm neemt om geen fouten te maken bij het naleven van de relevante fiscale- en andere regelgeving in de landen waar hij woont en werkt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u mogelijkheden tot oplossingen te komen in bilaterale overeenkomsten tussen betrokken EU-landen zonder dat dat «meer Europa» hoeft te betekenen, zoals het artikel suggereert?
In het betreffende artikel wordt onder meer gerefereerd aan fiscale aspecten in de sfeer van de inkomstenbelasting. Daarvoor heeft Nederland bilaterale belastingverdragen gesloten met de buurlanden met als doel het voorkomen van dubbele belasting. In deze verdragen wordt bijvoorbeeld ook bepaald hoe omgegaan kan worden met bepaalde aftrekposten en deze verdragen bevatten een compensatieregeling. Met die regeling kan een in Nederland wonende grenswerker worden gecompenseerd, zodat hij fiscaal niet nadeliger af is dan zijn buurman die in Nederland werkt. Bij vragen over belastingheffing in Nederland, België of Duitsland bij grensoverschrijdende situaties kunnen de grensinfopunten en het team Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen van de belastingdiensten van deze landen behulpzaam zijn.
Monitort het Ministerie van Binnenlandse Zaken de ontwikkeling in de parameters, die in de conclusies van het CPB in hun onderlinge combinatie verantwoordelijk worden gehouden voor hogere werkloosheid en lagere lonen aan de grens, zoals verschillen in onder andere taal, cultuur en transportnetwerk?
Een brief over de stand van zaken van het grensoverschrijdend beleid met daarin de voortgang van alle actiepunten, waaronder buurtaal en -cultuur en bereikbaarheid, die voor de grensoverschrijdende economie en arbeid in januari 2017 zijn opgesteld, stuur ik voor het algemeen overleg over grensoverschrijdende samenwerking van 25 april 2018 naar uw Kamer.
Het bericht ‘Volleybalbond denkt aan organisatie WK 2022’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Volleybalbond denkt aan organisatie WK 2022»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor de beleving, voorbeeldfunctie en topsport als middel belangrijk is om onze Nederlandse sporthelden op grote toernooien in eigen land medailles te zien halen?
Ja.
In de wetenschap dat er een buitencategorie topsportevenementen is met een begroting van minimaal 20 miljoen euro, waar extra investering dan wel garantstelling nodig is om ze binnen te kunnen halen, bent u bereid om in overleg te gaan met die sportbonden, zoals onder andere de Nederlandse Volleybalbond (Nevobo), voor wie deze buitencategorie sportevenementen geldt om erachter te komen wat nodig is om deze evenementen binnen te halen?
Het initiatief om een bid uit te brengen ligt bij de sportbond. Ik ben bereid om mee te kijken of de rijksoverheid, binnen de bestaande beleidskaders, daarbij een rol kan spelen. Ik neem hierover op korte termijn contact op met de betrokken partijen.
Klopt het dat in het huidige evenementenkader een maximale maximale bijdrage vanuit de overheid opgenomen is voor het organiseren van topsportevenementen? Hoe hoog is deze maximale bijdrage? Is deze toereikend om de buitencategorie topsportevenementen in Nederland te kunnen organiseren?
In het huidige beleidskader wordt onderscheid gemaakt in vier categorieën evenementen met bijbehorend maximaal subsidiebedrag:
Daarnaast moeten sportevenementen aan een aantal aanvullende concrete voorwaarden voldoen en is een eventuele subsidietoekenning afhankelijk van het budget dat per jaar beschikbaar is.
Bent u bereid om het evenementenkader tegen het licht te houden om te kijken of deze grens, indien nodig, te verhogen om deze buitencategorie topsportevenementen binnen te kunnen halen en de regelgeving zo aan te laten sluiten bij de ambitie en extra middelen uit het regeerakkoord om Europese kampioenschappen (EK's), wereld kampioenschappen (WK's) en multisportevenementen te ondersteunen?
Zoals met uw Kamer eerder afgesproken wordt het huidige beleidskader sportevenementen dit jaar geëvalueerd. De resultaten zijn in het najaar beschikbaar. Ik verwacht ook een advies van de Nederlandse sportraad over de financiering van sportevenementen. Op basis hiervan bepaal ik in het najaar of en hoe het beleidskader moet worden aangepast. Ik zal uw Kamer daarover informeren.
Indien u bereid bent om het evenementenkader tegen het licht te houden, bent u dan tevens bereid om rekening houden met het tijdspad van biedprocedures voor onder andere het WK volleybal 2022?
Ik zal hierover in gesprek gaan met Nevobo en bekijken wat er in het tijdspad mogelijk is.
Het bericht ‘Hypotheekkeurslijf nekt starters en senioren’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hypotheekkeurslijf nekt starters en senioren»?1 Wat is uw reactie hier op?
Ik ben bekend met dit artikel en herken het beeld dat er verschillen zijn tussen kredietverstrekkers in de mate waarin zij maatwerk toepassen.
Deelt u de mening dat het belangrijk is voor starters en senioren om een eigen huis te kunnen financieren en dat maatwerkhypotheken in het bijzonder voor die groepen een uitweg kunnen bieden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat consumenten toegang hebben tot verantwoorde hypotheekverstrekking. De hypotheeknormen in de Regeling Hypothecair Krediet beschermen consumenten tegen overkreditering. In individuele gevallen kan een hogere hypotheek, dan op basis van de hypotheeknormen is toegestaan, verantwoord zijn. Om deze reden biedt de Regeling Hypothecair Krediet kredietverstrekkers ruimte om in individuele gevallen middels maatwerk (de zogeheten explainmogelijkheid) van de inkomensnormen af te wijken. Ook voor starters en senioren kan dit in individuele gevallen verantwoord zijn. Het platform maatwerk heeft in 2017 onderzoek gedaan naar maatwerk bij hypotheekverstrekking en geconstateerd dat starters en senioren in bepaalde situaties tegen belemmeringen aanlopen2. Met de sector zijn hier toen oplossingsrichtingen voor uitgewerkt.
In hoeverre zijn de regels rondom maatwerk bekend bij hypotheekverstrekkers en hypotheekadviseurs?
Vorig jaar is tijdens het platform maatwerk geconstateerd dat het in specifieke klantsituaties bij kredietverstrekkers onduidelijk was wanneer maatwerk verantwoord is. Dit betrof senioren met een aflossingsvrije hypotheek en senioren die willen verhuizen naar een goedkopere koopwoning en daarbij soms belemmerd worden door de inkomenstoets. De Autoriteit Financiële Markten heeft in reactie hierop de eerder genoemde verduidelijking opgesteld. Kredietverstrekkers hebben aangegeven tevreden te zijn met deze verduidelijking. Daarnaast is geconstateerd dat de bepaling over de toetsrente in de Regeling Hypothecair Krediet belemmerend kan zijn voor senioren die een hypotheek afsluiten met een kortlopend leningdeel. De Regeling Hypothecair Krediet is op dit punt aangepast.
De uitkomsten van het platform worden momenteel geëvalueerd. Mijn eerste beeld is dat er nu voldoende duidelijkheid is bij kredietverstrekkers en dat de uitkomsten van het platform maatwerk tot significante verbeteringen geleid hebben.
In de berichtgeving wordt verwezen naar een onderzoek van Vereniging Eigen Huis (VEH) naar het gebruik van maatwerk. Ik heb de resultaten met VEH besproken. Volgens mijn informatie komt uit het onderzoek niet naar voren dat kredietverstrekkers bang zijn om de vastgestelde richtlijnen onjuist toe te passen. VEH bevestigt daarnaast dat een aantal kredietverstrekkers nu meer ruimte biedt voor maatwerk, onder meer in de specifieke situaties waarin onduidelijkheid bestond.
Wat is uw reactie op de resultaten van het onderzoek van de Vereniging Eigen Huis (VEH), waaruit blijkt dat een groot deel van de hypotheekverstrekkers de ruimte die de Autoriteit Financiële Markten (AFM) sinds 2013 biedt voor maatwerk onvolledig benut, in het bijzonder als het gaat om senioren en starters?
Tijdens het platform maatwerk is onderzoek gedaan naar het gebruik van maatwerk. Kredietverstrekkers kunnen zelf bepalen of zij alleen standaardhypotheken aanbieden of ook maatwerk leveren. Dit is veelal een commerciële afweging. Een deel van de kredietverstrekkers gaf aan zich bewust te richten op standaardhypotheken. Daarnaast speelt de wijze waarop de kredietverstrekker de hypotheekportefeuille financiert een rol (de funding) en de mate waarin de acceptatie is uitbesteed. Ten slotte gaven kredietverstrekkers en hypotheekadviseurs aan dat het leveren van maatwerk extra kosten met zich meebrengt en dat dit meespeelt bij de afweging om al dan niet maatwerk aan te bieden.
De uitkomsten van het platform worden momenteel geëvalueerd. De Kamer zal voor de zomer over de uitkomsten worden geïnformeerd.
Is het waar dat hypotheekverstrekkers terughoudend zijn met maatwerk voor huizenkopers uit angst voor het onjuist toepassen van de vastgelegde richtlijnen? Is de door de AFM gepubliceerde verduidelijking ontoereikend geweest?2 Zo ja, zou u de AFM willen vragen nieuwe, toereikende verduidelijkingen te publiceren?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen kunt u nog zetten om maatwerk voor onder andere starters en senioren verder te stimuleren?
Zie antwoord vraag 3.
De dalende belastingdruk op multinationals |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kent u het bericht «Multinationals pay lower taxes than a decade ago»1?
Ja.
Erkent u dat het niet uit te leggen is dat de effectieve belastingdruk van grote multinationals steeds verder daalt, terwijl de lasten voor burgers juist zijn toegenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het met de vragensteller eens dat het van belang is dat multinationals net zoals alle belastingplichtigen voldoende belasting afdragen. Ook multinationals profiteren immers van de publieke voorzieningen die vanuit belastingen worden gefinancierd. In mijn brief van 23 februari jl. beschrijf ik mijn beleidsinzet om belastingontwijking actief aan te pakken. In deze brief kondig ik een groot aantal maatregelen aan om de belastinggrondslag van zowel Nederland als andere landen te beschermen en de transparantie en integriteit van financiële markten te vergroten. Volgens het artikel in de Financial Times betalen voornamelijk Amerikaanse multinationals te weinig belasting over hun winsten behaald buiten de VS. Los van de precieze cijfers en beelden uit dit artikel zal de implementatie van ATAD 2 per 2020 – die ook in eerder genoemde brief wordt aangekondigd – hier voor een belangrijk deel een eind aan maken. Deze richtlijn bestaat uit maatregelen om te voorkomen dat belastingplichtigen gebruik kunnen maken van structuren waarbij door kwalificatieverschillen tussen belastingstelsels (zogenoemde ‘hybridemismatches’) de belasting in Nederland of in een ander land wordt ontweken. Met de implementatie van ATAD 2 zal onder meer de aantrekkelijkheid van de CV/BV-structuur worden beëindigd.
Hoe heeft de effectieve belastingdruk voor multinationals zich in Nederland ontwikkeld sinds het jaar 2000? Bent u bereid dit te onderzoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De effectieve druk is het bedrag aan belasting dat multinationals betalen in verhouding tot hun commerciële (wereld)winst. Deze gegevens zijn niet in het bezit van de Belastingdienst. Er zal dan ook een separaat onderzoek nodig zijn, wat gepaard zal gaan met de nodige afbakenings- en definitiediscussies, wat de interpretatie van de resultaten als die al op te stellen zijn, zal bemoeilijken.
Wat wel beschikbaar is, zijn gegevens over de ontwikkeling van de vennootschapsbelasting (Vpb) zoals weergegeven in de Miljoenennota 2018. Uit deze publicatie blijkt dat zowel van het grootbedrijf als het mkb de winsten volatiel zijn. Uit aangiftegegevens blijkt dat de aandelen van het grootbedrijf en het MKB in de vpb-opbrengst in de jaren 2008–2016 vrij constant zijn gebleven. Vanaf 2014 zijn de totale vpb-ontvangsten flink aangetrokken, wat geen verschuiving tussen groot- en kleinbedrijf teweeg heeft gebracht. Wel neemt het aandeel van de financiële sector de afgelopen jaren toe. Op basis van deze gegevens kan gesteld worden dat het herstel van de winsten in deze sector langer heeft geduurd na de financiële crisis. Het aandeel van de vpb-ontvangsten over de gasproductie is sterk teruggelopen de afgelopen jaren door de lagere gasproductie. 2)
In mijn eerder genoemde brief van 23 februari schrijf ik dat er EU-voorstellen zijn over een publiekeCountry-by-Country Reporting voor grote internationaal opererende bedrijven om voor het publiek zichtbaar te maken op welke wijze multinationals in de EU hun belastingverplichtingen nakomen. Dit voorstel houdt in dat multinationals met een wereldwijde omzet van meer dan € 750 miljoen jaarlijks informatie moeten publiceren over de winst of verlies voor belastingen, de verplichtingen op het gebied van winstbelastingen en de betaalde winstbelastingen (en verder over de aard van hun activiteiten, het aantal werknemers, de netto-omzet, en de gecumuleerde winst). Nederland heeft in Brussel actief geparticipeerd met als doel om tot een akkoord te komen. Door in te zetten op publieke CBC in Europees verband ontstaat er zo een brede benchmark.
Erkent u dat de belastingwedloop – het almaar verlagen van tarieven en het versmallen van de grondslag – debet is aan deze ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is niet voornemens om maatregelen zoals afschaffing van de dividendbelasting en het verlagen van de statutaire tarieven in de Vpb te heroverwegen. Het kabinet neemt zowel maatregelen om een aantrekkelijk investeringsklimaat voor reële activiteiten van ondernemingen te borgen als maatregelen om belastingontwijking tegen te gaan. Zo wordt de dividendbelasting afgeschaft maar worden daarnaast bronbelastingen op rente- en royaltystromen naar zogenoemde ‘low tax jurisdicties’ geïntroduceerd. Ook worden de statutaire Vpb-tarieven weliswaar verlaagd naar een niveau zoals we dat ook kennen uit de Scandinavische landen en rond het EU-gemiddelde, maar dit wordt – in de structurele situatie – hoofdzakelijk gefinancierd door grondslagverbreding. Met deze maatregelen wordt het stelsel economisch minder verstorend, terwijl de kabinetsinzet niet bijdraagt aan schadelijke belastingconcurrentie als het gaat om de Vpb-inkomsten. Ik herken mij daarom niet in de door u gesuggereerde trend van versmalling van de grondslag.
Bent u bereid om de maatregelen die bijdragen aan die wedloop van dit kabinet – zoals de afschaffing van de dividendbelasting, de verlaging van de winstbelasting – in te trekken?
Zie antwoord vraag 4.
Welke rol spelen de internationale verrekenprijzen in de almaar lagere belastingdruk op multinationals? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van het Base Erosion and Profit-Shifting-project zijn – met het oog op de bestrijding van belastingontwijking – de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen aangepast. Het doel is te voorkomen dat via de prijsstelling van transacties winsten kunnen worden verschoven naar landen waar de waarde niet is gecreëerd. Toepassing van het arm’s-lengthbeginsel kan ertoe leiden dat de fiscale winst op basis van het arm’s-lengthbeginsel opwaarts of neerwaarts wordt bijgesteld. In het bijzonder dat laatste effect kan knellen met het oog op de door het kabinet beoogde aanpak van belastingontwijking. Daarom heb ik in eerder genoemde brief van 23 februari aangekondigd onderzoek te doen naar deze implicatie van het arm’s-lengthbeginsel in de winstbelasting.
Wat gaat u doen om de race naar beneden van de winstbelasting, die het gevolg is van de internationale belastingwedloop, te stoppen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4 en 5.
De zwarte en grijze lijst van belastingparadijzen |
|
Bart Snels (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Is er een reden dat in de geannoteerde agenda voor de Ecofin-raad van 13 maart 2018 niet specifiek vermeld wordt dat Bahrein, de Marshalleilanden & Sint Lucia van de zwarte lijst worden gehaald?
Ten tijde van het schrijven van de geannoteerde agenda konden de specifieke landen nog niet worden genoemd. In mijn antwoord op vraag 7 wordt nader ingegaan op de achterliggende juridische redenen. Nederland heeft overigens wel ingezet op grotere transparantie richting de buitenwereld. Dit heeft geleid tot de toezegging dat aanpassingen van de zwarte en de grijze lijst na afloop van de Coreper (die voorafgaand aan de Ecofinraad plaatsvindt) bekend worden gemaakt. In mijn antwoord op vragen 2 en 3 ga ik hier verder op in.
Hoe werkt de procedure van het agenderen van een discussiepunt (B-punt) in de Ecofin-raad? Wie bepaalt dat de zwarte lijst een hamerstuk (A-punt) moet zijn en hoeveel lidstaten zijn er nodig om hier toch een discussiepunt (B-punt) van te maken?
De Voorzitter van de Raad (op dit moment Bulgarije) stelt de agenda op van de Ecofinraad en bepaalt of de onderwerpen worden opgebracht als een A-punt (hamerstuk) of B-punt (onderwerp van discussie). De inzet van het Voorzitterschap is om de discussies gedurende de Ecofinraad zo overzichtelijk te houden en dus een beperkt aantal B-punten op de agenda te zetten. Lidstaten kunnen voorafgaand aan de Ecofinraad het Voorzitterschap verzoeken om een A-punt om te zetten naar een B-punt. Nederland heeft ten aanzien van de zwarte lijst een dergelijk verzoek gedaan. Vanwege procedurele overwegingen heeft de Voorzitter de voorkeur gegeven aan handhaving van het A-punt, maar ter tegemoetkoming is toegezegd dat de documenten over aanpassingen van de grijze en zwarte lijst waarover in het Coreper overeenstemming is bereikt, na afloop van het Coreper openbaar zullen worden gemaakt. Dat is bij A-punten niet gebruikelijk, en op deze manier wordt het proces wel transparanter.
Welke lidstaten hebben Nederland gesteund in het verzoek om de zwarte lijst niet als hamerstuk (A-punt) maar als discussiepunt (B-punt) te behandelen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de brieven met toezeggingen van landen op de zwarte lijst aan de Europese Unie (EU) niet minstens zo belangrijk als de brieven van de EU aan deze landen? Hoe gaat u zich inzetten om deze brieven ook openbaar te maken?
Zoals ik al eerder heb aangegeven1, ben ik, net als uw Kamer, een groot voorstander van meer transparantie van de Gedragscodegroep in zijn algemeenheid en de zwarte lijst in het bijzonder. Ik deel uw mening dat de brieven van de beoordeelde landen ook belangrijk zijn. Tegelijkertijd moeten wij rekening houden met de soevereiniteit van deze landen. Mede op verzoek van Nederland heeft de voorzitter van de Gedragscodegroep de jurisdicties gevraagd of zij akkoord kunnen gaan met openbaarmaking van hun brieven aan de Gedragscodegroep. Van de 62 landen zijn 35 hier al mee akkoord gegaan en deze brieven zijn te vinden op de website van de Raad2.
Heeft u toegang tot de brieven waarin landen aan moeten geven aan de EU, waar het gaat om schadelijke regimes, welke regimes zij gaan afschaffen en wanneer zij dat gaan doen? Zo niet, hoe kunt u beoordelen of landen voldoen aan de criteria?
Nederland is, net als alle andere EU lidstaten, onderdeel van de Gedragscodegroep en heeft als zodanig toegang tot alle documenten die gerelateerd zijn aan de zwarte lijst, waaronder de brieven van de derde landen. Zoals ik al eerder heb aangegeven, kan ik deze brieven niet bij voorbaat delen omdat de landen de brieven in vertrouwelijkheid hebben gestuurd naar de Gedragscodegroep. Openbaarmaking is, nogmaals, wel mogelijk als het andere land daar expliciet mee heeft ingestemd. Om deze reden heeft de voorzitter van de Gedragscodegroep alle relevante jurisdicties gevraagd of deze akkoord kunnen gaan met openbaarmaking van hun naar de Gedragscodegroep verzonden brieven.
Zou u deze brieven met de Kamer willen delen? Zo nee, hoe kan de Kamer beoordelen of toezeggingen van landen zoals Panama voldoende duidelijk en concreet zijn en of ze, tegen het einde van 2018, inderdaad allemaal voldoende zijn uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom is informatie over welke regimes van landen om welke reden als schadelijk zijn beoordeeld vertrouwelijk, waardoor de EU-Gedragscodegroep dit niet kan delen? Op basis van welke regel/wet is dit vertrouwelijk? Wat zijn de mogelijkheden om deze regels/wetten aan te passen? Bent u bereid om zich hiervoor in te zetten?
De formele procedures van de Gedragscodegroep stellen dat het werk van de Gedragscodegroep vertrouwelijk is. Deze procedures zijn onder meer vastgesteld in de Raadsconclusies bij de instelling van de Gedragscodegroep.3 Dit neemt niet weg dat de Gedragscodegroep binnen het toepassingsbereik van Verordening 1049/2001 (Eurowob) valt. De Eurowob geeft het kader voor het recht van toegang tot documenten die in het bezit zijn van de instellingen. De instellingen geven voor zover mogelijk het publiek rechtstreekse toegang tot documenten, in het bijzonder voor wetgevingsdocumenten geldt een strenger openbaarheidsregime. Desondanks kunnen belangen zich verzetten tegen het openbaarmaken van documenten. Zo kan de toegang tot een document worden geweigerd indien openbaarmaking ervan het besluitvormingsproces van de instelling ernstig zou ondermijnen. Daarnaast zijn de instellingen soms verplicht openbaarmaking van een document te weigeren vanwege zwaarwegende belangen. Een absolute weigeringsgrond die in casu relevant is, aangezien de Gedragscodegroep fiscale regimes van andere landen beoordeelt en eventueel veroordeelt, is de bescherming van de internationale betrekkingen.
Het bovenstaande laat onverlet dat ik transparantie in het besluitvormingsproces van de Gedragscodegroep zeer belangrijk vind. Zoals ik al vaker aan uw Kamer heb gesteld4 maak ik mij hard voor meer transparantie van de Gedragscodegroep. Daarbij acht ik het van belang om een balans te vinden tussen het goed informeren van de buitenwereld enerzijds, en recht te doen aan de aard en mogelijke gevoeligheid van besluitvorming anderzijds.
Zowel in 2008 als in 2011 heeft de Commissie voorstellen gedaan voor de herziening van Verordening 1049/2001. De instellingen hebben om uiteenlopende redenen hierover geen overeenstemming weten te bereiken. De Eurowobverordening heeft de afgelopen jaren naar behoren gefunctioneerd. Tegelijkertijd is het kabinet van mening dat de verordening zo snel mogelijk in lijn moet worden gebracht met het Verdrag van Lissabon, onder meer teneinde het bereik van de Eurowob uit te breiden. Gezien de reeds jarenlange impasse is de inschatting van het kabinet dat hiervoor mogelijk pas weer ruimte voor zal ontstaan na de verkiezingen van het Europees parlement en het aantreden van een nieuwe Europese Commissie in 2019. Het kabinet zal het belang van deze herziening bij de EU-instellingen in aanloop naar de verkiezingen blijven benadrukken en nodigt ook uw Kamer uit om naar aanleiding van de vierde aanbeveling in het door uw Kamer opgestelde COSAC-paper, in COSAC-verband het belang van herziening te onderstrepen.
In hoeverre zijn landen op de grijze lijst bereid om brieven met toezeggingen zelf openbaar te maken? Wat zijn volgens u redenen dat een land hier niet toe bereid zou zijn?
Daar is lastig een antwoord op te geven omdat elk land dat op de grijze lijst staat, zijn eigen afweging zal maken. Zoals hiervoor al eerder opgemerkt, zijn 35 landen akkoord gegaan met de openbaarmaking van de brieven en ik hoop dat dat een positieve uitwerking heeft op de landen die nog niet hebben ingestemd met de publicatie.
Zijn andere Europese lidstaten net zo uitgesproken als u over het feit dat landen op de grijze lijst onmiddellijk terug moeten naar de zwarte lijst, als zij niet aan hun toezeggingen hebben voldaan op 1 januari 2019?
Ja.
Hoe groot acht u de kans dat landen, die nu op de grijze lijst staan, er na 1 januari 2019 nog steeds op kunnen blijven staan?
De grijze lijst is bedoeld om landen een overgangsperiode van één jaar te geven. Gedurende deze overgangsperiode krijgen de landen de tijd om hun wetgeving aan te passen aan de geldende internationale fiscale standaard. Als zij dit niet doen komen zij automatisch op de zwarte lijst. Er zit dus een duidelijke houdbaarheidsdatum aan de grijze lijst.
Wel is het zo dat ontwikkelingslanden een overgangsperiode van twee jaar (tot 1 januari 2020) hebben gekregen om te voldoen aan het fiscale transparantie criterium en het criterium ten aanzien van de implementatie van de Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)-maatregelen. Op deze manier krijgen de overheden van ontwikkelingslanden meer tijd om bij, bijvoorbeeld de uitwisseling van informatie, ook de daadwerkelijke uitwisseling van informatie in de organisatie uit te werken. Voor de duidelijkheid wil ik hieraan toevoegen dat ten aanzien van het criterium «geen schadelijke preferentiële regimes» ook voor ontwikkelingslanden de normale deadline van 1 januari 2019 geldt.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over hoe Nederland om zal gaan met de zwarte lijst? Wat worden de sancties?
In mijn brief over de aanpak van belastingontwijking en belastingontduiking van 23 februari jl.5 heb ik al een aantal maatregelen aangekondigd tegen landen op de EU-lijst van niet-coöperatieve jurisdicties. Zo zal de nieuwe bronbelasting verschuldigd zijn als een in Nederland gevestigde entiteit binnen concernverband dividenden, rente of royalty’s betaalt aan een entiteit die is gevestigd in een land met een laag statutair tarief of een land dat is opgenomen op de EU-lijst van niet-coöperatieve landen. Verder komt er een aanvullende CFC-maatregel (CFC staat voor «Controlled Foreign Companies») voor CFC’s in landen met een laag statutair tarief of in landen die op de EU-lijst van niet-coöperatieve landen staan.
Daarnaast heb ik aangekondigd dat ik uw Kamer in de tweede helft van dit jaar een brief zal sturen waarin ik in bredere zin inga op de veranderingen in het fiscaal verdragsbeleid sinds het publiceren van de Notitie fiscaal verdragsbeleid 2011. In deze brief zal ik ook reageren op de motie Groot/Schouten,6 waarin wordt gevraagd om de belastingverdragen met jurisdicties op de EU-lijst van niet-coöperatieve landen te heroverwegen.
Hoe verhouden de laag belaste jurisdicties zich tot de niet-coöperatieve jurisdicties en de zwarte lijst? Welke landen staan op welke lijst? Is de zwarte lijst gelijk aan de Nederlandse lijst van niet-coöperatieve jurisdicties?
De EU lijst kijkt naar fiscale transparantie, (geen) schadelijke concurrentie en deelname aan de BEPS-standaard. De landen die op deze EU lijst staan, worden in de Nederlandse aanpak bij de bronbelastingen en de aanvullende CFC-maatregel aangeduid als niet-coöperatieve jurisdicties. Aanvullend daarop zullen de bronbelastingen en de aanvullende CFC-maatregel, onder voorwaarden, tevens gaan zien op betalingen naar respectievelijk winsten in landen met een (te) laag statutair tarief.
Gaat u de bronbelasting op dividend alleen hanteren voor landen op de zwarte lijst of ook voor andere landen? Hoe zit het met de bronbelasting op rente- en royaltybetalingen? Geldt deze bronbelasting alleen voor betalingen aan landen op de zwarte lijst?
Zoals in mijn brief over de aanpak van belastingontwijking en belastingontduiking van 23 februari jl.7 is aangekondigd, zal de nieuwe bronbelasting verschuldigd zijn als een in Nederland gevestigde entiteit binnen concernverband dividenden, rente of royalty’s betaalt aan een entiteit die is gevestigd in een land met een laag statutair tarief of een land dat is opgenomen op de EU-lijst van niet-coöperatieve landen. De bronbelasting op dividend-, rente- en royaltybetalingen is dus niet alleen verschuldigd bij betalingen aan vennootschappen gevestigd in een land op de EU-lijst van niet-coöperatieve jurisdicties.
Wat is de reden dat de laatste zes landen op de zwarte lijst (Amerikaans Samoa, Guam, Namibië, Palau, Trinidad & Tobago) nog steeds op de zwarte lijst staan? Zijn zij niet bereid om mee te werken? Verwacht u dat deze landen ook nog van de zwarte lijst af gaan?
Op dit moment staan er negen landen op de zwarte lijst. Tijdens de Ecofinraad van 13 maart jl. zijn de Bahamas, Saint Kitts and Nevis en de Amerikaanse Maagdeneilanden aan de zwarte lijst toegevoegd.
Al deze landen voldoen niet aan de internationale fiscale standaard op het gebied van fiscale transparantie, geen schadelijke belastingconcurrentie en deelname aan de OESO/BEPS-standaard. Verder hebben deze landen geen of niet voldoende toezeggingen gedaan om erop te vertrouwen dat deze landen eind 2018 wel zullen voldoen aan de standaard. Het staat overigens deze landen wel vrij om alsnog een toezegging te doen aan de Gedragscodegroep. Als deze toezegging op het juiste hoge politieke niveau wordt afgegeven en de toezegging inhoudelijk concreet omschrijft dat het land zijn wetgeving gaat aanpassen, dan kan deze toezegging worden geaccepteerd. De landen worden dan verplaatst van de zwarte lijst naar de grijze lijst. Zoals ik al in een voorgaand antwoord heb aangegeven, is de grijze lijst van tijdelijke aard en moeten deze landen uiterlijk eind 2018 voldoen aan de standaard. Als dat niet het geval is dan worden deze landen weer op de zwarte lijst geplaatst.
Overigens ben ik niet van mening dat een «gevulde» EU zwarte lijst een doel op zich moet zijn. De EU zwarte lijst is een middel om landen te overtuigen om hun wetgeving aan te passen aan de internationale standaard. Dit betekent dus dat landen die op de EU zwarte lijst staan, de kans moeten kunnen krijgen om hun wetgeving aan te passen aan de geldende fiscale internationale standaard. Wel is dit kabinet van mening dat voor landen met een laag statutair tarief sowieso de nieuwe bronbelasting moet gaan gelden ongeacht of er voldaan wordt aan de gestelde zwarte lijst criteria. Op dat punt gaat Nederland dus verder dan de geldende internationale criteria.
Kunt u deze vragen uiterlijk 48 uur voor het volgende algemeen overleg Ecofin beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Luchtmacht baas wil extra aandacht voor veiligheidscultuur na lekken’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht Luchtmacht baas wil extra aandacht voor veiligheidscultuur na lekken»?1
Ja.
Bent u vooraf in kennis gesteld van het voornemen van de commandant Luchtstrijdkrachten om per mail zijn militairen te laten weten meer aandacht en bekendheid te willen geven aan de «veiligheidscultuur» bij de Luchtmacht? Zo ja, heeft u hierbij nog specifieke instructies gegeven? Zo nee, is het gebruikelijk dat militairen op deze wijze geïnstrueerd worden?
Nee. Commandanten van Operationele Commando’s, zoals de Commandant Luchtstrijdkrachten (C-LSK), zijn zelf verantwoordelijk voor de communicatie met hun medewerkers. C-LSK publiceert op het intranet van het Commando Luchtstrijdkrachten periodiek berichten (weblogs), waarin hij de aandacht vraagt voor uiteenlopende onderwerpen. De berichten worden naast publicatie op het intranet van tijd tot tijd, zoals in dit geval, ook per e-mail aan CLSK-medewerkers verzonden. In het laatste geval, zoals door C-LSK is gedaan, is de mail verzonden als «dagorder». In een «dagorder» richt de commandant zich tot de medewerkers om persoonlijk een boodschap over te brengen.
Wanneer de veiligheidscultuur is een groot goed is en bovenaan staat, hoe oordeelt u in dat opzicht over de uitspraak «. medewerkers voelden de noodzaak om naar de pers te stappen in plaats van het gesprek aan te gaan met collega's. Zo ontstaat intern en extern het beeld dat wij een onveilige organisatie zijn en niet veilig werken.»?
De Commandant Luchtstrijdkrachten heeft met zijn dagorder actief en persoonlijk medewerkers opgeroepen problemen te melden via daarvoor ingerichte systemen, meldpunt en standaard procedures. In het vervolg van de dagorder benadrukt hij dat onze veiligheidscultuur is gebaat bij een omgeving waarin mensen open en eerlijk hun zorgen kunnen uiten en hun verhaal kunnen doen als iets is misgegaan. In het op 28 maart jongstleden aan uw Kamer verstuurde plan van aanpak «Een veilige defensieorganisatie» nemen we als Defensie maatregelen om de meldingsbereidheid bij medewerkers te verhogen en het lerend vermogen te vergroten.
Kunt u begrijpen dat door de wijze waarop de mail is opgesteld juist een onveilig gevoel bij medewerkers ontstaat om hun zorgen te uitten?
In de mail wordt het belang benadrukt van het bespreken van problematiek met elkaar en wordt opgeroepen hiervoor het meldings- en rapportagesysteem te gebruiken. Daarbij bestaat ook de mogelijkheid om rechtstreeks en anoniem binnen Defensie te melden. Het zou spijtig zijn indien er bij medewerkers een onveilig gevoel is ontstaan. Zoals u weet, hecht ik veel waarde aan het veilig kunnen melden. Defensie moet een organisatie zijn waarin het niet alleen veilig is om vergissingen en veiligheidsincidenten te melden, maar waarin dat wordt gewaardeerd, er geen negatieve gevolgen zijn voor de melder, zodat kan worden onderzocht wat eraan moet worden gedaan. Momenteel wordt juist veel geïnvesteerd in het verhogen van de meldingsbereidheid, onder andere doordat commandanten hiertoe oproepen, er bekendheid wordt gegeven aan de procedures voor het melden en nieuwe klachtregistratieformulieren worden uitgegeven. Dit naast de maatregelen die in het plan van aanpak «Een veilige defensieorganisatie» zijn beschreven waarin de aanbevelingen uit de tussentijdse rapportage van de commissie-Giebels, die onderzoek doet naar de sociale werkomgeving en de meldingsbereidheid, voor zo ver als mogelijk zijn verwerkt.
Zijn er na de recente veiligheidsincidenten – ook buiten de luchtmacht – maatregelen genomen ter verbetering van het oppakken van de interne meldingen?
In de afgelopen maanden hebben alle leidinggevenden binnen de defensieonderdelen het belang van het melden van voorvallen benadrukt. Dit gebeurt op momenten waarbij commandanten met hun personeel spreken, middels nieuwsbrieven en in directe communicatie naar iedere defensiemedewerker. Daarnaast is één van de maatregelen in het plan van aanpak «Een veilige defensieorganisatie» dat het onderwerp veiligheid besproken wordt tijdens werkoverleggen, commandantenvergaderingen en beraden tot op het hoogste niveau van de defensieorganisatie. De maatregelen zoals geïntroduceerd in het plan van aanpak hebben hun weerslag in de strategie, structuur, systeem en cultuur van de defensieorganisatie.
Het Commando Luchtstrijdkrachten implementeert op dit moment een Safety Management Systeem (SMS). Het doel van het SMS is dat onderdeelsoverstijgende veiligheidsgerelateerde problemen centraal in behandeling worden genomen. Een belangrijk onderdeel van het SMS is een werkende en sluitende planning- en controlcyclus, zodat volledige afhandeling van interne meldingen wordt gewaarborgd.
Is het ook mogelijk om eventuele veiligheidsincidenten wel intern, maar niet bij de direct leidinggevende, te melden in geval deze daar direct of indirect te zeer bij betrokken is?
Ja. Voor het op uniforme wijze melden van voorvallen waaronder veiligheidsincidenten beschikt Defensie over het IT-systeem «Melden van Voorvallen (MVV)». Iedere medewerker van Defensie dient een voorval te melden waarvan hij kennis draagt. De melding gaat via het MVV door naar het zogenoemde bevoegd gezag. Dat bevoegd gezag is een commandant of leidinggevende die binnen Defensie geautoriseerd is een initiële melding van een melder te registreren, waarmee de melding wordt doorgezet in de lijn en/of buiten het eigen defensieonderdeel. Indien een melder een voorval anoniem wil melden, kan het voorval via een derde in MVV worden gezet. Dit kan bijvoorbeeld door de vertrouwenspersoon of veiligheidsfunctionaris van de eenheid geschieden. Daarnaast kan elke defensiemedewerker elke andere leidinggevende ofwel het meldpunt van de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) via e-mail of telefonisch benaderen.
Is het mogelijk dat juist medewerkers de noodzaak voelden om naar de pers te stappen in plaats van het gesprek aan te gaan met collega's medewerkers, omdat het gevoel ontbreekt dat ze zich in een omgeving bevinden waarin mensen open en eerlijk hun zorgen kunnen uiten en hun verhaal kunnen doen als er iets is misgegaan? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe beoordeelt u de veiligheidscultuur binnen de defensieorganisatie na de verschillende incidenten waar de commandant Luchtstrijdkrachten naar verwijst?
We zijn de afgelopen periode door verscheidene tragische ongevallen hard met onze neus op de feiten gedrukt. Deze ongevallen kunnen we helaas niet meer ongedaan maken, maar we moeten er wel alles aan doen om herhaling te voorkomen door ervan te leren. Er mag dan ook geen misverstand over bestaan: werken bij Defensie moet en kan veiliger. Het veiliger maken van de werkomgeving is daarom topprioriteit voor de komende jaren.
De euro’s die het raam uitvliegen voor het betalen van het luxeleven van Europarlementariërs |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kosten Europees parlement schieten door het plafond»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen valt dat Europarlementariërs bovenop hun salaris van € 8.484 bruto per maand nog de beschikking hebben over een chauffeursdienst en allerlei onkostenvergoedingen ontvangen, zoals € 4.342 voor «kantoorkosten» waarover geen verantwoording hoeft te worden afgelegd?
Het kabinet hecht eraan dat het Europees parlement de middelen heeft om zijn verdragsrechtelijke taken als medewetgever van de Europese Unie en zijn taken ten aanzien van de controle van de EU-begroting waar kan maken.
Het Europees parlement is zelf verantwoordelijke voor transparantie en verantwoording over zijn uitgaven. Het gaat dan eveneens om de verantwoordelijkheid van politieke groepen in het Europees parlement voor correcte uitgaven van toegekende financiële middelen.
In het verlengde hiervan acht het kabinet het van belang dat leden van het Europees parlement zelf transparantie en verantwoording afleggen over de eigen administratieve uitgaven. Hiervoor zijn leden van het Europees parlement zelf verantwoordelijk.
Bent u van plan om tijdens de onderhandelingen over de komende meerjarenbegroting voor de Europese Unie de eis op tafel te leggen dat het maar eens afgelopen moet zijn met het financieren van de luxe levensstijl van deze overbodige instelling? En bent u van plan aan te geven dat zolang het Europees parlement nog bestaat de salarissen en onkostenvergoedingen fors omlaag moeten?
De kabinetsinzet voor het nieuwe MFK is gericht op een ambitieuze modernisering van de EU-begroting en op het vermijden van hogere Nederlandse afdrachten als gevolg van de uittreding van het Verenigd Koninkrijk. Ten aanzien van administratieve uitgaven, waaronder worden begrepen de kosten van het Europees parlement, is het kabinet van mening dat deze uitgavencategorie ook een bijdrage dient te leveren aan de bezuinigingsopgave. In het algemeen maakt het kabinet zich ten aanzien van de EU-instellingen en internationale organisaties sterk voor versobering en modernisering van arbeidsvoorwaarden in lijn met het publieke karakter van de instelling en de sector waarin de instelling opereert.
Deelt u de mening dat het Europees parlement zo snel mogelijk moet worden opgedoekt zodat we ons aandeel in de vrijgekomen miljarden daarmee mooi in Nederland kunnen besteden? Zo nee, waarom niet?
Neen, het kabinet is geen voorstander van het opdoeken van het Europees parlement, onder andere vanwege zijn bijdrage aan de democratische legitimiteit van de totstandkoming van regelgeving op EU-niveau.
De dreigende handelsoorlog tussen de Verenigde Staten en Europa |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Hoe beoordeelt u de recente uitspraken van de Amerikaanse president Trump aangaande handelsbarrières richting Europa?
Op 8 maart 2018 heeft President Trump vanuit het Oval Officeaangekondigd dat de Verenigde Staten per 23 maart 2018 tarieven zal instellen op staalimport van 25% en aluminiumimport van 10%. Op 22 maart 2018 is bekend geworden dat de Europese Unie voorlopig (tot 1 mei), net als Canada, Mexico, Australië, Brazilië en Argentinië, wordt uitgezonderd van de voorgestelde heffingen.
Het is teleurstellend dat de Verenigde Staten heeft besloten dergelijke tarieven in te stellen op staal- en aluminiumimport. De Europese Raad heeft op 22 maart geconcludeerd dat deze maatregelen geen gepaste oplossing zijn voor de overcapaciteit van staal. Het kabinet steunt deze conclusie.1
Hoe geeft u de door u aangekondigde dialoog vormgeven en om welke maatregelen gaat het dan?1
Zowel het kabinet als de Europese Commissie heeft in de afgelopen weken op hoog niveau overlegd om de VS te overtuigen de EU, net als Canada en Mexico, uit te zonderen van deze maatregelen. Ik heb hierover meermaals contact gehad met de Amerikaanse ambassadeur Hoekstra. Eurocommissaris Malmström heeft in Brussel gesproken met de United States Trade Representative, Robert Lighthizer, en in Washington met Secretary of Commerce, Wilbur Ross. EU-lidstaten hebben in hun eigen bilaterale contacten de boodschap van eurocommissaris Malström onderstreept. Tot slot, zijn wij als EU ook in multilateraal verband met de VS gesprek om samen de grondoorzaken van staalovercapaciteit te adresseren.
Deze dialoog gaat de komende tijd door. Dit hebben eurocommissaris Malmström en Secretary of CommerceRoss afgesproken.3
Hoe groot is de export van Nederland naar de Verenigde Staten? Kunt u dit weergeven op basis van verschillende sectoren?
De goederenexport bedroeg 20,3 miljard euro in 2017, de dienstenexport 17,3 miljard euro in 2017. CBS en RVO publiceren cijfers over de handel tussen Nederland en de Verenigde Staten. Via de link in de voetnoot vindt u overzicht van de uitvoerwaarde van verschillende sectoren van 2011 tot 2017.4
Hoe groot is de import van Nederland uit de Verenigde Staten? Kunt u dit weergeven op basis van verschillende sectoren?
De goederenimport bedroeg 30,9 miljard euro in 2017, de dienstenimport 24,6 miljard euro in 2017. CBS en RVO publiceren cijfers over de handel tussen Nederland en de Verenigde Staten. Via de link in de voetnoot vindt u overzicht van de invoerwaarde van verschillende sectoren van 2011 tot 2017.5
Zijn de tegenmaatregelen van Europa qua omvang (in euro’s) in verhouding tot de handelsbelemmeringen van de Verenigde Staten?
De Europese Unie is tot 1 mei uitgezonderd van de Amerikaanse maatregelen tegen staal- en aluminiumimport. De Europese Raad heeft aangegeven de Commissie te steunen in een gepaste, proportionele en WTO-conforme reactie op de Amerikaanse maatregelen, indien nodig. De omvang van deze reactie is afhankelijk van de schade voor de EU-export als gevolg van de Amerikaanse maatregelen.
Kunt u aangeven welke Nederlandse sectoren het meest kwetsbaar zijn voor eventuele Amerikaanse handelsbarrières en hoeveel banen hiermee gemoeid zijn?
Dit hangt af van de vorm en reikwijdte van de barrières. De EU is nu uitgesloten van de ingestelde heffingen. Vanwege de tijdelijkheid van deze uitzondering is het verstandig voor bedrijven in de staal- en aluminiumindustrie om via hun Amerikaanse afnemers te pleiten voor productuitzonderingen. Zo vergroten ze de kans dat de huidige export zo min mogelijk verstoord wordt. Nederland had in 2017 een staalexport naar de VS ter waarde van rond de 550 miljoen euro. De exportwaarde van aluminium in 2017 bedroeg zo'n 50 miljoen euro.
Welke handelsbarrières (importheffingen) zijn er nu tussen de Verenigde Staten en Europa?
Binnen de WTO hebben lidstaten afspraken gemaakt over (het verlagen van) invoertarieven. Deze invoertarieven zijn van toepassing op de handelsstromen tussen de VS en de EU.
Daarnaast loopt er een antidumpingmaatregel van de Europese Unie van 9,5% tegen importen van bioethanol uit de Verenigde Staten. Op dit moment wordt door de Commissie van de Europese Unie een verlengingsonderzoek uitgevoerd naar deze maatregel.
Zijn er middelen voor de Nederlandse regering om met de Verenigde Staten te onderhandelen?
De EU is exclusief bevoegd op het terrein van de gemeenschappelijke handelspolitiek. Dit betekent dat de Europese Commissie namens de EU onderhandelt op het gebied van handelspolitiek. Lidstaten worden hierover geïnformeerd en geconsulteerd. De Nederlandse regering heeft ook bilaterale contacten met de VS. In deze contacten onderstreept Nederland de Europese inzet op handelspolitiek gebied. In dit geval betekent dat dat de Nederlandse regering ook bilateraal de Europese zorgen overbrengt, aandringt op een permanente uitzondering voor de EU van de heffingen op staal- en aluminiumimport en de goede economische relaties en gedeelde zorgen benadrukt.
Kunt u per sector aangeven welke voorbereidingen er reeds zijn getroffen voor een mogelijke handelsoorlog tussen Europa en de Verenigde Staten?
Op dit moment wordt de Europese Unie voorlopig uitgezonderd van de Amerikaanse maatregelen. Er is dan ook geen sprake van een handelsoorlog. De Europese Commissie, gesteund door de EU-lidstaten, blijft met de VS in gesprek.
Het postennetwerk in de VS onderhoudt nauwe contacten met alle betrokken partijen in de VS (administratie, congres, bedrijfsleven) om de Nederlandse positie en belangen onder de aandacht te brengen en ondersteunt het in de VS opererende Nederlandse bedrijfsleven. Daarbij vindt nauwe samenwerking plaats met de verantwoordelijke ministeries in Den Haag en de relevante posten in Brussel en Geneve. Hier is op dit moment voldoende capaciteit voor beschikbaar.
Hebben de nieuwe handelsbelemmeringen effect op bestaande contracten?
Op dit moment wordt de Europese Unie voorlopig uitgezonderd van de Amerikaanse maatregelen tegen staal- en aluminiumimporten.
Welke juridische mogelijkheden hebben de bedrijven om eventuele handelsbarrières aan te vechten?
Dit hangt af van de vorm en reikwijdte van de barrières. In het geval van onterechte vrijwaringsmaatregelen, kunnen bedrijven hun zorgen bij de Europese Commissie en Nederlandse overheid kenbaar maken. Daarnaast kunnen bedrijven met een Amerikaanse dochteronderneming via de privaat-rechterlijke weg de maatregelen in de VS aanvechten op basis van het nationale (VS)-recht.
Zoals onder vraag 8 aangegeven valt handelspolitiek onder de exclusieve bevoegdheid van de EU. Dit betekent dat de Europese Commissie namens de EU onderhandelt op het gebied van handelspolitiek. Nederland kan dus in EU-verband pleiten voor een tegenreactie.
De EU kan onterechte handelsbarrières bij de WTO aanvechten middels een WTO-beroepszaak. Daarnaast mag een WTO-lid onder bepaalde voorwaarden zogenaamde «rebalancerende» maatregelen nemen in reactie op vrijwaringsmaatregelen van een ander WTO-lid.
Welke juridische mogelijkheden heeft de Nederlandse staat om eventuele handelsbarrières aan te vechten?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe wordt het Nederlandse postennetwerk in de Verenigde Staten voorbereid op een handelsoorlog tussen Europa en de Verenigde Staten?
Zie antwoord vraag 9.
Is er voldoende capaciteit om eventuele extra administratieve lasten te verwerken en is er voldoende kennis ten behoeve van de ondersteuning aan het Nederlandse bedrijfsleven in de door de handelsbelemmering getroffen sectoren?
Zie antwoord vraag 9.
In welke mate doen Nederlandse bedrijven investeringen in de Amerikaanse staten waar Trump tijdens de afgelopen verkiezingen heeft gewonnen? Kunt u hiervan een overzicht geven per door de Republikeinen gewonnen staat?
Nederland is de oudste handelspartner van de Verenigde Staten, met economische banden die teruggaan tot het begin van de 17e eeuw. Dit is nog altijd zichtbaar in de zeer sterke economische relatie tussen beide landen; Nederland is bijvoorbeeld de #1 bestemming voor Amerikaanse FDI. Meer informatie op statenniveau over onze economische banden met de Verenigde Staten en de activiteit van Nederlandse bedrijven op de Amerikaanse markt is te vinden op de door het postennetwerk samengestelde website economicties.org. Importcijfers per staat zijn te vinden op de site van de Amerikaanse International Trade Administration (tse.export.gov, onderdeel van de Department of Commerce). Hierbij moet opgemerkt worden dat in een wereld van globalisering en ver doorontwikkelde supply chains, importcijfers op statenniveau moeilijk te interpreteren zijn.
In welke mate exporteren Nederlandse bedrijven naar Amerikaanse staten waar Trump tijdens de afgelopen verkiezingen heeft gewonnen? Kunt u hiervan een overzicht geven per door de Republikeinen gewonnen staat?
Zie antwoord vraag 15.
Welke ruimte hebben Amerikaanse staten zelf om de handelsbelemmeringen te omzeilen?
President Trump heeft de tariefverhogingen voor staal en aluminium per decreet («executive order») opgelegd. Het decreet is gebaseerd op de bevoegdheid van de president om importtarieven op te leggen om de nationale veiligheid te beschermen. Een decreet geldt als federale wet waaraan alle staten zich moeten houden en biedt hen geen ruimte deze te omzeilen. Staten hebben echter altijd de mogelijkheid een executive order bij de federale rechter aan te vechten. In dat geval wordt beoordeeld of het opleggen van de importtarieven binnen de wettelijke bevoegdheden van de president valt. De uitkomst hiervan is ongewis, maar ten algemene geldt dat de president aanzienlijke ruimte heeft om maatregelen in het belang van de nationale veiligheid te nemen.
Welke algemene voorbereidingen worden er door de regering genomen inzake een eventuele handelsoorlog met de Verenigde Staten?
Zie antwoord vraag 9.
In welke sectoren kan Nederland de Verenigde Staten treffen middels het opwerpen van handelsbelemmeringen?
Nederland kan niet zelfstandig handelsbelemmeringen opwerpen. Handelspolitiek is een EU-competentie en alle handelsdefensieve maatregelen worden in EU-verband genomen.
Bent u bekend met de de geruchten dat president Trump importheffingen op staal en aluminium zou willen koppelen aan NAVO-bijdragen (landen die verantwoordelijkheid nemen, zouden uitgezonderd kunnen worden)? Hoe zou Nederland hierop moeten reageren?
Nederland blijft gecommitteerd aan de NAVO-afspraken die in 2014 in Wales zijn gemaakt. De NAVO heeft capaciteitendoelstellingen opgesteld voor Nederland, die vragen om vervolgstappen. De eerder deze week uitgebrachte Defensienota, waarin de defensie-uitgaven worden toegelicht, is dus geen eindpunt, maar een stap die past binnen de lange lijnen die zijn uitgezet met de NAVO-afspraken die in 2014 in Wales zijn gemaakt. Een mogelijke invoerheffing op staal- en aluminiumproducten door de VS staat los van de besluitvorming hierover. Het kabinet wijst de koppeling die de VS maakt tussen nationale veiligheid en staal- en aluminiumimport af.
Zouden deze vragen met spoed kunnen worden beantwoord aangezien de gebeurtenissen elkaar snel opvolgen?
Ja.
Het bericht ‘Schiphol laat capaciteit bewust onbenut’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Schiphol laat capaciteit bewust onbenut»?1
Ja.
Is het niet van de zotte dat schaarse capaciteit geannuleerd wordt, wetende dat Schiphol weinig speelruimte heeft en dat de druk op de beschikbare jaarlijkse 500.000 vliegbewegingen momenteel zeer groot is? Waarom wil Schiphol 2.000 ongebruikte slots van de winterperiode niet naar de zomer doorschuiven? Vorig jaar ging het blijkbaar mis met de drukte, maar wat is hiervan geleerd? Wat voor maatregelen zijn en kunnen er verder genomen worden om te voorkomen dat straks niet nog meer reizigers de dupe worden van het feit dat Schiphol blijkbaar zijn zaakjes niet op orde heeft?
Schiphol heeft besloten om geen overgebleven slots uit de dagperiode uit het winterseizoen 2017/2018 over te hevelen naar het komende zomerseizoen. Het gaat hier om slots die in dit winterseizoen wel door de slotcoördinator zijn toegewezen aan luchtvaartmaatschappijen, maar niet zijn gebruikt. Overigens zal Schiphol wel de ongebruikte nachtslots vanuit de winter naar de zomer overhevelen. Dat gaat volgens Schiphol om ca. 835 slots.
Na de problemen met de lange wachtrijen in de meivakantie van 2017 heeft Schiphol vorige zomer maatregelen getroffen, onder andere door inzet van meer beveiligingsmedewerkers in de vertrekhallen en de inzet van extra floorwalkers. Omdat het deze zomer volgens Schiphol echter drukker wordt in de pieken dan vorig jaar, acht Schiphol het als additionele maatregel nodig dat overheveling van de overgebleven dagslots uit het winterseizoen achterwege blijft. De schema’s van de luchtvaartmaatschappijen voor het zomerseizoen laten een verhoging van het piekvolume in aantallen passagiers zien. De piekdrukte neemt volgens Schiphol toe vanwege het inzetten van grotere vliegtuigen en hogere bezettingsgraden van de vliegtuigen. Ook wijst Schiphol erop dat men niet kan voorkomen dat overgehevelde slots vooral in en rond de toch al drukke pieken terecht zouden komen, aangezien Schiphol geen middelen voorhanden heeft om te kunnen sturen op de momenten waarop slots beschikbaar zullen komen.
Zijn Schiphol of de mensen die het bepaald hebben, bevoegd om eigenstandig te besluiten om winterslots niet door te schuiven naar een seizoen waarin er meer vraag is? Zijn ze hiertoe ook wettelijk bevoegd? Wie precies namen dit besluit? Wie zijn vooraf hierover geconsulteerd? Als er geen consultatie met belanghebbenden plaatsvond, is dat dan niet vreemd? Hoe beoordeelt u de handelwijze van Schiphol in dezen? Is die juist en correct?
De bevoegdheid voor de vaststelling van het aantal op Schiphol per seizoen te verdelen slots, de zogenaamde capaciteitsdeclaratie, is op grond van artikel 5, lid 3 van het Besluit slotallocatie en artikel 8.18 van de Wet luchtvaart belegd bij Schiphol, de luchtvaartmaatschappijen en de LVNL gezamenlijk. De laatste jaren is het de partijen echter niet gelukt om gezamenlijk tot vaststelling van de capaciteitsdeclaratie te komen. Daarom heeft Schiphol zelf, na consultatie van de andere partijen, de capaciteitsdeclaratie al enkele keren vastgesteld. Zonder tijdige capaciteitsdeclaratie zouden anders geen slots kunnen worden verdeeld door de slotcoördinator aan de luchtvaartmaatschappijen.
Om aan deze onduidelijke situatie rond de vaststelling van de capaciteitsdeclaratie een eind te maken, werk ik aan een aanpassing van het Besluit slotallocatie. Ik zal de Kamer daarover binnenkort nader berichten. Wat rechtszaken betreft heb ik vernomen dat er een kort geding over de kwestie van de overheveling is aangespannen.
Is die proportioneel en evenredig? Zo ja, graag een toelichting. Indien u twijfels heeft, hoor ik dit ook graag. Wat kunt of gaat u eraan doen? Zijn er rechtszaken of procedures te verwachten van gedupeerden die dit besluit aanvechten? Welke mogelijkheden hebben zij hiervoor?
Zie antwoord vraag 3.
Welke rol speelt de slotcoördinatie in dezen? Is het argument van drukte in de vertrekhal of bij de check-in een legitieme reden om slots te annuleren? Welke veiligheidsrisico’s zijn hier van toepassing geweest? Indien er geen veiligheidsredenen zijn, in hoeverre houdt dit besluit dan nog stand? Als de problemen aan de voorkant van de luchthaven, bij de check-in en securitygates zitten, waarom wordt dan aan de achterkant, op het platform en bij de vliegtuigen, ingegrepen? Is het niet logischer om knelpunten op te lossen daar waar ze plaatsvinden?
Het aantal per seizoen te verdelen slots wordt, zoals hiervoor genoemd, vastgelegd in de capaciteitsdeclaratie. Artikel 6, lid 1 van de Europese slotverordening schrijft voor dat in de capaciteitsdeclaratie rekening gehouden moet worden met alle relevante technische, operationele en milieubeperkingen. Dit kan ook de terminalcapaciteit van een luchthaven betreffen. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Als Schiphol drukte in het zomerseizoen of meivakantie nu al ziet aankomen, waarom neemt Schiphol dan niet nu al de passende en bijbehorende maatregelen om hierop te anticiperen in plaats van enkele touroperators en luchtvaartmaatschappijen en daarmee de reizigers te duperen? Waren de problemen in de vertrekhallen met lange wachtrijen vorig jaar ook van toepassing op de vertrekhal waar Corendon, EasyJet en TUI hun reizigers lieten inchecken?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 2. Schiphol heeft laten weten ook dit jaar maatregelen ter voorbereiding op het drukke zomerseizoen te nemen. De problemen hebben zich voorgedaan in alle drie de vertrekhallen. De genoemde luchtvaartmaatschappijen maken met name gebruik van vertrekhal 3 en soms van vertrekhal 1. Schiphol heeft het besluit over het niet overhevelen van de winterslots in de dagperiode aan de genoemde drie luchtvaartmaatschappijen zowel mondeling als schriftelijk toegelicht, waarbij de argumenten zijn genoemd die eveneens in het antwoord op vraag 2 zijn vermeld.
Als de problemen een andere vertrekhal betroffen, waarom worden deze operators dan nu beperkt en niet degenen waar de drukte daadwerkelijk was? Is dat niet krom? Welke toelichtingen hebben de partijen van Schiphol gekregen en kan de Kamer deze argumenten ook inzien?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de technische briefing over slotcoördinatie op 29 maart 2018?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Het bericht ‘U-bocht in zaak Poch’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «U-bocht in zaak Poch»?1
Ja.
Klopt het dat in 2008 twee Nederlandse rechercheurs, betrokken bij het strafrechtelijke onderzoek naar de heer Poch, een bezoek hebben gebracht aan de Argentijnse openbaar aanklager en onderzoeksrechter?
In 2008 hebben twee dienstreizen naar Argentinië plaatsgevonden, beide in het kader van het in opdracht van het Openbaar Ministerie gestarte Nederlandse opsporingsonderzoek tegen de heer Poch. In januari 2008 hebben een Nederlandse rechercheur en een (in Venezuela gestationeerde) Nederlandse liaison officer een bezoek gebracht aan de heer Leandro Despouy, destijds hoofd van de Nationale Rekenkamer in Argentinië. Dit werkbezoek strekte tot voorbereiding voor een latere dienstreis met een officier van justitie, in mei van datzelfde jaar, ter verkenning van de mogelijkheden voor samenwerking.
Tijdens de dienstreis in mei 2008 bezochten de hiervoor genoemde twee politiefunctionarissen, samen met de teamleider van het Team Internationale Misdrijven en de officier van justitie van het Landelijk Parket, een Argentijnse onderzoeksrechter (de heer Torres), leden van het Argentijnse Openbaar Ministerie en vertegenwoordigers van het Argentijns Ministerie van Justitie. Daarnaast is gesproken met personen met specialistische kennis van de te onderzoeken materie (de dodenvluchten). Het ging hierbij om een mensenrechtenactivist, een advocaat en een onderzoeksjournalist. Deze dienstreis vond plaats met medeweten en instemming van zowel de Nederlandse als Argentijnse autoriteiten. Ik beschik niet over verslaglegging van deze gesprekken.
Met welk doel hebben de betreffende rechercheurs dit bezoek afgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
In opdracht van wie hebben de betreffende rechercheurs dit bezoek afgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer hebben de betreffende rechercheurs dit bezoek aan Argentinië precies afgelegd? Was op dat moment het strafrechtelijk onderzoek naar de heer Poch in Nederland al opgestart?
Zie antwoord vraag 2.
Waarover is tijdens de ontmoeting(en) tussen de rechercheurs en de Argentijnse aanklager en onderzoeksrechter gesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er gespreksverslagen beschikbaar van de ontmoeting(en) tussen de rechercheurs en de Argentijnse aanklager en onderzoeksrechter? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke juridische grondslag werd gesproken met de Argentijnse aanklager en onderzoeksrechter?
Voor dienstreizen, waarin geen opsporingshandelingen worden verricht en die bedoeld zijn om te verkennen of (en zo ja: op welke wijze) samenwerking met een ander land mogelijk is, is geen juridische grondslag vereist. Dat tussen justitiële autoriteiten wordt overlegd over mogelijke vormen van rechtshulp in complexe zaken is gebruikelijk.
In hoeverre heeft het bezoek van de Nederlandse rechercheurs aan de Argentijnse openbaar aanklager en onderzoeksrechter bijgedragen aan de totstandkoming van het rechtshulpverzoek van de Argentijnse autoriteiten aan Nederland om een mogelijk vertrek van de heer Poch naar het buitenland aan Argentinië te melden?
De werkbezoeken in 2008 dienden om de mogelijkheden voor een Nederlands strafrechtelijk onderzoek te verkennen. Tijdens het werkbezoek in mei 2008 gaven de Argentijnse justitiële autoriteiten aan dat zij de heer Poch mogelijk ook zelf wilden berechten. Het OM heeft daar toen geen afspraken over gemaakt; besloten werd eerst het verloop van het onderzoek in beide landen af te wachten. Na de werkbezoeken in 2008 zijn er over en weer – in het kader van elkaars strafzaken – rechtshulpverzoeken gedaan door Nederland en Argentinië. De Argentijnse onderzoeksrechter heeft de aanhouding van de heer Poch in maart 2009 bevolen nadat Argentinië zelf nader onderzoek had gedaan. Het rechtshulpverzoek om de reisbewegingen van de heer Poch door te geven, komt derhalve voort uit Argentijns strafrechtelijk onderzoek.
Kunt u zich uw antwoord herinneren op Kamervragen waarin u stelde: «Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij laten weten dat het Argentijnse onderzoek naar de heer Poch weliswaar is begonnen naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van het OM aan de Argentijnse autoriteiten, maar dat tot de aanhouding van de heer Poch door de Argentijnse onderzoeksrechter pas werd bevolen nadat de Argentijnse autoriteiten zelf al het (op dat moment beschikbare) relevante bewijsmateriaal hadden beoordeeld»?2 Op welke wijze heeft het bezoek van de Nederlandse rechercheurs aan de Argentijnse openbaar aanklager en onderzoeksrechter bijgedragen aan de aanbeveling van de betreffende onderzoeksrechter tot aanhouding van de heer Poch?
Ik herinner mij de antwoorden op de genoemde Kamervragen. De Nederlandse en Argentijnse justitiële autoriteiten hebben – in het kader van elkaars strafrechtelijke onderzoeken – over en weer rechtshulpverzoeken gedaan. De Argentijnse onderzoeksrechter heeft een internationaal aanhoudingsbevel inzake de heer Poch uitgevaardigd in maart 2009, nadat hij zelf getuigen had gehoord en in Argentinië nader onderzoek had laten doen.
Klopt het dat in aanloop naar het bezoek van de betreffende rechercheurs aan Argentinië, de hoogleraar internationaal recht de heer Van Boven is verzocht de rechercheurs in contact te brengen met de Argentijnse aanklager en onderzoeksrechter? Waarom is dit verzoek aan de heer Van Boven gedaan? Waarom is dit verzoek niet via reguliere diplomatieke wegen gelopen?
De heer Van Boven heeft, desgevraagd, aan de politie de heer Despouy genoemd als mogelijk deskundige gesprekspartner. Naar aanleiding van het contact met de heer Despouy zijn afspraken gemaakt voor de gesprekken in mei 2008 die plaatsvonden tussen de teamleider van het Team Internationale Misdrijven, de officier van justitie van het Landelijk Parket en de twee in de vragen aangeduide politiefunctionarissen met de Argentijnse onderzoeksrechter, leden van het Argentijnse Openbaar Ministerie en vertegenwoordigers van het Argentijns Ministerie van Justitie.
Op welke wijze zijn de betreffende rechercheurs in contact gekomen met de voormalig president van de Argentijnse Rekenkamer, de heer Despouy? Klopt het dat via de heer Despouy de betreffende rechercheurs in contact zijn gekomen met de Argentijnse openbaar aanklager en onderzoeksrechter? Waarom is dit contact via de heer Despouy gelegd? Waarom is niet via reguliere diplomatieke wegen gegaan?
Zie antwoord vraag 11.
In hoeverre acht u het bezoek van de twee Nederlandse rechercheurs aan de Argentijnse openbaar aanklager en onderzoeksrechter in lijn met de waarborgen die verdachten door middel van een reguliere uitleveringsprocedure worden gegarandeerd? Bent u het ermee eens dat met een dergelijk bezoek, buiten de officiële routes om, deze waarborgen onvoldoende gegarandeerd kunnen worden? Waarom is voor deze aanpak gekozen?
De gesprekken in Argentinië hadden geen betrekking op uitlevering, maar stonden in het teken van een verkenning van mogelijkheden om samen te werken in het opsporingsonderzoek. Deze werkbezoeken vonden plaats in overeenstemming met de instructie opsporingshandelingen in het buitenland en vormden voor een complexe zaak als deze geen ongebruikelijke gang van zaken.
Zijn er andere contactmomenten tussen Nederlandse en Argentijnse autoriteiten buiten de officiële routes voor bilateraal overleg over strafrechtelijk onderzoek geweest in aanloop naar het strafrechtelijk onderzoek naar Julio Poch in Nederland? Zo ja, wanneer, tussen wie, waarom, in opdracht van wie en kunt u gespreksverslagen van deze contactmomenten aan de Kamer doen toekomen?
Dat tussen justitiële autoriteiten wordt overlegd over mogelijke vormen van rechtshulp in complexe zaken is niet ongebruikelijk. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 13. Welke contactmomenten er in dit kader na 2008 precies zijn geweest is mij niet bekend.
Kent u het bericht «Argentijnse rechters doen aangifte tegen Nederlandse piloten om Poch»?3
Ik heb kennisgenomen van het bericht, maar beschik niet over formele informatie met betrekking tot deze procedure in Argentinië.
Het Nederlandse Openbaar Ministerie is vanaf 2006, mede op basis van een in Nederland afgelegde getuigenverklaring, een opsporingsonderzoek gestart naar de betrokkenheid van de heer Poch bij het uitvoeren van de zogenoemde dodenvluchten in Argentinië en deed in juli 2008 een rechtshulpverzoek aan Argentinië. Nadien besloten ook de Argentijnse autoriteiten om zelf een strafrechtelijk onderzoek naar de heer Poch te starten. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 9.
Hoe duidt u het gegeven dat de Argentijnse rechters die de heer Poch recentelijk vrijspraken, aangifte zullen doen tegen de drie Nederlandse piloten wegens het afleggen van valse verklaringen tegen de heer Poch? Klopt het dat op basis van deze verklaringen het Nederlandse OM in 2008 besloot contact op te nemen met de Argentijnse autoriteiten en er vervolgens een zaak tegen de heer Poch werd aangespannen? Zo ja, hoe duidt u dit?
Zie antwoord vraag 15.
Klopt het dat de verklaringen van de piloten in de loop der jaren zijn gewijzigd? In hoeverre verschillen de in 2008 bij de aangifte afgelegde verklaringen van de betreffende piloten met de laatste verklaringen van deze piloten in 2014?
Voor zover in het Argentijnse vonnis deze vragen worden beantwoord, merk ik op dat ik pas onlangs een vertaling van het Argentijnse vonnis heb ontvangen. Vanwege de omvang is met de bestudering daarvan enige tijd gemoeid.
Trillingsoverlast door het spoor bij Rosmalen |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u het bericht gelezen dat de bewoners langs het verhoogde spoor in Rosmalen bijzonder veel overlast ervaren door trillingen die door het spoor worden veroorzaakt?1
Ja. Voor een beter begrip van de verdere beantwoording licht ik eerst de situatie in Rosmalen toe. De klachten geuit door een aantal bewoners van Rosmalen hangen samen met het project van de omlegging van de Zuid Willemsvaart. Dit project van Rijkswaterstaat had tot doel de bevaarbaarheid en de bereikbaarheid voor de scheepvaart tussen de Maas en Den Dungen te waarborgen. Ten behoeve van die omlegging diende de bestaande spoorlijn Den Bosch – Nijmegen over een tracé van 1,3 km te worden heringericht. De herinrichting bestond eruit dat de spoorlijn die op maaiveldniveau was aangelegd op een talud is geplaatst. Tevens is een geluidscherm geplaatst. De werkzaamheden aan dit talud zijn in de periode 2010–2012 uitgevoerd. Voor dit project is een Tracébesluit vastgesteld op 23 juli 2008. In dit Tracébesluit is het onderwerp (spoor)trillingen niet opgenomen. Het was de verwachting van experts dat door het aanleggen van een spoorlijn op een talud de trillinghinder zou verminderen vanwege de extra dempende massa van dit talud. De Beleidsregel trillinghinder spoor was nog niet van kracht (inwerking getreden in 2012) waardoor er geen metingen vooraf zijn uitgevoerd en achteraf geen oplevertoets is uitgevoerd.
Is het u bekend dat sinds november 2012 een 40-tal inwoners van Rosmalen (ernstige) overlast van trillingen ervaren van het aangepaste en opgehoogde spoor in Rosmalen, vanwege de omlegging van de Zuid-Willemsvaart?
Ja. Na oplevering van het spoor in 2012 zijn er (op verzoek van de bewoners) door adviesbureau Peutz metingen naar trillingen uitgevoerd. De gemeten niveaus zijn dusdanig dat hinder door trillingen aannemelijk is. Betreffend onderzoek was echter niet gericht op het vaststellen of de verhoogde trillingsniveaus een gevolg waren van de aanpassing aan het spoor.
Bent u het eens met de conclusie dat er sprake is van (ernstige) overlast door trillingen die door de aanpassing en ophoging wordt veroorzaakt? Zo nee, waarom niet?
Om te bezien of de aanpassing en de ophoging van het spoor extra overlast heeft veroorzaakt in Rosmalen is een nader onderzoek uitgevoerd, het zogenaamde postdictie-onderzoek. Dit onderzoek was erop gericht om een vergelijking te maken tussen de situatie voor en na aanpassing van het spoor en zo vast te stellen of de aanpassing van het spoor tot een voelbare (30%) verhoging van het trillingsniveau heeft geleid. Hiermee wordt in essentie de nu geldende Beleidsregel trillinghinder spoor (Bts) met terugwerkende kracht toegepast op dit project, met dien verstande dat het in dit geval niet mogelijk was om een nulmeting uit te voeren omdat het project al was gerealiseerd. Wordt normaliter een nulmeting uitgevoerd en modelmatig de na-situatie ingeschat, nu zijn nametingen uitgevoerd en is met een soortgelijk model de nul-situatie ingeschat.
Het onderzoek concludeert dat het op gebiedsniveau niet aannemelijk is dat er extra overlast is opgetreden door de aanpassing van het spoor (kans van 79% dat er geen sprake is van een toename van 30%). De onderzoekers achten het zelfs waarschijnlijker dat de trillingsniveaus lager zijn dan voor de aanleg. Naast een algemene uitspraak op gebiedsniveau is in het onderzoek (mede door de inbreng van de vertegenwoordigers van de bewoners) ook rekening gehouden met lokale spoortechnische zaken. Op basis van deze aanvullende analyse is voor drie woningen berekend dat de kans op een toename van de trillingen met meer dan 30% groter is dan voor de andere woningen, namelijk 50%.
Kunt u uiteenzetten waarom bij de start de verantwoordelijkheid voor het trillingsprobleem sterk werd gevoeld door Rijkswaterstaat, het ministerie en ProRail en waarom dat nu niet meer zo is?
Ik voel mij nog altijd verantwoordelijk voor dit dossier dat nog niet is gesloten (zie ook antwoord 5). Ik ben mij bewust van de zorgen die bewoners hebben. Mijn ministerie is sinds 2014 tot heden in gesprek met vertegenwoordigers van de bewoners (zie vraag 10). Ten tijde van de besluitvorming van het Tracébesluit omlegging Zuid Willemsvaart (23 juli 2008) was er geen specifieke regelgeving op het gebied van spoortrillingen. In 2012 is nieuw beleid op dit gebied vastgesteld met de Beleidsregel trillinghinder spoor (Bts). Op het moment dat de bewoners klachten hebben geuit, was de Beleidsregel trillinghinder spoor juist in werking getreden. Vanwege deze bijzondere samenloop is besloten deze beleidsregel met terugwerkende kracht alsnog toe te passen op de situatie in Rosmalen en is het postdictie-onderzoek uitgevoerd.
Klopt het dat er geen verdere maatregelen worden overwogen en dat de betrokken bewoners alleen nog een beroep op nadeelcompensatie kunnen doen? Zo ja, wat is het motief om nu te staken met het verder zoeken naar oplossingen of het nemen van mitigerende maatregelen?
Op basis van het postdictie-onderzoek wil ik bij drie woningen onderzoeken of er doelmatige maatregelen te treffen zijn omdat niet is uit te sluiten dat hier een voelbare toename van trillingen is opgetreden door de aanpassing van het spoor. Dit betreft overigens ook de woning uit het krantenartikel. Van belang om op te merken is dat uit het onderzoek ook kan volgen dat er geen doelmatige of doeltreffende maatregelen te treffen zijn (bijvoorbeeld omdat ze te duur zijn of de trillingen niet voelbaar reduceren), in dat geval kunnen de bewoners een beroep doen op nadeelcompensatie. Voor de overige 37 woningen, waarvoor niet aannemelijk is dat er sprake is van een voelbare toename van trillingen, heb ik dan ook geen grondslag om maatregelen te treffen.
Deelt u de mening dat initiatiefnemers (Rijkswaterstaat, het ministerie en ProRail) in eerste instantie verantwoordelijk zijn voor een goede voorbereiding van een dergelijk werk, ook ten aanzien van trillingen en dat dit in principe los staat van de Beleidsregel Trillingen Spoor? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ook als er geen specifieke regelgeving van kracht is dan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij een Tracébesluit door de initiatiefnemers aandacht worden geschonken aan de omgevingseffecten. In dit specifieke geval hebben experts de verwachting gehad dat de aanleg van een talud geen effect zou hebben op het trillingsniveau omdat met het talud een extra dempende massa is geïntroduceerd. Daarom is in het Tracébesluit het onderwerp spoortrillingen niet meegenomen.
Deelt u de mening dat bij gebrek aan een echte nulmeting en de tegenstrijdige beoordeling van de zogenaamde postdictie, het risico alsdan bij de initiatiefnemers dient te liggen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ten tijde van het nemen van het Tracébesluit in 2008 was de Bts niet in werking en was er dus ook geen verplichting tot het uitvoeren van een nulmeting.
De initiatiefnemers en mijn ministerie hebben zich vervolgens gezien het gegeven dat een nulmeting niet meer mogelijk was, maximaal ingespannen om de invloed van het aanleggen van het talud op trillingsniveaus in kaart te brengen. De postdictie is uitgevoerd door een gerenommeerd adviesbureau op trillingsgebied.
Een ander bureau met ruime expertise op trillingsgebied heeft een second opinion uitgevoerd. Er is in mijn ogen dan ook geen sprake van een tegenstrijdige beoordeling van de postdictie. Dit is een betrouwbaar rapport waar ik mijn vervolgacties op kan baseren.
Is het gebruikte model van een postdictie wetenschappelijk geaccepteerd en is er overeenstemming met de betrokken bewoners over de invulling van dat model?
Op dit moment is er geen wettelijk voorgeschreven meet- en rekenvoorschrift noch een voorgeschreven wetenschappelijk geaccepteerd model. De postdictie is uitgevoerd en getoetst door gerenommeerde adviesbureaus op trillingsgebied. Ik heb geen reden te twijfelen aan het gebruikte model. Een dergelijk model kent onzekerheden, daarom wordt in het rapport een uitspraak gedaan over de kans dat er een toename van de trillingen heeft plaatsgevonden met meer dan 30%.
Er is niet met de bewoners overlegd over de invulling van het model. De invulling van het model is de verantwoordelijkheid van de onafhankelijke onderzoekers. Wel zijn de resultaten met een vertegenwoordigend comité van de bewoners gedeeld en zijn de resultaten toegelicht. Naar aanleiding hiervan is de rapportage aangepast en zijn extra analyses uitgevoerd.
Is het u bekend dat de bewoners een eigen meting naar de trilling hebben uitgevoerd? Zo ja, wat is uw visie op die meting?
Ik ben hiermee bekend. In het onderzoek van de bewoners zijn metingen uitgevoerd aan woningen. Eén woning waar het spoor nog op maaiveld ligt wordt beschouwd als de nulsituatie. Hiermee worden een aantal woningen dicht bij de verhoogde spoorweg vergeleken. Dit zijn dezelfde drie woningen waarvan ik op grond van de uitgevoerde postdictie vast heb gesteld dat het niet is uit te sluiten dat hier een voelbare toename van de trillingen heeft plaatsgevonden (zie vraag 5).
In het onderzoek van de bewoners wordt (voor de maatgevende trillingsrichting) geen verschil gevonden tussen de nulsituatie woning en de drie woningen bij de verhoogde spoorweg. In dat onderzoek wordt dus niet aangetoond dat er bij deze woningen dicht bij de spoorweg een toename van trillingen heeft plaatsgevonden als gevolg van de aanpassingen van het spoor. Dit verandert echter niets aan mijn inzet om op basis van de postdictie voor deze woningen te onderzoeken of er doelmatige maatregelen getroffen kunnen worden.
Bent u bereid om opnieuw in overleg te treden met de betrokken bewoners, aangezien Rijkswaterstaat, ProRail en het ministerie een eerste verantwoordelijkheid hebben en houden voor de realisatie van dit verhoogde spoor?
Medewerkers van mijn ministerie hebben het afgelopen najaar met het Klein Comité (die de bewoners vertegenwoordigen) de uitkomsten van het postdictie-onderzoek en de voorgestelde vervolgstappen besproken. Ik heb het comité hierover op 19 december 2017 schriftelijk geïnformeerd. Naar aanleiding van deze brief hebben medewerkers van mijn ministerie op 14 maart jl. het Klein Comité nogmaals mondeling de conclusies toegelicht en aangeboden dit ook aan de direct betrokken bewoners toe te lichten. Uiteraard blijf ik ook bereid, als nieuwe informatie beschikbaar komt, opnieuw naar deze zaak te kijken.
Het bericht dat de KNAW waarschuwt dat ‘ongewenst’ onderzoek ook nodig is |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het artikel «KNAW waarschuwt: «ongewenst» onderzoek is ook nodig»?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) dat de onafhankelijkheid en academische vrijheid kunnen worden belemmerd als de onderzoeker een grote bemoeienis toelaat van de opdrachtgever met de werkwijze, interpretatie en publicatie van de resultaten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om de onafhankelijkheid en academische vrijheid te waarborgen?
Ik zie geen aanleiding om stappen te gaan ondernemen. De opvatting waar het lid Futselaar op wijst, staat in het briefadvies «Vrijheid van wetenschapsbeoefening in Nederland» van de KNAW. Dit advies zal ik de Kamer toezenden in een separate brief waarbij ik tevens zal reageren op het advies.
In dat advies staat dat er geen signalen zijn dat er in de wetenschap in Nederland structureel sprake is van zelfcensuur en beperking van diversiteit aan perspectieven, maar we moeten volgens de KNAW wel alert blijven. In dat kader wijst de KNAW erop dat de academische vrijheid mogelijk zou kunnen worden ingeperkt als bepaald onderzoek of de uitkomst daarvan onwenselijk wordt geacht door (organisaties binnen) de samenleving of de onderzoeker zelf. Zoals de KNAW verder stelt, kan de vrijheid van wetenschapsbeoefening gewaarborgd worden door een goede dialoog tussen wetenschappers onderling en tussen wetenschap en maatschappij.
Bij mijn afweging speelt ook de overweging dat er vanuit de wetenschap voldoende aandacht is voor het behoud van de academische vrijheid. Het op eigen initiatief door de KNAW uitgebrachte briefadvies en het debat dat de KNAW al jaren voert zijn hiervan een duidelijk bewijs. Verder spelen gedragscodes zoals de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening een belangrijke rol bij het waarborgen van onafhankelijkheid. Van belang is dat deze codes in overeenstemming met de eisen van de tijd blijven en in dit verband wijs ik op de actualisering van de Nederlandse gedragscode die op dit moment plaatsvindt.
Wat vindt u van het voorstel van de KNAW om de opdrachtgever en opdrachtnemer samen de Verklaring van wetenschappelijke onafhankelijkheid te laten ondertekenen?
Ik laat het graag aan opdrachtgevers en opdrachtnemers om onderling te bepalen of er een meerwaarde is om een verklaring te ondertekenen. Waar het in essentie omgaat, is dat opdrachtgevers zelf het belang zien dat door hun betaald onderzoek als onafhankelijk en betrouwbaar wordt beschouwd. Voor onderzoekers geldt dat zij nu al gehouden zijn aan de naleving van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening waarin beginselen als onafhankelijkheid en betrouwbaarheid centraal staan. Hiermee zijn onderzoekers al goed doordrongen van het belang dat onderzoek dat in opdracht wordt uitgevoerd boven alle twijfel verheven is. Het wederzijds moreel besef van het belang van onafhankelijk en betrouwbaar onderzoek is naar mijn mening belangrijker dat een ondertekende verklaring.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat onderzoeksprojecten die innovatief zijn maar wetenschappelijk, maatschappelijk of politiek risicovol zijn niet meer van de grond komen?
Ik zou het zorgelijk vinden als wetenschappers om welke redenen dan ook belemmerd worden in het doen van onderzoek. Daarom vind ik het belangrijk dat de KNAW nu aangeeft dat er geen signalen zijn dat er in de wetenschap in Nederland structureel sprake is van zelfcensuur en beperking van diversiteit aan perspectieven. Ik zie ook dat er binnen de wetenschap voortdurend aandacht is voor het waarborgen van de vrijheid van wetenschapsbeoefening. Als ik dit in ogenschouw neem, dan heb ik vertrouwen in het zelfregulerend vermogen binnen de wetenschap en zie ik geen redenen om met maatregelen te komen.
Deelt u de mening dat de rijksbijdrage aan universiteiten niet voldoende is? Bent u bereid deze rijksbijdrage te verhogen?
Ik lees niet in het advies dat de rijksbijdrage aan universiteiten onvoldoende is. Wel stelt de KNAW dat er bijvoorbeeld in de eerste geldstroom voldoende ruimte behouden moet blijven voor ongebonden onderzoek. Daarbij merk ik op dat ongebonden onderzoek niet alleen in de eerste geldstroom plaatsvindt. Ik breng graag in herinnering dat de Vernieuwingsimpuls van NWO en de ERC-grants uit Horizon 2020 bij uitstek instrumenten zijn voor het doen van vrij en risicovol onderzoek. Graag wijs ik er verder op de dat de extra middelen uit het regeerakkoord voor onderzoek (400 miljoen structureel en 100 miljoen incidenteel) deels naar universiteiten gaat. De Rijksbijdrage wordt dus al verhoogd.
Het bericht ‘Is er eindelijk een medicijn tegen een zeldzame ziekte, gaat het van de markt’ |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Is er eindelijk een medicijn tegen een zeldzame ziekte, gaat het van de markt»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het geneesmiddel etridonaat van de markt is gehaald, net nu blijkt dat patiënten met pseudoxanthoma elasticum (PXE) er baat bij hebben?
Het geneesmiddel etidronaat was geregistreerd voor botgerelateerde aandoeningen, zoals osteoporose. Op het moment dat een handelsvergunninghouder een verzoek tot intrekking van de handelsvergunning bij het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) indient, bekijkt het CBG of dit problemen zal opleveren voor patiënten. Het CBG overlegt met artsen en apothekers uit het eigen netwerk. Het CBG kijkt niet alleen naar geregistreerde indicaties maar ook naar ander gebruik. Als uit het netwerk van het CBG informatie komt dat een geneesmiddel een belangrijke plek inneemt in een niet geregistreerde indicatie (off-label gebruik), dan neemt het CBG dat ook mee en onderzoekt het CBG welke mogelijkheden er zijn om het geneesmiddel voor de Nederlandse markt te behouden. Dit doet het CBG ook in overleg met de handelsvergunninghouder.
Op het moment dat de handelsvergunningen voor de etridonaat bevattende geneesmiddelen werden ingetrokken, was in het netwerk van het CBG niet bekend dat deze geneesmiddelen mogelijk veelbelovend zijn voor patiënten met pseudoxanthoma elasticum (PXE). Het CBG heeft beoordeeld dat er voor de botgerelateerde aandoeningen voldoende alternatieven beschikbaar zijn. Het CBG heeft het off-label gebruik in patiënten met PXE niet kunnen meenemen in de afweging van het patiëntenbelang. Ik betreur dat het zo is gelopen.
Ziet u mogelijkheden om etridonaat toch beschikbaar te stellen voor patiënten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Als een arts vindt dat de behandeling van een patiënt niet mogelijk is met in Nederland beschikbare geneesmiddelen, kan een arts een geneesmiddel uit het buitenland importeren. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. (IGJ i.o.) moet toestemming geven voor een dergelijke levering van een geneesmiddel op artsenverklaring.
Er zijn nog etridonaat bevattende geneesmiddelen geregistreerd in Griekenland, Spanje en Duitsland. Deze zouden middels een artsenverklaring (art. 3.17 Regeling Geneesmiddelenwet) geïmporteerd kunnen worden. Ik weet dat de onderzoekers van het UMCU een dergelijke aanvraag hebben ingediend bij de IGJ.
Bent u bereid in contact te treden met de farmaceut over hernieuwde registratie van het medicijn?
Er is overleg geweest tussen het Ministerie van VWS en de onderzoekers uit het artikel. Tijdens dit overleg zijn de mogelijkheden besproken om het geneesmiddel weer beschikbaar te krijgen voor de Nederlandse patiënt, middels een artsenverklaring maar ook als een geregistreerd geneesmiddel. Ook werd duidelijk dat de onderzoekers benaderd zijn door meerdere firma’s die dit geneesmiddel in Nederland weer op de markt willen brengen. Op dit moment acht ik het daarom niet nodig dat ikzelf ook in overleg treed met de farmaceutische bedrijven.
Zijn er bij u andere voorbeelden bekend waarbij geneesmiddelen niet meer beschikbaar zijn op de markt, terwijl uit nieuw onderzoek de werking bij andere ziektes blijkt?
Er zijn mij geen andere voorbeelden bekend waarbij geneesmiddelen niet meer beschikbaar zijn, terwijl uit nieuw onderzoek de werking bij andere ziektes blijkt. Wel ken ik voorbeelden waarbij een ongeregistreerde toepassing van een geneesmiddel wordt onderzocht en uiteindelijk geregistreerd (drug rediscovery). In die gevallen was tijdens de ontwikkeling het geregistreerde geneesmiddel nog wel beschikbaar.
Schimmelhuizen in de Slachthuisbuurt, Haarlem |
|
Sandra Beckerman |
|
|
|
Weet u dat er huurders zijn in de Slachthuisbuurt in Haarlem die langdurig in beschimmelde woningen wonen?
Wat vindt u ervan dat woningcorporatie Ymere niets of niet voldoende doet aan deze ongezonde woonsituatie?
Bent u bereid de directie van deze woningcorporatie aan te spreken op de wijze waarop zij huurders in de steek laten en bent u bereid op zo kort mogelijke termijn oplossingen na te streven?
Deelt u de mening dat – indien de Huurcommissie huurverlaging toekent aan de huurder als gevolg van schimmel of achterstallig onderhoud aan de woning – het logisch is om huurders op grond van die uitspaak het recht te geven om het opknappen en oplossen van de schimmelproblematiek te eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u ook in dit geval dat het «gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die daarmee kunnen samenhangen, onwenselijk is als vocht- en schimmelproblemen of andere ernstige gebreken aan een woning niet voortvarend worden verholpen», zoals u eerder heeft aangegeven?1 Zo ja, bent u bereid om bewoners die mogelijk gezondheidsrisico’s lopen bij te staan?
Deelt u de mening dat het efficiënter en voortvarender is als uw ministerie zelf grootschalig onderzoek doet naar de schaal waarop er in Nederland schimmelwoningen en achterstallig onderhoud is, en dat u op grond daarvan met een landelijk actieplan komt om het opknappen en gezond maken van woningen te stimuleren?
Schimmelhuizen in De Nijverheid, Hengelo |
|
Sandra Beckerman |
|
|
|
Weet u dat er huurders zijn in De Nijverheid te Hengelo die langdurig in beschimmelde woningen wonen?
Wat vindt u ervan dat woningcorporatie Welbions niets of niet voldoende doet aan deze ongezonde woonsituatie?
Bent u bereid de directie van deze woningcorporatie aan te spreken op de wijze waarop zij huurders in de steek laat en bent u bereid op zo kort mogelijke termijn oplossingen na te streven?
Deelt u de mening dat – indien de Huurcommissie huurverlaging toekent aan de huurder als gevolg van schimmel of achterstallig onderhoud aan de woning – het logisch is om huurders op grond van die uitspaak het recht te geven om het opknappen en oplossen van de schimmelproblematiek te eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u ook in dit geval dat het «gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die daarmee kunnen samenhangen, onwenselijk is als vocht- en schimmelproblemen of andere ernstige gebreken aan een woning niet voortvarend worden verholpen», zoals u eerder heeft aangegeven?1 Zo ja, bent u bereid om bewoners die mogelijk gezondheidsrisico’s lopen bij te staan?
Deelt u de mening dat het efficiënter en voortvarender is als uw ministerie zelf grootschalig onderzoek doet naar de schaal waarop er in Nederland schimmelwoningen en achterstallig onderhoud is, en dat u op grond daarvan met een landelijk actieplan komt om het opknappen en gezond maken van woningen te stimuleren?
Schimmelhuizen in Paddepoel, Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
|
|
Weet u dat er huurders zijn in Paddepoel in Groningen die langdurig in beschimmelde woningen wonen?
Wat vindt u ervan dat woningcorporatie Nijestee niets of niet voldoende doet aan deze ongezonde woonsituatie?
Bent u bereid de directie van deze woningcorporatie aan te spreken op de wijze waarop zij huurders in de steek laat en bent u bereid op zo kort mogelijke termijn oplossingen na te streven?
Deelt u de mening dat – indien de Huurcommissie huurverlaging toekent aan de huurder als gevolg van schimmel of achterstallig onderhoud aan de woning – het logisch is om huurders op grond van die uitspaak het recht te geven om het opknappen en oplossen van de schimmelproblematiek te eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u ook in dit geval dat het «gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die daarmee kunnen samenhangen, onwenselijk is als vocht- en schimmelproblemen of andere ernstige gebreken aan een woning niet voortvarend worden verholpen», zoals u eerder heeft aangegeven?1 Zo ja, bent u bereid om bewoners die mogelijk gezondheidsrisico’s lopen bij te staan?
Deelt u de mening dat het efficiënter en voortvarender is als uw ministerie zelf grootschalig onderzoek doet naar de schaal waarop er in Nederland schimmelwoningen en achterstallig onderhoud is, en dat u op grond daarvan met een landelijk actieplan komt om het opknappen en gezond maken van woningen te stimuleren?
De pretoetredingssteun van de Europese Unie aan Turkije |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat uw ambtsvoorganger tijdens het algemeen overleg op 24 januari 2018 over onder andere de uitbreiding van de Europese Unie toezegde om bij de Europese Commissie te gaan informeren naar de besteding van pretoetredingssteun aan Turkije? (Kamerstuk 23 987, nr. 215)
Ja.
Wanneer heeft het kabinet zich tot de Europese Commissie gewend met de uitstaande vragen en wanneer heeft de Europese Commissie een antwoord gestuurd?
Nederland voert een voortdurende dialoog met de Commissie over de pretoetredingssteun aan Turkije. Het kabinet heeft zich met onderstaande specifieke vragen op 22 maart jl. tot de Commissie gewend. De antwoorden van de Commissie werden op 23 maart jl. ontvangen.
Kunt u aangeven hoeveel pretoetredingssteun Turkije in elk van de jaren 2014–2020 ontvangen heeft (cq gaat ontvangen) en het bedrag per jaar uitsplitsen naar deelterreinen?
De (indicatieve) programmering voor de jaren 2014–2020 is vastgelegd in het Indicative Strategy Paper for Turkey uit augustus 2014 (voor bedragen zie tabel op p. 46).1 De financiering voor 2017 werd op verzoek van de Raad aangepast. Het jaarprogramma werd met ongeveer 50% gekort en geheroriënteerd naar fundamentele rechten en het maatschappelijk middenveld. Het beheer van EUR 18 miljoen voor projecten voor organisaties uit het maatschappelijk middenveld werd door de Commissie overgenomen van de Turkse autoriteiten. Tot slot werden de meerjarenprogramma’s voor 2014–2017 met ongeveer 30% gekort. De programma’s zijn beschikbaar op de website van de Commissie.2
De Commissie werkt momenteel aan aangepaste Indicative Strategy Papers 2018–2020 voor alle IPA-begunstigden. Deze zullen later in het jaar worden voorgelegd aan de lidstaten, waarna de Commissie de programmering voor 2018 uitwerkt. In het licht van de achteruitgang op het gebied van de rechtsstaat en fundamentele rechten, alsmede de lage absorptiecapaciteit van Turkije, zullen de allocaties voor 2018–2020 significant worden verlaagd en verder worden geheroriënteerd naar het maatschappelijk middenveld, democratie en de rechtsstaat.
Kunt u aangeven hoeveel uitgegeven is aan «a. Reforms in preparation for Union membership» onderverdeeld in «Democracy and governance» en «Rule of law and fundamental rights» in elk van de jaren 2014 tot en met 2020?
Bovengenoemde tabel geeft aan dat in 2014 werd voorzien dat EUR 956,5 miljoen zou worden besteed aan «Democracy and governance» en EUR 624,9 miljoen aan «Rule of law and fundamental rights» in deze periode. De Commissie verwacht dat, zodra de herziening van het Indicative Strategy Paper is voltooid, deze bedragen naar beneden worden bijgesteld. Het kabinet deelt deze verwachting.
Kunt u aangeven hoeveel geld er in 2017 en 2018 uitgegeven is/wordt en hoeveel van dat geld aan de Turkse regering overgemaakt wordt?
De programmering voor 2017 is beschikbaar op de website van de Commissie.3 Deze bestaat uit een jaarprogramma van EUR 123 miljoen, een programma gericht op het maatschappelijk middenveld en media van EUR 18 miljoen en meerjarenprogramma’s op de thema’s werkgelegenheid, onderwijs en sociaal beleid (EUR 68,9 miljoen), transport (EUR 10 miljoen), concurrentievermogen en innovatie (EUR 58 miljoen), en milieu en klimaat (EUR 84,6 miljoen). De programmering is daarmee met EUR 362,5 miljoen fors lager dan de voor 2017 gealloceerde EUR 636,4 miljoen.
Het jaarprogramma bestaat uit twee componenten. De co-financiering van Turkse deelname aan Unieprogramma’s en agentschappen zoals Horizon 2020 en Erasmus+ bedraagt EUR 110 miljoen. Het aandeel van de Turkse overheid zelf bedraagt EUR 189,9 miljoen. De steun aan fundamentele rechten van EUR 13 miljoen wordt besteed via rechtstreekse subsidie aan de UNDP en Raad van Europa. Daarnaast wordt technische assistentie geboden aan Turkse ministeries.
De fondsen voor het maatschappelijk middenveld en media worden zonder tussenkomst van de Turkse overheid besteed. De meerjarenprogramma’s worden gezien de thema’s logischerwijs voor een groot deel uitgevoerd door de Turkse overheid. De fondsen worden daarbij besteed via indirect management door Turkse ministeries. In reactie op Nederlandse vragen aan de Commissie bij goedkeuring van deze programma’s heeft de Commissie benadrukt dat de EU delegatie in Ankara nauw toeziet op de uitvoering van projecten.
De Commissie werkt de programmering voor 2018 momenteel nog uit.
Bent u bekend met het feit dat uw ambtsvoorganger in de Tweede Kamer zei dat de Europese Unie speciale eenheden in gevangenissen financierde waar kinderen konden verblijven wiens moeder gevangen genomen was: «Feit is dat jonge kinderen op dit moment gewoon bij de ouders in de gevangenis zitten. Wat gefinancierd is, is dat er aparte opvang en een speciale accommodatie voor moeders en kinderen is, om daarmee, in lijn met het Verdrag inzake de rechten van het kind, het welzijn van het kind te garanderen. Daar worden ze dus niet behandeld als gevangen. Dat is een voorbeeld van waar het geld naartoe gegaan is»?
Ja.
Kunt u voor 2017 en 2018 aangeven hoeveel geld voor politie/justitie en gevangenissen uitgegeven is/wordt en alle projecten opnoemen, die gefinancierd worden en voor elke project aangeven hoeveel geld het krijgt en welke doelstellingen behaald moeten worden?
In 2017 zijn er geen projecten gefinancierd op dit gebied. De Commissie werkt de programmering voor 2018 momenteel nog uit. Wel verwijs ik u graag naar eerdere programma’s beschikbaar op de website van de Commissie voor 20144, 20155 en 20166. De programma’s voor 2016 omvatten ook het justitiële project gericht op het financieren van speciale accommodatie voor moeders en kinderen in de gevangenis. De Commissie heeft aangegeven dat verschillende projecten met de Council of Judges and Prosecutors(CJP) zijn stopgezet vanwege zorgen omtrent de onafhankelijkheid van deze instelling.
Hoeveel van het geld voor politie/justitie/gevangeniswezen wordt in 2017 en 2018 direct door de Europese Unie aan/via de Turkse overheid betaald?
In 2017 zijn er geen projecten gefinancierd op dit gebied. De Commissie werkt de programmering voor 2018 momenteel nog uit.
Kunt u voor 2017 en 2018 aangeven hoeveel geld er voor pers en persvrijheid uitgegeven is/wordt en alle projecten opnoemen, die gefinancierd worden?
In 2017 gaat het om twee projecten. Onder het jaarprogramma 2017 component gericht op fundamentele rechten wordt EUR 3 miljoen besteed aan het verbeteren van vrijheid van meningsuiting en media door het geven van trainingen op het gebied van de standaarden van de Raad van Europa ten aanzien van de rechten van media en journalisten. Onder het programma gericht op het maatschappelijk middenveld en media wordt EUR 1,75 miljoen besteed aan het verbeteren van de capaciteit van onafhankelijke media in het uitvoeren van hun «watchdog» functie.
Kunt u alle vragen die in het algemeen overleg niet beantwoord zijn hierbij beantwoorden?
Er zijn mij geen nog openstaande vragen bekend.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.